Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 23 juli 1997
gepubliceerd op 08 oktober 1997

Besluit van de Vlaamse regering houdende regeling van de procedure en de voorwaarden van subsidiëring van innovatieprojecten op het gebied van het hoger onderwijs

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1997036209
pub.
08/10/1997
prom.
23/07/1997
ELI
eli/besluit/1997/07/23/1997036209/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

23 JULI 1997. Besluit van de Vlaamse regering houdende regeling van de procedure en de voorwaarden van subsidiëring van innovatieprojecten op het gebied van het hoger onderwijs


De Vlaamse regering, Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op artikel 12, derde lid;

Gelet op het decreet van 20 december 1996 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1997, inzonderheid op artikel 13;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 27 juni 1997;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de oproep voor projectvoorstellen dringend moet gepubliceerd worden om de universiteiten voldoende tijd te geven om goede projectvoorstellen te doen en om de voorgeschreven procedure voor 1997 tijdig te kunnen afronden zodat de projecten de in het besluit beoogde looptijd kunnen krijgen;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 8 juli 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Binnen de daartoe jaarlijks op de begroting uitgetrokken kredieten kunnen, onder de hierna volgende voorwaarden, innovatieprojecten op het gebied van het hoger onderwijs worden gesubsidieerd.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° minister : de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs;2° innovatieprojecten op het gebied van het hoger onderwijs : de projecten, zoals bedoeld in artikel 3 van dit besluit;3° universiteiten : de universiteiten vermeld in artikel 3 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;4° hogescholen : de hogescholen zoals bedoeld in artikel 2 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;5° penvoerende instelling : de door de betrokken instellingen aangeduide universiteit of hogeschool die het projectvoorstel indient, instaat voor de coördinatie van het innovatieproject, de voortgang ervan bewaakt en verantwoording en rekenschap aflegt;6° eigen middelen : de reguliere werkingsuitkering, het bijzonder onderzoeksfonds, de opbrengst van de inschrijvingsgelden en andere niet geoormerkte opbrengsten die de universiteiten en hogescholen ontvangen. HOOFDSTUK II. - Omschrijving van de innovatieprojecten op het gebied van het hoger onderwijs

Art. 3.De innovatieprojecten op het gebied van het hoger onderwijs slaan op de vernieuwing van het hoger onderwijs zowel technologisch als inhoudelijk, op de ontwikkeling van nieuwe onderwijswerkvormen rekening houdende met de algemene maatschappelijke ontwikkelingen.

De projecten kunnen de volgende activiteiten omvatten : - het ontwerpen en ontwikkelen van flexibele, kwaliteitsvolle en doelmatige leeromgevingen; - het ontwerpen en ontwikkelen van nieuwe onderwijsmethoden en technieken; - het ontwikkelen van databestanden die de docenten kunnen gebruiken voor het maken van studiemateriaal; - het ontwikkelen en produceren van generieke elektronische studiematerialen en toetsen; - het scholen en trainen van docenten in het omgaan met de nieuwe onderwijstechnologie. HOOFDSTUK III. - Indiening en selectie van innovatieprojecten

Art. 4.De universiteiten en hogescholen kunnen ieder jaar tegen uiterlijk 1 oktober voorstellen indienen bij het departement Onderwijs om een subsidie te bekomen in het kader van de begroting van het daaropvolgende jaar.

De projecten moeten slaan op samenwerkingsovereenkomsten tussen twee of meer universiteiten of tussen twee of meer hogescholen of tussen ten minste één universiteit en één hogeschool. In het projectvoorstel moet de penvoerende instelling aangeduid worden. De penvoerende instelling treedt op namens de betrokken instellingen tegenover de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 5.Bij de beoordeling van de projecten wordt uitgegaan van drie soorten criteria : 1° onderwijstechnologische inclusief didactische;2° organisatorische;3° institutionele. De projecten worden beoordeeld aan de hand van de volgende vragen : I. Beoogt het project de toepassing van nieuwe onderwijstechnologie in een onderdeel van een opleidingsprogramma ? II. Leidt het project tot producten die ook in andere onderdelen toepasbaar zijn (generiek karakter) ? III. Zijn het doel en het resultaat (product, opbrengst) van het project duidelijk omschreven ? IV. Is de onderwijskundige meerwaarde van het project van de betrokken opleidingen of leeromgeving duidelijk ? V. Is er sprake van een duidelijke en realistische planning en begroting ? VI. Is er een helder en realistisch implementatieplan van de resultaten ? VII. Beschikt het projectteam over de nodige expertise zowel op het gebied van de onderwijstechnologie als op het gebied van de vakinhoud ? VIII. ls er een formeel en feitelijk commitment van de faculteiten/departementen/vakgroepen waarbinnen het onderwijs plaatsvindt ? IX. Is er een formeel, feitelijk en financieel commitment van de instellingsbesturen ? X. Wordt er gebruik gemaakt van de elders aanwezig expertise en know how ?

Art. 6.Voor de beoordeling van de voorstellen wordt een commissie opgericht. De commissie bestaat uit acht leden, de voorzitter en de secretaris inbegrepen : - twee leden voorgesteld door de Vlaamse Interuniversitaire Raad; - twee leden voorgesteld door de Vlaamse Hogescholenraad; - twee experts op het vlak van onderwijstechnologie; - twee ambtenaren van de administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek.

De voorzitter, de secretaris en de leden van de commissie worden benoemd door de Vlaamse minister bevoegd voor onderwijs.

Art. 7.De commissie beoordeelt de ingediende projecten aan de hand van de criteria de vragen bedoeld in artikel 5. De commissie geeft aan de minister een gemotiveerd advies waarin de ingediende projecten worden gerangschikt. Indien de commissie van oordeel is dat de begroting niet realistisch is doch het project op grond van de andere criteria en vragen positief beoordeelt, kan de commissie aan de minister adviseren de begroting te herzien en daartoe een voorstel formuleren. De commissie brengt het advies uit binnen de veertig dagen nadat de ingediende projecten aan de commissie werden bezorgd.

Art. 8.Op basis van het advies van de commissie en binnen het beschikbare krediet stelt de minister een gemotiveerde lijst van voorstellen op die voor subsidiëring in aanmerking komen. Hij legt deze lijst ter goedkeuring voor aan de Vlaamse regering in de loop van de maand januari van het betreffende begrotingsjaar. HOOFDSTUK IV. - Financiering, voortgangsbewaking en rapportering

Art. 9.De innovatieprojecten kunnen voor maximaal 22 maanden worden gesubsidieerd voor zover de subsidiëringsperiode de 10 maanden in het jaar volgend op het jaar waarin de subsidie wordt toegekend, niet overschrijdt.

Art. 10.De bijdrage van de Vlaamse Gemeenschap in de bekostiging van de projecten bedraagt ten hoogste 50 % van de volledige kostprijs van het project. De instellingen dienen het andere deel van de kosten met eigen middelen te dragen. De subsidie kan worden gebruikt voor personeels-, exploitatie- en uitrustingskosten. De subsidie wordt gestort op een rekening van de penvoerende instelling.

Art. 11.§ 1. De vereffening van de subsidie gebeurt in drie keer : een eerste voorschot van 45 % wordt betaald na de goedkeuring van de lijst door de Vlaamse regering en nadat het project is opgestart; een tweede voorschot van 45 % wordt betaald na het verstrijken van de hete van de looptijd van het project en mits het voorleggen van een interimrapport aan de administratie; het saldo van 10 % wordt vereffend na voorlegging van de eindafrekening met bijbehorende verantwoordingsstukken en van de eindbalans en het financieel verslag van het volledige project en na goedkeuring van het eindrapport. § 2. Binnen de drie maanden na het einde van het innovatieproject en tegen uiterlijk 1 november van het jaar volgend op het begrotingsjaar waarop het innovatieproject werd gesubsideerd, moet de penvoerende instelling een eindrapport bij het departement Onderwijs indienen. § 3. In het eindrapport moet verslag gedaan van de wijze waarop het project werd uitgevoerd en van de bereikte resultaten en opbrengst van het project. Indien de looptijd van het project de periode van het door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde gedeelte overschrijdt, dient een tussentijds rapport en een tussentijdse rekening voorgelegd te worden. Op het einde van het project dient het eindrapport en de eindrekening voorgelegd te worden. Het tussentijds rapport en de tussentijdse rekening fungeren dan als eindafrekening en eindrapport zoals bedoeld in § 1. HOOFDSTUK V. - Overgangsmaatregelen

Art. 12.Voor de begrotingsjaren 1997 en 1998 wordt afgeweken van de procedure zoals bepaald in artikels 4, 7 en 8 van het besluit.

Art. 13.Met betrekking tot de innovatieprojecten die kunnen worden gesubsidieerd op het krediet van 1997 moeten de instellingen hun voorstellen voor 1 oktober 1997 indienen. De commissie beoordeelt de projecten 97 voor 1 november 1997. Met betrekking tot de innovatieprojecten die kunnen worden gesubsidieerd op het krediet van 1998 moeten de instellingen hun voorstellen voor 1 december 1997 indienen. De commissie beoordeelt de projecten 98 voor 15 januari 1998. Er is één oproep tot voorstellen voor 1997 en 1998.De voorstellen 1997 en 1998 kunnen onderdeel zijn van een groter project doch de twee onderdelen moeten separaat beoordeelbaar zijn. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 14.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1997.

Art. 15.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 23 juli 1997.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, L. VAN DEN BOSSCHE

^