Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 24 juli 1997
gepubliceerd op 29 november 1997

Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1997036423
pub.
29/11/1997
prom.
24/07/1997
ELI
eli/besluit/1997/07/24/1997036423/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 JULI 1997. Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp


De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 5, § 1, II, 1° en 5°;

Gelet op het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 22 juni 1988 tot regeling van de erkenning en subsidiëring van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp en van de opleidingscentra voor gezins- en bejaardenhelp(st)ers, zoals gewijzigd;

Gelet op de beslissing van de Vlaamse regering van 9 september 1997;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, §1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het dringend en noodzakelijk is de reglementering en subsidiëring van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp aan de evolutie van structuren, organisatie en management in de sector van de thuiszorg aan te passen;

Overwegende dat het dringend en noodzakelijk is, ten behoeve van de continuïteit van de hulpverlening, de nodige regelen te treffen met betrekking tot de prestaties van de verzorgenden op onregelmatige tijdstippen en dit met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 1997;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° gezins- en bejaardenhulp : hulp- en dienstverlening in de vier volgende domeinen : a) de persoonsverzorging;b) de huishoudelijke hulpverlening;c) de psychosociale ondersteuning;d) de algemene (ped-)agogische ondersteuning;2° dienst : een dienst voor gezins- en bejaardenhulp;3° gebruiker : iedere natuurlijke persoon die vanuit een bepaalde nood een beroep doet op het hulp- en dienstverleningsaanbod van een dienst;4° nood : een vastgestelde behoefte van de gebruiker;5° het natuurlijke thuismilieu van de gebruiker : de plaats waar de gebruiker woont of bij iemand inwoont, met uitsluiting van de collectieve woonvormen, waar personen op een duurzame wijze verblijven en gehuisvest zijn en waar geheel of gedeeltelijk de gebruikelijke gezins- en huishoudelijke hulp- en dienstverlening wordt geboden;6° het verzorgend personeel : de personeelsleden van de dienst die de hulp- en dienstverlening verstrekken in het natuurlijke thuismilieu van de gebruiker;7° het begeleidend personeel : de personeelsleden van de dienst, die instaan voor het verrichten van de sociale onderzoeken, de begeleiding van de gebruikers en het hulp- en dienstverleningsproces, evenals voor het leiden en begeleiden van het verzorgend personeel;8° het leidinggevend personeel : de personeelsleden van de dienst, die instaan voor de algemene leiding en de beleidsvoering;9° de minister : het lid van de Vlaamse regering, bevoegd voor de bijstand aan personen;10° de administratie : de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;11° de beroepscommissie : de adviserende beroepscommissie inzake gezins- en welzijnsaangelegenheden, bedoeld in artikel 13 van het decreet van 15 juli 1997, houdende de oprichting van een Gezins- en Welzijnsraad en van een Adviserende Beroepscommissie inzake Gezins- en Welzijnsaangelegenheden;12° wijkwerking : het overleg van een groep verzorgende personeelsleden die onder supervisie van een begeleidend personeelslid staan en verantwoordelijk zijn voor de hulp- en dienstverlening in een bepaald gebied met het oog op een doelmatige en doeltreffende hulpverlening waarbij men uitgaat van het principe dat de zorg aangepast dient te zijn aan de gebruiker;13° VTE : voltijds equivalent;14° HTE : halftijds equivalent;15° urencontingent : het maximum aantal uren per dienst dat op jaarbasis in aanmerking komt voor subsidiëring. HOOFDSTUK II. - De hulpverlening

Art. 2.§ 1. Gezins- en bejaardenhulp wordt geboden aan gebruikers die hierom verzoeken en in functie van de noden, die worden beoordeeld op basis van een sociaal onderzoek. § 2. Gezins- en bejaardenhulp wordt enkel geboden in het natuurlijke thuismilieu van de gebruiker en als uit het sociaal onderzoek blijkt dat de draagkracht van de gebruiker of zijn omgeving, hetzij wegens geestelijke of lichamelijke ongeschiktheid, hetzij wegens bijzondere sociale omstandigheden, niet voldoende is om de lasten op het gebied van persoonsverzorging en huishoudelijke taken te dragen.

De gezins- en bejaardenhulp kan zowel een preventief als een herstellend, verzorgend of palliatief karakter hebben. Ze kan ondersteunend, aanvullend of vervangend zijn. § 3. Bij het bieden van gezins- en bejaardenhulp wordt steeds zo veel mogelijk een beroep gedaan op de zelfzorg en de zelfredzaamheid van de gebruiker en zijn omgeving en wordt de autonomie en de zelfverantwoordelijkheid van de gebruiker en zijn omgeving gevrijwaard, ondersteund en gestimuleerd.

Steeds wordt bijzondere aandacht besteed aan gebruikers die langdurige of intensieve hulp- en dienstverlening nodig hebben en aan gebruikers die een verhoogd risico lopen op verminderde welzijnskansen.

Gezins- en bejaardenhulp wordt bij voorrang geboden aan de gebruikers die het meest hulpbehoevend en het minst bemiddeld zijn. § 4. Gezins- en bejaardenhulp wordt geboden zonder onderscheid te maken volgens het ras, de politieke, de filosofische of de godsdienstige overtuiging van de gebruiker en zijn omgeving en met respect voor de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker en zijn omgeving. HOOFDSTUK III. - De erkenning Afdeling 1. - De erkenningsvoorwaarden

Art. 3.§ 1. Om erkend te worden of te blijven moet een dienst aan de volgende erkenningsvoorwaarden voldoen : 1° opgericht zijn als of door een vereniging die geen winst nastreeft of door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of een andere publiekrechtelijke vereniging;2° aan elke gebruiker verantwoorde gezins- en bejaardenhulp verstrekken, die minstens voldoet aan de onder artikel 2 vermelde bepalingen;3° voldoen aan de bepalingen van het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen;4° een bijdrage vorderen van de gebruiker per gepresteerd uur gezins- en bejaardenhulp.Deze bijdrage moet in overeenstemming zijn met de middelen en de lasten van de gebruiker. De minister bepaalt het bijdragesysteem; 5° doorlopend ten minste drie VTE aan verzorgend personeel tewerkstellen en bezoldigen overeenkomstig de afgesloten arbeidsovereenkomsten;6° per 150 geholpen gebruikers, uitsluitend voor de dienst, één VTE aan begeleidend personeel tewerkstellen en bezoldigen overeenkomstig de afgesloten arbeidsovereenkomsten.Per 75 bijkomende geholpen gebruikers en tevens uitsluitend voor de dienst, bijkomend één HTE aan begeleidend personeel tewerkstellen en bezoldigen overeenkomstig de afgesloten arbeidsovereenkomsten. 7° per volledige schijf van 75 VTE aan verzorgend personeel, uitsluitend voor de dienst, één HTE aan leidinggevend personeel tewerkstellen en bezoldigen. § 2. Verwijzend naar §1,3°, maakt elke erkende dienst of een dienst die een erkenning aanvraagt een kwaliteitshandboek op. Het kwaliteitshandboek is het op schrift gesteld document waarin het kwaliteitsbeleid is vastgelegd en waarin het kwaliteitssysteem is beschreven.De minister bepaalt de minimale vereisten waaraan het kwaliteitssysteem moet voldoen.

De erkende diensten dienen het kwaliteitshandboek bij de administratie in vóór 1 januari 2000.

Vanaf 2001 wordt jaarlijks vóór 1 juni de kwaliteitsplanning, samen met een evaluatieverslag over het afgelopen jaar en de eventuele redactionele wijzigingen aan het kwaliteitshandboek aan de administratie opgestuurd. § 3. Op het verzorgend personeel, als bedoeld in §1, 5°, wordt het statuut van de verzorgende in de thuiszorg toegepast, dat als bijlage aan dit besluit is gevoegd.

Om in dienst te treden als verzorgend personeelslid is men in het bezit van een inschrijvingsbewijs, dat afgegeven werd door de administratie. Hiertoe moet aan één van de volgende vereisten worden voldaan : 1° beschikken over een diploma, getuigschrift, attest of brevet uit een pedagogische richting of een richting in de zorgsector dat aantoont dat betrokkene ten minste geslaagd is in het hoger beroeps- of technisch secundair onderwijs;2° beschikken over een bekwaamheidsattest van verzorgende, uitgereikt door een erkend opleidingscentrum;3° beschikken over een bekwaamheidsattest uitgereikt door een andere dan de Vlaamse Gemeenschap of een buitenlands diploma of getuigschrift, mits het door het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap gelijkgesteld is. § 4. Het begeleidend personeel, als bedoeld in §1, 6°, moet, om in dienst te treden, ten minste beschikken over de graad van gegradueerde in het studiegebied gezondheidszorg of het studiegebied sociaal-agogisch werk of over een diploma dat zowel naar inhoud als naar niveau door het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap hiermee gelijkgesteld is. § 5. Het leidinggevend personeel, als bedoeld in §1, 7°, moet, om in dienst te treden, aan één van de volgende vereisten voldoen : 1° beschikken over een universitair diploma, een diploma van het hoger onderwijs van het lange type of een diploma dat door het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap hiermee gelijkgesteld is;2° ten minste vijf jaar dienstanciënniteit hebben als begeleidend personeelslid in een dienst voor gezins- en bejaardenhulp. Afdeling 2. - De erkenningsprocedure

Art. 4.De erkenning van een dienst gaat steeds in op 1 januari volgend op de betekening van de beslissing bedoeld in artikel 9, § 1, tweede lid of § 2. Ze geldt voor onbepaalde tijd.

Art. 5.Een dienst kan enkel worden erkend : 1° als hij daartoe een ontvankelijke aanvraag heeft ingediend;2° met inachtneming van de programmeringsnormen, bepaald door de minister;3° als hij voldoet aan de, onder afdeling 1 van dit hoofdstuk vermelde, erkenningsvoorwaarden.

Art. 6.Om ontvankelijk te zijn dient een aanvraag voor erkenning tussen 1 januari en 1 april door de dienst met een aangetekende brief te worden ingediend bij de administratie en dient zij de volgende gegevens en stukken te bevatten : 1° het kwaliteitshandboek als bedoeld in artikel 6 § 1 van het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen; 2° de stukken waaruit blijkt dat voldaan is aan de erkenningsvoorwaarden van afdeling 1 van dit hoofdstuk, of dat er een planning in dit verband bestaat;3° een behoeftenstudie en een verantwoordingsnota.

Art. 7.Als de aanvraag niet ontvankelijk is of als zij niet past in de programmatie, wordt de aanvraag, vóór 1 mei, door de administratie naar de aanvragende dienst teruggezonden met vermelding van de reden.

In het andere geval wordt het met redenen omklede voornemen van de minister, om de erkenning te verlenen of te weigeren, voor 1 augustus aan de aanvragende dienst betekend. De betekening gebeurt door de administratie met een aangetekende brief, waarin de mogelijkheid en de voorwaarden worden vermeld om een bezwaarschrift in te dienen als bedoeld in artikel 8, eerste lid.

Als het voornemen niet binnen de in het vorige lid bedoelde termijn aan de aanvragende dienst wordt betekend, wordt het voornemen geacht gunstig te zijn voor hem.

Art. 8.Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de dienst tot uiterlijk 31 augustus tegen het voornemen met een aangetekende brief een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de minister. Hij kan daarin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord.

De minister bezorgt het bezwaarschrift tegen 15 september, samen met het volledige administratief dossier, aan de beroepscommissie.

De beroepscommissie verstrekt uiterlijk 1 november haar gemotiveerd advies aan de minister. In uitzonderlijke omstandigheden kan ze bij gemotiveerde beslissing die termijn tot maximum 1 december verlengen.

Ze hoort de dienst, als hij daarom heeft verzocht in zijn bezwaarschrift.

Art. 9.§ 1. Als de dienst overeenkomstig artikel 8, eerste lid, een bezwaarschrift heeft ingediend, kan de minister alleen een definitieve beslissing over het verlenen of het weigeren van de erkenning nemen, na ontvangst van het advies van de beroepscommissie of, bij ontbreken van het advies, na het verstrijken van de termijnen bedoeld in artikel 8, derde lid. In dit laatste geval dient hij de dienst vooraf te horen, als deze in zijn bezwaarschrift daarom heeft verzocht.

De met redenen omklede beslissing van de minister wordt uiterlijk 20 december door de administratie aan de dienst met een aangetekende brief betekend. § 2. Als de dienst geen bezwaarschrift heeft ingediend overeenkomstig artikel 8, eerste lid, of in het geval bedoeld in artikel 7, laatste lid wordt de definitieve beslissing van de minister omtrent het verlenen of het weigeren van de erkenning uiterlijk 1 oktober door de administratie aan de dienst met een aangetekende brief betekend. § 3. Als de definitieve beslissing van de minister niet aan de dienst wordt betekend binnen de termijn bedoeld in § 1, tweede lid, en § 2, wordt de erkenning geacht verleend te zijn vanaf 1 januari van het daaropvolgende jaar.

Art. 10.Als de erkenning door de minister werd geweigerd, kan de dienst geen nieuwe gelijksoortige aanvraag indienen, tenzij hij aantoont dat de reden voor de weigering niet langer bestaat. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring

Art. 11.Binnen de perken van het begrotingskrediet en overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, kan de minister subsidies toekennen aan de erkende diensten, binnen de door hem bepaalde urencontingenten.

Art. 12.Deze subsidies worden toegekend op voorwaarde dat : 1° aan alle erkenningsvoorwaarden van hoofdstuk III, afdeling 1, wordt voldaan;2° aan de administratie de volgende administratieve stukken worden overgemaakt : a) vóór 1 maart, de registratiegegevens met betrekking tot de geholpen gebruikers, zoals voorgeschreven door de minister;b) vóór 1 juni, een volledige dienstjaarrekening van ontvangsten en uitgaven met inbegrip van een gedetailleerde opgave van alle subsidies en tegemoetkomingen afkomstig van andere openbare besturen, instellingen en privé-diensten, zoals voorgeschreven door de minister;c) vóór 1 juni, een afschrift van de staten van aangifte bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, en/of bewijsstaten voor vervangd personeel van de uitzendbureaus van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, waaruit de arbeidsprestaties van het begeleidend en het leidinggevend personeel blijken;3° de subsidie is aangevraagd op de door de minister bepaalde wijze.

Art. 13.De subsidie bestaat uit : 1° een forfaitair bedrag van 541,84 frank per gepresteerd uur en per uur bijscholing, als subsidiëring van het verzorgend personeel en van het bevorderen van de deskundigheid van het verzorgend personeel; 2° een forfaitair bedrag van 997.912 frank per jaar per 150 geholpen gebruikers, als subsidiëring van het begeleidend personeel; 3° een forfaitair bedrag van 605.077 frank per jaar en per 75 VTE aan verzorgend personeel, als subsidiëring van het leidinggevend personeel; 4° een forfaitair bedrag van 841.000 frank per jaar en per 200 geholpen gebruikers als subsidiëring van de administratie- en coördinatiekosten.

Art. 14.De subsidie bedoeld in artikel 13, 1°, wordt verhoogd met 30 % voor uren gepresteerd op een zaterdag en voor uren gepresteerd tussen 20 uur en 7 uur.

Ze wordt verhoogd met 60 % voor uren gepresteerd op een zon- of feestdag.

De voormelde verhogingen kunnen niet worden gecumuleerd.

Prestaties op zater-, zon- en feestdagen die korter zijn dan 2 uur worden, binnen het urencontingent, gelijkgesteld met een prestatie van 2 uur.

Prestaties tussen 20 uur en 7 uur die korter zijn dan 8 uur worden, binnen het urencontingent, gelijkgesteld met een prestatie van 8 uur.

Art. 15.Het totaal aan gepresteerde en gelijkgestelde uren, zoals bedoeld in artikel 14, dat voor subsidiëring in aanmerking komt, wordt begrensd tot 3 % van het urencontingent.

Art. 16.§ 1. Voor de berekening van de subsidies vermeld onder artikel 13, 2°, 3° en 4° worden naar gelang van het aantal geholpen gebruikers en het aantal VTE aan verzorgend personeel, volgende subsidiefracties mogelijk : 1° voor het begeleidende personeel : x/150sten van het in artikel 13, 2° vermelde subsidiebedrag;2° voor het leidinggevende personeel : x/75sten van het in artikel 13, 3° vermelde subsidiebedrag, vanaf 75 VTE;3° voor de administratie- en coördinatiekosten : x/200sten van het in artikel 13, 4° vermelde subsidiebedrag. § 2. Voor de berekening van het aantal geholpen gebruikers, zoals bepaald in artikel 13, 2° en 4°, wordt het aantal gebruikers in aanmerking genomen dat in het jaar werd geholpen dat voorafgaat aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.

Dit wordt gestaafd op basis van het aantal geopende en bijgehouden dossiers, waaruit blijkt dat 4 uur of langer hulp is verleend. Een onderbroken hulpverlening aan eenzelfde gebruiker kan slechts aanleiding geven tot het aanrekenen van de gebruiker als een nieuw geholpen gebruiker indien de periode van onderbreking van de hulpverlening langer heeft geduurd dan 13 weken. § 3. Voor de berekening van de subsidie bedoeld in artikel 13, 3° wordt het gemiddeld aantal VTE aan verzorgend personeel in aanmerking genomen dat in dienst was in het jaar, voorafgaand aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft. Dit gemiddeld aantal VTE aan verzorgend personeel in dienst wordt berekend door het totaal aantal gesubsidieerde uren in het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft te delen door 1539.

Art. 17.Binnen het toegekende urencontingent worden met gepresteerde uren gelijkgesteld : 1° de uren besteed aan de deelname aan de ondernemingsraad;2° de uren besteed aan de deelname aan het comité voor veiligheid en gezondheid;3° de uren besteed aan syndicale verplichtingen;4° de uren besteed aan werkvergaderingen, al dan niet met andere hulpverleners in de thuiszorg;5° de uren besteed aan wijkwerking Het totaal aantal gelijkgestelde uren wordt begrensd tot 5% van het toegekende urencontingent.De minister bepaalt de wijze van rapportering over de gelijkgestelde uren.

Art. 18.De subsidies vermeld in artikel 13 worden ambtshalve verminderd met de bedragen die de diensten effectief als vermindering worden toegekend ter uitvoering van het koninklijk besluit van 17 november 1989 tot uitvoering van artikel 35, § 5 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. Deze verminderingen worden toegepast bij de berekening en toekenning van de subsidies na afloop van het semester waarop de prestaties betrekking hebben.

Art. 19.De subsidies voor de gepresteerde uren worden toegekend na afloop van het semester waarop de prestaties betrekking hebben. Elk trimester wordt een voorschot toegekend van maximum 22,5 % van de voorziene subsidies voor het betrokken begrotingsjaar. Deze voorschotten worden berekend op basis van de gesubsidieerde prestatie-uren in het voorafgaande jaar en worden uitbetaald vóór het einde van de tweede maand van het trimester waarop zij betrekking hebben.

Art. 20.De subsidies voor de bijscholing worden toegekend na afloop van het semester waarin de bijscholing gegeven werd.

Het aantal uren bijscholing dat in aanmerking komt voor subsidiëring wordt per dienst begrensd tot 2 % van het toegekende urencontingent.

Art. 21.De subsidies voorzien in artikel 13, 2°, 3° en 4° worden toegekend na afloop van het jaar waarop ze betrekking hebben.

Hierop wordt elk trimester een voorschot toegekend dat gelijk is aan maximaal tien procent van het voorschot toegekend krachtens de bepalingen van artikel 19. Deze voorschotten worden uitbetaald vóór het einde van de tweede maand van het trimester waarop zij betrekking hebben.

Art. 22.De subsidiebedragen vermeld in artikel 13 zijn uitgedrukt tegen 100 % op basis van de spilindex van toepassing op 1 januari 1997. Binnen de perken van de begroting worden deze subsidiebedragen geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.De voormelde koppeling aan het indexcijfer wordt evenwel berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen. De aanpassing aan het in eerste lid bedoelde prijsindexcijfer wordt voor geen van de in artikel 13 vermelde subsidiebedragen beperkt.

Als de indexsprong zich niet voordoet bij het begin van een trimester, worden de subsidies aangepast vanaf het begin van dit trimester op basis van een coëfficiënt die de verhouding weergeeft tussen het aantal maanden na de indexsprong en het totaal aantal maanden binnen dit trimester. HOOFDSTUK V. - Toezicht Afdeling 1. - Toezicht op de erkenning

Art. 23.Personeelsleden van de administratie oefenen ter plaatse of op stukken toezicht uit op de naleving van de erkenningsvoorwaarden door de diensten die erkend zijn of een erkenning hebben aangevraagd.

De in het vorige lid bedoelde diensten verlenen hun medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Zij bezorgen aan de in het eerste lid bedoelde personeelsleden, op hun eenvoudig verzoek, de stukken die met de erkenningsaanvraag of de erkenning verband houden.

Art. 24.Als een dienst niet langer voldoet aan één of meer erkenningsvoorwaarden of als hij niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, kan de administratie hem bij aangetekende brief aanmanen om zich binnen een termijn van maximum zes maanden aan de erkenningsvoorwaarden of binnen een termijn van maximum 1 maand aan de regels betreffende het toezicht te conformeren.

Art. 25.Als de dienst, ondanks de aanmaning, na verloop van de in artikel 24 vermelde termijnen, de erkenningsvoorwaarden niet naleeft of niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, kan de minister zijn gemotiveerd voornemen tot intrekking van de erkenning aan de dienst betekenen.

Die betekening gebeurt door de administratie met een aangetekende brief, waarin de mogelijkheid en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen, worden vermeld.

Art. 26.Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de dienst tot uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het voornemen tot intrekking van de erkenning hiertegen met een aangetekende brief een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de minister. Hij kan daarin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord.

De minister bezorgt het bezwaarschrift binnen 15 dagen na ontvangst, samen met het volledige administratief dossier, aan de beroepscommissie.

De beroepscommissie verstrekt haar gemotiveerd advies aan de minister uiterlijk 60 dagen na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde stukken. In uitzonderlijke omstandigheden kan zij bij gemotiveerde beslissing die termijn met maximum 30 dagen verlengen. Zij hoort de dienst, indien die daarom heeft verzocht in zijn bezwaarschrift.

Art. 27.§ 1. Als de dienst overeenkomstig artikel 26, eerste lid, een bezwaarschrift heeft ingediend, kan de minister alleen een definitieve beslissing omtrent het intrekken van de erkenning nemen, na ontvangst van het advies van de beroepscommissie of, bij ontbreken van het advies, na het verstrijken van de termijnen bedoeld in artikel 26, derde lid. In dit laatste geval dient hij de dienst voorafgaandelijk te horen, indien die in zijn bezwaarschrift daarom heeft verzocht.

De met redenen omklede beslissing wordt uiterlijk binnen 30 dagen na ontvangst van het advies van de beroepscommissie of na het verstrijken van de in artikel 26, derde lid, bedoelde termijnen door de administratie aan de dienst betekend met een aangetekende brief. § 2. Als de dienst geen bezwaarschrift heeft ingediend overeenkomstig artikel 26, eerste lid, wordt de definitieve beslissing van de minister omtrent het intrekken van de erkenning uiterlijk binnen 60 dagen na het verstrijken van de in artikel 26, eerste lid, bedoelde termijn door de administratie aan de dienst betekend met een aangetekende brief. § 3. Indien de definitieve beslissing van de Vlaamse minister niet binnen de termijn bedoeld in § 1, tweede lid, of §2 aan de dienst is betekend, blijft deze erkend. Afdeling 2. - Toezicht op de subsidiëring

Art. 28.Personeelsleden van de administratie oefenen ter plaatse of op stukken toezicht uit op de naleving van de subsidiëringsvoorwaarden door de erkende diensten.

De erkende diensten verlenen hun medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Zij bezorgen aan de in het eerste lid bedoelde personeelsleden, op hun eenvoudig verzoek, de stukken die met de subsidiëring verband houden.

Art. 29.Als een dienst niet langer voldoet aan één of meer subsidiëringsvoorwaarden of als een dienst niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht kan de minister de subsidiëring geheel of gedeeltelijk stopzetten voor een door hem te bepalen termijn en/of de reeds verleende subsidies geheel of gedeeltelijk terugvorderen voor een door hem te bepalen termijn.

De gehele stopzetting van de subsidiëring en de gehele terugvordering van reeds verleende subsidies kan slechts na het uiten van het voornemen tot intrekking van de erkenning of bij vastgestelde subsidiefraude.

De gedeeltelijke stopzetting van de subsidiëring en de gedeeltelijke terugvordering van reeds verleende subsidies kan slechts na het uiten van het voornemen tot intrekking van de erkenning, bij vastgestelde subsidiefraude of indien de dienst de subsidievoorwaarden vermeld onder artikel 12, 2° niet naleeft.

Art. 30.Als een dienst de subsidie niet aanvraagt op de door de minister bepaalde wijze, kan de administratie beslissen de subsidie met betrekking tot de niet-conforme aanvraag te schorsen.

Art. 31.Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de dienst hiertegen tot uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het bericht van schorsing met een aangetekende brief beroep aantekenen bij de minister.

Art. 32.De minister bevestigt de schorsing of trekt ze in binnen de 60 dagen na ontvangst van het beroepsschrift.

Art. 33.Als de dienst geen beroep aantekent tegen de schorsing binnen de in artikel 31 bepaalde termijn of als de minister de schorsing bevestigt zal de subsidie met betrekking tot de niet-conforme aanvraag niet worden uitbetaald.

Art. 34.Als de minister de schorsing intrekt of als hij geen uitspraak doet binnen de in artikel 32 bepaalde termijn, zal de subsidie met betrekking tot de niet-conforme aanvraag worden uitbetaald. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 35.Het besluit van de Vlaamse regering van 22 juni 1988 tot regeling van de erkenning en subsidiëring van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp en van de opleidingscentra voor gezins- en bejaardenhelp(st)ers, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 19 juli 1989, 30 mei 1990, 23 oktober 1991, 16 maart 1994 en 21 december 1994, wordt opgeheven wat de diensten voor gezins- en bejaardenhulp betreft.

Art. 36.De diensten die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit erkend en gesubsidieerd zijn krachtens het in artikel 35 vermelde besluit, worden geacht erkend te zijn conform de bepalingen van dit besluit.

De minister bepaalt binnen welke termijn zij zich aan de bepalingen van dit besluit moeten conformeren.

Art. 37.De verzorgende personeelsleden die een door de Vlaamse Gemeenschap afgeleverd inschrijvingsbewijs bezitten en die in dienst zijn op datum van publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, worden geacht te voldoen aan de vereisten, gesteld in artikel 3, § 3.

Art. 38.De begeleidende personeelsleden die in dienst zijn op datum van publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, worden geacht te voldoen aan de vereisten, gesteld in artikel 3, § 4.

Art. 39.De leidinggevende personeelsleden die in dienst zijn op datum van publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, worden geacht te voldoen aan de vereisten, gesteld in artikel 3, § 5.

Art. 40.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997, met uitzondering van artikel 6, 1°, dat in werking treedt op 1 januari 2000.

Art. 41.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 24 juli 1997.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS Bijlage bij het besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de diensten voor gezins- bejaardenhulp Statuut van de verzorgende in de thuiszorg Het statuut van de verzorgende kadert in het erkenningsbeleid van de diensten voor gezins- en bejaardenbeleid. 1. De verzorgende in de thuiszorg is een volwaardig beroep.a) De verzorgende in de thuiszorg beschikt over een bekwaamheidsattest bepaald door het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en een inschrijvingsnummer bij de bevoegde administratie.b) Voor de uitoefening van haar/zijn beroep heeft de verzorgende in de thuiszorg een basisopleiding gevolgd, die zij/hij permanent kan bijscholen door middel van werkbesprekingen en voortgezette vorming.c) De diploma's, brevetten, attesten of getuigschriften die beantwoorden aan deze basisopleiding staan beschreven in het regeringsbesluit.2. De verzorgende heeft een geëigende plaats in de thuiszorg.1° Basisprincipes van waaruit een verzorgende in de thuiszorg hulp- en dienstverlening aanbiedt : a) De gebruiker met zijn hulpvraag staat centraal.Dit wil zeggen dat de hulpvraag centraal wordt gesteld, niet het hulp- en dienstverleningsaanbod. b) De gebruiker wordt op een professionele en gepersonaliseerde wijze geholpen, dit wil zeggen : - hij/zij wordt bejegend en benaderd als een unieke persoon; - met eerbied voor zijn/haar vrijheid, overtuiging, levensstijl, levensgeschiedenis en persoonlijke keuzes; - met respect voor zijn/haar menselijke waardigheid en persoonlijke levenssfeer (zie beroepsgeheim); - rekening houdend met zijn omgeving en sociaal netwerk. c) In de aangeboden hulp- en dienstverlening wordt het klachtenrecht, de informatie aan en de inspraak van de gebruiker en zijn/haar omgeving gewaarborgd.d) De hulp- en dienstverlening beoogt : - de zelfredzaamheid van de gebruiker en van/zijn haar omgeving te ondersteunen, te stimuleren en te vrijwaren; - de zelfverantwoordelijkheid van de gebruiker en van zijn/haar omgeving te ondersteunen, te stimuleren en te vrijwaren. e) De verzorgende staat in een professionele relatie ten aanzien van de gebruiker en zijn/haar omgeving (punt 4).f) De verzorgende (h)erkent en ondersteunt de inzet van de informele zorgverlener(s).Hij/ zij treedt niet in hun plaats, maar biedt hen de gepaste aanvullende en ondersteunende hulp. 2° De professionele attitude. De professionele attitude wordt gekenmerkt door : - een oprechte uiting van aandacht en inleving; - discretie; - vertrouwen; - collegialiteit; - equipegeest; - tact; - loyaliteit. 3° De bijzondere kenmerken van de opdracht van de verzorgende in de thuiszorg.a) De verzorgende helpt de gebruiker en zijn/haar omgeving in zijn/haar thuismilieu;b) De verzorgende werkt omgevingsgericht.Diengevolge houdt hij/zij steeds rekening met het sociaal netwerk van de gebruiker(systeemgericht). c) De verzorgende is een polyvalente basiswerker.Hij/zij biedt professionele hulp en dit op het vlak van de persoonsverzorging, alsook de verzorging van het huishouden. Waar mogelijk en gewenst, biedt zij/hijin samenspraak en samenwerking met het begeleidend personeelslid van de dienst gezins- en bejaardenhulp eveneens algemene psycho-sociale ondersteuning aan.

Tevens verleent hij/zij algemene (ped-)agogische ondersteuning.

Deze professionele hulp- en dienstverlening is van algemene aard, dit wil dus zeggen, voor iedereen, jong of oud, ziek of gehandicapt, een gezin of een alleenstaande. Door middel van bijscholing kan men zich specialiseren ten aanzien van de hulp- en dienstverlening voor bijzondere doelgroepen of specifieke hulp- en dienstverleningvragen.

Bijzondere doelgroepen kunnen zijn : de moeder, de baby en het jonge kind in het gezin, de gehandicapte persoon, de acuut zieke persoon, de chronisch en terminaal zieke, de psychisch zieke persoon, de oudere dementerende personen en hun omgeving. Deze opsomming is niet limitatief en evolueert doorheen de jaren. 3. De functieomschrijving van de verzorgende. De verzorgende onderschrijft de op schrift gestelde visie en doelstellingen van de dienst waarin hij/zij wordt tewerkgesteld.

Zij/hij draagt loyaal bij tot het verwezenlijken van deze visie en doelstellingen door het correct uitvoeren van haar/zijn taken ten aanzien van de gebruikers en hun omgeving, alsook ten aanzien van de organisatie. De functieomschrijving en het arbeidsreglement van elke dienst geven het concreet kader aan waarbinnen de verzorgende haar/zijn functie uitoefent.

Deze functieomschrijving doet een opsomming van de taken waarvoor de verzorgende in de thuiszorg verantwoordelijk kan worden gesteld en bevoegd is om uit te voeren. - gebruikersgerichte taken - organisatiegerichte taken 1° Gebruikersgerichte taken : De aangeboden hulp- en dienstverlening kan een preventief, herstellend, verzorgend en/of palliatief karakter hebben. De aangeboden hulp- en dienstverlening kan ondersteunend, ontlastend en/of vervangend zijn. Zij is tevens tijdelijk van aard. Zij stelt zich tot doel zichzelf overbodig te maken.

Het hulp- en dienstverleningsaanbod richt zich op de totaliteit van het zorggebeuren. Om deze reden bevat de functieomschrijving van de verzorgende in de thuiszorg een takenpakket dat gericht is op de lichamelijke, geestelijke, emotionele, sociale en zingevingsbehoeften van de gebruiker en/of zijn/haar omgeving.

In het takenpakket van de verzorgende kan men vier domeinen onderscheiden. Deze domeinen zijn te onderscheiden, doch niet altijd te scheiden van elkaar. Niet zelden worden zij tegelijkertijd uitgevoerd.

Met name : a) de persoonsverzorging;b) de huishoudelijke hulpverlening;c) de algemene psycho-sociale ondersteuning;d) de algemene (ped-)agogische ondersteuning.a) Persoonsverzorging. De verzorgende kan een hulp en steun zijn bij de basisverzorging. Deze zorgen zijn hoofdzakelijk ondersteunend ten aanzien van de ADL-functies van de gebruiker.

De verzorgende taken krijgen een specifieke en concrete invulling naargelang de doelgroep.

Verzorgende handelingen zijn : 1° Hulp bij activiteiten van het dagelijkse leven: hulp bij bewegen en verplaatsen hulp bij aan- en uitkleden hygiënische zorgen : - dagelijks toilet - intiem toilet - bad bijzondere hygiënische zorgen : - haarverzorging - nagelverzorging - reiniging van gebit/kunstgebit - mondhygiëne - scheren - opmaak 2° Hygiënisch onderhouden en inrichten van de slaapkamer en het bed;3° Beperkte en elementaire verzorging ( verzorgen van huidirritaties, voorkomen van drukletsels );4° Hygiënische opdrachten (reinigen en ontsmetten van gebruikt materiaal);5° Hulp bij eten en drinken; 6° Hulp bij toiletgang : - gebruik van urinaal/bedpan - verzorging bij incontinentie - aanbrengen en verwijderen van een stomazakje 7° Handelingen in verband met signaalfunctie ( temperatuur, mictie en stoelgang, behoefte aan hulpmiddelen, enz.) 8° Hulp bij het aanbrengen en verwijderen van : - prothese - steunkousen - warmwaterkruik of ijszak 9° Zorg voor het comfort van de gebruiker;10° Ondersteuning van de fysieke veiligheid;11° EHBO, zoals deze van elke burger mag verwacht worden, ongeacht de ernst van de situatie;12° Rekening houden met de medische adviezen;13° Algemene gezondheidsopvoeding- en voorlichting;14° Toezicht houden bij rusteloze cliënten, stervenden, enz. Op het vlak van de persoonsverzorging wordt, waar mogelijk en gewenst, een intense samenspraak en samenwerking uitgebouwd met o.a. de thuisverpleegkundige of de vroedvrouw. b) Huishoudelijke hulp-en dienstverlening. In de thuiszorg hebben de verzorgenden de opdracht om op een professionele en deskundige wijze de huishoudelijke hulp- en dienstverlening aan te bieden.

De huishoudelijke hulp- en dienstverlening is een belangrijk facet van de integrale zorg voor het leef- en woonklimaat van de gebruiker en zijn/haar omgeving.

Opdrachten van huishoudelijk aard kunnen onder meer zijn : - boodschappen doen - maaltijden en aangepaste voeding bereiden - vaatwas - was en strijk - verstellen - onderhoud Deze lijst is niet limitatief. c) De algemene psycho-sociale ondersteuning. Het vervullen van de materiële taken gebeurt steeds vanuit een `mens-betrokken' houding, waarin aandacht en begrip voor de persoon, zijn omgeving, zijn leefwereld, zijn achtergrond, zijn levensgeschiedenis, zijn huidige situatie, zijn bekommernissen en problemen centraal staan.

De verzorgende is gesensibiliseerd en getraind in : - het actief en meelevend luisteren; - het opmerken en begrijpen van psycho-sociale moeilijkheden, zoals rouwverwerking, vereenzaming, depressie, stress, pedagogische problemen,enz.; - het opvangen en signaleren van problemen; - het stimuleren van zelfzorg.

Deze lijst is niet limitatief.

Op het vlak van de algemene psycho-sociale ondersteuning wordt, waar mogelijk en gewenst, een intense samenspraak en samenwerking uitgebouwd met het begeleidend personeelslid van de dienst. d) Algemene (ped-)agogische ondersteuning Deze algemene (ped-)agogische ondersteuning kan ondermeer inhouden : - ondersteuning bij de verzorging/opvoeding van de kinderen; - ondersteuning bij het financieel beheer/gezinsbudget; - ondersteuning bij de uitvoering van administratieve handelingen; - ondersteuning bij mobiliteitsproblemen, revalidatie, therapietrouw; - ondersteuning bij verwerking emotionele problemen, rouw, enz..

Deze lijst is niet limitatief. 2° Organisatiegerichte taken : a) Deelname aan vorming. De verzorgende in de thuiszorg neemt deel aan de permanente vorming die door de dienst georganiseerd wordt in het kader van de uitvoering van het regeringsbesluit.

De vorming beoogt een bijblijven met nieuwe technieken, evoluties in de thuiszorg, hulpverleningsmodellen, enz.. Vorming wordt als essentieel beschouwd voor het kwaliteitsvol functioneren van de verzorgende. b) Deelname aan werkbesprekingen, functioneringsgesprekken, teamvergaderingen, wijkwerking, intervisies, enz. De verzorgende heeft op regelmatige tijdstippen contact met de verantwoordelijke (begeleidend en/of leidinggevend personeelslid enz.) van de dienst. Deze contacten beogen de optimalisering van het hulp- en dienstverleningsproces, alsook van het kwaliteitsvol functioneren van de verzorgende. c) Administratieve taken. Administratie met betrekking tot de aangeboden hulp- en dienstverlening met het oog op een correcte facturatie en de correcte subsidiëring.

Administratie met betrekking tot zichzelf in functie van een correcte loonberekening, verplaatsingskosten, werkkosten, enz. d) Samenwerking met andere hulpverleners. De verzorgende in de thuiszorg kan haar/zijn opdracht enkel doeltreffend vervullen in samenspraak en samenwerking met alle medewerkers van de dienst voor gezins- en bejaardenhulp, alsook met andere informele en formele hulp- en dienstverleners in de thuiszorg.

De verzorgende heeft steeds aandacht voor haar/zijn specifieke deskundigheid, verantwoordelijkheden en bevoegdheden in samenwerking met formele en informele hulpverleners, betrokken in het hulp- en dienstverleningsproces.

Zij/hij heeft een belangrijke signaalfunctie ten aanzien van de dienst en de andere zorgverstrekkers. Zij/hij werkt flexibel. Zij/hij draagt er toe bij dat de coördinatie en de continuïteit van de thuiszorg kan worden verzekerd. 4. De relatie verzorgende - gebruiker/zijn/haar omgeving : een professionele relatie. De kenmerken van deze relatie zijn : - ze is beperkt in de tijd; - beperkt in opdracht rekening houdend met de zelfredzaamheid van de gebruiker; - gebaseerd op vertrouwen en respect.

De verzorgende komt door haar/zijn professionele relatie met de gebruiker en zijn/haar omgeving in aanraking met heel wat persoonlijke en vertrouwelijke informatie van de hulpvrager en zijn/haar omgeving.

Discretie en tact zijn hier sleutelbegrippen.

Zij/hij is gebonden door het beroepsgeheim. En dit zowel tijdens als na de tewerkstelling.

^