Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 24 juni 1997
gepubliceerd op 09 september 1997

Besluit van de Vlaamse regering houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1997036083
pub.
09/09/1997
prom.
24/06/1997
ELI
eli/besluit/1997/06/24/1997036083/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

24 JUNI 1997. Besluit van de Vlaamse regering houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 29 mei 1984 houdende oprichting van de instelling Kind en Gezin, gewijzigd bij de decreten van 3 mei 1989, 23 februari 1994 en 24 juni 1997;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor begroting, gegeven op 14 januari 1997;

Gelet op het advies van de Raad van Beheer van Kind en Gezin, gegeven op 4 december 1996;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.De lagere openbare besturen, verenigingen van die besturen, de instellingen van openbaar nut, de gesubsidieerde universitaire instellingen en verenigingen zonder winstoogmerk, kunnen voor kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen die zij organiseren - hierna te noemen : voorzieningen - worden erkend en gesubsidieerd, volgens de bepalingen van dit besluit.

Art. 2.Kunnen worden gesubsidieerd, de voorzieningen die door Kind en Gezin - hierna te noemen "K&G" - zijn erkend.

Art. 3.§ 1. De erkenning van voorzieningen geschiedt door K&G volgens normen die door de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen - hierna te noemen : de Vlaamse minister - worden bepaald. § 2. De subsidiëring van de voorzieningen geschiedt door K&G binnen de perken van de begroting en volgens de bepalingen van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Kinderdagverblijven. Afdeling 1. - Definitie

Art. 4.Onder kinderdagverblijven wordt verstaan crèches en peutertuinen.

Crèches vangen tijdens de dag kinderen op tussen 0 en 36 maanden; de minimumcapaciteit bedraagt 23 plaatsen.

Peutertuinen vangen tijdens de dag kinderen op tussen 18 en 36 maanden; de minimumcapaciteit bedraagt 20 plaatsen.

De normale openingsduur van de kinderdagverblijven is minstens 10 uur per dag gedurende ten minste 220 werkdagen per kalenderjaar.

Art. 5.§ 1. De kinderdagverblijven vangen bij voorrang kinderen op : 1° van ouders die door werkomstandigheden niet in de mogelijkheid zijn hun kinderen tijdens de dag zelf op te vangen;2° voor wie het vanwege sociale en/of pedagogische motieven wenselijk is dat zij gedurende de dag een begeleiding en opvang krijgen buiten het eigen gezin;3° van wie de ouders het laagste inkomen hebben. § 2. De kinderdagverblijven vangen de kinderen op, ook indien ze licht ziek zijn.

Terzake geeft het kinderdagverblijf aan de ouders de nodige informatie op basis van richtlijnen van K&G. § 3. De kinderdagverblijven kunnen gehandicapte kinderen opvangen, van wie de fysieke of psychische toestand hen geschikt maakt om zonder gevaar voor de anderen, baat te vinden bij het samenleven met kinderen van hun leeftijd.

Art. 6.Het kinderdagverblijf vangt de kinderen op in gemengde groepen van uiteenlopende leeftijd of/en in groepen die volgens leeftijdscategorieën zijn ingedeeld. De kinderen jonger dan één jaar worden in eigen leeftijdsgroep opgevangen.

K&G verstrekt terzake verdere richtlijnen.

Art. 7.§ 1. De kinderdagverblijven kunnen buiten de schooluren, tijdens de verlofdagen en vakantieperioden van de scholen kinderen tot 6 jaar opvangen binnen de lokalen van het kinderdagverblijf op voorwaarde dat : 1° het aantal buitenschools opgevangen kinderen nooit meer bedraagt dan een vierde van de capaciteit van het kinderdagverblijf;2° de bezetting van het kinderdagverblijf berekend over de duur van een kalenderjaar de capaciteit niet overschrijdt;3° het aantal gelijktijdig in het kinderdagverblijf aanwezige kinderen nooit meer bedraagt dan het aantal waarvoor het kinderdagverblijf is erkend;4° het kinderdagverblijf de nodige maatregelen neemt om de volledige ontplooiing van de kinderen jonger dan drie jaar te verzekeren;5° de buitenschoolse opvang niet aan de basis ligt van de weigering van opvang van kinderen jonger dan drie jaar. § 2. De kinderdagverblijven kunnen kinderen tussen 3 en 12 jaar opvangen in een apart lokaal na toestemming van K&G mits voldaan wordt aan volgende voorwaarden : 1° het aparte lokaal vormt samen met de andere lokalen van het kinderdagverblijf één gebouwencomplex of maakt van eenzelfde gebouwencomplex deel uit;2° de opvang wordt georganiseerd zoals bepaald in het `Kwaliteitscharter buitenschoolse kinderopvang' vastgelegd in het besluit van de Vlaamse regering houdende de algemene voorwaarden inzake het organiseren van buitenschoolse opvang; 3° het totale aantal buitenschools opgevangen kinderen overschrijdt niet de 2/3 van de totale capaciteit van de moederinstelling, d.w.z. de door K&G erkende capaciteit van het kinderdagverblijf; 4° het kinderdagverblijf beschikt over ander personeel dan bedoeld in artikel 9 van dit besluit.Per 14 feitelijk aanwezige kinderen moet er minstens 1 persoon - hierna te noemen : begeleider - de opvang verzekeren. Deze begeleider moet minstens 18 jaar oud zijn en moet een attest « begeleider buitenschoolse opvang« hebben behaald ingevolge een door K&G erkende opleiding; op gemotiveerd verzoek van het organiserend bestuur kan Kind en Gezin daarop een uitzondering toestaan; 5° de lokalen dienen voldoende groot te zijn in verhouding met het aantal gelijktijdig opgevangen kinderen;een netto opvangruimte van 4 m2 per kind is daarbij richtinggevend; 6° het kinderdagverblijf legt de met de plaatsende ouders afgesproken opvangmodaliteiten vast in een schriftelijke overeenkomst die in ieder geval de volgende elementen omvat : a) opvangprijs en eventueel extra gehanteerde prijsbepalingen;b) duidelijke omschrijving van wat de ouders zelf moeten meebrengen;c) openingsdagen en -uren;d) bereidheid om te allen tijde de ouders toegang te verlenen tot de leefruimten van de kinderen;e) de bevestiging dat een passende verzekering `burgerlijke aansprakelijkheid' werd afgesloten; f) de noodzakelijke gegevens en afspraken om bij onvoorziene omstandigheden (o.a. ziekte van een kind) adequaat en passend te kunnen optreden. § 3. Indien het kinderdagverblijf de in § 2 voornoemde opvang gedurende ten minste 230 werkdagen per kalenderjaar realiseert, en de aldaar bepaalde vereisten naleeft, kan het bij K&G een aanvraag tot subsidiëring indienen.

Daartoe stuurt het kinderdagverblijf aangetekend een aanvraagdossier naar K&G, opgesteld volgens de richtlijnen van K&G. K&G beslist binnen een termijn van 90 dagen na het ontvangen ervan over de aanvraag.

Art. 8.In elk kinderdagverblijf worden het medisch-sociaal toezicht en preventieve medisch-sociale consulten georganiseerd.

K&G geeft daartoe richtlijnen. Afdeling 2. - Personeel

Art. 9.§ 1. Een kinderdagverblijf moet ten minste over het hiernavolgende personeel beschikken : 1° wat de crèches betreft : a) een kinderverzorg(st)er met volledige dagtaak per 7 plaatsen of met halve dagtaak per 3,5 plaatsen;op basis van deze regeling maakt K&G een lijst bekend die het minimumaantal kinderverzorg(st)ers bepaalt, berekend op de capaciteit van de crèche; b) een gegradueerd verpleegkundige met volledige dagtaak voor een capaciteit van 48 plaatsen, of met onvolledige dagtaak volgens een dienstregeling per schijf van 12 plaatsen;de crèches die de minimumcapaciteit hebben van23 plaatsen moeten een halftijds verpleegkundige in dienst hebben; c) een sociaal verpleegkundige of een maatschappelijk assistent(e), met volledige dagtaak voor een capaciteit van 96 plaatsen, of met onvolledige dagtaak volgens een dienstregeling berekend per schijf van 24 plaatsen;de crèches die de minimumcapaciteit hebben van 23 plaatsen moeten een kwarttijds sociaal verpleegkundige of maatschappelijk assistent(e) in dienst hebben; 2° wat de peutertuinen betreft : a) één kinderverzorg(st)er per 10 plaatsen;b) een gegradueerd verpleegkundige met volledige dagtaak voor een capaciteit van 48 plaatsen, of met onvolledige dagtaak volgens een dienstregeling berekend per schijf van 12 plaatsen;de peutertuinen die de minimumcapaciteit hebben van 20 plaatsen moeten een halftijds verpleegkundige in dienst hebben; c) een sociaal verpleegkundige of een maatschappelijk assistent(e) met volledige dagtaak voor een capaciteit van 96 plaatsen of met een onvolledige dagtaak volgens een dienstregeling berekend per schijf van 24 plaatsen;de peutertuinen die de minimumcapaciteit hebben van 20 plaatsen moeten een kwarttijds sociaal verpleegkundige of maatschappelijk assistent(e) in dienst hebben. § 2. De functie van sociaal verpleegkundige of maatschappelijk assistent(e) in een kinderdagverblijf kan voor de helft worden ingenomen door een licentia(a)t(e) in de pedagogie of de kinderpsychologie, in zoverre het een kinderdagverblijf betreft met een capaciteit van ten minste 46 plaatsen.

Een kinderdagverblijf met een kleinere capaciteit kan deze vervanging slechts doorvoeren door samenwerking met een ander kinderdagverblijf, waardoor ten minste de capaciteit van 46 plaatsen wordt bereikt.

Deze vervanging is slechts mogelijk na toestemming van K&G. § 3. De kinderdagverblijven van minder dan 24 plaatsen die over een sociaal verpleegkundige met volledige dagtaak beschikken, hoeven geen andere verpleegkundige meer in dienst te hebben. § 4. Het kinderdagverblijf mag de kwalificatie kinderverzorg(st)er vervangen door die van kleuteronderwijzer(es).

Van die mogelijkheid mag evenwel slechts voor de helft van het minimumaantal kinderverzorg(st)ers gebruik worden gemaakt in een peutertuin en voor eenderde in een crèche. § 5. Een kinderverzorg(st)er, zoals bedoeld in § 1, 1°, a) en 2°, a) of een kleuteronderwijzer(es), zoals bedoeld in§ 4 kan deeltijdse prestaties uitoefenen, met dien verstande, dat zij minimum halftijds werkzaam is en haar normale prestaties per eenheden van 10% worden verminderd, met uitzondering van de 75% prestatie die wel toegestaan is. § 6. De Vlaamse minister bepaalt welke onderwijsdiploma's of opleidingen toegang geven tot de functie van kinderverzorg(st)er.

Art. 10.De taken van het personeel bestaan hoofdzakelijk uit : 1° wat de kinderverzorg(st)er of kleuteronderwijzer(es) betreft : de dagelijkse opvoeding en verzorging van het kind;2° wat de verpleegkundige betreft : de begeleiding van en het leiding geven aan de kinderverzorg(st)er(s), de observatie van het kind;3° wat de sociaal verpleegkundige of maatschappelijk assistent(e) betreft : het onderzoek inzake de opname van het kind, de contacten met de gezinnen, het onderzoek inzake de bijdrage van de ouders;4° wat de licentia(a)t(e) in de pedagogie of kinderpsychologie betreft : de ondersteuning van het personeel bij de psychische en pedagogische begeleiding van de kinderen. Afdeling 3. - Subsidiëring

Art. 11.De kinderdagverblijven worden, zoals hierna bepaald, gesubsidieerd voor personeelsuitgaven, werkingskosten, medisch-sociaal toezicht en preventieve medisch-sociale consulten.

Art. 12.§ 1. De kosten van de personeelsbezetting zoals in artikel 9 bepaald, worden door K&G gesubsidieerd zoals bepaald in artikel 29 en voor zover de taken zoals bepaald in artikel 10 worden uitgevoerd.

Wat betreft de subsidiëring van de tewerkstelling van verpleegkundige en sociaal verpleegkundige of maatschappelijk assistent(e) zoals bepaald in artikel 9, kan de laatste onvolledige schijf op grond van een bijzonder gemotiveerde beslissing van K&G aanleiding geven tot toekenning van een kwart extra prestatie. § 2. Wanneer de bezetting van een kinderdagverblijf gedurende de periode van een kalenderjaar daalt onder75 procent van de capaciteit toegestaan bij de erkenning, wordt de subsidiabele capaciteit van het kinderdagverblijf, met ingang van het tweede kwartaal van het volgende kalenderjaar verminderd tot die welke de gemiddelde bezetting van het voorgaande kalenderjaar op ten minste 75 procent brengt, voor wat de personeelsnormen zoals bepaald in artikel 9 en de subsidiëring in § 1 betreft.

In de loop van het eerste kwartaal van elk daaropvolgend kalenderjaar kunnen de kinderdagverblijven van wie de capaciteit aldus werd verminderd een verzoek indienen om opnieuw een hogere capaciteit te verwerven. De aangevraagde capaciteitsverhoging mag niet tot gevolg hebben dat de bezetting gedurende het kalenderjaar voorafgaand aan dat waarop hun verzoek betrekking heeft en berekend op deze hogere capaciteit onder 75 procent van de subsidiabele capaciteit daalt. § 3. De regeling bepaald in § 2 is niet van toepassing op de kinderdagverblijven met de minimumcapaciteit of met een capaciteit die ingevolge het bepaalde in § 2 tot de minimumcapaciteit werd verminderd. Deze worden niet meer gesubsidieerd indien hun gemiddelde bezetting gedurende de periode van twee kalenderjaren onder 60 procent is gedaald, vanaf het tweede kwartaal volgend op het laatste kalenderjaar.

De kinderdagverblijven van wie de subsidiëring aldus werd verminderd of geschorst, en voor zover deze schorsing niet langer duurt als drie jaar, worden op hun verzoek opnieuw gesubsidieerd volgens de normale regelen, indien ze aantonen dat hun bezetting opnieuw groter is of gelijk aan minstens 75 procent van de minimale erkenningscapaciteit gedurende minstens vier verstreken kwartalen. § 4. De regeling bepaald in § 2 en § 3 is niet van toepassing op kinderdagverblijven gedurende het eerste kalenderjaar dat volgt op de opening ervan. § 5. De ingevolge het bepaalde in § 2 en § 3 toegepaste vermindering of schorsing doet geen afbreuk aan de capaciteit toegekend bij de erkenning volgens normen zoals bepaald in artikel 3, § 1. § 6. Voor de berekening van de bezetting van een kinderdagverblijf worden de kinderen bedoeld in artikel 7, § 2 niet in aanmerking genomen. De aanwezigheid van kinderen bedoeld in artikel 7, § 1 wordt voor eenderde aangerekend als zij kleiner is dan drie uur per dag, en voor de helft als zij drie tot vijf uur per dag bedraagt; de aanwezigheid gedurende meer dan vijf uur per dag wordt als een volledige verblijfsdag aangerekend. § 7. De subsidiëring zoals bedoeld in artikel 7 § 3 is beperkt tot een jaarlijks forfaitair bedrag van 689.536 fr. per leefgroep van 14 kinderen.

Art. 13.Voor de werkingskosten ontvangen de kinderdagverblijven per dag en per kind een subsidie die verrekend wordt met de ouderbijdrage die ingevolge artikel 27 van dit besluit wordt geïnd.

De Vlaamse minister bepaalt deze subsidie in het besluit bedoeld in artikel 27 van dit besluit.

De verrekening gebeurt per kwartaal.

Art. 14.Het bedrag en de voorwaarden voor het verlenen van de subsidie voor het organiseren van het medisch-sociaal toezicht en de preventieve medisch-sociale consulten worden door de Vlaamse minister bepaald.

Art. 15.De kinderdagverblijven kunnen extra subsidies ontvangen voor de dagopvang van gehandicapte kinderen in zoverre ze bijzondere zorgen vereisen.

Het kinderdagverblijf richt daartoe een individuele aanvraag aan K&G dat een beslissing neemt. HOOFDSTUK III. - Diensten voor opvanggezinnen Afdeling 1. - Definitie

Art. 16.§ 1. Diensten voor opvanggezinnen - hierna te noemen : diensten - voorzien in dagopvang in opvanggezinnen, voor kinderen jonger dan 3 jaar en vangen kinderen tot 12 jaar op buiten de schooluren, tijdens de verlofdagen en vakantieperioden. § 2. Het opvanggezin moet voor de buitenschoolse opvang voorrang geven aan kinderen uit die gezinnen waarvan al kinderen jonger dan drie jaar in het opvanggezin verblijven of aan kinderen die voor hun drie jaar al in het opvanggezin verbleven. § 3. De diensten verzekeren de dagopvang gedurende minstens 10 uur gedurende ten minste 230 werkdagen per kalenderjaar.

Het opvanggezin is niet verplicht om kinderen buitenschools op te vangen.

Het opvanggezin kan, als het daarvoor kiest, uitsluitend buitenschoolse opvang aanbieden. § 4. De diensten kunnen in specifieke situaties en noodgevallen kinderen opvangen tijdens de nacht en tijdens het weekend, volgens richtlijnen van K&G. § 5. Buitenschoolse opvang moet voldoen aan de voorwaarden zoals bepaald in het « Kwaliteitscharter buitenschoolse kinderopvang » zoals vastgelegd in het besluit van de Vlaamse regering houdende de algemene voorwaarden inzake het organiseren van buitenschoolse opvang.

Art. 17.§ 1. De diensten nemen bij voorrang kinderen op : 1° van ouders die door werkomstandigheden niet in de mogelijkheid zijn hun kinderen tijdens de dag zelf op te voeden;2° voor wie het vanwege sociale en/of pedagogische motieven wenselijk is dat zij een begeleiding en opvang krijgen buiten het eigen gezin;3° van wie de ouders het laagste inkomen hebben. § 2. De diensten vangen kinderen op, ook indien ze licht ziek zijn.

Terzake geeft de dienst aan de ouders de nodige informatie op basis van richtlijnen van K&G. § 3. De diensten kunnen voorzien in de opvang van gehandicapte kinderen.

Art. 18.§ 1. Een dienst telt minstens 14 opvanggezinnen die beschikbaar zijn om kinderen in dagopvang en/of in buitenschoolse opvang gedurende minstens 5 uur per dag op te vangen. De erkenningsbeslissing stelt het minimumaantal opvanggezinnen vast alsook het maximale aantal plaatsingsdagen waarvoor een dienst erkend en/of gesubsidieerd kan worden.

Elke aanwezigheid van een kind wordt beschouwd als een plaatsingsdag.

Het bij een erkenning bepaalde minimumaantal opvanggezinnen is altijd een veelvoud van 7. § 2. De opvanggezinnen moeten voldoen aan de voorwaarden bepaald door K&G. § 3. Het gemiddeld aantal voltijds opgevangen kinderen bedraagt nooit meer dan maximum vier per opvanggezin en per kwartaal, eigen kinderen beneden de drie jaar meegerekend.

Het maximumaantal gelijktijdig aanwezige kinderen kan niet meer zijn dan acht, eigen kinderen beneden 6 jaar meegerekend. Afdeling 2. - Taken en personeel

Art. 19.De diensten moeten volgende taken vervullen : 1° toezicht houden op de opvanggezinnen en ze vergoeden;2° in de continuïteit van de opvang voorzien bij tijdelijke onbeschikbaarheid van het gezin of de persoon die de opvang verzekert;3° de voortdurende begeleiding van de opvanggezinnen en van de opgevangen kinderen organiseren op het vlak van ontplooiing, opvoeding en gezondheid;4° toezien op de vorming van de opvanggezinnen;5° zorgen voor de toewijzing van de kinderen aan de opvanggezinnen; zij moeten daarvoor beschikken over een secretariaat dat in staat is de opvangaanvragen te ontvangen en er zonder verwijl gevolg aan geven; 6° erop toezien dat het opvanggezin enkel kinderen opvangt die via de dienst geplaatst zijn;7° erop toezien dat bij het opvanggezin veilige uitrusting aanwezig is om kinderen op te vangen.

Art. 20.De diensten moeten beschikken over een gegradueerd sociaal verpleegkundige of maatschappelijk assistent(e) belast met de begeleiding van de opvanggezinnen en de contacten met de gezinnen, het onderzoek inzake de opname en inzake de ouderbijdrage. Afdeling 3. - Subsidiëring

Art. 21.De diensten worden gesubsidieerd voor personeelsuitgaven, opvangkosten en administratiekosten zoals bepaald in de artikelen 22, 23 en 24.

Het maximumaantal subsidiabele plaatsingsdagen is gelijk aan het aantal gezinnen vastgelegd in de erkenningsbeslissing, vermenigvuldigd met negenhonderd twintig dagen.

Deze maximale subsidiëringsgrens wordt voor het eerst toegepast tijdens de bezettingsevaluatie voor het kalenderjaar 1996.

Twee procent van het maximumaantal subsidieerbare plaatsingsdagen is voorbehouden voor kinderen van alleenstaande ouders.

Art. 22.§ 1. De personeelsuitgaven worden gesubsidieerd in verhouding tot het minimumaantal opvanggezinnen, zoals vermeld in de erkenningsbeslissing, en het aantal plaatsingsdagen tijdens het voorgaande kalenderjaar of tijdens het lopende kalenderjaar als deze aantallen hoger zijn dan in het voorgaande kalenderjaar en zoals bepaald in artikel 29.

Meer bepaald krijgen de diensten een toelage voor een sociaal verpleegkundige of maatschappelijk assistent(e) op de volgende wijze : 1° halftijds voor een dienst met minimaal 14 opvanggezinnen die minimaal 5.600 plaatsingsdagen halen; 2° drievierde tijds voor een dienst met minimaal 21 opvanggezinnen die minimaal 8.400 plaatsingsdagen halen; 3° voltijds voor een dienst met minimaal 28 opvanggezinnen die minimaal 11.200 plaatsingsdagen halen; 4° extra kwarttijds per extra schijf van 7 opvanggezinnen, met minimaal 2.800 plaatsingsdagen.

Als dag geldt elke dag tijdens dewelke het kind minstens drie uur aanwezig was. § 2. Wanneer, berekend over één kalenderjaar, de plaatsingsdagen de minimumnormen gesteld in § 1 niet bereiken, wordt de personeelssubsidiëring met ingang van het tweede kwartaal van het volgende kalenderjaar geschorst of verminderd.

De diensten waarvan de subsidiëring aldus werd geschorst of verminderd en voor zover deze schorsing of vermindering niet langer duurt dan één jaar, worden op hun verzoek opnieuw gesubsidieerd als ze aantonen dat gedurende vier kwartalen voorafgaand aan hun verzoek de in § 1 vermelde minimumnormen werden vervuld. § 3. Wanneer op kwartaalbasis het aantal aangesloten opvanggezinnen de minimumnorm gesteld in § 1 niet bereiken, wordt de personeelssubsidiëring geschorst of verminderd met ingang van het kwartaal waarop het tekort werd vastgesteld.

De diensten waarvan de subsidiëring aldus werd geschorst of verminderd en voor zover deze schorsing of vermindering niet langer duurt dan één jaar, worden op hun verzoek opnieuw gesubsidieerd met ingang van het kwartaal waarin opnieuw het vereiste minimumaantal opvanggezinnen wordt gehaald. § 4. De regeling bepaald in § 2 is niet van toepassing op nieuw erkende diensten gedurende het kalenderjaar waarin de erkenning ingaat. Dit geldt eveneens voor de reeds erkende diensten, van wie de erkenningscijfers worden verhoogd, voor wat betreft de verhoogde capaciteit. § 5. De ingevolge het bepaalde in § 2 of § 3 toegepaste schorsing of vermindering doet geen afbreuk aan de capaciteit toegekend bij de erkenning.

Als de dienst er binnen de geldende periode evenwel niet in slaagt aan de eisen voor hersubsidiëring te voldoen, vervalt ofwel de erkenning (voor diensten met de minimumcapaciteit), of wordt de erkende capaciteit verminderd.

Art. 23.§ 1. Voor de opvangkosten ontvangen de diensten een tegemoetkoming in de vergoeding van 425 frank die per plaatsingsdag aan de opvanggezinnen wordt toegekend, en waarvan de ouderbijdrage, geïnd ingevolge artikel 27 van dit besluit, dient te worden afgetrokken.

Deze vergoeding is uitsluitend bestemd voor de uitgaven voor onderhoud, voeding en behandeling. Ze staat in verhouding tot de aanwezigheidsduur van het kind, met dien verstande dat de aanwezigheid van een kind gedurende minder dan drie uur, voor eenderde wordt aangerekend, gedurende drie tot vijf uur voor de helft en gedurende meer dan vijf uur voor een volle verblijfsdag. De verrekening van de vergoeding met de ouderbijdrage gebeurt per kwartaal. § 2. De diensten kunnen voor de opvang van gehandicapte kinderen, in zoverre ze bijzondere zorgen vereisen, een extra vergoeding krijgen.

De dienst richt daartoe een individuele aanvraag aan K&G dat een beslissing neemt.

Art. 24.§ 1. Voor de administratiekosten ontvangen de diensten per jaar een forfaitaire vergoeding.

Deze vergoeding wordt vastgesteld op basis van het minimumaantal vereiste plaatsingsdagen voor de erkende capaciteit van een dienst.

De Vlaamse minister legt daartoe het bedrag vast corresponderend met één plaatsingsdag. § 2. De forfaitaire vergoeding wordt na verloop van een jaar tijdens het eerste kwartaal bepaald en vereffend voor het voorgaande jaar.

K&G betaalt een voorschot op de administratievergoeding dat maximaal 70% bedraagt van de som die het voorgaande jaar werd toegekend. Dit voorschot wordt betaald in de eerste maand van het tweede kwartaal van het betreffende jaar. Afdeling 4. - Diensten voor opvanggezinnen verbonden aan een

kinderdagverblijf.

Art. 25.De kinderdagverblijven kunnen een dienst voor opvanggezinnen organiseren. Deze dienst dient te voldoen aan de voorwaarden bepaald in afdeling 1 en 2 van hoofdstuk III van dit besluit, met uitzondering van het bepaalde in artikel 18, § 1.

Art. 26.Een dienst door een kinderdagverblijf georganiseerd, wordt gesubsidieerd voor opvangkosten zoals bepaald in artikel 23.

Het aantal maximaal gesubsidieerde plaatsingsdagen is gelijk aan negenduizend tweehonderd of het aantal opvanggezinnen vermeld in de erkenningsbeslissing vermenigvuldigd met negenhonderd twintig.

De personeelsuitgaven worden gesubsidieerd zoals bepaald in artikel 29 en naar rato van een kwarttijd per schijf van 10 opvanggezinnen die minimaal 4.000 dagen halen en, op kwartaalbasis, het vereiste aantal aangesloten opvanggezinnen hebben.

De administratievergoeding wordt forfaitair bepaald.

Voor diensten met minstens 10 opvanggezinnen en 1/4 personeelssubsidiëring geldt de regeling zoals vastgelegd in artikel 24 en 35, § 4.

De andere diensten worden op eenzelfde manier maar verhoudingsgewijs vergoed, op basis van het aantal actieve opvanggezinnen op jaarbasis. HOOFDSTUK IV. - Bijzondere bepalingen Afdeling 1. - Ouderbijdragen en -participatie

Art. 27.De voorzieningen vragen aan de ouders, als vergoeding voor de dagopvang een financiële bijdrage volgens een schaal vastgesteld door de Vlaamse minister op grond van het inkomen van het gezin.

Deze schaal stelt ook de financiële bijdrage vast van de lagere openbare besturen die eventueel de plaatsingskosten dragen van de kinderen in de voorzieningen.

Voor zij de kinderen inschrijven, moeten de voorzieningen van de ouders alle bewijsstukken eisen die het mogelijk maken het juiste niveau van hun inkomsten te bepalen.

Wanneer de ouders niet voldoen aan deze vereiste, eisen de voorzieningen de maximale financiële bijdrage die ingevolge het eerste lid door de Vlaamse minister wordt vastgelegd.

Art. 28.De ouders dienen zoveel mogelijk betrokken te worden bij de opvoeding van hun kind in de voorzieningen.

Deze betrokkenheid moet worden verwezenlijkt op de volgende wijze : 1° Wat de kinderdagverblijven betreft : a) voor en bij de eerste opname : - de ouders de kans bieden om vóór de definitieve opname enkele uren met het kind in de instelling door te brengen; - voldoende informatie bieden over de instelling, de werkomstandigheden, de opvang van het zieke kind, het medisch-sociaal toezicht, de ouderparticipatie en de bijdrage van de ouders; - aan de ouders informatie en hun zienswijze vragen over de aanpak van het kind, het gedrag, de voeding, de rusttijden en de gewoonten. b) tijdens het verblijf : - dagelijks vrije toegang bieden aan de ouders of de personen die daartoe gemachtigd zijn op het tijdstip dat voor hen het best past in de dagopvanginstelling en meer bepaald tot de leefruimte van het kind, zowel bij het brengen en afhalen als bij bezoek; Daarbij dient wel rekening te worden gehouden met de noodzakelijke rust en orde in de instelling en met het huishoudelijk reglement. De instelling mag de ouders uitnodigen zoveel mogelijk deel te nemen aan dagelijkse activiteiten van de instelling; - de ouders zoveel mogelijk betrekken bij de preventieve medisch-sociale consulten voor hun kind, ondermeer door het organiseren van deze consulten op een voor hen geschikt tijdstip; - wekelijks op een vooraf aangekondigd uur een persoon ter beschikking stellen die verantwoordelijkheid draagt voor de werking van het kinderdagverblijf om de ouders individueel te woord te staan; - jaarlijks een oudervergadering beleggen waarop een persoon die verantwoordelijkheid draagt voor de werking van het kinderdagverblijf antwoord verstrekt op de vragen van de aanwezige ouders. 2° Wat de diensten voor opvanggezinnen betreft : a) Voor en bij de eerste opname : - de ouders de keuze bieden inzake het opvanggezin op basis van informatie en voorstellen van de verantwoordelijke van de dienst; - de ouders voldoende informatie bieden over de dienst, de werking ervan, de opvang van het zieke kind, de ouderparticipatie en -bijdrage; - de ouders en het kind de kans bieden kennis te maken met het opvanggezin en de ouders informatie en hun zienswijze vragen over de aanpak van het kind, het gedrag, de voeding, de rusttijden en de gewoonten. b) tijdens het verblijf : - geregeld communicatie verzekeren met het opvanggezin over eten, gedragingen, gezondheid van het kind; - wekelijks op een vooraf aangekondigd uur een persoon ter beschikking stellen die verantwoordelijkheid draagt voor de werking van de dienst om de ouders individueel te woord te staan; - jaarlijks een oudervergadering beleggen waarop een persoon die verantwoordelijkheid draagt voor de werking van de dienst antwoord verstrekt op de vragen van de aanwezige ouders. Afdeling 2. - Berekening en uitkering van de subsidie

Art. 29.§ 1. De personeelskosten die in aanmerking komen voor subsidiëring, bepaald in de artikelen 12, 22 en 26, worden vastgesteld overeenkomstig de salarisschalen vermeld als bijlage bij dit besluit.

Alle reglementair verplichte uitgaven ten laste van de werkgever inzake voltijds of deeltijds conventioneel brugpensioen voor een persoon waarvoor de personeelskosten betoelaagd werden bij het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst, worden eveneens in aanmerking genomen voor de subsidiëring. § 2. Als personeelskosten worden beschouwd : 1° het bruto-salaris;2° de eindejaarstoelage voor een maximum dat wordt vastgesteld volgens de regels bepaald in § 3;3° de haard- en standplaatsvergoeding voor een maximum dat wordt vastgesteld volgens de regels bepaaldin § 4;4° het vakantiegeld en het vervroegd vakantiegeld bij uitdiensttreding;5° de werkgeversbijdragen in het kader van de sociale zekerheid van de werknemers;6° een forfaitair bedrag voor de werkelijke lasten buiten de RSZ, dat overeenstemt met 2 % van het door K&G gesubsidieerde salaris. De in aanmerking genomen sociale lasten zijn die welke inherent zijn aan het statuut van de betrokken werkgever.

Onder deze regeling valt ook het vakantiegeld.

Uitgezonderd zijn de sociale lasten voor kinderbijslag en de bijdragen voor pensioenen voor vastbenoemde personeelsleden in de publieke sector. § 3. a) De eindejaarstoelage bestaat uit een vast gedeelte en een veranderlijk gedeelte : 1° het vast gedeelte bedraagt 9.398 frank voor 1993. Vanaf 1994 wordt dit bedrag jaarlijks geïndexeerd op basis van de volgende formule : het bedrag van het voorgaande jaar wordt vermenigvuldigd met de index van de maand oktober van het lopende jaar en gedeeld door de index van de maand oktober van het voorgaande jaar.

Het percentage wordt berekend tot op vier decimalen; 2° het veranderlijke deel bedraagt 2,5 % van de jaarlijkse brutobezoldiging.De jaarlijkse brutobezoldiging is gelijk aan het geïndexeerd brutoloon van de maand oktober van het betrokken jaar vermenigvuldigd met 12. Onder brutoloon van de maand oktober wordt verstaan het ingeschaalde salaris eventueel verhoogd met de haard- of standplaatstoelage. b) De eindejaarstoelage wordt gesubsidieerd onder de hierna vermelde toekenningsvoorwaarden : 1° Het volledige bedrag van de eindejaarstoelage wordt toegekend aan het personeelslid dat werkelijke of daarmee gelijkgestelde volledige arbeidsprestaties uitoefent en die zijn salaris genoten heeft of genoten zou hebben tijdens de gehele referentieperiode. De gelijkgestelde arbeidsprestaties en de duur van de gelijkstelling zijn deze bedoeld in de artikelen 16, 41 en 43 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders; 2° De referentieperiode is de periode gaande van 1 januari tot en met 30 september van het betrokken jaar.Iedere gepresteerde of daarmee gelijkgestelde volledige maand tijdens de referentieperiode geeft recht op een negende van de, overeenkomstig de bepalingen vermeld in a), toegekende toelage; 3° Als het personeelslid niet de hele toelage kan krijgen in het kader van volledige arbeidsprestaties, omdat hij in dienst werd genomen tijdens of de dienst heeft verlaten in de loop van de referentieperiode, dan wordt het bedrag van de toelage vastgesteld naar rato van de tijdens de referentieperiode verrichte of daarmee gelijkgestelde arbeidsprestaties;4° Het bedrag van de toelage voor het deeltijds tewerkgesteld personeelslid wordt berekend naar rato van de duur van de arbeidsprestaties die hij in de loop van de referentieperiode heeft of zou hebben gepresteerd. § 4. a) Een haardtoelage wordt gesubsidieerd onder de hierna vermelde toekenningsvoorwaarden : 1° aan het getrouwde, niet van tafel en bed gescheiden personeelslid, behalve wanneer de toelage aan zijn/haar echtgeno(o)t(e) wordt toegekend;2° aan de andere personeelsleden die één of meer kinderen ten laste hebben voor wie hun kinderbijslagen toegekend en uitbetaald worden, behalve als zij samenwonen met een persoon die de haardtoelage geniet. In dit geval gelden de regels zoals bepaald onder 1°; 3° als aan beide echtgenoten een toelage zou kunnen worden toegekend, dan wordt de haardtoelage toegekend aan degene die het laagste salaris heeft.Om dit salaris te bepalen moet een vergelijking worden gemaakt tussen de toegekende jaarbedragen (100 pct.) die voorkomen in de als bijlage bij dit besluit gevoegde salarisschalen voor voltijdse prestaties.

Bij gelijke jaarbedragen kunnen de echtgenoten met wederzijdse toestemming bepalen wie van beiden de haardtoelage krijgt. b) Een standplaatstoelage wordt gesubsidieerd voor de personeelsleden die geen haardtoelage krijgen. c) Het jaarlijks bedrag van de haardtoelage of van de standplaatstoelage wordt vastgesteld als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld d) De bezoldiging van het personeelslid wiens salaris hoger is dan 611.867 fr. of hoger dan 698.320 fr. mag niet kleiner zijn dan die welke het zou krijgen als zijn salaris gelijk zou zijn aan dat bedrag.

In dit geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haard- of standplaatstoelage en dient onder bezoldiging te worden verstaan het salaris, vermenigvuldigd met 0,925 en verhoogd met de volledige of gedeeltelijke haard- of standplaatstoelage. e) De haard- of standplaatstoelage en het grenssalaris vastgesteld voor de toekenning ervan volgen de regeling inzake de indexverhoging van de salarissen.Het grensjaarsalaris volgt tevens de regeling inzake de vastgestelde sociale programmatie in dit besluit. f) Wanneer zich in de loop van de maand een feit voordoet dat het recht op de toelage wijzigt, zoals bepaald in a) dan wordt het voordeligste stelsel voor de hele maand toegepast.g) De haard- of standplaatstoelage wordt, bij onvolledige prestaties, gesubsidieerd naar rato van deze prestaties.Wanneer voor de maand geen volledig salaris verschuldigd is, wordt de toelage gesubsidieerd onder dezelfde voorwaarden als het salaris. De haard- of standplaatstoelage wordt betoelaagd samen met het salaris over de maand waarop zij betrekking heeft. § 5. De subsidie bepaald in § 1 wordt toegekend voor personeelsleden die werkelijk in dienst zijn, een volledige dagtaak hebben en betaald worden door het organiserend bestuur van de voorziening. Zij wordt in juiste verhouding verminderd als een onvolledige dagtaak wordt gepresteerd. Deeltijdse prestaties en loopbaanonderbreking, ingaand op of na 1 januari 1997 geven recht op voltijdse geldelijke anciënniteit.

Indien een personeelslid verscheidene deeltijdse functies vervult, worden de personeelskosten slechts gesubsidieerd voor maximaal de duur die met een voltijdse betrekking overeenkomt.

Naast het reglementair gewaarborgd loon waarop het personeelslid recht heeft, worden ook de personeelskosten van de vervanger betoelaagd. § 6. a) De dienstprestaties uitgeoefend voor de aanstelling in de huidige functie worden voor de berekening van de geldelijke anciënniteit enkel in aanmerking genomen indien zij uitgeoefend werden in staats- of andere openbare diensten en in privé-diensten met betrekking tot de welzijnszorg, de gezondheidszorg, opvoeding en onderwijs, die door de overheid zijn erkend. Hierbij wordt rekening gehouden met het volle aantal vroegere dienstjaren met voltijdse prestaties voor zover het personeelslid destijds reeds de in de salarisschaal vermelde aanvangsleeftijd en diploma bezat vereist voor zijn huidige functie. Onder dezelfde voorwaarden wordt het overblijvende aantal vroegere voltijdse dienstmaanden vanaf 1 januari 1997 gepresteerd, samengevoegd met het aantal volle dienstmaanden in de huidige functie om het totaal aantal volle dienstjaren te bepalen.

De vanaf 1 januari 1997 deeltijds gepresteerde vroegere dienstprestaties geven recht op voltijdse geldelijke anciënniteit. b) Indien de persoon waarvoor de uitgaven inzake zijn conventioneel brugpensioen betoelaagd worden vervangen wordt, dan worden op het ogenblik dat deze vervanger in functie treedt en dit in afwijking van het bepaalde onder a) maximaal 7 jaar geldelijke anciënniteit in aanmerking genomen.c) Het bewijs van de echtheid van de prestaties waarvan sprake in a) wordt geleverd door een attest van de toenmalige werkgever.Elk ander verrechtvaardigingsstuk kan geëist of voorgelegd worden.

Art. 30.De subsidies worden driemaandelijks door K&G uitgekeerd, na verstreken termijn en nadat de voorziening de nodige stukken overgelegd heeft.

De voorzieningen dienen voor het voeren van hun boekhouding rekening te houden met het boekhoudplan dat door de Vlaamse minister is bepaald.

K&G kan elk trimester aan de voorziening een voorschot verlenen ten belope van maximum 70 % van het bedrag van de toelage verschuldigd voor het voorafgaande trimester.

Dit voorschot wordt teruggevorderd wanneer de voorziening haar activiteiten staakt Afdeling 3. - Brusselse kinderdagverblijven

Art. 31.§ 1. Ten gevolge van het overgangsstelsel ten gunste van de in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest opgerichte of op te richten Nederlandstalige kinderdagverblijven, ter uitvoering van het vestigingsplan voor Nederlandstalige kinderdagverblijven bepaald door de Vlaamse Gemeenschapscommissie, zijn artikel 12, § 2 en § 3 niet van toepassing op deze kinderdagverblijven. § 2. Op gemotiveerd verzoek van K&G kan de Vlaamse minister deze instelling toestaan voor de kinderdagverblijven vermeld in § 1, over te gaan tot een capaciteitsvermindering of subsidieopschorting opgenomen in artikel 12, § 2 en § 3, onder de voorwaarden bepaald in artikel 12 en met dien verstande dat voor de vermindering of de schorsing "75 procent" gelezen wordt als "60 procent", en "60 procent" gelezen wordt als "50 procent". § 3. Voor een dienst voor opvanggezinnen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dient in artikel 18, § 1 "14" te worden gelezen als "10". Afdeling 4. - Toezicht op de voorzieningen

Art. 32.§ 1. Het toezicht over de krachtens dit besluit erkende en gesubsidieerde voorzieningen, wordt uitgeoefend door ambtenaren van K&G die hiertoe door K&G zijn aangewezen.

Zij hebben vrije toegang tot de lokalen van de voorzieningen en hebben het recht ook zonder verplaatsing alle administratieve stukken te raadplegen. § 2. De voorzieningen registreren alle aanvragen voor opvang.

Wanneer een aanvraag, om welke reden ook, wordt afgewezen, maakt de voorziening dienaangaande een omstandig verantwoordingsverslag op. § 3. De ouders van de opgevangen of eventueel tot de opvang geweigerde kinderen in de voorzieningen, kunnen te allen tijd een klacht indienen bij de ombudsdienst van K&G. Deze mogelijkheid wordt opgenomen in het huishoudelijk reglement van de voorzieningen. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 33.Artikel 9, § 1 van dit besluit is van toepassing op de kinderdagverblijven bedoeld in artikel 31, met dien verstande echter dat het tewerkgestelde en gesubsidieerde personeel op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit in overtal op de minimumnormen, bepaald in het eerst voornoemde artikel, verder wordt gesubsidieerd.

Wanneer deze overtallige personeelsleden om een of andere reden niet langer worden tewerkgesteld kunnen zij echter niet meer worden vervangen.

Art. 34.§ 1. De kinderdagverblijven kunnen personeel zonder de in artikel 9, § 1, 1° a en 2° a gestelde kwalificatie in dienst houden voor zover het er al werkzaam was vóór 31 december 1960.

De subsidiëring van dit personeel wordt berekend overeenkomstig artikel 29 op grond van het salaris dat aan de kinderverzorg(st)ers wordt toegekend. § 2. De kinderdagverblijven kunnen personeel zonder de in artikel 9, § 1, 1° b en 2° b gestelde kwalificatie in dienst houden, voor zover het er al werkzaam was vóór 31 december 1983.

Dat personeel wordt gesubsidieerd overeenkomstig artikel 29 op grond van het salaris dat aan gebrevetteerde verpleegkundigen wordt toegekend. § 3. De ingevolge het laatste lid van artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 augustus 1975 houdende vaststelling van de voorwaarden van de financiële bijdrage van het Rijk in de werkingskosten van de diensten voor onthaalmoeders erkend door K&G, verleende afwijkingen op de kwalificatievoorwaarden voor gegradueerd sociaal verpleegkundigen of maatschappelijk assistenten blijven geldig. § 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 7, § 2, 4° moet het attest « begeleider buitenschoolse opvang » slechts behaald worden na erkenning door K&G van de in dit artikel bedoelde opleiding.

Art. 35.§ 1. In afwachting van de bepaling door de Vlaamse minister van de erkenningsnormen bedoeld in artikel 3, § 1, blijven de erkenningsnormen van kracht die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit door K&G worden gehanteerd. § 2. In afwachting van de bepaling door de Vlaamse minister van het in artikel 14 bepaalde blijft het aldaar bepaalde geregeld door de normen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit door K&G zijn uitgevaardigd. § 3. De erkenning van diensten die voor de inwerkingtreding van dit besluit werd toegekend, wijzigt per 1 januari 1997. Daarbij worden het minimumaantal opvanggezinnen en het maximum aantal plaatsingsdagen vastgelegd op basis van nieuwe parameters, zoals in dit besluit bepaald. § 4. Voor de vóór 1 januari 1997 erkende diensten wordt de forfaitaire vergoeding voor administratiekosten in afwijking van het bepaalde in artikel 24 § 1, als volgt vastgesteld. De diensten ontvangen als vergoeding voor administratiekosten het bedrag dat hen voor het kalenderjaar 1996 door K&G werd uitbetaald, behalve in volgende gevallen : 1° als bij capaciteitsuitbreiding de nieuwe capaciteit recht geeft op een hogere vergoeding zoals vastgelegd in artikel 24 § 1;2° als het aantal plaatsingsdagen daalt in vergelijking met het voorgaande kalenderjaar wordt de administratievergoeding verminderd met een bedrag dat wordt bepaald afhankelijk van het aantal minder gepresteerde dagen en de door de Vlaamse minister bepaalde forfaitaire vergoeding per plaatsingsdag zonder dat deze vermindering er kan toe leiden dat een dienst minder ontvangt dan de forfaitaire vergoeding gekoppeld aan het voor de erkenning geldende minimumaantal plaatsingsdagen. § 5. In afwachting van de bepaling door de Vlaamse minister van het boekhoudplan waarmee de voorzieningen luidens het tweede lid van artikel 30 rekening dienen te houden, blijft het ministerieel besluit van 14 maart 1972 van kracht, waarbij de regels inzake boekhouding worden bepaald die door de organiserende besturen van de door K&G erkende crèches en peutertuinen in acht moeten worden genomen.

Art. 36.Behalve het bedrag vermeld in artikel 29 § 3,a,1° stemmen alle bedragen vermeld in onderhavig besluit en bijlage overeen met het spilindexcijfer 138,01 (basis 1984), spilindexnummer 56, vereffeningspercentage 100 pct.

Zij worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, zoals later gewijzigd.

Art. 37.§ 1. Het besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1983 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van voorzieningen inzake kinderopvang, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 19 juli 1989, van 25 oktober 1989, van 9 mei 1990, van 14 november 1990, van 25 november 1992, van 3 maart 1993, van 16 maart 1994, van 13 juli 1994 en van 25 januari 1995, wordt opgeheven. § 2. Het besluit van de Vlaamse regering van 16 maart 1994 tot vaststelling van de salarisschalen en de subsidieerbare salariskosten van de personeelsleden van de voorzieningen voor kinderdagopvang, wordt opgeheven.

Art. 38.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997.

Art. 39.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 24 juni 1997.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS

^