Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 27 oktober 2017
gepubliceerd op 14 december 2017

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne en titel III van het VLAREM van 16 mei 2014, wat betreft de omzetting van de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout

bron
vlaamse overheid
numac
2017040881
pub.
14/12/2017
prom.
27/10/2017
ELI
eli/besluit/2017/10/27/2017040881/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 OKTOBER 2017. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne en titel III van het VLAREM van 16 mei 2014, wat betreft de omzetting van de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout


VERSLAG AAN DE VLAAMSE REGERING Algemene toelichting Titel III van het VLAREM (besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende bijkomende algemene en sectorale milieuvoorwaarden voor GPBV-installaties) bevat de algemene en sectorale voorwaarden die enkel van toepassing zijn voor GPBV-installaties.

Met dit wijzigingsbesluit worden aan titel II en titel III van het VLAREM de bijkomende sectorale milieuvoorwaarden toegevoegd voor de productie van platen en panelen van hout, dd. 24/11/2015.

Artikelsgewijze bespreking HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van titel II van het VLAREM Naar aanleiding van de opname van de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout in titel III van het VLAREM, worden ook een aantal wijzigingen aangebracht in titel II van het VLAREM. Artikel 1 Dit artikel wijzigt artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM. Punten 1° en 2° Punt 1° heft de volgende definities op in de definities voor afvalstoffenverwerking (Hoofdstuk 5.2), onder de tussentitel verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties voor biomassa-afval: "directe spaandroger", "indirecte spaandroger", "hybride droger", "type-droger", "bestaande droger" en "nieuwe droger".

Punt 2° voegt een subtitel "Definities hout (Hoofdstuk 5.19)" toe aan artikel 1.1.2, met daarin de volgende definities: "direct verwarmde droger", "indirect verwarmde droger", "hybride verwarmde droger", "type-droger", "bestaande droger" en "nieuwe droger".

De definities voor drogers worden ondergebracht onder deze nieuwe subtitel, omdat ze niet enkel van toepassing zijn op subafdeling 5.2.3bis.4 (verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties voor biomassa-afval), maar ook op hoofdstuk 5.19 van titel II van het VLAREM en op hoofdstuk 3.8 van titel III van het VLAREM. Het is daarom duidelijker de definities onder te brengen onder een subtitel "Definities hout (Hoofdstuk 5.19)". De definities voor drogers worden daarnaast afgestemd met de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout. Meer bepaald wordt de term "spaandroger" verruimd tot "droger" en het woord "spanen" (gebruikt in de definitie voor hybride droger) verruimd tot de woorden "deeltjes, strengen of vezels", omdat de definities niet enkel gelden voor drogers die ingezet worden bij de productie van spaanplaten, maar ook voor drogers die ingezet worden voor de productie van OSB- en houtvezelplaten.

Artikel 2 Punt 1° Dit punt vervangt telkens de term "gestookte spaandroger" uit het VLAREM door de term "verwarmde droger", welke beter is afgestemd op de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout. Meer bepaald wordt de term "spaandroger" verruimd tot "droger", daar niet louter drogers beoogd worden die ingezet worden bij de productie van spaanplaten, maar ook drogers die ingezet worden voor de productie van OSB- en houtvezelplaten. Daarnaast is het correcter te spreken van "verwarmde droger" i.p.v. "gestookte droger".

Punten 2° en 3° Deze punten schrappen de bepalingen "in afwijking van alle algemene emissiegrenswaarden, vermeld in hoofdstuk 4.4", en "in afwijking van alle algemene meetfrequenties, vermeld in hoofdstuk 4.4". Voor de parameters waarvoor een sectorale emissiegrenswaarde/meetfrequentie bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde/meetfrequentie, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van..." al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van een bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden, vermeld in hoofdstuk 4.4" of "in afwijking van de algemene meetfrequenties, vermeld in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de bepaling "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van "in afwijking van de algemene bepalingen..." heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Artikel 3 Punt 1° Dit punt heft paragraaf 2 op. Enerzijds kunnen de emissiegrenswaarden die geldig waren tot 31 december 2014 geschrapt worden. Daar deze datum verstreken is, betreffen dit overbodige bepalingen. Sinds 1 januari 2015 moeten alle installaties voldoen aan de nieuwe emissiegrenswaarden. Anderzijds zijn de sectorale emissiegrenswaarden in paragraaf 2 bij een massastroom van ? 200 g/h gelijk aan de algemene emissiegrenswaarden. In overige afgassen bij een massastroom van > 200 g/h geldt momenteel een sectorale emissiegrenswaarde van 15 mg/Nm®, uitgedrukt in nat gas. Het is wenselijk deze emissiegrenswaarde uit te drukken in droog gas, zoals standaard wordt toegepast. Mits omrekening naar een emissiegrenswaarde uitgedrukt in droog gas, o.b.v. het vochtgehalte, verschilt deze sectorale emissiegrenswaarde weinig of niet van de algemene emissiegrenswaarde voor stof bij een massastroom van > 200 g/h. Daar paragraaf 2 weinig of geen meerwaarde biedt als sectorale bepaling voor alle geloosde afgassen met uitzondering voor de afgassen die afkomstig zijn van direct verwarmde spaan- en OSB-drogers, indirect verwarmde spaan- en OSB-drogers en hybride verwarmde spaan- en OSB-drogers, is het wenselijk de paragraaf te schrappen. Voor deze afgassen gelden dan de algemene emissiegrenswaarden.

Punt 2° Dit punt vervangt paragraaf 3. Enerzijds wordt de bepaling "in afwijking van alle algemene emissiegrenswaarden, vermeld in hoofdstuk 4.4" geschrapt. Voor de parameters waarvoor een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van..." al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van een bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden, vermeld in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de bepaling "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van "in afwijking van de algemene bepalingen..." heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Anderzijds wordt de bepaling "en tenzij anders vermeld in de milieuvergunning" geschrapt. Een versoepeling van deze emissiegrenswaarden via de milieuvergunning is niet wenselijk.

Bovendien kan steeds afgeweken worden van emissiegrenswaarden in strengere zin.

Vervolgens worden alle emissiegrenswaarden omgerekend en uitgedrukt in een referentiezuurstofgehalte van 18%, wat beter is afgestemd op de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout. In deze BBT-conclusies, én dus ook in titel III van het VLAREM, worden alle emissies afkomstig van direct verwarmde drogers uitgedrukt in een referentiezuurstofgehalte van 18 %.

Daarnaast wordt de term "gestookte spaandrogers" vervangen door de term "verwarmde spaan- en OSB-drogers", welke beter is afgestemd op de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout. Meer bepaald wordt de term "spaandroger" verruimd tot "spaan- en OSB-droger", daar niet louter drogers beoogd worden die ingezet worden bij de productie van spaanplaten, maar ook drogers die ingezet worden voor de productie van OSB-platen. Daarnaast is het correcter te spreken van "verwarmde droger" i.p.v. "gestookte droger".

Verder wordt in overleg met de sector het huidige onderscheid tussen bestaande en nieuwe drogers geschrapt. Overeenkomstig de definitie wordt iedere individuele drooginstallatie die op of na 28 december 2002 is vergund, beschouwd als een nieuwe droger. De individuele capaciteit is bepalend voor de capaciteitscategorie. Op het moment dat de voorgestelde wijziging van kracht wordt, dit is 24 november 2019, zullen er in Vlaanderen geen bestaande direct verwarmde spaan- of OSB-drogers, die vallen onder de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout, meer worden gebruikt.

Ten slotte wordt voor de parameters TOC en formaldehyde, welke momenteel worden uitgedrukt in nat gas, 17 % O2, een emissiegrenswaarde uitgedrukt in droog gas, 18 % O2, voorgesteld, zoals standaard wordt toegepast. Een loutere omrekening naar de aangepaste referentieomstandigheden kan hier niet worden toegepast, daar de omrekeningformule in artikel 4.4.3.3, § 4, van titel II van het VLAREM enkel kan worden toegepast bij droog gas. Op basis van data aangeleverd door de betrokken sector en de inschatting van de huidige van toepassing zijnde emissiegrenswaarden in titel II van het VLAREM, wordt voor TOC een emissiegrenswaarde van 400 mg/Nm® (18 %, droog) en voor formaldehyde een emissiegrenswaarde van 50 mg/Nm® (18 %, droog) opgenomen.

Punt 3° Dit punt vervangt paragraaf 4. Enerzijds wordt de bepaling "in afwijking van alle algemene emissiegrenswaarden, vermeld in hoofdstuk 4.4" geschrapt. Voor de parameters waarvoor een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van..." al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van een bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden, vermeld in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de bepaling "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van "in afwijking van de algemene bepalingen..." heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Anderzijds wordt de bepaling "en tenzij anders vermeld in de milieuvergunning" geschrapt. Een versoepeling van deze emissiegrenswaarden via de milieuvergunning is niet wenselijk.

Bovendien kan steeds afgeweken worden van emissiegrenswaarden in strengere zin.

Daarnaast wordt de term "gestookte spaandrogers" telkens vervangen door de term "verwarmde spaan- en OSB-drogers", welke beter is afgestemd op de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout. Meer bepaald wordt de term "spaandroger" verruimd tot "spaan- en OSB-droger", daar niet louter drogers beoogd worden die ingezet worden bij de productie van spaanplaten, maar ook drogers die ingezet worden voor de productie van OSB-platen. Daarnaast is het correcter te spreken van "verwarmde droger" i.p.v. "gestookte droger".

Vervolgens wordt voor de parameters formaldehyde en TOC het huidige onderscheid tussen bestaande of nieuwe drogers geschrapt, aangezien er geen verschil is in emissiegrenswaarden.

Ten slotte wordt de laatste zin in de voetnoot, nl. "Voor hybride verwarmde spaan- en OSB-drogers waarbij gereinigde afgassen in de droger gebruikt worden, wordt er verwezen naar de normen van indirect verwarmde spaan- en OSB-drogers." geschrapt, daar deze zin overbodig is. Paragraaf 4 is steeds van toepassing op indirect verwarmde spaan- en OSB-drogers en hybride verwarmde spaan- en OSB-drogers.

Punt 4° Dit punt betreft een verduidelijking. Naast spaan- en houtvezelplaatdrogers is paragraaf 5 ook van toepassing op OSB-drogers. De vermelding van OSB-drogers wordt daarom toegevoegd.

Punt 5° Dit punt vervangt paragraaf 6. Enerzijds wordt de bepaling "in afwijking van de algemene meetfrequentie, vermeld in hoofdstuk 4.4" geschrapt. De algemene meetfrequenties zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale meetfrequentie bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale meetfrequentie bepaald is, primeert deze steeds op de algemene meetfrequentie, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van..." al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van een bepaling "in afwijking van de algemene meetfrequentie, vermeld in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale meetfrequenties. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de bepaling "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van "in afwijking van de algemene meetfrequentie" heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Anderzijds betreft dit punt een verduidelijking. Naast spaan- en houtvezelplaatdrogers is paragraaf 6 ook van toepassing op OSB-drogers. De vermelding van OSB-drogers wordt daarom toegevoegd.

Ten slotte wordt de meetfrequentie gewijzigd van een jaarlijkse meting naar een halfjaarlijkse meting, wat is afgestemd op de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout. In deze BBT-conclusies, én dus ook in titel III van het VLAREM, wordt een halfjaarlijkse meetfrequentie opgelegd voor organische stoffen afkomstig van de afgassen van de persen.

Punt 6° Dit punt vervangt paragraaf 7. Enerzijds wordt de term "gestookte spaandrogers" telkens vervangen door de term "verwarmde spaan-, OSB- en houtvezelplaatdrogers", welke beter is afgestemd op de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout. Meer bepaald wordt de term "spaandroger" verruimd tot "spaan-, OSB- en houtvezelplaatdroger", daar niet louter drogers beoogd worden die ingezet worden bij de productie van spaanplaten, maar ook drogers die ingezet worden voor de productie van OSB-platen en houtvezelplaten.

Daarnaast is het correcter te spreken van "verwarmde droger" i.p.v. "gestookte droger".

Anderzijds wordt de bepaling "in afwijking van alle algemene meetfrequenties, vermeld in hoofdstuk 4.4" geschrapt. De algemene meetfrequenties zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale meetfrequentie bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale meetfrequentie bepaald is, primeert deze steeds op de algemene meetfrequentie, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van..." al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van een bepaling "in afwijking van alle algemene meetfrequenties, vermeld in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale meetfrequenties. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de bepaling "in afwijking van alle algemene meetfrequenties" ontbreekt. Deze schrapping heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Vervolgens wordt voorgesteld de meetfrequenties voor direct verwarmde spaan-, OSB- en houtvezelplaatdrogers onder te verdelen in 2 categorieën, nl. drogers < 50 MW en drogers ? 50 MW. Door samenvoegen van de huidige categorie voor direct verwarmde drogers van ? 5 MW met de huidige categorie voor direct verwarmde drogers tussen 5 MW en 50 MW, wordt conformiteit met de BBT-conclusies van voor de productie van platen en panelen van hout verzekerd.

Daarnaast wordt een versoepeling voorgesteld voor het meten van zware metalen bij direct verwarmde spaan-, OSB- en houtvezelplaatdrogers van ? 50 MW die niet-verontreinigd behandeld houtafval gebruiken als brandstof. De huidige meetverplichting, welke om de drie maanden betreft, wordt gewijzigd naar om de zes maanden. Overeenkomstig artikel 5.2.3bis.1.26, § 1, punt 3, moeten zware metalen bij gebruik van verontreinigd behandeld houtafval als brandstof, ook slechts om de zes maanden worden gemeten.

Ten slotte wordt voorgesteld om voor alle indirect verwarmde spaan-, OSB- en houtvezelplaatdrogers en hybride verwarmde spaan-, OSB- en houtvezelplaatdrogers, een meetfrequentie om de zes maanden voor stof, TOC en formaldehyde op te leggen, ongeacht de massastroom. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van titel III van het VLAREM Artikel 4 Dit artikel voegt een nieuwe algemene bepaling in voor titel III van het VLAREM ter verduidelijking: begrippen en definities welke zijn gegeven in titel I en titel II van het VLAREM gelden ook voor titel III van het VLAREM, tenzij in titel III van het VLAREM een ander begrip of definitie wordt vermeld.

Artikel 5 tot en met 7 Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.

Artikel 8 Dit artikel past de verwijzing van artikel "5.29.0.6, § 1, 3° " aan naar artikel "5.29.0.6, § 1". Dit betreft een rechtzetting. Artikel 5.29.0.6 werd recent aangepast.

Artikel 9 Dit artikel past de verwijzing van artikel "5.29.0.6, § 1, 3° " aan naar artikel "5.29.0.6, § 1". Dit betreft een rechtzetting. Artikel 5.29.0.6 werd recent aangepast.

Artikel 10 tot en met 20 Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.

Artikel 21 Dit artikel wijzigt artikel 3.7.10.2 van titel III van het VLAREM. De bepalingen uit BBT 4 van de BREF voor het raffineren van aardolie en gas en bijgevolg ook de bepalingen in artikel 3.7.10.2 van titel III van het VLAREM bleken niet volledig conform te zijn met bijlage V, deel 3 van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE). De wijziging herstelt de conformiteit van artikel 3.7.10.2 van titel III van het VLAREM met de RIE. Artikel 22 en 23 Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.

Artikel 24 Dit artikel voegt een hoofdstuk toe aan deel 3 "Sectorale Milieuvoorwaarden" van titel III van het VLAREM, namelijk Hoofdstuk 3.8 voor de productie van platen en panelen van hout. a) Algemeen De BBT-conclusies die gepubliceerd werden in het Europees publicatieblad hebben een bindend karakter en vormen de referentie voor de vaststelling van de vergunningsvoorwaarden.De BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout, gepubliceerd op 24 november 2015, dienen nu geïmplementeerd te worden in titel III van het VLAREM. Er werd voor geopteerd om zoveel mogelijk van de BBT-conclusies in te voegen in titel III van het VLAREM. In de praktijk komt dit neer op de opname van bijna alle BBT-conclusies in titel III van het VLAREM. De BBT-conclusies die niet worden opgenomen in titel III van het VLAREM zullen worden bekeken bij de individuele evaluatie.

Er worden geen technieken weergegeven indien de betreffende BBT een milieuprestatieniveau (bijvoorbeeld een emissiegrenswaarde) voorschrijft. Op die manier worden geen technieken opgelegd en is de exploitant in principe vrij om te kiezen hoe dat milieuprestatieniveau wordt behaald. Er wordt naar gestreefd dat doelvoorschriften primeren op middelvoorschriften.

Wanneer geen milieuprestatieniveau wordt voorgeschreven in de BBT-conclusies wordt ervoor gekozen om enkel de technieken over te nemen indien de exploitant verplicht wordt "alle" technieken toe te passen. De exploitant heeft via artikel 1.7. van titel III van het VLAREM wel steeds de mogelijkheid om een andere beste beschikbare techniek toe te passen om het beoogde van de betreffende BBT te kunnen halen. Wanneer de exploitant verplicht wordt om een of meerdere (of een combinatie van) technieken toe te passen wordt er rechtstreeks naar de BBT-conclusies verwezen waar alle technieken staan opgesomd.

De verschillende BBT-conclusies kunnen onder andere geraadpleegd worden op de websites van het Europese IPPC Bureau (http://eippcb.jrc.ec.europa.eu/reference/), het BBT-kenniscentrum (http://emis.vito.be/bbt-conclusies) of de afdeling Milieuvergunningen van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (https://lne.login.kanooh.be/gpbv-installaties). b) Toelichting toevoeging hoofdstuk 3.8. Productie van platen en panelen van hout Opbouw De titel III van het VLAREM volgt grotendeels de opbouw van de BBT-conclusies. Dit resulteert in volgende structuur: Hoofdstuk 3.8. - Productie van platen en panelen van hout Afdeling 3.8.1. - Toepassingsgebied en definities

Afdeling 3.8.2. - Algemene bepalingen

Afdeling 3.8.3. - Geluidsemissies

Afdeling 3.8.4. - Emissies naar bodem en grondwater

Afdeling 3.8.5. - Energie

Afdeling 3.8.6. - Productieresiduen

Afdeling 3.8.7. - Emissies naar lucht

Afdeling 3.8.8. - Emissies naar water

De volgende BBT-conclusie wordt niet opgenomen in titel III van het VLAREM. Tijdens de individuele evaluaties zal worden geëvalueerd of deze BBT-conclusie van toepassing is op de installatie: BBT 9 (nl. "Ter voorkoming of, wanneer dat niet mogelijk is, beperking van geuremissies afkomstig van de installatie, is het BBT om een geurbeheersplan, als onderdeel van het milieubeheersysteem (zie BBT 1), op te stellen, ten uitvoer te brengen en regelmatig te herzien, dat alle volgende elementen omvat: [....]. De toepasbaarheid is beperkt tot gevallen waarin geurhinder in woonwijken of andere gevoelige gebieden (bv. recreatiegebieden) kan worden verwacht en/of is gemeld.") wegens niet algemeen toepasbaar en afhankelijk van aftoetsing aan lokale omstandigheden.

Artikelsgewijze bespreking

VLAREM III

BBT-conclusies

Toelichting

3.8.1.1.

Toepassingsgebied.

De activiteiten waarop de BBT-conclusies al dan niet betrekking hebben worden opgenomen.

3.8.1.2.

Definities en acroniemen.

- Alleen definities die niet gelijk zijn aan definities reeds opgenomen in het VLAREM én die nodig zijn om de sectorale voorwaarden te kunnen begrijpen worden opgenomen. - Definitie voor verontreinigd hemelwater: water afkomstig van stapelplaatsen met uitsluitend onbehandeld houtafval waarvoor een grondstoffenverklaring is opgesteld, rondhout of slabben, dat niet geloosd wordt (bijvoorbeeld kan infiltreren in de bodem, hetzij op het terrein zelf, hetzij na afloop naar onverharde zones naast het terrein), wordt niet beschouwd als verontreinigd hemelwater. Water dat afkomstig is van stapelplaatsen waar ook ander hout wordt opgeslagen of water dat afkomstig is van stapelplaatsen met uitsluitend onbehandeld houtafval waarvoor een grondstoffenverklaring is opgesteld, rondhout of slabben, dat wel moet geloosd worden, wordt wel beschouwd onder verontreinigd hemelwater.

3.8.2.1.

1.

- Opgenomen. - De toepasbaarheid wordt niet mee opgenomen. Afhankelijk van de aard, schaal en complexiteit van de installatie zal de invulling van BBT 1 verschillen, maar de BBT is wel algemeen toepasbaar. - Het is geen verplichting om een milieubeheersysteem dat wordt opgelegd, extern te laten valideren. - Er moet voldaan worden aan alle elementen welke worden opgesomd, maar het is geen verplichting om deze te bundelen in één rapport.

3.8.2.2.

2.

- Opgenomen. - De voetnoot uit de BBT-conclusies wordt niet mee opgenomen, deze is niet prescriptief en biedt geen toegevoegde waarde.

3.8.2.3.

3.

- Opgenomen. - De beschrijving van de techniek wordt niet opgenomen, dit wordt geëvalueerd in de individuele evaluaties.

3.8.2.4.

15.

- Opgenomen. - De beschrijving van de techniek wordt niet opgenomen, de geschikte vervangende parameters worden geëvalueerd in de individuele evaluaties.

3.8.2.5.

16.

Opgenomen. Voor de meetfrequentie wordt verwezen naar artikel 4.2.5.2.1 en 4.2.5.3.1 van titel II van het VLAREM, welke reeds voorzien in het verplicht monitoren van debiet, temperatuur en zuurtegraad van het bedrijfsafvalwater indien een bepaald debiet wordt overschreden. Er wordt vanuit gegaan dat indien dit debiet niet wordt overschreden, het geen belangrijke procesparameters betreffen.

3.8.3.1.

4.

"één of een combinatie van de onderstaande technieken" impliceert dat niet alle technieken moeten worden toegepast, daarom wordt rechtstreeks naar BBT 4 uit de BBT-conclusies verwezen.

3.8.4.1.

5.

- Opgenomen. - Bij technieken I t/m III uit BBT 5 van de BBT-conclusies, welke zijn overgenomen in techniek 1° van artikel 3.8.4.1, wordt de verduidelijking toegevoegd dat hiermee stoffen van bijlage 2B bij titel II van het VLAREM en gevaarlijke producten volgens de CLP-verordening worden beoogd. - Bij technieken V uit BBT 5 van de BBT-conclusies, welke is overgenomen in techniek 3° van artikel 3.8.4.1, is het verplicht controleren van kleppen/flenzen gelinkt aan het voorkomen van emissies naar bodem en grondwater, zoals ook gesteld in het begin van het artikel. Een klep/flens aanwezig op een leiding voor stoffen die geen risico inhouden naar verontreiniging voor bodem en grondwater toe, wordt bijgevolg uitgesloten van deze verplichting.

3.8.5.1.

6.

Opgenomen.

3.8.5.2. § 1.

7.

Opgenomen. "één of een combinatie van de onderstaande technieken" impliceert dat niet alle technieken moeten worden toegepast, daarom wordt rechtstreeks naar BBT 7 uit de BBT-conclusies verwezen.

3.8.5.2. § 2.

14. Monitoring

- De in BBT 14 voorgeschreven monitoring voor emissies in rookgas afkomstig van het verbrandingsproces, vervolgens gebruikt voor direct verwarmde drogers, is gelinkt aan BBT 7.Voor de periodiciteit van monitoring van NOX wordt de keuze gelaten tussen een meting om de drie maanden, analoog aan de meetverplichting voor stookinstallaties > 5 MW, of een continue meting. Ook voor CO wordt de keuze gelaten tussen een continue monitoring, analoog aan de meetverplichting voor stookinstallaties > 5 MW, of een meting om de drie maanden. - De voetnoot 1 uit BBT 14 van de BBT-conclusies wordt in het tweede en derde lid opgenomen.

3.8.5.3.

8.

"één of een combinatie van de onderstaande technieken" impliceert dat niet alle technieken moeten worden toegepast, daarom wordt rechtstreeks naar BBT 8 uit de BBT-conclusies verwezen.

/

9.

Deze BBT is niet algemeen toepasbaar en afhankelijk van aftoetsing aan lokale omstandigheden, en wordt daarom niet opgenomen in titel III van het VLAREM maar wordt wel geëvalueerd tijdens de individuele evaluaties.

3.8.6.1.

11.

Opgenomen.

3.8.6.2.

12.

"één of een combinatie van de onderstaande technieken" impliceert dat niet alle technieken moeten worden toegepast, daarom wordt rechtstreeks naar BBT 12 uit de BBT-conclusies verwezen.

3.8.6.3.

13.

Opgenomen. De toepasbaarheid van techniek c geeft extra informatie maar het opnemen ervan wordt geacht niet nodig te zijn.

3.8.7.1.1.

Algemene overwegingen. Emissieniveaus zoals vastgesteld in de BBT (BBT-GEN's) voor emissies naar lucht

Alleen de bepalingen m.b.t. de referentieomstandigheden die niet gelijk zijn aan de bepalingen reeds opgenomen in het VLAREM én die nodig zijn om de sectorale voorwaarden te kunnen begrijpen worden opgenomen.

Overeenkomstig artikel 4.4.3.3, § 1, van titel II van het VLAREM worden atmosferische emissies bijgevolg in de volgende omstandigheden uitgedrukt: temperatuur 273,15 K, druk 101,3 kPa, droog gas.

3.8.7.1..2

- De definitie voor gemiddelde over de gehele bemonsteringsperiode, inclusief voetnoot uit de BBT-conclusies, wordt opgenomen voor periodieke metingen van atmosferische emissies. - Wanneer titel II van het VLAREM dit reeds oplegt, worden continue i.p.v. periodieke metingen opgelegd. Voor continue metingen gelden de emissiegrenswaarden als uurgemiddelden.

3.8.7.1.3.

14. Monitoring

- Verwijzing CEN-, ISO- en andere normen voor emissies naar lucht wordt opgenomen.De EN-normen zijn beschikbaar in het Frans, Engels en Duits en zijn net zoals andere Europese of Belgische normen niet gratis beschikbaar. De norm kan o.m. aangekocht worden via het NBN, het Bureau voor Normalisatie, verantwoordelijk voor het ontwikkelen en verkopen van normen in België. - De meetfrequenties voor emissies naar lucht worden opgenomen onder de processpecifieke bepalingen, daar waar de emissiegrenswaarden van de parameters opgenomen worden.

3.8.7.2.1.

10. Geuremissies

- BBT 10 en 17 worden geïntegreerd in art.3.8.7.2.1. De maatregelen gelden zowel ter voorkoming en beperking van luchtemissies als van geuremissies.

17. Emissies naar lucht

- Indien een BBT-conclusie een BBT-GMPN bevat worden technieken niet opgenomen in titel III van het VLAREM.- Als emissiegrenswaarde (EGW) wordt de bovengrens van de BBT-GEN opgenomen, tenzij titel II van het VLAREM strenger is. Dan wordt de waarde uit titel II van het VLAREM overgenomen.

EGW voor stof: oVoor direct verwarmde drogers van ? 50 MW bij de productie van spaanplaat- en OSB-plaat wordt de EGW uit titel II van het VLAREM overgenomen (mits omrekening naar de referentiecondities uit titel III van het VLAREM). o Voor overige direct verwarmde spaanplaat- en direct verwarmde OSB-drogers (dus < 50 MW) wordt een EGW opgenomen die is aangepast aan de situatie in Vlaanderen, gebaseerd op de split view die België samen met Duitsland en Oostenrijk indiende ten tijde van de finalisatie van de BREF voor de productie van platen en panelen van hout. o Voor alle overige drogers wordt de bovengrens van de BBT-GEN opgenomen.

EGW voor TOC: o De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen. o EGW voor formaldehyde: o De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen. o Relevante voetnoten uit BBT 17 van de BBT-conclusies: o Voetnoot 1 wordt als voetnoot opgenomen, mits toevoeging dat dan wordt teruggevallen op de huidige EGW uit titel II van het VLAREM. o Voetnoten 2 en 3 worden als voetnoot opgenomen.

14. Monitoring

- De in BBT 14 voorgeschreven monitoring voor drogers is onder andere gelinkt aan BBT 17.De opgelegde meetfrequenties uit de BBT-conclusies bij gebruik van onbehandeld hout, onbehandeld houtafval of niet-verontreinigd behandeld houtafval als brandstof worden reeds grotendeels opgevangen door het huidige VLAREM. Voor de meetfrequenties van alle parameters m.u.v. SO2, wordt daarom verwezen naar de meetfrequenties in artikel 5.19.1.4, § 7, van titel II van het VLAREM.

- Het derde lid betreft een vangnetbepaling. Enerzijds kan o.b.v. art. 2.3.1 van titel III van het VLAREM, en dus bijlage 4.4.4 bij titel II van het VLAREM, de meetfrequentie dalen. Anderzijds bevat artikel 5.19.1.4, § 7, van titel II van het VLAREM alleen meetfrequenties voor van hout afgeleide brandstoffen. De vangnetbepaling wordt voorzien voor het geval dat toch andere brandstoffen zouden worden gebruikt in de toekomst.

Volgens BBT-conclusies moeten de vermelde parameters - ongeacht of het VLAREM toelaat de meetfrequentie af te bouwen en ongeacht het type brandstof - minimum om de zes maanden worden gemeten, wat wordt gewaarborgd met deze bepaling. (Mits de uitzondering dat HCl en HF volgens de BBT-conclusies alleen moeten gemeten worden bij gebruik van verontreinigd gerecycleerd houtafval.)

- Voor SO2 wordt de meetfrequentie uit de BBT-conclusies overgenomen in het vierde lid, inclusief voetnoot 2 uit BBT 14 van de BBT-conclusies.

- Relevante voetnoten uit BBT 14 van de BBT-conclusies:

o Voetnoot 1 (TOC) wordt als voetnoot opgenomen. In de voetnoot wordt verwezen naar normen EN ISO 25140 en EN ISO 25139. De EN-normen zijn beschikbaar in het Frans, Engels en Duits en zijn net zoals andere Europese of Belgische normen niet gratis beschikbaar. De norm kan o.m. aangekocht worden via het NBN, het Bureau voor Normalisatie, verantwoordelijk voor het ontwikkelen en verkopen van normen in België.

o Voetnoot 2 (SO2) wordt in de tekst opgenomen.

o Voetnoot 3 (metalen) wordt niet opgenomen.

o Voetnoot 4 (metalen, HCl, HF, PCDD/F) wordt in rekenschap gebracht.

o Voetnoot 6 (formaldehyde) is niet prescriptief en wordt daarom niet opgenomen.

3.8.7.2.2.

14. Monitoring

De meetfrequentie voor NH3 in de afgassen van drogers uit de BBT-conclusies, inclusief voetnoot uit de BBT-conclusies, wordt overgenomen. 3.8.7.2.3.

18.

- Indien een BBT-conclusie een BBT- GMPN bevat worden technieken niet opgenomen in titel III van het VLAREM.

- Als EGW wordt de bovengrens van de BBT-GEN opgenomen, tenzij titel II van het VLAREM strenger is. Dan wordt de waarde uit titel II van het VLAREM overgenomen.

EGW voor NOX:

oVoor direct verwarmde drogers van ? 50 MW bij de productie van spaanplaat- en OSB-plaat wordt de EGW uit titel II van het VLAREM overgenomen (mits omrekening naar de referentiecondities uit titel III van het VLAREM).

o Voor direct verwarmde spaanplaat- en OSB-drogers van < 50 MW wordt de EGW uit titel II van het VLAREM overgenomen (mits omrekening naar de referentiecondities uit titel III van het VLAREM).

o Voor houtvezelplaten wordt de bovengrens van de BBT-GEN opgenomen.

14. Monitoring

- De in BBT 14 voorgeschreven monitoring van NOX voor drogers is gelinkt aan BBT 18.De opgelegde meetfrequentie uit de BBT-conclusies worden bij gebruik van onbehandeld hout, onbehandeld houtafval of niet-verontreinigd behandeld houtafval als brandstof reeds opgevangen door het huidige VLAREM. Voor deze meetfrequenties wordt daarom verwezen naar de meetfrequenties in artikel 5.19.1.4, § 7, van titel II van het VLAREM.

- Het derde lid betreft een vangnetbepaling. Enerzijds kan o.b.v. art. 2.3.1 van titel III van het VLAREM, en dus bijlage 4.4.4. bij titel II van het VLAREM, de meetfrequentie dalen. Anderzijds bevat artikel 5.19.1.4, § 7, van titel II van het VLAREM enkel meetfrequenties voor van hout afgeleide brandstoffen. De vangnetbepaling wordt voorzien voor het geval dat toch andere brandstoffen zouden worden gebruikt in de toekomst.Volgens BBT-conclusies moet NOX - ongeacht of het VLAREM toelaat de meetfrequentie af te bouwen en ongeacht het type brandstof - minimum om de zes maanden worden gemeten, wat wordt gewaarborgd met deze bepaling.

3.8.7.2.4.

10. Geuremissies

- BBT 10 en 19 worden geïntegreerd in art.3.8.7.2.4. De maatregelen gelden zowel ter voorkoming en beperking van luchtemissies als van geuremissies.

19. Emissies naar lucht

- Indien een BBT-conclusie een BBT- GMPN bevat worden technieken niet opgenomen in titel III van het VLAREM.-

EGW voor stof:

o De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen.- EGW voor TOC:

o De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen.

- EGW voor formaldehyde: o De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen.

14. Monitoring

- De in BBT 14 voorgeschreven monitoring voor persen is gelinkt aan BBT 19.De meetfrequenties in titel II van het VLAREM zijn enkel strenger dan de BBT-conclusies indien een bepaalde massastroom van de beschouwde stof wordt overschreden, wat volgens de sector niet het geval is bij de persen. Daarom worden de meetfrequenties uit de BBT-conclusies overgenomen.

- Relevante voetnoot uit BBT 14 van de BBT-conclusies:

o Voetnoot 2 (formaldehyde) is niet prescriptief en wordt daarom niet opgenomen.

3.8.7.2.5.

20.

- Indien een BBT-conclusie een BBT- GMPN bevat worden technieken niet opgenomen in titel III van het VLAREM.

- EGW voor stof:

o De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen.

o De voetnoot uit BBT 20 van de BBT-conclusies wordt opgenomen in het tweede lid.

14. Monitoring

- De in BBT 14 voorgeschreven monitoring voor stroomopwaartse en stroomafwaartse houthandelingen is gelinkt aan BBT 20.De meetfrequentie voor stof in titel II van het VLAREM is enkel strenger dan de BBT-conclusies indien een bepaalde massastroom wordt overschreden, wat volgens de sector niet het geval is bij stroomopwaartse en stroomafwaartse houthandelingen. Daarom worden de meetfrequentie uit de BBT-conclusies overgenomen.

- De voetnoot uit BBT 14 van de BBT-conclusies wordt in het derde lid opgenomen.

3.8.7.2.6.

21.

- Indien een BBT-conclusie een BBT- GMPN bevat worden technieken niet opgenomen in titel III van het VLAREM.

- EGW voor TOC:

o De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen.

- EGW voor formaldehyde:

o De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen.

14. Monitoring

- De in BBT 14 voorgeschreven monitoring voor droogovens voor impregnatie van papier is gelinkt aan BBT 21.De meetfrequenties in titel II van het VLAREM zijn enkel strenger dan de BBT-conclusies indien een bepaalde massastroom van de beschouwde stof wordt overschreden, wat volgens de sector niet het geval is bij de droogovens voor impregnatie van papier. Daarom worden de meetfrequenties uit de BBT-conclusies overgenomen.

- Relevante voetnoten uit BBT 14 van de BBT-conclusies:

o Voetnoot 1 (TOC) wordt als voetnoot opgenomen.In de voetnoot wordt verwezen naar normen EN ISO 25140 en EN ISO 25139. De EN-normen zijn beschikbaar in het Frans, Engels en Duits en zijn net zoals andere Europese of Belgische normen niet gratis beschikbaar. De norm kan o.m. aangekocht worden via het NBN, het Bureau voor Normalisatie, verantwoordelijk voor het ontwikkelen en verkopen van normen in België.

o Voetnoot 2 (formaldehyde) is niet prescriptief en wordt daarom niet opgenomen.

3.8.7.3.1.

22.

- Opgenomen.

- De beschrijving van de techniek wordt niet opgenomen, dit wordt geëvalueerd in de individuele evaluaties. Bovendien zijn er in Vlaanderen (anno 2015) geen etagepersen in gebruik. De toepasbaarheidsbeperking voor bestaande etagepersen moet dus niet worden opgenomen in titel III van het VLAREM.

3.8.7.3.2.

23.

"één of een combinatie van de onderstaande technieken" impliceert dat niet alle technieken moeten worden toegepast, daarom wordt rechtstreeks naar BBT 23 uit de BBT-conclusies verwezen.

3.8.8.1.

24.

- Opgenomen.

- De toepasbaarheid van techniek a wordt in het tweede lid opgenomen.

- De voetnoot uit de BBT-conclusies (definitie voor "slabben") wordt in het derde lid opgenomen.

3.8.8.2.

Algemene overwegingen. Emissieniveaus zoals vastgesteld in de BBT (BBT-GEN's) voor emissies naar water

- De bepalingen m.b.t. de referentieomstandigheden worden niet opgenomen aangezien het VLAREM reeds voorziet in het voorschrijven van deze bepalingen.

- De definitie voor gemiddelde van de monsters genomen gedurende één jaar wordt opgenomen.

- De mogelijkheid om, in geval van stabiel debiet, tijdproportionele staalname i.p.v. debietproportionele staalname te gebruiken, wordt niet opgenomen omdat dit beperkingen biedt naar controle door de toezichthoudende overheid.

- De vermelding dat de emissiegrenswaarden gelden op het punt waar de emissies de installatie verlaten, wordt niet opgenomen, daar dit reeds opgenomen is in de definitie van het begrip "emissiegrenswaarde" in titel I van het VLAREM (art. 1).

3.8.8.3.

14. Monitoring

- Verwijzing CEN-, ISO- en andere normen voor emissies naar water wordt opgenomen.De EN-normen zijn beschikbaar in het Frans, Engels en Duits en zijn net zoals andere Europese of Belgische normen niet gratis beschikbaar. De norm kan o.m. aangekocht worden via het NBN, het Bureau voor Normalisatie, verantwoordelijk voor het ontwikkelen en verkopen van normen in België.

- De meetfrequenties voor emissies naar water worden opgenomen onder de processpecifieke bepalingen, daar waar de emissiegrenswaarden van de parameters opgenomen worden.

3.8.8.4.

25.

- Enkel indien de technieken in een BBT-conclusie gekoppeld worden aan een BBT-GMPN (in dit geval voor zwevende stoffen), worden de technieken niet opgenomen in titel III van het VLAREM. In dit geval beogen niet alle opgesomde technieken de verwijdering van zwevende stoffen. Om geen verwarring en geen verstrenging te creëren, worden daarom alle technieken opgenomen, en wordt toegelaten gebruik te maken van een combinatie van deze technieken. Het is dus geen verplichting alle opgesomde technieken toe te passen. - EGW voor zwevende stoffen: o De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen.

14. Monitoring

- De in BBT 14 voorgeschreven monitoring voor verontreinigd hemelwater is gelinkt aan BBT 25.De meetfrequentie voor zwevende stoffen uit titel II van het VLAREM wordt overgenomen aangezien deze strenger is dan de meetfrequentie uit de BBT-conclusies.

- De voetnoot betreft een vangnetbepaling. O.b.v. artikel 2.3.1 van titel III van het VLAREM, en dus artikel 3 van bijlage 4.2.5.2 bij titel II van het VLAREM, kan de meetfrequentie dalen. Volgens BBT-C moeten zwevende stoffen minimum om de drie maanden worden gemeten.

- Relevante voetnoot uit BBT 14 van de BBT-conclusies:

o De voetnoot 1 wordt in § 2, tweede lid, opgenomen.

3.8.8.5.

26.

- Opgenomen.

- De beschrijving van de techniek wordt niet opgenomen, dit wordt geëvalueerd in de individuele evaluaties.

3.8.8.6. § 1.

27.

- Indien een BBT-conclusie een BBT- GMPN bevat worden technieken niet opgenomen in titel III van het VLAREM.

- EGW voor zwevende stoffen:

o De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen.

- EGW voor CZV:

o De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen.

14. Monitoring

- De in BBT 14 voorgeschreven monitoring voor de productie van houtvezels is gelinkt aan BBT 27.De meetfrequentie voor zwevende stoffen en CZV of TOC uit de BBT-conclusies worden opgenomen in het derde lid.

- Relevante voetnoot uit BBT 14 van de BBT-conclusies:

o De voetnoot 1 (CZV) wordt in het tweede lid opgenomen.

3.8.8.6. § 2.

14. Monitoring

- De meetfrequentie voor metalen uit titel II van het VLAREM wordt overgenomen aangezien deze strenger is dan de meetfrequentie uit BBT 14 van de BBT-conclusies. - Relevante voetnoot uit de BBT-conclusies:

o De voetnoot 2 wordt mee opgenomen in de tekst.

3.8.8.7.

28.

"één of een combinatie van de onderstaande technieken" impliceert dat niet alle technieken moeten worden toegepast, daarom wordt rechtstreeks naar BBT 28 uit de BBT-conclusies verwezen.

/

Beschrijving van technieken.

De beschrijving van technieken is extra informatie maar het opnemen ervan wordt geacht niet nodig te zijn.

Artikel 25 Dit artikel wijzigt de verwijzing van de rubriek "43.3" naar de rubriek "43.3.2". Dit betreft een rechtzetting. De rubriek 43.3 werd recent opgesplitst in een rubriek 43.3.1 (20-50 MW) en een rubriek 43.3.2 (50 MW of meer).

Artikel 26 Dit artikel behoeft geen nadere uitleg. HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen.

Artikel 27 Dit artikel voorziet in een overgangsbepaling voor de wijzigingen aan titel II van het VLAREM die gelinkt zijn aan de omzetting van de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout.

Artikel 28 Dit artikel stelt de klassieke slotbepaling vast.

De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

ADVIES 62.169/1 VAN 18 OKTOBER 2017 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN BESLUIT VAN DE VLAAMSE REGERING `TOT WIJZIGING VAN HET BESLUIT VAN DE VLAAMSE REGERING VAN 1 JUNI 1995 HOUDENDE ALGEMENE EN SECTORALE BEPALINGEN INZAKE MILIEUHYGI"NE EN TITEL III VAN HET VLAREM VAN 16 MEI 2014, WAT BETREFT DE OMZETTING VAN DE BBT-CONCLUSIES VOOR DE PRODUCTIE VAN PLATEN EN PANELEN VAN HOUT' Op 19 september 2017 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne en titel III van het VLAREM van 16 mei 2014, wat betreft de omzetting van de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 12 oktober 2017 .

De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Chantal Bamps en Wouter Pas, staatsraden, Michel Tison en Johan Put, assessoren, en Greet Verberckmoes, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Kristine Bams, eerste auditeur.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 18 oktober 2017. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING VAN HET ONTWERP 2. Het om advies voorgelegde ontwerp voegt aan titel II en titel III van het VLAREM de bijkomende sectorale milieuvoorwaarden toe voor de productie van platen en panelen van hout ten gevolge van de publicatie van het uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2119 van de Commissie van 20 november 2015 `tot vaststelling van BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, voor de productie van platen en panelen van hout'. RECHTSGROND 3. De bepalingen van de artikelen 1 tot 23 en 25 tot 27 van het ontwerp vinden rechtsgrond in artikel 5.4.1 van het decreet van 5 april 1995 `houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid' dat luidt: "De Vlaamse Regering stelt de algemene en sectorale milieuvoorwaarden vast. De algemene en sectorale milieuvoorwaarden beogen het voorkomen en beperken van onaanvaardbare hinder en risico's die de betrokken inrichtingen en activiteiten kunnen veroorzaken. In voorkomend geval beogen ze tevens het ongedaan maken van de schade die de exploitatie van de inrichting of activiteit heeft toegebracht aan het milieu.

De Vlaamse Regering kan voorwaarden vaststellen ter bescherming van de mens en het milieu tegen bepaalde vormen van hinder en risico's afkomstig van niet-ingedeelde inrichtingen of activiteiten." De bepaling van artikel 24 van het ontwerp vindt rechtsgrond in artikel 5.4.3, § 1, van voornoemd decreet dat luidt: "Bij de vaststelling van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden wordt voor een geïntegreerde aanpak gezorgd en wordt een hoog niveau van bescherming van de mens en het milieu gewaarborgd tegen de risico's en de hinder afkomstig van de exploitatie van ingedeelde inrichtingen en activiteiten.

De milieuvoorwaarden, vermeld in het eerste lid, worden op de beste beschikbare technieken gebaseerd. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de beste beschikbare technieken vastgesteld worden." Op grond van wat voorafgaat, dient in het eerste lid van de aanhef niet enkel naar artikel 5.4.3, § 1, van het decreet van 5 april 1995 te worden verwezen doch ook naar artikel 5.4.1 van dit decreet.

ONDERZOEK VAN DE TEKST Algemene opmerkingen 4. In verscheidene bepalingen van het ontwerp wordt verwezen naar internationale normen en voorschriften. De Raad van State, afdeling Wetgeving, heeft er in dat verband reeds bij herhaling op gewezen dat het knelpunt van de ontbrekende bekendmaking van technische normen waarnaar in Europese en Belgische rechtsregels wordt verwezen, op een horizontale manier zou moeten worden onderzocht en opgelost. Mochten er voor het oplossen hiervan bijzondere redenen zijn om bij bijzondere wet af te wijken van de gebruikelijke bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, dan zal erop moeten worden toegezien dat deze bekendmaking beantwoordt aan de essentiële randvoorwaarden op het gebied van toegankelijkheid en kenbaarheid van een officiële bekendmaking. Essentieel hierbij is de beschikbaarheid van een Nederlandse en Franse versie van de betrokken normen. Daarnaast mag, indien voor het consulteren van de voornoemde normen een vergoeding wordt gevraagd, het bedrag ervan de toegankelijkheid van die normen niet op onevenredige wijze belemmeren.

Zolang er geen dergelijke wettelijke regeling is tot stand gekomen, wordt in de ontworpen regeling gerefereerd aan bepaalde normen die niet overeenkomstig artikel 190 van de Grondwet zijn bekendgemaakt en die bijgevolg niet tegenwerpbaar zijn aan iedereen. Onder die omstandigheden lijkt het onverenigbaar met artikel 190 van de Grondwet de betrokken normen en voorschriften niet kosteloos (of hoogstens tegen een redelijke kostprijs) ter beschikking te stellen van alle burgers in de Nederlandse en Franse taal op de daartoe geëigende manier, namelijk via bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Bij wijze van voorbeeld kan worden gewezen op artikel 24: - ontworpen artikel 3.8.7.2.1, voetnoot 1 EN ISO-normen; - ontworpen artikel 3.8.7.2.6, tabel EN ISO-normen; - ontworpen artikel 3.8.8.3.

Aanhef 5. Gelet op hetgeen in sub 3 is opgemerkt, passe men de redactie van het eerste lid van de aanhef van het ontwerp aan als volgt: "Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikelen 5.4.1 en 5.4.3, § 1, ingevoegd bij het decreet van 25 april 2014;". 6. Het verdient aanbeveling om in de `Overweging' het uitvoeringsbesluit 2015/2119/EU van de Commissie van 20 november 2015 met zijn volledige opschrift te vermelden. De griffier, G. Verberckmoes.

De voorzitter, M. Van Damme.

27 OKTOBER 2017. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne en titel III van het VLAREM van 16 mei 2014, wat betreft de omzetting van de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikel 5.4.1 en 5.4.3, § 1, ingevoegd bij het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;

Gelet op titel III van het VLAREM van 16 mei 2014;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 19 mei 2016;

Gelet op advies 62.169/1 van de Raad van State, gegeven op 18 oktober 2017, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat dit besluit een aanpassing inhoudt van het VLAREM ten gevolge van het uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2119 van de Commissie van 20 november 2015 tot vaststelling van BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, voor de productie van platen en panelen op basis van hout;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van titel II van het VLAREM

Artikel 1.In artikel 1.1.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in definities afvalstoffenverwerking (Hoofdstuk 5.2) onder de tussentitel verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties voor biomassa-afval worden de definities "directe spaandroger", "indirecte spaandroger", "hybride droger", "type-droger", "bestaande droger" en "nieuwe droger" opgeheven; 2° er wordt een subtitel "Definities hout (Hoofdstuk 5.19)" toegevoegd, die luidt als volgt: "DEFINITIES HOUT (Hoofdstuk 5.19) 1° direct verwarmde droger: een droger waarbij hete gassen, afkomstig van een stookinstallatie of enige andere bron, in rechtstreeks contact staan met de te drogen deeltjes, strengen of vezels.Het drogen gebeurt door convectie; 2° indirect verwarmde droger: een droger waarbij het drogen uitsluitend wordt bereikt door stralings- en geleidingswarmte;3° hybride verwarmde droger: indirect verwarmde droger waarbij een beperkt deel warme gassen van de verbrandingsinstallatie rechtstreeks over de deeltjes, strengen of vezels gevoerd wordt om de waterdamp af te voeren;4° type droger: ofwel direct verwarmde, ofwel indirect verwarmde, ofwel hybride verwarmde droger;5° bestaande droger: de som van alle types drogers van de inrichting die vóór 28 december 2002 zijn vergund en waarbij de som van de individuele capaciteiten bepalend is voor de capaciteitscategorie; 6° nieuwe droger: de individuele drooginstallatie die op of na 28 december 2002 is vergund en waarbij de individuele capaciteit bepalend is voor de capaciteitscategorie.".

Art. 2.In artikel 5.2.3bis.4.11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "gestookte spaandroger" worden telkens vervangen door de woorden "verwarmde droger";2° in paragraaf 1 worden de woorden "in afwijking en" opgeheven;3° in paragraaf 2 worden de woorden "in afwijking en" opgeheven.

Art. 3.In artikel 5.19.1.4 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 2 wordt opgeheven;2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: " § 3.Met uitsluiting van alle algemene emissiegrenswaarden, vermeld in hoofdstuk 4.4, zijn de volgende emissiegrenswaarden, die betrekking hebben op een referentiezuurstofgehalte van 18 %, van toepassing op de geloosde afgassen van direct verwarmde spaan- en OSB-drogers:

parameter

emissiegrenswaarde (mg/Nm®, tenzij anders is vermeld)

? 5 MW

5 tot 20 MW

20 tot 50 MW

? 50 MW

totaal stof

110

35

22

15

NOX, uitgedrukt als NO2

240

240

240

150

CO (1)

75

60

60

30

TOC

400

400

400

400

dioxinen en furanen (ng TEQ/Nm®) (2)

0,15

0,07

0,07

0,07

formaldehyde

50

50

50

50

gasvormige anorganische chloriden, uitgedrukt als HCl

15

15

15

3

gasvormige anorganische fluoriden, uitgedrukt als HF

0,60

0,60

0,60

0,30

SO2

90

90

90

15

zware metalen

Som (3)

0,45

0,45

0,45

0,15

Hg

0,03

0,03

0,03

0,01

Cd + Tl

0,03

0,03

0,03

0,01


(1) uurgemiddelde na verbranding (2) gemiddelden, bepaald over een bemonsteringsperiode van minimaal zes uur en maximaal acht uur.De emissiegrenswaarde heeft betrekking op de totale concentratie van dioxinen en furanen, berekend aan de hand van het begrip 'toxische equivalentie'. (3) som = Sb, As, Pb, Cr, Co, Cu, Sn, Ni, V, Mn Bij toepassing van vaste of vloeibare brandstoffen in direct verwarmde spaan- en OSB-drogers mag het massagehalte aan zwavel 1 %, bij vaste brandstoffen ten opzichte van een onderste stookwaarde van 29,3 MJ/kg, niet overschrijden of de afgassen worden gelijkwaardig gereinigd. De normen voor HCl, HF en de zware metalen (Sb + As + Pb + Cr + Co + Cu + Sn + Ni + V + Mn, Hg en Cd + Tl) zijn alleen van toepassing als niet-verontreinigd behandeld houtafval wordt gestookt of als brandstof wordt meegestookt."; 3° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt: " § 4.Met uitsluiting van alle algemene emissiegrenswaarden, vermeld in hoofdstuk 4.4, zijn de volgende emissiegrenswaarden van toepassing op de geloosde afgassen van indirect verwarmde spaan- en OSB-drogers en hybride verwarmde spaan- en OSB-drogers:

parameter

emissiegrenswaarde (mg/Nm®)

stofmassastroom

? 500 g/h

500 t/m 5000 g/h

> 5000 g/h

totaal stof - nieuw - bestaand

150 150

20 50 (1)

20 20

formaldehyde (nat gas)

50

50

20

TOC (nat gas)

300

300

300


(1) Voor hybride verwarmde spaan- en OSB-drogers waarbij de gebruikte gassen niet vooraf gereinigd zijn, wordt dat 20 mg/Nm®. In afwijking van artikel 4.4.3.1, § 1, hebben de emissiegrenswaarden, vermeld in het eerste lid, betrekking op nat gas als dat expliciet vermeld wordt."; 4° in paragraaf 5 wordt tussen de woorden "de productie van houtvezelplaten" en de woorden "of spaanplaten" de zinsnede ", OSB-platen " ingevoegd;5° paragraaf 6 wordt vervangen door wat volgt: " § 6.Voor de organische stoffen, vermeld in paragraaf 5, geldt in de afgassen van de persen voor de productie van houtvezelplaten, OSB-platen of spaanplaten een halfjaarlijkse meetfrequentie."; 6° paragraaf 7 wordt vervangen door wat volgt: " § 7.Voor de afgassen die afkomstig zijn van direct verwarmde spaan-, OSB- en houtvezelplaatdrogers, indirect verwarmde spaan-, OSB- en houtvezelplaatdrogers en hybride verwarmde spaan-, OSB- en houtvezelplaatdrogers, gelden de volgende meetfrequenties:

stof

CO

dioxinen en furanen

TOC

formal- dehyde

NOX

HCl

HF

zware metalen: som (1) Hg Cd + Tl

meetfrequenties voor direct verwarmde spaan-, OSB- en houtvezelplaatdrogers

< 50 MW


- onbehandeld hout en onbehandeld houtafval

3-mdl

3-mdl

jaarlijks

6-mdl

6-mdl

3-mdl

-

-

-

- niet-verontreinigd behandeld houtafval

3-mdl

3-mdl

jaarlijks

6-mdl

6-mdl

3-mdl

6-mdl

6-mdl

6-mdl

? 50 MW


- onbehandeld hout en onbehandeld houtafval

3-mdl

3-mdl

6-mdl

3-mdl

3-mdl

continu

-

-

-

- niet-verontreinigd behandeld houtafval

3-mdl

3-mdl

6-mdl

3-mdl

3-mdl

continu

3-mdl

3-mdl

6-mdl

meetfrequenties voor indirect verwarmde spaan-, OSB- en houtvezelplaatdrogers en hybride verwarmde spaan-, OSB- en houtvezelplaatdrogers

6-mdl

-

-

6-mdl

6-mdl

-

-

-

-


(1) som = Sb, As, Pb, Cr, Co, Cu, Sn, Ni, V, Mn". HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van titel III van het VLAREM

Art. 4.In deel 1 van titel III van het VLAREM van 16 mei 2014, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, wordt een artikel 1.11 toegevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 1.11. Tenzij het in dit besluit anders is bepaald, zijn de definities, vermeld in artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM, ook van toepassing in dit besluit.".

Art. 5.In artikel 2.2.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt de zinsnede "de indelingslijst van titel II van het VLAREM" vervangen door de woorden "de indelingslijst".

Art. 6.In artikel 2.2.3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt de zinsnede "de indelingslijst van titel II van het VLAREM" vervangen door de woorden "de indelingslijst".

Art. 7.In artikel 3.1.1.1, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt de zinsnede "de indelingslijst van titel II van het VLAREM" vervangen door de woorden "de indelingslijst".

Art. 8.In artikel 3.1.3.1.2, 1° van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, wordt in het vierde lid de zinsnede "artikel 5.29.0.6, § 1, 3° ", vervangen door de zinsnede "artikel 5.29.0.6, § 1".

Art. 9.In artikel 3.1.8.1.2 van hetzelfde besluit, wordt in het zesde lid de zinsnede "artikel 5.29.0.6, § 1, 3° ", vervangen door de zinsnede "artikel 5.29.0.6, § 1".

Art. 10.In artikel 3.2.1.1, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt de zinsnede "de indelingslijst van titel II van het VLAREM" vervangen door de woorden "de indelingslijst".

Art. 11.In artikel 3.3.1.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, wordt de zinsnede "de indelingslijst van titel I van het VLAREM" vervangen door de woorden "de indelingslijst".

Art. 12.In artikel 3.3.6.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, wordt de zinsnede "de indelingslijst van titel I van het VLAREM" vervangen door de woorden "de indelingslijst".

Art. 13.In artikel 3.4.1.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, wordt de zinsnede "de indelingslijst van titel I van het VLAREM" telkens vervangen door de woorden "de indelingslijst".

Art. 14.In artikel 3.5.1.1, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, wordt de zinsnede "de indelingslijst van titel I van het VLAREM" vervangen door de woorden "de indelingslijst".

Art. 15.In artikel 3.6.1.1, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, wordt de zinsnede "de indelingslijst van titel I van het VLAREM" vervangen door de woorden "de indelingslijst".

Art. 16.In artikel 3.6.3.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Art. 17.In artikel 3.7.1.2, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, wordt de zinsnede "de indelingslijst van titel I van het VLAREM" vervangen door de woorden "de indelingslijst".

Art. 18.In artikel 3.7.2.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Art. 19.In artikel 3.7.6.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, wordt in voetnoot (1) het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Art. 20.In artikel 3.7.8.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Art. 21.In artikel 3.7.10.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de tabel wordt in de zesde rij de bepaling "(1)" opgeheven;2° in voetnoot (1) wordt de bepaling "50 MW" vervangen door de bepaling "100 MW" en wordt tussen de woorden "of meer" en de woorden "kan de continue meting van SO2" de zinsnede "die gestookt worden met olie waarvan het zwavelgehalte bekend is, als er geen ontzwavelingsuitrusting is," ingevoegd;3° in voetnoot (3) wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";4° voetnoot (4) wordt vervangen door wat volgt: "(4) Voor verbrandingseenheden met een nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer tot 100 MW, kan de continue meting van NOx en stof vervangen worden door indirecte continue monitoring en kan de continue meting van SO2 vervangen worden door berekeningen op basis van metingen van het zwavelgehalte van de brandstof of de toevoer, als kan worden aangetoond dat het in een gelijkwaardige nauwkeurigheid resulteert, of door een andere vorm van indirecte continue monitoring.Voor stof worden in dit geval ten minste om de zes maanden emissiemetingen uitgevoerd.".

Art. 22.In artikel 3.7.16.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";2° in paragraaf 3 wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Art. 23.In artikel 3.7.19.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid, tweede zin, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";2° de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" wordt telkens vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Art. 24.Aan deel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, wordt een hoofdstuk 3.8, dat bestaat uit artikel 3.8.1.1 tot en met 3.8.8.7, toegevoegd, dat luidt als volgt: "Hoofdstuk 3.8. - Productie van platen en panelen van hout Afdeling 3.8.1. - Toepassingsgebied en definities

Art. 3.8.1.1. § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de inrichtingen, vermeld in rubriek 19.9 van de indelingslijst. Bestaande installaties, als vermeld in artikel 3.8.1.2, 2°, voldoen uiterlijk op 24 november 2019 aan dit hoofdstuk.

De overeenkomstige GPBV-activiteiten zijn de activiteiten, vermeld in punt 6.1, c), van bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd. § 2. Het toepassingsgebied van dit hoofdstuk omvat de volgende processen: 1° de fabricage van platen en panelen van hout;2° stookinstallaties, inclusief motoren, gesitueerd op het bedrijfsterrein die hete gassen produceren voor direct verwarmde drogers;3° de fabricage van met harsen geïmpregneerd papier. § 3. De bepalingen, vermeld in paragraaf 1, hebben geen betrekking op de volgende activiteiten en processen: 1° stookinstallaties, inclusief motoren, gesitueerd op het bedrijfsterrein die geen hete gassen produceren voor direct verwarmde drogers;2° het lamineren, het lakken of het schilderen van onbewerkte platen. Art. 3.8.1.2. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1° nieuwe installatie: een installatie die voor het eerst wordt vergund op het terrein van de installatie na 24 november 2015 of een installatie die volledig wordt vervangen na 24 november 2015;2° bestaande installatie: een andere installatie dan een nieuwe installatie;3° vezel: lignocellulosehoudende componenten van hout of andere plantaardige stoffen, verkregen door mechanische of thermomechanische pulpproductie met behulp van een refiner.Vezels worden gebruikt als uitgangsmateriaal voor de productie van houtvezelplaten; 4° houtvezelplaat: plaatmateriaal met een nominale dikte van ten minste 1,5 mm, vervaardigd van lignocellulosevezels met toepassing van warmte of druk.Houtvezelplaten omvatten door een nat proces vervaardigde platen, inclusief harde platen, halfharde platen en zachte platen, en door een droogproces vervaardigde houtvezelplaten, inclusief MDF; 5° matvorming: een proces van het rangschikken van deeltjes, strengen of vezels om een plaat te creëren, die naar de pers wordt geleid;6° oriented strand board, afgekort OSB: een meerlagige plaat, voornamelijk gemaakt van houtstrengen, gebonden met een bindmiddel.De strengen in de deklaag zijn uitgelijnd en liggen parallel aan de lengte of de breedte van de plaat. De strengen in de binnenste laag of lagen kunnen willekeurig liggen of uitgelijnd zijn, in het algemeen loodrecht op de strengen in de deklagen; 7° spaanplaat: plaatmateriaal van houtdeeltjes, inclusief houtvlokken, spanen, krullen en zaagsel, of ander lignocellulosisch materiaal in de vorm van deeltjes, inclusief vlaslemen, henneplemen en fragmenten van bagasse, vervaardigd onder druk en warmte, met toevoeging van een bindmiddel;8° verontreinigd hemelwater: het afvalwater, afkomstig van afvloeiende neerslag en afvoer, opgevangen in gebieden met stapelplaatsen voor hout in open lucht, inclusief verwerkingsgebieden in open lucht.Water dat afkomstig is van stapelplaatsen met uitsluitend rondhout, slabben of onbehandeld houtafval waarvoor een grondstoffenverklaring is opgesteld, dat niet geloosd wordt, wordt hiervan uitgesloten; 9° stroomopwaartse en stroomafwaartse houthandelingen: alle actieve hantering en manipulatie, opslag of vervoer van houtdeeltjes, spanen, strengen of vezels en van geperste platen: a) stroomopwaartse houthandelingen: alle houtverwerking vanaf het ogenblik waarop de houtgrondstof de opslagplaats verlaat;b) stroomafwaartse houthandelingen: alle processen vanaf het ogenblik waarop de plaat de pers verlaat tot en met het ogenblik waarop de onbewerkte plaat of het plaatproduct met toegevoegde waarde naar de opslagplaats vertrekt. Het drogen of het persen van platen maakt geen deel uit van de stroomopwaartse en stroomafwaartse houthandelingen; 10° de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout: het uitvoeringsbesluit 2015/2119/EU van de Commissie van 20 november 2015 tot vaststelling van de BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, voor de productie van platen en panelen van hout. Afdeling 3.8.2. - Algemene bepalingen

Art. 3.8.2.1. Voor het verbeteren van de totale milieuprestatie wordt een milieubeheersysteem ingevoerd en nageleefd dat alle volgende elementen omvat: 1° de betrokkenheid van het kader, met inbegrip van het hogere kader;2° de vaststelling van een milieubeleid dat de continue verbetering van de installatie door het kader omvat;3° de planning en vaststelling van de noodzakelijke procedures, doelstellingen en streefcijfers, samen met een financiële planning en investeringen;4° de toepassing van procedures, met bijzondere aandacht voor: a) bedrijfsorganisatie en verantwoordelijkheid;b) aanwerving, opleiding, bewustmaking en bekwaamheid;c) communicatie;d) betrokkenheid van de werknemers;e) documentatie;f) efficiënte procescontrole;g) onderhoudsprogramma's;h) noodplan en rampenbestrijding;i) waarborgen van de naleving van de milieuwetgeving;5° de controle van de uitvoering en het nemen van corrigerende maatregelen, met bijzondere aandacht voor: a) monitoring en meting;b) corrigerende en preventieve maatregelen;c) bijhouden van gegevens;d) interne en externe, voor zover mogelijk, onafhankelijke audits om te bepalen of het milieubeheersysteem voldoet aan de voorgenomen regelingen en of het op de juiste wijze wordt uitgevoerd en gehandhaafd;6° de evaluatie van het milieubeheersysteem en de continue controle van de geschiktheid, adequaatheid en doeltreffendheid ervan door het hogere kader;7° het volgen van de ontwikkelingen op het vlak van schonere technologieën;8° de aandacht voor de milieueffecten van de uiteindelijke ontmanteling van de installatie bij de ontwerpfase van een nieuwe installatie, en gedurende de volledige levensduur;9° de toepassing van benchmarkonderzoek in de bedrijfstak op regelmatige basis. De volgende elementen maken deel uit van het milieubeheersysteem: 1° het kwaliteitscontroleprogramma voor houtafval van recyclage dat als grondstof voor platen en panelen, en als brandstof wordt gebruikt als vermeld in artikel 3.8.2.2, 2° ; 2° het geluidsbeheersplan als vermeld in artikel 3.8.3.1; 3° het afvalbeheersplan als vermeld in artikel 3.8.6.1; 4° het stofbeheersplan als vermeld in artikel 3.8.7.3.2.

Art. 3.8.2.2. Het milieueffect van het productieproces wordt tot een minimum beperkt door de toepassing van de beginselen van goede bedrijfspraktijk waarbij gebruik wordt gemaakt van alle volgende technieken: 1° de zorgvuldige selectie en controle van de chemicaliën en additieven;2° de toepassing van een kwaliteitscontroleprogramma voor houtafval van recyclage dat als grondstof of als brandstof wordt gebruikt, namelijk voor de bestrijding van verontreinigende stoffen, waaronder As, Pb, Cd, Cr, Cu, Hg, Zn, chloor, fluor en PAK;3° de zorgvuldige behandeling en opslag van de grond- en afvalstoffen;4° het regelmatige onderhoud en de regelmatige reiniging van de apparatuur, transportroutes en opslagplaatsen voor grondstoffen;5° de beoordeling van de mogelijkheden voor het hergebruik van proceswater en het gebruik van secundaire waterbronnen. Art. 3.8.2.3. De emissies naar lucht worden beperkt door de afgasbehandelingssystemen onder normale bedrijfsomstandigheden te laten werken met een hoge beschikbaarheid en optimale capaciteit.

Art. 3.8.2.4. De stabiliteit en de efficiëntie van de gebruikte technieken ter voorkoming en beperking van de emissies naar lucht worden gewaarborgd door geschikte parameters te monitoren.

Art. 3.8.2.5. De belangrijkste procesparameters die relevant zijn voor de emissies naar water, afkomstig van het productieproces, inclusief debiet, pH en temperatuur van afvalwater, worden gemonitord overeenkomstig artikel 4.2.5.2.1 en 4.2.5.3.1 van titel II van het VLAREM. Afdeling 3.8.3. - Geluidsemissies

Art. 3.8.3.1. De geluidshinder en trillingen worden voorkomen of, als dat niet mogelijk is, beperkt door gebruik te maken van één of een combinatie van de technieken, vermeld in BBT 4 van de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout. Afdeling 3.8.4. - Emissies naar bodem en grondwater

Art. 3.8.4.1. De emissies naar bodem en grondwater worden voorkomen door gebruik te maken van de volgende technieken: 1° voor stoffen, opgenomen in bijlage 2B bij titel II van het VLAREM, en gevaarlijke producten volgens de CLP-verordening geldt dat: a) de harsen en andere hulpstoffen alleen worden geladen en gelost in de daarvoor bestemde plaatsen die beschermd zijn tegen afvloeiing van gelekte stoffen;b) alle stoffen, in afwachting van verwijdering, worden verzameld en opgeslagen in de daarvoor bestemde plaatsen die beschermd zijn tegen afvloeiing van gelekte stoffen;c) alle pompputten of andere tussentijdse opslagvoorzieningen die kunnen overlopen, worden uitgerust met een alarm dat door een hoog vloeistofniveau wordt geactiveerd;2° er wordt een programma opgesteld en uitgevoerd voor het testen en controleren van vaste houders en leidingen die harsen, additieven en harsmengsels vervoeren;3° alle flenzen en kleppen van leidingen die worden gebruikt om andere stoffen dan water en hout te vervoeren, worden gecontroleerd op lekken.Van die controles wordt een logboek bijgehouden; 4° er wordt voor een opvangsysteem gezorgd om lekkende vloeistoffen op te vangen uit flenzen en kleppen van leidingen die worden gebruikt om andere stoffen dan water en hout te vervoeren, behalve als de constructie van de flenzen en kleppen technisch dicht is;5° er wordt gezorgd voor een toereikende hoeveelheid afdammingen en geschikt absorberend materiaal;6° ondergrondse leidingen voor het vervoer van andere stoffen dan water en hout worden vermeden;7° al het water van brandbestrijding wordt verzameld en veilig verwijderd;8° de opvangbekkens voor verontreinigd hemelwater, afkomstig van buiten gelegen opslagplaatsen voor hout, worden uitgerust met een ondoordringbare bodem. Afdeling 3.8.5. - Energie

Art. 3.8.5.1. Om het energieverbruik te verminderen wordt een energiebeheersplan vastgesteld met daarin alle volgende technieken: 1° het gebruik van een systeem om het energieverbruik en de energiekosten op te volgen;2° het uitvoeren van energie-efficiëntie audits van belangrijke werkzaamheden;3° het toepassen van een systematische benadering om de apparatuur voortdurend te verbeteren en zo de energie-efficiëntie te verhogen;4° de verbetering van de controle op het energieverbruik;5° het aanbieden aan de medewerkers van interne opleidingen over energiebeheer. Art. 3.8.5.2. § 1. De energie-efficiëntie wordt verhoogd door de werking van de stookinstallatie te optimaliseren door belangrijke verbrandingsparameters, inclusief O2, CO en NOX, te monitoren en te controleren, alsook door gebruik te maken van één of een combinatie van de technieken, vermeld in BBT 7 van de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout. § 2. De concentratie van de parameters in de rookgassen die afkomstig zijn van het verbrandingsproces van de stookinstallatie en die vervolgens gebruikt worden voor direct verwarmde drogers, wordt gemeten met de volgende frequentie:

parameter

meetfrequentie

NOX

om de drie maanden of continu

CO

om de drie maanden of continu


De metingen worden uitgevoerd vóór het mengen van het rookgas met andere luchtstromen.

In afwijking van het eerste lid kan er in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit vrijstelling verleend worden van de metingen als die technisch niet haalbaar zijn.

Art. 3.8.5.3. Energie wordt efficiënt gebruikt tijdens de voorbereiding van natte vezels voor de vervaardiging van houtvezelplaten door de toepassing van één of een combinatie van de technieken, vermeld in BBT 8 van de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout. Afdeling 3.8.6. - Productieresiduen

Art. 3.8.6.1. De hoeveelheid afval, bestemd voor verwijdering, wordt voorkomen of, als dat niet mogelijk is, beperkt door een afvalbeheersplan op te stellen en uit te voeren als onderdeel van het milieubeheersysteem, vermeld in artikel 3.8.2.1, dat, in volgorde van prioriteit, garandeert dat afval wordt voorkomen, behandeld met het oog op hergebruik, gerecycleerd of op een andere wijze wordt teruggewonnen.

Art. 3.8.6.2. De hoeveelheid vast afval, bestemd voor verwijdering, wordt beperkt door gebruik te maken van één of een combinatie van technieken, vermeld in BBT 12 van de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout.

Art. 3.8.6.3. Het veilige beheer en hergebruik van bodemas en slakken, afkomstig van het stoken van biomassa, wordt gewaarborgd door gebruik te maken van alle volgende technieken: 1° de voortdurende evaluatie van de mogelijkheden voor extern en intern hergebruik van bodemas en slakken;2° een efficiënt verbrandingsproces dat de hoeveelheid residuele koolstof vermindert;3° de behandeling en het vervoer van bodemas en slakken in gesloten transportsystemen of containers, of door bevochtiging;4° de opslag van bodemas en slakken in een daarvoor bestemde ondoordringbare plaats, met opvang van percolaat. Afdeling 3.8.7. - Emissies naar lucht

Subafdeling 3.8.7.1. - Meetstrategie en toetsing meetwaarden Art. 3.8.7.1.1. Voor atmosferische emissies gelden de volgende referentiezuurstofgehalten:

emissiebron

referentiezuurstofgehalten

direct verwarmde spaanplaat- of direct verwarmde OSB-drogers

zuurstofgehalte van 18 volumeprocent

alle andere bronnen

geen correctie voor zuurstof


Art. 3.8.7.1.2. Voor periodieke metingen van atmosferische emissies wordt de meetwaarde bepaald als de gemiddelde waarde van drie opeenvolgende metingen van elk minstens dertig minuten.

Voor parameters waarvoor, door beperkingen op het vlak van bemonstering of analyse, een meting van dertig minuten niet geschikt is, kan er in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit een meer geschikte meetperiode worden vastgelegd.

Voor continue metingen van atmosferische emissies gelden de emissiegrenswaarden als uurgemiddelden.

Art. 3.8.7.1.3. De monitoring van emissies naar lucht wordt verricht overeenkomstig de meetmethoden, vermeld in bijlage 4.4.2 bij titel II van het VLAREM. Als er geen meetmethoden worden vermeld, worden de CEN-normen gevolgd. Als er geen CEN-normen bestaan, worden de ISO-normen, de nationale normen of andere internationale normen toegepast die gegevens van een gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit opleveren.

Subafdeling 3.8.7.2. - Geleide emissies Art. 3.8.7.2.1. Op de geloosde afgassen van de droger zijn de volgende emissiegrenswaarden van toepassing:

parameter

product

type droger

nominaal thermisch ingangs-vermogen

emissiegrenswaarde (mg/Nm®)

stof

spaanplaat of OSB

direct verwarmde droger

< 50 MW

20

? 50 MW

15

indirect verwarmde droger

10

houtvezelplaat

alle typen

20

TOC (1)

spaanplaat

alle typen

200 (2) (3)

OSB

400 (3)

houtvezelplaat

120

formaldehyde

spaanplaat


alle typen

10 (4)

OSB

20

houtvezelplaat

15

(1) Methaan, gemonitord in overeenstemming met EN ISO 25140 of EN ISO 25139, wordt van het resultaat afgetrokken als aardgas, lpg enzovoort als brandstof worden gebruikt. (2) In afwijking van bovenvermelde emissiegrenswaarde van 200 mg/Nm® voor TOC, geldt de emissiegrenswaarde, vermeld in artikel 5.19.1.4, § 3, van titel II van het VLAREM, als dennenhout als belangrijkste grondstof wordt gebruikt. (3) Bij gebruik van een UTWS-droger geldt voor spaanplaten en OSB een emissiegrenswaarde van 30 mg/Nm® voor TOC.Onder UTWS-droger wordt verstaan: een combinatie van een droogtrommel met een warmtewisselaar en een stookinstallatie met volledige recirculatie van afgas van de droger. (4) Als nagenoeg uitsluitend houtafval van recyclage wordt gebruikt, kan er in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit worden afgeweken van bovenvermelde emissiegrenswaarde van 10 mg/Nm® voor formaldehyde, met een maximum van 15 mg/Nm®.

Bij gebruik van onbehandeld hout, onbehandeld houtafval of niet-verontreinigd behandeld houtafval als brandstof, wordt de concentratie van de parameters in de afgassen van de droger, vermeld in het eerste lid, en van de parameters metalen, HCl, HF, dioxinen en furanen, gemeten met de frequentie, vermeld in artikel 5.19.1.4, § 7, van titel II van het VLAREM. Met behoud van de toepassing van artikel 5.19.1.4, § 7, van titel II van het VLAREM, en in afwijking van artikel 2.3.1, eerste lid, van dit besluit, worden de concentraties van de parameters stof, TOC en formaldehyde, alsook HCl en HF in geval niet-verontreinigd behandeld houtafval als brandstof wordt gebruikt, in de afgassen van de droger, ten minste om de zes maanden gemeten.

De concentratie van SO2 in de afgassen van de droger wordt jaarlijks gemeten, tenzij voornamelijk onbehandeld hout, onbehandeld houtafval, niet-verontreinigd behandeld houtafval, aardgas, lpg of andere vergelijkbare brandstoffen als brandstof worden gebruikt.

Art. 3.8.7.2.2. Bij toepassing van selectieve niet-katalytische reductie wordt de concentratie ammoniak in de afgassen van de droger jaarlijks gemeten.

Art. 3.8.7.2.3. Op de geloosde afgassen van een direct verwarmde droger zijn de volgende emissiegrenswaarden van toepassing:

parameter

product

type droger

emissiegrenswaarde (mg/Nm®)

NOX

spaanplaat of OSB

? 50 MW

150

< 50 MW

240

houtvezelplaat

alle typen

250


Bij gebruik van onbehandeld hout, onbehandeld houtafval of niet-verontreinigd behandeld houtafval als brandstof, wordt de concentratie NOx in de afgassen van een direct verwarmde droger gemeten met de frequentie, vermeld in artikel 5.19.1.4, § 7, van titel II van het VLAREM. Met behoud van de toepassing van artikel 5.19.1.4, § 7, van titel II van het VLAREM, en in afwijking van artikel 2.3.1, eerste lid, van dit besluit, wordt de concentratie NOx in de afgassen van een direct verwarmde droger ten minste om de zes maanden gemeten.

Art. 3.8.7.2.4. Op de geloosde afgassen van de pers zijn de volgende emissiegrenswaarden en, in afwijking van artikel 2.3.1, eerste lid, de volgende meetfrequenties van toepassing:

parameter

emissiegrenswaarde (mg/Nm®)

meetfrequentie

stof

15

om de zes maanden

TOC

100

om de zes maanden

formaldehyde

15

om de zes maanden


Art. 3.8.7.2.5. Op de geleide stofemissies naar lucht, afkomstig van de stroomopwaartse en stroomafwaartse houthandelingen, het transport van houtmaterialen en de matvorming zijn de volgende emissiegrenswaarden en meetfrequenties van toepassing:

parameter

emissiegrenswaarde (mg/Nm®)

meetfrequentie

stof

5

jaarlijks


Met toepassing van de bepalingen inzake toepasbaarheid, vermeld in BBT 20 van de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout, kan er in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit worden afgeweken van de emissiegrenswaarde van 5 mg/Nm®, met een maximum van 10 mg/Nm®.

In afwijking van de meetfrequentie, vermeld in het eerste lid, kunnen stofemissiemetingen op afgassen die via een doekenfilter of cyclofilter geloosd worden, vervangen worden door continue monitoring van de drukval in de filter.

Art. 3.8.7.2.6. Op de geloosde afgassen van een droogoven voor de impregnatie van papier zijn de volgende emissiegrenswaarden en meetfrequenties van toepassing:

parameter

emissiegrenswaarde (mg/Nm®)

meetfrequentie

TOC (1)

30

jaarlijks

formaldehyde

10

jaarlijks

(1) Methaan, gemonitord in overeenstemming met EN ISO 25140 of EN ISO 25139, wordt van het resultaat afgetrokken als aardgas, lpg enzovoort als brandstof worden gebruikt.

Subafdeling 3.8.7.3. - Diffuse emissies Art. 3.8.7.3.1. Diffuse emissies naar lucht, afkomstig van de pers, worden voorkomen of, als dat niet mogelijk is, beperkt door de efficiëntie van de afgasopvang te optimaliseren en de afgassen te kanaliseren voor behandeling.

Art. 3.8.7.3.2. Diffuse stofemissies naar lucht, afkomstig van het transport, de hantering en de opslag van houtmaterialen, worden beperkt door een stofbeheersplan op te stellen en uit te voeren als onderdeel van het milieubeheersysteem, vermeld in artikel 3.8.2.1, en door gebruik te maken van één of een combinatie van de technieken, vermeld in BBT 23 van de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout. Afdeling 3.8.8. - Emissies naar water

Art. 3.8.8.1. De vervuilingsbelasting van het opgevangen afvalwater wordt beperkt door gebruik te maken van beide volgende technieken: 1° het verontreinigde hemelwater en het procesafvalwater worden afzonderlijk opgevangen en afzonderlijk behandeld;2° alle hout wordt opgeslagen op een verharde zone, met uitzondering van rondhout, slabben of onbehandeld houtafval waarvoor een grondstoffenverklaring is opgesteld. Met toepassing van de bepalingen inzake het ontwerp van bestaande afvoerinfrastructuur, vermeld in BBT 24 van de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout, kan er in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit worden afgeweken van de techniek 1°.

In het eerste lid wordt verstaan onder slabben: een van de buitenzijde afkomstig stuk hout, al dan niet met verwijderde schors, van de eerste sneden in het zaagproces waarbij rondhout in zaaghout wordt omgezet.

Art. 3.8.8.2. De emissiegrenswaarden voor emissies naar water hebben betrekking op het voortschrijdend gemiddelde van de monsters, genomen gedurende één jaar: het voortschrijdend debietgewogen gemiddelde van alle debietproportionele 24 uur-mengmonsters, genomen gedurende één jaar met de minimale meetfrequentie, vastgesteld voor de relevante parameter, en onder normale bedrijfsomstandigheden.

Art. 3.8.8.3. De monitoring van emissies naar water wordt verricht overeenkomstig de meetmethoden, vermeld in artikel 4, § 1, van bijlage 4.2.5.2 bij titel II van het VLAREM. Als er geen meetmethoden worden vermeld, worden de CEN-normen gevolgd. Als er geen CEN-normen bestaan, worden de ISO-normen, de nationale normen of andere internationale normen toegepast die gegevens van een gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit opleveren.

Art. 3.8.8.4. § 1. Emissies naar water, afkomstig van verontreinigd hemelwater, worden beperkt door gebruik te maken van een combinatie van de volgende technieken: 1° het mechanisch scheiden van grove materialen met roosters en zeven als voorbehandeling;2° het scheiden van olie en water;3° het verwijderen van vaste deeltjes door sedimentatie in opvangbekkens of bezinkingstanks. § 2. Op de lozing van verontreinigd hemelwater in oppervlaktewater zijn de volgende emissiegrenswaarden en meetfrequenties van toepassing:

parameter

emissiegrenswaarde (mg/l)

Meetfrequentie

zwevende stoffen

40

maandelijks (1)

(1) In afwijking van artikel 2.3.1, eerste lid, wordt ten minste om de drie maanden gemeten.

Als het debiet ontoereikend is voor een representatieve bemonstering, kan debietproportionele bemonstering worden vervangen door een schepmonster.

Art. 3.8.8.5. Het procesafvalwater, afkomstig van de productie van houtvezels, wordt voorkomen en beperkt door de recyclage van proceswater te maximaliseren.

Art. 3.8.8.6. § 1. Op de lozing van procesafvalwater, afkomstig van de productie van houtvezels in oppervlaktewater, zijn de volgende emissiegrenswaarden van toepassing:

parameter

emissiegrenswaarde (mg/l)

zwevende stoffen

35

CZV

200


De parameter CZV kan worden vervangen door TOC. Er wordt dan door een MER-deskundige, erkend in de discipline water, deeldomein oppervlakte- en afvalwater als vermeld in artikel 6, 1°, d), 4), van het VLAREL van 19 november 2010, een site-specifieke correlatie tussen de twee parameters vastgesteld.

De concentratie van de parameters zwevende stoffen en CZV of TOC in procesafvalwater, afkomstig van de productie van houtvezels, wordt, in afwijking van artikel 2.3.1, eerste lid, wekelijks gemeten. § 2. De concentraties van relevante metalen zoals As, Cr, Cu, Ni, Pb en Zn in procesafvalwater, afkomstig van de productie van houtvezels, worden om de drie maanden gemeten.

Art. 3.8.8.7. De productie van afvalwater, afkomstig van natte luchtzuiveringssystemen, dat vóór afvoer moet worden behandeld, wordt voorkomen of beperkt door gebruik te maken van één of een combinatie van de technieken, vermeld in BBT 28 van de BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen van hout.".

Art. 25.In bijlage 2 bij hetzelfde besluit wordt in het opschrift van punt 4 de zinsnede "rubriek 43.3", vervangen door de zinsnede "rubriek 43.3.2".

Art. 26.In bijlage 5, punt 4, bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit". HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen

Art. 27.Artikel 1 tot en met 3 treden in werking op 24 november 2019.

Art. 28.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 27 oktober 2017.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

^