Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 28 maart 2003
gepubliceerd op 19 mei 2003

Besluit van de Vlaamse regering betreffende de subsidiëring van de bebossing van landbouwgronden ter uitvoering van de Verordening nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2003035430
pub.
19/05/2003
prom.
28/03/2003
ELI
eli/besluit/2003/03/28/2003035430/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

28 MAART 2003. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de subsidiëring van de bebossing van landbouwgronden ter uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen


De Vlaamse regering, Gelet op de Verordening (EG) nr. 1257/99 van de Raad van 17 mei 1999 inzake de steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen, inzonderheid op artikel 31;

Gelet op de Verordening (EG) nr. 445/2002 van de Commissie van 26 februari 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1257/99 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL);

Gelet op de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 oktober 2000 tot goedkeuring van het programma voor Plattelandsontwikkeling in Vlaanderen met betrekking tot de programmeringsperiode 2000-2006;

Gelet op het overleg in de Interministeriële Conferentie Leefmilieu op 6 maart 2002;

Gelet op het decreet van 6 juli 1994 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1994, inzonderheid op artikel 7;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 24 mei 2002;

Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op 24 mei 2002, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;

Gelet op het advies nummer 33.538/3 van de Raad van State, gegeven op 4 maart 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister voor Leefmilieu en Landbouw;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° het Bosbeheer : de afdeling Bos en Groen van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;2° afdeling Natuur : de in het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap aangewezen bestuursentiteit die bevoegd is voor het natuurbehoud;3° Administratie Land- en Tuinbouw : de in het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap aangewezen bestuursentiteit die bevoegd is voor het landbouwbeleid;4° vogelrichtlijngebied : a) elk gebied dat door de Vlaamse regering definitief is vastgesteld in de zin van artikel 36bis , § 6, van het Decreet Natuurbehoud en waarvan het definitief vaststellingsbesluit krachtens artikel 36bis , § 7, laatste lid, van hetzelfde decreet tevens het aanwijzingsbesluit vormt zoals bedoeld in artikel 36bis , § 9, van dat decreet;b) elke in artikel 36bis , § 13, van het Decreet Natuurbehoud bedoelde zone, of elk daarin bedoeld onderdeel van een zone, van het besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 1988 tot aanwijzing van speciale beschermingszones in de zin van artikel 4 van de Vogelrichtlijn;c) elk in artikel 75 van het Decreet Natuurbehoud bedoeld gedeelte van een in artikel 1, § 3, van het besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 1988 bedoelde zone;5° habitatrichtlijngebied : a) elk gebied dat door de Vlaamse regering in uitvoering van artikel 36bis , § 9, van het Decreet Natuurbehoud is aangewezen als speciale beschermingszone nadat de Europese Commissie het van communautair belang heeft verklaard;b) elk gebied dat in aanmerking komt als speciale beschermingszone en door de Vlaamse regering definitief is vastgesteld in de zin van artikel 36bis , § 6 of § 12, van het Decreet Natuurbehoud;» 6° waterrijk gebied van internationale betekenis : waterrijke gebieden die aangeduid zijn conform de Overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, opgemaakt te Ramsar op 2 februari 1971;7° landbouwer : de persoon die een land- of tuinbouwbedrijf exploiteert met een arbeidsbehoefte van minimaal 0,5 en maximaal 10 volle arbeidskrachten (VAK) per bedrijfsleider.De landbouwer kan zowel een natuurlijke persoon als een rechtspersoon zijn. De natuurlijke persoon of de beherende vennoot, zaakvoerder, bestuurder of afgevaardigd bestuurder van de rechtspersoon moet minstens 50 % van zijn totale arbeidsduur besteden aan de werkzaamheden op het land- of tuinbouwbedrijf en minstens 35 % van zijn totale inkomen uit die activiteit halen. 8° landbouwgronden : alle gronden waarvan het landbouwgebruik bijgedragen heeft tot de inkomsten van de exploitant en waarvan dat landbouwgebruik niet eerder dan vijf jaar voor de datum van aanvraag van de subsidie werd stopgezet.9° pachtwet : de wet van 4 november 1969 tot wijziging van de pachtwetgeving en van de wetgeving betreffende het recht van voorkoop ten gunste van huurders van landeigendommen;10° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de landinrichting en het natuurbehoud;11° aanbevolen herkomst : herkomst van een boom- of struiksoort die door het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer aanbevolen wordt voor gebruik in Vlaanderen;12° bezaaiing : het bebossen of herbebossen van een terrein door middel van inzaaiing van zaden van bomen of struiken;13° natuurlijke verjonging : bebossings- of herbebossingstechniek waarbij zich, op spontane wijze of na kunstmatige terreinvoorbereiding, een nieuwe generatie van bomen of struiken vestigt.Door de mens wordt hierbij niet geplant of gezaaid; 14° het decreet : het bosdecreet van 13 juni 1990;15° ambtenaar : elk personeelslid van het Bosbeheer behorende tot het niveau A;16° het decreet natuurbehoud : het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;

Art. 2.§ 1. Binnen de beschikbare begrotingskredieten verleent de minister subsidies voor de bebossing van landbouwgronden. § 2. De subsidies kunnen toegekend worden aan : 1° publiekrechtelijke rechtspersonen, andere dan de federale staat, het Vlaamse Gewest, de Vlaamse Gemeenschap, voor landbouwgronden in eigendom of waarop ze het zakelijk recht hebben, die niet verpacht worden, 2° privaatrechtelijke rechtspersonen of natuurlijke personen, voor landbouwgronden in eigendom of waarop ze het zakelijk recht hebben, die niet verpacht worden.3° publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen of natuurlijke personen, voor landbouwgronden die ze in pacht hebben overeenkomstig de pachtwet, op voorwaarde dat er een schriftelijk akkoord van de eigenaar is of van de houder van het zakelijk recht, waarin hij toestemt met de bebossing van die landbouwgronden. § 3. De subsidies worden toegekend zolang er kredieten voorhanden zijn, in volgorde van registratie van de aanvragen. Als de kredieten van het desbetreffende begrotingsjaar uitgeput zijn, worden de subsidies automatisch in het volgende begrotingsjaar toegekend, behoudens de bepalingen in artikel 2, § 1.

Art. 3.Een subsidie kan worden verleend voor de beplanting, de bezaaiing of de natuurlijke verjonging van landbouwgronden, met houtachtige gewassen, voor zover de totale te beplanten, te bezaaien of natuurlijk te verjongen oppervlakte ten minste 0,5 ha bedraagt. Die oppervlakte kan uit ruimtelijk gescheiden deeloppervlakten van minimaal 10 are bestaan, op voorwaarde dat die maximaal 1 kilometer in vogelvlucht van elkaar verwijderd liggen. Bij de beplanting dienen de minimaal aangegeven stamtallen zoals vermeld in bijlage II bij dit besluit, gerespecteerd te worden. Bij een bezaaiing en natuurlijke verjonging dienen minstens 2500 exemplaren per hectare, regelmatig verspreid over de volledige oppervlakte van het perceel, aanwezig te zijn. De natuurlijke verjonging dient voor minstens 90 procent uit bomen en struiken van na 1998 te bestaan. De natuurlijke verjonging kan gecombineerd worden met beplanting of bezaaiing.

Art. 4.Een subsidie wordt alleen toegekend indien : 1° op het ogenblik van de definitieve aanvaarding van de werkzaamheden voldaan werd aan de verplichtingen van artikel 43 van het decreet met betrekking tot het opstellen van een bosbeheerplan.Deze verplichtingen gelden niet voor de aanplantingen met een eerste generatie populier in agrarisch gebied in de ruime zin, in het kader van dit besluit. 2° de aanvrager voor het onroerend goed in kwestie of voor andere onroerende goederen die onder toepassing van het decreet vallen, niet in overtreding is of de laatste 3 jaar geweest is met de bepalingen van het decreet en zijn uitvoeringsbesluiten.3° de werkzaamheden en diensten waarvoor subsidie wordt aangevraagd niet in strijd zijn met de bepalingen van een vastgesteld natuurrichtplan ten uitvoering van artikel 48 van het decreet natuurbehoud.4° als het onroerend goed gelegen is in een vogelrichtlijngebied of een habitatrichtlijngebied, de werkzaamheden en diensten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, niet in strijd zijn met de bepalingen van artikel 36ter van het Decreet Natuurbehoud.

Art. 5.Voor beplantingen die als maatregel tot herstel door de rechtbank worden bevolen of voor compenserende bebossingen met toepassing van artikel 90bis van het decreet, kunnen geen subsidies worden toegekend.

Art. 6.§ 1. Een subsidie kan verleend worden om de bebossingskosten te dekken. Die wordt op de volgende manier berekend. 1° Uitgaande van de in bijlage I vastgestelde bedragen, wordt het subsidiebedrag bepaald overeenkomstig de oppervlakte die de respectieve boomsoorten innemen, afgerond tot een oppervlakte-eenheid van 1 are.De basissubsidie voor de boomsoorten uit de klassen I tot en met IV uit bijlage I kan overal worden verleend. Voor de boomsoorten uit de overige klassen kan enkel subsidie worden verleend buiten de gebieden die in artikel 20 van het decreet natuurbehoud zijn opgesomd. 2° Bij de aanleg van een onderetage met boomsoorten uit de klassen I tot en met IV van bijlage I of met boom- of struiksoorten uit bijlage III, wordt een extra subsidie toegekend van 500 euro/ha, in de volgende gevallen : a) als bij een plantverband van 3 meter op 3 meter of ruimer, waarbij met akkoord van de ambtenaar plantsoen wordt gebruikt dat hiertoe specifiek geselecteerd en gekweekt werd, door bijmenging van boom- of struiksoorten, een plantverband van 3 meter op 3 meter of dichter bereikt wordt;b) als bij een plantverband kleiner dan 3 meter op 3 meter, 10 tot 25 %van het hoofdbestand stamsgewijs gemengd wordt met andere boom- of struiksoorten.Minder dan 10 % van het hoofdbestand mag stamsgewijs vervangen worden door andere boom- of struiksoorten van bijlage I of bijlage III, zonder dat het subsidiebedrag per klasse en per ha, overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid, gewijzigd wordt. 3° Voor de aanleg van een omringend mantelstruweel van minimum 6 meter breed rond een loofboombestand met soorten uit de lijst van begeleidende boom- en struiksoorten in de bijlage III, wordt een extra subsidie toegekend.Het bedrag bestaat uit een subsidie van 100 euro per 100 meter mantellengte. Deze subsidie wordt slechts verleend indien het vereiste advies van het instituut voor Bosbouw en Wildbeheer voor de in bijlage III aangegeven soorten gunstig is. 4° Bij de aanleg rond een naaldboombestand van een minimaal 6 meter brede brandsingel met loofboomsoorten, uitgezonderd cultuurpopulier, of met struiksoorten uit de lijst van begeleidende struiksoorten in de bijlage III, wordt een extra subsidiebedrag toegekend.Het bedrag bestaat uit een subsidie van 100 euro per 100 meter brandsingel. Deze subsidie wordt slechts verleend indien het vereiste advies van het instituut voor Bosbouw en Wildbeheer voor de in bijlage III aangegeven soorten gunstig is. § 2. Aan elke privaatrechtelijke rechtspersoon of natuurlijk persoon kan een extra subsidie verleend worden om de kosten voor het onderhoud gedurende de eerste vijf jaar na de aanplanting te dekken. Het bedrag van deze subsidie wordt berekend naargelang van de categorie waartoe de gebruikte boomsoorten behoren, op basis van de in bijlage IV vastgestelde bedragen. § 3. Boven op de subsidies, vermeld in § 1 en § 2, wordt in de volgende gevallen een supplement toegekend : a) een supplement van 250 euro/ha indien de te bebossen grond gelegen is in bosgebied of bosuitbreidingsgebied of een hiermee vergelijkbaar gebied, aangeduid op het krachtens de wetgeving inzake de ruimtelijke ordening geldende plan van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplan, of gelegen is binnen de perimeter van een bosuitbreidingsgebied, opgenomen in een goedgekeurd landinrichtings- of ruilverkavelingsplan, of gelegen is binnen de perimeter van een bos- of bosuitbreidingsgebied, opgenomen in een goedgekeurd natuurinrichtingsplan;b) een supplement van 250 euro/ha indien de beplanting met aanbevolen herkomsten uitgevoerd wordt. § 4. Indien de aanvrager in de loop van de periode waarbinnen hij recht heeft op de subsidie, de gronden die hij bebost heeft op welke wijze ook overdraagt, al dan niet onder bezwarende titel, voorafgaand aan de volledige uitbetaling van de subsidies overeenkomstig § 1 tot en met § 3, dan verkrijgt de overnemer, voorzover hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 en 4, het recht op het resterende bedrag van de subsidies. Indien de overnemer een publiekrechtelijke rechtspersoon is, heeft hij geen recht op de subsidie voor het onderhoud overeenkomstig § 2.

Art. 7.§ 1. Aan elke privaatrechtelijke rechtspersoon of natuurlijk persoon kan een jaarlijkse premie verleend worden ter compensatie van inkomensverliezen ten gevolge van bebossing van landbouwgrond. Deze premie wordt verder inkomenscompensatie genoemd en wordt als volgt berekend : 1° landbouwers ontvangen gedurende twintig jaar een jaarlijks bedrag van 500 euro/ha voor bebossing met soorten uit de klassen I tot en met IV van bijlage I, en ontvangen gedurende vijf jaar een jaarlijks bedrag van 375 euro/ha voor bebossing met soorten uit de klassen V tot en met VII van bijlage I, 2° overige privaatrechtelijke rechtspersonen of natuurlijke personen ontvangen gedurende vijftien jaar een jaarlijks bedrag van 175 euro/ha voor bebossing met soorten uit de klassen I tot en met IV van bijlage I en ontvangen gedurende vijf jaar een jaarlijks bedrag van 175 euro/ha voor bebossing met soorten uit de klassen V tot en met VII van bijlage I, § 2.Indien de landbouwer die de aanvraag tot inkomenscompensatie indiende en verkreeg hetzij in zijn hoedanigheid als natuurlijk persoon of als rechtspersoon, zijn bedrijf met inbegrip van de gronden die hij bebost heeft, op welke wijze ook overdraagt, al dan niet onder bezwarende titel, in de loop van de periode waarbinnen hij recht heeft op de inkomenscompensatie, dan verkrijgt de overnemer, voorzover hij landbouwer is conform artikel 1, 7°, het recht op de inkomenscompensatie voor de nog resterende periode. Indien de overnemer, privaatrechtelijke rechtspersoon of natuurlijke persoon, geen landbouwer is in de zin van artikel 1, 7°, heeft hij recht op de inkomenscompensatie voor de resterende periode overeenkomstig § 1, 2°. § 3. Indien de privaatrechtelijke rechtspersoon of natuurlijk persoon, die de aanvraag tot inkomenscompensatie indiende en verkreeg in hoedanigheid als landbouwer, niet meer voldoet aan artikel 1, 7°, dan heeft hij recht op de inkomenscompensatie voor de resterende periode overeenkomstig § 1, 2°. Is de periode overeenkomstig § 1, 2°, verstreken, dan heeft hij geen recht meer op de inkomenscompensatie. § 4. Onverminderd de artikelen 55 tot 58 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, verliest de aanvrager elk recht op het genot van de inkomenscompensatie indien hij nalaat gevolg te geven aan de verzoeken om extra inlichtingen of bewijsstukken vanwege het Bosbeheer of de administratie Land- en Tuinbouw. § 5. Beboste oppervlakten in het kader van dit besluit kunnen door landbouwers worden meegerekend als uit productie genomen in de zin van de braakleggingsverplichting. Op deze oppervlakten wordt de inkomenscompensatie echter beperkt tot een bedrag dat maximaal gelijk is aan de areaalbetaling voor braaklegging bedoeld in artikel 4, lid 3 van de Verordening (EG) nr. 1251/99 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen.

Art. 8.§ 1. Een aanvraag voor subsidiëring van bebossing van landbouwgronden wordt ingediend bij de provinciale zetel van het Bosbeheer van de provincie waar het goed in kwestie gelegen is, uiterlijk drie maanden voor de aanvang van de beplantingswerken. § 2. Door het indienen van een aanvraag voor subsidie staat de eigenaar, de houder van het zakelijk recht of de pachter van de te bebossen landbouwgronden een afgevaardigde van het Bosbeheer toe zich ter plaatse te begeven om het terrein in kwestie vooraf te onderzoeken of uitgevoerde beplantingen te beoordelen. § 3. De aanvraag wordt ingevuld op een formulier, zoals bepaald door de minister. De aanvraag bevat : 1° de identiteit van de eigenaar of houder van het zakelijk recht en zo nodig de identiteit van de gevolmachtigd beheerder of aanvrager.De geschreven volmacht wordt bij de aanvraag gevoegd; 2° indien de aanvrager pachter is : de identiteit van de pachter en een geschreven akkoord van de eigenaar of houder van het zakelijk recht waarin hij instemt met de bebossing van die landbouwgronden;3° in voorkomend geval, een verklaring op erewoord door de aanvrager, gestaafd met de nodige bewijsstukken, dat voldaan wordt aan de definitie van landbouwer.Als nodige bewijsstukken gelden een afschrift van de belastingsaangifte en het aanslagbiljet voor het jaar dat twee jaar voorafgaat aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend; 4° de gegevens inzake de te beplanten percelen : a) de kadastrale gegevens;b) de kadastrale oppervlakte en eventueel een afwijkende werkelijke oppervlakte;c) de bestemming volgens het geldende plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan;d) de eventuele bescherming als landschap;e) de eventuele ligging binnen een habitatrichtlijngebied, vogelrichtlijngebied of waterrijkgebied van internationale betekenis;5° een verklaring op erewoord dat het landbouwgebruik van de te beplanten percelen heeft bijgedragen tot de inkomsten van de exploitant en dat dit landbouwgebruik niet eerder dan vijf jaar voor de datum van aanvraag van de subsidie werd stopgezet;6° een volledige beschrijving van de beplantingswerkzaamheden, met opgave van de oppervlakteverdeling per boomsoort, stamtallen, plantverbanden, leeftijd en grootte van de planten, eventuele aanleg van een onderetage, een mantelstruweel of een brandsingel, met gebruik van het formulier als bijlage.Indien planten uit eigen kweek worden gebruikt, dient dat op hetzelfde formulier gemeld te worden; 7° een beschrijving van de geplande onderhoudswerken gedurende de eerste vijf jaar na de aanplanting;8° een gedagtekende verbintenis om het bos, behalve een eerste generatie populier in agrarisch gebied in de ruime zin, niet te kappen of te rooien, noch het terrein te ontbossen binnen een periode van 25 jaar na de aanplanting, volgens het model, gevoegd bij het aanvraagformulier.Voor een eerste generatie populier in agrarisch gebied in de ruime zin wordt een gedagtekende verbintenis aangegaan om het bos niet te kappen of te rooien noch het terrein te ontbossen binnen een periode van vijftien jaar na de aanplanting. In geval van overdracht onder enigerlei vorm, al dan niet onder bezwarende titel, verbindt de aanvrager zich ertoe om in de akte van overdracht een clausule te laten opnemen die de overnemer verplicht de resterende periode van bovenvermelde termijn te respecteren. Het Bosbeheer kan een afwijking toestaan op voormelde termijn; 9° een verklaring op erewoord dat de in 6° voorgestelde werkzaamheden op de percelen in kwestie niet strijdig zijn met de erfdienstbaarheden die erop rusten;10° een verklaring op erewoord dat voor de percelen in kwestie geen andere subsidies werden verkregen of verkregen zullen worden voor de in artikel 6 en 7 bedoelde werkzaamheden; 11° een situeringsplan (schaal 1/25.000 of groter) en, indien de percelen gelegen zijn tussen meerdere bosbestanden, een meer gedetailleerd plan (schaal 1/2500 of 1/5000), beide plannen met aanduiding van de beplantingen; 12° a) de in voorkomend geval wettelijk vereiste vergunningen en adviezen;b) indien de pacht van de betrokken percelen door de verpachter de laatste vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van aanvraag van de subsidie, werd opgezegd, om andere redenen dan die vermeld in artikel 6 van de pachtwet of indien hiertoe door de eigenaar of de houder van het zakelijk recht van de percelen in kwestie een procedure werd ingezet : een voorafgaand advies van de Administratie Land- en Tuinbouw, waarbij door die administratie wordt nagegaan of de aanvraag in overeenstemming is met de pachtwetgeving;c) indien de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer : een voorafgaand advies van de administratie Land- en Tuinbouw, waarbij door die administratie wordt nagegaan of de aanvraag in voorkomend geval in overeenstemming is en blijft met de doelstellingen van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds. § 4. De aanvrager krijgt een ontvangstmelding. Indien de aanvraag volledig is en voor verdere behandeling aanvaard wordt, wordt ook het registratienummer meegedeeld. Zo niet wordt opgave gedaan van eventuele ontbrekende gegevens of een met reden omklede beslissing van de onontvankelijkheid van de aanvraag. Zodra de ontbrekende gegevens aan het Bosbeheer bezorgd zijn, wordt het registratienummer meegedeeld. In geval van natuurlijke verjonging wordt het registratienummer pas meegedeeld na plaatsbezoek van het Bosbeheer.

Art. 9.Bij elke subsidieaanvraag voegt de provinciale zetel van het Bosbeheer een schriftelijk advies. Dat advies is onder meer gesteund op : 1° de aard van het plantmateriaal;2° het plantverband;3° de boomsoortenkeuze in relatie tot de standplaats;4° de mengingsgraad en de mengingsvorm afhankelijk van de onderlinge tolerantie van de voorgestelde soorten;5° de verenigbaarheid van de beplanting met een eventueel besluit tot bescherming van een landschap;6° het conform zijn met alle vereiste vergunningen en adviezen waarvan sprake in artikel 8, § 3, 12°;7° de instandhouding van de habitats en populaties van wilde dier- en platensoorten in het bijzonder in de vogelrichtlijn- en habitatrichtlijngebieden.

Art. 10.De geregistreerde aanvraag wordt met het advies van het hoofd van het Bosbeheer ter beslissing aan de minister voorgelegd. Het Bosbeheer brengt de aanvrager op de hoogte van de toekenning of de weigering van de subsidie. Elke aanvraag wordt binnen de drie maanden na de mededeling van het registratienummer afgehandeld.

Art. 11.§ 1. Als planten uit eigen kweek gebruikt worden, dienen die planten minstens twee maanden voor de aanvang van de werkzaamheden door het Bosbeheer gecontroleerd te worden op herkomst en kwaliteit.

De aanvrager dient alle informatie met betrekking tot herkomst van zaadgoed of stekken ter beschikking te stellen van het Bosbeheer. De controle gebeurt binnen een maand na ontvangst van de aanvraag. Zonder goedkeuring door het Bosbeheer van het zelf gekweekte plantsoen kan de uitbetaling van de subsidie geweigerd worden.

Op de beplanting en de werkzaamheden ter voorbereiding hiervan, kan toezicht uitgeoefend worden door het Bosbeheer. § 2. Na het beëindigen van de werkzaamheden stuurt de aanvrager een betalingsformulier dat door het Bosbeheer ter beschikking wordt gesteld naar de provinciale zetel van het Bosbeheer om de uitbetaling van de subsidie aan te vragen.

Bij bosaanleg door beplanting of bezaaiing moet als bijlage van het betalingsformulier een attest van herkomst van het plantsoen geleverd worden voor die boomsoorten waarvoor zo'n attest wettelijk vereist is. § 3. Voor 31 oktober na ontvangst van die betalingsaanvraag voert het Bosbeheer een eerste controle van de werkzaamheden uit. Voor de betalingsaanvragen, ingediend tussen 30 september en 31 oktober, wordt de controle vóór 31 oktober van het daarop volgende jaar uitgevoerd.

Bij ontstentenis hiervan worden de werken als aanvaard beschouwd. § 4. Indien het Bosbeheer na de controle beslist dat de werkzaamheden voorlopig aanvaard worden, wordt de eerste schijf uitbetaald die 60%bedraagt van het totale subsidiebedrag waar de aanvrager recht op heeft volgens artikel 6. Zo niet, krijgt de aanvrager een brief met vermelding van de redenen waarom de werkzaamheden voorlopig niet aanvaard kunnen worden. De aanvrager kan dan zelf binnen een jaar na de eerste controle een nieuwe controle aanvragen bij het Bosbeheer. § 5. Indien het Bosbeheer het betalingsformulier niet binnen drie jaar na de toekenning van de subsidie ontvangen heeft, stuurt het Bosbeheer een rappel naar de aanvrager. Indien zes maanden na het versturen van die rappel nog steeds geen betalingsformulier ontvangen werd, vervalt de subsidie.

Art. 12.§ 1. De resterende 40 % van het totale subsidiebedrag waar de aanvrager recht op heeft volgens artikel 6, wordt zonder extra betalingsaanvraag van de aanvrager uitbetaald na de definitieve aanvaarding van de werkzaamheden. De aanvrager wordt per brief op de hoogte gebracht van de definitieve aanvaarding van de werken. Dit gebeurt na een tweede controle die ambtshalve wordt uitgevoerd door het Bosbeheer op zijn vroegst drie jaar en uiterlijk vier jaar na de uitbetaling van de eerste subsidieschijf. Bij ontstentenis hiervan worden de werken als aanvaard beschouwd. § 2. Indien uit deze tweede controle, vermeld in § 1, blijkt dat de beplanting voor meer dan 60 % en minder dan 100 % van de voorziene oppervlakte is geslaagd, is het bedrag van de tweede schijf gelijk aan het verschil tussen enerzijds het volledige subsidiebedrag dat bij een geheel geslaagde bosaanleg uitbetaald zou worden, verminderd tot het niveau dat overeenstemt met het percentage van de geslaagde oppervlakte, en anderzijds het bedrag dat werd uitbetaald na de voorlopige aanvaarding van de werken. § 3. Indien in het bovengenoemde geval uit de controle blijkt dat de geslaagde oppervlakte minder dan 60 % van de voorziene oppervlakte bedraagt, moet het gedeelte van de al uitgekeerde subsidie dat te veel betaald is in verhouding tot de geslaagde oppervlakte, vermeerderd met de wettelijke intresten, gestort worden op een door het Bosbeheer aan te duiden rekening van het Vlaamse Gewest, binnen een maand nadat de aanvrager met een aangetekende brief in gebreke werd gesteld. De bedoelde wettelijke intresten beginnen pas te lopen vanaf de datum van in gebreke stelling.

Art. 13.De inkomenscompensatie bedoeld in artikel 7 wordt voor de eerste maal uitbetaald in het jaar tijdens hetwelk de eerste schijf van de subsidie voor bebossingskosten met toepassing van artikel 11, § 4, uitbetaald wordt. Deze inkomenscompensatie wordt in de daaropvolgende jaren automatisch uitbetaald, behalve indien artikel 14 toegepast wordt.

Art. 14.§ 1. Behoudens het bepaalde in § 2 en § 3, wordt de subsidie geheel teruggevorderd, vermeerderd met de wettelijke intresten, indien de voorwaarden voor toekenning van de subsidies niet nageleefd worden.

De teruggevorderde bedragen moeten gestort worden op een door het Bosbeheer aan te duiden rekening van het Vlaamse Gewest, binnen een maand nadat de aanvrager met een aangetekende brief in gebreke werd gesteld. § 2. Zodra een aanvrager niet meer voldoet aan de definitie van landbouwer, dient hij dat met een aangetekende brief te melden aan de provinciale zetel van het Bosbeheer. Indien uit controle blijkt dat de aanvrager niet meer voldoet aan deze definitie, dient hij het onrechtmatig ontvangen gedeelte van de inkomenscompensatie, vermeerderd met de wettelijke intresten, te storten op een door het Bosbeheer aan te duiden rekening van het Vlaamse Gewest, binnen een maand nadat de aanvrager met een aangetekende brief in gebreke werd gesteld. § 3. Indien uit de controle overeenkomstig artikel 12, § 2, blijkt dat de geslaagde oppervlakte kleiner is dan de geplande oppervlakte, dient het gedeelte van de al uitgekeerde inkomenscompensatie dat te veel betaald werd in verhouding tot de geslaagde oppervlakte, vermeerderd met de wettelijke intresten, gestort te worden op een door het Bosbeheer aan te duiden rekening van het Vlaamse Gewest, binnen een maand nadat de aanvrager met een aangetekende brief in gebreke werd gesteld. De jaarlijks uit te keren inkomenscompensatie wordt in dat geval verminderd tot het niveau dat overeenstemt met de geslaagde oppervlakte. § 4. De bedoelde wettelijke intresten, vermeld in § 1, § 2 en § 3, beginnen pas te lopen vanaf de datum van in gebreke stelling.

Art. 15.Het besluit van de Vlaamse regering van 26 juni 1996 betreffende de subsidiëring van de bebossing van landbouwgronden ter uitvoering van de Verordening (EEG) 2080/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot instelling van een communautaire steunmaatregel voor bosbouwmaatregelen in de landbouw en gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 26 november 1999, wordt opgeheven.

Art. 16.De Vlaamse minister, bevoegd voor het natuurbehoud, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 28 maart 2003.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister voor Leefmilieu en Landbouw, V. DUA

Bijlage I Lijst van de hoofdboomsoorten die in aanmerking komen voor een subsidie om de bebossingskosten te dekken : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (*) Vergt een voorafgaand advies van het Instituut voor Bos- en wildbeheer.

Toelagen op bebossing waarbij een onderetage wordt aangelegd worden verhoogd met 500 euro/ha.

Toelagen op bebossing waarbij een mantelstruweel of brandsingel wordt aangelegd worden verhoogd met 100 euro/100 m.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 28 maart 2003 betreffende de subsidiëring van de bebossing van landbouwgronden ter uitvoering van de Verordening (EG) Nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen Brussel, 28 maart 2003.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, V. DUA

Bijlage II Minimale stamtallen per hectare voor het verkrijgen van een subsidie voor bebossing van landbouwgronden Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld * behoudens andersluidend advies van het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 28 maart 2003 betreffende de subsidiëring van de bebossing van landbouwgronden ter uitvoering van de Verordening (EG) Nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen Brussel, 28 maart 2003.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, V. DUA

Bijlage III Boom- en struiksoorten die in aanmerking komen voor subsidiëring als onderetage, mantelstruweel en brandsingel : 1. soorten waarbij geen advies van het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer vereist is : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 28 maart 2003 betreffende de subsidiëring van de bebossing van landbouwgronden ter uitvoering van de Verordening (EG) Nr.1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen Brussel, 28 maart 2003.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, V. DUA

Bijlage IV Jaarlijkse subsidiebedragen (euro/ha) voor de onderhoudskosten gedurende de eerste vijf jaar : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 28 maart 2003 betreffende de subsidiëring van de bebossing van landbouwgronden ter uitvoering van de Verordening (EG) Nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen Brussel, 28 maart 2003.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, V. DUA

^