Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 30 januari 2004
gepubliceerd op 26 april 2004

Besluit van de Vlaamse regering betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2004035539
pub.
26/04/2004
prom.
30/01/2004
ELI
eli/besluit/2004/01/30/2004035539/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

30 JANUARI 2004. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid;

Gelet op het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 24 oktober 2003;

Gelet op het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van dertig dagen;

Gelet op het advies 36.116/3 van de Raad van State, gegeven op 9 december 2003, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen, inzonderheid op artikel 20;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid;2° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;3° administratie : de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;4° kwaliteitsdecreet : het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen;5° onthaalbureau : een bureau zoals bedoeld in artikel 6 of artikel 7, § 2, van het decreet, waar de onthaalfunctie, de testing Nederlands en oriëntatie richting arbeidsmarkt of (voortgezet) onderwijs geïntegreerd plaats vinden;6° de meerderjarige persoon van de doelgroep : een vreemdeling zoals bedoeld in artikel 3, § 1, van het decreet;7° Huis van het Nederlands : een feitelijk samenwerkingsverband of een vereniging als bedoeld in artikel 11 van het decreet van 20 december 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003;8° cliëntvolgsysteem : het computergestuurd cliëntvolgsysteem, bedoeld in artikel 22 van het decreet;9° VDAB : de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding. HOOFDSTUK II. - Doelgroep van het inburgeringsbeleid

Art. 2.§ 1. Tot de meerderjarige personen van de doelgroep behoren alle meerderjarige personen die gemachtigd of toegelaten zijn tot een verblijf of om zich te vestigen met toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, of van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk. § 2. Onder eerste inschrijving van de meerderjarige personen van de doelgroep in de gemeente, als bedoeld in artikel 3, § 1, van het decreet, wordt verstaan de eerste inschrijving van die personen in het rijksregister in de hoedanigheid, bedoeld in § 1, door een gemeente in het Nederlandse taalgebied of door een gemeente in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, waardoor de betrokkene tot de doelgroep behoort. § 3. Onder recente inschrijving van de meerderjarige personen van de doelgroep in de gemeente, als bedoeld in artikel 3, § 1, van het decreet, wordt verstaan dat de meerderjarige persoon van de doelgroep, op het moment van aanmelding bij het onthaalbureau, maximaal één jaar onder de bepalingen, bedoeld in § 1 en § 2, valt.

Art. 3.§ 1. De volgende categorieën van personen, die geacht worden in het land te verblijven met een tijdelijk doel, alsmede hun echtgenoot, echtgenote of samenwonende partner in het kader van een duurzame relatie en de kinderen die hen vergezellen of die met hen komen samenleven zoals bedoeld in artikel 10 van de wet van 15 december 1980 en in de omzendbrief van 30 september 1997 betreffende het verlenen van een verblijfsmachtiging op basis van samenwoonst in het kader van een duurzame relatie, behoren niet tot de doelgroep : 1° de buitenlandse onderdanen die in het bezit zijn van een van de documenten, bepaald bij het koninklijk besluit van 30 oktober 1991 betreffende de documenten voor het verblijf in België van bepaalde vreemdelingen, voor de uitoefening van de ambten die recht geven op het verkrijgen van deze documenten;2° de studenten die op basis van hun studies in België verblijfsrecht genieten met toepassing van artikel 55 van het Koninklijk besluit van 8 oktober 1981of artikel 58 tot en met 61 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;3° de personen die tewerkgesteld worden ter uitvoering van internationale akkoorden die werden goedgekeurd door een federale, gewestelijke of gemeenschapsoverheid in het kader van hun respectieve bevoegdheden;4° stagiairs die : a) tewerkgesteld worden door een Belgische overheid;b) tewerkgesteld worden door een internationale instelling van publiek recht die in België gevestigd is;c) bedoeld worden in afdeling 1 van hoofdstuk 6 van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 houdende de uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers;5° de postdoctorale vreemdelingen die houder zijn van een doctorsgraad of een gelijkwaardige kwalificatie hebben, die van een tegemoetkoming voor wetenschappelijk onderzoek genieten en die in het kader van de internationale mobiliteit een fundamenteel wetenschappelijk onderzoek in een gastuniversiteit tot een goed einde brengen met het oog op de valorisering van hun wetenschappelijke kennis, opgedaan in het kader van het doctoraat voor een periode van maximaal drie jaar;6° hooggeschoold personeel, voor zover de duur van hun tewerkstelling niet langer is dan vier jaar en hun jaarlijkse bezoldiging hoger ligt dan het bedrag, opgenomen in artikel 67 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten dat berekend en aangepast wordt volgens artikel 131 van dezelfde wet.Deze periode van vier jaar kan eenmaal worden verlengd met een nieuwe periode van vier jaar.

De uitsluiting van de doelgroep, bedoeld in de eerste alinea, is niet van toepassing als de tewerkstelling niet plaatsvindt in het kader van een terbeschikkingstelling van werknemers in loondienst en als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan : a) de werknemer is onderdaan van een land, waarmee de Europese Unie de toetredingsonderhandelingen in het kader van de uitbreiding van de Europese Unie heeft afgesloten;b) de jaarlijkse bezoldiging van de werknemer ligt hoger dan het bedrag opgenomen in artikel 69 van de voormelde wet van 3 juli 1978, dat berekend en aangepast wordt volgens artikel 131 van dezelfde wet;7° navorsers en gasthoogleraren, tewerkgesteld in een universiteit, in een inrichting van hoger onderwijs, een erkende wetenschappelijke instelling of een onderzoeksafdeling van een onderneming, als de duur ervan niet langer is dan vier jaar;8° personen die een verantwoordelijkheidsfunctie uitoefenen in een buitenlandse luchtvaartmaatschappij met een uitbatingzetel in België;9° personen die een verantwoordelijkheidsfunctie uitoefenen in een toeristische dienst van hun land;10° au-pairjongeren, zoals bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 6 van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 houdende de uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers;11° werknemers, zoals bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 6 van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 houdende de uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, die door een arbeidsovereenkomst verbonden blijven met een werkgever die in het buitenland gevestigd is. § 2. De minister kan de bepalingen van § 1 aanpassen als de regelgeving waarnaar ze verwijzen, gewijzigd wordt. HOOFDSTUK III. - Ondersteuning van de gemeenten

Art. 4.§ 1. De administratie stelt informatiemateriaal met betrekking tot de uitvoering van het Vlaamse inburgeringsbeleid ter beschikking van de gemeenten om hen te ondersteunen bij de informatieplicht, bedoeld in artikel 11 en 18 van het decreet. De gemeente stelt dat informatiemateriaal ter beschikking van de beoogde doelgroep. § 2. De administratie maakt maandelijks per gemeente elektronische adressenlijsten op van de personen die zich daar de vorige maand hebben ingeschreven en die tot de doelgroep van het inburgeringsbeleid behoren. Ze bezorgt die lijsten aan de gemeenten die ze op hun beurt bezorgen aan de onthaalbureaus overeenkomstig artikel 11, tweede lid, van het decreet.

Art. 5.De samenwerking tussen een onthaalbureau en de gemeenten van zijn werkingsgebied kan worden geregeld in overeenkomsten die het onthaalbureau met elk van die gemeenten sluit. De gemeente wijst een persoon aan die als contactpersoon fungeert voor het onthaalbureau voor de communicatie over de taken, bedoeld in artikel 11 van het decreet. Het onthaalbureau rapporteert aan de gemeente, als bedoeld in artikel 12 van het decreet. Het onthaalbureau bezorgt de gemeente jaarlijks een financieel en inhoudelijk verslag over de voortgang van het onthaalbureau. HOOFDSTUK IV. - Het inburgeringstraject Afdeling I. - Het primaire inburgeringstraject voor meerderjarige

personen van de doelgroep

Art. 6.§ 1. Bij aanmelding wordt de meerderjarige persoon van de doelgroep door het onthaalbureau onthaald en wordt deze persoon in het cliëntvolgsysteem geregistreerd. § 2. Na de registratie verwijst het onthaalbureau de meerderjarige persoon van de doelgroep door naar het Huis van het Nederlands voor testing en doorverwijzing naar een passend cursusaanbod Nederlands als tweede taal. Het onthaalbureau verwijst deze persoon eveneens door naar de VDAB. De VDAB onderzoekt hierbij of deze persoon over voldoende vaardigheden of kennis beschikt, dan wel of deze persoon voldoende vaardigheden of kennis aantoonbaar zal verwerven om geheel of gedeeltelijk vrijgesteld te worden van het vormingsprogramma, bedoeld in artikel 13 van het decreet, of meteen over te stappen naar het secundair inburgeringstraject, bedoeld in artikel 20 van het decreet. § 3. Het onthaalbureau bepaalt na overleg met de meerderjarige persoon van de doelgroep het vormingsprogramma. Het onthaalbureau laat zich hierbij leiden door de resultaten van de testing door het Huis van het Nederlands en door de resultaten van het onderzoek door de VDAB. Het vormingsprogramma wordt opgenomen in een inburgeringscontract dat door het onthaalbureau en de meerderjarige persoon van de doelgroep wordt ondertekend. Het model van inburgeringscontract is als bijlage I bij dit besluit gevoegd.

Indien evenwel uit het onderzoek door de VDAB en uit de testing door het Huis van het Nederlands blijkt dat de meerderjarige persoon van de doelgroep over voldoende vaardigheden beschikt om meteen in het secundair inburgeringstraject te stappen, dan zal het onthaalbureau een attest van inburgering afleveren. Het model van attest van inburgering is als bijlage II bij dit besluit gevoegd.

Art. 7.Als in het geval bedoeld in artikel 6, § 3, eerste lid, de meerderjarige persoon van de doelgroep, conform de bepalingen van het inburgeringscontract, regelmatig het vormingsprogramma heeft gevolgd, levert het onthaalbureau aan deze persoon een attest van inburgering af. Het model van het attest van inburgering is als bijlage II bij dit besluit gevoegd.

Art. 8.§ 1. Het Huis van het Nederlands informeert het onthaalbureau via het cliëntvolgsysteem over de resultaten van de testing bedoeld in artikel 6, § 2.

De VDAB informeert het onthaalbureau via het cliëntvolgsysteem over de resultaten van het onderzoek, bedoeld in artikel 6, § 2. § 2. Met betrekking tot het pakket Nederlands als tweede taal wisselen het onthaalbureau en de reguliere voorzieningen binnen de sector onderwijs informatie uit aangaande de planning van het cursusaanbod en de oriëntatie en aanwezigheidsgraad van de meerderjarige personen van de doelgroep. Afdeling II. - Het primaire inburgeringstraject voor minderjarige

anderstalige nieuwkomers

Art. 9.De inhoud van de trajectbegeleiding, bedoeld in artikel 17 van het decreet, wordt vastgelegd volgens de oriëntatie en richtlijnen die door de minister worden bepaald. Afdeling III. - Het secundaire inburgeringstraject voor meerderjarige

personen van de doelgroep

Art. 10.§ 1. Met het oog op de samenwerking met de Vlaamse reguliere voorzieningen die instaan voor het secundaire inburgeringstraject voor meerderjarige personen van de doelgroep sluit de minister minstens een overeenkomst met : 1° de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, in het kader van het decreet van 4 juni 2003 betreffende het inwerkingsbeleid;2° de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs;3° de Vlaamse minister, bevoegd voor de middenstandsopleiding. § 2. De overeenkomsten, bedoeld in § 1, bevatten minstens de volgende elementen : 1° de meerderjarige persoon van de doelgroep met een attest van inburgering op basis van regelmatige deelname moet naadloos naar het secundaire traject kunnen doorstromen;2° één jaar na de volledige overdracht van een meerderjarige persoon van de doelgroep, zoals bedoeld in artikel 16 van het decreet, koppelen de reguliere voorzieningen de trajectresultaten van die persoon terug naar het onthaalbureau. In voorkomend geval bevat de overeenkomst ook de volgende elementen : 1° afspraken over de inhoudelijke afstemming van het primaire traject op het secundaire traject;2° afspraken over de gefaseerde overdracht van de meerderjarige persoon van de doelgroep, zoals bedoeld in artikel 16 van het decreet;3° afspraken over een continuering van de individuele begeleiding van de meerderjarige persoon van de doelgroep;4° afspraken over de afstemming van de betreffende regelgeving. Afdeling IV. - Het uniform computergestuurd cliëntvolgsysteem

Art. 11.Het onthaalbureau registreert het verloop en de resultaten van het primaire inburgeringstraject van de meerderjarige persoon van de doelgroep en van de anderstalige minderjarige nieuwkomer in het cliëntvolgsysteem De minister bepaalt de richtlijnen voor die registratie. HOOFDSTUK V. - Programmatie en erkenning van de onthaalbureaus Afdeling I. - De programmatie

Art. 12.Voor de Vlaamse Gemeenschap worden acht onthaalbureaus erkend met respectievelijk de volgende werkingsgebieden : 1° de provincie West-Vlaanderen;2° de provincie Limburg;3° de provincie Vlaams-Brabant;4° de provincie Oost-Vlaanderen, met uitzondering van de stad Gent;5° de provincie Antwerpen, met uitzondering van de stad Antwerpen;6° de stad Antwerpen;7° de stad Gent;8° het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Een onthaalbureau als bedoeld in het eerste lid, 1° tot en met 5°, heeft een vestigingsplaats in elke centrumstad als bedoeld in artikel 4 van het decreet van 13 december 2002 tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van het Vlaams Stedenfonds. Afdeling II. - De erkenningsprocedure

Art. 13.Een onthaalbureau dat erkend wil worden, dient daartoe met een aangetekende brief een aanvraag in bij de administratie.

De aanvraag is gedateerd en behoorlijk ondertekend en is vergezeld van de volgende stukken : 1° een uittreksel uit de bijlagen van het Belgisch Staatsblad waarin de statuten en hun eventuele wijzigingen werden gepubliceerd alsook de samenstelling van de raad van bestuur, als de aanvraag uitgaat van een vereniging zonder winstoogmerk;2° de rechtsgeldige beslissing om een onthaalbureau te organiseren en daarvoor een erkenning aan te vragen;3° een uitgewerkt plan voor de organisatie en de werking van het onthaalbureau, opgesteld volgens het model dat door de administratie wordt aangereikt, waarin het onthaalbureau aantoont hoe het voor het hele werkingsgebied, bedoeld in artikel 12, eerste lid, waarvoor het wil worden erkend, de opdrachten zal uitvoeren zoals bepaald bij of krachtens het decreet. Dit plan bevat de stappen die het onthaalbureau zet om samen met het Huis van het Nederlands en de VDAB diensten te verstrekken als geïntegreerd samenwerkingsverband, via één loket.

Art. 14.Als de erkenningsaanvraag voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 13, en past in de programmatie, bedoeld in artikel 12, kan de minister het onthaalbureau erkennen. Die beslissing wordt aan het onthaalbureau betekend binnen vijftien dagen na ontvangst van de erkenningsaanvraag.

Art. 15.Als de erkenningsaanvraag niet voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 13, of als er geen ruimte is binnen de programmatie, bedoeld in artikel 12, zendt de administratie binnen vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag het gemotiveerde voornemen van de minister om de erkenning te weigeren met een aangetekende brief aan het onthaalbureau. Bij de betekening van dit voornemen worden de mogelijkheid en de voorwaarden vermeld om een bezwaarschrift in te dienen.

Art. 16.§ 1. Op straffe van niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift kan het onthaalbureau, tot uiterlijk vijftien dagen na ontvangst van het voornemen, bedoeld in artikel 15, daartegen met een aangetekende brief een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de administratie. Het onthaalbureau kan daarin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord.

Dit bezwaar wordt behandeld overeenkomstig artikel 7, § 1, § 2 en § 3, tweede lid en artikel 8 tot en met 14, § 1, van het besluit van de Vlaamse regering van 15 september 1998 betreffende de adviserende beroepscommissie inzake gezins- en welzijnsaangelegenheden. De adviserende beroepscommissie bezorgt haar advies aan de minister en aan de administratie uiterlijk één maand na ontvangst van het bezwaarschrift en van het administratieve dossier.

De beslissing van de minister is met redenen omkleed. Ze wordt binnen vijftien dagen nadat de minister het advies van de adviserende beroepscommissie heeft ontvangen aan het onthaalbureau met een aangetekende brief meegedeeld. Bij ontstentenis van advies wordt de beslissing van de minister binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn, genoemd in het tweede lid, met een aangetekende brief meegedeeld aan het onthaalbureau. § 2. Als het onthaalbureau geen ontvankelijk bezwaarschrift heeft ingediend, wordt de beslissing van de minister om de erkenning te weigeren binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn, bedoeld in § 1, eerste lid, aan het onthaalbureau betekend met een aangetekende brief.

Art. 17.De erkenning van een onthaalbureau impliceert de goedkeuring van het door het onthaalbureau ingediende plan, bedoeld in artikel 13, tweede lid, 3°. Zodra dit plan niet langer van toepassing is, legt het onthaalbureau een aangepast plan ter goedkeuring voor aan de minister. Afdeling III. - De erkenningsvoorwaarden

Art. 18.Om erkend te blijven, moet een onthaalbureau voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° binnen zijn hele werkingsgebied de opdrachten uitvoeren zoals bepaald bij of krachtens het decreet;2° het plan, bedoeld in artikel 13, tweede lid, 3°, en de latere wijzigingen ervan uitvoeren zoals vastgelegd;3° de subsidies, bedoeld in hoofdstuk VI, aanwenden zoals bepaald bij of krachtens het decreet;4° gegevens over personen van de doelgroep niet langer dan vijf jaar bewaren op een wijze die de identificatie van die personen mogelijk maakt;5° in voorkomend geval, voldoen aan artikel 12, tweede lid;6° vanaf 1 januari 2007 voldoen aan de minimale kwaliteitseisen en beschikken over een kwaliteitshandboek en -planning conform de bepalingen van het kwaliteitsdecreet.

Art. 19.De erkenning van een onthaalbureau geldt voor onbepaalde duur op voorwaarde dat voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 18. Afdeling IV. - Toezicht op de naleving van de erkenningsvoorwaarden en

de procedure van intrekking van de erkenning

Art. 20.De administratie oefent ter plaatse of op stukken toezicht uit op de naleving van de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 18, door de onthaalbureaus.

De onthaalbureaus die erkend zijn of een erkenning aanvragen, verlenen hun medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Ze bezorgen de administratie, op haar verzoek, de stukken die met de verleende erkenning of de erkenningsaanvraag verband houden.

Art. 21.§ 1 Als het onthaalbureau niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden of niet meewerkt aan het toezicht, kan de administratie het onthaalbureau aanmanen om zich binnen een termijn van maximaal zes maanden aan de erkenningsvoorwaarden of het toezicht te conformeren. § 2. Als het onthaalbureau na verloop van de termijn, bedoeld in § 1, de erkenningsvoorwaarden niet naleeft of niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, kan het gemotiveerde voornemen van de minister tot intrekking van de erkenning aan het onthaalbureau worden betekend met een aangetekende brief waarin de mogelijkheid en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen, worden vermeld.

Voor het indienen en het afhandelen van een bezwaarschrift is artikel 16, § 1, van overeenkomstige toepassing. Als het onthaalbureau een ontvankelijk bezwaarschrift heeft ingediend en als de beslissing van de minister niet binnen de gestelde termijn aan het onthaalbureau wordt betekend, behoudt het onthaalbureau zijn erkenning.

Als het onthaalbureau geen ontvankelijk bezwaarschrift heeft ingediend, wordt de beslissing van de minister over de intrekking van de erkenning binnen zestig dagen na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 16, § 1, eerste lid, aan het onthaalbureau betekend met een aangetekende brief. HOOFDSTUK VI. - De subsidiëring Afdeling I. - De subsidie-enveloppe

Art. 22.Overeenkomstig de bepalingen van het decreet en van dit besluit, kent de minister binnen de beschikbare begrotingskredieten aan de erkende onthaalbureaus een jaarlijkse subsidie-enveloppe toe voor personeels- en werkingskosten en infrastructuur voor de realisatie van een behoeftedekkend aanbod. Daartoe stelt de minister het aantal inburgeringstrajecten, als bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling I en II, van het decreet vast.

Art. 23.De minister bepaalt om de twee jaar de subsidie-enveloppe op basis van de instroom van personen van de doelgroep in het werkingsgebied van het onthaalbureau tijdens het voorbije jaar en van het aantal inburgeringstrajecten dat het onthaalbureau tijdens het voorlaatste werkjaar heeft gerealiseerd.

De minister bepaalt wat onder een gerealiseerd inburgeringstraject wordt verstaan.

Art. 24.Als een onthaalbureau de subsidies voor een bepaald jaar niet volledig aanwendt, bouwt het daarmee reserves op. Het bureau wendt die reserves aan om uitgaven te financieren die bijdragen tot de realisatie van zijn taken. Het legt met die reserves in de eerste plaats de wettelijk bepaalde voorziening voor vakantiegeld aan.

De administratie houdt toezicht op de concrete aanwending van de reserves. De aangroei van de reserves kan maximaal 10 % van de laatst toegekende jaarlijkse subsidie-enveloppe bedragen. De gecumuleerde reserves mogen ten hoogste 20 % van de gemiddelde subsidie-enveloppe van de laatste drie jaar bedragen. Het bedrag dat met deze overschrijding overeenstemt, wordt het volgende jaar in mindering gebracht.

De opgebouwde reserves zijn onbeperkt overdraagbaar. Afdeling II. - De wijze van uitkering van de subsidies

Art. 25.Het onthaalbureau ontvangt een voorschot van 90 % van de subsidie-enveloppe. Dat voorschot wordt uiterlijk tegen 31 december van het betreffende werkjaar uitbetaald.

Art. 26.Het saldo van de subsidie wordt uitbetaald tegen 31 maart van het daaropvolgende werkjaar, na controle en goedkeuring van het rapportagedossier, bedoeld in artikel 27. Afdeling III. - Het toezicht op de subsidiëringsvoorwaarden

Art. 27.§ 1. Het onthaalbureau dient elk jaar uiterlijk tegen 15 september een rapportagedossier in over de besteding van de subsidie-enveloppe van het voorgaande werkjaar. Dit rapportagedossier bevat de volgende elementen : 1° een werkingsverslag met : a) een voortgangsverslag over de organisatie en werking tijdens het voorgaande werkjaar zoals omschreven in het plan, bedoeld in artikel 13, tweede lid, 3°, en artikel 17;b) een rapport over de inspanningen die geleverd werden en zullen worden om alle gemeenten van het werkingsgebied te betrekken bij het inburgeringsbeleid;c) een rapportering over het aantal gerealiseerde primaire inburgeringstrajecten;2° een financieel verslag met postgewijze toelichting van de ingebrachte kosten.Dit financieel verslag moet geviseerd zijn door een bedrijfsrevisor, een gemeenteontvanger, een provincieontvanger of een ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, naar gelang van het geval. § 2. Het rapportagedossier wordt opgesteld aan de hand van een door de administratie uitgewerkt model en op basis van het cliëntvolgsysteem.

Art. 28.Binnen dertig dagen na de ontvangst van het jaarlijkse rapportagedossier, bedoeld in artikel 27, deelt de administratie met een aangetekende brief haar opmerkingen mee aan het onthaalbureau.

Het onthaalbureau kan tot dertig dagen na ontvangst van die opmerkingen met een aangetekende brief zijn bezwaren daarbij kenbaar maken aan de administratie.

Art. 29.Als na afloop van de procedure, bedoeld in artikel 28, vaststaat dat het onthaalbureau het toegekende voorschot of een deel ervan heeft gebruikt voor andere doeleinden dan voor de realisatie van inburgeringstrajecten, beslist de minister het saldo, bedoeld in artikel 26, niet uit te betalen. Als het bedrag dat werd gebruikt voor andere doeleinden, hoger is dan het bedrag van het saldo, beslist de minister dat het onthaalbureau het verschil tussen beide bedragen moet terugbetalen. Die beslissingen worden met een aangetekende brief aan het onthaalbureau betekend. HOOFDSTUK VII. - Verplichte inburgering Afdeling I. - Vrijstelling van de verplichting tot deelname aan de

inburgering

Art. 30.De volgende personen, die behoren tot de meerderjarige personen van de doelgroep, bedoeld in artikel 3, § 1, van het decreet, vallen niet onder de toepassing van artikel 5, § 1, van het decreet : 1° een onderdaan van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en, mits zij zich met hem vestigen of komen vestigen : a) zijn echtgenoot;b) zijn bloedverwanten in de nederdalende lijn of die van zijn echtgenoot, die jonger zijn dan 21 jaar of die te hunnen laste zijn;c) zijn bloedverwanten in de opgaande lijn of die van zijn echtgenoot, die te hunnen laste zijn;d) de echtgenoot van de personen, bedoeld in b) en c);2° de echtgenoot van een Belg en, mits zij zich vestigen of komen vestigen met hem : a) de bloedverwanten in de nederdalende lijn, die jonger zijn dan 21 jaar of die ten laste zijn van de Belg of zijn echtgenoot,;b) de bloedverwanten in de opgaande lijn die ten laste zijn van de Belg of zijn echtgenoot;c) de echtgenoot van de personen, bedoeld in a) en b).

Art. 31.Aan een meerderjarige persoon van de doelgroep, bedoeld in artikel 3, § 1, van het decreet wordt een vrijstelling van de verplichtingen, bedoeld in artikel 5, § 1, van het decreet, toegestaan als : 1° de betrokkene ernstig ziek is of een mentale of fysieke handicap heeft, die deelname of verdere deelname aan het inburgeringstraject blijvend onmogelijk maakt;2° de betrokkene 65 jaar of ouder is. De voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, 1°, moeten aangetoond worden door voorlegging van een medisch attest.

Aan de in het eerste lid bedoeld persoon wordt door het onthaalbureau een attest van inburgering afgeleverd, waarvan het model is vastgelegd in bijlage III bij dit besluit. Afdeling II. - Inhoud van de verplichting

Art. 32.§ 1. Alleen de meerderjarige persoon van de doelgroep, die aanwezig is bij alle onderdelen van het inburgeringstraject, zoals dat vastgelegd is in het inburgeringscontract, bedoeld in artikel 6, § 3, wordt geacht regelmatig deel te nemen aan het vormingsprogramma. § 2. Afwezigheden worden alleen toegelaten om de volgende redenen : ziekte of ongeval, huwelijk, bijwonen van een begrafenis- of huwelijksplechtigheid van een bloed- of aanverwant of van iemand die thuis inwoont, bijwonen van een familieraad, oproeping of dagvaarding voor een rechtbank, overmacht, feestdagen van wettelijk erkende godsdiensten of een oproep in het kader van een juridische procedure met betrekking tot het verblijfsstatuut.

Met uitzondering van een afwezigheid op feestdagen van de wettelijk erkende godsdiensten, moet voor elke afwezigheid een schriftelijk bewijs voorgelegd worden aan het onthaalbureau. Als de meerderjarige persoon van de doelgroep die verplichting verzaakt, dan stelt het onthaalbureau hem nogmaals schriftelijk op de hoogte van deze regeling. § 3. Als de meerderjarige persoon van de doelgroep driemaal ongewettigd afwezig is tijdens het inburgeringstraject, meldt het onthaalbureau dat aan de door de minister aangewezen ambtenaar zoals bepaald in artikel 12, § 2, tweede lid, van het decreet. Het onthaalbureau stelt de meerderjarige persoon van de doelgroep schriftelijk in kennis van de melding. Afdeling III. - Sancties

Art. 33.Ter uitvoering van artikel 25, § 1, van het decreet voeren de controlediensten, belast met het toezicht binnen de betreffende beleidsdomeinen, de controle uit inzake de verplichte aanmelding en deelname van de meerderjarige persoon van de doelgroep.

Art. 34.Als wordt vastgesteld dat een onthaalbureau niet meewerkt aan de controle als bepaald in artikel 25, § 1, van het decreet, wordt het bureau daarvan met een aangetekende brief in kennis gesteld, evenals van het voornemen van de minister tot het terugvorderen van 10 % van de subsidies. Het onthaalbureau kan binnen vijftien dagen na ontvangst van dat voornemen met een aangetekende brief een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de administratie. De definitieve beslissing van de minister wordt aan het onthaalbureau betekend binnen een termijn van zestig dagen vanaf ontvangst van het bezwaarschrift of, als binnen de gestelde termijn geen bezwaarschrift werd ingediend, vanaf het verstrijken van die termijn. HOOFDSTUK VIII. - Het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad

Art. 35.Hoofdstuk VI, artikel 23 en hoofdstuk VII zijn niet van toepassing in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

Art. 36.In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kan de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, de uitoefening van de opdrachten die door artikel 6 tot en met 8 aan de VDAB zijn toegewezen, toevertrouwen aan een andere organisatie.

Art. 37.Met het oog op de samenwerking met reguliere voorzieningen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, andere dan Vlaamse reguliere voorzieningen, die instaan voor het secundaire inburgeringstraject voor meerderjarige personen van de doelgroep, kan de Vlaamse regering een samenwerkingsakkoord afsluiten met het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest en/of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Artikel 10, § 2, is van overeenkomstige toepassing. HOOFDSTUK IX. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 38.Conform de bepalingen van het kwaliteitsdecreet stelt de minister de minimale kwaliteitscriteria en de vereisten voor het kwaliteitshandboek en de -planning voor de onthaalbureaus tegen 30 september 2004 vast.

Art. 39.§ 1. Tot dat de onthaalbureaus erkend zijn met toepassing van hoofdstuk V, worden voor de implementatie van het Vlaams inburgeringsbeleid de verenigingen en de besturen, bedoeld in het besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 2003 houdende de toekenning van subsidies in het kader van het inburgeringsbeleid, geacht onthaalbureaus te zijn in de zin van artikel 6 en artikel 7, § 2 van het decreet. § 2. Waar op 1 april 2004 nog geen Huis van het Nederlands is, wordt de intake en testing verzorgd door de reguliere voorzieningen binnen de sector onderwijs, op basis van een eenvormige procedure conform het Afsprakenkader NT2, goedgekeurd door de Vlaamse regering op 18 juli 2003. De procedure wordt uitgewerkt binnen de Dienst Informatie, Vorming en Afstemming. Een voorstel van procedure wordt uiterlijk op 31 maart 2004 ter bekrachtiging aan de Vlaamse regering voorgelegd.

Art. 40.Het decreet treedt in werking op 1 april 2004.

Art. 41.Dit besluit treedt in werking op 1 april 2004.

Art. 42.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 30 januari 2004.

De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, A. BYTTEBIER

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^