Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 21 oktober 1997
gepubliceerd op 31 oktober 1997

21 OKTOBER 1997 -Besluit van de Vlaamse regering houdende bepaling van de erkennings- en subsidievoorwaarden van sociale verhuurkantoren

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1997036328
pub.
31/10/1997
prom.
21/10/1997
ELI
eli/besluit/1997/10/21/1997036328/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

21 OKTOBER 1997 -Besluit van de Vlaamse regering houdende bepaling van de erkennings- en subsidievoorwaarden van sociale verhuurkantoren


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 20 december 1996 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1997;

Gelet op het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, inzonderheid op artikel 56 tot en met 58;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 30 november 1994 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van huurdersbonden en van een overleg- en ondersteuningscentrum;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor begroting, gegeven op 21 oktober 1997;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat op 31 oktober 1997 de overeenkomst van 26 november 1993 over het ondersteunen en het evalueren van de werking van sociale verhuurkantoren afloopt, terwijl de artikelen 56 tot en met 58 van de Vlaamse Wooncode in werking treden op 1 november 1997;

Overwegende dat de sociale verhuurkantoren, al dan niet onder de Conventie, kennis en expertise inzake de werking van een sociaal verhuurkantoor hebben opgebouwd, dat die kennis en expertise basisvoorwaarden zijn voor de geïnstitutionaliseerde werking van sociale verhuurkantoren en dat die verloren dreigt te gaan wanneer de continuïteit niet wordt verzekerd;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de huisvesting.2° SIF-convenant : een beleidsovereenkomst zoals bedoeld in het decreet van 14 mei 1996 tot vaststelling van de regelen inzake de werking en de verdeling van het Sociaal Impulsfonds;3° sociaal huurstelsel : het besluit van de Vlaamse regering tot reglementering van het sociale huurstelsel in toepassing van artikel 80ter van de Huisvestingscode;4° Vlaamse Wooncode : het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode;5° woning : elke woongelegenheid, bestemd voor de huisvesting van een gezin of een alleenstaande.

Art. 2.De minister kan, onder de voorwaarden, bepaald in artikel 4 tot en met 7, sociale verhuurkantoren erkennen.

Afhankelijk van de bedragen die beschikbaar zijn op het Fonds voor de Huisvesting kan de minister, onder de voorwaarden bepaald in hoofdstuk II, subsidie voor personeels- en werkingskosten verlenen aan de erkende sociale verhuurkantoren die het beste scoren op de in artikel 8 vermelde criteria. Bij de toekenning van deze subsidie moet rekening worden gehouden met de regionale spreiding van sociale verhuurkantoren over het Vlaamse Gewest.

Art. 3.Alle bedragen uitgedrukt in Belgische frank, vermeld in dit besluit, worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende de inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van het rijk worden gekoppeld, met dien verstande dat de geldende spilindex op 1 januari 1997 gekoppeld wordt aan het verhogingspercentage 100. HOOFDSTUK II. - De sociale verhuurkantoren Afdeling 1. - Taak

Art. 4.§ 1. Sociale verhuurkantoren hebben als taak : 1° woningen op de private huurwoningmarkt huren of in erfpacht nemen om ze, zo nodig na renovatie-, verbeterings- of aanpassingswerken en met aandacht voor het bieden van woonzekerheid, aan een redelijke huurprijs onder te verhuren of te verhuren aan woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden, die voldoen aan de voorwaarden inzake inkomen en onroerend bezit, zoals vastgesteld in het sociale huurstelsel;2° de onderhuurders inspraak- en participatiemogelijkheden te bieden en hen te begeleiden om hen vertrouwd te maken met hun rechten en plichten als huurder en om hen te stimuleren tot het dragen van verantwoordelijkheid;3° samen te werken met lokale huisvestings- en/of welzijnsactoren en in het bijzonder zelf het initiatief te nemen tot het opzetten van lokale samenwerkingsverbanden met deze actoren en met het lokale opbouwwerk. § 2. Aan de uitvoering van de taak vermeld in § 1, 1° zijn de volgende, door de minister nader te bepalen minimumvoorwaarden verbonden : 1° de inhuring en de onderverhuring moeten respectievelijk gebeuren volgens vooraf vastgelegde principes met betrekking tot de hoofdhuurovereenkomst en volgens een goedgekeurd model van onderhuurovereenkomst, waarbij onder meer garanties worden geboden voor de woonzekerheid van de onderhuurder;2° de toewijzing van de woningen moet gebeuren overeenkomstig het besluit van de regering ter uitvoering van artikel 91, § 2, van de Vlaamse Wooncode;3° de huurwoningen moeten beantwoorden aan de veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsnormen, bedoeld in de Vlaamse Wooncode, desgevallend na de uitvoering van renovatie, verbeterings- of aanpassingswerken op basis van een goedgekeurd model van renovatiehuurcontract. § 3. Zolang het besluit, vermeld in § 2, 2°, niet in werking is getreden moet de toewijzing gebeuren volgens de hierna volgende bepalingen.

Bij de toewijzing van de huurwoningen wordt, zonder afbreuk te doen aan de keuzevrijheid van de kandidaat-onderhuurder wat zijn woonplaats en de aard van de woning betreft, achtereenvolgens rekening gehouden met : 1° de rationele bezetting van de woning op grond van de gezinssamenstelling en, in voorkomend geval, de aangepastheid aan een eventuele invaliditeit;2° prioriteitenregels die via een puntensysteem worden vastgesteld op basis van het inkomen, de kinderlast, de nood tot herhuisvesting, voortvloeiend uit het ontbreken van huisvesting of de slechte kwaliteit ervan, en de tewerkstellingssituatie van de kandidaat-onderhuurder;3° de chronologische volgorde van de inschrijvingen in een register van kandidaat-onderhuurders, waarop het uitvoeringsbesluit van artikel 94 van de Vlaamse Wooncode van toepassing is. Afdeling 2. - De erkenning van sociale verhuurkantoren

Art. 5.Om erkend te kunnen worden, moet het sociale verhuurkantoor de volgende voorwaarden vervullen : 1° het bewijs leveren dat men de taak, vermeld in artikel 4, § 1, 1° effectief heeft uitgevoerd gedurende een periode van ten minste zes maanden, of de toekenning van deze taak in een SIF-convenant;2° het bewijs leveren dat men de taken vermeld in artikel 4, § 1, 2° en 3° effectief vervult;3° openstaan voor alle kandidaat-huurders, ongeacht hun nationaliteit, hun ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging;4° het bewijs leveren van of zich verbinden tot deelname aan het onderlinge overleg tussen sociale verhuurkantoren.

Art. 6.De aanvraag tot erkenning wordt ingediend bij de afdeling Woonbeleid van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, vergezeld van de nodige bewijsstukken.

Uiterlijk twee maanden na de indiening van de volledig bevonden erkenningsaanvraag bezorgt de afdeling Woonbeleid het erkenningsdossier, samen met haar gemotiveerd advies, aan de minister, die een beslissing neemt binnen een maand volgend op de ontvangst van het erkenningsdossier.

De afdeling Woonbeleid brengt het sociale verhuurkantoor op de hoogte van de beslissing tot erkenning of tot weigering van de erkenning.

Art. 7.Onverminderd het tweede lid, geldt de erkenning voor onbepaalde tijd. Ze kan te allen tijde worden ingetrokken door de minister, op advies van de afdeling Woonbeleid, wanneer het sociale verhuurkantoor niet voldoet aan de bepalingen van artikel 4 en 5.

Elk erkend sociaal verhuurkantoor dient jaarlijks een verslag in over de eigen werking en over de samenwerking met de lokale huisvestings- en/of welzijnsactoren, en wel voor de eerste maal vóór de 16e van de derde maand volgend op de afsluiting van het eerste volledige kalenderjaar na de erkenning. Dit verslag wordt ingediend bij de afdeling Woonbeleid en de erkende samenwerkings- en overlegstructuur, bedoeld in artikel 57 van de Vlaamse Wooncode. Afdeling 3. - De subsidie voor de werking van sociale verhuurkantoren

Art. 8.§ 1. Een aanvraag om subsidie te verkrijgen zoals bedoeld in artikel 2 is maar ontvankelijk voor zover het sociale verhuurkantoor voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de rechtsvorm hebben van een vennootschap met sociaal oogmerk overeenkomstig de bepalingen van de wet van 13 april 1995, of de rechtsvorm van een vereniging, bedoeld in hoofdstuk 12 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, voor zover deze de rechtsvorm van een vennootschap met sociaal oogmerk aanneemt, of bij de eerste aanvraag, de rechtsvorm hebben van een vereniging zonder winstoogmerk overeenkomstig de wet van 17 juni 1921, waarvan de algemene vergadering heeft besloten tot de omvorming van de V.Z.W. tot een vennootschap met sociaal oogmerk; 2° hetzij erkend zijn als sociaal verhuurkantoor overeenkomstig dit besluit, hetzij voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5, 2° tot en met 4° en minstens twee jaar activiteiten ontwikkelen, bedoeld in artikel 5, 1°;3° minstens een tewerkstelling van één voltijds personeelsequivalent aantonen van personeel met een diploma van hoger onderwijs of met twee jaar nuttige ervaring inzake huisvestings- en/of welzijnsproblematiek;4° het bewijs leveren dat een aanbod werd gedaan, respectievelijk aan lokale sociale huisvestingsmaatschappijen, aan de gemeenten en OCMW's van de regio waarbinnen het sociale verhuurkantoor zijn activiteiten ontwikkelt, en aan andere lokale welzijnsactoren, om te participeren in de bestaande of op te richten vennootschap met sociaal oogmerk, voor zover die instanties niet reeds betrokken waren bij de oprichting van het sociale verhuurkantoor, en voor een aandeel dat ten minste 10 % bedraagt voor de niet bij de oprichting betrokken instanties;5° woningen huren en onderverhuren in meer dan één gemeente, tenzij het gaat over een gemeente met meer dan 100 000 inwoners;6° minstens 30 woningen onderverhuren aan woonbehoeftige gezinnen of alleenstaanden zoals bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, waarbij er geen rekening wordt gehouden met : a) woningen of gebouwen die aan het sociale verhuurkantoor verhuurd of ter beschikking gesteld worden door een gemeente, een OCMW, de VHM of een door haar erkende huisvestingsmaatschappij of het Vlaams Woningfonds van de Grote Gezinnen;b) kamers en studentenkamers, zoals bedoeld in het decreet van 4 februari 1997 houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers. Voor de toepassing van het eerste lid, 6°, wordt er eveneens rekening gehouden met de woningen die door het sociale verhuurkantoor worden verhuurd aan woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden in toepassing van artikel 18, § 2 en 90 van de Vlaamse Wooncode, vanaf de inwerkingtreding van die bepalingen. De minister kan een afwijking toestaan op het minimum van 30 woningen gedurende het eerste jaar waarvoor subsidie wordt toegekend. § 2. Bij de indiening van de aanvraag tot subsidiëring moet het sociale verhuurkantoor zich ertoe verbinden om samen te werken met alle erkende, maar niet overeenkomstig dit besluit gesubsidieerde sociale verhuurkantoren, die in dezelfde regio actief zijn en die daarom verzoeken.

Art. 9.§ 1. De aanvraag tot subsidiëring wordt ingediend bij de afdeling Woonbeleid van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, vergezeld van de nodige bewijsstukken.

Uiterlijk twee maanden na de indiening van de volledig bevonden subsidieaanvraag bezorgt de afdeling Woonbeleid het subsidiedossier, samen met haar gemotiveerd advies, aan de minister, die een beslissing neemt binnen een maand volgend op de ontvangst van het subsidiedossier. De afdeling Woonbeleid besteedt in haar advies ook aandacht aan de regionale spreiding van de voor subsidie in aanmerking komende sociale verhuurkantoren. § 2. Onverminderd de toepassing van artikel 58, tweede lid van de Vlaamse Wooncode, kunnen aan een sociaal verhuurkantoor dat subsidies voor personeels- en werkingskosten ontvangt op grond van een SIF-convenant, voor de betrokken periode slechts subsidies op grond van dit besluit worden toegekend, wanneer het aantal woningen zoals bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid, 6°, meer dan vijftig bedraagt. § 3. De afdeling Woonbeleid brengt het sociale verhuurkantoor op de hoogte van de beslissing waarbij subsidie wordt verleend of geweigerd.

Als subsidie wordt verleend, wordt aan het sociale verhuurkantoor een subsidiebesluit gestuurd dat melding maakt van : 1° de periode waarbinnen het sociale verhuurkantoor in aanmerking komt voor subsidie;2° het maximumbedrag van de jaarlijkse subsidie voor personeelskosten en het bedrag van de jaarlijkse forfaitaire subsidie voor werkingskosten.

Art. 10.§ 1. Onverminderd de bepalingen van het tweede lid en van § 2, geldt het eerste subsidiebesluit tot op 31 december van het vijfde kalenderjaar volgend op de inwerkingtreding en kan het telkens met vijf jaar worden verlengd voor zover het sociale verhuurkantoor uiterlijk 6 maanden vóór de vervaldatum een aanvraag tot verlenging van de subsidie indient bij de afdeling Woonbeleid.

Onverminderd de mogelijkheid om een verlenging te krijgen overeenkomstig het eerste lid, geldt het eerste subsidiebesluit slechts tot op 31 december van het eerste kalenderjaar volgend op de inwerkingtreding, indien het sociaal verhuurkantoor bij de eerste aanvraag om de bij dit besluit ingestelde subsidies te verkrijgen : 1° nog niet de rechtsvorm heeft van een vennootschap met sociaal oogmerk, of 2° een afwijking heeft gekregen zoals bedoeld in artikel 8, § 1, tweede lid. De subsidie gaat in op de eerste van de maand die volgt op de datum van het subsidiebesluit. § 2. Onverminderd de toepassing van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen, gewijzigd bij de wet van 7 juni 1994, kan de minister, op gemotiveerd advies van de afdeling Woonbeleid, de uitbetaling van de subsidie stopzetten indien : 1° tegensprekelijk wordt vastgesteld dat het sociale verhuurkantoor niet meer voldoet aan één van de voorwaarden gesteld voor de erkenning en/of de subsidiëring én het sociale verhuurkantoor niet kan aantonen dat het opnieuw aan de voorwaarden voldoet bij het einde van het eerste trimester volgend op de datum van de tegensprekelijke vaststelling;2° het sociale verhuurkantoor een ernstige onregelmatigheid begaat bij de uitvoering van zijn taak;3° het sociale verhuurkantoor ten onrechte een erkenning en/of subsidiëring heeft ontvangen op grond van onjuiste informatie. In het geval, bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt de toegekende subsidie nog slechts uitbetaald voor het lopende trimester, behalve indien de minister beslist tot een onmiddellijke stopzetting en/of tot een terugvordering van de voor het lopende kalenderjaar uitbetaalde subsidie ten gunste van het Fonds voor de Huisvesting.

In het geval, bedoeld in het eerste lid, 3°, wordt de uitbetaling onmiddellijk stopgezet en de voor het lopende kalenderjaar uitbetaalde subsidie teruggevorderd ten gunste van het Fonds voor de Huisvesting.

Art. 11.§ 1. De jaarlijkse subsidie bedraagt : 1° maximum 1,850 miljoen frank voor personeelskosten;2° een forfaitair bedrag van 500 000 frank voor werkingskosten. Het in het eerste lid, 2° vermelde bedrag wordt opgetrokken tot 600 000 frank wanneer het sociale verhuurkantoor één van de rechtsvormen heeft vermeld in artikel 8, § 1, 1°.

De uitbetaling gebeurt voor elk volledig kalenderjaar via 4 voorschotten van elk 22,5 % op het toegestane maximumbedrag, die ambtshalve betaalbaar worden gesteld door de afdeling Financiering Huisvestingsbeleid van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen vóór het einde van elk trimester. Die voorschotten komen in mindering bij de afrekening van de subsidie voor elk kalenderjaar nadat de minister het jaarverslag over de werking heeft goedgekeurd, en na controle van de verantwoordingsstukken voor de personeelskosten.

De subsidiëring voor de personeelskosten wordt bij de jaarlijkse afrekening berekend op grond van de werkelijke lasten van de bezoldiging van de voltijds of deeltijds tewerkgestelde personeelsleden, met inbegrip van de werkgeverslasten, het vakantiegeld, de eindejaarstoelage en het vervroegd vakantiegeld bij uitdiensttreding. Er wordt rekening gehouden met de anciënniteit in een voltijdse of deeltijdse dagtaak. Het bewijs van de echtheid van voormelde lasten wordt geleverd door overlegging van een staat van stortingen aan een organisatie voor sociale zekerheid of aan een pensioenfonds.

Wanneer na controle van de verantwoordingsstukken blijkt dat niet verschuldigde subsidies werden uitbetaald, kunnen deze bedragen in mindering worden gebracht op de voorschotten en/of de afrekening voor het volgende kalenderjaar. § 2. De subsidie voor de maanden tussen de inwerkingtreding van het subsidiebesluit en 1 januari van het eerste volledige kalenderjaar wordt berekend in verhouding tot het aantal maanden. Ze wordt uitbetaald volgens de voorschottenregeling, opgenomen in § 1, tweede lid, per periode van maximum 3 maanden. De afrekening gebeurt samen met de afrekening voor het eerste volledige kalenderjaar. § 3. De minister kan na advies van de afdeling Woonbeleid op grond van het jaarverslag over de werking bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid, 3°, aan één of meer overeenkomstig dit besluit gesubsidieerde sociale verhuurkantoren een extra-subsidie voor personeelskosten en/of voor werkingskosten toekennen van maximum 400 000 frank per jaar per sociaal verhuurkantoor wanneer het aantal woningen zoals bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid, 6°, meer dan vijftig bedraagt en er effectief wordt samengewerkt met een of meerdere erkende maar niet gesubsidieerde sociale verhuurkantoren uit dezelfde regio.

De extra-subsidie wordt voor het lopende kalenderjaar toegevoegd aan het subsidiebedrag, dat opgenomen is in het subsidiebesluit, vermeld in artikel 9, § 3, en wordt betaalbaar gesteld bij de eerstvolgende jaarlijkse afrekening. Ze kan niet toegekend worden wanneer in toepassing van artikel 9, § 2, subsidies voor personeels- of werkingskosten worden toegekend op grond van een SIF-convenant. § 4. Wanneer een sociaal verhuurkantoor haar rechtsvorm dient te wijzigen om te voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 8, § 1, 1° en 4°, kan de minister een éénmalige subsidie verlenen ten belope van maximaal 50 % van de omzettings- of omvormingskosten, met een maximum van 50 000 frank.

Art. 12.§ 1. Elk sociaal verhuurkantoor dat de in dit besluit bedoelde subsidie ontvangt moet een boekhouding voeren gebaseerd op een minimum genormaliseerd rekeningstelsel en overeenkomstig de modaliteiten, bepaald door de minister.

Het bezorgt jaarlijks uiterlijk op 15 maart, behalve in het eerste volledige kalenderjaar na de inwerkingtreding van het subsidiebesluit, de hiernavolgende stukken aan de afdeling Woonbeleid : 1° een staat van inkomsten en uitgaven en een balans betreffende het voorbije kalenderjaar, overeenkomstig het in het eerste lid vermelde genormaliseerde rekeningstelsel, alsook een begroting voor het lopende kalenderjaar, die goedgekeurd is door het bevoegde bestuursorgaan;2° een afschrift van alle individuele RSZ-staten over de gesubsidieerde periode met betrekking tot de tewerkgestelde personeelsleden;3° een jaarverslag over de activiteiten en de werking gedurende het voorbije jaar, waarin onder meer melding wordt gemaakt van : a) het aantal woningen zoals bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid, 6°, per gemeente waarin het sociale verhuurkantoor werkzaam is;b) het profiel van de onderhuurders en de inspraak- en participatiemogelijkheden die hen worden geboden;c) de resultaten van de samenwerking met de erkende sociale verhuurkantoren uit dezelfde regio;d) het aantal toewijzingen en de toepassing van de toelatingsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, en van de prioriteitenregeling bedoeld in artikel 4, § 2, 2° of 4, § 3;e) het totale aantal woningen waarover het sociale verhuurkantoor beschikt alsook de duurtijd, de herkomst ervan en de soort, met vermelding van het aantal woningen waaraan renovatie-, verbeterings- of aanpassingswerken werden uitgevoerd en het aantal woningen dat bij de inhuring geïnventariseerd was voor de heffingen op leegstand en verkrotting. Het sociaal verhuurkantoor brengt ook onmiddellijk bij aangetekend schrijven de afdeling Woonbeleid in kennis van elke wijziging in de statuten, de personeelsbezetting of elke andere wijziging waardoor niet meer kan worden voldaan aan de erkennings- en subsidievoorwaarden. § 2. De afdeling Financiering Huisvestingsbeleid is belast met de controle op de stukken bedoeld in § 1, tweede lid, 1° en 2°. Zij maakt een ontwerp van afrekening op zoals bedoeld in artikel 11, § 1 en bezorgt haar opmerkingen over voormelde stukken aan de afdeling Woonbeleid.

De afdeling Woonbeleid legt uiterlijk op 31 mei het jaarverslag, vermeld in § 1, tweede lid, 3°, samen met haar advies, het ontwerp van afrekening en de eventuele opmerkingen van de afdeling Financiering Huisvestingsbeleid, ter goedkeuring aan de minister voor. HOOFDSTUK III. - Toezicht

Art. 13.De samenwerkings- en overlegstructuur, bedoeld in artikel 57 van de Vlaamse Wooncode, houdt toezicht op de activiteiten van de sociale verhuurkantoren, de naleving van de in dit besluit vastgestelde erkennings- en subsidievoorwaarden en het optimale gebruik van de toegekende subsidies.

Art. 14.De daartoe aangewezen ambtenaren van de afdeling Woonbeleid en van de afdeling Financiering Huisvestingsbeleid, alsook de Inspecteur van Financiën hebben vrije toegang tot de lokalen van de erkende sociale verhuurkantoren. Ze hebben het recht zich ter plaatse alle administratieve stukken die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun opdracht ter inzage te laten overhandigen.

De daartoe aangewezen ambtenaren van de afdeling Woonbeleid hebben bovendien het recht deel te nemen aan alle overlegvergaderingen die worden belegd door de sociale verhuurkantoren. HOOFDSTUK IV. - Overgangs-wijzigings- en slotbepalingen

Art. 15.In afwijking op artikel 10, § 1, derde lid, gaat de subsidie voor de sociale verhuurkantoren die betrokken waren bij de overeenkomst van 26 november 1993 tussen het Vlaamse Gewest en het Vlaams Overleg Bewonersbelangen over « het ondersteunen en het evalueren van de werking van sociale verhuurkantoren », in op 1 november 1997, voor zover het subsidiebesluit, bedoeld in artikel 9, § 3, tweede lid, dateert van vóór 1 februari 1998.

Art. 16.§ 1. Dit besluit treedt in werking op de datum van de goedkeuring ervan, met uitzondering van : 1° de artikelen 10 tot en met 12 en 15, die in werking treden op 1 november 1997;2° de artikelen 8, § 1, eerste lid, 1° en 4°, en 10, § 1, tweede lid, 1° waarvan de inwerkingtreding wordt bepaald door de minister. § 2. Zolang artikel 8, §1, eerste lid, 1° en 4°, niet in werking is getreden, is een aanvraag tot subsidie, zoals bedoeld in artikel 2 maar ontvankelijk voor zover het sociale verhuurkantoor voldoet aan de overige voorwaarden van artikel 8, § 1, en bovendien kan bewijzen dat : 1° sociale huisvestingsmaatschappijen, lokale welzijnsactoren, gemeenten en O.C.M.W.'s van de regio waarbinnen het sociaal verhuurkantoor zijn activiteiten ontwikkelt participeren aan het beheer van het sociale verhuurkantoor, of 2° het sociale verhuurkantoor een rechtsvorm heeft of bereid is een rechtsvorm aan te nemen die een participatie, bedoeld onder 1° toelaat en dat het sociale verhuurkantoor een aanbod heeft gedaan om te participeren voor een aandeel dat ten minste 10 % bedraagt voor de instanties die niet bij de oprichting waren betrokken. De minister kan een éénmalige subsidie ten belope van de oprichtings-, omzettings- of omvormingskosten verlenen aan de in artikel 11, § 4 bedoelde sociale verhuurkantoren die vóór de inwerkingtreding van artikel 8, § 1, 1° en 4°, de rechtsvorm van een vennootschap met sociaal oogmerk aannemen.

Art. 17.De Vlaamse minister, bevoegd voor de huisvesting is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 21 oktober 1997.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting, L. PEETERS

^