Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 03 maart 2005
gepubliceerd op 12 april 2005

Besluit van de Waalse Regering betreffende Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2005027314
pub.
12/04/2005
prom.
03/03/2005
ELI
eli/besluit/2005/03/03/2005027314/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

3 MAART 2005. - Besluit van de Waalse Regering betreffende Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 27 mei 2004 betreffende Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 september 1984 tot vaststelling van de algemene normen die de kwaliteitsobjectieven bepalen van zoet oppervlaktewater dat bestemd is voor de productie van drinkwater;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 15 oktober 1987 betreffende de opdrachten, de organisatie, de financiering en het beheer van het Waalse Fonds van voorschotten voor het herstel van schade veroorzaakt door de grondwaterwinning en pomping;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 november 1987 houdende vaststelling van de basiskwaliteitsnormen voor de wateren van het openbaar hydrografisch net, en tot aanpassing van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 20 december 1988 betreffende de subsidies toegekend door het Waalse Gewest voor bepaalde investeringen van openbaar nut inzake waterproductie en watervoorziening;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 25 oktober 1990 tot aanwijzing van beschermingszones van oppervlaktewater;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 29 november 1990 betreffende de vrijstellingsvoorwaarden van de betaling van de belasting op het lozen van industrieel en huishoudelijk afvalwater voor de hospitalen, ziekenhuizen en andere instellingen waarin niet besmettelijke zieken worden behandeld;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 28 februari 1991 houdende regeling van de ontwatering;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 14 november 1991 tot bepaling van de aard van de technische opdrachten waarmee de Waalse Maatschappij voor Watervoorziening wordt belast inzake belasting op het lozen van industrieel afvalwater;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 14 november 1991 betreffende het winnen van tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater en de waterwinnings-, voorkomings- en toezichtsgebieden;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 27 juni 1991 tot vaststelling van de samenstelling van de Adviescommissie voor de bescherming van het water tegen de verontreiniging;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestregering van 14 november 1991 betreffende de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkomings- en de toezichtsgebieden en de kunstmatige aanvulling van de grondwaterlagen;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 20 november 1991 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozingen van bepaalde gevaarlijke stoffen;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 10 december 1992 betreffende de ruiming van septische putten en van gelijksoortige zuiveringssystemen alsmede de verspreiding van hun slijk;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 23 juni 1994 tot vaststelling van technische modaliteiten voor de bepaling van de reële gemiddelde waarden van de parameters die tussenkomen in de berekening van de belasting op het lozen van industrieel afvalwater;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 8 december 1994 tot vaststelling van het aangifteformulier betreffende de belasting op het lozen van industrieel afvalwater;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 15 december 1994 tot vaststelling van de algemene immissienormen van viswater;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 27 april 1995 tot vaststelling van de regels voor de samenstelling van de afvaardigingen van de Regering bij de Internationale commissie voor de bescherming van de Schelde en bij de Internationale commissie voor de bescherming van de Maas;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 18 mei 1995 betreffende de financiering van het beheer en de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 20 juni 1996 tot bepaling van het formulier voor de aangifte van de hoeveelheden getapt water en het gebruik ervan;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 11 december 1997 betreffende het belastingstelsel dat van toepassing is op lozingen van afvalwater uit veehouderijen of -fokkerijen;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 9 april 1998 betreffende de financiering van het beheer en de bescherming van grondwater;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 17 december 1998 tot toepassing van sommige bepalingen van het decreet van 11 oktober 1985 houdende het herstel van de schade veroorzaakt door het winnen en het oppompen van grondwater;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 25 februari 1999 betreffende de behandeling van stedelijk afvalwater;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 1999 betreffende de oprichting en de werking van het comité voor watercontrole bedoeld in artikel 16 van het decreet van 15 april 1999 betreffende de kringloop van het water en houdende oprichting van een "société publique de gestion de l'eau" (Openbare Maatschappij voor Waterbeheer);

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 1999 betreffende de oprichting en de werking van het comité van deskundigen ingesteld krachtens artikel 14 van het decreet van 15 april 1999 betreffende de kringloop van het water en houdende oprichting van een "Société publique de gestion de l'eau" (Openbare maatschappij voor waterbeheer);;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 30 maart 2000 betreffende de berekening, inning en invordering van de heffing op de winplaatsen van tot drinkwater verwerkbaar water en van de belasting op de winplaatsen van grondwater dat niet tot drinkwater verwerkbaar is;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 30 maart 2000 betreffende de berekening, inning, invordering, vrijstelling en terugbetaling van de belasting op het lozen van industrieel en huishoudelijk afvalwater;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 29 juni 2000 betreffende de bescherming van het oppervlaktewater tegen de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 19 juli 2001 tot invoering van een premie voor de installatie van een individueel zuiveringssysteem;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 13 september 2001 waarbij de grenzen van de hydrografische bekkens en onderbekkens van het Waalse Gewest worden vastgesteld;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 22 november 2001 tot bepaling van de prioritaire afwatering en van de modaliteiten voor de financiering ervan;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 21 maart 2002 betreffende de werkingsregels van het Comité van deskundigen belast met de behandeling van de aanvragen tot erkenning van zuiveringssystemen;

Gelet op het besluit van de Waalse regering van 10 oktober 2002 betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 22 mei 2003 betreffende het algemeen reglement voor de sanering van stedelijk afvalwater;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 24 juli 2003 ter aanwijzing van de badzones en houdende verschillende maatregelen voor de bescherming van het zwemwater;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 2 oktober 2003 betreffende de procedure die gevolgd dient te worden bij het voorvallen van gebeurtenissen die schade kunnen toebrengen aan het voor menselijke consumptie bestemde water;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 9 oktober 2003 tot organisatie van de contrôle op de individuele zuiveringssystemen en tot bepaling van de voorwaarden voor de vrijstelling van de belasting op het lozen van ander afvalwater dan industrieel afvalwater;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 15 januari 2004 betreffende de parameterwaarden geldend voor het voor menselijke consumptie bestemd water;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 februari 2004 tot uitvoering van het decreet van 20 februari 2003 houdende oprichting van een Sociaal waterfonds in het Waalse gewest en tot bepaling van de desbetreffende modaliteiten;

Gelet op het advies van de "Conseil supérieur des Villes, Communes et Provinces de la Région wallonne" (Hoge Raad van Steden, Gemeenten en Provincies van het Waalse Gewest), gegeven op 12 februari 2004;

Gelet op het advies van de "Conseil wallon de l'environnement" (Waalse Raad voor het Leefmilieu), gegeven op 4 maart 2004;

Gelet op het advies van de « Commission consultative pour la protection des eaux de surface contre la pollution » (Adviescommissie voor de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging), gegeven op 9 februari 2004;

Gelet op het advies van AQUAWAL, gegeven op 12 februari 2004;

Gelet op het advies van het « Comité de contrôle de l'eauu » (Comité voor watercontrole), gegeven op 27 januari 2004;

Gelet op het advies van de "Société publique de gestion de l'eau" (Openbare maatschappij voor waterbeheer), gegeven op 17 februari 2004;

Gelet op het verzoek gericht op 28 mei 22004 aan de Raad van State en het uitblijven van advies binnen een termijn van dertig dagen overeenkomstig artikel 84, § 1, lid 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid ingegeven door de noodzaak om onverwijld richtlijn 2000/60/EG van 20 oktober 2000 tot vaststelling van een kadervoor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, met als uiterste datum van omzetting 22 december 2003, om te zetten;

Op de voordracht van de minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.De hiernavolgende bepalingen maken het regelgevende deel van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, uit. « Boek II. - Water DEEL EEN. - ALGEMEEN TITEL I. - Beginselen TITEL II. - Begripsomschrijvingen Art. R. 1. In de zin van dit boek dient te worden verstaan onder « decreetgevend deel » : de bepalingen van het decreetgevend deel van Boek II van het Milieuwetboek vervat in artikel 1 van het decreet van 27 mei 2004 betreffende Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.

Art. R. 2. De prioritaire stoffen en de prioritaire gevaarlijke stoffen zoals omschreven in artikel 3, 80° en 81°, van het decreetgevend deel zijn vermeld in bijlage I. TITEL III. - Adviesverlenende instanties Art. R. 3. De Adviescommissie voor de bescherming van het water tegen de verontreiniging bestaat uit drie groepen van elk acht gewone leden en acht plaatsvervangers : 1° De eerste groep omvat acht leden benoemd onder de kandidaten voorgedragen door de organisaties die representatief zijn voor de industrie, de handel en de middenstand, de landbouwers en veehouders, de werknemers;2° De tweede groep bestaat uit acht leden benoemd onder de kandidaten voorgedragen door de verenigingen ter bescherming van het leefmilieu, de representatieve vissersorganisaties, de zwemsport- en waterrecreatiefederaties en de representatieve verbruikersorganisaties en die welke voor de lokale besturen representatief is, door de riviercontracten;3° De derde groep bestaat uit acht leden benoemd onder de kandidaten voorgedragen door AQUAWAL en de "Société publique de gestion de l'eau" (Openbare maatschappij voor waterbeheer). De leden van de Commissie dienen minstens achttien jaar oud te zijn.

Elk lid zetelt enkel als vertegenwoordiger van één enkele instantie, organisatie, federatie ou vereniging zoals bedoeld in lid 1.

Art. R. 4. Elke instelling, organisatie, federatie of vereniging zoals bedoeld in artikel 3 legt per toegewezen mandaat een dubbele lijst van kandidaten-gewoon lid en van kandidaten-plaatsvervanger aan de Minister voor. De werkende en plaatsvervangende leden worden benoemd door de Minister.

Art. R. 5. De mandaten zijn persoonlijk en worden toegewezen voor een termijn van vier jaar. Zij gaan in vanaf de dag waarop van het benoemingsbesluit aan de betrokkenen kennis wordt gegeven.

Bij het openvallen voor het einde van een werkend mandaat voorziet de Minister in de vervanging ervan volgens de procedure vastgesteld in artikel 4.

De functies van leden van de Commissie eindigen door het verlies van hoedanigheid waarvoor zij werden benoemd. De Minister stelt dit verlies van hoedanigheid vast.

Aan het einde van de periode van vier jaar wordt de Commissie vernieuwd overeenkomstig de in de artikelen 2 en 3 voorgeschreven voorwaarden. De kandidaatstellingen worden ingediend ten minste drie maanden voor het einde van de periode. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden worden de nieuwe leden door de Minister benoemd uiterlijk op het verstrijken van de hierboven bedoelde periode.

Art. R. 6. In geval van ontslagneming of overlijden van de voorzitter wordt het voorzitterschap collegiaal door de ondervoorzitters waargenomen totdat de Regering zijn plaatsvervanger heeft aangewezen.

Bij ontslagneming of overlijden van een ondervoorzitter wijst de Regering zijn plaatsvervanger aan, die het mandaat voltooit.

Art. R. 7. De zetel van de Commissie is te Luik gevestigd.

Art. R. 8. Het bureau van de Commissie bestaat uit de voorzitter, de ondervoorzitters en uit een in ieder van de in artikel 3 bedoelde groepen aangewezen vertegenwoordiger.

Het bureau regelt de werkzaamheden van de Commissie, neemt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, van de secretariaat waar en beheert de voor de werking van de Commissie toegekende jaarlijkse begroting.

Elk jaar stelt de Minister het ontwerp van werkingsbegroting van de Commissie vast. Het begrotingsontwerp wordt beperkt tot de kosten van de Commissie, de reiskosten van de leden en de kosten voor het horen van deskundigen.

Art. R. 9. Het secretariaat van de Commissie wordt waargenomen overeenkomstig artikel 4, § 3, van het decreet van 25 mei 1983 houdende wijziging, wat de Gewestelijke Economische Raad voor Wallonië betreft, van de kaderwet van 15 juli 1970 houdende organisatie van de planning en economische decentralisatie en houdende inrichting van een « Conseil économique et sociale de la Région wallonne » (Sociaal-Economische Raad van het Waalse Gewest).

De secretaris en zijn eventuele adjuncten worden aangewezen door de Economische Sociale Raad van het Waalse Gewest.

De secretaris of één van zijn adjunct-secretarissen woont de vergaderingen van de Commissie, het bureau bij waarin hij het ambt van verslaggever uitoefent.

De secretaris verzamelt de documentatie die voor de werkzaamheden van de Commissie nodig is en vervult alle opdrachten die voor de goede werking ervan noodzakelijk zijn.

Art. R. 10. De Commissie vergadert na bijeenroeping door de voorzitter, die de agenda opstelt.

De Comissie vergadert in plenaire vergadering minstens één keer per jaar en voor de goedkeuring van het activiteitenverslag.

De voorzitter is ertoe gehouden de Commissie bijeen te roepen binnen de vijftien dagen na het verzoek om adviesverlening.

Art. R. 11. De Commissie maakt een jaarlijks activiteitsverslag op dat zij aan de Minister voorlegt.

Art. R. 12. De directeur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of de door hem in de Commissie aangewezen afgevaardigden dienen de ontwerpen die hem worden voorgelegd, bij de Commissie in.

Zij wonen alle vergaderingen bij met raadgevende stem.

Art. R. 13. Ieder deelnemer aan de vergaderingen van de Commissie komt in aanmerking voor de terugbetaling van zijn reiskosten overeenkomstig de modaliteiten voorzien bij de koninklijke besluiten van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoeding wegens verblijfkosten van de personeelsleden der Ministeries en van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.

De leden van de Commissie worden voor de toepassing van bovenbedoelde besluiten gelijkgesteld met ambtenaren van rang 15, en voor het overige is hun ambt onbezoldigd.

Art. R. 14. De Commissie maakt haar reglement van orde op dat zij ter goedkeuring aan de Minister voorlegt.

Dit reglement moet inzonderheid bepalen : 1° de wijze van oproeping en van beslissing;2° de vormen inzake inkleding van de adviezen;3° de periodiciteit van de vergaderingen;4° de procedure inzake eventueel horen van deskundigen;5° de regels voor het bijwonen van de vergaderingen. Art. R. 15. Wanneer het advies op ontwerpen van decreten of reglementaire besluiten betrekking heeft, moet dit advies binnen een termijn van veertig dagen verstrekt worden.

Voor elke andere kwestie betreffende de productie van water kan een termijn vastgesteld worden door de Minister.

Het advies wordt door de Voorzitter aan de Minister gestuurd die oordeelt over de openbaarheid die aan de door de Commissie uitgebrachte adviezen moet gegeven worden. HOOFDSTUK II. - Comité voor watercontrole Art. R. 16. In de zin van dit hoofdstuk wordt verstaan onder "comité" : het comité voor watercontrole opgericht krachtens dit hoofdstuk.

Art. R. 17. Het comité voor watercontrole is een autonome openbare instelling die valt onder de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend.

Zijn zetel is gevestigd rue du Vertbois 13c te Luik.

Art. R. 18. Het comité moet ervoor zorgen dat de prijsevolutie van het water gebaseerd wordt op het algemeen belang en het waterbeleid van het Gewest.

Om zijn opdrachten te vervullen geniet het de ruimste autonomie.

Op eigen initiatief of op verzoek van de Minister of van de "S.P.G.E. » voert het onderzoeken uit, brengt het adviezen uit en formuleert het aanbevelingen betreffende het beleid van de waterprijzen.

Het controleert de prijs van het water krachtens artikel 4, § 3, van het decretale deel.

Het voorziet in de toepassing door de operatoren van de anthropogene watercyclus van de tarificatiestructuur.

Art. R. 19. Om zijn opdrachten te vervullen kan het comité zich wat volgt zonder verplaatsing doen voorleggen : - elk boekhouddocument waarvan de openbaarheid voorzien is bij of krachtens de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen; - alle inlichtingen of verslagen die tot zijn bevoegdheid behoren, die afkomstig zijn van de instellingen, openbare organen of vennootschappen die een openbare opdracht vervullen i.v.m. de productie, de voorziening, de verdeling, de opvang of de behandeling van het water.

Het comité kan met hetzelfde doel elk document raadplegen dat bedoeld is in artikel 1 van het decreet van 30 maart 1995 betreffende de openbaarheid van bestuur en in artikel 1 van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur alsmede de informatie inzake leefmilieu en de gegevens van de openbare overheden in de zin van de artikelen 10 tot en met 20 van het decretale deel van boek één.

Met de instemming van de betrokken persoon, inrichting of instelling kan het comité hoorzittingen organiseren of zich andere documenten laten voorleggen.

Art. R. 20. Het controlecomité bestaat uit veertien gewone en veertien plaatsvervangende leden waaronder : 1° twee gewone en twee plaatsvervangende leden voorgedragen door de Regering;2° vier gewone en vier plaatsvervangende leden voorgedragen door de "Union des villes et communes de Wallonie" (Vereniging van Waalse Steden en Gemeenten);3° twee gewone en twee plaatsvervangende leden voorgedragen door de centrale raad voor de consumptie;4° zes gewone en zes plaatsvervangende leden voorgedragen door de Sociaal Economische raad van het Waalse Gewest. De kandidaten worden aan de Minister voorgedragen op grond van een dubbeltal. Ze worden door de Regering benoemd en ontslagen.

Met uitzondering van de eerste oprichting van het comité worden de kandidaturen minstens drie maanden vóór het verstrijken van de mandaten van de leden medegedeeld aan de Regering. In voorkomend geval kan de Regering op eigen initiatief nieuwe vertegenwoordigers voordragen binnen de sector die ze vertegenwoordigen.

Art. R. 21. Het mandaat van de leden geldt vier jaar. Dit mandaat kan verlengd worden voor een duur die de oorspronkelijke duur niet overschrijdt.

Art. R. 22. De hoedanigheid van lid van de raad van bestuur van de "S.P.G.E" of van lid van het comité van de deskundigen is onverenigbaar met die van lid van het comité voor watercontrole.

Het huishoudelijk reglement kan andere onverenigbaarheden die voor de goede werking van het comité gerechtvaardigd zijn, vermelden.

Art. R. 23. Elk lid is gehouden tot de vertrouwelijkheid van de handelingen, akten en documenten waarvan het kennis heeft in het kader van de uitoefening van de opdrachten van het comité.

Art. R. 24. De leden van het comité voor watercontrole kunnen te allen tijde ontslagen worden in geval van onmogelijkheid hun ambt uit te oefenen of wegens grove tekortkoming of wanneer ze de hoedanigheid waarvoor ze zijn benoemd, verliezen.

Behalve overmacht moeten ze de Minister zo spoedig mogelijk verwittigen van het ontstaan van het voorval dat hen belet hun ambt uit te oefenen of waarbij ze de hoedanigheid waarvoor ze zijn benoemd, verliezen.

Bij het openvallen van het mandaat van het gewone lid vóór het verstrijken ervan voleindigt het plaatsvervangende lid het lopende mandaat.

Art. R. 25. De Minister wijst onder de leden van het comité zijn voorzitter en zijn ondervoorzitter aan.

Wanneer de voorzitter niet in staat is zijn ambten uit te oefenen, of bij ontslag of overlijden, neemt de ondervoorzitter het voorzitterschap tot het einde van het mandaat waar. Het comité wijst onmiddellijk een nieuwe ondervoorzitter aan.

Art. R. 26. Het secretariaat van het comité wordt waargenomen door het personeel van de Sociaal-economische Raad van het Waalse Gewest, overeenkomstig artikel 4, § 3 van het decreet tot wijziging van de kaderwet van 15 juli 1970 houdende organisatie van de planning en economische decentralisatie en tot oprichting van een Economische en Sociale Raad van het Waalse Gewest.

Een vertegenwoordiger van het secretariaat van het Comité vertegenwoordigt het Waalse Gewest bij de algemene inspectie van de prijzen en de mededinging.

Art. R. 27. Het comité vergadert op initiatief van de voorzitter telkens als zijn opdracht het vereist. Elk lid wordt terwijl de termijn nog lopende is, bij brief of fax, of in spoedgevallen, bij het meest geschikte middel opgeroepen. Elk aanweziglid wordt geacht regelmatig opgeroepen te zijn.

Elk verhinderd lid wordt vertegenwoordigd door zijn plaatsvervanger.

Art. R. 28. Twee vertegenwoordigers van de "S.P.G.E. » die aangewezen zijn door het directiecomité, twee vertegenwoordigers van de producenten en twee vertegenwoordigers van de zuiveringsinstellingen aangewezen door de in artikel 7, § 2, 4°, van het decretale deel bedoelde handelsvennootschap mogen de vergaderingen van het comité bijwonen. Ze nemen deel aan de debatten zonder nochtans beslissingen te nemen.

Daartoe worden deze vertegenwoordigers bij brief of fax door het comité opgeroepen minstens acht dagen vóór de datum van de vergadering. In spoedgevallen worden ze binnen de overeengekomen termijn en volgens de meest geschikte regels uitgenodigd.

Art. R. 29. De aanvragen om advies worden bij aangetekend schrijven aan de voorzitter van het comité gericht.

Ze vermelden minstens : 1° de identiteit van de aanvrager;2° het onderwerp waarop de aanvraag om advies betrekking heeft;3° de gronden waarvoor het advies wordt aangevraagd;4° de termijn na afloop waarvan het advies moet worden uitgebracht; deze termijn mag niet langer zijn dan 30 dagen te rekenen van de ontvangst van het aangetekend schrijven.

Wanneer wegens de bijzonderheden van het dossier en van de analyse dat het inhoudt, de termijn van 30 dagen onvoldoende is, bepaalt de aanvraag de termijn waarbinnen het advies moet worden uitgebracht.

De kennisgevingen van dossiers betreffende de prijsverhoging van één van de bestanddelen van de waterprijs worden bij aangetekend schrijven verzonden vóór de prijsverhoging plaatsvindt.

Ze vermelden minstens : 1° de identiteit van de aanvrager;2° het bestanddeel van de prijsverhoging waarop de verhoging betrekking heeft;3° een gedetailleerde motivering van de redenen van de verhoging;4° de boekhouddocumenten en de inlichtingen waarop de motivering zich baseert;5° de om tot de verhoging over te gaan geplande datum;6° in voorkomend geval, het advies van de prijzencommissie, als erom vóór de kennisgeving is verzocht. Art. R. 30. Het comité maakt een jaarlijks verslag op over de evolutie van de waterprijs voor 31 maart van het jaar volgend op het bij het verslag betrokken jaar.

Het verslag : 1° vermeldt de verschillende verhogingen die gedurende het jaar per bestanddeel van de waterprijs plaats hebben gevonden;2° beschrijft de samenhang tussen de evolutie van de waterprijs en het gewestelijke waterbeleid, met name het actieprogramma voor de kwaliteit van het water;3° schat de socio-economische effecten van die evolutie;4° maakt gewag van de convergenties inzake tarifering en rekening van de waterprijs;5° brengt advies uit over de acties en initiatieven die moeten worden gevoerd om ervoor te zorgen dat de prijs van het water gebaseerd wordt op het algemeen belang en het waterbeleid;6° herhaalt de beslissingen bedoeld in artikel 18, leden 3 en 4;7° brengt voor elke operator verslag uit over de toepassing en de naleving van de voorwaarden bedoeld in de artikelen 2, 9°, 15°, 23°, 24°, 28°, 55°, 70°, 74°, 83°, 194° tot en met 209°, 228 tot en met 233, 417 tot en met 419, 443 en 444 van het decretale deel en in de regelgevende bepalingen die getroffen zijn krachtens voornoemde artikelen. Art. R. 31. De adviezen van het comité worden medegedeeld aan de Minister en aan de personen die erom hebben verzocht.

Het jaarlijkse verslag wordt gericht aan de Regering die het aan het Parlement overmaakt.

Art. R. 32. Het comité maakt zijn huishoudelijk reglement op. Het onderwerpt het aan de goedkeuring van de Regering.

Art. R. 33. Het comité bepaalt jaarlijks zijn begroting voor 1 september van het jaar vóór het betrokken boekjaar en legt het ter goedkeuring voor aan de Minister. De begroting wordt goedgekeurd door de Regering.

De begroting dekt de werkings-, reis- en secretariaatkosten, de vergoeding van de voorzitter en van de ondervoorzitter en de betaling van de presentiegelden.

Die is voor rekening van het Gewest.

Art. R. 34. Alle personen die de vergaderingen van het comité bijwonen, hebben recht op de terugbetaling van hun reiskosten volgens de regels bedoeld in de koninklijke besluiten van 24 december 1963 en 18 januari 1965.

Ze komen in aanmerking voor een presentiegeld van 61,97 euro per zitting.

De voorzitter verdient een bijkomende vergoeding van 247,89 euro per maand.

De ondervoorzitter verdient een bijkomende vergoeding van 123,95 euro per maand.

TITEL IV. - Terugvordering van de kosten van de dienstverlening verbonden aan het watergebruik DEEL II. - GENTEGREERD BEHEER VAN DE NATUURLIJKE WATERCYCLUS TITEL 1. - Districten, stroomgebieden en onderstroomgebieden Art. R. 35. In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Internationale commissie voor de bescherming van de Schelde, hierna "ICBS" genoemd : de Internationale commissie ingesteld bij het akkoord betreffende de bescherming van de Schelde;2° Internationale commissie voor de bescherming van de Maas, hierna "ICBM" genoemd : de Internationale commissie ingesteld bij het akkoord betreffende de bescherming van de Maas. Art. R. 36. De afvaardiging van de Waalse Regering bij de "ICBS" en de afvaardiging van de Waalse Regering bij de "ICBM" bestaan elk uit 8 leden die door de Regering zijn aangewezen en gekozen op grond van hun bijzondere bekwaamheid inzake de aangelegenheden vervat in het internationale akkoord voor de bescherming van de Schelde en het internationale akkoord voor de bescherming van de Maas.

Elke afvaardiging bestaat uit : 1° drie vertegenwoordigers van de Regering;2° één ambtenaar van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest;3° één ambtenaar van het Directoraat-generaal Waterwegen van het Waals Ministerie van Uitrusting en Vervoer;4° twee vertegenwoordigers van Aquawal;5° één vertegenwoordiger van de Wateradviescommissie ingesteld bij artikel 3 van het decreetgevende deel. Minstens twee afgevaardigden moeten tegelijkertijd lid zijn van beide afvaardigingen.

Art. R. 37. De mandaten worden voor een periode van vijf jaar door de Regering toegekend en lopen vanaf de datum vermeld in het besluit tot benoeming van de leden van de afvaardiging. Ze zijn verlengbaar.

Indien het mandaat openvalt vóór verstrijken ervan, wijst de Regering een nieuwe afgevaardigde aan die het lopende mandaat beëindigt.

Het mandaat van een afgevaardigde verstrijkt van rechtswege als hij de bevoegdheid verliest die zijn benoeming heeft gerechtvaardigd.

De mandaten worden om niet uitgeoefend. Iedere persoon die vergaderingen van de "ICBS" of "ICBM" alsook vergaderingen van hun eventuele werkgroepen bijwoont, komt in aanmerking voor de terugbetaling van de reis- en verblijfkosten volgens de modaliteiten bepaald bij het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries en bij het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. Voor de toepassing van voornoemde besluiten worden de leden van de afvaardiging met de ambtenaren van rang 15 gelijkgesteld.

Art. R. 38. De Regering noemt een afvaardigingshoofd onder de leden van de afvaardiging bij de "ICBS" en een afvaardigingshoofd onder de leden van de afvaardiging bij de "ICBM".

Art. R39. Voor de periodes waarin het voorzitterschap van de "ICBS" of "ICBM" door een lid van de afvaardiging van de Waalse Regering wordt bekleed, wordt dat lid door de Regering aangewezen. Als het aangewezen lid afvaardigingshoofd is, wijst de Regering een ander lid van de afvaardiging aan om hem voor de duur van zijn mandaat als voorzitter te vervangen.

Art. R. 40. Het secretariaat van beide afvaardigingen wordt waargenomen door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest.

Art. R. 41. Beide afvaardigingen van de Regering stellen gezamenlijk hun werkingsreglement op alvorens het aan de goedkeuring van de Regering te onderwerpen. Van ambtswege vergaderen zij vó ór elke plenaire vergadering en vergadering van de afvaardigingshoofden.

Art. R. 42. De minister van Externe Betrekkingen en de minister tot wiens bevoegdheden het waterbeleid behoort, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van deze titel.

TITEL II. - Beschrijvende toestand van het stroomgebied Art. R. 43. De inhoud van de economische analyse van het watergebruik, bedoeld in artikel 17 van het decreetgevende deel, wordt bepaald in bijlage II. De inhoud van het register van de beschermde gebieden, bedoeld in artikel 18 van het decreetgevende deel, wordt bepaald in bijlage III. De inhoud, de procedures et de technische bepalingen nodig voor de uitwerking van monitoringprogramma, bedoeld in artikel 19 van het decreetgevende deel, worden bepaald in bijlage IV. TITEL III. - Milieudoelstellingen TITEL IV. - Coördinatieactie Art. R. 44. De maatregelen bedoeld in artikel 23, § 3, 1°, van het decreetgevende deel, worden bepaald in bijlage VI, deel A. De maatregelen bedoeld in artikel 23, § 4, van het decreetgevende deel, worden bepaald in bijlage VI, deel B. De inhoud van het beheersplan van het Waalse stroomgebied, bedoeld in artikel 24 van het decreetgevende deel, wordt bepaald in bijlage VII. TITEL V. - Waterlopen TITEL VI. - Wateringen TITEL VII. - Waterbescherming HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen Art. R. 90. Voor de toepassing van deze titel dient te worden verstaan onder : 1° « drinkwater » : oppervlaktewater bestemd voor menselijk gebruik en geleverd door middel van een waterleidingsnet;2° « water voor karperachtigen » : viswater waarin vissoorten zoals karperachtigen (Cyprinidae) of andere soorten zoals snoek (Esox lucius), baars (Perca fluviatilis) en paling (Anguila anguila) leven of zouden kunnen leven;3° « zwemwater » : het water of het gedeelte ervan dat zoet, stromend of stilstaand is en waarin het zwemmen - uitdrukkelijk toegelaten is of - niet verboden is en doorgaans door een aanzienlijk aantal zwemmers beoefend wordt;4° « bronwater » : water dat afkomstig is van een bron en dat beantwoordt aan de criteria van het voor menselijke consumptie bestemd water overeenkomstig de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1980 (80/778/EEG) betreffende de kwaliteit van het voor menselijke consumptie bestemd water, met uitzondering van de pH en de C12, en dat door de Minister van Volksgezondheid als dusdanig erkend is krachtens het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende het natuurlijk mineraalwater en het bronwater;5° « tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater » : gewoon oppervlaktewater ingedeeld in een beschermingsgebied van tot drinkwater verwerkbaar water opgericht krachtens artikel 156 van het decreetgevende deel en de krachtens deze getroffen regelgevende bepalingen;6° « natuurlijk mineraalwater » : water dat beantwoordt aan de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1980 (80/777/EEG) betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lid-Staten inzake de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater en door de Minister van Volksgezondheid als dusdanig erkend krachtens het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende het natuurlijk water en het bronwater;7° « natuurlijk water » : oppervlaktewater waarvan de natuurlijke samenstelling door de activiteiten van de mens niet wordt aangetast en dat één of verschillende bijzondere chemische of fysische kenmerken vertoont;8° « viswater » : oppervlaktewater dat bescherming of verbetering behoeft ten einde geschikt te zijn voor het leven van vissen en dat ingedeeld is in water voor zalmachtigen en water voor karperachtigen;9° « water voor zalmachtigen » : viswater waarin vissoorten zoals zalm (Salmo salar), forel (Salmo trutta), vlagzalm (Thymallus thymallus) en coregonidae (Coregonos) leven of zouden kunnen leven;10° « thermaal water » : water dat beantwoordt aan de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1980 (80/777/EEG) betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lid-Staten inzake de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater en door de Minister van Volksgezondheid als dusdanig erkend krachtens het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende het natuurlijk water en het bronwater;11° « natuurlijke verrijking » : het proces waardoor een bepaalde hoeveelheid water zonder ingrijpen van de mens bepaalde stoffen die in de bodem voorkomen hieruit opneemt;12° « winplaats » : de plaats waar het oppervlaktewater bestemd voor de productie van drinkwater, voor de zuiveringsbehandeling, wordt onttrokken;13° « aanzienlijk aantal zwemmers » : wanneer de badzone bezocht wordt door 50 zwemmers, die geteld worden tijdens het badseizoen op de dagen waarop de weersomstandigheden voor het zwemmen optimaal zijn;14° « lens » : grondwaterlaag gelegen in een waterdoorlatend poreus milieu dat zich onder een minderdoorlatende of ondoorlatende geologische laag bevindt;de hydraulische belasting van het water dat zij bevat, overschrijdt het dak van de waterlaag; 15° « vrije waterlaag » : grondwaterlaag gelegen in een waterdoorlatend poreus milieu verzadigd op een gewoonlijk veranderlijke hoogte en gelegen onder een droog of onverzadigd poreus milieu;de waterlaag is over het algemeen naar beneden afgebakend door een ondoorlatende onderlaag; 16° « kwaliteitsdoelstelling » : toelaatbare concentratie voor een bepaalde stof in het oppervlaktewater;17° « badseizoen » : de periode tussen 15 mei en 15 september;18° « bron » : één van de natuurlijke of vaste punten waar water dat uit een waterlaag of een onderaardse laag ontspringt, kan worden gewonnen, waarbij het watervlak of de waterlaag gelegen zijn in gronden waarvan de aard, de diepte en de uitgestrektheid een filtratie veroorzaken en de bescherming ervan tegen besmettingsrisico's waarborgen;19° « gevaarlijke stoffen » : de in het water aanwezige stoffen die ofwel gevaarlijk kunnen zijn voor de menselijke gezondheid wegens hun toxiciteit, persistentie of bio-accumulatie, met uitzondering van die stoffen welke biologisch onschadelijk zijn of die snel worden omgezet in biologisch onschadelijke stoffen, ofwel een schadelijke werking kunnen hebben op het aquatisch milieu, dat beperkt kan worden tot een bepaald gebied en afhangen van de kenmerken van de ontvangende wateren en de plaats daarvan;20° « relevante gevaarlijke stoffen » : de gevaarlijke stoffen vermeld in kolom 5 van de tabel opgenomen in bijlage XXXVI;21° « stroomopwaartse zone » : deel van het hydrografische net dat stroomopwaarts een beschermingszone of een winningsplaats is gelegen;22° « ingangsgebied » : gedeelte van het invloedsgebied waarin het geheel van de afstromingswegen ten gevolge van het pompen naar de waterwininstallatie convergeren;23° « viswaterzone » : elke waterloop of elk watervlak vermeld in bijlage XXXII;24° « zone van tot drinkwater verwerkbaar water » : het waterloopgedeelte waar de winplaats zich bevindt;25° « badzone » : de plaats waar het zwemwater zich bevindt.Die zones zijn opgenomen in bijlage XXX, punt a); 26° « gebied met natuurlijk water » : gebied waarin natuurlijk water zich bevindt;27° « invloedsgebied » : gebied waarin de grondwaterpeilen verlaagd worden door het water al pompend te winnen. HOOFDSTUK II. - Bescherming van het oppervlaktewater Afdeling 1. - Kwaliteitsdoelstellingen en beschermingszones

Onderafdeling 1. - Vaststelling van de basiskwaliteitsnormen voor het water van het openbare hydrografisch net Art. R. 91. Deze onderafdeling is van toepassing op alle wateren van de Waterwegen, de onbevaarbare waterwegen en de afvoerwegen met een permanent of onderbroken debiet, evenals op het lopend of stilstaand water van het openbaar domein in het algemeen.

Art. R. 92. Deze onderafdeling verstaat onder basiskwaliteitsnormen, normen die ervoor moeten zorgen dat de normale evenwichtige ontwikkeling van het biologisch leven in de betrokken wateren hersteld wordt of, waar aanwezig, gehandhaafd blijft.

Art. R. 93. § 1. De basiskwaliteitsnormen worden vastgesteld in bijlage XXV. § 2. De basiskwaliteitsnormen in bijlage XXV zijn mediaanwaarden. De monsternemingen en de berekening van hun mediaanwaarden dient als volgt te gebeuren : - de monsternemingen en berekeningen gebeuren op jaarbasis; - minstens vijf monsternemingen dienen op dezelfde plaatsen gedurende dat jaar te worden uitgevoerd; - deze monsternemingen dienen zo in de tijd te worden gespreid dat met verschillende meteorologische en klimatologische omstandigheden rekening wordt gehouden.

Art. R. 94. § 1. De basiskwaliteitsnormen in bijlage XXV zijn niet van toepassing in uitzonderlijke droogtesituaties. § 2. De basiskwaliteitsnormen in bijlage XXV inzake chloriden en sulfaten zijn niet van toepassing voor de oppervlaktewateren die door getijden of door zeewaterinfiltratie worden beïnvloed. § 3. De basiskwaliteitsnormen in bijlage XXV zijn niet van toepassing op die wateren, bedoeld in artikel 91, of gedeelten ervan, waarvoor cumulatief wordt aangetoond dat : 1° alle lozingen, al of niet verzameld via opebare riolen, die er in uitmonden, voldoen aan de algemene, sectoriële en bijzondere voorwaarden voor lozing op oppervlaktewater;2° het nastreven van een normale evenwichtige ontwikkeling van het biologisch leven aan de hand van deze basiskwaliteitsnormen, ecologisch niet zinvol is, voor deze wateren;3° de vuilvracht van de betrokken wateren in het totale hydrografische net gering is. Art. R. 95. De toepassing van de wegens deze onderafdeling te nemen maatregelen, mag niet tot gevolg hebben dat de huidige kwaliteit van de oppervlaktewateren direct of indirect achteruit gaat.

Onderafdeling II. - Vaststelling van de algemene normen die de kwaliteitsdoelstellingen van zoet oppervlaktewater dat voor drinkwaterproductie bestemd is, omschrijven Art. R. 96. § 1. In de zin van deze onderafdeling wordt verstaan onder : 1° "nauwkeurigheid" : het verschil tussen de werkelijke waarde van de betrokken parameter en de experimenteel vastgestelde gemiddelde waarde;2° "waarnemingsdrempel" : de laagste waarde voor de betrokken parameter die kan worden waargenomen;3° "referentie-meetmethode" : de opgave van een meetprincipe of de beknopte omschrijving van een werkwijze waarmee de in bijlage XXVIII vermelde parameters kunnen worden bepaald;4° "precisie" : het interval waarin 95 pct.van de resultaten worden gevonden van metingen die volgens dezelfde methode op eenzelfde monster worden uitgevoerd; § 2. Deze onderafdeling is uitsluitend van toepassing op het zoet oppervlaktewater, dat bestemd is voor drinkwaterproductie.

Art. R. 97. Voor de toepassing van deze onderafdeling is de kwaliteit van het water dat bestemd is voor de productie van drinkwater ingedeeld in drie categorieën van kwaliteitsdoelstellingen A1, A2 en A3 die overeenkomen met procédés van de in bijlage XXVI vermelde passende wijzen van behandeling.

Die kwaliteitsdoelstellingen zijn bepaald door parameters die in de tabel van bijlage XXVII vermeld zijn.

Art. R. 98. § 1. Voor alle winplaatsen of voor elke winplaats worden de waarden, welke van toepassing zijn voor alle in bijlage XXVII aangegeven parameters, vastgesteld. § 2. De waarden vastgesteld krachtens de eerste paragraaf mogen niet minder streng zijn dan deze aangeduid in de kolommen I van bijlage XXVII, welke als imperatieve waarden moeten beschouwd worden. § 3. De waarden vermeld in de kolommen G van bijlage XXVII zijn richtwaarden.

Art. R. 99. § 1. Een organisch actieplan met een tijdschema ter sanering van het water dat bestemd is voor de productie van drinkwater moet vastgesteld worden. § 2. Oppervlaktewateren met minder gunstige fysische, chemische en micro-biologische eigenschappen dan de met de wijze van behandeling A3 overeenkomende imperatieve waarden, mogen niet voor de productie van drinkwater worden gebruikt.

Een dergelijk water van een zo slechtere kwaliteit mag evenwel bij uitzondering en mits rechtvaardiging, worden gebruikt indien een passende behandeling, met inbegrip van menging, wordt toegepast, waardoor alle kwaliteitskenmerken van het water kunnen worden gebracht op een niveau dat beantwoordt aan de vereiste kwaliteit voor drinkwater. § 3. Indien de oppervlaktewateren, op de winplaats, eigenschappen hebben die lager zijn dan deze welke overeenstemmen met de categorie van behandeling die voor de productie van drinkwater gebruikt wordt, mag het drinkwater geproduceerd worden vanaf water dat onttrokken is in een door de winplaats gevoed spaarbekken, indien de eigenschappen van het water op de winplaats in het spaarbekken overeenstemmen met de categorie gebruikte behandeling.

Art. R. 100. § 1. Met het oog op de toepassing van artikel 93 wordt het water dat bestemd is voor de productie van drinkwater, geacht overeen te stemmen met de kwaliteitsdoelstellingen die hierop betrekking hebben, indien uit de monsters van dit water dat regelmatig op dezelfde winplaats wordt onttrokken en dat wordt gebruikt voor de productie van drinkwater, blijkt dat het water beantwoordt aan de waarden van de parameters voor : - 95 pct. van de monsters ingeval de vastgestelde waarde de imperatieve normen zijn; - 90 pct. van de monsters in alle andere gevallen; en indien voor de 5 pct. of 10 pct. van de monsters die niet conform zijn : a) het water niet meer dan 50 pct.afwijkt van de waarde van de desbetreffende parameters, waarbij een uitzondering wordt gemaakt voor temperatuur, pH, de opgeloste zuurstof en micro-biologische parameters; b) hieruit voor de volksgezondheid geen enkel gevaar kan voortvloeien;c) opeenvolgende watermonsters die zijn opgenomen met een statistisch juiste frequentie niet afwijken van de waarden van de parameters die hierop betrekking hebben. § 2. De overschrijdingen van de waarden van parameters die het gevolg zijn van overstromingen, natuurrampen of uitzonderlijke weersomstandigheden, worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de in § 1 bedoelde percentages.

Art. R. 101. De toepassing van de krachtens deze onderafdeling genomen maatregelen mag in geen geval aanleiding geven tot een vermindering van de kwaliteit op 16 juni 1975.

Art. R. 102. § 1. Van het bepaalde in artikel 93 kan worden afgeweken : a) in geval van overstromingen of natuurrampen;b) bij bepaalde parameters die in bijlage XXVII met (0) zijn aangeduid wegens uitzonderlijke geografische of weersomstandigheden;c) indien het oppervlaktewater een natuurlijke verrijking met bepaalde stoffen ondergaat die aanleiding zou geven tot een overschrijding van de voor de categorieën A1, A2 en A3 in de tabel van bijlage XXVII vastgestelde grenswaarden;d) in het geval van oppervlaktewater uit ondiepe meren en met bijna stilstaand water, ten aanzien van sommige parameters voorzien van een sterretje in de tabel van bijlage XXVII;deze afwijking is slechts van toepassing op meren met een diepte van ten hoogste 20 meter, waarin de vervanging van het water meer dan één jaar in beslag neemt en waarin geen afvalwater wordt geloosd. § 2. In geen geval mag bij de voornoemde uitzonderingsgevallen worden afgeweken van de in verband met de kwaliteit van het drinkwater gestelde dwingende voorschriften. § 3. Indien van een afwijking gebruik wil maken, moet dat onmiddellijk ter kennis worden gebracht met vermelding van de motieven en de vastgestelde termijn.

Art. R. 103. § 1. Voor zover mogelijk moet de analyse van de monsters worden uitgevoerd volgens de in bijlage XXVIII aangegeven referentiemeetmethoden. § 2. De waarden voor de waarnemingsdrempel, de precisie en de nauwkeurigheid van de meetmethoden vermeld in bijlage XXVIII moeten in acht genomen worden. § 3. De jaarlijkse minimumfrequenties van bemonstering en analyse van elke parameter zijn vermeld in bijlage XXIX. De bemonstering moet voor zover mogelijk zodanig in de loop van het jaar worden gespreid dat een representatief beeld van de waterkwaliteit wordt verkregen. § 4. De monsters van oppervlaktewater moeten representatief zijn voor de waterkwaliteit op de winplaats. § 5. De recipiënten waarin de monsters worden overgegoten, de middelen of methoden ter conservering van een deel van een monster voor de analyse van één of meer parameters, het vervoer en het bewaren van de monsters, alsmede de voorbereiding van de monsters met het oog op de analyse, mogen geen significante verandering van de analyseresultaten kunnen veroorzaken.

Art. R. 104. De frequenties van bemonstering en analyse vastgelegd voor iedere parameter voor een zelfde winplaats mogen niet lager liggen dan de jaarlijkse minimumfrequentie vermeld in bijlage XXIX. Art. R. 105. § 1. Wanneer bij een onderzoek blijkt dat de bij de meting van de parameters verkregen waarden in sommige gevallen aanzienlijk beter zijn dan de waarden die bij toepassing van artikel 93 zijn vastgesteld, dan kan de frequentie van de bemonstering worden verlaagd. § 2. Indien er geen sprake is van verontreiniging en er geen risico bestaat voor verslechtering van de kwaliteit van het water en indien dit van betere kwaliteit is dan aangegeven in kolom A1 van bijlage XXVII, is geen regelmatige analyse noodzakelijk.

Onderafdeling III. - Vaststelling van de algemene immissienormen voor zwemwater en zwemzones Art. R106. Deze onderafdeling is de omzetting van richtlijn 76/160/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 8 december 1975 betreffende de kwaliteit van het zwemwater. Doel ervan is, de verontreiniging van het zwemwater terug te dringen en het te beschermen tegen elke latere verslechtering.

Art. R107. Deze onderafdeling is niet van toepassing op het water dat voor therapeutische doeleinden bestemd is, noch op zwembadwater.

Art. R108. In de zin van deze onderafdeling wordt verstaan onder « stroomopwaartse zones » : geheel of gedeelte van het hydrografisch net dat zich stroomopwaarts bevindt van een badzone. Die zones zijn opgenomen in bijlage XXX, punt b).

Art. R109. § 1. De fysisch-chemische en microbiologische parameters, evenals de imperatieve waarden die van toepassing zijn op het zwemwater, zijn opgenomen in bijlage XXXI. In de badzones dient de kwaliteit van het water conform te zijn aan die dwingende waarden. § 2. De Minister bevoegd voor water kan de waarden vaststellen voor andere parameters. § 3. De in kolom I van bijlage XXXI aangegeven waarden zijn imperatieve, na te leven waarden. § 4. De in kolom G van bijlage XXXI aangegeven waarden zijn richtwaarden waarnaar gestreefd dient te worden.

Art. R110. § 1. Voor de toepassing van artikel 94 wordt het zwemwater geacht conform te zijn aan de parameters die daarop betrekking hebben : 1° als uit op één en dezelfde plaats verrichte bemonsteringen van het water dat volgens de in bijlage XXXI bepaalde frequentie onderzocht wordt, blijkt dat het water conform is aan de waarden van parameters met betrekking tot de kwaliteit van het betreffende water voor : a) 95% van de stalen in de gevallen waarin de parameters conform zijn aan die bepaald in kolom I van bijlage XXXI;b) 90% van de stalen in de andere gevallen, behalve voor de parameters « totale coliformen » en « fecale coliformen », waarvoor het percentage van de stalen gelijk mag zijn aan 80;2° en als voor de 5, 10 en 20% van de monsters die al naar gelang het geval niet conform zijn : a) het water niet meer dan 50% afwijkt van de waarde van de betreffende parameters, uitgezonderd voor de microbiologische parameters, het pH en de opgeloste zuurstof;b) de opeenvolgende bemonsteringen waaraan het water volgens een statistisch geschikte frequentie onderworpen wordt, niet afwijken van de waarden van de parameters die daarop betrekking hebben. § 2. De waardeoverschrijdingen bedoeld in artikel 94 worden niet in overweging genomen bij de vaststelling van de percentages bepaald onder § 1 wanneer zij het gevolg zijn van overstromingen, natuurrampen of uitzonderlijke weersomstandigheden.

Art. R111. § 1. De door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, verrichte bemonstering gebeurt volgens de minimumfrequentie bepaald in bijlage XXXI. § 2. De waterstalen worden genomen op plaatsen waar het gemiddeld aantal zwemmers per dag het hoogst is. Zij worden bij voorkeur genomen op 30 centimeter onder het wateroppervlak, de stalen van minerale oliën uitgezonderd, welke aan het oppervlak worden genomen. De bemonstering dient vijftien dagen voor aanvang van het badseizoen te beginnen. § 3. Het plaatselijk onderzoek naar de voorwaarden die stroomopwaarts heersen in het geval van badzones dient uiterst nauwkeurig te gebeuren en periodiek herhaald te worden met het oog op de bepaling van de geografische en topografische gegevens, het volume en de kenmerken van verontreinigende en potentieel verontreinigende lozingen, evenals de gevolgen ervan al naar gelang van de afstand ten opzichte van de badzone. § 4. Als uit de controle door een bevoegde overheid of de bemonstering en de analyse van stalen blijkt dat lozingen van substanties die de kwaliteit van het zwemwater kunnen aantasten, daadwerkelijk dan wel waarschijnlijk zijn, dienen er bijkomende bemonsteringen te gebeuren.

Er dienen eveneens bijkomende bemonsteringen te gebeuren indien er geheel andere redenen bestaan om te vermoeden dat de kwaliteit van het water verslechtert. § 5. De als referentie geldende analysemethodes voor de in overweging genomen parameters worden in bijlage XXXI aangegeven. De geaccrediteerde laboratoria die gebruik maken van andere methodes dienen zich ervan te vergewissen dat de verkregen resultaten evenwaardig zijn aan of vergelijkbaar zijn met de parameters die in voornoemde bijlage zijn aangegeven.

Art. R112. De toepassing van de regels voor de algemene immissienormen waaraan het zwemwater dient te voldoen kan in geen enkel geval als gevolg hebben dat de verslechtering van de huidige kwaliteit van het zwemwater daardoor rechtstreeks of onrechtstreeks kan toenemen.

Art. R113. § 1. De Minister bevoegd voor water kan afwijkingen toestaan : a) voor bepaalde parameters die met (0) gemerkt zijn in bijlage XXXI, wegens uitzonderlijke weersomstandigheden dan wel wegens een uitzonderlijke geografische omstandigheid;b) wanneer het zwemwater door toedoen van bepaalde substanties natuurlijk verrijkt wordt en daardoor de grenswaarden vastgesteld in bijlage XXXI overschreden worden. In geen enkel geval kunnen voor de in dit artikel bepaalde afwijkingen de eisen inzake bescherming van de volksgezondheid genegeerd worden. § 2. Indien er een afwijking toegestaan wordt, licht de Minister bevoegd voor water de Europese Commissie in over de motieven waarvoor en de termijnen waarin die afwijking van kracht is.

Art. R114. De afwijkingen voor afrasteringen die zijn toegestaan overeenkomstig artikel 50, laatste lid, worden in de badzones en in de stroomopwaartse zones die met een asterisk gemerkt zijn in bijlage XXX, opgeheven en het is er over het gehele jaar verboden het vee toe te laten te rekenen vanaf 16 september 2003.

Art. R115. Voor de badzones wordt de wijze van signalering vastgesteld door de Minister bevoegd voor water.

Art. R116. In afwijking van artikel 279, § 2, dient elke woning die haar huishoudelijk afvalwater in een badzone of in een stroomopwaartse zone aangewezen overeenkomstig deze onderafdeling loost en waarvoor het zelfstandige saneringsstelsel van toepassing is, uitgerust te zijn met een individueel zuiveringssysteem tegen uiterlijk 31 december 2005.

Art. R117. De Ministers bevoegd voor water, toerisme en landbouw zijn belast met de uitvoering van deze onderafdeling.

Onderafdeling IV. - Vaststelling van de algemene immissienormen van viswater Art. R118. Voor de toepassing van deze onderafdeling dient te worden verstaan onder "bindende waarden" : waarden van de fysisch-chemische parameters waaraan de viswateren moeten beantwoorden binnen een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van het besluit dat ze ingedeeld heeft of voor de eerste keer indeelt in viswaterzones Art. R119. Doel van deze onderafdeling is de bescherming of de verbetering van de kwaliteit van de stromende of stilstaande zoete wateren waarin vissen leven of zouden kunnen leven, indien de vervuiling beperkt of uitgeschakeld zou zijn, en die behoren tot : 1° inheemse soorten die een natuurlijke verscheidenheid vertonen;2° soorten waarvan de aanwezigheid wensbaar wordt geacht met het oog op het waterbeheer.De Minister bepaalt deze soorten. deze onderafdeling is van toepassing op de viswaterzones, met uitzondering van water in natuurlijke of kunstmatige bekkens dat wordt gebruikt voor intensieve visteelt.

Art. R120. De op viswateren toepasselijke fysisch-chemische parameters zijn vermeld in bijlage XXXIII. Voor de toepassing van deze parameters zijn de viswateren onderverdeeld in water voor zalmachtigen en water voor karperachtigen.

De in kolom G van bijlage XXXIII vermelde waarden zijn richtwaarden.

De in kolom I van bijlage XXXIII vermelde waarden zijn bindende waarden.

Art. R121. De viswaterzones worden geacht in overeenstemming te zijn met deze onderafdeling, indien de ontleding van monsters die in deze wateren voor een periode van twaalf maanden op een zelfde bemonsteringspunt zijn genomen met de minimale frequentie als aangegeven in bijlage XXXIII, uitwijzen dat zij voldoen aan de in bijlage XXXIII vermelde parameterwaarden, evenals aan de opmerkingen in de kolommen G en I van bijlage XXXIII voor : - 95 pct. van de monsters voor de parameters pH, BOD5, niet-geïoniseerde ammoniak, totaal ammonium, nitrieten, totaal residueel chloor, totaal zink en opgelost koper. Wanneer de gekozen frequentie voor monsterneming lager is dan één monster per maand, moet voor alle monsters aan bovengenoemde waarden en opmerkingen worden voldaan; - de in bijlage XXXIII vermelde percentages voor de parameters temperatuur en opgeloste zuurstof; - de vastgestelde gemiddelde concentratie voor de parameter gesuspendeerde stoffen.

Afwijkingen van de in bijlage XXXIII vastgestelde parameterwaarden of van de in kolommen G en I vermelde opmerkingen zullen voor de berekening van de in het eerste lid bedoelde percentages niet in aanmerking genomen worden wanneer ze het gevolg zijn van overstromingen en/of andere natuurrampen.

Wanneer uit een monster bliojkt dat de wateren niet in overeenstemming zijn met de in bijlage XXXIII vastgestelde waarden, kan de frequentie van monsterneming verhoogd worden zodat men ten minste twintig monsters behaalt tijdens een periode van twaalf maanden.

Art. R122. § 1. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, verricht representatieve bemonsteringen of laat er verrichten volgens de in bijlage XXXIII vermelde minimale frequentie. § 2. Indien het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, vaststelt dat de kwaliteit van de viswaterzones aanmerkelijk hoger is dan die voortkomt uit de toepassing van de in kolommen G en I van bijlage XXXIII vastgestelde waarden en vermelde opmerkingen, kan de Minister de in bijlage XXXIII vermelde frequentie van monsterneming doen verlagen.

Wanneer er geen enkele verontreiniging of geen enkel gevaar voor achteruitgang van deze kwaliteit is, kan de Minister besluiten dat er geen monsters behoeven te worden genomen. § 3. De exacte bemonsteringsplaats, de afstand tussen die plaats en het dichtsbijzijnde punt voor lozing van verontreinigende stoffen, alsmede de diepte waarop de monsters dienen te worden genomen zijn vastgesteld door de Minister aan de hand van in het bijzonder de plaatselijke milieuomstandigheden. § 4. Indien een monsterneming doet blijken dat een bepaalde waarde of een opmerking vermeld in de kolommen G en I van bijlage XXXIII niet overeenstemt, bepaalt de Minister of deze toestand te wijten is aan toeval, het gevolg is van een natuurlijk verschijnsel of van een vervuiling en bepaalt hij de gepaste maatregelen. § 5. Een aantal analyse-referentiemethodes is voor de betrokken parameter aangegeven in de bijlage XXXIII. De laboratoria die andere methodes aanwenden moeten de Minister ervan verzekeren dat de bekomen resultaten gelijkwaardig of vergelijkbaar zijn met die, aangeduid in bijlage XXXIII. Art. R123. De toepassing van de krachtens deze onderafdeling genomen maatregelen mag er in geen geval toe leiden dat de waterverontreiniging direct of indirect toeneemt.

Art. R124. De Minister kan van dit besluit laten afwijken : 1° voor bepaalde parameters die in bijlage XXXIII met (O) zijn aangeduid wegens uitzonderlijke meteorologische omstandigheden of bijzonder geografische omstandigheden;2° indien de aangewezen wateren een natuurlijke verrijking met bepaalde stoffen ondergaan waardoor niet voldaan wordt aan de in bijlage XXXIII voorgeschreven waarden;3° wat de parameter van de temperatuur betreft, goegrafisch beperkt, indien bewezen kan worden dat deze afwijkingen geen schadelijk gevolg met zich meebrengen voor de evenwichtige ontwikkeling van de visbestanden. Onderafdeling V. - Aanwijzing van beschermingszones van oppervlaktewater Art. R. 125. als beschermingszones in de zin van artikel 156, § 1, van het decreetgevende deel gelden : 1° de zones van tot drinkwater verwerkbaar water aangewezen in bijlage XXXIV;2° de zones van natuurlijk water aangewezen in bijlage XXXV. Art. R. 126. Wanneer de aangewezen beschermingszones een waterloop tot de bron ervan niet omvatten, kan een stroomopwaartse zone op die waterloop worden gevestigd.

De stroomopwaartse zones worden aangegeven in de bijlagen XXXIV tot XXXV volgens de beschermingszone waarop zij betrekking hebben.

Art. R. 127. De waarden van de parameters die in de in artikel 125, 1° bedoelde zones van toepassing zijn, zijn de algemene immissienormen die voorzien zijn in de artikelen 96 tot en met 105.

De waarden van de parameters die in de in artikel 125, 2° en in artikel 126 bedoelde zones van toepassing zijn, worden door de Minister vastgesteld voor iedere betrokken zone.

Binnen de zones van tot drinkwater verwerkbaar water zijn de waarden van de parameters van toepassing op de winningsplaats.

Art. R. 128. § 1. De Minister is bevoegd om de afwijkingsregelingen te laten toepassen waarvan sprake in de richtlijnen 75/440/EEG van 16 juni 1975 betreffende de vereiste kwaliteit van het oppervlaktewater dat bestemd is voor de productie van drinkwater in de Lid-Staten, gewijzigd bij de richtlijn 79/869/EEG van de Raad van 9 oktober 1979. § 2. Van richtlijn 75/440/EEG van 16 juni 1975 betreffende de vereiste kwaliteit van het oppervlaktewater dat bestemd is voor de productie van drinkwater in de Lid-Staten, gewijzigd bij de richtlijn 79/869/EEG van de Raad van 9 oktober 1979, mag in de volgende gevallen worden afgeweken : 1° 1° in geval van overstromingen of natuurrampen;2° bij bepaalde parameters die in bijlage XXXV bij richtlijn 75/440/EEG met (0) zijn aangeduid wegens uitzonderlijke geografische of weersomstandigheden;3° indien het oppervlaktewater een natuurlijke verrijking met bepaalde stoffen ondergaat, die aanleiding zou geven tot een overschrijding van de voor de categorieën A1, A2 en A3 in de tabel van bijlage XXXV van de richtlijn 75/440/EEG vastgestelde grenswaarden;4° in het geval van oppervlaktewater uit ondiepe meren met bijna stilstaand water, ten aanzien van sommige parameters voorzien van een sterretje in de tabel van bijlage XXXV;deze afwijking is slechts van toepassing op meren met een diepte van ten hoogste 20 meter, waarin de vervanging van het water meer dan een jaar in beslag neemt en waarin geen afvalwater wordt geloosd.

Indien van een afwijking gebruik wordt gemaakt, wordt de Commissie hiervan door het Gewest onverwijld in kennis gesteld, onder vermelding van de motieven en de vastgestelde termijn.

Art. R. 129. De referentie-meetmethoden en de minimumfrequenties van bemonstering, analyse en inspectie met betrekking tot de beschermingszones en tot de stroomopwaartse zones zijn die vastgesteld in het reglement inzake algemene immissienormen die respectievelijk voorzien zijn in de artikelen 96 tot en met 105.

Bij gebreke aan de in het reglement inzake algemene immissienormen bepaalde methoden, kan de Minister een methode vaststellen.

Art. R. 130. De maatschappijen voor drinkwaterproductie delen ieder jaar vóór 30 april aan de Afdeling Water van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu het resultaat van de analyses over de kwaliteit van het genomen oppervlaktewater mee. Afdeling II. - Bescherming van het oppervlaktewater tegen

de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen Onderafdeling I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving Art. R. 131. Deze afdeling heeft tot doel het aquatisch milieu te beschermen tegen de verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen.

Het is van toepassing op het geheel van de oppervlaktewateren.

Art. R. 132. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder "richtlijn" de richtlijn 76/464/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd.

Onderafdeling II. - Bepaling van de relevante gevaarlijke stoffen in het Waalse Gewest en de desbetreffende kwaliteitsdoelstellingen Art. R. 133. § 1. De stoffen die opgenomen kunnen worden op de lijst van de relevante gevaarlijke stoffen in het Waalse Gewest worden eerst gezocht onder de 99 stoffen van lijst II in bijlage bij de richtlijn, alsmede onder bepaalde metalen en metaalhoudende verbindingen.

Deze stoffen worden vermeld in kolom 2 van de tabel opgenomen in bijlage XXXVI. § 2. De lijst van de relevante stoffen in het Waalse Gewest wordt vastgesteld op grond van meetcampagnes voor het oppervlaktewater. § 3. Een stof die op lijst II opgenomen kan worden, wordt als relevant beschouwd zodra haar concentratie in het water die over minimum één jaar wordt gemeten, één keer de door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water; bepaalde vaststellingsgrens overschrijdt.

De in het Waalse Gewest geïdentificeerde relevante stoffen worden vermeld in kolom 5 van de tabel opgenomen in bijlage XXXVI. § 4. De aan de relevante gevaarlijke stoffen gebonden kwaliteitsdoelstellingen worden vermeld in kolom 6 van de tabel opgenomen in bijlage XXXVI. Voor het meetseizoen 2002 zijn de waarden vermeld in de tabel van de bijlage mediane waarden. De monsternemingen en de berekening van hun mediane waarden worden verricht als volgt : 1° de monsternemingen en de berekeningen worden jaarlijks uitgevoerd;2° in de loop van het jaar worden minstens 5 monsternemingen op dezelfde plaatsten uitgevoerd;3° de monsternemingen worden zo verspreid dat met verschillende weeromstandigheden rekening wordt gehouden. Voor de meetseizoenen 2003 en 2004 zijn de waarden vermeld in de tabel van de bijlage mediane waarden. De monsternemingen en de berekening van hun mediane waarden worden verricht als volgt : 1° de monsternemingen en de berekeningen worden jaarlijks uitgevoerd;2° in de loop van het jaar worden minstens dertien monsternemingen op dezelfde plaatsten uitgevoerd;3° de monsternemingen worden zo verspreid dat met verschillende weeromstandigheden rekening wordt gehouden. Te rekenen vanaf het meetseizoen 2005 zijn de waarden vermeld in de tabel van de bijlage waarden in jpercentile 90. De monsternemingen en de berekening van de waarde van percentile 90 worden als volgt verricht : 1° de monsternemingen en de berekeningen worden jaarlijks uitgevoerd;2° in de loop van het jaar worden minstens dertien monsternemingen op dezelfde plaatsten uitgevoerd;3° de monsternemingen worden zo verspreid dat met verschillende weeromstandigheden rekening wordt gehouden. § 5. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, beoordeelt op 31 december 2001 of de

kwaliteitsdoelstellingen voor de relevante gevaarlijke stoffen in acht zijn genomen. Het beoordelingsrapport wordt aan de Minister overgemaakt.

Voor elke relevante stof die aan de lijst wordt toegevoegd na bijwerking ervan, zoals bepaald in artikel 135, wordt aan het einde van een meetjaar beoordeeld of de kwaliteitsdoelstelling ervan al dan niet in acht is genomen.

Art. R134. De kwaliteitsdoelstellingen gelden niet voor de oppervlaktewateren of voor bepaalde gedeelten ervan : 1° in geval van buitengewone droogte;2° wegens wetenschappelijk vastgestelde geologische natuurlijke eigenschappen of andere, die van dien aard zijn dat ze de waterkwaliteit aantasten. Art. R. 135. § 1. De lijst van de gevaarlijke stoffen en/of van de desbetreffende kwaliteitsdoelstellingen worden één keer en uiterlijk 31 december 2001 bijgewerkt. § 2. De Minister kent een kwaliteitsdoelstelling toe aan elke nieuwe relevante gevaarlijke stof die aan de lijst wordt toegevoegd. § 3. Vanaf de eerste bijwerking wordt de lijst om de drie jaar bijgewerkt.

Onderafdeling III. - Controlenetwerk Art. R. 136. Uiterlijk 31 december 2000 wordt een netwerk tot stand gebracht voor de controle van de oppervlaktewateren verontreinigd door de in het aquatisch milieu aanwezige relevante gevaarlijke stoffen.

Art. R. 137. Het overeenkomstig artikel 136 tot stand gebrachte controlenetwerk heeft o.a. tot doel : 1° de relevante gevaarlijke stoffen of groepen van relevante gevaarlijke stoffen na minimum één jaar te identificeren onder de in artikel 133, § 1, bedoelde stoffen die in lijst II opgenomen kunnen worden en in het water kunnen voorkomen; 2° de evolutie van de relevante gevaarlijke stoffen te volgen t.o.v. de kwaliteitsdoelstelling ervan; 3° het effect van de in de artikelen 139 tot en met 141 bedoelde programma's ter vermindering van de verontreiniging te beoordelen. Art. R. 138. § 1. De Minister gaat over of laat overgaan tot de representatieve monsternemingen volgens de minimale frequentie bedoeld in artikel 133, § 4. § 2. Tussen het moment van de monsterneming en dat van het laboratoriumonderzoek, wordt alles in het werk gesteld om de verslechtering van de oorspronkelijke kwaliteit van de monsters te voorkomen. § 3. De controle van de kwaliteitsdoelstellingen wordt bij voorkeur verricht via gestandaardiseerde analysetechnieken van het type ISO, EPA, EN. De laboratoria die aangepaste of andere methodes gebruiken, moeten zich vergewissen van de geldigheid van hun methodes die niet gestandaardiseerd zijn, en dat bewijzen aan de hand van herhaalbaarheids- en reproduceerbaarheidsproeven.

Het laboratorium zal rekening houden met de bestaande normen en methoden i.v.m. de maximale bewaartijd die men vóór de analyse aanraadt in acht te nemen.

Onderafdeling IV - Programma's ter vermindering van de verontreiniging veroorzaakt door de relevante gevaarlijke stoffen in het Waalse Gewest Art. R. 139. De Minister bepaalt een programma ter vermindering van de verontreiniging veroorzaakt door elke relevante gevaarlijke stof bedoeld in kolom 5 van de tabel in bijlage XXXVI waarvan de kwaliteitsdoelstelling op 31 december 2001 niet in acht is genomen.

Deze programma's liggen vast binnen drie maanden, te rekenen van 31 december 2001.

De Minister bepaalt specifieke programma's ter vermindering van de relevante gevaarlijke stoffen die aan de lijst worden toegevoegd na 31 december 2001 en die niet voldoen aan hun kwaliteitsdoelstelling aan het einde van het meetjaar dat volgt op dat van hun indeling. Deze programma's worden goedgekeurd binnen zes maanden na het einde van het meetjaar.

Art. R. 140. De programma's ter vermindering van de verontreiniging bepalen in welke ate de verschillende aangenomen en/of voorziene instrumenten, met inbegrip van de wettelijke, reglementaire en administratieve maatregelen, tot hun verwezenlijking bijdragen.

De programma's kunnen ook specifieke bepalingen bevatten i.v.m. de samenstelling en het gebruik van de bedoelde stoffen en rekening houden met de recentste technische voortgangen die economisch realiseerbaar zijn.

De middelen die worden aangewend om de relevante gevaarlijke stoffen onder hun kwaliteitsdoelstelling te brengen, kunnen met name betrekking hebben op de vermindering bij de emissie en/of het gebruik, het erkenningssysteem, het belastingsysteem en het uitvoeringsverbod.

De kwaliteitsdoelstellingen moeten uiterlijk vijf jaar na de goedkeuring van het programma gehaald worden.

Art. R. 141. Als blijkt dat een kwaliteitsdoelstelling aan het einde van het overeenkomstige verminderingsprogramma niet in acht genomen wordt en voor zover vaststaat dat de oorzaak van de niet-inachtneming gedeeltelijk of geheel te wijten is aan menselijke activiteiten die op het Waalse grondgebied worden uitgevoerd, neemt de Minister bijkomende maatregelen om de inachtneming ervan te waarborgen. Afdeling III. - Gecombineerde aanpak

Art. R. 142. De wetgevingen bedoeld in artikel 160, § 2, 3°, van het decreetgevende deel worden opgesomd in bijlage V. HOOFDSTUK III. - Bescherming van grondwater en van water gebruikt voor het winnen van tot drinkwater verwerkbaar water Afdeling I. - Het winnen van tot drinkwater verwerkbaar

oppervlaktewater en de waterwinnings-, voorkomings- en toezichtsgebieden Onderafdeling I. - Begripsomschrijvingen Art. R. 143. Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden verstaan onder : 1° « bovengrondse installatie » : gedeelte van de bovengrondse waterwinplaats bestemd voor het opvangen van tot drinkwater verwerkbaar water, met inbegrip van het gebouw dat ze beschermt;2° « waterwinning » : handeling die bestaat in het opvangen van oppervlaktewater dat tot drinkwater kan verwerkt worden. Onderafdeling II. - Waterwinningsvergunning Art. R. 144. De waterwinningen moeten minstens voldoen aan volgende voorwaarden : 1° de kwaliteit van het oppervlaktewater waar de waterwinning plaatsvindt, moet beschermd worden;2° de uit een oppervlaktewater opgevangen hoeveelheid water moet zodanig bepaald worden dat de waterwinning het ecologisch en sanitair evenwicht ervan niet in gevaar brengt;3° de veiligheid van personen en goederen mag niet lijden onder waterwinningen uitgevoerd in tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater. Art. R. 145. De waterwinningen zijn in twee categorieën ingedeeld.

Categorie A omvat alle waterwinningen, met inbegrip van degenen die door particulieren uitsluitend uitgevoerd worden voor de huishoudelijke behoeften van hun gezin, doch met uitzondering van degenen die tot categorie B behoren.

Categorie B omvat de waterwinningen bestemd voor : 1° de openbare watervoorziening;2° de menselijke consumptie;3° de vervaardiging van levensmiddelen;4° de voorziening van openbare installaties zoals zwembaden, baden, douches of andere gelijksoortige installaties. Art. R. 146. De milieuvergunningen voor inrichtingen met een waterwinning vermelden de na te komen voorwaarden betreffende met name : 1° de waterwinningsapparaten;2° de uitvoerings- en uitrustingsmodaliteiten van de installatie;3° de meetinrichtingen van de hoeveelheden water en de waterstanden en de inrichtingen voor de monsterneming in de installatie;4° het gebruik van het opgevangen water;5° de dagelijks en jaarlijks op te vangen maximale hoeveelheid water;6° de frequentie van de tellingstaten van de opgevangen hoeveelheden water;7° de bescherming van de omliggende grondwaterwinningen;8° de openbare veiligheid;9° de te treffen maatregelen indien de waterwinning niet meer gebruikt wordt. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, is bevoegd om de goede staat van de meetinrichtingen

te controleren; het dient te worden ingelicht over elke wijziging of vervanging van die inrichtingen.

De houder van een milieuvergunning voor inrichtingen met een waterwinning wordt ertoe gehouden het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, jaarlijks uiterlijk op 31 januari de tijdens het jaar tevoren opgevangen hoeveelheid water mede te delen en in het algemeen elk ander gegeven omtrent de milieuvergunning en de gebruiksmodaliteiten van de waterwinning.

Onderafdeling III. - Waterwinnings-, voorkomings- en toezichtsgebieden Art. R. 147. Het waterwingebied wordt aan de landzijde afgebakend door een lijn gelegen op 10 meter van de buitengrenzen van de voor de waterwinning strikt noodzakelijke bovengrondse installaties en, aan de waterloopzijde, door de eigendomgrens van het Gewest.

In afwijking van lid 1 kan de afbakening van het waterwingebied overeenstemmen met natuurlijke of kunstmatige topografische vaste punten of grenzen zoals verkeerswegen, waterlopen, bouwlijnen, afsluitingen, bouwlijnen of met administratieve grenzen zoals kadastrale afdelingen.

In dat geval mag de Minister bij een met redenen omkleed besluit bijkomende beschermingsmaatregelen opleggen.

Art. R. 148. Een voorkomingsgebied dient te worden bepaald voor elke waterwinning van categorie B. Art. R. 149. Het voorkomingsgebied bestaat enerzijds uit het beschermingsgebied bedoeld in artikel 156 en anderzijds uit twee gebieden die aan voornoemd beschermingsgebied grenzen, met dezelfde lengte en een breedte vermeld in het besluit tot oprichting van het voorkomingsgebied.

De breedte van de in lid 1 bedoelde aangrenzende gebieden kan veranderlijk zijn.

Art. R. 150. Na het overeenkomstig artikel 152 uitgevoerd openbaar onderzoek neemt de Minister een besluit tot bepaling van het voorkomingsgebied en tot regeling van de activiteiten in dat gebied; hij deelt het mede aan de betrokken gemeenten, aan het bestendige deputatie van de provincieraad en aan elke persoon die tijdens het openbaar onderzoek opmerkingen heeft gemaakt.

Art. R. 151. Na het overeenkomstig artikel 152 uitgevoerd openbaar onderzoek stelt de Minister het toezichtsgebied vast en regelt zij de activiteiten die in dat gebied plaatsvinden; hij deelt het mede aan de betrokken gemeenten, aan de bestendige deputatie van de provincieraad en aan elke persoon die tijdens het openbaar onderzoek opmerkingen heeft gemaakt.

Onderafdeling IV. - Openbaar onderzoek Art. R. 152. De Minister stuurt de projecten van voorkomings- en toezichtsgebieden samen met hun bijlagen naar de gemeenten op het grondgebied waarvan voornoemde gebieden zich geheel of gedeeltelijk uitstrekken.

Binnen vijftien dagen na ontvangst van het dossier opent het college van burgemeester en schepenen een onderzoek naar voor- en nadelen van het werk door aanplakking van een bericht met het voorwerp van het onderzoek. Dat bericht wordt gedurende dertig dagen op de gebruikelijke plaatsen aangeplakt; tegelijkertijd stuurt het college van burgemeester en schepenen een afschrift ervan naar de eigenaars en de voornaamste bewoners van de in het gebied gelegen gebouwen, alsmede naar de openbare besturen waaronder een in hetzelfde gebied gelegen verkeersweg, waterloop of om het even welke installatie of instelling ressorteren.

Het dossier en de daarbij gevoegde plannen kunnen tijdens de hele duur van het onderzoek door de betrokkenen geraadpleegd worden. De personen die het wensen, kunnen een afschrift van die documenten verkrijgen tegen betaling van de door het college van burgemeester en schepenen vastgestelde kostprijs.

Binnen dezelfde termijn zamelt een lid van het college van burgemeester en schepenen of door een daartoe afgevaardigde ambtenaar de schriftelijke opmerkingen in. Bij het verstrijken van die termijn wordt een zitting gehouden waarop alle personen die het wensen, gehoord worden en aan het einde waarvan proces-verbaal wordt opgemaakt ter sluiting van het onderzoek naar voor- en nadelen van het werk.

Het gemeentebestuur stuurt het dossier binnen een termijn van tien dagen na sluiting van het onderzoek samen met het gemotiveerd advies van het college van burgemeester en schepenen terug naar de Minister. Afdeling II. - Grondwaterwinningen, waterwinnings-,

voorkomings- en toezichtsgebieden en kunstmatige aanvulling van de grondwaterlagen Onderafdeling I. - Begripsomschrijvingen Art. R. 153. Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden verstaan onder : 1° " toegelaten maximale concentratie" de concentratie voor pesticiden en aanverwante producten : a.0,1 g/l per afzonderlijke stof; b. 0,5 g/l in totaal;2° bovengrondse installatie " : gedeelte van de aan het oppervlak gelegen waterwininstallatie, alsmede het gebouw dat ze beschermt; 3°"pesticiden" : insekticiden : a) persistente organische chloorverbindingen;b) organische fosforverbindingen;c) carbamaten;d) herbiciden;e) fungiciden;f) regulators voor plantengroei;4° « waterwinning » : handeling die erin bestaat grondwater op te vangen;5° « lozing » : het lozen van stoffen en materies in het grondwater, met of zonder sijpeling in de grond of de ondergrond;6° « stoffen vermeld op lijst I of II » : alle stoffen die op lijst I of II van bijlage XXXVII voorkomen;7° « houder » : houder van de in artikel 169 van het decreetgevende deel bedoelde milieuvergunning voor een inrichting met een waterwinning. Onderafdeling II. - Waterwinningsvergunning Art. R. 154. De waterwinningen moeten minstens voldoen aan volgende voorwaarden : 1° de kwaliteit van het grondwater moet beschermd worden;2° de in een bepaalde waterlaag opgevangen hoeveelheid water moet overeenstemmen met een jaarlijks totaal volume dat de jaarlijkse gemiddelde natuurlijke voorziening van die waterlaag niet overschrijdt;3° de veiligheid van personen en goederen mag niet lijden onder de aan het grondwater aangebrachte wijzigingen. Art. R. 155. De waterwinningen zijn in vier categorieën ingedeeld.

Categorie A omvat : 1° de proefbemalingen die niet langer dan twaalf maanden duren;2° de tijdelijke bemalingen uitgevoerd tijdens openbare of particuliere civieltechnische werken. Categorie B omvat de waterwinningen bestemd voor : 1° de openbare watervoorziening;2° de watervoorziening onder de vorm van verpakt bron- of natuurlijk mineraalwater, alsmede het water voor thermaal gebruik;3° de menselijke consumptie;4° de vervaardiging van levensmiddelen;5° de voorziening van openbare installaties zoals zwembaden, baden, douches of andere gelijksoortige installaties. De door particulieren uitgevoerde waterwinningen met het oog op het exclusief huishoudelijk gebruik ervan zijn uit categorie B uitgesloten.

Categorie C omvat de waterwinningen die niet tot de categorieën A en B behoren en waarvan de opgevangen capaciteit 10 m3 per dag of 3000 m3 per jaar overschrijdt.

Categorie D omvat de waterwinningen die niet tot de categorieën A en B behoren en waarvan de capaciteit noch 10 m3 per dag noch 3000 m3 per jaar overschrijdt.

Art. R. 156. De milieuvergunningen voor inrichtingen met een waterwinning vermelden de na te komen voorwaarden betreffende, met name : 1° de waterwinningsapparaten;2° het gescheiden houden van de verschillende waterlagen;3° de uitvoerings- en uitrustingsmodaliteiten van de installatie;4° de meetinrichtingen van de hoeveelheden water en de waterstanden en de inrichtingen voor de monsterneming in de installatie;5° het gebruik van het opgevangen water;6° de dagelijks en jaarlijks op te vangen maximale hoeveelheid water;7° de frequentie van de tellingstaten van de hoeveelheden water;8° de bescherming van de omliggende waterwinplaatsen;9° de openbare veiligheid;10° de modaliteiten inzake de uitvoering en de uitrusting van voor de exploitatie vereiste bijbehorende installaties zoals toegangs- en verluchtingsschachten van wateropvanggalerijen, die een verontreinigingsgevaar inhouden;11° de inplanting van de piëzometers bestemd voor het meten van de hydrogeologische parameters verbonden met de ontgonnen waterlaag en voor de desbetreffende monsterneming;12° de te treffen tijdelijke en bijzondere beschermingsmaatregelen om elke waterverontreiniging te voorkomen, in het geval van waterwinningen van categorie A;13° de te treffen maatregelen indien de waterwinning niet meer gebruikt wordt. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, is bevoegd om de goede staat van de meetinrichtingen

te controleren; het dient te worden ingelicht over elke wijziging of verplaatsing van die inrichtingen.

De houder van een milieuvergunning voor een inrichting met een waterwinning wordt ertoe gehouden het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, jaarlijks uiterlijk op 31 januari de tijdens het jaar tevoren opgevangen hoeveelheid water mede te delen en in het algemeen elk ander gegeven omtrent de milieuvergunning en de gebruiksmodaliteiten van de waterwinning.

Onderafdeling III. - Waterwin-, voorkomings- en toezichtsgebieden Art. R. 157. § 1. Voor alle waterwinningen wordt het waterwingebied afgebakend door een lijn gelegen op 10 meter van de buitengrenzen van de voor de waterwinning strikt noodzakelijke bovengrondse installaties.

Het aldus opgericht gebied wordt « gebied I » genoemd. § 2. Wat de waterwinningen van categorie A betreft, verduidelijkt de milieuvergunning de te treffen beschermingsmaatregelen en de grenzen van het waterwingebied. § 3. Voor waterwinningen gelegen in een in bedrijf zijnde steengroeve stemmen de grenzen van het waterwingebied overeen met die van de waterwinning.

Art. R. 158. § 1. Een voorkomingsgebied moet bepaald worden voor elke waterwinning van categorie B in een vrije waterlaag. § 2. Een voorkomingsgebied kan bepaald worden voor elke waterwinning van categorie B gelegen in een lens of voor elke waterwinning van categorie C. Art. R. 159. § 1. In het geval van een vrije waterlaag wordt het voorkomingsgebied verdeeld in twee ondergebieden die respectievelijk dichtbijgelegen voorkomingsgebied of gebied IIa en verwijderd voorkomingsgebied of gebied IIb genoemd worden. 1° Het gebied IIa is begrepen tussen de omtrek van gebied I en een lijn gelegen op een afstand van de waterwinning die overeenstemt met een verplaatsingstijd van het grondwater tot aan de waterwinning gelijk aan 24 uur in verzadigde grond. Bij gebrek aan voldoende gegevens waarbij gebied IIa overeenkomstig voornoemd beginsel afgebakend kan worden, wordt dit gebied afgebakend door een lijn gelegen op een minimale horizontale afstand van 35 meter vanaf de bovengrondse installaties wanneer het om putten gaat, en door twee lijnen gelegen op minstens 25 meter aan weerszijden van de bovengrondse projectie van de lengteas wanneer het om galerijen gaat. 2° Gebied IIb is begrepen tussen de buitenomtrek van gebied IIa en de buitenomtrek van het wingebied van de waterwinning. De afstand tussen de buitenomtrek van gebied IIb en het werk mag echter niet groter zijn dan degene die overeenstemt met een verplaatsingstijd van het grondwater tot aan de waterwinning gelijk aan vijftig dagen in verzadigde grond.

Bij gebrek aan voldoende gegevens waarbij gebied IIb overeenkomstig voornoemd beginsel afgebakend kan worden, bedraagt de afstand tussen de omtrek van dit gebied en de buitenomtrek van gebied IIa : a) 100 meter voor de waterhoudende zandformaties;b) 500 meter voor de waterhoudende grintformaties of de afstand tussen de waterloop en de grens van de waterhoudende alluviale formatie, c) 1 000 meter voor de waterhoudende gescheurde of karstische formaties. Wanneer het grondwater de waterwinning langs voorkeursafwateringsassen bevoorraadt, wordt gebied IIb langs die assen uitgebreid over een maximale afstand van 1 000 meter en over een breedte die minstens gelijk is aan die van gebied IIa.

Die afstanden zijn vatbaar voor herziening indien later verkregen gegevens toelaten gebied IIb vast te stellen naargelang van de verplaatsingstijden of de grenzen van het ingangsgebied van de waterwinning. § 2. Wanneer er een verontreinigingsgevaar bestaat, is het voorkomingsgebied in een lens het gebied waarin de verplaatsingstijd kleiner is dan vijftig dagen in verzadigde grond. Dit gebied heeft de kenmerken van een verwijderd voorkomingsgebied. § 3. Na het overeenkomstig artikel 162 uitgevoerd openbaar onderzoek neemt de Minister een besluit tot bepaling van de in de §§ 1 en 2 bedoelde voorkomingsgebieden en tot regeling van de activiteiten in die gebieden; hij deelt het mede aan de betrokken gemeenten, aan de bestendige deputatie van de provincieraad, aan de provinciale directie Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium van het Ministerie van het Waalse Gewest en aan elke persoon die tijdens het openbaar onderzoek opmerkingen heeft gemaakt.

Art. R. 160. In afwijking van de artikelen 158 en 159 kan de afbakening van de waterwin- en voorkomingsgebieden overeenstemmen met natuurlijke of kunstmatige topologische vaste punten en grenzen, zoals verkeerswegen, waterlopen, afsluitingen, bouwlijnen of met administratieve grenzen, zoals kadastrale secties.

In de in het eerste lid bedoelde gevallen kan de Minister bij een met redenen omkleed besluit « bijkomende » beschermingsmaatregelen opleggen in de waterwinnings- en de voorkomingsgebieden.

Art. R. 161. § 1. Na het overeenkomstig artikel 162 uitgevoerd openbaar onderzoek stelt de Minister het toezichtsgebied vast en regelt hij de activiteiten in dat gebied; hij deelt het mede aan de betrokken gemeenten, aan de bestendige deputatie van de provincieraad, aan de provinciale directie Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium van het Ministerie van het Waalse Gewest en aan elke persoon die tijdens het openbaar onderzoek opmerkingen heeft gemaakt. § 2. Wanneer de waterwinning van categorie B voor de productie van bronwater, natuurlijk mineraalwater of thermaalwater bestemd is en indien de houder van de milieuvergunning de aanleg van een toezichtsgebied aanvraagt, laat de Minister overeenkomstig artikel 162 een openbaar onderzoek uitvoeren.

Onderafdeling IV. - Openbaar onderzoek Art.R. 162. De Minister stuurt de ontwerpen van voorkomings- en toezichtsgebieden samen met hun bijlagen naar de gemeenten op het grondgebied waarvan voornoemde gebieden zich geheel of gedeeltelijk uitstrekken.

Binnen vijftien dagen na ontvangst van het dossier opent het college van burgemeester en schepenen een onderzoek naar voor- en nadelen van het werk door aanplakking van een bericht met het voorwerp van het onderzoek. Dat bericht blijft gedurende dertig dagen op de gewone plaatsen aangeplakt; tegelijkertijd stuurt het college van burgemeester en schepenen een afschrift ervan naar de eigenaars en de voornaamste bewoners van de in het gebied gelegen gebouwen, alsmede naar de openbare besturen waaronder een in hetzelfde gebied gelegen verkeersweg, waterloop of om het even welke installatie of instelling ressorteren.

Het dossier en de daarbijgevoegde plannen kunnen tijdens de hele duur van het onderzoek door alle betrokkenen geraadpleegd worden. De personen die het wensen, kunnen een afschrift van die documenten verkrijgen tegen betaling van de door het college van burgemeester en schepenen vastgestelde kostprijs.

Binnen dezelfde termijn zamelt een lid van het college van burgemeester en schepenen of een daartoe afgevaardigde ambtenaar de schriftelijke opmerkingen in. Bij het verstrijken van die termijn wordt een zitting gehouden waarop alle personen die het wensen, gehoord worden aan het einde waarvan proces-verbaal wordt opgemaakt ter sluiting van het onderzoek naar voor- en nadelen van het werk.

Het gemeentebestuur stuurt het dossier binnen een termijn van tien dagen na sluiting van het onderzoek samen met het gemotiveerd advies van het college van curgemeester en schepenen terug naar de Minister.

Onderafdeling V. - Beschermingsmaatregelen Art. R. 163. Niettegenstaande de bijzondere voorwaarden die de Minister wegens specifieke omstandigheden kan opleggen, zijn de algemene voorwaarden van deze onderafdeling van toepassing op de door haar omschreven gebieden. - Waterwingebieden Art. R. 164. Daar waar het waterwingebied toegankelijk is, plaatst de houder van een milieuvergunning voor een inrichting met een waterwinning van categorie B of C een omheining, een dichte heg of elke andere omsluiting om derden de toegang te ontzeggen en elke lozing in het gebied te voorkomen.

De onbebouwde delen van het waterwingebied worden zo ingericht dat elke besmetting wordt voorkomen; het gebruik van pesticiden is er verboden.

Bij de toegangswegen tot het waterwingebied worden zichtbare borden geplaatst met leesbare informatie over de aard van de winning, de identiteit van de houder en de bij ongeval bereikbare diensten. - Voorkomingsgebieden Paragraaf één. - Dichtbijgelegen voorkomingsgebieden Art. R. 165. In het voorkomingsgebied zijn verboden : 1° het gebruik of het lozen van producten of materies die stoffen van lijst I of II bevatten, of elke andere handeling die aanleiding zou kunnen geven tot het lozen van deze stoffen. Toegelaten zijn evenwel : a) het gebruik van bij luchtdruk gasvormige koolwaterstoffen;b) het gebruik van vloeibare koolwaterstoffen, oliën en smeermiddelen bestemd voor de werking van motorvoertuigen die vanwege hun activiteit in het dichtbijgelegen voorkomingsgebied moeten komen;c) het gebruik van stoffen van lijst I of II, voor zover zij opgeslagen worden op of boven ondoorlatende oppervlakten voorzien van een opvangsysteem dat elke lozing uitsluit;d) het huishoudelijke gebruik van vloeibare koolwaterstoffen, oliën en smeermiddelen of producten die dergelijke stoffen bevatten en die bewaard worden in waterdichte ontvangers en opgeslagen worden op ondoorlatende oppervlakten voorzien van een opvangsysteem dat elke lozing uitsluit. Lucht- of kelderontvangers met een volume van meer dan 500 liter worden geplaatst in waterdichte retentiekommen waarvan de capaciteit voldoende is om elke vloeibare lozing te voorkomen.

Ingegraven ontvangers zijn voorzien van een dubbelhulsel waarvan de waterdichtheid gecontroleerd kan worden om zich ervan te vergewissen dat elke lozing uitgesloten is; 2° de centra voor technische ondergraving bedoeld in het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;3° de opslag van meststoffen en pesticiden;4° verliesputten en de ondergrondse verspreiding van huishoudelijke effluenten;5° opslaginstallaties voor producten waarvan de natuurlijke afbraak het grondwater dreigt te verontreinigen;6° kampeer-, sport- en ontspanningsterreinen;7° drinkbakken;8° vergaarkommen die niet waterdicht zijn;9° oppervlakten voor het parkeren van meer dan vijf motorvoertuigen; 10° de permanent en occasioneel gebruikte circuits en terreinen bedoeld in rubriek 92.61.10 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. R. 166. In het dichtbijgelegen voorkomingsgebied is het verboden : 1° nieuwe kerkhoven aan te leggen;2° nieuwe overdekte omheinde dierenruimten te bouwen, met name stallen en kennels. De dierenruimten die reeds gebruikt worden op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot bepaling van een dichtbijgelegen voorkomingsgebied, moeten beschikken over een ondoorlatende bodem en over een opvangsysteem dat elke lozing uitsluit.

Art. R. 167. In het dichtbijgelegen gebied : 1° mogen de lozingen en de afvoer van afvalwater of gezuiverd water slechts in waterdichte riolen, afvoerleidingen of geulen plaatshebben;2° moeten de leidingen voor producten of materies die stoffen van lijst I of II bevatten, waterdicht zijn;de kans op een toevallige breuk ervan moet tot een minimum worden herleid; 3° worden de opslagplaatsen voor afvalstoffen of de installaties voor de verwijdering of de valorisatie van de afvalstoffen bedoeld in het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen aan de volgende regels onderworpen : a) zij worden opgericht op ondoorlatende grond;b) zij worden voorzien van een opvangsysteem dat elke lozing voorkomt;4° worden de opslagplaatsen voor dierlijke meststoffen als mest, aalt of gier, en opslagplaatsen voor inkuilingsproducten die vloeibare lozingen kunnen veroorzaken, aan de volgende regels onderworpen : a) zij mogen alleen producten opslaan van landbouwbedrijven die geheel of gedeeltelijk binnen de grenzen van het voorkomingsgebied gelegen zijn;b) de stoffen worden opgeslagen in waterdichte tanks of ontvangers of op plaatsen waar de grond ondoorlatend is;c) de opslagplaatsen zijn uitgerust met een opvangsysteem dat elke vloeibare lozing uitsluit;5° mogen de verspreidingen van dierlijke meststoffen, van producten die voor landbouwdoeleinden verspreid mogen worden, en van stikstofkunstmeststoffen de in bijlage III vermelde maximumdosissen niet overschrijden;6° mogen de verspreidingen van pesticiden de op de verpakkingen vermelde dosissen niet overschrijden, overeenkomstig de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt en het besluit van 5 juni 1975 betreffende het bewaren, het verkopen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen en fytofarmaceutische producten. Als de Minister vaststelt dat de concentratie actieve stoffen die pesticiden bevatten, in het ontvangende water hoger is dan : 7° 80% van de voor het drinkwater toegelaten maximale concentratie, m.b.t. de waarde die per afzonderlijke stof is vastgesteld, of dan 8° 80% van de voor het drinkwater toegelaten maximale concentratie, m.b.t. de waarde die voor het geheel van de stoffen is vastgesteld, neemt hij de gepaste maatregelen om sommige landbouw- en huishoudelijke praktijken te wijzigen en zelfs de verspreiding van pesticiden te verbieden; 9° weggedeelten die het doorkruisen, voorzien van waterdichte geulen voor de opvang van alle vloeistoffen of stoffen in geloosd kunnen worden;10° wanneer putten, boringen, uithollingen of grondwerken die op meer dan 3 meter onder de grondoppervlakte worden uitgevoerd, onderworpen zijn aan een voor advies of toestemming aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, van Ruimtelijke ordening, Stedebouw en Patrimonium moet voorgelegd, wint dit laatste tijdens het onderzoek van de aanvraag het advies van de houder in. Deze formaliteit wordt geëist wanneer voornoemde werken, in de dichtbijgelegen voorkomingsgebieden van de winningen van mineraal, thermaal en koolzuurhoudend water, een diepte van meer dan 2 meter worden uitgevoerd.

Indien het advies niet gegeven wordt binnen de maand vanaf dag van kennisgeving van de aanvraag, wordt het gunstig geacht te zijn.

Paragraaf II. - Afgelegen voorkomingsgebieden Art. R. 168. In het afgelegen voorkomingsgebied zijn verboden : 1° de centra voor technische ondergraving bedoeld in het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, met uitzondering van de gecontroleerde stortplaatsen van klasse 3, zoals bepaald bij artikel 32, § 1, van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 23 juli 1987 betreffende de gecontroleerde stortplaatsen 2° de verliesputten. Art. R. 169. In het afgelegen voorkomingsgebied is de aanleg verboden van : 1° nieuwe kerkhoven;2° nieuwe kampeerterreinen; 3° de permanent en occasioneel gebruikte circuits en terreinen bedoeld in rubriek 92.61.10 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. R. 170. In het afgelegen voorkomingsgebied : 1° worden vloeistoffen die stoffen van lijst I of II bevatten, alsmede vloeibare koolwaterstoffen, oliën en smeermiddelen opgenomen in waterdichte ontvangers, geplaatst op ondoorlaatbare oppervlakten die voorzien zijn van een opvangsysteem dat elke vloeibare lozing uitsluit, onverminderd andere striktere reglementaire bepalingen en met uitzondering van elektrische transformatoren waarvan het hulsel een vloeistof van lijst I of II bevat, mits zodanig te zijn uitgerust dat het gevaar voor een hulselbreuk tot een minimum is herleid. De lucht- of kelderontvangers van vloeibare koolwaterstoffen, met een volume van meer dan 500 liter, worden geplaatst in waterdichte retentiekommen die een voldoende capaciteit hebben om elke vloeibare lozing te voorkomen.

De ingegraven ontvangers van vloeibare koolwaterstoffen zijn voorzien van een dubbelhulsel waarvan de waterdichtheid gecontroleerd kan worden om zich ervan te vergewissen dat elke lozing uitgesloten is; 2° moeten de leidingen voor producten of materies die stoffen van lijst I of II bevatten, waterdicht zijn;het gevaar voor een toevallige breuk ervan moet tot een minimum herleid worden; 3° worden de opslagplaatsen voor afvalstoffen of de installaties voor de verwijdering of valorisatie van afvalstoffen bedoeld in het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen aan de volgende regels onderworpen : a) zij worden opgericht op ondoorlatende gronden;b) zij worden voorzien van een opvangsysteem dat elke lozing voorkomt;4° worden : - dierlijke meststoffen als mest, aalt, gier; - meststoffen en pesticiden; - en inkuilingsprodukten waaruit vloeibare lozingen kunnen voortkomen, in waterdichte tanks of ontvangers opgeslagen of worden de ervoor oppervlakten opgericht. De opslagplaatsen zijn voorzien van een opvangsysteem dat het lekken van vloeistoffen uitsluit; 5° moeten de overdekte omheinde dierenruimten, met name stallen en kennels, beschikken over een ondoorlatende bodem en over een opvangsysteem dat elke lozing uitsluit;6° mogen de verspreidingen van dierlijke meststoffen, van producten die voor landbouwdoeleinden verspreid mogen worden, en van stikstofkunstmeststoffen de in bijlage XXXVIII vermelde maximumdosissen niet overschrijden;7° mogen de verspreidingen van pesticiden de op de verpakkingen vermelde dosissen niet overschrijden, overeenkomstig de wet van 11 juli 1969 betreffende de pesticiden en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, en het besluit van 5 juni 1975 betreffende het bewaren, het verkopen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen en fytofarmaceutische producten. Als de Minister vaststelt dat de concentratie actieve stoffen die pesticiden bevatten, in het ontvangende water hoger is dan : a) 80 % van de voor het drinkwater toegelaten maximale concentratie; m.b.t. de waarde die per afzonderlijke stof is vastgesteld, of dan b) 80 % van de voor het drinkwater toegelaten maximale concentratie, m.b.t. de waarde die voor het geheel van de stoffen is vastgesteld, neemt hij de gepaste maatregelen om sommige landbouw- en huishoudelijke praktijken te wijzigen en zelfs de verspreiding van pesticiden te verbieden; 8° wanneer putten, boringen, uithollingen of grondwerken die op meer dan 5 meter onder de grondoppervlakte worden uitgevoerd, onderworpen zijn aan een voor advies of toestemming aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, van Ruimtelijke ordening, Stedenbouw en Patrimonium moet voorgelegd, wint dit laatste tijdens het onderzoek van de aanvraag het advies van de houder in. Deze formaliteit wordt geëist wanneer voornoemde werken, in de dichtbijgelegen voorkomingsgebieden van de winningen van mineraal, thermaal en koolzuurhoudend water, op een diepte van meer dan 3 meter worden uitgevoerd.

Indien het advies niet gegeven wordt binnen de maand vanaf de dag van kennisgeving van de aanvraag, wordt het gunstig geacht te zijn.

Art. r.171. Voor de toepassing van dit hoofdstuk zijn de overeenkomstig artikel 2 van de wet van 1 augustus 1924 omtrent de bescherming der minerale of thermale wateren vastgestelde beschermingsomtrekken gelijkgesteld met de afgelegen voorkomingsgebieden.

Paragraaf III - Toezichtsgebieden Art. R. 172. In het toezichtsgebied : 1° mogen de verspreidingen van dierlijke meststoffen, van producten die voor landbouwdoeleinden verspreid mogen worden, en van stikstofhoudende meststoffen de in bijlage XXXVIII bedoelde maximumdosissen niet overschrijden;2° als de Minister vaststelt dat de overeenkomstig de artikelen 167, 6°, en 170, 7°, getroffen restrictieve maatregelen onvoldoende zijn, kan hij, voor het gehele toezichtsgebied of een gedeelte ervan, maatregelen van dezelfde aard nemen. Onderafdeling VI. - Maatregelen met betrekking tot bepaalde steengroeven Art. R. 173. Onderafdeling V is niet van toepassing op steengroeven die in bedrijf zijn.

Wanneer een grondwaterwingebied van categorie B of C zich in een steengroeve in bedrijf bevindt of wanneer een steengroeve in bedrijf zich in een voorkomingsgebied bevindt : 1° mogen de werktuigen die in de steengroeve gebruikt worden, geen koolwaterstoflekken vertonen;in voorkomend geval worden zij onmiddellijk voor herstelling weggebracht; 2° mogen enkel de voor de exploitatie van de steengroeve gebruikte producten zich in de groeve bevinden;3° moeten de producten die de kwaliteit van de grondwaterlaag kunnen aantasten, hetzij opgeslagen worden in waterdichte retentiekommen met een omvang die minstens gelijk is aan de gehele omvang van de in elke kom bewaarde tanks, hetzij opgeborgen worden in vatten of ontvangers die zelf opgeslagen zijn op een ondoorlatende oppervlakte voorzien van een opvangsysteem dat elke lozing uitsluit;4° zijn verliesputten verboden in het voorkomingsgebied. Huishoudelijk en sanitair afvalwater wordt hetzij uit de steengroeve en het voorkomingsgebied via waterdichte leidingen afgevoerd, hetzij ter plaatse in waterdichte vatten of ontvangers opgeslagen, en door erkende putjesscheppers afgevoerd. Afdeling III. - Bescherming van het grondwater tegen verontreiniging

veroorzaakt door de lozingen van bepaalde gevaarlijke stoffen Art. R. 174. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° « Richtlijn » : de Richtlijn 80/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1979 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen;2° « directe lozing » : de toevoer van stoffen in het grondwater zonder doorsijpeling door de bodem of de ondergrond;3° « indirecte lozing » : de toevoer van stoffen in het grondwater zonder doorsijpeling door de bodem of de ondergrond. Art. R. 175. Dit besluit is van toepassing op de directe en indirecte lozingen van de volgende stoffen/ 1° a) de organische halogeenverbindingen en stoffen waaruit in water dergelijke verbindingen kunnen ontstaan;b) de organische fosforverbindingen;c) de organische tinverbindingen;d) de stoffen die in of via het water een kankerverwekkende, mutagene of teratogene werking hebben;e) kwik en kwikverbindingen;f) cadmium en cadmiumverbindingen;g) minerale oliën en koolwaterstoffen;h) cyaniden;2° a) de volgende metalloïden en metalen, alsmede verbindingen daarvan : 1 zink 2 koper 3 nikkel 4 chroom 5 lood 6 selenium 7 arsenicum 8 antimoon 9 molybdeen 10 titaan 11 tin 12 barium 13 beryllium 14 borium 15 uranium 16 vanadium 17 kobalt 18 thallium 19 tellurium 20 zilver;b) biociden en derivaten daarvan, die niet in artikel 175, 1°, genoemd zijn;c) stoffen met een schadelijke werking op de smaak en/of de geur van het grondwater alsmede verbindingen waaruit dergelijke stoffen in het water zouden kunnen ontstaan en die het water ongeschikt voor menselijke consumptie zouden kunnen maken;d) organische siliciumverbindingen die giftig of persistent zijn en stoffen waaruit dergelijke verbindingen in het water kunnen ontstaan, met uitzondering van die welke biologisch onschadelijk zijn of die in het water snel worden omgezet in onschadelijke stoffen;e) anorganische fosforverbindingen en elementair fosfor;f) fluoriden;g) ammoniak en nitrieten. Art. R. 176. Deze afdeling is niet van toepassing op : 1° lozingen van huishoudelijk afvalwater van alleenstaande woningen die niet zijn aangesloten op een collectief rioleringssysteem en gelegen zijn buiten de voorkomings en toezichtsgebieden die door de regering zijn omschreven overeenkomstig het decreetgevende deel;2° lozingen ten aanzien waarvan door de Minister wordt geconstateerd dat zij stoffen bedoeld in artikel 175, 1° of 2°, in zulk een geringe hoeveelheid en concentratie bevatten, dat elk gevaar voor een verslechtering van de kwaliteit van het ontvangen grondwater nu of in de toekomst is uitgesloten;3° lozingen van radioactieve stoffen. Art. R. 177. Elke directe lozing van de in artikel 175, 1 vermelde stoffen is verboden.

Art. R. 178. § 1. Onverminderd de toepassing van andere wetgevingen worden de handelingen waarbij de in artikel 175, 1° bedoelde stoffen verwijderd worden of met het oog op de verwijdering ervan worden gestort en die indirecte lozing tot gevolg zouden kunnen hebben, onderworpen aan de milieuvergunning.

Aan de hand van de resultaten van een voorafgaand onderzoek worden de handelingen verboden of wordt de milieuvergunning afgegeven mits alle technische voorzorgsmaatregelen die nodig zijn om die lozing te verhinderen in acht worden genomen. § 2. Als uit een voorafgaand onderzoek evenwel blijkt dat het grondwater waarin de lozing van in artikel 175, 1°, bedoelde stoffen wordt overwogen, blijvend ongeschikt is voor enig ander gebruik, met name voor gebruik in de huishouding of in de landbouw, mag de bevoegde overheid het lozen van deze stoffen toestaan op voorwaarde dat de aanwezigheid van die stoffen het benutten van bodemschatten niet hindert Deze milieuvergunningen mogen slechts worden afgegeven indien alle technische voorzorgsmaatregelen zijn getroffen opdat deze stoffen geen andere aquatische systemen kunnen bereiken of schade kunnen veroorzaken aan andere ecosystemen. § 3. De bevoegde overheidmag na een voorafgaand onderzoek een vergunning verlenen voor lozingen waarbij water dat voor geothermische doeleinden is gebruikt of voor het drooghouden van mijnen en steengroeven dan wel tijdens weg- en waterbouwkundige werken is opgepompt, naar dezelfde laag wordt teruggevoerd.

Art. R. 179. Onverminderd de toepassing van andere wetgevingen worden elke directe lozing van de in artikel 175, 2°, bedoelde stoffen, alsmede de handelingen waarbij die stoffen verwijderd worden of met het oog op de verwijdering ervan worden gestort en die een indirecte lozing tot gevolg kunnen hebben, onderworpen aan een milieuvergunning.

Aan de hand van de resultaten van een voorafgaand onderzoek mag de bevoegde overheid de vergunning afgeven mits alle vereiste technische voorzorgsmaatregelen ter voorkoming van verontreiniging van het grondwater door die stoffen in acht worden genomen.

Art. R. 180. De in de artikelen 178 en 179 bedoelde voorafgaande onderzoeken moeten een studie omvatten van de hydrogeologische omstandigheden in het betrokken gebied, van het eventuele zuiveringsvermogen van bodem en ondergrond en van de gevaren van verontreiniging en van verandering van de grondwaterkwaliteit door de lozing en moet erop gericht zijn vast te stellen of lozing in het grondwater vanuit het milieuoogpunt een adequate oplossing vormt.

Art. R. 181. De in de artikelen 178 en 179 bedoelde milieuvergunningen mogen pas door de bevoegde overheid worden afgegeven wanneer hij zich ervan heeft vergewist dat het grondwater, en met name de kwaliteit ervan, onder controle staat.

Art. R. 182. Wanneer een directe lozing overeenkomstig artikel 178, §§ 2 en 3, of artikel 179 wordt toegestaan of wanneer een lozing van afvalwater die onvermijdelijk een indirecte lozing tot gevolg heeft, overeenkomstig artikel 179 wordt toegestaan, wordt in de milieuvergunning met name het volgende bepaald : 1° de plaats van de lozing;2° de lozingsmethode;3° de vereiste voorzorgsmaatregelen, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de aard en de concentratie van de in de te lozen materie aanwezige stoffen en met de kenmerken van het ontvangende milieu, alsmede met de nabijheid van waterwingebieden, vooral voor drink-, thermaal- en mineraalwater;4° de maximaal toelaatbare hoeveelheid van een bepaalde stof in de te lozen materie gedurende één of meer vastgestelde periodes en passende voorwaarden voor de concentratie van deze stof;5° voorzieningen die de controle mogelijk maken op de materie die in het grondwater wordt geloosd;6° indien nodig, maatregelen waarmee het grondwater, en met name de kwaliteit ervan, kan worden gecontroleerd. Art. R. 183. Wanneer een handeling waarbij stoffen verwijderd of met het oog op de verwijdering ervan worden gestort en die een indirecte lozing tot gevolg kan hebben, overeenkomstig de artikelen 178 en 179 wordt toegestaan, wordt in de milieuvergunning met name het volgende bepaald : 1° de plaats waar die handeling wordt verricht;2° de voor het verwijderen of storten gebruikte methoden;3° de vereiste voorzorgsmaatregelen, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de aard en de concentratie van de in de te verwijderen of te storten materie aanwezige stoffen en met de kenmerken van het ontvangende milieu, alsmede met de nabijheid van waterwingebieden, vooral voor drink-, thermaal- en mineraalwater;4° de maximaal gedurende één of meer vastgestelde perioden toelaatbare hoeveelheid van de materie die stoffen vermeld in artikel 175, 1° of 2° bevat en, indien mogelijk, de maximaal toelaatbare hoeveelheid van deze stoffen zelf, die mogen worden verwijderd of gestort, alsmede passende voorwaarden voor de concentratie van deze stoffen;5° in de in artikel 178, § 1 en in artikel 179, lid 1, bedoelde gevallen, de technische voorzorgsmaatregelen die moeten worden getroffen om elke lozing van stoffen van artikel 175, 1°, in het grondwater te verhinderen of elke verontreiniging van dit water door stoffen van artikel 2, 2°, te voorkomen;6° indien nodig, maatregelen waarmee het grondwater, en met name de kwaliteit ervan, kan worden gecontroleerd. Art. R. 184 De in de artikelen 178 en 179 bedoelde milieuvergunningen mogen slechts worden verleend voor een periode van maximum vier jaar.

Art. R. 185. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, gaat de gevolgen van de lozingen voor het grondwater na.

Art. R. 186. In geval van lozingen in het grondwater van een ander gewest of land brengt de bevoegde overheid voor die lozingen eventueel te machtigen, de betrokken overheid van het naburige gewest of land op de hoogte.

Op verzoek van de overheid wordt voor de afgifte van de milieuvergunning overleg gepleegd.

Art. R. 187. De toepassing van deze afdeling mag in geen geval leiden tot directe of indirecte verontreiniging van het grondwater. HOOFDSTUK IV. - Duurzaam beheer van stikstof in de landbouw Afdeling I. - Begripsomschrijvingen en doelstellingen

Art. R. 188. Voor de toepassing van dit hoofdstuk dient te worden verstaan onder : 1° « landbouwer » : de natuurlijke of rechtspersoon die als hoofd-, gedeeltelijke of bijkomende activiteit land-, tuinbouw of veeteelt bedrijft in het Waalse Gewest, die in die hoedanigheid over een producentennummer en een BTW-nummer beschikt en die onderworpen is aan een social verzekeringsfonds;2° « Landbouwbestuur » : het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest;3° « jaar » : het kalenderjaar;4° « uitgevoerde organische stikstof » : de organische stikstof die door het vee van het landbouwbedrijf wordt voortgebracht en die over één jaar het bedrijf verlaat door middel van een transactie die gedekt wordt door een valoriseringscontract;5° « ingevoerde organische stikstof » : de organische stikstof die niet voortgebracht wordt door het bedrijf en die over één jaar in het bedrijf binnengebracht wordt in de vorm van een organische meststof, met inbegrip van de uitwerpselen op het weideland van bedrijfsvreemd vee dat aanwezig is op de weiden van het bedrijf (inzonderheid de dieren die in een pension zijn ondergebracht en de contracten voor de verkoop van gras);6° « voortgebrachte organische stikstof » : de organische stikstof die over één jaar voortgebracht wordt door het vee op het landbouwbedrijf;7° « potentieel uitspoelbare stikstof » : hoeveelheid nitraatstikstof in de bodem tijdens de herfst, die tijdens de winter uit de wortelzone zou kunnen worden gespoeld;8° « stikstofbalans » of « systemische stikstofbalans » : meting van de in- en uitgaande stikstofbewegingen in een landbouwsysteem (bedrijfsbalans of wisselbouwbalans);met een balans wordt de verrekening van alle in- en uitgaande stikstofbewegingen in het landbouwsysteem beoogd; het verschil tussen de in- en de uitgaande bewegingen vormt het balanssaldo, dat overeenstemt met het verlies van stikstof in het leefmilieu en met de schommelingen in de bedrijfsinterne stikstofvoorraad, inzonderheid in de vorm van humus; wat het verlies van stikstof in het leefmilieu betreft wordt een onderscheid gemaakt tussen : a) de « percolatie » : het verlies van stikstof in de vorm van nitraat (NO3-) die via het doorsijpelend water uit de wortelzone wordt gespoeld;b) de « stikstofafbraak » : gasvormig stikstofverlies in de vorm van N2 en N2O;c) de « volatilisering » : stikstofverlies in de vorm van ammoniak (NH3);d) de « afvloeiing » : stikstofverlies waarbij de mesthoudende bestanddelen door afvloeiing aan de oppervlakte uit de opslagplaats of het spreidingsoppervlak worden gespoeld;9° « stikstofverbinding » : elke stikstof (N) bevattende stof, met uitzondering van gasvormige moleculaire stikstof (N2).Een onderscheid dient te worden gemaakt tussen : a) « minerale stikstof » (Nmin.) : de stikstof in de vorm van een minerale meststof; b) « organische stikstof » (Norg.) : de stikstof in de vorm van een organische meststof; c) « totale stikstof » : de som van de organische stikstof en van de minerale stikstof;10° « valoriseringscontract » : contract waarbij de modaliteiten geregeld worden voor het overbrengen van organische meststoffen en voor de transacties verbonden met het weiden;zij kunnen meer bepaald de vorm aannemen van een « spreidingscontract » of een « weidecontract » : a) « spreidingscontract » : contract waarbij het overbrengen van organische meststoffen van een landbouwer naar een derde geregeld wordt;b) « weidecontract » : contract waarbij de transacties verbonden met het weiden (inzonderheid de dieren die in een pension zijn ondergebracht en het huren en verhuren van weiden) tussen een landbouwer en een derde geregeld worden;11° « nitraat vasthoudend gewas » : bodembedekkende beplanting zonder peulgewassen die dankzij de opname van nitraten door de wortels voorkomt dat de nitraten op het akkerland waarop de lentegewassen aangebracht zullen worden, tijdens het herfst- en het winterseizoen in de ondergrond percolleren.Bedoelde bodembedekkende beplanting wordt zo spoedig mogelijk na de voorafgaande oogst aangebracht en bedekt de bodem op voldoende wijze (minstens 75% bodembedekking op een bepaald tijdstip in de groei, behalve bij uitzonderlijke weersomstandigheden); 12° « dierlijke mest » : organische meststof uit de landbouw, namelijk dierlijke uitwerpselen of mengsels, ongeacht de verhoudingen, van dierlijke uitwerpselen en andere samenstellende delen zoals stalstro, zelfs na verwerking.Onder dierlijke mest wordt inzonderheid verstaan : a) « mest » : een vast mengsel van stalstro, urine en dierlijke uitwerpselen, met uitzondering van aalt van pluimvee;de mest kan « droog », namelijk gekenmerkt door een gehalte aan droge stoffen dat hoger is dan 24%, dan wel « zacht » zijn, namelijk gekenmerkt door een gehalte aan droge stoffen dat lager is dan 15% gezien het lage gehalte aan stalstro, meer bepaald wanneer de mest afkomstig is van een mestschuif; b) « aalt » : een mengsel van feces en urine, in vloeibare of brijachtige vorm;c) « gier » : uitsluitend urine, al dan niet verdund, die uit de verblijfplaats van de dieren wegvloeit;d) « aalt van pluimvee » : pluimveemest en -uitwerpselen; - « gemengde pluimveemest » : uitwerpselen van pluimvee, gemengd met stalstro (meer bepaald houtkrullen of stro); - « zuivere pluimveemest » : zuivere uitwerpselen van pluimvee, die vochtig, vooraf gedroogd of gedroogd kunnen zijn; e) « mestcompost » : mest die op een geschikte wijze mechanisch is verlucht, waardoor de aërobe afbraak mogelijk wordt;mest wordt als gecomposteerd beschouwd zodra de mesttemperatuur, na meer dan 60°C te hebben bereikt, opnieuw onder de 35°C daalt; 13° « eutrofiëring » : een verrijking van het water door inzonderheid stikstofverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een verstoring van de normale werking van het aquatisch ecosysteem en een verslechtering van de waterkwaliteit;14° « landbouwbedrijf » of « bedrijf » : geheel aan productiemiddelen door middel waarvan de landbouwer zijn activiteit uitoefent, met inbegrip van de gebouwen, de opslagaccommodatie, de meststoffen, het vee en de landbouwgrond waarvan hij het gebruik aangeeft;met dien verstande dat de door derden aangegeven landbouwgrond bemest met organische stikstof die uit het bedrijf geëxporteerd wordt, niet als landbouwgrond van laatstgenoemd bedrijf beschouwd wordt; 15° « meststof » : elke stof die één of meer stikstofverbindingen inhoudt en bestemd is voor de bemesting van de gewassen;de meststoffen worden onderverdeeld in organische meststoffen en minerale meststoffen : - « organische meststof » : elke meststof die verkregen wordt vanuit organische grondstoffen, met uitzondering van overblijfselen van gewassen die na de oogst op het veld zijn blijven liggen; de organische meststoffen zijn onderverdeeld in twee categorieën : a) « organische meststoffen met een snelle werking » : organische meststoffen die gekenmerkt worden door een hoog stikstofaandeel dat na spreiding snel beschikbaar is;het betreft meer bepaald aalt, gier, aalt van pluimvee en afvloeisel; b) « organische meststoffen met een trage werking » : organische meststoffen die gekenmerkt worden door een laag stikstofaandeel op het ogenblik waarop ze gespreid worden;het betreft meer bepaald runder- en varkensmest, alsmede mestcompost.

De producten die noch onder de categorie a) noch onder de categorie b) vallen, worden al naar gelang in één van beide categorieën ondergebracht door het Landbouwbestuur; - « minerale meststof » : elke meststof die niet-organisch is; ureum wordt gelijkgesteld met een minerale stikstof; 16° « mestvaalt » : mestbewaarplaats, met uitzondering van de stallen en de verblijfplaats van de dieren;17° « opname » : de handeling die erin bestaat een meststof in de bodem in te graven, zodat bedoelde verbinding volledig met het substraat wordt vermengd en zodat enkel nog een overschot van bedoelde verbinding op de bodemoppervlakte blijft liggen;18° « afvloeisel » : vloeistof uit de landbouwbedrijvigheid, met uitzondering van gier en aalt, die een aandeel zou kunnen hebben in de verontreiniging van het water door nitraat en die afvloeit uit diens productie- of bewaarplaats;regenwater wordt niet als afvloeisel beschouwd; 19° « jaarlijkse correctiemaatregelen » : landbouwkundige maatregelen, praktijken en beheerswijzen die de verbetering van het stikstofbeheer begunstigen waarbij inzonderheid door een jaarlijkse vooruitgang in het kwaliteitszorgproces het verwerven van potentieel uitspoelbare stikstof en van op duurzame wijze voldoening gevende stikstofbalansen beoogd wordt;20° « Ministers » : de Ministers van het Waalse Gewest die bevoegd zijn voor het water- en het landbouwbeleid;21° « nitraatverontreiniging » : het rechtstreeks of onrechtstreeks lozen van stikstofverbindingen uit agrarische bronnen in het aquatisch milieu, waardoor de gezondheid van de mens in gevaar kan worden gebracht, de levende rijkdommen en het aquatisch ecosysteem kunnen worden geschaad;22° « stikstofprofiel » : meting van de hoeveelheid nitraatstikstof in de bodem, uitgevoerd volgens een methode waarbij de potentieel uitspoelbare stikstof gemeten kan worden als het profiel in de herfst wordt opgesteld;23° « stalhouding » : wijze waarop de dieren in de gebouwen gehuisvest worden;daaronder wordt inzonderheid verstaan : a) de « stalhouding op een roostervloer » : het huisvesten van de dieren zonder stalstro, gekenmerkt door het inzamelen in een daartoe voorziene tank van alle zuivere dierlijke uitwerpselen in vorm van aalt;b) de « gekluisterde stalhouding » : wijze waarop de dieren in een stal op een strobed gehuisvest worden, gekenmerkt door het kluisteren ervan, het inzamelen van droge mest, in sommige gevallen van zachte mest en afvloeisel uit de stal dat met gier gelijk wordt gesteld;c) de « stalhouding met halve strobedekking » : wijze waarop de niet-gekluisterde dieren in een stal gehuisvest worden waarvan de vloer uit roosters bestaat die gecombineerd worden met overhangend stro zodat bedoelde wijze van huisvesting met de stalhouding van dieren op stalstro gelijk wordt gesteld;d) de « stalhouding op een strobed of op stalstro » : wijze waarop de niet-gekluisterde dieren in een van stalstro voorziene stal gehuisvest worden, gekenmerkt door het inzamelen van droge mest en, indien een mestschuif aanwezig is, van zachte mest;24° « opslag op de hoeve » : opslagplaats die dichtbij de productieplaats of de gebouwen van de hoeve ligt;25° « opslag op het veld » : opslagplaats die verwijderd is van de productieplaats of van de gebouwen van de hoeve, zodat vervoer nodig is;26° het « grondgebondenheidscijfer » (LS) : breukgetal waarmee voor een landbouwbedrijf de verhouding over één jaar uitgedrukt wordt tussen de organische-stikstofbewegingen en de maximumhoeveelheden organische stikstof die op de gronden van het bedrijf gespreid kunnen worden.In dit hoofdstuk wordt een onderscheid gemaakt tussen basisgrondgebondenheidscijfer (LS1 of LS-Base), het grondgebondenheidscijfer met valoriseringscontracten (LS2 of LS-Contrats), het bedrijfsinterne grondgebondenheidscijfer (LS3 of LS-Interne), het afwijkende grondgebondenheidscijfer (LS4 of LS-Dérogatoire) en het grondgebondenheidscijfer in kwetsbare gebieden (LS5 of LS-Zone Vulnérable); 27° « gehalte aan droge stof » : verhouding tussen het gewicht van de stof na droging tegen 105°C en het gewicht van de verse stof, verkregen volgens een in een laboratorium gebruikte methode;28° « grond » : het geheel aan weide- en akkerland;29° « maximumwaarde » van spreidbare organische stikstof : maximumhoeveelheid organische stikstof die gemiddeld gespreid kan worden op de gronden over één jaar;er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen : a) de « basismaximumwaarden », die buiten het kwaliteitszorgproces gelden : - de « basismaximumwaarde op akkerland » : maximumhoeveelheid organische stikstof die gemiddeld gespreid kan worden op akkerland over één jaar; - de « basismaximumwaarde op weiland » : maximumhoeveelheid organische stikstof die gemiddeld gespreid kan worden op weiland over één jaar, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het op de weilanden aanwezige vee; b) de « afwijkende maximumwaarden », die toegankelijk zijn in het kwaliteitszorgproces; - de « afwijkende maximumwaarde op akkerland » : maximumhoeveelheid organische stikstof die gemiddeld gespreid kan worden op akkerland over één jaar; - de « afwijkende maximumwaarde op weiland » : maximumhoeveelheid organische stikstof die gemiddeld gespreid kan worden op weiland over één jaar, met in begrip van de teruggave aan de bodem door het op de weilanden aanwezige vee;

Art. R. 189. Dit hoofdstuk beoogt : 1° de waterverontreiniging door of ten gevolge van nitraten uit agrarische bronnen te verminderen;2° elke nieuwe verontreiniging door bedoelde stof te voorkomen;3° een duurzaam beheer van stikstof en van humus in de bodem te begunstigen in de landbouw. Afdeling II. - Kwetsbare gebieden en gebieden die aan een bijzondere

milieudruk onderhevig zijn Art. R. 190. Om het water tegen de nitraatverontreiniging te beschermen, wijst de Minister op het grondgebied van het Waalse Gewest kwestbare gebieden en gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, aan.

Onderafdeling I. - Kwetsbare gebieden A. - Algemeen Art. R. 191. De kwetsbare gebieden worden volgens hiernavolgende criteria bepaald : 1° voor het oppervlaktewater dat een nitraatconcentratie bevat of dreigt te bevatten dat hoger ligt dan 50 milligram per liter als de maatregelen bepaald bij artikel 192 niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoeld oppervlaktewater door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen;2° voor het grondwater dat een nitraatconcentratie bevat of dreigt te bevatten dat hoger ligt dan 50 milligram per liter als de maatregelen bepaald bij artikel 192 niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoeld grondwater door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen;3° voor de natuurlijke zoetwatermeren en de andere zoetwaterlichamen die in een nabije toekomst geëutrofieerd worden of dreigen te worden als de maatregelen bepaald bij artikel 192 niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoelde natuurlijke zoetwatermeren of andere zoetwaterlichamen door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen. Bij de toepassing van de criteria bedoeld in het eerste lid houdt de Minister eveneens rekening met : 1° de fysische en milieukenmerken van het water, de bodem en de ondergrond;2° de huidige kennisstand inzake het gedrag van de stikstofverbindingen in het water, de bodem en de ondergrond;3° de huidige kennisstand inzake de impact van de maatregelen getroffen overeenkomstig artikel 192. B. - Actieprogramma Art. R. 192. § 1. Het actieprogramma is van toepassing op de bedrijven en delen van bedrijven die zich in een kwetsbaar gebied bevinden.

Het bestaat erin, de voorwaarden die van toepassing zijn op het beheer van stikstof in de landbouwbeoefening in kwetsbare gebieden overeenkomstig de artikelen 195 tot en met 222 na te leven. § 2. Het actieprogramma wordt minstens om de vier jaar aan een nieuw onderzoek onderworpen en indien nodig herzien. Bij bedoelde herzieningen die verricht worden overeenkomstig artikel 227, kunnen verschillende programma's vastgesteld worden voor verschillende kwetsbare gebieden of delen ervan. § 3. Voor elk kwetsbaar gebied stelt de Minister een situatie-overzicht van het actieprogramma vast waarmee de doeltreffendheid ervan geëvalueerd wordt.

Bedoeld situatie-overzicht bestaat meer bepaald uit de volgende bestanddelen : 1) de context en de algemene kenmerken van het gebied;2) de landbouwkenmerken en -praktijken in het gebied;3) de opslag en de hantering van de meststoffen;4) de spreidingswijze van de meststoffen;5) het grondgebondenheidscijfer van de bedrijven;6) de valoriseringscontracten en de meststoffenbewegingen;7) de kwaliteitszorg;8) de begeleiding, de coördinatie en de bewaking;9) de potentieel uitspoelbare stikstof, de evolutie van de waterverontreiniging door nitraten en de eutrofiëring. Onderfdeling 2. - Gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn A. - Algemeen Art. R. 193. De Minister kan gebieden aanwijzen die onderhevig zijn aan een bijzondere milieudruk indien bedoelde gebieden dreigen aan de criteria te beantwoorden bedoeld in artikel 191, eerste lid, maar waarvoor de maatregelen bedoeld in artikel 192, § 1, niet het meest relevant zijn wegens de bestanddelen vervat in artikel 191, tweede lid, inzonderheid : 1) de lange groeiperiodes;2) de gewassen met een sterke stikstofopname;3) de hoge netto-neerslag in het gebied;4) de bodem met een uitzonderlijke hoog vermogen voor de nitraatafbraak; en waarvoor een bijzonder maatregelenprogramma voor het beheer van stikstof in de landbouw van toepassing is voor zover de verwezenlijking van de doelstellingen bedoeld in artikel 189 niet in het gedrang worden gebracht.

B - Bijzonder maatregelenprogramma voor het beheer van stikstof in de landbouw Art. R. 194. § 1. Het bijzonder maatregelenprogramma is van toepassing op de bedrijven en delen van bedrijven die zich in een gebied bevinden dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is.

Het bestaat erin, de voorwaarden die van toepassing zijn op het beheer van stikstof in de landbouwbeoefening in gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, overeenkomstig de artikelen 195 tot en met 222 na te leven. § 2. Het bijzonder maatregelenprogramma wordt minstens om de vier jaar aan een nieuw onderzoek onderworpen en indien nodig herzien. Bij bedoelde herzieningen die verricht worden overeenkomstig artikel 227, kunnen verschillende programma's vastgesteld worden voor verschillende gebieden of delen ervan die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn. § 3. Voor elk gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is, stelt de Minister een situatie-overzicht van het bijzonder maatregelenprogramma vast waarmee de doeltreffendheid ervan geëvalueerd wordt.

Bedoeld situatie-overzicht bestaat meer bepaald uit de volgende bestanddelen : 1) de context en de algemene kenmerken van het gebied; 2)de landbouwkenmerken en -praktijken in het gebied; 3) de opslag en de hantering van de meststoffen;4) de spreidingswijze van de meststoffen;5) het grondgebondenheidscijfer van de bedrijven;6) de valoriseringscontracten en de meststoffenbewegingen;7) de kwaliteitszorg;8) de begeleiding, de coördinatie en de bewaking;9) de potentieel uitspoelbare stikstof, de evolutie van de waterverontreiniging door nitraten en de eutrofiëring. Afdeling III. - Voorwaarden die van toepassing zijn op het beheer van

stikstof in de landbouw Onderafdeling I. - Opslag en hantering van meststoffen, dierlijke mest, plantaardig materiaal en afvloeisel in het Waalse Gewest Art. R. 195. Elke rechstreekse lozing van meststoffen en afvloeisel in de ondergrond, in een openbare riool of in oppervlaktewater is verboden.

Art. R. 196. Het eventuele afvloeisel van opgeslagen plantaardig materiaal mag noch de riolering, noch het grond- of oppervlaktewater bereiken en dient ofwel opgeslagen ofwel door middel van een absorberende installatie te worden opgevangen.

Art. R. 197. Indien er geen opslagaccommodatie op het veld is aangelegd overeenkomstig artikel 199, beantwoordt de mestopslag aan volgende voorwaarden : 1° de mest moet droog zijn om de productie van afvloeisel te beperken;2° elke mestopslagplaats moet na afloop van een maximumperiode van één jaar worden geruimd;3° de mestopslag is verboden op een oppervlakte die sinds minder dan één jaar is geruimd, en op minder dan tien meter van de uiterste limiet van bedoelde oppervlakte;4° er mag geen elke mestbewaarplaats op het veld worden aangelegd op het laagste punt van een glooiing, noch op minder dan tien meter van oppervlaktewater, noch van een aansluitpunt voor waterwinning, noch van een piëzometer, noch van een inlaat van de openbare riolering. het eventuele afvloeisel uit bedoelde bewaarplaats mag noch het oppervlaktewater, noch een aansluitpunt voor waterwinning, noch een piëzometer noch een inlaat van de openbare riolering bereiken.

Art. R. 198. Indien er geen opslagaccommodatie op het veld is aangelegd overeenkomstig artikel 13, beantwoordt de opslag van de aalt van pluimvee op het veld aan volgende voorwaarden : 1° de opslag op het veld van aalt van pluimvee die gekenmerkt is door een gehalte aan droge stoffen dat lager is dan 55 %, is verboden;2° elke opslagplaats voor gemengde pluimveemest die gekenmerkt is door een gehalte aan droge stoffen dat minstens 55 % bedraagt en door een voldoende stalstrogehalte dient na afloop van een maximumperiode van negen maanden geruimd worden;3° elke opslagplaats voor zuivere pluimveemest die gekenmerkt is door een gehalte aan droge stoffen dat minstens 55 % bedraagt dient na afloop van een maximumperiode van drie maanden te worden geruimd;4° de opslag van aalt van pluimvee is verboden op een oppervlakte die sinds minder dan één jaar is geruimd, en op minder dan tien meter van de uiterste limiet van bedoelde oppervlakte;5° er mag geen elke bewaarplaats voor aalt van pluimvee op het veld worden aangelegd op het laagste punt van een glooiing, noch op minder dan tien meter van oppervlaktewater, noch van een aansluitpunt voor waterwinning, noch van een piëzometer, noch van een inlaat van de openbare riolering;het eventuele afvloeisel uit bedoelde bewaarplaats mag noch het oppervlaktewater, noch een aansluitpunt voor waterwinning, noch een piëzometer noch een inlaat van de openbare riolering bereiken.

Art. R. 199. § 1. Op de hoeve wordt de dierlijke mest opgeslagen op een waterdichte, van een betonlaag voorziene mestvaalt met een voldoende oppervlakte en uitgerust met een voldoende, waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel. Op het veld kan de dierlijke mest eveneens op een mestvaalt worden opgeslagen. § 2. Op geen enkel ogenblik mag meer dan 3 m3 dierlijke mest per m2 mestvaalt worden opgeslagen. § 3. Indien de mestvaalt volledig overdekt is, kan de nodige opslagoppervlakte met één kwart worden verminderd, zodat er op geen enkel ogenblik meer dan 4 m3 dierlijke mest per m2 mestvaalt worden opgeslagen. § 4. De afmetingen van de oppervlakte van de mestvaalt worden vastgesteld op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage XXXIX § 5. Voor de opvang van afvloeisel uit mestvaalten is een capaciteit van 220 liter per m2 mestvaalt vereist als de oppervlakte niet helemaal overdekt is. Bedoelde capaciteit kan verminderd worden tot 150 liter per m2 als er in de stal overeenkomstig artikel 201 een terugwinningsysteem voor gier bestaat. § 6. De opslagplaats voor gier en de tanks voor de opvang van afvloeisel uit bedoelde mestvaalten worden zodanig ingericht dat het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt. § 7. De afmetingen vastgesteld in de paragrafen 4 en 5 kunnen gewijzigd worden, na een schriftelijke en met redenen omkleed verzoek van de betrokken landbouwer. Bedoeld verzoek wordt bij aangetekend schrijven ingediend bij het Landbouwbestuur.

Bedoeld verzoek tot wijziging kan gegrond zijn op de plaatselijke klimaatomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het veebestand, op de soorten stallingswijzen, op de soorten voortgebrachte mest, op de hantering van de dierlijke mest, op de eventuele verwerking ervan en op het eventuele gebruik van een onweersbekken, van procédés voor de zuivering van afvloeisel of de opslag op het veld.

Het Landbouwbestuur richt zijn beslissing waarbij over de volledigheid van het verzoek wordt beslist aan de verzoeker binnen de 15 dagen vanaf de dag waarop het verzoek is ingediend, in toepassing van het eerste lid. Het verzoek wordt behandeld en het Landbouwbestuur treft een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in het tweede lid, binnen de drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij verklaard wordt dat het dossier volledig is.

Indien hij de beslissing van het Landbouwbestuur niet gekregen heeft binnen de termijn van 3 maanden bedoeld in het derde lid, kan de verzoeker de Minister van Landbouw bij aangetekend schrijven uitnodigen om over zijn verzoek te beslissen.

De verzoeker voegt bij zijn schrijven een afschrift van het dossier dat hij aanvankelijk aan het Landbouwbestuur heeft gericht.

Binnen de drie maanden na aanhangingmaking van het verzoek bij de Minister van Landbouw, richt laatstgenoemde zijn beslissing aan de verzoeker, bij aangetekend schrijven. Indien er binnen bedoelde termijn geen beslissing wordt verstuurd, wordt dat met een beslissing tot weigering gelijkgesteld. § 8. De zachte mest mag enkel op een mestvaalt worden opgeslagen als hij vermengd is met droge mest of met een ander samenstellend deel waarmee het gehalte aan droge stof van 15% of meer verkregen kan worden. voor de zachte mest die niet op de mestvaalt wordt opgeslagen, dient in een scheidings- en opslaginrichting van de vaste en de vloeibare fase te worden voorzien, met de vereiste volumes.

Art. R. 200. § 1. Op de hoeve wordt de aalt van pluimvee opgeslagen op een waterdichte, van een betonlaag voorziene mestvaalt met een voldoende oppervlakte. Bedoelde opslagplaats moet uitgerust zijn met een voldoende, waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel. Op het veld kan de aalt van pluimvee eveneens op een dergelijke plaats worden opgeslagen. § 2. Indien vochtige en zuivere pluimveemest wordt opgeslagen, dient de opslagplaats helemaal overdekt te zijn. § 3. Op geen enkel ogenblik mag meer dan 3 m3 aalt van pluimvee per m2 mestvaalt worden opgeslagen. § 4. Indien de opslagplaats volledig overdekt is, kan de nodige opslagoppervlakte met één kwart worden verminderd, zodat er op geen enkel ogenblik meer dan 4 m3 aalt van pluimvee per m2 opslagplaats worden opgeslagen. § 5. De afmetingen van de oppervlakte van de opslagplaats worden vastgesteld op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage XXXIX. § 6. Voor de opvang van afvloeisel uit opslagplaatsen is een capaciteit van 220 liter per m2 opslagplaats vereist als de oppervlakte niet helemaal overdekt is. § 7. De opslagplaats voor aalt van pluimvee en de tanks voor de opvang van afvloeisel uit bedoelde plaatsen worden zodanig ingericht dat het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt. § 8. De afmetingen vastgesteld in de paragrafen 5 en 6 kunnen gewijzigd worden, na een schriftelijke en met redenen omkleed verzoek van de betrokken landbouwer. Bedoeld verzoek wordt bij aangetekend schrijven ingediend bij het Landbouwbestuur.

Bedoeld verzoek tot wijziging kan gegrond zijn op de plaatselijke klimaatomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het pluimveebestand, op de soorten huisvesting, op de soorten voortgebrachte aalt, op de hantering ervan, op de eventuele verwerking ervan en op het eventuele gebruik van een onweersbekken, van procédés voor de zuivering van afvloeisel of de opslag op het veld.

Het Landbouwbestuur richt zijn beslissing waarbij over de volledigheid van het verzoek wordt beslist aan de verzoeker binnen de 15 dagen vanaf de dag waarop het verzoek is ingediend, in toepassing van het eerste lid. Het verzoek wordt behandeld en het Landbouwbestuur treft een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in het tweede lid, binnen de drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij verklaard wordt dat het dossier volledig is.

Indien hij de beslissing van het Landbouwbestuur niet gekregen heeft binnen de termijn van drie maanden bedoeld in het derde lid, kan de verzoeker de Minister van Landbouw bij aangetekend schrijven uitnodigen om over zijn verzoek te beslissen.

De verzoeker voegt bij zijn schrijven een afschrift van het dossier dat hij aanvankelijk aan het Landbouwbestuur heeft gericht.

Binnen de drie maanden na aanhangingmaking van het verzoek bij de Minister van Landbouw, richt laatstgenoemde zijn beslissing aan de verzoeker, bij aangetekend schrijven. Indien er binnen bedoelde termijn geen beslissing wordt verstuurd, wordt dat met een beslissing tot weigering gelijkgesteld.

Art. R. 201. § 1. De opslag van aalt en gier beantwoordt aan volgende voorwaarden : 1° zij worden opgeslagen in waterdichte accommodaties met een voldoende capaciteit, zonder overlooppijp zodat zij niet afvloeien naar de externe omgeving;2° de opslagaccommodatie wordt zodanig ingericht dat het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt;3° om de spreidingsperiodes bedoeld in artikel 206 vlot na te kunnen leven, dient de opslagaccommodatie voor aalt en gier de opslag tijdens minstens zes maanden mogelijk te maken. § 2. De afmetingen van bedoelde accommodatie wordt bepaald op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage XXXIX. § 3. De afmetingen vastgesteld in vorige paragraaf kunnen gewijzigd worden, na een schriftelijke en met redenen omkleed verzoek van de betrokken landbouwer. Bedoeld verzoek wordt bij aangetekend schrijven ingediend bij het Landbouwbestuur.

Bedoeld verzoek tot wijziging dient gegrond te zijn op de plaatselijke klimaatomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het veebestand, op de soorten huisvesting, op de soorten voortgebrachte dierlijke mest, op de hantering ervan en op de eventuele verwerking ervan.

Het Landbouwbestuur richt zijn beslissing waarbij over de volledigheid van het verzoek wordt beslist aan de verzoeker binnen de 15 dagen vanaf de dag waarop het verzoek is ingediend, in toepassing van het eerste lid. Het verzoek wordt behandeld en het Landbouwbestuur treft een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in het tweede lid, binnen de drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij verklaard wordt dat het dossier volledig is.

Indien hij de beslissing van het Landbouwbestuur niet gekregen heeft binnen de termijn van 3 maanden bedoeld in het derde lid, kan de verzoeker de Minister van Landbouw bij aangetekend schrijven uitnodigen om over zijn verzoek te beslissen.

De verzoeker voegt bij zijn schrijven een afschrift van het dossier dat hij aanvankelijk aan het Landbouwbestuur heeft gericht.

Binnen de drie maanden na aanhangingmaking van het verzoek bij de Minister van Landbouw, richt laatstgenoemde zijn beslissing aan de verzoeker, bij aangetekend schrijven. Indien er binnen bedoelde termijn geen beslissing wordt verstuurd, wordt dat met een beslissing tot weigering gelijkgesteld.

Art. R. 202. § 1. De waterdichtheid van elke opslagaccommodatie bedoeld in dit besluit en waarvan de bouw ondernomen wordt na 29 november 2002 dient door geschikte systemen vlot en constant controleerbaar te worden gemaakt. § 2. De artikelen 199, 200 en 201 zijn niet van toepassing op de bedrijven die niet ingedeeld zijn krachtens de regelgeving betreffende de milieuvergunning.

Onderafdeling II. - Spreiding van de meststoffen Art. R. 203. Het spreiden van organische meststoffen is verboden : 1° op een besneeuwde bodem;2° op een met water verzadigde bodem;de waterverzadiging van de bodem is geacht bereikt te zijn wanneer het water op het spreidingsoppervlak stagneert of ervan afvloeit; 3° op minder dan vier meter van oppervlaktewater;4° op zuivere peulgewassen (fabaceae);5° tijdens de tussenteelt die voorafgaat aan of volgt op het inzaaien of aanplanten van peulgewassen;behalve, in het laatste geval, als voor de spreiding een bemestingsadvies wordt opgesteld op grond van stikstofprofielen.

Art. R. 204. De spreiding van organische meststoffen met een snelle werking is verboden : 1° op een bevroren bodem die daardoor de stof niet op kan nemen;2° op grond die niet bedekt is met planten, ongeacht de helling, behalve als de dierlijke mest opgenomen wordt op de dag zelf waarop hij aangebracht wordt. Art. R. 205. § 1. De spreiding wordt verricht door middel van geschikt en goed werkend materieel. § 2. Met het oog op de doelstellingen bedoeld in artikel 189 kan de Regering bijzondere spreidingsvoorwaarden vaststellen voor minerale meststoffen.

Art. R. 206. De spreidingsperiodes zoals voorgesteld in bijlage XL worden op volgende wijze gereglementeerd volgens het type meststoffen. 1° Wat betreft de organische meststoffen met een snelle werking. De spreiding van organische meststoffen met een snelle werking op akkerland is verboden van 1 oktober tot en met 28 februari.

Van 1 juli tot en met 30 september is de spreiding van organische meststoffen met een snelle werking op akkerland enkel toegelaten op percelen bestemd voor wintergewassen die in de herfst aangeplant of ingezaaid worden of voor « nitraat vasthoudende » gewassen die aangeplant worden vóór 15 september en vernietigd worden na 30 november, tot en met 210 kg stikstof per hectare; en, na de oogst van stro voortbrengende gewassen, op de percelen die niet bestemd zijn voor wintergewassen of voor « nitraat vasthoudende » gewassen, tot en met 80 kg stikstof per hectare, op voorwaarde dat alle stro opgenomen wordt.

De spreiding van organische meststoffen met een snelle werking op weiland is verboden van 1 september tot en met 30 november, met uitzondering van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt. 2° Wat betreft de organische meststoffen met een trage werking op akkerland. Van 1 juli tot en met 30 september is de spreiding van organische meststoffen met een trage werking enkel toegelaten op percelen bestemd voor wintergewassen die in de herfst zijn aangeplant of voor « nitraat vasthoudende » gewassen die vóór 15 september worden aangeplant en die na 30 november worden vernietigd, tot en met 210 kg stikstof per hectare; en, na de oogst van stro voortbrengende gewassen, op de percelen die niet bestemd zijn voor wintergewassen of voor « nitraat vasthoudende » gewassen, tot en met 80 kg stikstof per hectare, op voorwaarde dat alle stro opgenomen wordt. 3° Wat betreft de spreiding van minerale meststoffen. De spreiding van minerale meststoffen is verboden van 1 november tot en met 31 januari.

Onderafdeling III. - Maximumhoeveelheden spreidbare stikstof Art. R. 207. De spreiding van meststoffen wordt enkel toegelaten voor het dekken van de fysiologische stikstofbehoeften van de planten, waarbij erover gewaakt wordt dat het verlies van nutriënten beperkt wordt.

Art. R. 208. Op weideland mag de totale stikstofaanbreng over één jaar nooit 350 kg per hectare overschrijden, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt.

Art. R. 209. De aanbreng van minerale meststoffen op akkerland wordt zodanig beperkt dat de totale hoeveelheid aangebrachte stikstof over één jaar, rekening houdend met de stikstofaanbreng door organische meststoffen, 250 kg per hectare akkerland als gemiddelde voor één bedrijf, niet overschrijdt.

Art. R. 210. Volgens het soort gewassen mag de som van de aanbreng die op in groei zijnde gewassen en daarvóór verricht wordt vanaf de voorafgaande oogst, per hectare de waarden vermeld in de tabel in bijlage XLI niet overschrijden.

Art. R. 211. § 1. In de kwetsbare gebieden en in de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, mag de aanbreng van organische stikstoof op de betrokken oppervlakten van het bedrijf over één jaar het gemiddelde van 80 kg per hectare akkerland en het gemiddelde van 210 kg per hectare weideland met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt, niet overschrijden.

Daarbij vormen bedoelde gemiddelden de basismaximumwaarden van spreidbare organische stikstof in bedoelde gebieden (Franse noteerwijze : VBA/VBP = 80/120). § 2. Buiten de in § 1 bedoelde gebieden mag de aanbreng van organische stikstof op de betrokken oppervlakten van het bedrijf het gemiddelde van 120 kg per hectare akkerland en het gemiddelde van 210 kg per hectare weideland met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt, niet overschrijden.

Daarbij vormen bedoelde gemiddelden de basismaximumwaarden van spreidbare organische stikstof buiten de gebieden bedoeld in § 1 (Franse noteerwijze : VBA/VBP = 120/210). § 3. De maximumwaarden van gemiddeld spreidbare organische stikstof op akker- en weideland zijn vermeld in de tabel in bijlage XLII. Art. R. 212. Op een gegeven perceel worden de organische meststoffen in dusdanige verhoudingen verspreid dat de gemiddelde aanbreng van organische stikstof over de drie opeenvolgende jaren waarin bedoeld perceel in bedrijf is als akker- of weideland, volgende waarden over één jaar niet overschrijdt : 1° in de kwetsbare gebieden en in de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn : a) 80 kg organische stikstof per hectare akkerland;b) 210 kg organische stikstof per hectare weideland, met inbegrip van de teruggaven aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt;2° buiten de gebieden bedoeld onder 1° : a) 120 kg organische stikstof per hectare akkerland;b) 210 kg organische stikstof per hectare weideland, met inbegrip van de teruggaven aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt. Art. R. 213. De maximumaanbreng van organische stikstof per perceel akkerland over één jaar wordt vastgesteld op 210 kg organische stikstof per hectare.

Onderafdeling IV. - Grondgebondenheidscijfer Art. R. 214. § 1. Het basisgrondgebondenheidscijfer van het bedrijf (LS1 of LS-Base, Franse noteerwijze) wordt volgens hiernavolgende formule berekend : Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) LS-Base = [weideoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBP (kgNorg./ha)]+ [akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBA (kgNorg./ha)] waarbij in de noemer de oppervlakte van elk perceel vermenigvuldigd wordt met de basismaximumwaarde die hem eigen is, al naar gelang het perceel al dan niet gelegen is in een kwetsbaar gebied of in een gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is. § 2. Minstens één maal per jaar en op grond van de recentst beschikbare gegevens licht het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de landbouwers schriftelijk in over de waarde van LS1 van hun bedrijf. § 3. Zolang het bedrijf een LS1 vertoont dat hoger is dan één eenheid, is de landbouwer verplicht om voor één der volgende opties te kiezen.

Het staat hem evenwel vrij om zijn keuze te wijzigen na voor één der volgende opties gekozen te hebben : 1° ofwel één of meer valoriseringscontracten afsluiten overeenkomstig de artikelen 215 en 216;2° ofwel zich er overeenkomstig de artikelen 217 tot en met 222 toe verbinden in een kwaliteitszorgproces te stappen. § 4. Elke stopzetting van de bedrijvigheid of wijziging van de bedrijfsvoorwaarden of elke andere verandering of evolutie die al dan niet afhangen van de wil van de landbouwer en waardoor enerzijds LS1 onder of boven de eenheidswaarde uitkomt of dreigt uit te komen en anderzijds de verplichtingen bepaald in § 3 niet meer nageleefd worden, alsmede elke wijziging van de keuze krachtens § 3 dienen door de landbouwer aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, te worden medegedeeld bij aangetekend schrijven uiterlijk één maand voor doorvoering van bedoelde veranderingen of binnen de maand als bedoelde veranderingen niet te voorzien waren.

Onderafdeling V. - Valorsieringscontracten A. - Algemeen Art. R. 215. § 1. De landbouwer kan valoriseringscontracten aangaan met derden om zich te schikken naar artikel 214, § 2, voor zover het grondgebondenheidscijfer van zijn bedrijf met valoriseringscontracten (LS2 of LS-Contrats, Franse noteerwijze) onder de eenheid of gelijk aan de eenheid blijft. De contracten dienen ten minste over één jaar te lopen. § 2. Het grondgebondenheidscijfer van het bedrijf met valoriseringscontracten wordt volgens hiernavolgende formule berekend : Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) - Uitgevoerde organische stikstof (kgNorg.) LS-Contrats = [weideoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBP (kgNorg./ha)]+ [akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBA (kgNorg./ha)] waarbij in de noemer de oppervlakte van elk perceel vermenigvuldigd wordt met de basismaximumwaarde die hem eigen is, al naar gelang het perceel al dan niet gelegen is in een kwetsbaar gebied of in een gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is. § 3. Minstens één maal per jaar en op grond van de recentst beschikbare gegevens licht het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de landbouwers schriftelijk in over de waarde van LS2 van hun bedrijf. § 4. De landbouwers die in het kwaliteitszorgproces zijn gestapt, overeenkomstig de artikelen 217 tot en met 222, mogen als ontvangers enkel valoriseringscontracten opstellen met andere landbouwers die eveneens in het kwaliteitszorgproces zijn gestapt. § 5. In de valoriseringscontracten worden minstens volgende uitvoeringswijzen opgenomen : a) de verbintenis door de contractpartners om alle voorschriften die hen betreffen inzake het stikstofbeheer na te leven;b) de hoeveelheid organische stikstof die in het contract wordt bepaald (en diens equivalent in hoeveelheden organische meststoffen), evenals de duur van het contract;c) de modaliteiten die bepaald zijn bij contractbreuk, bij niet-naleving van het contract of in geval van geschil tussen de partijen;d) de bijwerking en terbeschikkingstelling van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, tegen 30 april van elk jaar door de contractpartners, van een transferboekhouding of van een boekhouding voor de weilanden voor het afgelopen landbouwjaar.Voor beide boekhoudingen wordt een document opgemaakt dat door de bij het of de contracten betrokken partijen ondertekend wordt en waarin de informatie over de verrichte transfers is opgenomen. § 6. De Minister kan de modaliteiten bepalen voor de uitvoering van de valoriseringscontracten. § 7. Elk valoriseringscontract wordt in drie exemplaren opgemaakt, één voor de landbouwer, één voor de derde en één voor het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, dat door de cedent wordt overgemaakt, uiterlijk één maand na ondertekening ervan.

B. - De verbintenis om via valoriseringscontracten organische stikstof uit te voeren Art. R. 216. § 1. De landbouwer die zich ertoe wenst te verbinden om valoriseringscontracten met derden af te sluiten om zich te schikken naar artikel 214, § 3, dient daartoe een verklaring af te leggen bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water.

Bij bedoelde verklaring verbindt de landbouwer zich ertoe om de voorschriften van artikel 215 na te leven. Bedoelde verklaring wordt opgesteld aan de hand van een door de Minister opgesteld formulier dat behoorlijk door de landbouwer ingevuld dient te worden, met datering en ondertekening.

De verklaring wordt bij aangetekend schrijven aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, gericht. § 2. De landbouwer is ertoe verbonden via valoriseringscontracten organische stikstof uit te voeren op de datum waarop hij zijn verklaring verstuurd heeft. § 3. Bedoelde verbintenis loopt over een hernieuwbare periode van vier jaar die ingaat vanaf de verbintenis van de landbouwer. § 4. Bedoelde verbintenis wordt na afloop van de vier jaar verlengd, behalve als bedoelde verlenging niet overwogen wordt in toepassing van artikel 2147, § 4.

Onderafdeling VI. - Kwaliteitszorg A. - Algemeen Art. R. 217. § 1. Indien het bedrijfsinterne grondgebondenheidscijfer (LS3 of LS-Interne, Franse noteerwijze) hoger is dan of gelijk is aan de eenheid, kan de landbouwer wiens bedrijfszetel in het Waalse Gewest gevestigd is, in een kwaliteitszorgproces stappen. In dat geval kan hij afwijken van de verplichtingen bedoeld in de artikelen 211 en 212. § 2. Doel van het kwaliteitszorgproces is het beheer van het milieurisico dat de landbouwbedrijvigheid met zich brengt wat betreft de nitraatverontreiniging van het water. Het proces bestaat uit een verbintenis van de landbouwer of van een groep landbouwers om de verplichtingen evenals het protocol na te leven, vermeld in de artikelen 221 en 222.

Bedoeld proces loopt over een verlengbare periode van vier jaar die ingaat vanaf de verbintenis van de landbouwer om in het kwaliteitszorgproces te stappen. § 3. Het bedrijfsinterne grondgebondenheidscijfer wordt volgens hiernavolgende formule berekend : Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) LS-Interne = [weideoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBP (kgNorg./ha)]+ [akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBA (kgNorg./ha)] waarbij in de noemer de oppervlakte van elk perceel vermenigvuldigd wordt met de basismaximumwaarde die hem eigen is, al naar gelang het perceel al dan niet gelegen is in een kwetsbaar gebied of in een gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is. § 4. Minstens één maal per jaar en op grond van de recentst beschikbare gegevens licht het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de landbouwers schriftelijk in over de waarde van LS3 van hun bedrijf.

B. - De verbintenisverklaring inzake kwaliteitszorg Art. R. 218. § 1. De landbouwer die zich wenst ertoe te verbinden om in een kwaliteitszorgproces te stappen dient daartoe een verklaring af te leggen bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water.

Bij bedoelde verklaring verbindt de landbouwer zich ertoe om de voorschriften van artikel 220 na te leven. Bedoelde verklaring wordt door de landbouwer gedateerd en ondertekend. Hij wordt aan de begeleidingsstructuur omschreven in artikel 226, §§ 2 en 3,voor visum voorgelegd.

De verklaring wordt bij aangetekend schrijven aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, gericht. § 2. De verklaring is onontvankelijk : 1° als hij niet bij aangetekend schrijven is verstuurd;2° als hij noch ondertekend noch gedateerd is;3° als hij niet van een visum is voorzien door de begeleidingsstructuur;4° als hij niet is opgesteld in toepassing van artikel 217, § 1;5° als de landbouwer krachtens artikel 220, § 6, het verbod is opgelegd om een vorig kwaliteitszorgproces te vervolgen in een termijn die korter dan vier jaar is;6° als de eindbalans van de landbouwer in het kader van een vorig kwaliteitszorgproces door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water is afgekeurd in een termijn die korter is dan vier jaar. Als de verklaring onontvankelijk is, richt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, een beslissing aan de landbouwer waarin de onontvankelijkheidsgronden zijn opgenomen, binnen de drie maanden vanaf de ontvangstdatum van de verklaring.

Indien er geen beslissing getroffen is binnen bedoelde termijn, wordt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, geacht tot de ontvankelijkheid van de verklaring te

hebben besloten. § 3. Op grond van een met redenen omklede verklaring kan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, toelaten dat landbouwers wier bedrijfszetel in het Waalse Gewest gevestigd is en waarvan het LS3 lager is dan de eenheid, in het kwaliteitszorgproces stappen.

Bij toekenning van bedoelde individuele toelatingen houdt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, rekening met de bijzonderheden van de biologische landbouw, evenals met de plaatselijke landbouwkenmerken en in het bijzonder met het belang van bedoelde toelating voor andere landbouwers wier bedrijfszetel in het Waalse Gewest gevestigd is en die hun eigen overschotten inzake dierlijke mest trachten uit te voeren. § 4. De landbouwer vat in het kwaliteitszorgproces aan op de datum waarop zijn verklaring verstuurd is, als bedoelde verklaring niet onontvankelijk is verklaard overeenkomstig § 2.

C. - Afwijkende maximumwaarden toegekend aan de landbouwers die in het kwaliteitszorgproces zijn gestapt Art. R. 219. § 1. In afwijking van de artikelen 211 en 212 beantwoorden de afwijkende maximumwaarden in de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, volgens het soort gewassen aan de som van de aanbreng op de groeiende gewassen en daarvóór vanaf de voorafgaande oogst, overeenkomstig de waarden vermeld in de tabel in bijlage XLI. § 2. In afwijking van artikel 211 vervangen de afwijkende maximumwaarden voor spreidbare organische stikstof buiten de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn de basiswaarden voor spreidbare organische stikstof op de betrokken oppervlakten van het bedrijf en hun waarde bedraagt : 1) gemiddeld per hectare akkerland (VDA) : 130 kg Norg./ha.an; 2) gemiddeld per hectare weideland (VDP) : 250 kg Norg./ha.an, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt.

Op grond van bedoelde waarden dient de uitkomst van volgende breuk verplicht lager te zijn dan of gelijk te zijn aan de eenheid : Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) - Uitgevoerde organische stikstof (kgNorg.) LS-Dérogatoire= [weideoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBP (kgNorg./ha)]+ [akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBA (kgNorg./ha)] waarbij in de noemer de oppervlakten van het bedrijf die zich niet in gebieden bevinden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, niet in rekening worden gebracht.

Voor de berekening van bedoelde formule wordt het aandeel van de voortgebrachte organische stikstof en van de ingevoerde organische stikstof die gespreid wordt op percelen die zich in gebieden bevinden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt, als uitgevoerde organische stikstof beschouwd.

Bedoelde breuk wordt « afwijkend grondgebondenheidscijfer van het bedrijf » genoemd (S4 of LS-Dérogatoire, Franse noteerwijze). § 3. De landbouwers mogen evenwel 210 kg Norg./ha gemiddeld op de oppervlakte van het bedrijf dat zich in een kwetsbaar gebied bevindt, niet overschrijden. Bedoelde voorwaarde vertaalt zich in het feit dat de uitkomst van volgende breuk (LS5 of LS-Zone Vulnérable, Franse noteerwijze) verplicht lager moet zijn dan of gelijk moet zijn aan de eenheid : Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) - Uitgevoerde organische stikstof (kgNorg.) LS-Zone Vulnérable = [oppervlakte van het bedrijf in kwetsbaar gebied (ha) X 210 (kgNorg./ha)] Voor de berekening van bedoelde formule wordt het aandeel van de voortgebrachte organische stikstof en van de ingevoerde organische stikstof die gespreid wordt op percelen die zich buiten een kwetsbaar gebied bevinden, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt, als uitgevoerde organische stikstof beschouwd. § 4. Minstens één maal per jaar en op grond van de recentst beschikbare gegevens licht het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de landbouwers schriftelijk in over de waarde van LS4 en LS5 van hun bedrijf. § 5. De uitgevoerde organische stikstof wordt enkel als dusdanig in rekening gebracht als daarvoor valoriseringscontracten behoorlijk worden opgemaakt, overeenkomstig artikel 215, §§ 4, 5 en 7. § 6. In afwijking van artikel 212 worden de organische meststoffen in de percelen die zich buiten de gebieden bevinden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, in dusdanige verhoudingen gespreid dat het jaargemiddelde van de aanbreng van organische stikstof over drie opeenvolgende jaren waarin bedoeld perceel in bedrijf is als akkerland enerzijds dan wel als weideland anderzijds, 130 kg Norg. per hectare en per jaar op akkerland en 250 kg Norg. per hectare en op weideland, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt, niet overschrijdt.

D. - Na te leven verplichtingen in het kader van het kwaliteitszorgproces Art. R. 220. § 1. De landbouwers leven de basisbepalingen van een samenwerking met de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel 226, §§ 2 en 3, na.

Daartoe verbinden ze zich ertoe : 1° volledig mee te werken met de begeleidingsstructuur;2° « perceelfiches » bij te houden : in bedoelde fiches worden perceel per perceel inlichtingen opgenomen noodzakelijk voor het vaststellen van de stikstofbewegingen die daarop betrekking hebben, evenals de inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de opvolging van en de controle op de naleving van de verplichtingen vermeld in dit artikel; de begeleidingsstructuur kan de landbouwers helpen bij het invullen van bedoelde perceelfiches; de Minister kan het model van de formulieren voor bedoelde perceelfiches vaststellen; 3° de volledige doorzichtigheid van de stikstofbewegingen van het bedrijf te garanderen, hetgeen inhoudt dat de oppervlakte-opnames, de valoriseringscontracten, de « perceelfiches », de veebestandsopnames, de resultaten van de opbrengst van de gewassen, de etiketten op de voeder- en mestzakken, van de facturen en leveringsbewijzen met betrekking tot de aan- en verkoop van producten die stikstof bevatten, de facturen of de leveringsbewijzen met betrekking tot de aan- of verkoop van stikstof bevattende producten, evenals van enige andere informatie met betrekking tot andere transacties die betrekking hebben op stikstof of het stikstofbeheer in ruime zin, voor inzage door de begeleidingsstructuur ter beschikking worden gesteld;4° alle documenten met betrekking tot de resultaten van de potentieel uitspoelbare stikstoffen, de individuele grondgebondenheidscijfers en de valorsieringscontracten, elke briefwisseling met het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, en het Landbouwbestuur daaromtrent, evenals elke andere nuttige informatie voor het vervullen van de opdrachten van de begeleidingsstructuur ter beschikking te stellen;5° te aanvaarden dat de gegevens die in het bedrijf zijn ingezameld, na anoniem te zijn gemaakt, ingevoerd worden in een gegevensbank voor het onderzoek naar, de communicatie over en de evaluatie van het programma voor het duurzame beheer van stikstof in de landbouw. § 2. De landbouwers verbinden zich er eveneens toe elke herfst stikstofprofielen te laten verwezenlijken in een monsterneming van hun percelen met het oog op het bereiken van op duurzame wijze voldoening gevende potentieel uitspoelbare stikstoffen.

Jaarlijks worden de resultaten inzake de potentieel uitspoelbare stikstoffen van de landbouwers die in het kwaliteitszorgproces zijn gestapt, door de begeleidingsstructuur vergeleken met de referentiewaarden inzake de potentieel uitspoelbare stikstoffen die door de Minister zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 230, teneinde de prestaties van bedoelde landbouwers wat het stikstofbeheer betreft te evalueren. Als de verwachte prestaties niet bereikt worden, past de landbouwer in overeenstemming met de begeleidingsstructuur en overeenkomstig artikel 221, § 1, maatregelen toe met het oog op de verbetering van het stikstofbeheer overeenkomstig § 4 en, in het bijzonder, de vermindering van de bestaande stikstofinvoer.

De Minister stelt de na te leven voorwaarden vast, evenals het te bereiken peil van de potentieel uitspoelbare stikstoffen zodat het als voldoende en duurzaam beschouwd kan worden, evenals de wijze van monsterneming en van analyse van de stikstofprofielen. § 3. De landbouwers worden eveneens verplicht om te waken over de jaarlijkse verwezenlijking in overleg met de begeleidingsstructuur van de systemische stikstofbalansen (bedrijfsbalans en wisselbouwbalans), met als doel het bereiken van op duurzame wijze voldoening gevende systemische stikstofbalansen.

Jaarlijks worden de resultaten inzake de systemische stikstofbalansen van de landbouwers die in het kwaliteitszorgproces zijn gestapt, door de begeleidingsstructuur vergeleken met de referentiewaarden inzake de systemische stikstofbalansen, teneinde de prestaties van bedoelde landbouwers wat het stikstofbeheer betreft te evalueren. Als de verwachte prestaties niet bereikt worden, past de landbouwer in overeenstemming met de begeleidingsstructuur en overeenkomstig artikel 221, § 1, maatregelen toe met het oog op de verbetering van het stikstofbeheer overeenkomstig § 4 en, in het bijzonder, de vermindering van de bestaande stikstofinvoer.

De Minister stelt de referentiewaarden vast, evenals de na te leven voorwaarden en het te bereiken peil zodat de systemische stikstofbalansen als voldoende en duurzaam worden beschouwd.

De Minister kan de berekeningswijze van de systemische stikstofbalansen bepalen.

De Minister kan de landbouwers wier bedrijf niet in een kwetsbaar gebied gevestigd is, noch in een gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is, en die zich ertoe verbonden hebben in een kwaliteitszorgproces te stappen, van de verplichtingen bedoeld in deze paragraaf vrijstellen. § 4. In overeenstemming met de begeleidingsstructuur passen de landbouwers overeenkomstig artikel 221, § 1, landbouwkundige maatregelen, praktijken en beheerswijzen toe die een geleidelijke verbetering van het stikstofbeheer begunstigen, met als doel de prioritaire verbetering van de resultaten van de potentieel uitspoelbare stikstoffen bedoeld in § 2, evenals van de resultaten van de stikstofbalansen bedoeld in § 3.

De uitvoeringswijze, evenals het referentiële toepassingsniveau van bedoelde maatregelen worden door de Minister vastgesteld.

Als uit ervaring blijkt dat bedoelde maatregelen niet aangepast zijn voor het doeltreffend bereiken van bedoelde doelstellingen, kan de Minister de uitvoeringswijze ervan wijzigen, evenals het referentiële toepassingsniveau. Met het oog op hetzelfde doel kan de Minister bepaalde landbouwkundige maatregelen en praktijken tenietdoen of nieuwe maatregelen en praktijken toevoegen.

In het kader van de individuele kwaliteitszorg kan de begeleidingsstructuur eveneens andere maatregelen formuleren indien hij de mening is toegedaan dat dankzij laatstgenoemde maatregelen de doelstellingen bedoeld in het eerste lid beter bereikt kunnen worden. § 5. De landbouwers verbinden zich ertoe het protocol voor de verwezenlijking van de kwaliteitszorg overeenkomstig punt E na te leven. § 6. De niet-naleving van de verplichtingen vastlegd krachtens dit deel en vastgesteld overeenkomstig artikel 231 impliceert voor de landbouwers het onmiddellijke verbod op de voortzetting van het kwaliteitszorgproces en bijgevolg de onmiddellijke verplichting om de waarden inzake spreidbare organische stikstof bedoeld in de artikelen 211 en 212 toe te passen.

E. - Balansen voor de afgelopen landbouwjaren, vooruitzichten voor de komende landbouwjaren, eindbalans en verlenging van het kwaliteitszorgproces

Art. 221.§ 1. De landbouwer stelt jaarlijks in overleg met de begeleidingsstructuur een document op waarin de balans van het afgelopen landbouwjaar wordt opgemaakt, alsook de vooruitzichten worden opgesteld voor het komende landbouwjaar; in de balans van het afgelopen landbouwjaar wordt de evaluatie opgemaakt van de prestaties van de landbouwer zoals bedoeld in artikel 220; op grond van de balans van het afgelopen landbouwjaar wordt in de vooruitzichten de omschrijving opgenomen van de maatregelen bedoeld in artikel 220, zoals geprogrammeerd voor het komende landbouwjaar.

Om als geldig te worden beschouwd dient het document bedoeld in het eerste lid door de landbouwer ondertekend te worden, en voor akkoord ondertekend te worden door de begeleidingsstructuur, uiterlijk tegen 31 mei van elk jaar.

Indien de begeleidingsstructuur zijn instemming niet verleent, wordt de zaak naar het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, doorverwezen; artikel 231 is van toepassing.

De Minister kan het model vaststellen van de formulieren voor de balans van het afgelopen landbouwjaar en de vooruitzichten voor het komende landbouwjaar. § 2. Het kwaliteitszorgproces wordt afgesloten na vaststelling van een eindbalans door de landbouwer in overleg met de begeleidingsstructuur.

Om als geldig te worden beschouwd, dient bedoelde eindbalans door de landbouwer ondertekend te worden en voor akkoord ondertekend te worden door de begeleidingsstructuur. Bedoelde balans dient door de landbouwer aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, te worden overgemaakt bij aangetekend schrijven, uiterlijk één maand na afloop van de vier jaar van het kwaliteitszorgproces.

Indien de begeleidingsstructuur zijn instemming niet verleent, wordt de zaak naar het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, doorverwezen; artikel 231 is van toepassing.

In bedoelde eindbalans wordt vastgesteld in welke mate de verplichtingen bedoeld in artikel 220 door de landbouwer zijn nageleefd.

Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, onderzoekt de eindbalans en treft een met redenen

omklede beslissing wat diens goedkeuring betreft binnen de drie maanden die volgen op de datum waarop de eindbalans door de landbouwer is verstuurd.

Indien er geen beslissing getroffen is binnen bedoelde termijn, wordt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, geacht de eindbalans te hebben goedgekeurd.

Als de eindbalans door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, goedgekeurd wordt, wordt het kwaliteitszorgproces verlengd, behalve als bedoelde verlenging niet overwogen wordt, in toepassing van artikel 214, § 4.

Als de eindbalans niet door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, goedgekeurd wordt, wordt het kwaliteitszorgproces niet verlengd.

De Minister kan het model vaststellen van het formulier voor de eindbalans. § 3. Indien het kwaliteitszorgproces verlengd wordt, vormt de eindbalans bedoeld in § 2 een referentiële werkbasis voor de komende landbouwjaren met het oog op het op peil houden of het verbeteren van de prestaties.

F. - Verbintenis van groepen bedrijven in een kwaliteitszorgproces Art. R. 222. Het kwaliteitszorgproces kan binnen een groep bedrijven worden verricht op voorwaarde dat : 1° er een contract bestaat waarbij de samenwerking tussen de deelnemers geregeld wordt;2° er een maximumafstand tussen de bedrijfszetels bestaat; 3°er bewijzen bestaan voor een reeds bestaande samenwerking, zoals meer bepaald de gemeenschappelijke aankoop of levering, de grondruil, het delen van gebouwen, valoriseringscontracten, een verwantschapsband of de deelname aan een Coöperatieve voor het Gebruik van Landbouwmaterieel.

In dat geval wordt de groep bedrijven beschouwd als een bedrijfseenheid voor de verschillende aspecten van het kwaliteitszorgproces. De Minister kan de voorwaarden vastleggen voor de toegang tot en de gemeenschappelijke uitvoering van het kwaliteitszorgproces. Afdeling IV. - Evaluatie van de per dier voortgebrachte

stikstofhoeveelheden, van het stikstofgehalte van de dierlijke mest en andere meststoffen Art. R. 223. § 1. De per dier en per jaar voortgebrachte stikstofhoeveelheden opgenomen in bijlage XLII vormen de waarden gebruikt voor de berekening van de organische stikstof voortgebracht bij de vaststelling van de grondgebondenheidscijfers.

In het kader van het kwaliteitszorgproces kan de berekening van de organische stikstof voortgebracht bij de vaststelling van de grondgebondenheidscijfers evenwel verricht worden op grond van de productievolumes en het stikstofgehalte van de bedrijfseigen dierlijke mest, op grond van een duidelijke, behoorlijk verantwoorde en door de in artikel 226, §§ 2 en 3 bedoelde begeleidingsstructuur goedgekeurde bepaling, indien meer bepaald rekening gehouden wordt met de voederwijze, de samenstelling en de omvang van het veebestand, de soorten huisvesting voor de dieren, de soorten voortgebrachte mest, de hantering ervan, alsmede met de resultaten van de regelmatige analyses die representatief zijn voor de dierlijke mest. § 2. Het stikstofgehalte van de dierlijke mest die als referentie gebruikt wordt, inzonderheid voor de berekening van de ingevoerde en uitgevoerde organische stikstof bij de vaststelling van het grondgebondenheidscijfer, is opgenomen in bijlage XLIV. Landbouwers wier bedrijfszetel evenwel in het Waalse Gewest gevestigd is, kunnen afwijkende waarden verantwoorden op grond van resultaten van regelmatige analyses die representatief zijn voor de dierlijke mest, indien behoorlijk verantwoord en goedgekeurd door de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel 226, §§ 2 en 3. § 3. Het stikstofgehalte van andere meststoffen kan door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, vastgesteld worden als het niet gewaarborgd wordt krachtens andere vigerende regelgevingen. Landbouwers wier bedrijfszetel evenwel in het Waalse Gewest gevestigd is, kunnen afwijkende waarden verantwoorden op grond van resultaten van regelmatige analyses die representatief zijn voor de meststoffen, indien behoorlijk verantwoord en goedgekeurd door de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel 226, §§ 2 en 3. § 4. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, beslist over de productievolumes en over het

stikstofgehalte zoals voorgesteld door de landbouwer in toepassing van de §§ 1, 2 en 3, uiterlijk op het ogenblik waarop het de landbouwer over de waarde van zijn grondgebondenheidscijfers inlicht. Afdeling V. - Terbeschikkingstelling van inlichtingen

Art. R. 224. Elke landbouwer is verplicht om op verzoek van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water? of van het Landbouwbestuur de bij dit hoofdstuk vereiste inlichtingen over te maken.

De inlichtingen dienen te worden overgemaakt binnen de maand volgend op het verzoek van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, of het Landbouwbestuur.

Artikel 232 is van toepassing in geval van niet-naleving van dit artikel. Afdeling VI. - Begeleiding en coördinatie

Art. R. 225. Met het oog op de bevordering van een duurzaam stikstofbeheer in de landbouw organiseren de Ministers in het Waalse Gewest een informatieprogramma waarbij zij inzonderheid de landbouwers uitnodigen om de code van goede landbouwpraktijken door te voeren.

Zij organiseren eveneens specifieke communicatiecampagnes voor de kwetsbare gebieden en de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn.

Art. R. 226. § 1. De Ministers organiseren de coördinatie van de regeling en de begeleiding van de landbouwers wier bedrijfszetel in het Waalse Gewest gevestigd is. § 2. Daartoe vertrouwen zij op grond van een overeenkomst begeleidings- en coördinatie-opdrachten aan één of verschillende instellingen die in dit hoofdstuk onder het begrip « begeleidingsstructuur » vallen.

In ieder geval treedt de begeleidingsstructuur op : 1° in het kader van het kwaliteitszorgproces, overeenkomstig de artikelen 218, 220 en 221;2° in het kader van artikel 223. De begeleidingsstructuur kan eveneens de landbouwers helpen die niet in het kwaliteitszorgproces zijn gestapt en wier bedrijfszetel in het Waalse Gewest is gevestigd, bij het beheren van het milieurisico voortvloeiend uit hun landbouwbedrijvigheid, wat betreft de nitraatverontreiniging van het water. § 3. De begeleidingsstructuur treedt bij voorrang op in de kwetsbare gebieden en in de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn. Afdeling VII. - Evaluatie en bewaking

Art. R. 227. Als uit de ervaring opgedaan bij de uitvoering van een actieprogramma in een kwetsbaar gebied of van een specifiek programma voor het stikstofbeheer in de landbouw in gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, blijkt dat de daarin vervatte maatregelen niet aangepast zijn of niet voldoen om in het betrokken gebied de doelstellingen bedoeld in artikel 189 te bereiken, treft de Regering alle maatregelen en acties die hij noodzakelijk acht.

Bij de keuze van bedoelde maatregelen of acties wordt rekening gehouden met hun doeltreffendheid en hun kostprijs, in verhouding tot andere in overweging genomen maatregelen.

Art R. 228. § 1. Om de kwetsbare gebieden en de gebieden die onderhevig zijn aan een bijzondere milieudruk aan te wijzen, de vastgestelde lijst ervan te herzien en de doeltreffendheid van de algemene maatregelen van de daarop betrekking hebbende programma's te evalueren, wordt door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, een algemene bewaking van het nitraatgehalte van het water, « survey nitrate » genaamd, georganiseerd, op volgende wijze : 1° het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, stelt een meetnet vast voor nitraat in het

oppervlaktewater en in het grondwater, dat wordt aangevuld met de door de waterproducenten verstrekte inlichtingen;2° de exploitanten van aansluitpunten voor tot drinkwater verwerkbaar grondwater verrichten met een frequentie zoals voorzien in de tabel in bijlage XLV, de analyse van representatieve monsternemingen van het ruwe water die betrekking hebben op volgende parameters : ammoniumstikstof, nitriet en nitraat (resultaten uitgedrukt in, respectievelijk, mg NH4, mg NO2, mg NO3 per liter);zij verstrekken de resultaten van de analyses minstens één maal viermaandelijks aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water; 3° de exploitanten van aansluitpunten voor tot drinkwater verwerkbaar oppervlakte water verrichten met een frequentie zoals voorzien in bijlage XLV, de representatieve monsternemingen van het ruwe water die betrekking hebben op volgende parameters : ammoniumstikstof, nitriet en nitraat (resultaten uitgedrukt in, respectievelijk, mg NH4, mg NO2, mg NO3 per liter);zij verstrekken de resultaten van de analyses minstens één maal viermaandelijks aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water. § 2. De lijst van de kwetsbare gebieden en van de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn wordt minstens elke vier jaar opnieuw onderzocht en indien nodig herzien en aangevuld, om rekening te houden met de veranderingen en factoren die op het ogenblik van de voorgaande aanwijzing niet te voorzien waren.

Art. R. 229. De nitraatconcentraties in het water wordt gemeten via spectrofotometrie van moleculaire absorptie of via enige andere meetmethode die door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, is aanvaard en waarmee vergelijkbare resultaten gehaald kunnen worden.

Art. R. 230. Jaarlijks stelt de Minister de referentiewaarden op voor de potentieel uitspoelbare stikstoffen, aan de hand waarvan de impact van de ondernomen acties geëvalueerd en de maatregelen uitgevoerd door de landbouwers die in het kwaliteistzorgproces zijn gestapt met het oog op de bestrijding van de nitraatverontreiniging van het water bijgesteld kunnen worden. Bedoelde waarden worden inzonderheid vastgesteld op grond van volgende bestanddelen : 1° de weersomstandigheden die het betrokken jaar hebben gekenmerkt;2° de resultaten van de stikstofprofielen verspreid in een netwerk van respresentatieve meetpunten, « survey surfaces agricoles » genaamd.De Minister kan de wijze van doorvoering van de « survey surfaces agricoles » vaststellen; 3° het soort gewassen;4° de ligging en de bodemkundige voorwaarden. Art. R. 231. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, gaat na of de verplichtingen die landbouwers zijn opgelegd krachtens de artikelen 195 tot en met 202, 203 tot en met 206, 207 tot en met 213, 214, § 3, 215 en 216 en 217 tot en met 222 worden nageleefd.

In geval van twijfel over de niet-naleving van bedoelde verplichtingen licht het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de landbouwer bij aangetekend en met redenen omkleed

schrijven daarover in, waarbij laatstgenoemde uitgenodigd wordt om de opmerkingen van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, van antwoord te voorzien. Daarvoor beschikt hij over een termijn van één maand. Binnen een termijn van drie maanden vanaf voornoemd aangetekend schrijven bepaalt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, of er sprake is van niet-naleving van de verplichtingen. In dat geval is artikel 232 van toepassing.

Art. R. 232. De bepalingen van de artikelen 407 tot en met 410 van het decreetgevende deel zijn van toepassing bij de uitvoering van dit besluit.

TITEL VIII. - Financiering van het beheer van de natuurlijke cyclus DEEL III. - BEHEER VAN DE ANTHROPISCHE WATERCYCLUS TITEL I. - Fasen van de anthropische watercyclus HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen Art. R. 233. Voor de toepassing van deze regelgevende bepalingen dient te worden verstaan onder : 1° « agglomeratie » : zone waarin de bevolking en/of de economische activiteiten voldoende geconcentreerd zijn opdat het stedelijk afvalwater opgevangen kan worden om vervolgens naar een zuiveringsstation of een definitieve lozingsplaats afgevoerd te worden;2° « besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning » : besluiten betreffende de integrale en sectorale voorwaarden die van toepassing zijn op individuele zuiveringssystemen;3° « Comité » : het Comité van deskundigen belast met de behandeling van de aanvragen tot erkenning van zuiveringssystemen, opgericht krachtens artikel 410; 4° « agglomeratie-overeenkomst » : overeenkomst van wederkerige verbintenissen », voortvloeiend uit het overleg tussen de gemeentelijke actoren, de « S.P.G.E. » en het Gewest waarbij de prioriteiten worden vastgelegd wat betreft de onderzoeken en werken inzake de de collectoren, de zuiveringsstations en eventueel de wegenwerken in een bepaalde agglomeratie; 5° « bevoegde directoraten-generaal van het Ministerie van het Waalse Gewest » : het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, het Directoraat-generaal Plaatselijke Besturen, het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Patrimonium;6° « stedelijk afvalwater » : huishoudelijk afvalwater of mengsel van huishoudelijk afvalwater en industrieel afvalwater en/of afvloeiend hemelwater;7° « scheidingsriolering » : riolering waarin enkel huishoudelijk afvalwater geloosd wordt, met uitzondering van regenwater en helder parasietwater; 8° « prioritaire afwatering » : afwatering in agglomeraties, waarvan het aantal inwoner-equivalenten hoger dan of gelijk is aan 2000, plus eventueel de afwatering van andere agglomeraties van minder dan 2000 I.E. waaraan de afwatering van andere agglomeraties van minder dan 2000 inwoner-equivalenten toegevoegd mogen worden, bepaald door de Regering in functie van de milieuprioriteiten die zijn vastgesteld krachtens artikel 217 van het decreetgevende deel; 9° « gemeenschappelijke zuivering » : zuiveringsproces uitgevoerd door een gemeenschappelijk zuiveringsstation;10° « individuele zuivering » : zuiveringsproces uitgevoerd door een individueel zuiveringssysteem; 11° « inwonerequivalent » of afgekort "I.E. » : biologisch afbreekbare organische belasting met een biochemisch zuurstofverbruik over vijf dagen (BZV5) van 60 g zuurstof per dag; 12° « gebeurtenis » : elk feit waardoor de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water aangetast wordt of kan worden;13° « eutrofiëring » : verrijking van het water door nutriënten, vooral stikstof- en/of fosforverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een ongewenste verstoring van het evenwicht tussen de verschillende in het water aanwezige organismen en een verslechtering van de waterkwaliteit;14° « septische put » : voorziening voor de voorbehandeling van huishoudelijk afvalwater door vloeibaarmaking;15° « beheerder van een gebeurtenis » : de persoon die daar binnen zijn diensten toe aangewezen is door de leverancier, die verantwoordelijk is voor het beheer van de gebeurtenis;16° « woning » : vaste installatie in de zin van artikel 84, § 1, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium;17° « nieuwe woning » : woning waarvan de bouwvergunning in eerste instantie verleend wordt na de inwerkingtreding van het algemeen reglement voor de sanering van stedelijk afvalwater;18° « erkende zuiveringsinstelling » : vereniging van gemeenten erkend door de Waalse regering overeenkomstig de artikelen 343 en 344 van het decreetgevende deel;19° « bevoegde zuiveringsinstellin » : de overeenkomstig artikel 343 van het decreetgevende deel erkende vereniging van gemeenten in het ambtsgebied waarvan de betrokken agglomeratie gelegen is;20° « algemeen gemeentelijk afwateringsplan » : het algemeen gemeentelijk afwateringsplan goedgekeurd door de Minister overeenkomstig het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 19 september 1991;21° « saneringsplan per hydrografisch onderbekken » : werktuig voor de planning en de cartografische voorstelling van de sanering per hydrografisch onderbekken;22° « gemeenschappelijk zuiveringsstation » : zuiveringsstation dat stedelijk afvalwater van een agglomeratie behandelt;23° « opvangsysteem » : geheel van de rioleringen, werken en verzamelleidingen die stedelijk afvalwater opvangen en naar een gemeenschappelijke waterzuiveringsinstallatie of een definitieve lozingsplaats afvoeren;24° « individueel zuiveringssysteem » : individuele zuiveringseenheid, individuele zuiveringsinstallatie, individueel zuiveringsstation voor de zuivering van het door één of meer woningen geloosde huishoudelijk afvalwater en voor de lozing van water gezuiverd onder de voorwaarden bepaald bij de uitvoeringsbesluiten van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;25° « toereikende behandeling » : behandeling van geloosd stedelijk afvalwater door middel van een proces en/of afvoersysteem waardoor het ontvangende oppervlaktewater de kwaliteitsdoelstellingen haalt en aan de relevante bepalingen van de artikelen 298 tot en met 303 voldoet;26° « primaire behandeling » : behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een fysisch en/of chemisch proces van bezinking van gesuspendeerde stoffen, of andere processen waarbij het BZV 5 van het inkomende afvalwater vóór de lozing met ten minste 20 % wordt verminderd en de totale hoeveelheid gesuspendeerde stoffen in het inkomende afvalwater met ten minste 50 % wordt verminderd;27° « secundaire behandeling » : behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een proces waarbij in het algemeen biologische behandeling met secundaire bezinking plaatsvindt of een ander proces dat het mogelijk maakt de in bijlage XLVI vermelde eisen in acht te nemen;28° « tertiaire behandeling » : behandeling die de secundaire behandeling aanvult en het mogelijk maakt de in bijlage XLVII vermelde normen in acht te nemen;29° « gebieden bestemd voor verstedelijking » : gebieden bedoeld in artikel 25, tweede lid, 1° tot 9°, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium. HOOFDSTUK II. - Opdrachten en organisatie van het Waalse Fonds van voorschotten voor het herstel van schade veroorzaakt door de grondwaterwinning en pomping Afdeling I. - Opdrachten van het Fonds

Art. R. 234. Het Fonds staat voorschotten toe enkel binnen de grenzen en aan de voorwaarden bepaald in deze afdeling.

Art. R. 235. § 1. In geval van schade aan panden en aan grondstukken heeft het voorschot betrekking op de herstelkosten van de panden en grondstukken.

Indien het bedrag van de werken hoger is dan de waardevermindering van het goed of indien de schade onherstelbaar is, mag het bedrag van het voorschot niet hoger zijn dan dat van de waardevermindering.

De waardevermindering is te begrijpen als het verschil tussen de verkoopwaarde van het pand op de dag van de vaststelling voorzien in artikel 213 van het decreetgevende deel en zijn waarde vóór de schade.

Er wordt geen rekening gehouden met de waardevermindering welke het enig gevolg is van de plaatsbepaling van het goed in het geteisterd gebied. § 2. In geval van schade aan industriële gebouwen of aan machines en installaties geïncorporeerd in deze gebouwen wordt het voorschot toegestaan enkel indien de schade van aard is een vermindering van de bedrijfsactiviteit te veroorzaken.

Het voorschot is onderworpen aan de regels van § 1.

Het bedrag toegestaan als voorschot mag de aankoopwaarde van deze gebouwen niet overschrijden, na aftrek van de afschrijvingen.

Art. R. 236. In geval van schade aan het plantenleven is het voorschot bestemd voor het vergoeden geheel of ten dele van het geleden verlies tijdens de duur van het dalen van de grondwaterlaag zoals het vastgesteld is door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, op basis namelijk van piëzometrische metingen.

Art. R. 237. In geval van nadeel veroorzaakt door de niet-bezetting of niet-gebruik van heel of een deel van een gebouw bestemd voor woning is het voorschot bestemd voor het verlies van het genot tijdens de normale duur van de herstelling of van de herbouwing.

Het verlies van het genot wordt berekend volgens de huurwaarde van het geteisterd gebouw.

Art. R. 238. In geval van de verhuis van de bewoners van geteisterde gebouwen is het voorschot bestemd om de verhuiskosten geheel of ten dele te dekken op basis van de factuur.

In geval van herhuisvesting van de bewoners van geteisterde gebouwen is het voorschot bestemd om de herbergeringskosten tijdens maximum twee maanden geheel of ten dele te dekken. Dit voorschot mag niet gecumuleerd worden met het in artikel 237 voorziene voorschot.

Art. R. 239. Het Fonds kan een voorschot toestaan bestemd om de erelonen en kosten, provisioneel of definitief, opgesteld door de bij vonnis aangeduide deskundige te dekken.

Indien het vonnis volgt na de indiening van de voorschotaanvraag, kan een bijkomende aanvraag ingediend worden.

Art. R. 240. Het basisbedrag voor het berekenen van het voorschot wordt naar billijkheid bepaald volgens de samenstellende elementen van de schade zoals zij in artikelen 235 tot en met 239 bepaald zijn.

Het als voorschot toegestaan bedrag is gelijk aan het product van dit basisbedrag, vermenigvuldigd door het maximumpercentage van de verantwoordelijkheden toegekend aan het geheel van personen in rechte gedagvaard overeenkomstig artikel 212 van het decreetgevende deel, zoals dit percentage door de ambtenaar of de erkende deskundige geschat is tijdens de in artikel 213 van het decreetgevende deel voorziene vaststelling.

Art. R. 241. Het Fonds is belast met de financiering van de uitvoering van de algemene maatregelen en studies, gevorderd door de Minister, om de in artikel 210, eerste lid van het decreetgevende deel bedoelde schade te voorkomen en te beperken op de voorwaarde dat deze maatregelen en studies betrekking hebben op beraamde of bestaande grondwaterwinningen waarvan de som van de toegelaten afvloeiingsvermogens betreffende éénzelfde grondwaterlaag hoger is dan twee miljoen m3 per jaar.

Deze algemene studies moeten als basis kunnen dienen voor elk onderzoek dat ingesteld zou worden bij een aanvraag tot vergoeding.

Zij mogen niet toevertrouwd worden aan instellingen die belang hebben in de uitbating van de bestudeerde grondwaterlaag. Afdeling II. - Procedure

Art. R. 242. De voorschotaanvragen worden aan het Secretariaat van het Fonds gericht. Zij worden aangevuld door de volgende stukken : 1° een afschrift, eensluidend verklaard door de griffie van het vredegerecht, van het proces-verbaal van het verschijnen tot minnelijke schikking, voorzien door artikel 212 van het decreetgevende deel;2° het origineel of het door de griffie van het vredegerecht eensluidend verklaard afschrift van de in artikel 212 van het decreetgevende deel bedoelde dagvaarding;3° een afschrift van de vaststelling van de schade, bedoeld in artikel 213 van het decreetgevende deel;4° een uittreksel, in dubbel exemplaar, van het kadastraal plan dat de ligging van het pand, van het grondstuk aanduidt evenals een uittreksel van de kadastrale legger dat het kadastraal inkomen van het pand of van het grondstuk aanduidt; 5° een uittreksel, in dubbel exemplaar, van de topografische kaart van de streek op de schaal van 1/10.000 dat de ligging van het pand of van het grondstuk aanduidt; 6° in dubbel exemplaar, de bewijsstukken eventueel geëist in toepassing van de artikelen 235 tot en met 239, met name : a) de stukken die de vermindering van de activiteit van het bedrijf aantonen evenals de factuur of de aankoopakte van deze goederen, samen met het aflossingstableau;b) het stuk dat de aangerekende eenheidsprijzen rechtvaardigt en het stuk dat het productieverlies rechtvaardigt, indien de toelageaanvraag het herstel van de schade aan het plantenleven bedoeld;c) de factuur die de verhuiskosten rechtvaardigt en het stuk dat de herhuisvestingskosten rechtvaardigt;d) de erelonen en de kosten, provisioneel of definitief, opgesteld door de in artikel 239 aangeduide deskundige. Daarenboven kan de belanghebbende elk stuk dat hij nuttig vindt voor het onderzoek van zijn dossier indienen.

Art. R. 243. Binnen de vijftien dagen bericht de secretaris van het Fonds de goede ontvangst van de aanvraag door een ter post aangetekende brief.

In voorkomend geval meldt het ontvangbewijs de stukken welke dienen opgestuurd te worden om het dossier volledig te maken.

Art. R. 244. § 1. Zodra het dossier volledig is, stelt de secretaris van het Fonds een samenvattend verslag op, welk, met name, aan de conclusies van de in artikel 213 van het decreetgevende deel bedoelde vaststelling tegemoetkomt.

Het voorschot wordt toegekend door de Minister op basis van het door de secretaris van het Fonds opgesteld verslag.

Een afschrift van de beslissing van de Minister wordt aan de belanghebbende bekend gemaakt door een ter post aangetekende brief. § 2. Een nader onderzoek kan toegekend worden aan de in artikel 213 van het decreetgevende deel bedoelde ambtenaren en deskundige door de secretaris van het Fonds en door de Minister.

Het verslag van het nader onderzoek wordt op het secretariaat van het Fonds neergelegd door de ambtenaren en deskundigen binnen de veertig dagen vanaf de bekendmaking van de beslissing waardoor zij aangeduid zijn. § 3. Een afschrift van de beslissing wordt door een ter post aangetekende brief aan de belanghebbende bekend gemaakt.

Art. R. 245. Indien het voorschot bestemd is om de herstelkosten te dekken, wordt het vereffend bij het voorleggen van de facturen betreffende de uitvoering van de werken.

Art. R. 246. Indien het voorschot vereffend is, verwittigt de secretaris van het Fonds de gedagvaarde partijen onmiddellijk ervan overeenkomstig artikel 212 van het decreetgevende deel door een ter post aangetekende brief.

Art. R. 247. Indien het voorschot hoger is dan de door definitief vonnis toegestane toelage, wordt het verschil zonder interesten aan het Fonds terugbetaald.

Art. R. 248. De voorschotsgerechtigde die dit hoofdstuk niet in acht neemt of die valse verklaringen doet is gehouden de door hem ontvangen bedragen terug te betalen. Afdeling V. - Rol en opdrachten van sommige personeelsleden en

bijdragepercentage in het voorschottenfonds Art. R. 249. De dossiers betreffende het vaststellen van de schade worden door de secretaris van het Waalse Voorschottenfonds toevertrouwd, hetzij aan de personeelsleden bedoeld in artikel 250, hetzij aan de deskundige bedoeld in artikel 251, al naar gelang de complexiteit ervan.

De vrederechter, bij wie een oproep tot verzoening aanhangig wordt gemaakt, richt zijn beschikking aan de secretaris van het Fonds, met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel 213, § 4, van het decreetgevende deel.

Art. R. 250. De door het winnen of het oppompen van grondwater aangerichte schade mag worden vastgesteld door de volgende personeelsleden van het Ministerie van het Waalse Gewest : 1° de personeelsleden van niveau 1 aangesteld bij de dienst « grondwater » van de centra Luik, Marche, Bergen en Namen van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water;2° de personeelsleden van niveau 1 aangesteld bij de hoofdzetel van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu de Afdeling Water, Directie Grondwater, die een technisch ambt

uitoefenen. Art. R. 251. § 1. De deskundige wordt bezoldigd voor de erkenningsperiode met een forfaitair bedrag van 5.949,44 euro.

Het bedrag wordt gehalveerd indien het aantal hem tijdens de erkenninsperiode toevertrouwde dossiers minder bedraagt dan vijf.

Indien er tijdens die periode geen enkel dossier wordt toevertrouwd, wordt er geen enkel bedrag verleend. § 2. Als de aangewezen deskundige oordeelt dat het bedrag van zijn bezoldiging onvoldoende is, gezien het aantal dossiers die hem tijdens de erkenningsperiode zijn toegewezen, het belang ervan en de verstrekte diensten, kan de voor Water bevoegde Minister, op voorstel van de secretaris van het Waalse Voorschottenfonds, hem uitzonderlijkerwijs bijkomende honoraria toekennen, met inachtneming van de beschikbare begrotingskredieten. § 3. De dossierkosten worden afzonderlijk terugbetaald op grond van een uitvoerig driemaandelijks overzicht, dat voor elk dossier door de deskundige wordt opgemaakt. Voor de berekening van deze vergoedingen wordt de deskundige gelijkgesteld met een ambtenaar van rang A4. § 4. De bezoldigings- en dossierkosten worden gedragen door het Waalse Voorschottenfonds. HOOFDSTUK III. - Parameterwaarden geldend voor het voor menselijke consumptie bestemd water Afdeling I. - Voorwerp

Art R. 25 2. Dit hoofdstuk draagt bij tot de omzetting van richtlijn 98/83/EG van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van het voor menselijke consumptie bestemd water. Afdeling II. - Parameterwaarden

Art. R. 253. De microbiologische en chemische parameterwaarden geldend voor het voor menselijke consumptie bestemd water zijn opgenomen in bijlage XLVIII, delen A en B. De indicatieve parameters zijn opgenomen in bijlage XLVIII, deel C. Art. R. 254. De lijst en de maximumdosissen van de stoffen en materialen toegelaten voor de voorbereiding en de distributie van voor menselijke consumptie bestemd water zijn opgenomen in bijlage XLIX. De Regering wijzigt na advies van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, die lijst om rekening te houden met de technologische vooruitgang en de ter zake geldende bepalingen. Afdeling III. - Controleprogramma

Art. R. 255. Voor de toepassing van artikel 188 van het decreetgevende deel is de leverancier ertoe verplicht een jaarlijks en geschikt controleprogramma vast te stellen waarmee regelmatig nagegaan kan worden of het voor menselijke consumptie bestemde water aan de vereisten van de artikelen 180 tot en met 193, 411 tot en met 415 en 430 van het decreetgevende deel beantwoordt, en voor het eerst uiterlijk op 10 mei 2004. § 2. Het controleprogramma betreft elk distributiegebied dat door de leverancier is bepaald en bevat twee soorten controles : een routinecontrole bedoeld in artikel 256 en een volledige controle bedoeld in artikel 257. § 3. Voor elk distributiegebied schikt de leverancier zich naar : 1° het minimumaantal plaatsen van monsterneming overeenkomstig bijlage L, deel B;2° de frequentie van de monsternemingen en de analyses overeenkomstig bijlage L, deel B;3° de analysemethodes voorgeschreven bij bijlage LI. Art. R. 256. De routinecontrole waarmee regelmatig de gegevens verstrekt worden meer bepaald over de organoleptische en de microbiologische kwaliteit van het voor menselijke consumptie bestemde water, evenals de gegevens over de doeltreffendheid van de behandeling van het drinkwater, van de ontsmetting indien die behandeling plaatsvindt.

Die routinecontrole bepaalt of het voor menselijke consumptie bestemde water voor de parameters bedoeld in bijlage L, tabel A, al dan niet aan de waarden vastgesteld voor die parameters in bijlage XLVIII voldoet.

Art. R. 257. De volledige controle heeft als doel de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn om te bepalen of al dan niet aan de parameterwaarden bepaald bij bijlage XLVIII voldaan wordt.

Alle parameters vastgesteld in bijlage XLVIII worden aan een volledige controle onderworpen.

Art. R. 258. Uiterlijk tegen het einde van het derde kwartaal is de leverancier ertoe verplicht de controleprogramma's, evenals hun wijzigingen voor het volgende jaar, aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, mede te delen.

De aard en de vorm van de over te maken gegevens worden door de Minister vastgesteld.

Als het dossier niet overeenkomstig de aard en de vorm van de door de Minister bepaalde gegevens is ingevuld, beschouwt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, het dossier als onvolledig en de leverancier wordt geacht zijn verplichtingen niet te zijn nagekomen.

In dat geval stuurt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, het dossier naar de leverancier terug, die over één maand beschikt om het vormelijk in orde opnieuw in te dienen.

Art. R. 259. § 1. Er kunnen andere methodes dan die bepaald bij bijlage LI, punt 1, worden gebruikt op voorwaarde dat de leverancier kan bewijzen dat de verkregen resultaten minstens even betrouwbaar zijn als de resultaten verkregen door de vastgestelde methodes. § 2. Voor de parameters opgenomen in bijlage LI, punt 2 en 3, kan elke analysemethode worden gebruikt op voorwaarde dat de vereisten die onder die punten bepaald worden, in acht worden genomen. § 3. Voor de toepassing van de paragrafen 1 en 2 deelt de leverancier de gebruikte methodes en hun eventuele gelijkwaardigheid aan de Administratie mee, behalve indien die methodes reeds door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, erkend zijn.

Art. R. 260. De leverancier deelt alle resultaten met betrekking tot één kalenderjaar aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, mee in de loop van het kwartaal volgend op het verstrijken van het kalenderjaar, en in de door de Minister bepaalde vormen. Afdeling IV. - Afwijkingen

Art. R. 261. § 1. Overeenkomstig artikel 192 van het decreetgevende deel kan de Minister, op aanvraag van de leverancier, na raadpleging van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, een afwijking van de parameterwaarden vastgesteld bij

bijlage XLVIII, deel B, verlenen.

De Minister kan een tweede afwijking verlenen voor een duur van drie jaar. § 2. In uitzonderlijke gevallen kan de Minister het advies van de Europese Commissie inwinnen in verband met de verlening van een derde afwijking voor een periode van niet meer dan drie jaar.

Indien de Minister het voornemen heeft om een nieuwe afwijking toe te kennen, maakt hij de opgemaakte balans, evenals de motieven die zijn beslissing verantwoorden om een dergelijke afwijking toe te kennen, aan de Europese Commissie over. Die derde afwijking duurt niet langer dan drie jaar. § 3. De Minister licht de Europese Commissie binnen een termijn van twee maanden in over elke afwijking die gemiddeld een distributie van meer dan 1000 m3 per dag betreft of geldend voor de bevoorrading van meer dan 5.000 personen. HOOFDSTUK IV. - Procedure die gevolgd dient te worden bij het voorvallen van gebeurtenissen die schade kunnen toebrengen aan het voor menselijke consumptie bestemde water Art. R. 262. Elke leverancier dient een procedure vast te stellen, die intern nood- en interventieplan wordt genoemd en die gevolgd dient te worden bij het voorvallen van een gebeurtenis, minstens overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

In die procedure worden minstens omschreven : - de nadere karakterisering van de gebeurtenis, meer bepaald de omschrijving van de maatregelen die getroffen dienen te worden op de plaats van het incident om de met betrekking tot bedoelde gebeurtenis verstrekte inlichtingen na te kijken; - de wijze van beheer van de gebeurtenis, meer bepaald de omschrijving van de wijze die tot de verklaring van ondrinkbaarheid leidt; - de wijze waarop inlichtingen worden verstrekt aan de betrokken verbruikers en overheden indien het water ondrinkbaar is; - de wijze van traceerbaarheid van de gebeurtenis, meer bepaald wat betreft de registratie van de daarop betrekking hebbende documenten.

Het aldus opgestelde document dient daarnaast bijkomend te vermelden : - de verdeling van de distributiegebieden op het grondgebied dat door de leverancier gedekt wordt, evenals de samenvattende schema's voor watertoevoer naar die gebieden; - de alimentatiebron(nen) van elk distributiegebied; - de adresgegevens van de beheerder van de gebeurtenis; - de adresgegevens van de persoon of de overheid die tot de ondrinkbaarheid besluit.

Die procedure dient ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, dat over een termijn van zestig dagen beschikt om ermee in te stemmen of zijn opmerkingen over te maken.

Art. R. 263. Elke gebeurtenis dient onverwijld aan de leverancier te worden medegedeeld. Elke informatieverstrekking aan de leverancier met betrekking tot het voorvallen van een gebeurtenis die gefundeerd is of die niet afkomstig is van een derde dient vanwege de beheerder van de gebeurtenis te worden opgevolgd.

Art. R. 264. § 1. De leverancier wijst uit zijn midden aan : a) de beheerder(s) van een gebeurtenis;die aanwijzingen waarborgen dat het nood- en interventieplan dagelijks 24 uur op 24 in werking kan treden; b) de overheid die gemachtigd is om het water niet-conform te verklaren met de gezondheids- en schoonheidsvereisten. § 2. Elke medegedeelde gebeurtenis dient vormelijk geregistreerd te worden op een document zoals bepaald in artikel 265. § 3. De leverancier stelt een in geval van nood door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, raadpleegbaar samenvattend schema voor watertoevoer op en houdt het bij. De Minister kan de standaardkenmerken van die schema's vastleggen.

Art. R. 265. Zodra de gebeurtenis hem ter kennis wordt gesteld, stelt de beheerder van de gebeurtenis een document op dat minstens volgende gegevens vermeldt : - de identiteit van de personen die zijn aangewezen ter uitvoering van artikel 264, § 1; - indien mogelijk, identiteit en adres van de persoon die de gebeurtenis gemeld heeft; - plaats van de gebeurtenis; - vermoede aard van de gebeurtenis; - diagnose; - acties die ondernomen zijn of dienen te worden; - eventuele niet-conformverklaring met de gezondheids- en schoonheidsvereisten; - eventuele informatieverstrekking aan de bevolking en aan de betrokken overheden.

Zij vult het aan naar gelang de gebeurtenis behandeld wordt en ondertekent het op het ogenblik dat de gebeurtenis afgehandeld is.

Als er een niet-conformverklaring met de gezondheids- en schoonheidsvereisten wordt opgesteld, wordt er onverwijld een afschrift van het document overgemaakt aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, en aan de gemeente.

Art. R. 266. § 1. De beheerder van de gebeurtenis stelt onmiddellijk een eerste diagnose op en neemt notitie van alle ingezamelde gegevens in het document waarvan sprake in artikel 265. § 2. Als er niet onmiddellijk een diagnose opgesteld kan worden, begeeft zich een beambte van de leverancier onmiddellijk ter plaatse om een eventuele aantasting van het water te evalueren terwijl hij onmiddellijk maatregelen treft en/of waterstalen neemt om minstens de troebelheid, de kleur, de geur en de doeltreffendheid van de ontsmetting te controleren.

In voorkomend geval worden de staalnemingen en analyses zo spoedig modelijk door een geaccrediteerd laboratorium doorgevoerd.

Art. R. 267. § 1. Na de diagnose bedoeld in artikel 266 opgesteld te hebben, bepaalt de beheerder van de gebeurtenis het geografische gebied dat bij de gebeurtenis betrokken is of erbij betrokken kan worden. Zij kan daartoe de inzet eisen van elke beambte van de leverancier waarvan zij meent de hulp nodig te hebben.

De beheerder van de gebeurtenis verifieert het distributienet en de stroomopwaarts gelegen kunstwerken onder gebruik van de netschema's die door de leverancier zijn opgesteld om de site waar de gebeurtenis zijn oorsprong heeft te identificeren (waterwinningspunten, bekken, watertoren, privé-installatie, enz.) en het daarbij betrokken gebied nauwkeurig te bepalen. Hij bepaalt de gemeente(n), evenals het aantal aansluitingen die bij de gebeurtenis betrokken zijn. § 2. Alle ingezamelde gegevens, meer bepaald de aanwijzing van de gemeenten, van de delen van hun grondgebied die bij de gebeurtenis betrokken zijn en de referenties van de netschema's zijn vermeld in het document bedoeld in artikel 265.

Art. R. 268. § 1. Als de persoon aangewezen ter uitvoering van artikel 264, § 1, besluit dat het water conform is aan de gezondheids- en schoonheidsvereisten bedoeld in artikel 184 van het decreetgevende deel, neemt zij notitie van de beslissing in het document bedoeld in artikel 265 en sluit te procedure af die gevolgd dient te worden bij het voorvallen van een gebeurtenis. § 2. Wanneer de persoon aangewezen ter uitvoering van artikel 264, § 1, b), meent dat het niet conform is aan de gezondheids- en schoonheidsvereisten bedoeld in artikel 184 van het decreetgevende deel, controleert zij of onmiddellijke maatregelen het water opnieuw conform kunnen maken aan de gezondheids- en schoonheidsvereisten binnen een termijn die korter is dan de termijn nodig voor de vormelijke niet-conformverklaring. Die termijn mag in geen enkel geval de zes uur overschrijden. § 3. Als de uitvoering van de onmiddellijke maatregelen die het water opnieuw conform kunnen maken aan de gezondheids- en schoonheidsvereisten minder tijd in beslag neemt dan de termijnen vermeld in § 2, is er geen aanleiding tot het opstellen van een niet-conformverklaring. § 4. Als de uitvoering van de onmiddellijke maatregelen die het water opnieuw conform kunnen maken aan de gezondheids- en schoonheidsvereisten het niet mogelijk maakt binnen de termijnen bedoeld in § 2, stelt de persoon aangewezen ter uitvoering van artikel 264, § 1, b), een vormelijke niet-conformverklaring op. Zij treft dan alle nodige maatregelen om onmiddellijk de bevolking en de betrokken overheden op de hoogte te brengen waarbij rekening gehouden wordt met eventuele beperkingen in het gebruik van het water. Die beslissing wordt in het document bedoeld in artikel 265 opgenomen. De betrokken overheden zijn het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de burgemeesters van de betrokken gemeenten en, in voorkomend geval, elke andere bevoegde overheid.

Art. R. 269. De leverancier treft alle maatregelen om de continuïteit van het beheer van de gebeurtenis tijdens en buiten de normale diensturen te garanderen.

Art. R. 270. De leverancier maakt zijn interne nood- en interventieplan voor het eerste uiterlijk tegen het einde van het derde kwartaal van 2004 aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, over. Het interne nood- en interventieplan wordt minstens één keer elke drie jaar door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, en de leverancier onderling geëvalueerd. Die evaluatie kan aanleiding even tot een verzoek van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, om een revisie van het plan door te voeren. In dat geval wordt het nieuwe interne nood- en interventieplan ter goedkeuring voorgelegd aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, overeenkosmtig de procedure vermeld in artikel 262. HOOFDSTUK V. - Prioritaire afwatering en financieringsmodaliteiten ervan Art. R. 271. De « S.P.G.E. » financiert de onderzoeken en werken betreffende de prioritaire afwatering die vermeld worden in de door de Regering goedgekeurde driejarenprogramma's van de gemeenten, met inachtneming van de modaliteiten bedoeld in artikel 272 en binnen de perken van de daartoe door het Waalse Gewest uitgetrokken bedragen.

Bij gebrek aan de financieringsstructuur bedoeld in artikel 273 heft de « S.P.G.E. » op de stortingen van de fondsopbrengsten die haar toekomen krachtens artikel 324, § 4, van het decreetgevende deel, de nodige financiële middelen om de onderzoeken en werken inzake prioritaire afwatering in gemachtigde opdracht uit te voeren.

Art. R. 272. De « S.P.G.E. » financiert de prioritaire afwateringswerken als volgt : - 80 % van de in de driejarenprogramma's vermelde investeringen voor de herstelling van de bestaande afwatering, vermeerderd met 5 % studiekosten; - 60 % van de in de driejarenprogramma's vermelde investeringen voor de bouw en de hernieuwing van de afwatering, vermeerderd met 5 % studiekosten.

Art. R. 273. Het Waalse Gewest bepaalt de financieringsstructuur voor de tegemoetkoming van de « S.P.G.E. » in de financiering van de prioritaire afwateringen. Om die redenen kan ze met name tegemoetkomen in het kader van een agglomeratie-overeenkomst.

De « S.P.G.E. » sluit een overeenkomst met de Regering met betrekking tot agglomeraties, waarvan het aantal I.E. hoger dan of gelijk is aan 2000, waarbij de afwatering van andere agglomeraties van minder dan 2000 I.E. gevoegd kunnen worden, aangewezen door de Waalse Regering naar gelang van de milieuprioriteiten. Die overeenkomst vermeldt : - de plaats en het aantal (in km) uit te voeren prioritaire afwateringen; - de uitvoeringstermijnen; - het type uit te voeren prioritaire afwatering; - de raming van de kosten van de leidingen voor prioritaire afwateringen en van de aanleg ervan (behalve de wegenherstelling); - de tegemoetkoming van elke gemeente en van de "S.P.G.E. » in de kosten voor de uitvoering van prioritaire afwateringen op grond van de door de Regering genomen reglementaire maatregelen; - een clausule betreffende de herziening van de respectieve bijdragen naar gelang van de uitvoeringstermijnen. HOOFDSTUK VI. - Algemeen reglement voor de sanering van stedelijk afvalwater Afdeling I. - Voorwerp en beginselen

Art. R. 274. Het algemeen reglement voor de sanering van het stedelijk afvalwater bevat de regeling voor de sanering van stedelijk afvalwater en de daaruit voortvloeiende verplichtingen in de bebouwingsebieden of buiten die gebieden als er woningen zijn.

Het reglement bepaalt ook de principes op grond waarvan saneringsplannen per hydrografisch onderbekken opgesteld worden en de voorwaarden waaronder ze herzien en bijgewerkt worden.

Art. R. 275. § 1. Het grondgebied van het Waalse Gewest is een kwetsbaar gebied in de zin van artikel 5 van Richtlijn 91/271/EEG van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater. § 2. Het saneringsplan bepaalt per hydrografisch onderbekken de regeling van de sanering van het stedelijk afvalwater in elk bebouwingsgebied.

Er bestaan drie regelingen : 1° de gemeenschappelijke saneringsregeling;2° de autonome saneringsregeling;3° de voorlopige saneringsregeling.

Art. 4.§ 1. De rioleringen bestaan uit waterdichte ondergrondse leidingen die zo aangelegd worden dat ze makkelijk gecontroleerd en onderhouden kunnen worden.

Bij de aanleg van nieuwe rioleringen of de sanering van bestaande rioleringen zijn aansluitingen van helder parasietwater verboden en wordt een einde gemaakt aan insijpelingen.

De projecten van rioleringswerken betreffende zowel de bouw van nieuwe rioleringen als de sanering van bestaande rioleringen verkiezen de aanleg van scheidingsrioleringen boven die van eenheidsrioleringen, behalve uitzondering behoorlijk gerechtvaardigd door technische verplichtingen.

De agglomeratie-overeenkomst voorziet in de meest geschikte oplossingen om in te spelen op de dilutieproblemen die in de bestaande rioleringen vastgesteld worden. § 2. Ongeacht de saneringsregeling is het overeenkomstig de bepalingen inzake de bescherming van het oppervlakte- en grondwater verboden stedelijk afvalwater te laten afvloeien op de openbare wegen, bermen en trottoirs inbegrepen, alsmede in de watergreppels, sloten en taluds die er deel van uitmaken. Afdeling II. - Saneringsregelingen

Onderafdeling I. - Gemeenschappelijke saneringsregeling Art. R. 277. § 1. De gemeenschappelijke saneringsregeling houdt de volgende verplichtingen in.

Elke agglomeratie met 10 000 I.E. en meer beschikt over rioleringen en collectoren.

Elke agglomeratie met 2000 à 10 000 I.E. beschikt uiterlijk 31 december 2005 over rioleringen en collectoren.

Elke agglomeratie met minder dan 2000 I.E. die voldoet aan de criteria bedoeld in artikel 286, § 2, beschikt uiterlijk 31 december 2009 over collectoren.

De gemeenten voorzien bovenbedoelde agglomeratiegedeelten die op hun grondgebied gelegen zijn binnen dezelfde termijnen van rioleringen.

De woningen gelegen langs een weg met rioleringen worden erop aangesloten.

De woningen gelegen langs een weg die van rioleringen voorzien wordt, worden er tijdens de afwateringswerken op aangesloten. § 2. De aansluiting op de riolering vereist een voorafgaande schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en schepenen.

De aansluitingswerken op het openbaar domein worden gecontroleerd door de gemeente en uitgevoerd door de ondernemer die de afwateringswerken op een weg uitvoert of, als de riolering al aangelegd is, door de gemeentediensten of een door de gemeente aangewezen ondernemer.

De gemeente bepaalt de bezoldiging en de modaliteiten voor elke aansluiting van de riolering op het openbaar domein.

De aansluitingen op de riolering en op de andere systemen voor waterafvoer vanaf de woningen zijn voorzien van een mangat dat toegankelijk is en dat zich op een plaats bevindt waar de hoeveelheid en de kwaliteit van het werkelijk geloosde water gecontroleerd kunnen worden. § 3. Het stedelijk afvalwater wordt afgevoerd hetzij door zwaartekracht, hetzij d.m.v. een pompsysteem.

Als de weg uitgerust is met een scheidingsriolering, is de lozing van regenwater samen met helder parasietwater verboden op de uitgeruste gedeelten.

Het regenwater wordt afgevoerd via verliesputten, dispersiedraineerbuizen, kunstmatige afvoerwegen of oppervlaktewateren voor zover het niet bij of krachtens een andere wetgeving verboden is. § 4. Elke nieuwe woning is uitgerust met een systeem dat regenwater en stedelijk afvalwater scheidt. Als het afvalwater niet in een zuiveringsstation behandeld wordt, beschikt de woning over een septische put met bypass en ontvetter.

Bij de inbedrijfstelling van het zuiveringsstation wordt het stedelijk afvalwater uitsluitend via het rioleringsnetwerk afgevoerd. De septische put met bypass en ontvetter mag in werking blijven, behalve andersluidend advies van het erkende zuiveringsbedrijf.

Het slib wordt door een erkende rioolruimer uit de septische put verwijderd.

Art. R. 278. § 1. In afwijking van artikel 277, § 1, kan een vergunning aangevraagd worden voor de installatie van een individueel zuiveringssysteem in plaats van de aansluiting op de riolering als technische problemen bij de aansluiting op de bestaande, in aanleg zijnde of toekomstige riolering overdreven kosten veroorzaken.

Als de vergunning geweigerd wordt, wordt de aansluiting op de riolering uitgevoerd binnen zes maanden na de kennisgeving van het besluit tot weigering. § 2. De woning die vóór de aansluitingsplicht over een individueel zuiveringssysteem beschikt, mag het behouden, behalve andersluidend gemotiveerd advies van de erkende zuiveringsinstelling.

In dat geval zijn de in artikel 277, § 1, bedoelde verplichtingen niet van toepassing.

Als het individuele zuiveringssysteem door de verouderde staat of een voortdurend defect niet meer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, kan de eigenaar : - ofwel zijn woning op de riolering aansluiten door het systeem uit te schakelen overeenkomstig de bepalingen van artikel 277, §§ 2, 3 en 4; - ofwel het systeem saneren zodat het opnieuw voldoet aan de voorwaarden bepaald bij de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, zonder zijn woning evenwel op de riolering aan te sluiten. § 3. Elke nieuwe woning gebouwd in een aan de gemeenschappelijke saneringsregeling onderworpen gebied langs een weg die nog niet met rioleringen uitgerust is, beschikt van meet af aan over een individueel zuiveringssysteem dat voldoet aan de voorwaarden bepaald bij de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning als reeds vaststaat dat de kosten van een aansluiting op een toekomstige riolering krachtens § 1 te hoog zouden oplopen.

Onderafdeling II. - Autonome saneringsregeling Art. R. 279. § 1. De autonome saneringsregeling houdt de volgende verplichtingen in.

Elke nieuwe woning of elke groep van nieuwe woningen waarop de autonome saneringsregeling van toepassing is, wordt uitgerust met een individueel zuiveringssysteem, meer bepaald : - een individuele zuiveringseenheid die het voorwerp uitmaakt van een aangifte als het aantal I.E. gelijk is aan 20 of minder; - een individuele zuiveringsinstallatie die het voorwerp uitmaakt van een aangifte als het aantal I.E. tussen 20 en 100 ligt; - een individueel zuiveringsstation dat het voorwerp uitmaakt van een vergunningsaanvraag als het aantal I.E. hoger is dan 100.

Het aantal I.E. wordt berekend op grond van de gegevens bedoeld in bijlage I bij het besluit van 7 november 2002 tot bepaling van de integrale exploitatievoorwaarden voor individuele zuiveringseenheden en -installaties. § 2. Elke bestaande woning of elke groep van bestaande woningen waarop de autonome saneringsregeling van toepassing is, worden uiterlijk 31 december 2009 uitgerust met een individueel zuiveringssysteem bedoeld in § 1. § 3. De gemeenten kunnen binnen de in § 2 bepaalde termijnen bijzondere maatregelen indienen waarbij een gezamenlijke sanering gewaarborgd wordt voor een geheel van woningen die onder de autonome saneringsregeling vallen. De saneringsregeling wordt dan gemeentelijke autonome saneringsregeling genoemd. § 4. Die bijzondere maatregelen staan vermeld in een ontwerp van gemeentelijke autonome saneringsregeling waarin het geplande zuiveringssysteem en de op de woningen toepasselijke rechten en plichten omschreven worden. Het ontwerp gaat vergezeld van een kadastraal plan van de woningen.

De gemeente verzoekt de betrokken erkende zuiveringsinstelling en de bevoegde directoraten-generaal van het Ministerie van het Waalse Gewest om advies.

Die instanties brengen advies uit binnen een termijn van 60 dagen, te rekenen van het verzoek om advies.

Als een instantie geen advies uitbrengt binnen die termijn, wordt het geacht gunstig te zijn.

Als de adviezen gunstig zijn, keurt de gemeente de gemeentelijke autonome saneringsregeling goed rekening houdende met eventuele opmerkingen.

Ze maakt de regeling over aan de « SPGE » en aan de betrokken erkende zuiveringsinstelling.

Als één van de adviezen ongunstig is, wordt het volledige dossier samen met de adviezen overgemaakt aan de Minister, die binnen 90 dagen een besluit neemt en meedeelt aan de gemeente, de « SPGE » en de instanties. § 5. Als de gemeentelijke autonome sanering erin bestaat een opvangnetwerk op te richten waarbij het afvalwater naar een enig zuiveringssysteem wordt geloosd, zijn de volgende bepalingen van toepassing : - het afvalwater van de woningen wordt bij voorkeur door een scheidingsriolering opgevangen; - de riolering kan unitair zijn als ze vóór de toepassing van de gemeentelijke autonome saneringsregeling bestaat; - de riolering mag in geen geval helder parasietwater opvangen; - de woning is aangesloten op het afwateringsnetwerk dat het water naar het zuiveringssysteem afvoert zodra het in werking is. In dat geval zijn de verplichtingen bedoeld in de §§ 2 tot 4 van artikel 277 en, in voorkomend geval, de afwijking bedoeld in § 1 van artikel 278 van toepassing; - in afwachting van de inbedrijfstelling van het bedoelde zuiveringssysteem worden de nieuwe woningen voorzien van een septische put met bypass en ontvetter en van gescheiden leidingen voor de opvang van regenwater en huishoudelijk afvalwater.

Art. R. 280. Bij gebrek aan een gemeentelijke autonome saneringsregeling wordt de woning die onder de autonome saneringsregeling valt conform gemaakt op initiatief van de eigenaar.

In geval van gemeentelijke autonome sanering, komen de rechten en plichten i.v.m. de sanering van bedoeld gebied neer op de gemeente, onverminderd de specifieke overeenkomsten die ze met een erkende zuiveringsinstelling sluit.

Art. R. 281. § 1. In de zone die onder de autonome sanering valt, kan de Minister op grond van een technisch dossier dat door de bevoegde erkende zuiveringsinstelling aangelegd wordt, bestaande woningen vrijstellen van de verplichting tot installatie van een individueel zuiveringssysteem als de installatie economisch onevenredig zou zijn met de ecologische voordelen.

Het technisch dossier wordt overgemaakt aan de « SPGE » en aan de bevoegde directoraten-generaal van het Ministerie van het Waalse Gewest. Ze beschikken over 60 dagen om advies uit te brengen. Als ze binnen die termijn geen advies uitbrengen, wordt het geacht gunstig te zijn. § 2. Een woning mag het individuele zuiveringssysteem behouden waarover ze beschikte vóór de verplichting tot aansluiting op het afwateringsnetwerk dat het afvalwater afvoert naar het individuele zuiveringssysteem voorzien voor een groep van woningen.

In dat geval zijn de verplichtingen bedoeld in artikel 279, § 3, niet van toepassing.

Als het individuele zuiveringssysteem door zijn verouderde staat of een voortdurend defect evenwel niet meer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, kan de eigenaar : - ofwel zijn woning aansluiten op de riolering door het systeem uit te schakelen overeenkomstig de bepalingen van artikel 277, §§ 2, 3 en 4; - ofwel het systeem saneren opdat het opnieuw kan voldoen aan de voorwaarden bepaald bij de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, zonder zijn woning evenwel op de riolering aan te sluiten.

Onderafdeling III. - Voorlopige saneringsregeling Art. R. 282. De voorlopige saneringsregeling impliceert dat elke nieuwe woning uitgerust wordt met een mangat en een systeem dat regenwater en afvalwater scheidt, alsmede met een septische put met bypass en ontvetter, die in voorkomend geval aangesloten wordt op de riolering langs de weg, overeenkomstig de bepalingen van artikel 277, § 2, § 3, § 4, derde lid, en artikel 278.

Indien mogelijk wordt een zone van 10 m2 vrijgehouden tussen de septische put en het afvoersysteem om eventueel een individueel zuiveringssysteem aan te leggen.

Art. R. 283. § 1. Op het gezamenlijke voorstel van de gemeente en de bevoegde erkende zuiveringsinstelling aan de « SPGE » kan de gemeenschappelijke saneringsregeling door de voorlopige saneringsregeling vervangen worden voor zover de volgende stukken voorhanden zijn bij de indiening van de aanvraag : - een agglomeratie-overeenkomst gesloten tussen de partijen; - een meerjarig afwateringsplan gevoegd bij de agglomeratie-overeenkomst, op grond waarvan het bebouwingsgebied kan voldoen aan de criteria bedoeld in artikel 286, § 2; - desnoods een diagnose-analyse van het afwateringsnetwerk in bedoeld gebied. § 2. Op voorstel van de gemeente kan de autonome saneringsregeling door de voorlopige saneringsregeling vervangen worden.

De aanvraag gaat vergezeld van een verslag ter motivatie van de mogelijkheid om individuele zuiveringssystemen te installeren in bedoeld gebied of om de krachtens artikel 279, § 3, overwogen maatregelen te treffen. § 3. De vervanging van een gemeenschappelijke of autonome saneringsregeling door de voorlopige saneringsregeling is effectief bij de inwerkingtreding van het bericht van herziening van het plan bedoeld in artikel 288 waarbij de vervanging bevestigd wordt. Afdeling III. - Saneringsplannen per hydrografisch onderbekken

Art. R. 284. § 1. Een saneringsplan per hydrografisch onderbekken is een dossier bestaande uit een hydrografische kaart en een verslag over die kaart.

Het plan bestrijkt het gezamenlijke grondgebied van een hydrografisch onderbekken. Er bestaat een gedrukte en een numerieke versie van het plan en het verslag. § 2. De hydrografische kaart voldoet aan de volgende voorwaarden : - ze bestaat uit bladzijden op schaal 1/10.000 waarop het Noorden naar boven gericht staat; ze kan plaatselijk vergroot worden om het lezen te vergemakkelijken; - ze wordt met een algemene indexkaart aangevuld op een variabele schaal die het hydrografische onderbekken bestrijkt; - de achtergrond van het plan wordt weergegeven op achtstebladen ( op schaal 1/10 000) van het Nationaal Geografisch Instituut en d.m.v. schaduweringen; - de verschillende bladzijden waaruit de hydrografische kaart bestaat, voldoen aan de normen NBN 510 E04-012 en NBN E04-013; het formaat A0 is de maximale grootte; - de verschillende lijnen en verklarende teksten voldoen aan de voorschriften van de « SPGE ».

De hydrografische kaart vermeldt o.a. : 1° de grenzen van de hydrografische onderbekkens;2° de gemeentelijke grenzen;3° de afvoerwegen van het gewone oppervlaktewater en de kunstmatige afvoerwegen, waarbij een onderscheid tussen de waterwegen in de open lucht, de overwelvingen en de leidingen gemaakt wordt en de categorie en de afvoerrichting vermeld worden;4° de lokalisering van de waterwinningsgebieden en van de preventiegebieden bedoeld in de artikelen 171 tot en met 175 van het decreetgevende deel;5° de vermelding op het gewestplan van de voor verstedelijking bestemde gebieden en de bestemming ervan; 6° de agglomeraties waarin de gemeenschappelijke saneringsregeling van toepassing is, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen : - de agglomeraties met 2000 I.E. of meer; - de agglomeraties met minder dan 2000 I.E.; 7° de omtrekken waarin de autonome saneringsregeling van toepassing is met, in voorkomend geval, vermelding van de gemeentelijke autonome saneringsregeling;8° de omtrekken waarin de voorlopige saneringsregeling van toepassing is;9° de omtrekken waarin de ontwateringsverrichtingen verwezenlijkt worden; 10°de lokalisatie, met verwijzing naar het verslag bedoeld in § 3, van de andere gegevens waarvan de projectontwerper kennis heeft en die een invloed zouden kunnen hebben op de inzake afvalwaterzuivering te nemen beslissingen; 11° ter informatie, de ligging van de bestaande werken en van de werken gepland door de zuiveringsinstelling die instaat voor de opvang, het oppompen en de zuivering van het afvalwater;12° ter informatie, het bestaande en het aan te leggen afwateringsnetwerk. § 3. Het verslag betreffende de hydrografische kaart expliciteert en rechtvaardigt de op de kaart vermelde gegevens, de geplande maatregelen en de in aanmerking genomen opties.

Het verslag bevat de lijst van de zuiveringsstations voor de behandeling van het stedelijke afvalwater van agglomeraties met 2000 I.E. of meer en vermeldt de nominale grootte ervan.

Het verslag bevat een reeks beschikbare samenvattende gegevens i.v.m. : - de lengte van de bestaande, in een driejarenprogramma voorziene en nog aan te leggen afwateringsnetwerken; - de bevolking betrokken bij de verschillende saneringsregelingen, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de woningen die al dan niet op een afwateringsnetwerk aangesloten zijn; - de staat van het afwateringsnetwerk en het aansluitingspercentage per agglomeratie; - de woningen waarvan het afvalwater al dan niet gezuiverd wordt.

De in het verslag vermelde gegevens worden geactualiseerd bij de bijwerking bedoeld in artikel 289.

Art. R. 285. De Regering belast de « SPGE » met de uitwerking van het saneringsplan per hydrografisch onderbekken en met de herzieningen ervan. De « SPGE » laat het opstellen door de betrokken erkende zuiveringsinstellingen die onder haar verantwoordelijkheid en toezicht staan.

Alle gegevens i.v.m. de opstelling van het plan en van de herzieningen ervan wordt door de « SPGE » opgenomen in een gecoördineerd cartografisch document waarvan ze het beheer waarneemt. De « SPGE » legt het gecoördineerde cartografische document, de databank en de toepassingen betreffende het grondgebied dat hen aanbelangt, ter inzage van de erkende zuiveringsinstellingen.

Art. R. 286. § 1. Het voorontwerp van plan wordt uitgewerkt op basis van een analyse van de feitelijke en rechtstoestand op grond waarop de in de artikelen 277 tot en met 283 bedoelde saneringsregelingen berusten rekening houdende met de hierna bepaalde objectieve eigenschappen van de bedoelde agglomeraties of gebieden. § 2. De gemeenschappelijke saneringsregeling is van toepassing op de agglomeraties met 2000 I.E. of meer.

Ze is ook van toepassing op de agglomeraties met minder dan 2000 I.E. voor zover : - ze beschikken over een gemeenschappelijk zuiveringsstation of over een station waarvan de bouwopdracht op de datum van inwerkingtreding van dit besluit is toegewezen; - 75 % van de rioleringen aangelegd en in goede staat zijn of die toestand wordt bewaarheid krachtens artikel 283, § 1; - ecologische specificiteiten wettigen dat de agglomeratie aan de saneringsregeling onderworpen wordt. § 3. De autonome saneringsregeling is toepasselijk in de bebouwingsgebieden die niet onder § 2 van dit artikel vallen en die voldoen aan één van de volgende voorwaarden : - ze zijn opgenomen op het algemeen gemeentelijk afwateringsplan onder de benaming « dunbevolkte gebieden »; - de totale bevolking bedraagt minder dan 250 inwoners; - als de totale bevolking meer dan 250 inwoners bedraagt, is er geen groep van woningen met meer dan 250 inwoners waarvan de dichtheid hoger is dan 15 inwoners per 100 meter weg; - er zijn plaatselijke en meer bepaald ecologische specificiteiten die wettigen dat de agglomeratie aan de saneringsregeling onderworpen wordt.

De autonome saneringsregeling is ook van toepassing op alle woningen die buiten de voor verstedelijking bestemde gebieden gebouwd worden. § 4. De voorlopige saneringsregeling is van toepassing in de bebouwingsgebieden die niet onder de §§ 2 en 3 van dit artikel vallen hetzij wegens de heterogeniteit van de woondichtheid, hetzij wegens het onzekere karakter van de ontwikkeling ervan.

Art. R. 287. § 1. De Regering keurt het voorontwerp van saneringsplan goed per hydrografisch onderbekken en gelast de « SPGE » het planontwerp binnen 30 dagen voor advies voor te leggen aan de volgende instanties : - de gemeenten waar het in aanmerking genomen hydrografisch onderbekken gelegen is; - de betrokken eigenaars van een winning van tot drinkwater verwerkbaar water; - de riviercontracten betreffende het in aanmerking genomen hydrografisch onderbekken; - de bevoegde directoraten-generaal van het Ministerie van het Waalse Gewest.

Bovenvermelde instanties geven de « SPGE » advies binnen een termijn van 120 dagen. Als één van de instanties geen advies uitbrengt binnen die termijn, wordt het geacht gunstig te zijn.

Gedurende die termijn voeren de gemeenten, eventueel bijgestaan door de betrokken erkende zuiveringsinstelling, een openbaar onderzoek overeenkomstig de modaliteiten vastgelegd in artikel 43, § 2 en § 3, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium. § 2. Na afloop van de adviestermijn en nadat de « SPGE » een synthese van de eventuele adviezen van de geraadpleegde instanties heeft overgemaakt, legt de Regering het saneringsplan per hydrografisch bekken definitief vast. § 3. De datum van inwerkingtreding van het plan ligt vast in het besluit van de Regering tot goedkeuring van het saneringsplan per hydrografisch onderbekken. Het besluit wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Art. R. 288. § 1. Het saneringsplan per hydrografisch onderbekken wordt herzien : - als de gemeenschappelijke saneringsregeling door een autonome saneringsregeling vervangen wordt, of omgekeerd; - als de grenzen van de bebouwingsgebieden gewijzigd worden; - als de voorlopige saneringsregeling door een gemeenschappelijke of autonome saneringsregeling vervangen wordt. § 2. De « SPGE » wordt op verzoek van een gemeente, van een erkende zuiveringsinstelling of van ambtswege door de Regering belast met de gezamenlijke of gedeeltelijke herziening van het saneringsplan per hydrografisch onderbekken.

De « SPGE » laat ze uitvoeren door de betrokken erkende zuiveringsinstellingen die onder haar verantwoordelijkheid en toezicht handelen.

Het herzieningsdossier volgt de procedure bedoeld in artikel 287.

Art. R. 289. § 1. Het saneringsplan wordt : - gedeeltelijk herzien als een autonome saneringsregeling door de gemeentelijke autonome saneringsregeling vervangen wordt; - volledig herzien om de drie jaar om rekening te houden met de ontwikkelingen i.v.m. de saneringsregelingen, met name wat het netwerk van collectoren en rioleringen betreft. § 2. De bijwerkingen worden door de « SPGE » in de plannen opgenomen na het voorwerp te hebben uitgemaakt van een analyse door de betrokken erkende zuiveringsinstellingen. De bijwerkingen worden uitgevoerd volgens de principes bedoeld in artikel 285. § 3. De bijwerkingen van de plannen worden bij bericht in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Het bericht vermeldt het hydrografische onderbekken en, in voorkomend geval, de gebieden waarop de bijwerkingen betrekking hebben.

Het bericht vermeldt bovendien de plaatsen waar de documenten ter inzage liggen.

Art. R. 290. § 1. De « SPGE » verstuurt de goedgekeurde, herziene of bijgewerkte plannen binnen tien dagen na de bekendmaking naar de betrokken gemeenten en erkende zuiveringsinstellingen. § 2. De plannen en bijwerkingen kunnen gratis ingekeken worden op de maatschappelijke zetel van de « SPGE », bij het gemeentebestuur voor het gedeelte van het betrokken grondgebied of op de maatschappelijke zetel van de betrokken erkende zuiveringsinstellingen.

De gedigitaliseerde plannen en bijwerkingen kunnen ook ingekeken worden op de website van de « SPGE » http ://www.spge.be De afschriften van de plannen worden op schriftelijk verzoek aan de « SPGE » afgeleverd tegen de kostprijs van 10 per kaart, formaat A0, plus verzendingskosten. Dat bedrag wordt aan het indexcijfer der consumptieprijzen gekoppeld. Afdeling IV. - Maatregelen voor de vastlegging van het

afwateringskadaster Art. R. 291. De gemeente stelt met de hulp van de bevoegde erkende zuiveringsinstelling een diagnose van haar afwateringsnetwerken die aan een gemeenschappelijke sanering onderworpen worden. De diagnose heeft meer bepaald betrekking op de exacte staat van het netwerk en op het aantal aansluitingen erop. Ze wordt in dat opzicht als een saneringshandeling beschouwd.

De modaliteiten en kosten van het stellen van de diagnose worden tussen de partijen in het kader van de agglomeratie-overeenkomst vastgelegd. HOOFDSTUK VII. - Werkingsregels van het Comité van deskundigen belast met de behandeling van de aanvragen tot erkenning van zuiveringssystemen Art. R. 292. Het Comité van deskundigen wordt belast met de behandeling en de beoordeling van de aanvragen tot erkenning van zuiveringssystemen.

Art. R. 293. Het mandaat van de deskundigen duurt vier jaar. Het begint te lopen vanaf de datum van kennisgeving van het besluit waarbij ze worden benoemd. Het kan verlengd worden.

De leden van het Comité kunnen elk ogenblik ontslagen worden als ze in de onmogelijkheid verkeren hun functie uit te oefenen, wegens een ernstige fout of bij verlies van de hoedanigheid waarin ze benoemd werden.

Wanneer het mandaat van een lid vóór de vervaldatum eindigt, benoemt de Minister een nieuw lid om het lopende mandaat te voleindigen.

De deskundigen moeten het vertrouwelijke karakter van de werkzaamheden in acht nemen.

Art. R. 294. Bij verhindering van de voorzitter wordt het Comité door het oudste lid van het Comité voorgezeten in afwachting van de aanwijzing van een nieuwe voorzitter door de Minister.

Art. R. 295. Het Comité beraadslaagt op geldige wijze als de meerderheid van de leden aanwezig is.

Als deze voorwaarde niet vervuld is, wordt het Comité opnieuw opgeroepen voor dezelfde agenda. Het beslist dan op geldige wijze, ongeacht het aantal aanwezige leden.

De beslissingen worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen. Elk lid is stemgerechtigd; bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Het Comité moet het vertrouwelijke karakter van de werkzaamheden in acht nemen.

Art. R. 296. Om zijn opdrachten te vervullen, wordt het Comité bijgestaan door personeel dat de vereiste kwalificaties heeft en erkend is voor zijn bevoegdheden inzake waterzuivering.

Art. R. 297. De zetel van het Comité is gevestigd in Verviers. De erkenningsaanvragen en briefwisselingen worden gericht aan het secretariaat van het Comité, meer bepaald aan het adres van de « Conseil économique et social de la Région wallonne » (Sociaal-economische raad van het Waalse Gewest). HOOFDSTUK VIII. - Behandeling van het stedelijk afvalwater Art.R. 298. § 1. Stedelijk afvalwater van agglomeraties waarvan de vuilvracht hoger is dan 2 000 ie, moet, vooraleer geloosd te worden, een secundaire behandeling ondergaan, tegen uiterlijk 31 december 2005 voor lozingen uit agglomeraties met 2 000 tot 10 000 ie. § 2. De lozing van stedelijk afvalwater van agglomeraties met een vuilvracht van meer dan 10.000 i.e. moet voorafgegaan worden door een tertiaire behandeling. § 3. Naast de bepalingen van de §§ 1 en 2 kan de Minister een strengere behandeling opleggen zodat het ontvangende water de kwaliteitsdoelstellingen kan halen.

Art.R. 299. Stedelijk afvalwater van agglomeraties waarvan de vuilvracht gelijk is aan of kleiner is dan 2 000 ie en dat in een opvangsysteem terechtkomt, moet, vooraleer geloosd te worden, uiterlijk 31 december 2005 een toereikende behandeling ondergaan.

Bij gebrek aan een strengere behandeling bepaald door de Minister als de kwaliteitsdoelstelling voor de ontvangende waterloop het vereist, of aan een door de Minister bepaalde minder vergaande behandeling als de ontvangende waterloop de kwaliteitsdoelstelling haalt, worden de in bijlage LII vermelde eisen geacht aan de toereikende behandeling te voldoen.

Art. R. 300. De opvangsystemen moeten zodanig ontworpen, gebouwd en onderhouden worden dat rekening wordt gehouden met het volume en de eigenschappen van het stedelijk afvalwater, dat lekkages worden voorkomen en dat de verontreiniging van het ontvangende water door overstorting van hemelwater wordt beperkt.

De maatregelen worden genomen op grond van de verdunningspercentages of de capaciteit in verhouding tot het debiet bij droog weer.

Voor agglomeraties waarvan de vuilvracht gelijk is aan of kleiner is dan 2000 ie, wordt het opvangsysteem, bij gebrek aan nauwkeurigere afmetingen, gedimensioneerd om tweemaal het debiet bij droog weer aan te voeren, berekend op basis van 180 liter per inwoner en per dag.

Art. R. 301. De gemeenschappelijke zuiveringsinstallaties worden zodanig ontworpen of aangepast dat de debieten kunnen worden gemeten en representatieve monsters van het inkomende afvalwater en het behandelde effluent kunnen worden verkregen.

De plaatsen voor de lozing van het gezuiverde water worden voor zover mogelijk zodanig gekozen dat het effect op de ontvangende water zo gering mogelijk is.

De in ie uitgedrukte belasting wordt berekend op basis van het gemiddelde van de maximale wekelijkse belasting die in de loop van het jaar in de gemeenschappelijke zuiveringsinstallatie terechtkomt, behalve ongebruikelijke situaties zoals zware regenval.

Art. r.302. De gemeenschappelijke zuiveringsinstallaties die aan de in de artikelen 298 en 299 bedoelde eisen moeten voldoen, worden zodanig ontworpen, gebouwd, geëxploiteerd en onderhouden dat zij in normale weersomstandigheden een voldoende rendement kunnen hebben daar waar zij gevestigd zijn.

Bij het ontwerpen van deze installaties dient rekening te worden gehouden met de seizoenschommelingen van de belasting.

Art. R. 303. Lozingen van de in de artikelen 298 en 299 bedoelde gemeenschappelijke zuiveringsinstallaties worden overeenkomstig de in bijlage LIII vermelde procedures gecontroleerd.

De controles worden uitgevoerd door de bevoegde zuiveringsinstelling die daartoe de vereiste toestellen plaatst.

De resultaten van de controles worden ten minste drie jaar door de bevoegde zuiveringsinstelling bewaard.

De resultaten van de controles worden jaarlijks in de vorm van een synthese in een rapport opgenomen. Daartoe dient het in bijlage LIV vermelde formulier te worden gebruikt.

Het jaarlijkse rapport wordt aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, gezonden, uiterlijk op 31 maart van het jaar na dat waarop het betrekking heeft. HOOFDSTUK IX. - Controle op de individuele zuiveringssystemen Art. R. 304. § 1. De individuele zuiveringssystemen wordt gecontroleerd als volgt : 1° bij de aansluiting ervan wordt een controle uitgevoerd op grond waarvan het controleattest bedoeld in de uitvoeringsbesluiten van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning afgegeven wordt;2° in de voorziening voor de controle op het individuele zuiveringssysteem worden periodiek punctuele monsters genomen die representatief zijn voor het gezuiverde water dat geanalyseerd zal worden door een laboratorium erkend krachtens de bepalingen van artikel 62 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;3° er worden verschillende punctuele onderzoeken en verificaties op het terrein uitgevoerd om zich met name te vergewissen van de werking van het individuele zuiveringssysteem onder normale exploitatievoorwaarden. § 2. De monsternemingen en analyses vermeld in § 1, 2°, worden uitgevoerd volgens de modaliteiten omschreven in het bestek bedoeld in artikel 305, § 1, en tegen de volgende frequenties : 1° minstens één keer om de vijf jaar, te rekenen van de inbedrijfstelling van het individuele zuiveringssysteem voor systemen met een behandelingscapaciteit van 20 i.e. of minder; 2° minstens één keer per jaar voor individuele zuiveringssystemen met een behandelingscapaciteit tussen 20 en 100 i.e.; 3° minstens één keer per semester voor individuele zuiveringssystemen met een behandelingscapaciteit van 100 i.e. of meer; 4° minstens één keer per jaar en gedurende de maand waarin de grootste vuilvracht geproduceerd wordt, voor individuele zuiveringssystemen met een behandelingscapaciteit van 20 i.e. of meer wanneer de activiteit die huishoudelijk afvalwater produceert, seizoensgericht is.

Art. R. 305. § 1. De controlehandelingen zijn het voorwerp van dienstenopdrachten die de Minister toekent op grond van een bestek waarvan hij de verplichtingen bepaalt. Ze worden voor vijf jaar op de schaal van het hydrografische onderbekken georganiseerd en kunnen uitgevoerd worden door elk publiek- of privaatrechtelijk orgaan met referenties inzake de organisatie en de opvolging van controleprogramma's en/of waarvan de ervaring en de kennis inzake de zuiveringstechnieken bewezen kunnen worden.

Het programma van de controles wordt door het orgaan voorgesteld op grond van een door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, opgezette databank. § 2. De dienstverstrekkingen worden bezoldigd als volgt : a) voor een deel op grond van een jaarlijks forfaitair bedrag ter dekking van de administratieve kosten, de kosten voor de vorming en de bijscholing van het personeel belast met de controlehandelingen;b) voor een deel naar rato van de werkelijk uitgevoerde controlehandelingen op grond van de eenheidsprijs bepaald in de dienstenopdracht voor de verschillende soorten handelingen. § 3. De bij een controlehandeling betrokken exploitant van een individueel zuiveringssysteem wordt minstens vijf werkdagen op voorhand in kennis gesteld van de datum en het uur van het bezoek. § 4. De resultaten van de periodieke monsternemingen bedoeld in artikel 304, § 1, 2°, worden door het orgaan meegedeeld : 1° aan de exploitant van een individueel zuiveringssysteem binnen dertig dagen na de uitvoering van de controle.Wanneer de resultaten van de op een monster gevoerde analyses niet voldoen aan de emissienormen bedoeld in de besluiten tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, verzoekt het orgaan de exploitant van het systeem in hetzelfde schrijven om orde op zaken te stellen en binnen zes maanden, te rekenen van de datum van de eerste monsterneming, een nieuw eensluidend analyseresultaat, verkregen naar aanleiding van een door het orgaan uitgevoerde monsterneming, over te leggen om aan te tonen dat hij aan de normen voldoet; 2° aan de hand van een register van de verstrekte diensten, waarvan de administratie en de gemeenten gelegen in het gebied dat het voorwerp van de dienstenopdracht is, één exemplaar toegestuurd krijgen. Art. R. 306. § 1. De kosten voor de controlehandelingen bedoeld in artikel 304, § 1, zijn voor rekening van de begroting van het Waalse Gewest na overlegging van een door de controleinstelling opgestelde maandelijkse factuur. § 2. Als een controlehandeling niet tot een goed einde gebracht kan worden door de schuld van een aan de bij de controle betrokken persoon, beslist het orgaan dat de verblijfkosten i.v.m. het vruchteloze bezoek door bedoelde persoon gedragen worden tegen de overeenstemmende eenheidsprijs van de dienstenopdracht.

Art. R. 307. Onverminderd de bepalingen van artikel 305 mogen de in artikel 304, § 1, bedoelde controlehandelingen geheel of gedeeltelijk uitgevoerd worden door de volgende personen : 1°) voor alle handelingen en zonder kosten voor de persoon die het voorwerp van de controle uitmaakt, door de personeelsleden van de administratie die kunnen bewijzen dat ze technisch bevoegd zijn inzake zuivering en die daartoe door de inspecteur-generaal aangewezen worden; 2°) voor de controlehandelingen bedoeld in artikel 304, § 1, 1°, en tot de datum van kennisgeving van de dienstenopdrachten bedoeld in artikel 305, door de controleurs erkend krachtens de bepalingen van hoofdstuk V van het besluit van de Waalse Regering van 15 oktober 1998 houdende reglementering van de opvang van stedelijk afvalwater.

TITEL II. - Financiering van het beheer van de anthropische watercyclus HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen Art. R. 308. § 1. Voor de toepassing van deze titel dient te worden verstaan onder : 1° « besluiten ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning » : besluiten betreffende de integrale en sectorale voorwaarden die van toepassing op de individuele zuiveringssystemen;2° « camping-caravaning » : het gebruik voor de huisvesting door andere personen dan woonwagenbewoners en nomaden die als zodanig handelen, van één der volgende onderdak verschaffende verplaatsbare objecten : tent, toercaravan, stacaravan zonder verdieping, camper of elk ander analoog object die niet ontworpen zijn om voor permanente bewoning te dienen;3° "comité" : het comité van deskundigen belast met de behandeling van de dossiers betreffende de erkenning van individuele zuiveringssystemen;4° « verbruiker met betalingsmoeilijkheden » : de verbruiker vermeld op de in artikel 318 bedoelde lijst, overgemaakt door de leverancier aan het ocmw wegens het feit dat de verbruiker na afloop van de aanmaningstermijn niet in staat is zijn leidingwaterfactuur geheel of gedeeltelijk te betalen;5° « uitgaven inzake tegemoetkoming » : de uitgaven betreffende de financiële tegemoetkoming ten gunste van de verbruikers die moeilijkheden ondervinden om hun waterfactuur te betalen;6° « uitgaven betreffende de werking van de ocmw's » : de uitgaven betreffende de kosten voor de werking, de administratieve en personeelskosten van de ocmw's bij het beheren van de dossiers die onder het Sociaal waterfonds ressorteren;7° « uitgaven inzake technische verbeteringen » : de tussenkomsten van de leveranciers in het kader van de technische verbeteringen van de waterinstallaties van de verbruikers die in aanmerking komen voor de financiële tegemoetkoming in de betaling van hun waterfactuur;8° « uitgaven betreffende de werking van de 'SPGE' » : de uitgaven voor het beheer van het Sociaal waterfonds;9° « dierlijke meststoffen" : mest, aalt en gier; 10° "inwonerequivalent », afgekort, « I.E. » : vuilvrachteenheid die een biologisch afbreekbare organische belasting met een biochemisch zuurstofverbruik over vijf dagen (BZV5) van 60 g zuurstof per dag vertegenwoordigt; 11° « waterfactuur » : de factuur betreffende de dienstverstrekking inzake levering van distributiewater, in voorkomend geval vermeerderd met de kosten voor rappels en aanmaningen en met de verwijlinteresten;12° "mest" : vermenging van stalstro, urine en dierlijke uitwerpselen;13° « woning » : vaste installatie in de zin van artikel 84, § 1, van het Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium die stedelijk afvalwater loost;14° "aalt" : de zuivere uitwerpselen en urine;15° « algemeen gemeentelijk afwateringsplan" : het algemeen gemeentelijk afwateringsplan goedgekeurd door de Minister ter uitvoering van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 19 september 1991 tot vaststelling van de regelen voor de inrichting en de uitwerking van de algemene gemeentelijke afwateringsplannen;16° "saneringsplan per hydrografisch onderbekken" : het plan vastgesteld door de Waalse Regering overeenkomstig de artikelen 274 tot en met 291;17° gier" : uitsluitend urine of het vocht dat eventueel uit mest sijpelt;18° « individueel zuiveringssysteem" : individuele zuiveringseenheid, individuele zuiveringsinstallatie of individueel zuiveringsstation die de zuivering van huishoudelijk afvalwater geloosd door een woning of een groep woningen mogelijk maakt en de afvoering van het gezuiverd water in de voorwaarden bepaald bij de besluiten getroffen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;19° "belasting" : de belasting op lozingen van industrieel en huishoudelijk afvalwater;20° « kampeer- en caravaningterrein » : het terrein dat gebruikelijk of occasioneel bestemd is voor het beoefenen van camping-caravaning door meer dan tien personen tegelijk of waarop meer dan drie onder 2° vernoemde objecten opgesteld staan. HOOFDSTUK II. - Sociaal Waterfonds Afdeling I. - Voorwerp en beheersmodaliteiten

Art R. 30 9. Dit hoofdstuk regelt overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet een aangelegenheid bedoeld in artikel 128, § 1, ervan. Het is slechts op het grondgebied van het Franse taalgebied toepasselijk.

Art. R. 130. Het Sociaal waterfonds is het financieel mechanisme dat op het grondgebied van het Franse taalgebied tussenkomt ten gunste van de verbruikers die moeilijkheden ondervinden om hun waterfactuur te betalen.

Te dien einde wordt de opbrengst van de bijdragen in het Sociaal waterfonds voor vier uitgavencategorieën bestemd, namelijk : - 85 % voor de uitgaven inzake tegemoetkoming; - 9 % voor de uitgaven betreffende de werking van de ocmw's; - 5 % voor de uitgaven inzake technische verbeteringen; - 1 % voor de uitgaven betreffende de werking van de 'SPGE'.

Art. R. 311. § 1. De leveranciers, de 'SPGE' en de ocmw's dragen bij in de werking van het Sociaal waterfonds volgens de modaliteiten bedoeld in de onderstaande paragrafen. § 2. De leveranciers moeten : 1° bij het afsluiten van het boekjaar of van de begroting in hun rekeningen en begrotingen een voorschot identificeren voor de uitgaven inzake tegemoetkoming, één voor de uitgaven betreffende de werking van de ocmw's, één voor de uitgaven inzake technische verbeteringen en één voor de uitgaven betreffende de werking van de 'SPGE';2° jaarlijks uiterlijk 28 februari aan de SPGE een activiteitenrapport overmaken waarin hoe dan ook de volgende gegevens voorkomen : - het in m3 uitgedrukte watervolume gefactureerd voor het vorige jaar; - het bedrag van de gebruikte fondsen bestemd voor technische verbeteringen en de bestemming ervan; - het saldo van de bijdrage in het Sociaal waterfonds van het vorige jaar; 3° jaarlijks uiterlijk 31 maart aan de 'SPGE' : - op de rekening werkingskosten" 10% van het bedrag van de bijdrage storten dat hij verschuldigd is overeenkomstig artikel 240, 2° en 3°, van het decreetgevende deel; - op de rekening "saldo van de te bestemmen bijdrage" het saldo storten van de rekening "bijdrage in het Sociaal waterfonds", vastgelegd op 31 december van het vorige jaar; 4° jaarlijks uiterlijk 28 februari de volgende gegevens per gemeente aan de 'SPGE' meedelen : - het aantal meters; - het aantal verbruikers met betalingsmoeilijkheden meegedeeld het vorige jaar op basis van de lijsten bedoeld in artikel 318; - het aantal financiële tegemoetkomingen; - het gemiddelde bedrag van de verleende tegemoetkomingen; - het globaal aantal tegemoetkomingen. § 3. De 'SPGE' moet : 1° jaarlijks uiterlijk 15 maart : - op basis van de voor het voorafgaande jaar gefactureerde watervolumes het totaalbedrag van de bijdrage van elke verdeler in het Sociaal waterfonds bepalen voor het lopende jaar en het hen meedelen; - het bedrag bepalen van het bijkomende trekkingsrecht waarover elk ocmw beschikt, rekening houdende met het saldo van de te bestemmen bijdrage, en het aan de verdelers meedelen; 2° elk ocmw jaarlijks uiterlijk 31 maart kennis geven van : - het bedrag van het trekkingsrecht waarover het beschikt voor het lopende jaar; - het bedrag van het bijkomende trekkingsrecht waarover het beschikt, rekening houdende met het saldo van de te bestemmen bijdrage en - hem een bijgevoegde vragenlijst bezorgen, samen met het jaarverslag van het vorige jaar; 3° jaarlijks uiterlijk 30 april : - aan elk ocmw de werkingskosten betalen op de rekening "werkingskosten van de ocmw's"; - aan de verdelers het bedrag storten van het "saldo van de te bestemmen bijdrage", berekend overeenkomstig artikel 316, § 2; 4° na haar gewone algemene vergadering de Minister een jaarverslag overleggen waarin de volgende gegevens voorkomen : - het bedrag van de bijdrage in het Sociaal waterfonds dat het vorige jaar per verdeler beschikbaar was; - het bedrag van de bijdrage in het Sociaal waterfonds dat het vorige jaar per verdeler gebruikt werd; - het saldo van de bijdrage in het Sociaal waterfonds dat het vorige jaar per verdeler niet gebruikt werd; - het totaalbedrag van de overtollige saldi; - de bestemming van het overtollige saldo; - de bedragen betreffende de werkingskosten gestort aan de ocmw's; - de bedragen betreffende de werkingskosten van de 'SPGE'; - de bedragen bestemd voor de technische verbeteringen.

Het verslag wordt aan de Minister voorgelegd en een maand later aan de federatie van de ocmw's van de "Union des villes et communes de Wallonie" (Vereniging van de steden en gemeenten van Wallonië), alsook aan de verdelers en aan het Comité voor watercontrole. De Minister organiseert dan een evaluatievergadering tussen de vertegenwoordigers van de verdelers, van de 'SPGE', de ocmw's en het Comité voor watercontrole. § 4. Elk ocmw stuurt jaarlijks uiterlijk 31 mei de in § 3, 2°, bedoelde vragenlijst terug naar de 'SPGE'. De aldus ingezamelde gegevens worden opgenomen in het jaarverslag.

Art. R. 312. Elke verdeler vermeldt het bedrag van zijn bijdrage, dat door de 'SPGE' meegedeeld wordt krachtens artikel 311, § 3, 1°, in zijn begroting en in zijn rekeningen in de aparte rubriek "bijdrage in het Sociaal waterfonds".

Art. R. 313. Elk ocmw gevestigd op het territoriale ambtsgebied dat overeenstemt met het distributienet van de verdeler beschikt op de rekening of de begroting "bijdrage in het Sociaal waterfonds" over een trekkingsrecht om de uitgaven inzake tegemoetkoming te dekken.

Het trekkingsrecht van het ocmw wordt vastgelegd volgens onderstaande formule : C x 85 % x [80 %(cn C.P.A.S./cn distr)+15 %(di C.P.A.S./di distr)+ 5 % (r C.P.A.S./r distr)] waarbij : C : het totaalbedrag van de bijdrage van de verdeler in het Sociaal waterfonds voor het lopende jaar, door de 'SPGE' aan de verdeler meegedeeld krachtens artikel 4, § 3, 1°; cn C.P.A.S. : aantal verbruikers met betalingsmoeilijkheden vermeld op de lijsten die de verdeler het vorige jaar aan het ocmw heeft overgemaakt; cn distr : aantal verbruikers met betalingsmoeilijkheden voor het geheel van de ocmw's gevestigd op het territoriale ambtsgebied dat overeenstemt met het distributienet van de verdeler; di C.P.A.S. : aantal personen dat op 31 december van het voorlaatste jaar voor betrokken ocmw het recht op sociale integratie geniet; di verdeler : aantal personen dat op 31 december van het voorlaatste jaar voor de gezamenlijke ocmw's het recht op sociale integratie geniet op het territoriale ambtsgebied dat overeenstemt met het distributienet van de verdeler.

Als het grondgebied van een gemeente door verschillende verdelers bediend wordt, wordt het aantal personen dat het recht op sociale integratie geniet op het territoriale ambtsgebied van het distributienet van een verdeler berekend naar evenredigheid met het aantal meters van de verdeler t.o.v. het totaalaantal meters van de verdelers op het grondgebied van de gemeente; r C.P.A.S. : aantal meters aangesloten op het openbare waterdistributienet van de verdeler op het grondgebied van de gemeente; r distr : aantal meters aangesloten op het openbare waterdistributienet op het gezamenlijke grondgebied van de verdeler.

Art. R. 314. De sommen geconsigneerd in de rubriek "Fonds bestemd voor technische verbeteringen" dienen voor de tegemoetkoming in de uitgaven voor de technische verbeteringen uitgevoerd ten gunste van verbruikers met betalingsmoeilijkheden of die betalingsmoeilijkheden hadden de twee laatste jaren vóór de aanvraag om tegemoetkoming. Die technische verbeteringen kunnen o.a. bestaan in de aanpassing van de aansluitingsinstallaties, in de plaatsing van een debietbeperkende meter en in de opsporing van lekkages in de binneninstallatie van de verbruiker.

Art. R. 315. De forfaitaire tegemoetkoming in de werkingskosten van de ocmw's bedoeld in artikel 311, § 3, 3°, wordt berekend volgens onderstaande formule : Ct x 9 % x [90 % cn C.P.A.S./cn R + 5 %(di C.P.A.S./di R) + 5 % (R C.P.A.S./R)] waarbij : Ct : het totaalbedrag van de bijdrage van de verdelers in het Sociaal waterfonds voor het lopende jaar, door de 'SPGE' aan de verdelers meegedeeld krachtens artikel 4, § 3, 1°; cn C.P.A.S. : aantal verbruikers met betalingsmoeilijkheden meegedeeld het vorige jaar door de verdeler(s) die het grondgebied van de gemeente bedient (bedienen); cn R : aantal verbruikers met betalingsmoeilijkheden meegedeeld het vorige jaar door de verdelers aan de gezamenlijke ocmw's; di C.P.A.S. : aantal personen dat op 31 december van het voorlaatste jaar voor betrokken ocmw het recht op sociale integratie geniet; di R : aantal personen dat op 31 december van het voorlaatste jaar op het gezamenlijke grondgebied van het Gewest het recht op sociale integratie geniet;

R C.P.A.S. : aantal watermeters op het grondgebied van de gemeente van het ocmw;

R : aantal watermeters op het gezamenlijke grondgebied van het Gewest.

Art. R. 316. § 1. Het in artikel 311, § 3, tweede streepje, bedoelde saldo van de onder alle waterverdelers te bestemmen bijdrage wordt door de 'SPGE' op hun rekening "bijdrage in het Sociaal waterfonds" gestort zodat elk ocmw op dat saldo kan beschikken over een bedrag evenredig met het gebruik van zijn trekkingsrecht van het vorige jaar t.o.v. het totaalgebruik van het trekkingsrecht van de gezamenlijke ocmw's.

Dat bedrag wordt verminderd naar rato van het aantal aansluitingen bediend door elke verdeler als het grondgebied van een ocmw door verschillende verdelers bediend wordt. § 2. Het bedrag van het bijkomende trekkingsrecht waarover elk ocmw voor het jaar beschikt, wordt berekend volgens onderstaande formule : S x (udt C.P.A.S./udt C.P.A.S. R) waarbij : S : saldo van de te bestemmen bijdrage; udt C.P.A.S. : gebruik voor het vorige jaar van het trekkingsrecht van het ocmw; udt C.P.A.S. R : gebruik voor het vorige jaar van het trekkingsrecht van de ocmw's. Afdeling II. - Modaliteiten inzake tegemoetkoming van het Fonds

Art. R. 317. § 1. In zijn herinneringsbrief wijst de verdeler de verbruiker op de mogelijkheid om de tegemoetkoming van het Sociaal waterfonds te genieten. § 2. Bij niet-betaling van de waterfactuur na afloop van de termijn die in de herinneringsbrief vermeld staat, stuurt de verdeler een aanmaningsbrief. § 3. De aanmaningsbrief bevat onderstaande tekst : « Als u moeilijkheden ondervindt om uw waterfactuur te betalen, dan kunt u terecht bij het ocmw van uw gemeente waar met u gezocht zal worden naar oplossingen om u te helpen de factuur geheel of gedeeltelijk via het Sociaal waterfonds te betalen.

Bij niet-betaling na afloop van de aanmaningstermijn maken wij uw dossier op eigen initiatief over aan het ocmw van uw gemeente.

Verwittig ons als u niet wenst dat uw dossier naar het ocmw van uw gemeente gestuurd wordt. In dat geval kan geen financiële tegemoetkoming via het Sociaal fonds verleend worden.

Uw gegevens zijn vertrouwelijk, het ocmw is gehouden tot het beroepsgeheim. » § 4. Als het Sociaal waterfonds de waterfactuur geheel of gedeeltelijk ten laste neemt, verwittigt de verdeler de verbruiker in een schrijven.

Art. R. 318. § 1. De verdeler bezorgt de ocmw's minstens één keer per maand een lijst met de personalia van de verbruikers met betalingsmoeilijkheden die zich vijftien dagen na de aanmaning niet hebben verzet tegen de verzending van hun gegevens. § 2. De ocmw's kunnen op eigen initiatief bij de verdeler tussenkomen om de tegemoetkoming van het sociaal fonds te vragen ten gunste van de verbruikers die betalingsmoeilijkheden zouden kunnen ondervinden vóór de opstelling van de lijst door de verdeler. § 3. Het ocmw kan bij de verdeler steeds inzage nemen van de gegevens betreffende het bedrag van het saldo van zijn trekkingsrecht, alsmede van de lijst van de tegemoetkomingen voor het lopende jaar.

Art. R. 319. De door de verdeler aan de ocmw's overgemaakte lijst bestaat uit een enig rekeningoverzicht dat voor elke nog niet volledig betaalde factuur de volgende gegevens bevat : - de naam en het adres van de verbruiker met betalingsmoeilijkheden; - de facturatiedatum; - het bedrag van de factuur; - het verschuldigde saldo, alsook de desbetreffende kosten.

Art. R. 320. § 1. Het ocmw beslist over de toekenning en het bedrag van de financiële tegemoetkoming overeenkomstig de bepalingen van artikel 242 van het decreetgevende deel. § 2. De tegemoetkoming van het Sociaal waterfonds in de betaling van de factuur van de verbruiker met betalingsmoeilijkheden wordt beperkt tot een jaarlijks bedrag van 175 euro.

Die drempel wordt verhoogd met 50 euro per persoon vanaf de vierde persoon die deel uitmaakt van het gezin van de verbruiker met betalingsmoeilijkheden.

Die bedragen worden jaarlijks op 1 januari geïndexeerd en op de euro afgerond op basis van de evolutie van de gezondheidsindex, met verwijzing naar de index van toepassing op 1 januari 2004. § 3. De beslissing van het ocmw i.v.m. een tegemoetkoming ten laste van het Sociaal fonds loopt niet vooruit op eventuele bijkomende of alternatieve maatregelen die aan de verbruikers met betalingsmoeilijkheden gesuggereerd kunnen worden. § 4. De verdeler kan, o.a. op verzoek van het ocmw, de technische verbeteringen uitvoeren die het meest geschikt zijn in bedoelde situatie of een specifieke meter plaatsen om het waterverbruik van gebruikers met betalingsmoeilijkheden te beperken en te reguleren. HOOFDSTUK III. - Berekening, inning en invordering van de heffing op de winplaatsen van tot drinkwater verwerkbaar water en van de belasting op de winplaatsen van grondwater dat niet tot drinkwater verwerkbaar is Afdeling I. - Berekening en inning van de heffing en van de belasting

Art R. 32 1. De kohieren vermelden : 1° de naam van het Gewest;2° de naam, de voornaam of de firmanaam van de heffing- of belastingplichtige en zijn adres;3° de verwijzing naar de artikelen 275 tot en met 316, 319, 420 en 421 van het decreetgevende deel;4° het bedrag van de heffing, de belasting of het voorschot;5° het bevel tot tenuitvoerlegging;6° het begrotingsartikel waarop de opbrengst van de heffing, de belasting of het voorschot wordt toegerekend;7° het volgnummer of het artikel van het kohier. Naast de in het eerste lid bedoelde gegevens vermelden de aanslagbiljetten van kohieren : a) de opeisbaarheidsdatum;b) de benaming en het adres van de dienst die belast is met de inning van de belasting. Art. R. 322. Als het bedrag van de voorschotten lager is dan 250 euro, mogen de aanbetalingen uitgesteld worden tot de datum van de uitbetaling van het saldo van de heffing of de belasting. Afdeling II. - Invordering

Art. R. 323. Het bevelschrift bedoeld in artikel 267, derde lid, van het decreetgevende deel moet vergezeld gaan van een uittreksel van het artikel van het kohier betreffende de belastingplichtige en van een afschrift van het bevel tot tenuitvoerlegging.

Art. R. 324. Als het bedrag dat in hoofdsom en als interesten wordt teruggevorderd, niet hoger is dan 495,79 euro, kan de met de invordering belaste ambtenaar het bevelschrift bij ter post aangetekende brief overmaken.

Art. R. 325. De gedeeltelijke stortingen die ten gevolge van de betekening of de mededeling van een dwangschrift worden verricht, belemmeren de voortzetting van de vervolgingen niet.

Art. R. 326. Na afloop van de beveltermijn laat de met de invordering belaste ambtenaar tot de gedwongen tenuitvoerlegging overgaan.

Art. R. 327. Het uitvoerend beslag op onroerend goed is onderworpen aan de machtiging van de voor financiën bevoegde Minister.

De met de invordering belaste ambtenaar voegt de volgende stukken bij de machtigingsaanvraag : 1° een door de hypotheekbewaarder afgegeven certificaat van de inschrijvingen die de te verkopen goederen bezwaren;2° een staat met vermelding van : a) de naam van de belastingplichtige met betalingsachterstand;b) de aard en het bedrag van de in te vorderen heffingen, belastingen of voorschotten;c) de geschatte verkoopwaarde van voormelde goederen;d) het kadastrale inkomen;e) de ruw geschatte waarde van de goederen die worden aangerekend op het voorrecht van de gewestelijke Schatkist en waarop beslag is gelegd of zou kunnen worden gelegd. Art. R. 328. Als de onrechtstreekse vervolgingen betrekking hebben op een bedrag dat in hoofdsom en als interesten en accessoria teruggevorderd wordt en niet hoger is dan 495,79 euro, mag de met de invordering belaste ambtenaar overeenkomstig artikel 269, §§ 2 tot en met 4, van het decreetgevende deel handelen.

De betekening geldt als aanmaning met verzet op de inkomens, sommen en bezittingen van derden. Ze blijft geldig zolang de schuld niet vereffend is.

Het bericht bedoeld in artikel 1390 van het Gerechtelijk Wetboek wordt door de met de invordering belaste ambtenaar aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg overgemaakt binnen 24 uur nadat de aangetekende brief die als beslag onder derden geldt bij de post is afgegeven.

Art. R. 329. De met de invordering belaste ambtenaar maakt het eventuele overschot weer over aan de belastingplichtige.

Art. R. 310. Behalve de vervolgingskosten, berekend volgens de voorschriften die gelden voor de handelingen van de gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en commerciële zaken, zijn de volgende kosten ten laste van de belastingplichtige met betalingsachterstand : 1° de postkosten;2° de hypotheekkosten. In uitzonderingsgevallen kan de voor financiën bevoegde Minister de met de invordering belaste ambtenaar machtiging geven om de vervolgingskosten aan de instrumenterende deurwaarder voor te schieten.

De volgende kosten komen niet in aanmerking voor vereffening : 1° de kosten voor handelingen van gerechtsdeurwaarders die niet bewezen zijn aan de hand van originelen;2° de kosten voor vervolgingen die niet krachtens een voorafgaand bevelschrift ingesteld zijn. HOOFDTUK III. - Betalingen en kwijtscheldingen Art. R. 331. De heffing, de belasting en de voorschotten zijn betaalbaar in handen van de met de invordering belaste ambtenaar.

Art. R. 332. § 1. De heffing, de belasting en de voorschotten moeten worden betaald d.m.v. : 1° een stortings- of overschrijvingsformulier dat het opschrift "Redevances et contributions" ("Heffingen en belastingen") draagt;2° een postwissel ten gunste van de met de invordering belaste ambtenaar;3° een op voorhand gekruiste betaalcheque uitgeschreven ten gunste van de met de invordering belaste ambtenaar op een financiële instelling die aangesloten of vertegenwoordigd is bij een clearinginstelling van het land. In bijzondere gevallen kan de voor financiën bevoegde Minister instemmen met andere betalingswijzen. § 2. Voor de driemaandelijkse voorschotten of als hij het bij het aanslagbiljet gevoegde formulier niet gebruikt, moet de belastingplichtige het bedrag van het voorschot, de heffing of de belasting vermelden op zijn betalingsformulier. § 3. Behoudens bewijs van het tegendeel gelden de volgende stukken als betalingsbewijs : 1° voor stortingen en postwissels, de ontvangstbewijzen met de postdatum;2° voor overschrijvingen en cheques, de rekeningafschriften en de desbetreffende bijlagen. Als de voor financiën bevoegde Minister instemt met een andere betalingswijze, worden de bewijsstukken daarvoor door hem bepaald.

Art. R. 333. De betaling van de heffing of de belasting of van de desbetreffende voorschotten heeft uitwerking : 1° voor betalingen verricht in een postkantoor, door storting of met een wissel, op de op het document vermelde postdatum, die als schuldbevrijdende datum geldt;2° voor betalingen verricht met een betaalcheque, op de datum waarop de met de invordering belaste ambtenaar de cheque in ontvangst neemt;3° voor de in artikel 332 bedoelde betalingen en voor beslagopbrengsten, op de datum waarop de fondsen in de handen van de gerechtsdeurwaarder worden overgemaakt;4° voor overschrijvingen, op de datum van het rekeningafschrift van de met de invordering belaste ambtenaar, die als betalingsbewijs geldt. Als de voor financiën bevoegde Minister instemt met een andere betalingswijze, bepaalt hij de datum waarop de betaling uitwerking heeft.

Art. R. 334. Als de belastingplichtige het achterstallige bedrag dat hij wil vereffenen niet vermeldt, worden de betalingen eerst toegerekend op : 1° het bedrag in hoofdsom van de heffingen, de belastingen of de desbetreffende voorschotten die de met de invordering belaste ambtenaar wenst aan te zuiveren;2° de nalatigheidsinteresten betreffende de heffingen, belastingen of voorschotten die de met de invordering belaste ambtenaar wenst aan te zuiveren;3° diverse kosten, ongeacht de heffingen of belastingen waarop ze betrekking hebben. Art. R. 335. Alleen de met de invordering belaste ambtenaar heeft machtiging om termijnen toe te staan voor de betaling van heffingen, belastingen of desbetreffende voorschotten en om kwijtscheldingen te verlenen.

Art. R. 336. De heffing, de belasting of de desbetreffende voorschotten worden in ieder stadium van de berekening in euro uitgedrukt; de eurocentdelen worden op een hele eurocent naar boven of beneden afgerond al naargelang ze meer of minder dan dat bedrag bedragen.

Art.R. 337. Het model van het formulier voor de aangifte van de volumes en het verbruik van het ontnomen water is vastgesteld in bijlage LV. HOOFDSTUK IV. - Berekening, inning, invordering, vrijstelling en terugbetaling van de belasting op het lozen van industrieel en huishoudelijk afvalwater Afdeling I. - Aangifte en berekening van de belasting

Art. R. 338. Krachtens artikel 367, § 1, moet elke belastingplichtige het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, jaarlijks alle op het vorige jaar slaande gegevens

verstrekken die nodig zijn voor de berekening van de belasting.

In afwijking van het eerste lid wordt een vrijstelling van aangifte verleend aan de belastingplichtigen die : 1° slechts huishoudelijk afvalwater lozen, met uitzondering van landbouwafvalwater;2° het totaalbedrag van de belasting vereffenen overeenkomstig artikel 305 van het decreetgevende deel. Voor zover ze het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, toekomen binnen de termijnen bedoeld in de artikelen 290 en 291 van het decreetgevende deel, worden onderstaande aangiften van rechtswege gelijkgesteld met de aangifte bedoeld in het eerste lid : 1° de aangifte, voor zover ze volledig en juist is, die de belastingplichtige bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, indient overeenkomstig de regelgeving voor de bescherming en de exploitatie van grondwater en tot drinkwater verwerkbaar water;2° de aangifte, voor zover ze volledig en juist is, die de belastingplichtige bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, indient overeenkomstig artikel 382;3° de aangifte, voor zover ze volledig en juist is, die de belastingplichtige bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, indient overeenkomstig de artikelen 289 tot en met 291 van het decreetgevende deel. Art. R. 339. De in artikel 338 bedoelde aangifte en de berekening van de belasting vallen onder de bepalingen van de artikelen 290 tot en met 297 van het decreetegevende deel.

Onderafdeling II. - Inning van de belasting Art. R. 340. De openbare watermaatschappijen, hierna "verdelers" genoemd, worden belast met de inning van de belasting op het lozen van ander afvalwater dan industrieel afvalwater.

Art. R. 341. § 1. Onderstaande registers worden gedurende twee jaar door de verdelers bewaard : 1° een register van de belastingplichtigen die op hun voorzieningsnet aangesloten zijn, al is het maar tijdelijk, en waarin wordt aangegeven of ze al dan niet over een telsysteem beschikken;2° een register van de per kalenderjaar verzonden berichten voor de belastingbetaling;3° een register van de betaalde belastingen;4° een register van de onbetaalde belastingen waarin maandelijks de belastingbedragen worden opgenomen die geheel of gedeeltelijk verschuldigd blijven na afloop van een termijn van negentig dagen, die ingaat de dag waarop de verdeler het betalingsbericht verzendt. De verdelers bezorgen de met de invordering belaste ambtenaar uiterlijk de twintigste dag van elke maand een afschrift van het in 4° bedoelde register, dat wordt opgemaakt op de laatste dag van de maand vóór die van de verzending. § 2. Als ze erom verzocht worden, moeten de verdelers het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de Inspecteur-generaal van de Afdeling Thesaurie van het Ministerie van het Waalse Gewest, of de met dat ambt beklede ambtenaar, of de met de invordering belaste ambtenaar ter plaatse inzage geven van elk document dat nodig is voor de controle op de goede uitvoering van de verplichtingen die opgelegd worden krachtens de artikelen 275 tot en met 316, 319, 420 en 421 van het decreetgevende deel.

Onverminderd het recht van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de Inspecteur-generaal van de Afdeling Thesaurie van het Ministerie van het Waalse Gewest, of de met dat ambt beklede ambtenaar, of van de met de invordering belaste ambtenaar om mondelinge inlichtingen te vragen, moet elke verdeler, als hij erom verzocht wordt, hen binnen de maand na de aanvraag elk nuttig gegeven verstrekken, hetzij schriftelijk, hetzij d.m.v. een drager die gekozen wordt door de voor financiën en het waterbeleid bevoegde Ministers. § 3. De verdelers krijgen een vergoeding voor de gezamenlijke kosten die ze maken in het kader van de belastinginning. Daarbij wordt rekening gehouden met het aantal verzonden betalingsberichten en wordt hen een forfaitair bedrag van 1,3634 euro per betalingsbericht terugbetaald, excl. BTW. De in artikel 343, § 3, bedoelde factuur betreffende een verhoging of een vermindering van de belasting, de eventuele rappelbrieven en de tussenfacturen worden niet beschouwd als betalingsberichten die recht geven op een vergoeding.

Om de forfaitaire vergoeding te verkrijgen, bezorgt de verdeler de met de invordering belaste ambtenaar op dezelfde datum als die waarop de in artikel 343, § 1, bedoelde stortingen verricht worden, een aangifte van schuldvordering in drie exemplaren, behoorlijk getekend en waar en oprecht verklaard. De aangifte slaat op het geheel van de toegezonden betalingsberichten betreffende de betaalde belastingen waarvan de bedragen aan de met de invordering belaste ambtenaar worden overgemaakt, alsmede op het geheel van de toegezonden betalingsberichten betreffende de onbetaalde belastingen waarvan hij de afschriften in de loop van hetzelfde trimester heeft overgemaakt.

Na onderzoek van de aangifte van schuldvordering, wordt het goedgekeurde bedrag aan de verdeler betaald binnen 60 dagen na de storting die hij verricht heeft, voor zover de aangifte op dezelfde datum is ingediend. Deze termijn wordt verlengd met één dag per dag vertraging bij de indiening van de aangifte.

Van rechtswege en zonder aanmaning is interest verschuldigd tegen de wettelijke rentevoet, die begint te lopen op de dag na de vervaldag.

De voor financiën en het waterbeleid bevoegde Ministers bepalen welke gegevens op de aangifte van schuldvordering moeten worden vermeld.

Art. R. 342. De belasting die is ingevorderd op initiatief van de met de invordering belaste ambtenaar, moet betaald worden binnen twee maanden nadat hij het betalingsbericht heeft verzonden en uiterlijk 31 maart van het jaar na het aanslagjaar of van het jaar van de aanslag ambtshalve.

Art. R. 343. § 1. De verdelers innen het belastingbedrag zoals bedoeld in de bepalingen van de artikelen 284 tot en met 286 en 305 van het decreetgevende deel.

Uiterlijk de dertigste dag van de maand na elk trimester van het kalenderjaar maken ze het totaalbedrag van de gedurende het bedoelde trimester geïnde belastingen over aan de met de invordering belaste ambtenaar.

Bij elke storting bezorgen ze de met de invordering belaste ambtenaar op dezelfde datum een afschrift van het register van de betaalde belastingen dat op het bedoelde trimester slaat.

Onverminderd § 3, eerste lid, mogen de verdelers het belastingbedrag niet terugbetalen aan de belastingplichtigen, noch deze laatsten vrijstellen van de belastingbetaling. § 2. De verdelers vermelden het belastingbedrag in alle rappelbrieven die de belastingplichtige worden toegezonden vóór het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 341, § 1, 4°.

Ze bezorgen de met de invordering belaste ambtenaar uiterlijk de twintigste dag van de maand een afschrift van de onbetaalde belastingen dat is opgemaakt op de laatste dag van de maand vóór die van de verzending.

De met de invordering belaste ambtenaar zorgt voor de invordering van de onbetaalde belastingen, onverminderd het vierde lid.

Het totaalbedrag van de onbetaalde belastingen die naderhand worden geïnd door elke verdeler, wordt wekelijks overgemaakt aan de met de invordering belaste ambtenaar.

Als bewijs van elke storting bezorgen de verdelers de met de invordering belaste ambtenaar een afschrift van het register van de onbetaalde belastingen dat op de bedoelde week slaat en enkel geldt voor de belastingplichtigen voor wie de verdelers een storting verrichten en waarin bovendien de innings- of, bij gebreke hiervan, de verrekeningsdata worden vermeld.

De in het vorige lid bedoelde storting mag in geen geval gelijkgesteld worden met die bedoeld in § 1.

De met de invordering belaste ambtenaar kan de verdelers toestemming geven om de in deze paragraaf bedoelde verplichtingen binnen andere termijnen na te komen. § 3. Behalve voor belastingen die na afloop van de in artikel 341, § 1, 4° bedoelde termijn onbetaald blijven, hebben de verdelers machtiging om verhoogde of verminderde belastingbedragen te innen of terug te betalen na rechtzetting van een verkeerde berekening van de geleverde jaarlijkse waterhoeveelheid.

Voor onbetaalde belastingen maken de verdelers een nieuwe factuur op en bezorgen ze de met de invordering belaste ambtenaar maandelijks een afschrift van het register van de onbetaalde belastingen dat op de maand vóór die van de verzending slaat, en dat enkel geldt voor de belastingplichtigen voor wie een rechtzetting is uitgevoerd.

De met de invordering belaste ambtenaar zorgt voor de inning van het verschuldigde bedrag of voor de terugbetaling van het niet-verschuldigde bedrag.

De krachtens de §§ 1 en 2 overgemaakte afschriften van de registers van de betaalde en onbetaalde belastingen bevatten een uitvoerige omschrijving van de in deze paragraaf bedoelde verrichtingen voor het trimester en de maand waarop ze slaan.

Art. R. 344. De verdelers innen de belasting niet bij de belastingplichtigen als het product van de jaarlijks verbruikte waterhoeveelheid van de openbare voorziening, in m3 uitgedrukt door de eenheidsbelasting bedoeld in artikel 284 van het decreetgevende deel, hoger is dan of gelijk is aan het dubbele van het totaalbedrag van de belasting berekend door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, overeenkomstig de artikelen 283 en 286 van het decreetgevende deel en voor zover het minstens 2478,94 euro bedraagt.

Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, bezorgt de verdelers een lijst van de op hun net

aangesloten belastingplichtigen die de in het eerste lid bedoelde voorwaarden vervullen. Dit bericht geldt als richtlijn om de belasting niet meer te innen bij de belastingplichtigen die erin vermeld staan.

De richtlijn wordt geacht gekend te zijn vijftien dagen na de verzending van het bericht.

Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, bezorgt de verdelers de lijst van de op hun net

aangesloten belastingplichtigen die de in het eerste lid bedoelde voorwaarden niet meer vervullen. Dit bericht geldt als richtlijn om de belasting te innen bij de belastingplichtigen die erin vermeld staan en het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, voor elke belastingplichtige kennis te geven van de

gefactureerde waterhoeveelheid die niet belast is sinds 1 januari van het jaar vóór dat waarin het bericht is verzonden. De richtlijn wordt geacht gekend te zijn vijftien dagen na de verzending van het bericht.

Art. R. 345. De afschriften en stukken die de verdeler aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, of aan de met de invordering belaste ambtenaar moet bezorgen, worden via een elektronische drager overgemaakt, behoudens afwijking verleend door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, of de inspecteur-generaal van de Afdeling Thesaurie.

De technische specificaties van de bestanden en de overdrachtsmodaliteiten, die nader bepaald zullen worden door de voor financiën en het waterbeleid bevoegde Ministers, worden door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, of de inspecteur-generaal van de Afdeling Thesaurie bekendgemaakt uiterlijk drie maanden voor hun toepassing door de verdeler. Afdeling II. - Berekening en inning van de belasting op het lozen van

industrieel afvalwater Art. R. 346. De kohieren vermelden : 1° de naam van het Gewest;2° de naam, de voornaam of de firmanaam van de belastingplichtige, alsmede zijn adres en de plaats waar het afvalwater wordt geloosd;3° de verwijzing naar de artikelen 275 tot en met 316, 319, 420 en 421 van het decreetgevende deel;4° het bedrag van de belasting, de grondslag ervan en het boekjaar waarop ze slaat;5° het bevel tot tenuitvoerlegging;6° het begrotingsartikel waarop de opbrengst van de belasting wordt toegerekend;7° het volgnummer of het artikel van het kohier. Naast de in het eerste lid bedoelde gegevens vermelden de aanslagbiljetten : 1° de opeisbaarheidsdatum;2° de benaming en het adres van de dienst die belast is met de berekening van de belasting. Art. R. 347. De kohieren worden opgemaakt door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, op de tijdstippen die het zelf bepaalt.

Ze worden vastgesteld door de voor het waterbeleid bevoegde Minister en uitvoerbaar verklaard door de inspecteur-generaal van de Afdeling Thesaurie of door de met dat ambt beklede ambtenaar.

Art. R. 348. De kohieren slaan op het begrotingsjaar dat loopt op de datum waarop ze uitvoerbaar worden verklaard.

Art. R. 349. De aanslagbiljetten worden aan de belastingplichtige verzonden zodra de kohieren uitvoerbaar worden verklaard.

De door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, opgemaakte berekeningsnota wordt bij het desbetreffende aanslagbiljet gevoegd. Afdeling III. - Vrijstelling en terugbetaling

Art. R. 350. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, bezorgt de verdelers een driemaandelijkse lijst van de op hun net aangesloten belastingplichtigen die in aanmerking komen voor een vrijstelling, met de vermelding van de bedoelde voorzieningspunten. Dit bericht geldt als richtlijn om de belasting niet meer te innen bij de belastingplichtigen die erin vermeld staan. De richtlijn wordt geacht gekend te zijn vijftien dagen na de verzending van het bericht.

Art. R. 351. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, bezorgt de verdelers een driemaandelijkse lijst van de op hun net aangesloten belastingplichtigen die niet in aanmerking komen voor een vrijstelling, met de vermelding van de bedoelde voorzieningspunten. Dit bericht geldt als richtlijn om de belasting te innen bij de belastingplichtigen die erin vermeld staan en om voor elke belastingplichtige het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, kennis te geven van de niet-belaste gefactureerde waterhoeveelheid vanaf 1 januari van het jaar vóór dat waarin het bericht is toegezonden. De richtlijn wordt geacht gekend te zijn vijftien dagen na de verzending van het bericht.

Art. R. 352. § 1. Binnen drie maanden na de verzending van het dossier door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, betaalt de met de invordering belaste ambtenaar de

sommen waarop een belastingplichtige overeenkomstig artikel 307 van het decreetgevende deel recht heeft, van ambtswege terug, onder voorbehoud van het bewijs van de betaling van de bedragen waarvan de terugbetaling wordt gevraagd. § 2. Elke som die aan belastingplichtigen moet worden terugbetaald, kan zonder formaliteiten door de met de invordering belaste ambtenaar worden aangewend voor de aanzuivering van elke belasting in hoofdsom, interesten en kosten die door die belastingplichtigen verschuldigd is.

Als de belasting het voorwerp uitmaakt van bezwaren of beroepen en voor zover ze geen vaststaande en vlottende schuld is, wordt de aanwending als bewarende maatregel verricht.

Het door de met de invordering belaste ambtenaar verzonden bericht vermeldt de schulden voor de aanzuivering waarvan deze sommen worden aangewend. Afdeling IV. - Invordering

Art. R. 353. Als de belastingplichtige de belasting niet heeft betaald binnen de termijn en volgens de voorschriften bedoeld in de artikelen 301 of 306 van het decreetgevende deel, zendt de met de invordering belaste ambtenaar hem een bevelschrift toe waarbij hij wordt aangemaand tot betaling op straffe van uitvoering bij beslag.

Als het bedrag dat in hoofdsom en interesten wordt teruggevorderd, niet hoger is dan 495,79 euro, mag de met de invordering belaste ambtenaar het bevelschrift bij ter post aangetekende brief overmaken.

Het bevelschrift bedoeld in artikel 308, derde lid, van het decreetgevende deel moet vergezeld gaan van een afschrift van het kohierartikel dat op de belastingplichtige slaat en van een afschrift van het bevel tot tenuitvoerlegging.

Art. R. 354. De gedeeltelijke stortingen die naar aanleiding van de betekening of de mededeling van een dwangschrift worden verricht, zijn geen beletsel voor de voortzetting van de vervolgingen.

Art. R. 355. Na afloop van de beveltermijn laat de met de invordering belaste ambtenaar tot de gedwongen tenuitvoerlegging overgaan.

Art. R. 356. Het uitvoerend beslag op onroerend goed is onderworpen aan de machtiging van de voor financiën bevoegde Minister.

De met de invordering belaste ambtenaar voegt de volgende stukken bij de machtigingsaanvraag : 1° een door de hypotheekbewaarder afgegeven certificaat van de inschrijvingen die de te verkopen goederen bezwaren;2° een staat met vermelding van : a) de naam van de belastingplichtige met betalingsachterstand;b) de aard en het bedrag van de in te vorderen belastingen;c) de geschatte verkoopwaarde van voormelde goederen;d) het kadastrale inkomen;e) de ruw geschatte waarde van de goederen die worden aangerekend op het voorrecht van de gewestelijke Schatkist en waarop beslag is gelegd of zou kunnen worden gelegd. Art. R. 357. Als de onrechtstreekse vervolgingen betrekking hebben op een bedrag dat in hoofdsom en interesten en accessoria teruggevorderd wordt en niet hoger is dan 495,79 euro, mag de met de invordering belaste ambtenaar handelen overeenkomstig artikel 310, §§ 2 tot en met 4, van het decreetgevende deel.

De betekening geldt als aanmaning met verzet op de inkomens, sommen en bezittingen van derden. Ze blijft geldig zolang de schuld niet vereffend is. De betaling mag slechts na het verstrijken van de verplichtingen van derde t.o.v. de belastingplichtige gevorderd worden.

Het bericht bedoeld in artikel 1390 van het Gerechtelijk Wetboek wordt door de met de invordering belaste ambtenaar aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg overgemaakt binnen 24 uur nadat de aangetekende brief die als beslag onder derden geldt bij de post is afgegeven.

Art. R. 358. De met de invordering belaste ambtenaar maakt het eventuele overschot weer over aan de belastingplichtige.

Art. R. 359. Behalve de vervolgingskosten, berekend volgens de voorschriften die gelden voor de handelingen van de gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en commerciële zaken, zijn de volgende kosten ten laste van de belastingplichtige met betalingsachterstand : 1° de postkosten;2° de hypotheekkosten. In uitzonderingsgevallen kan de voor financiën bevoegde Minister de met de invordering belaste ambtenaar ertoe machtigen de vervolgingskosten aan de instrumenterende deurwaarder voor te schieten.

De volgende kosten komen niet in aanmerking voor vereffening : 1° de kosten voor handelingen van gerechtsdeurwaarders die niet bewezen zijn aan de hand van originelen;2° de kosten voor vervolgingen die niet krachtens een voorafgaand bevelschrift ingesteld zijn. Afdeling V. - Betalingen en kwijtscheldingen

Art. R. 360. Onverminderd de artikelen 340 en 343 is de belasting betaalbaar in handen van de met de invordering belaste ambtenaar.

Art. R. 361. § 1. De belasting moet worden betaald d.m.v. : 1° een storting of een overschrijving op de rekening-courant van de met de invordering belaste ambtenaar of van de verdeler wanneer hij met de inning belast is;2° een postwissel ten gunste van de met de invordering belaste ambtenaar of van de verdeler als hij met de inning belast is;3° een op voorhand gekruiste betaalcheque uitgeschreven ten gunste van de met de invordering belaste ambtenaar of van de verdeler als hij met de inning belast is, op een financiële instelling die aangesloten of vertegenwoordigd is bij een clearinginstelling van het land. In bijzondere gevallen kan de voor financiën bevoegde Minister instemmen met andere betalingswijzen. § 2. Als hij het bij het aanslagbiljet of bij het betalingsbericht gevoegde formulier niet gebruikt, moet de belastingplichtige het bedrag van de belasting vermelden op zijn betalingsformulier. § 3. Behoudens bewijs van het tegendeel gelden de volgende stukken als betalingsbewijs : 1° voor stortingen en postwissels, de ontvangstbewijzen met de postdatum;2° voor overschrijvingen en cheques, de rekeningafschriften en de desbetreffende bijlagen. Als de voor financiën bevoegde Minister instemt met een andere betalingswijze, worden de bewijsstukken daarvoor door hem bepaald.

Art. R. 362. De betaling van de belasting heeft uitwerking : 1° voor betalingen verricht bij een postkantoor, door storting of met een wissel, op de op het document vermelde postdatum;2° voor betalingen verricht met een betaalcheque, op de datum waarop de met de invordering belaste ambtenaar de cheque in ontvangst neemt;3° voor de in de handen van een gerechtsdeurwaarder verrichte betalingen en voor beslagopbrengsten, op de datum waarop de fondsen in de handen van de gerechtsdeurwaarder worden overgemaakt;4° voor overschrijvingen, op de datum van het rekeningafschrift van de met de invordering belaste ambtenaar, die als betalingsbewijs geldt;5° voor de bij een verdeler verrichte betalingen, op de datum van zijn rekeningafschrift. Als de voor financiën bevoegde Minister instemt met een andere betalingswijze, bepaalt hij de datum waarop de betaling uitwerking heeft.

Art. R. 363. Als de belastingplichtige het achterstallige bedrag dat hij wil vereffenen niet vermeldt, worden de betalingen eerst toegerekend op : 1° het bedrag in hoofdsom van de belastingen die de met de invordering belaste ambtenaar wenst aan te zuiveren;2° de nalatigheidsinteresten betreffende de belastingen die de met de invordering belaste ambtenaar wenst aan te zuiveren;3° diverse kosten, ongeacht de belastingen waarop ze betrekking hebben. Art. R. 364. Als de belastingplichtige het achterstallige bedrag dat hij wil vereffenen niet vermeldt, worden de sommen die hij aan de verdelers stort, eerst toegerekend op het bedrag van de waterfactuur, met uitzondering van de eventuele kosten voorgeschoten door de verdelers naar aanleiding van de brieven van rappel en vervolgingen voor de invordering van de in de waterfacturen vermelde bedragen alsmede de desbetreffende interesten.

Art. R. 365. Alleen de met de invordering belaste ambtenaar heeft machtiging om termijnen toe te staan voor de betaling van de belasting en om kwijtscheldingen te verlenen.

Onverminderd artikel 343, § 3, heeft alleen hij machtiging om over te gaan tot de terugbetalingen en teruggaven als gevolg van de toepassing van de artikelen 275 tot en met 316, 319, 420 en 421 van het decreetgevende deel en van dit hoofdstuk.

Art. R. 366. De betalingen van de verdelers hebben uitwerking op de datum van het rekeningafschrift van de met de invordering belaste ambtenaar, dat als betalingsbewijs geldt.

Van rechtswege en zonder aanmaning is interest verschuldigd tegen de wettelijke rentevoet, die op de dag na de vervaldag in werking treedt. Afdeling VI. - Diverse bepalingen

Art. R. 367. § 1. De voor financiën en het waterbeleid bevoegde Ministers bepalen de vorm, inhoud en drager van de in dit besluit bedoelde registers, boeken en afschrifts. Ze bepalen het model van de aangifteformulieren. § 2. De betalingsberichten en aanslagbiljetten kunnen afzonderlijk gewag maken van de betalingen van de belastingen, heffingen of bijdragen bedoeld in de regelgeving voor de bescherming en de exploitatie van grondwater en tot drinkwater verwerkbaar water. § 3. Er mag slechts één enkel dwangschrift worden opgemaakt voor het geheel van de belastingen, heffingen of bijdragen die de belastingplichtige nog verschuldigd is op de dag waarop het toegezonden wordt.

Art. R. 368. Elke mededeling betreffende de aangifte en de controle alsmede de aanslagbiljetten en betalingsberichten wordt onder gesloten omslag overgemaakt aan de belastingplichtigen.

Art. R. 369. De belasting wordt in ieder stadium van de berekening in euro uitgedrukt; de eurocentdelen worden op een hele eurocent naar boven of beneden afgerond al naargelang ze meer of minder dan 0,5 eurocent bedragen.

Art. R. 370. Voor de vóór 1 april 2001 te betalen belastingen, : 1° wordt het dwangschrift geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de Secretaris-generaal van het Ministerie van het Waalse Gewest of door de met dat ambt beklede ambtenaar;2° worden de aanvragen om terugbetaling van het belastingbedrag ingediend bij exploot met dagvaarding voor het gerecht en meegedeeld aan het kabinet van de Minister-President van de Waalse Regering. HOOFDSTUK V. - Industrieel afvalwater Afdeling I. - Technische opdrachten van de "Société wallonne des eaux"

(Waalse watermaatschappij, afgekort S.W.D.E.) Art. R. 371. De S.W.D.E. is belast met de uitvoering van de volgende technische opdrachten : 1° de echtheid van de technische gegevens vermeld in de in artikel 363 van het decreetgevende deel bedoelde aangiften nazien;2° een voorstel met betrekking tot de vaststelling van het aantal eenheden verontreinigende stoffen van de lozingen van industrieel afvalwater aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, onderwerpen;3° monsters met betrekking tot de lozingen van industrieel afvalwater nemen;4° de resultaten van de nodige chemische analyses aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, mededelen;5° de elementen aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, mededelen die het in de mogelijkheid stelt de in artikel 20 van het decreet voorziene ambtshalve aanslag toe te passen;6° elke technische of wetenschappelijke verrichting doorvoeren als aanvulling verzocht door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water. Afdeling II. - Aangifteformulier voor de belasting op het lozen van

industrieel afvalwater Art.R. 372. Het model van het aangifteformulier voor de belasting op het lozen van industrieel afvalwater is in bijlage LVI vastgesteld.

Art. R. 373. Deze afdeling heeft geen betrekking op de belastingaangifte voor het lozen van industrieel afvalwater afkomstig van veehouderijen of -fokkerijen. Afdeling III. - Bepaling van de reële gemiddelde waarden van de

parameters die tussenkomen in de berekening van de belasting op het lozen van industrieel afvalwater Onderafdeling I. - Bepaling van de verontreinigende lasten N1, N2 en N3 A - Monsternemingen Art. R. 374. § 1. De belastingplichtige die opteert voor de bepaling van de reële gemiddelde waarden van de belastingparameters moet monsternemingen laten uitvoeren in verhouding tot de hoeveelheid industrieel afvalwater geloosd tijdens een periode van minstens 24 uren. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, bepaalt de duur van die periode en de frequentie van

de monsternemingen op grond van de voorzienbare veranderingen van de hoeveelheid en de kwaliteit van het geloosde industriële afvalwater.

Voor de bepaling van de verontreinigende last N1 vinden de monsternemingen plaats in de loop van de drukste maand van het jaar, waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat ze de maand is waarin : - hetzij de geloosde verontreinigende last het grootst is; - hetzij het bedrijf het meest actief is.

Indien het bedrijf bestaat uit verschillende departementen waarvan de aard van de activiteit en de periode waarin ze plaatsvindt duidelijk onderscheiden zijn, wordt het begrip "drukste maand" op ieder departement toegepast. § 2. De monsternemingen worden op kosten van de belastingplichtige op de in de lozingsvergunning bedoelde controlepunten door een erkend laboratorium uitgevoerd. Er mag gebruik worden gemaakt van de apparatuur van het bedrijf op voorwaarde dat een erkend laboratorium eerst heeft nagegaan of ze goed werkt.

Art. R. 375. § 1. Minstens acht dagen vccr de in artikel 374, § 2, bedoelde monsternemingen, stelt de belastingplichtige het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, in kennis van de dag en het uur waarop de monsterneming aanvangt om het in staat te stellen eventueel een afgevaardigde ter plaatse te sturen. § 2. Onder toezicht van de verantwoordelijke van het erkende laboratorium of van de afgevaardigde van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, laat de belastingplichtige, althans aan het begin en aan het einde van de monsterneming, overgaan tot de opmeting van de hoeveelheid water opgenomen door meettoestellen die aangesloten zijn op de leidingen voor watertoevoer en afvalwaterafvoer en, in voorkomend geval, tot de opmeting van het waterniveau in de verschillende tanks.

Op eigen initiatief verstrekt hij de verantwoordelijke van het erkende laboratorium de produktiecijfers van het bedrijf tijdens de periode van de monsternemingen alsmede alle inlichtingen over het representatieve karakter van de tijdens dezelfde periode gestorte hoeveelheid afvalwater.

De in de eerste en tweede leden bedoelde inlichtingen worden bij het verslag van het erkende laboratorium gevoegd.

De belastingplichtige voegt het verslag van het erkende laboratorium bij de aangifte die hij overeenkomstig de artikelen 289 tot en met 291 van het decreetgevende deel aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, richt. § 3. Tijdens de hele duur van de monsternemingen voert de afgevaardigde van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de controles uit die hij nuttig acht en verstrekt hij de verantwoordelijke van het laboratorium eventueel alle voor het goede verloop van de monsternemingen vereiste instructies.

B - Bepaling van de parameterswaarden Art. R. 376. De analyses worden uitgevoerd overeenkomstig de door het Belgisch Instituut voor Normalisatie bepaalde procedures of overeenkomstig de procedures bepaald door het "Institut scientifique de Service public (ISSEP)" en aan de hand van de richtlijnen van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water.

Als de belastingplichtige het bewijs levert dat de waarden van bepaalde parameters, rekening houdend met de aard van de binnen het bedrijf aangewende produkten en proc,d,s, slechts gelijk aan nul zijn of dicht bij de detectiegrens liggen, mag hij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, schriftelijk verzoeken om vrijstelling van de bepaling van de waarden van die parameters.

Art. R. 377. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, hoeft de tijdens een bijzondere vervuilingsfase opgemeten waarden niet langer in aanmerking te nemen indien die fase klaarblijkelijk een toevallig, niet repetitief en kortstondig karakter vertoont en niet te wijten is aan de permanente nalatigheid van de belastingplichtige.

C - Modaliteiten voor het in aanmerking nemen van de parameters Art. R. 378. § 1. Als het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, beschikt over het resultaat van de analyses uitgevoerd op verschillende voldoende representatief geachte monsters die op dezelfde loosplaats zijn genomen, wordt de verontreinigende last N1 bepaald op grond van de gemiddelde dagelijkse hoeveelheid en van het rekenkundige gemiddelde van de opgemeten waarden van de parameters S.S. en C.O.D. Indien de tijdens de periodes van monsternemingen geloosde hoeveelheid is opgemeten, neemt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, het gewogen gemiddelde van de opgemeten waarden van die parameters in aanmerking door aan ieder van hen een gewicht toe te kennen dat evenredig is met de geloosde hoeveelheid.

De gemiddelde dagelijkse hoeveelheid is gelijk aan die van de drukste maand van het jaar. § 2. De verontreinigende lasten N1 worden afzonderlijk per loospunt berekend. Indien het bedrijf zijn industrieel afvalwater echter op verschillende plaatsen loost waarvan minstens, 225 dagen per jaar wordt gebruikt, wordt elke loosplaats van dat type omgezet in een waterlozingspunt met dezelfde kenmerken, waar geloosd wordt tijdens een aantal dagen dat gelijk is aan het jaarlijks aantal dagen waarop een of andere lozing is vastgesteld. Daartoe wordt de gemiddelde dagelijkse hoeveelheid in omgekeerde verhouding tot de fictieve vermeerdering van het aantal loosdagen verminderd. De globale verontreinigende last N1 wordt verkregen door optelling van de met elk loospunt overeenstemmende verontreinigende lasten die aan de hand van de in artikel 279 van het decreetgevende deel bedoelde formule zijn vastgesteld. § 3. Als afvalwater wordt geloosd tijdens de periodes waar de activiteit van het bedrijf gelijk aan nul of zeer beperkt is, met een gemiddelde dagelijkse last die kleiner is dan 10% van de gemiddelde dagelijkse last geloosd tijdens de normale activiteitsperiodes van het bedrijf, hoeft het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, voor de bepaling van de verontreinigende last N1 niet langer rekening te houden met de buiten de normale activiteitsperiode van het bedrijf verrichte lozing.

Art. R. 379. Als het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, beschikt over het resultaat van de analyses verricht op verschillende monsters die op hetzelfde loospunt zijn genomen, worden de verontreinigende lasten N2 en N3 vastgesteld op basis van de jaarlijkse hoeveelheid geloosd industrieel afvalwater en van het rekenkundige gemiddelde van de opgemeten waarden van de parameters "zware metalen en voedingsstoffen". Als de tijdens de periodes van monsternemingen gestorte hoeveelheid is opgemeten, neemt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, het gewogen gemiddelde van de opgemeten waarden van

die parameters in overweging door aan ieder van hen een met de gestorte hoeveelheid evenredig gewicht toe te kennen.

De verontreinigende lasten N2 en N3 worden verkregen door optelling van de met ieder loospunt overeenstemmende verontreinigende lasten die aan de hand van de in artikel 6 van het decreet bedoelde formule zijn vastgesteld.

Onderafdeling II. - Bepaling van de verontreinigende last N4 Art. R. 380. § 1. Het gemiddelde temperatuurverschil toegepast op de jaarlijkse hoeveelheid koelwater is gelijk aan het verschil tussen de gemiddelde temperatuur van het geloosde water en de gemiddelde temperatuur van het afgenomen water, zoals bepaald aan het begin van een onafgebroken temperatuuropneming. Het verschil kan eveneens overeenstemmen met het rekenkundige gemiddelde van de uurverschillen die tussen die twee temperaturen zijn gemeten.

De verontreinigende last N4 wordt verkregen door optelling van de met elk loospunt overeenstemmende verontreinigende lasten die aan de hand van de in artikel 279 van het decreetgevende deel bedoelde formule zijn vastgesteld.

De verontreinigende last wordt voor elk loospunt afzonderlijk berekend. § 2. De belastingplichtige moet tot de in § 1 bedoelde temperatuuropnemingen volgens de richtlijnen van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, laten overgaan.

Onderafdeling III. - Algemene bepalingen Art. R. 381. De waarden van Q, Q1, Q2, S.S. en C.O.D. die rechtstreeks tussenkomen in de berekening van de verontreinigende lasten en zijn uitgedrukt in de bij de artikelen 275 tot en met 316, 319, 420 en 421 van het decreetgevende deel vastgestelde eenheden, worden op het hele aantal naar boven afgerond.

De waarden van Xi, Yi, Zi, N, P en ët die rechtstreeks tussenkomen in de berekening van de verontreinigende lasten en zijn uitgedrukt in de bij de artikelen 275 tot en met 316, 319, 420 en 421 van het decreetgevende deel vastgestelde eenheden, worden op het hele aantal naar boven afgerond.

De waarde van d, aantal zonder dimensie dat rechtstreeks tussenkomt in de berekening van de verontreinigende last, alsmede de waarden van N1, N2, N3 en N4, uitgedrukt in verontreinigende lasteenheden, worden op de tweede decimaal naar boven afgerond.

De in euro uitgedrukte bedragen van de belasting worden op de hogere eurocent afgerond. HOOFDSTUK VI. - Afvalwater afkomstig van veehouderijen en -fokkerijen Art. R. 382. Het in artikel 290 van het decreetgevende deel bedoelde aangifteformulier dat met name de gegevens bevat op grond waarvan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de industriële of huishoudelijke categorie van het geloosde afvalwater kan bepalen, wordt opgemaakt op basis van het in bijlage LVIII. Art. R. 383. Wanneer de vervuilende last van dierlijke meststoffen wordt verspreid naar verhouding van maximum 45 eenheden per ha, wordt het afvalwater uit de landbouw gelijkgesteld met huishoudelijk afvalwater.

De vervuilende last wordt bepaald door de in bijlage 3 van het decreetgevende deel vastgestelde eenheden toe te passen op grond van het aantal dieren in elke categorie.

Als de dierlijke meststoffen geheel of gedeeltelijk op terreinen van derden worden verspreid, wordt de oppervlakte van deze terreinen in aanmerking genomen voor de bepaling van de per ha verspreide vervuilende last, voor zover de belastingplichtige bij het in artikel 382 bedoelde aangifteformulier de verspreidingsattesten voegt die door derden zijn opgemaakt aan de hand van het in bijlage LX bedoelde formulier.

Art. R. 384. § 1. De belasting op lozingen van met huishoudelijk afvalwater gelijkgesteld afvalwater uit de landbouw moet niet betaald worden door bedrijven die aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° opslag van dierlijke meststoffen : a) de veehouderijen zijn voorzien van een waterdichte tank voor de opslag van aalt en gier, of zijn zodanig gebouwd dat het mestvocht niet uit de stalruimten kan wegvloeien;b) de tanks en de veehouderijen zijn niet aangesloten op een openbare riolering, noch op gewoon oppervlaktewater, een kunstmatige afwateringsweg voor regenwater, een zinkput of een daarmee gelijkgestelde put, noch rechtstreeks op grondwater;c) binnen het bedrijf wordt het uit de stal gehaalde mest in een waterdichte ruimte opgeslagen en wordt het vocht hetzij in een gierput opgevangen, hetzij door een materie opgezogen die over het land kan worden verspreid;het bedrijf kan uitgerust worden met een apparatuur voor de scheiding van regenwater en gier; d) de tanks en putten voor de opslag van vloeibare meststoffen zijn niet voorzien van een overloop en het voortbrengsel van hun ruiming wordt volledig over het land verspreid;2° dierlijke meststoffen worden verspreid overeenkomstig de artikelen 188 tot en met 232. § 2. Een belastingvrijstelling kan enkel toegestaan worden voor lozingen van met huishoudelijk water gelijkgesteld afvalwater uit de landbouw waarvan het volume maximum 2,5 m3 per eenheid geproduceerde vervuilende last bedraagt. § 3. Om een belastingvrijstelling te genieten moet de belastingplichtige : 1° in het aanvraagformulier, dat is opgemaakt op grond van het in bijlage LIX bedoelde formulier, op zijn erewoord verklaren dat hij aan de vrijstellingsvoorwaarden voldoet;2° het in artikel 382 bedoelde aangifteformulier behoorlijk invullen;3° beide formulieren uiterlijk 31 maart van het jaar na dat van de lozing terugsturen naar het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water. § 4. De belastingplichtige die een deel van zijn meststoffen op terreinen van derde-landbouwers verspreidt of laat verspreiden, en die zelf voldoet aan de in § 1 bedoelde voorwaarden, kan de belastingvrijstelling genieten indien de betrokken derden : - de in § 1 vermelde vrijstellingsvoorwaarden vervullen als ze zelf een veehouderij of -fokkerij exploiteren en, in het tegenovergestelde geval, de in § 1, 1°, b), d) en 2°, bedoelde voorwaarden als de aangevoerde meststoffen voorlopig opgeslagen zijn vooraleer ze verspreid worden; - de in § 5 bedoelde ambtenaren controles laten uitvoeren binnen hun eigen bedrijf; - aan de hand van het in bijlage 4 bij dit besluit bedoelde formulier een verklaring op erewoord afleggen, die bij het in artikel 2 bedoelde aangifteformulier te voegen is. § 5. De met een technisch ambt belaste ambtenaren en contractuelen die aangesteld zijn bij de Directie Belastingen en Heffingen van de Afdeling Water of Leefmilieupolitie van het Directoraat-generaal

Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest, zijn gemachtigd om ter plaatse na te gaan of de belastingplichtige voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de belastingvrijstelling. § 6. De belastingplichtige die een vrijstellingsmaatregel geniet, is gehouden het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, onmiddellijk te verwittigen zodra hij niet meer voldoet aan de in de §§ 1 en 4 bedoelde voorwaarden.

Art. R. 385. Voor personen die afvalwater uit de landbouw lozen, de in artikel 384 bedoelde vrijstellingsvoorwaarden niet vervullen en de totale hoeveelheid afgetapt water niet d.m.v. een teller kunnen bepalen, wordt het volume op grond waarvan het bedrag van de belasting wordt berekend, verkregen door de optelling van het vermoedelijke verbruik van het gezin, te weten 100 m3, en het geschatte verbruik van de veestapel, vastgesteld op 1,8 m3 per eenheid vervuilende last.

Er wordt verondersteld dat het totaalvolume afgetapt water niet d.m.v. een teller wordt gemeten wanneer het kleiner is dan 1,2 m3 per eenheid vervuilende last. HOOFDSTUK VII. - Vrijstelling van de belasting op het lozen van ander afvalwater dan industrieel afvalwater Art. R. 386. De publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die het huishoudelijk afvalwater dat ze produceert of voor behandeling opvangt, zelf zuivert in een individueel zuiveringssysteem dat het voorwerp is geweest van een aangifte of een milieuvergunning, kan in aanmerking komen voor de vrijstelling van de belasting op het lozen van ander afvalwater dan industrieel afvalwater onder de volgende voorwaarden : 1° wanneer het huishoudelijk afvalwater gezuiverd wordt d.m.v. een systeem erkend krachtens de artikelen 401 tot en met 407, wordt de vrijstellingsprocedure bedoeld in artikel 388 opgestart door het enige formulier waarvan sprake in artikel 387 bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, in te dienen; 2° wanneer het huishoudelijk afvalwater gezuiverd wordt d.m.v. een niet-erkend systeem geïnstalleerd na de datum van inwerkingtreding van de integrale exploitatievoorwaarden voor individuele zuiveringseenheden en -installaties, wordt de vrijstellingsprocedure bedoeld in artikel 388 opgestart door het enige formulier waarvan sprake in artikel 387 aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, in te dienen; 3° wanneer het huishoudelijk afvalwater gezuiverd wordt d.m.v. een systeem geïnstalleerd vóór de datum van inwerkingtreding van de besluiten tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, begint de vrijstellingsprocedure bedoeld in artikel 388 te lopen na kennisgeving van de aangifte of van de milieuvergunning en voor zover de periodieke controle bedoeld in artikel 304, § 1, 2°, erop wijst dat voldaan wordt aan de lozingsvoorwaarden waarin die besluiten voorzien.

Art. R. 387. De begunstigde van de vrijstelling bezorgt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de gegevens op grond waarvan hij zijn recht op vrijstelling kan uitoefenen. Daartoe maakt hij gebruik van het enige formulier waarvan de inhoud en het model door de Minister bepaald worden.

Het enige formulier bevat alle gegevens op grond waarvan de exploitant van een individueel zuiveringssysteem slechts één aanvraag moet indienen om vrijgesteld te worden van de belasting en om de premie voor de installatie van een individueel zuiveringssysteem te verkrijgen. Het enige formulier en een praktische gids liggen ter inzage van de gemeentediensten.

Het enige formulier bevat met name : 1° de identificatie van de exploitant van het individuele zuiveringssysteem, samen met zijn inschrijvingsnummer in het gemeentelijk register van aangiften en milieuvergunningen;2° de identificatie van de begunstigde van de aangevraagde vrijstellingsmaatregel of van de verschillende begunstigden in geval van gegroepeerde autonome sanering;3° de identificatie van de begunstigde van de premie voor de installatie van een individueel zuiveringssysteem of van de verschillende begunstigden in geval van gegroepeerde autonome sanering;4° de gegevens op grond waarvan het premiebedrag kan worden bepaald wanneer de toekenningsvoorwaarden vervuld zijn. Dat formulier gaat vergezeld van de volgende documenten : a) één exemplaar van het controleattest opgemaakt door de controleur die daartoe gemachtigd is krachtens de bepalingen van dit besluit;b) als het geïnstalleerde systeem niet erkend is, één exemplaar van het conformiteitsattest opgemaakt door de leverancier of de installateur van het individuele zuiveringssysteem overeenkomstig het model bedoeld in de besluiten tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, en het dossier - of de referenties van het dossier - overgelegd door de fabrikant van het systeem met opgave van een volledige technische beschrijving alsmede de concrete referenties inzake prestatievermogen die in situ op het grondgebied van het Waalse Gewest verifieerbaar zijn;c) als het huishoudelijk afvalwater geproduceerd wordt vanaf water opgenomen bij de distributie van openbaar drinkwater : een afschrift van het laatste betalingsbericht van de waterverdeler aan de hand waarvan bedoelde aansluiting(en) geïdentificeerd kan (kunnen) worden;d) een voor eensluidend verklaard afschrift van de facturen betreffende de werken voor de installatie van het individuele zuiveringssysteem. Art. R. 388. Als de vrijstellingsvoorwaarden werkelijk vervuld zijn en als het huishoudelijk afvalwater geproduceerd wordt vanaf water opgenomen bij de distributie van openbaar drinkwater, wordt de openbare verdeler binnen dertig dagen na ontvangst van het in artikel 387 bedoelde volledige dossier door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water,verzocht de belasting op de vanaf bedoelde aansluiting(en) opgenomen volumes niet meer voor rekening van het Waalse Gewest te innen, meer bepaald met ingang van de factureringsperiode die volgt op de datum van kennisgeving.

Art. R. 389. Onverminderd de toepassing van de voorziene administratieve sancties wordt het recht op vrijstelling van de belasting opgeschort wanneer het resultaat van de controle niet voldoet aan de emissienormen en binnen zes maanden niet teniet gedaan wordt door een nieuwe controle waaruit blijkt dat de monsterneming conform is.

In dat geval is de verdeler de belasting verschuldigd voor de gezamenlijke kubieke meters bedoeld in de factureringsperiode. Als de nieuwe monsterneming aan de normen voldoet, wordt vrijstelling van de belasting toegekend vanaf de volgende factureringsperiode die volgt op het tijdstip waarop het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de verdeler informeert dat het resultaat aan de normen voldoet. HOOFDSTUK VIII. - Ruiming van septische putten en van gelijksoortige zuiveringssystemen en slijkverspreiding Art. R. 390. De ruiming van septische putten of van gelijksoortige zuiveringssystemen mag enkel door erkende ruimingsdiensten verricht worden.

De Minister kan de erkenning toekennen aan elke ruimingsdienst die om deze erkenning verzoekt.

De erkenning wordt verleend voor een periode van maximum acht jaar. Na het verstrijken van die periode moet de ruimingsdienst een nieuwe aanvraag tot erkenning indienen.

Art. R. 391. De aanvraag tot erkenning dient bij aangetekende brief bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, te worden ingediend.

Op straffe van niet-ontvankelijkheid moet de aanvraag de volgende inlichtingen bevatten : 1° de identiteit en de rechtstoestand van de aanvrager;2° zijn woonplaats of het adres van de maatschappelijke zetel;3° het inschrijvingsnummer in het BTW-register;4° het inschrijvingsnummer in het handelsregister;5° een fotocopie van de immatriculatiekaart van elk voertuig;6° voor elk voertuig, een fotocopie van het door het centrum voor technische automobielinspectie afgegeven attest;7° het adres van de gebruikelijke garage van elk voertuig;8° een nota die voor elk gebruikt voertuig de technische kenmerken van de tank en van de in artikel 392 bepaalde accessoires vermeldt. Art. R. 392. Elk door een erkende ruimingsdienst gebruikt voertuig moet uitgerust zijn met een hermetische tank voorzien van : 1° een opening die een vlotte reiniging mogelijk maakt;2° een volumemeter;3° een vacuümpomp of een volumetrische pomp;4° een afsluiter die de zuiging en de wegpersing toelaat;5° een vacuümbrekersklep;6° een overdrukklep. Art. R. 393. De Minister beslist over de bij hem ingediende erkenningsaanvraag en betekent zijn beslissing bij aangetekende brief aan de ruimingsdienst uiterlijk drie maanden nadat het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de aanvraag heeft ontvangen. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, bevestigt de ontvangst van de aanvraag.

Elke bijkomende inlichtingsaanvraag van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, schort deze termijn op gedurende de periode begrepen tussen de verzendingsdatum van de aanvraag en de ontvangstdatum van het antwoord.

Art. R. 394. Elke wijziging van één van de elementen van de in artikel 391, tweede lid, bepaalde aanvraag moet onmiddellijk door de ruimingsdienst aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, medegedeeld worden.

Art. R. 395. Elke tank gebruikt bij de ruiming van een septische tank of een gelijksoortig zuiveringssysteem mag geen andere stoffen dan slijk bevatten.

Wanneer de gebruikte tank reeds voor het vervoer van andere stoffen dan slijk werd gebruikt, moet hij zorgvuldig gereinigd en uitgespoeld worden alvorens voor de ruiming van septische putten of van gelijksoortige zuiveringssystemen te worden gebruikt.

Art. R. 396. De erkende ruimingsdienst verwijdert het slijk met één van de volgende procédés : 1° door afgifte van het slijk aan een zuiveringsstation voor zover het technisch in staat is het slijk te ontvangen;2° door afgifte van het slijk aan een landbouwer met het oog op de verspreiding ervan;3° door overbrenging van het slijk naar een ander gebied dan het Waalse Gewest, voor zover het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, zoals vermeld in artikel 399 op de hoogte van de bestemming van het slijk wordt gebracht. Art. R. 397. De ruimingsdienst mag het slijk enkel aan een landbouwer afgeven indien deze een bemestend potentieel onder de vorm van dierlijke uitwerpselen bezit dat kleiner is dan of gelijk aan tien eenheden van groot vee.

De slijkverspreidingen zijn slechts toegelaten om in de fysiologische behoeften van de betrokken plantsoort te voorzien en voorzover de jaarlijks totale stikstofhoudende inbreng nooit 400 kg/ha overschrijdt.

De landbouwer mag het slijk enkel op één derde van de ploegbare oppervlakte van zijn bedrijf verspreiden. Op die oppervlakte mag hij jaarlijks maximum twintigduizend liter slijk per hectare verspreiden.

Slijkverspreiding is op groenteteelt verboden.

Het absorptievermogen van de grond mag nooit overschreden worden.

Dat vermogen wordt als overschreden geacht te zijn wanneer het slijk meer dan 24 uur stagneert of wanneer een sijpeling buiten de verspreidingszone voorkomt.

Wanneer de gemiddelde helling steiler is dan 6 % is slijkverspreiding verboden op een grond die niet met vegetatie bedekt is, behalve indien het slijk op de dag van de verspreiding met de grond wordt vermengd.

Slijkverspreiding is verboden op minder dan 10 meter van de oeverkruin van een waterloop of van een sloot.

Met ingang van 1 november tot en met 1 maart is slijkverspreiding verboden op gronden die niet met vegetatie of plantresten bedekt zijn, behalve indien het slijk op de dag van de verspreiding met de grond wordt vermengd.

Slijkverspreiding is verboden op een sedert meer dan 24 uur permanent bevroren bodem.

Art. R. 398. Een vervoerdocument waarvan het model in bijlage LXII is bepaald, wordt voor elk voertuig in drievoud opgemaakt.

Het vervoerdocument wordt aan boord van het voertuig bewaard en na elke ruiming ingevuld.

Aan het einde van elk kwartaal stuurt de erkende ruimingsdienst een exemplaar van de tijdens het vorige kwartaal opgemaakte vervoerdocumenten naar het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water.

Art. R. 399. De naam en het adres van de ruimingsdienst dienen op de voertuigen te worden vermeld.

Art. R. 400. De erkenning kan opgeschort worden indien de ruimingsdienst één van de bepalingen van dit besluit niet in acht neemt. In geval van recidive wordt de erkenning ingetrokken.

Elke beslissing houdende opschorting of intrekking van de erkenning wordt bij aangetekende brief aan de ruimingsdienst betekend. HOOFDSTUK X. - Installatiepremie voor een individueel zuiveringssysteem Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. R. 401. Binnen de perken van de kredieten daartoe uitgetrokken op de begroting van het Waalse Gewest en onder de voorwaarden vastgesteld bij dit hoofdstuk, kent de Minister een premie toe aan elke publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die op eigen kosten een individueel waterzuiveringssysteem dat beantwoordt aan de voorwaarden bepaald in de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning installeert in een woning of een groep woningen die opgetrokken zijn vóór de datum van goedkeuring of van wijziging van het algemeen gemeentelijk afwateringsplan of van het saneringsplan per hydrografisch onderbekken waardoor zij ondergebracht zijn in : a) een individueel waterzuiveringsgebied in het algemeen gemeentelijk afwateringsplan of in een zelfstandig saneringsstelsel in het saneringsplan per hydrografisch onderbekken;b) een collectief waterzuiveringsgebied in het algemeen gemeentelijk afwateringsplan of in een collectief saneringsstelsel in het saneringsplan per hydrografisch onderbekken indien zij in aanmerking komen voor een afwijking van de verplichting tot aansluiting op een riolering die gedekt is door een milieuvergunning. De premie dekt niet het eventuele aandeel van de vuilvracht voortvloeiend uit de beoefening van een handels- of industriële activiteit of van een vrij beroep.

De Minister kan slechts één enkele premie per geïnstalleerd individueel waterzuiveringssysteem toekennen.

Art. R. 402. § 1. Het bedrag van de premie bedraagt voor de individuele waterzuiveringssystemen die gedimensioneerd zijn om een vuilvracht te behandelen die gelijk is aan of groter is dan vijf equivalenten-inwoners en voor de eerste schijf : 1° 500 euro voor de niet-erkende systemen met een capaciteit lager dan 100 EI; 2° 1.500 euro voor de niet-erkende systemen met een capaciteit gelijk aan of hoger dan 100 EI; 3° 2.500 euro voor de krachtens de bepalingen van afdeling II erkende systemen; 4° 3.125 euro voor de krachtens de bepalingen van afdeling II erkende systemen indien de afvoer van het gezuiverde water via bodeminfiltratie gebeurt, zinkputten uitgezonderd, gemachtigd bij de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

De premie bedoeld in § 1, 1°, wordt vermeerderd met een bedrag van 75 euro per bijkomende equivalent-inwoner.

De premie bedoeld in § 1, 2°, wordt vermeerderd met een bedrag van 225 euro per bijkomende equivalent-inwoner.

De premie bedoeld in § 1, 3° en 4°, wordt vermeerderd met een bedrag van 375 euro per bijkomende equivalent-inwoner.

De premie bedoeld in § 1, 3° en 4°, wordt vermeerderd met een bedrag van 500 euro per bijkomende equivalent-inwoner in het kader van de uitvoering van een gemeentelijk zelfstandig saneringssysteem waarvoor specifieke werken voor het herstel of de aanleg van een afwateringsnetwerk, onder de voorwaarden opgenomen in artikel 279, § 5, noodzakelijk zijn. § 2. De vuilvracht die in rekening genomen wordt voor de berekening van de premie wordt bepaald overeenkomstig de bepalingen van bijlage LXIII. Voor de woningen die enkel huishoudelijk afvalwater produceren, wordt ervan uitgegaan dat de vuilvracht uitgedrukt wordt door een aantal equivalenten-inwoners die gelijk is aan het aantal bewoners met een minimum van vijf equivalenten-inwoners als het zuiveringssysteem één enkele woning en een minimum van vier equivalenten-inwoners per woning in geval van gegroepeerde sanering bedient zonder evenwel de maximumcapaciteit van het geïnstalleerde systeem te mogen overschrijden.

Als bijzondere omstandigheden de raming van de capaciteit van het individuele waterzuiveringssysteem dat geïnstalleerd dient te worden op grond van de bepalingen van bijlage LXIII irrelevant of onmogelijk maakt, wordt de capaciteit van de zuiveringseenheid door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, voorgesteld op grond van de beoordelingsbestanddelen waarover het beschikt. § 3. De premies bedoeld in § 1 en § 2 worden tot een maximum beperkt ten belope van : 1° 70 % van het totaalbedrag van de facturen met betrekking tot de individuele zuiveringswerken bestaande uit de studie, de aankoop, het vervoer, de aanleg en de aansluiting van het individuele waterzuiveringssysteem en het afwateringsnetwerk voor het huishoudelijk afvalwater en het afvoersysteem voor het gezuiverde water, het herstel van de plaats in diens oorspronkelijke staat niet inbegrepen;2° 80 % van het totaalbedrag van de facturen met betrekking tot de individuele zuiveringswerken bestaande uit de studie, de aankoop, het vervoer, de aanleg en de aansluiting van het individuele zuiveringssysteem en het afwateringsnetwerk van het huishoudelijk afvalwater en het afvoerstelsel van het gezuiverde water, het herstel van de plaats indiens oorspronkelijke staat niet inbegrepen, indien de premie-aanvraag ingediend wordt door de gemeente die de plaats inneemt van de personen die verplicht zijn tot het uitrusten van hun woning(en) met een individueel waterzuiveringssysteem waarbij ze zelf de gemeentelijke zelfstandige sanering bedoeld in artikel 279, §§ 3 tot en met 5, doorvoert. § 4. Om in rekening te worden genomen, dienen de facturen vermeld in § 3 melding te maken van de geleverde hoeveelheden en de gebruikte eenheidsprijzen en op een voldoende gedetailleerde wijze te zijn opgesteld zodat het Bestuur na kan gaan of de gefactureerde prestaties aan de posten beantwoorden die in rekening gebracht zouden kunnen worden en of het gefactureerde zuiveringssysteem aan het model beantwoordt waarvoor de premie wordt aangevraagd.

Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, is gemachtigd om het in rekening nemen van onvoldoende

gedetailleerde facturen of van posten die gefactureerd worden met betrekking tot werken niet bedoeld in § 2 van dit artikel of die niet onontbeerlijk zijn voor de goede werking van het individuele waterzuiveringssysteem te weigeren.

Art. R. 403. § 1. Overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 106 tot en met 117 bedraagt het bedrag van de premie 100 % van het totaalbedrag van de investering van het erkende ontsmettingssysteem, met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde, waarmee de individuele waterzuiveringsinstallaties en -stations voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater dat geloosd wordt in een badzone of stroomopwaartse zone, uitgerust worden.

Die bepaling geldt enkel na overlegging aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, van de facturen tot en met 31 december 2004. Zodra die termijn verstreken is, wordt het percentage van de premie op 50 % teruggebracht. § 2. Indien de woning haar huishoudelijk afvalwater in een badzone of in een stroomopwaartse zone loost, wordt het maximumbedrag van de premie op 80 % gebracht voor het plaatsen van een erkend waterzuiveringssysteem en dit tot en met 31 december 2005. § 3. Indien een camping-caravaningterrein houder is van een behoorlijk afgeleverde camping-caravaningvergunning en zijn afvalwater in een badzone of een stroomopwaartse zone loost, bedraagt het bedrag van de premie : 1° 50 % van het totaalbedrag van de investering, de belasting over de toegevoegde waarde niet meegerekend, van het erkende ontsmettingssysteem waarmee de individuele zuiveringsinstallaties en -stations uitgerust worden voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater en dit na overlegging van de facturen tot en met 31 december 2004.Zodra die termijn verstreken is, wordt dat percentage teruggebracht op 25 %; 2° 25 % van het totaalbedrag van de investering, de belasting over de toegevoegde waarde niet meegerekend, van de overeenkomstig dit hoofdstuk erkende individuele zuiveringsinstallaties en -stations, en dit na overlegging van de facturen tot en met 31 december 2004. Art. R. 404. De premie-aanvraag wordt ingediend aan de hand van een enig formulier waarvan inhoud en vorm door de Minister worden vastgesteld.

Op het enig formulier worden alle bestanddelen vermeld aan de hand waarvan de uitbater van een individueel zuiveringssysteem in één enkele te ondernemen stap het voordeel van de vrijstelling evenals de installatiepremie voor een individueel zuiveringssysteem kan krijgen.

Het enig formulier wordt samen met een praktische gids ter beschikking gesteld van de gemeentediensten.

Op het enig formulier worden meer bepaald vermeld : 1° de identificatie van de uitbater van het individuele zuiveringssysteem met de verwijzing naar de inschrijving in het register van de milieu-aangiften en -vergunningen van de gemeente;2° de identificatie van de vrijstellingsgerechtigde of van de verschillende gerechtigden indien die maatregel wordt aangevraagd voor een gegroepeerde sanering;3° de identificatie van de installatiepremiegerechtigde voor een individueel zuiveringssysteem of van de verschillende gerechtigden indien de premie een gegroepeerde sanering betreft;4° de bestanddelen aan de hand waarvan het premiebedrag bepaald kan worden indien de toekenningsvoorwaarden nagekomen zijn. Bij dat formulier worden gevoegd : a) een exemplaar van het controle-attest opgesteld door de daartoe gemachtigd controleur ter uitvoering van de artikelen 304 tot en met 307 en 386 tot en met 389;b) als het geïnstalleerde systeem niet erkend is, een exemplaar van het conformiteitsattest dat door de leverancier of de installateur van het individuele zuiveringssysteem is opgesteld volgens het model bepaald bij de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en het dossier - of de refertes van het dossier - voorgesteld door de fabricant van het systeem, waarbij een volledige technische omschrijving inbegrepen is, evenals concrete verwijzingen naar performanties die ter plaatse op het grondgebied van het Waalse Gewest geverifieerd kunnen worden;c) als het huishoudelijk afvalwater afkomstig is van water dat geput wordt uit de openbare drinkwaterdistributie : een afschrift van het meest recente betalingsbericht van de de drinkwaterverdeler, bestemd om de betrokken aansluiting(en) te identificeren;d) een voor eensluidend verklaard afschrift van de facturen met betrekking tot de werken voor de installatie van het individuele zuiveringssysteem. Art. R. 405. Wanneer de woning haar huishoudelijk afvalwater in een badzone of in een stroomopwaartse zone loost, aanfewezen overeenkomstig de artikelen 106 tot en met 117, bedraagt het premiebedrag 100% van het tottaalbedrag van de investering in het erkende ontsmettingssysteem, met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde, dat de individuele zuiveringsinstallaties en -stations uitrust, na overlegging van de facturen tot en met 31 december 2004 bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water. Als die termijn eenmaal verstreken is, wordt het percentage van de premie tot 50% teruggebracht.

Art. R. 406. Wanneer de woning zijn huishoudelijk afvalwater in een badzine of een stroomopwaartse zone aangewezen overeenkomstig de artikelen 106 tot en met 117 loost, wordt het plafond bedoeld in artikel 104, lid 4, 1°, op 80% gebracht voor de aanleg van een erkend individueel zuiveringssysteem tot 31 december 2005.

Art. R. 407. In afwijking van artikel 401, § 1, bedraagt het premiebedrag, wanneer een camping-caravaningterrein waarvoor een behoorlijk afgeleverde camping-caravanvergunning is gehouden, zijn afvalwater in een badzone of in een stroomopwaartse zone aangewezen overeenkomstig de artikelen 106 tot en met 117 loost : 1° 50 % van het totaalbedrag van de investering, belasting over de toegevoegde waarde niet meegerekend, van het erkende ontsmettingssysteem dat de individuele zuiveringsinstallaties en -stations uitrust voor de behandeling van het huishoudelijk afvalwater en dit na overlegging van de facturen tot en met 31 december 2004.Als die termijn eenmaal verstreken is, wordt dat percentage teruggebracht tot 25%; 2° 25 % van het totaalbedrag van de investering, belasting over de toegevoegde waarde niet meegerekend, van de overeenkomstig de artikelen 401 tot en met 417 erkende individuele zuiveringsstations voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater en dit na overlegging van de facturen tot en met 31 december 2004. Art. R. 408. § 1. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, spreekt zich uit over de premie-aanvraag binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst ervan; elk verzoek om inlichtingen of aanvullende stukken dat van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, uitgaat en aan de aanvrager gericht is onderbreekt die termijn. § 2. De premie wordt uitbetaald binnen de zestig dagen nadat het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de gunstige beslissing getroffen heeft. Afdeling II. - Erkenning van de individuele zuiveringsystemen

Art. R. 409. De individuele zuiveringssystemen, met inbegrip van de ontsmettingsystemen, worden erkend indien ze voldoen aan de criteria bedoeld in bijlage LXIV. Art. R410. § 1. De Minister benoemt een Comité van deskundigen die aangewezen worden op grond van hun technische kennis van de behandelde materie. Het Comité bestaat uit : 1° twee vertegenwoordigers van het het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water;2° twee deskundigen gekozen uit het academisch en wetenschappelijk personeel van de Faculteiten Wetenschappen of Toegepaste Wetenschappen gevestigd in het Waalse Gewest;3° twee vertegenwoordigers van de "Union wallonne des Entreprises", 4° twee vertegenwoordigers van "Aquawal", 5° twee vertegenwoordigers van de "Union des Villes et Communes de Wallonie" (Vereniging van Waalse Steden en Gemeenten), 6° twee vertegenwoordigers van de "Conseil économique et social de la Région wallonne" (Sociaal-Economische Raad van het Waalse Gewest), 7° twee vertegenwoordigers van de "Conseil wallon de l'Environnement pour le développement durable" (Waalse milieuraad voor duurzame ontwikkeling), 8° één vertegenwoordiger van de Minister, die het voorzitterschap van het Comité waarneemt. Het secretariaat van het Comité wordt waargenomen door de "Conseil wallon de l'environnement pour le développement durable".

De zetel van het Comité is gevestigd te Verviers. § 2. Het comité wordt belast met de behandeling en de beoordeling van de anvragen tot erkenning van zuiveringssystemen. Ieder lid is stemgerechtigd. § 3. Het Comité is gehouden tot de vertrouwelijkheid van zijn werkzaamheden. § 4. De werkingsregels van het Comité worden door de Regering bepaald.

Het Comité maakt een huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Minister. Het bedrag van het presentiegeld en dat van de eventuele reiskosten liggen vast in het huishoudelijk reglement.

Art. R. 411. § 1. De erkenningsaanvraag wordt door de producent of de gemachtigde exploitant bij aangetekend schrijven aan het secretariaat van het Comité gericht of tegen ontvangbewijs overgemaakt; § 2. de aanvraag bevat de volgende gegevens : 1° de identiteit van de aanvrager, 2° de handelsnaam betreffende het doel van de aanvraag, 3° de lijst van de productiecentra. § 3. de aanvraag gaat vergezeld van een dossier met de gegevens bedoeld in de bijlagen LXIV en LXV. Art. R. 412. § 1. Binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst van de aanvraag bezorgt het secretariaat de aanvrager een ontvangstbewijs waarbij de aanvraag volledig en ontvankelijk wordt verklaard.

Indien de aanvraag onvolledig is, wijst het secretariaat de aanvrager bij aangetekend schrijven op de ontbrekende gegevens.

De aanvrager beschikt dan over dertig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van de aangetekende brief, om het secretariaat de vereiste gegevens bij aangetekend schrijven of tegen ontvangbewijs te bezorgen.

Binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst van de ontbrekende gegevens bezorgt het secretariaat de aanvrager een bericht van ontvangst waarbij de aanvraag volledig en ontvankelijk wordt verklaard.

Indien het dossier onvolledig is, vervalt de aanvraag. De aanvrager wordt per post verwittigd. § 2. Het Comité geeft de Minister advies binnen drie maanden na onvangst van het volledige dossier. Het advies is met redenen omkleed. § 3. De Minister spreekt zich uit binnen twee maanden na ontvangst van het advies.

Art. R. 413. § 1. De erkenning, die door de Minister verleend wordt binnen twee maanden na het uitbrengen van het eensluidend advies van het Comité, heeft een referentienummer en bevat een uittreksel met de omschrijving van het dossier. Ze wordt verleend voor een type product dat voor een gegeven omvangvariatie op dezelfde wijze is ontworpen wat betreft het aantal bestanddelen van het systeem of hun samenstelling.

Het comité wordt ingelicht over iedere wijziging betreffende een erkend zuiveringssysteem en beslist of een nieuwe aanvraag ingediend moet worden. § 2. Iedere erkenning wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Art. R. 414. De erkende zuiveringssystemen worden voorzien van een plaatje waarvan de afmetingen en de inhoud door de minister worden bepaald en waarop de volgende gegevens vermeld staan : 1° naam en adres van de producent en/of gemachtigde exploitant;2° de functie van het product;3° het referentienummer van de erkenning. Art. R. 415. De erkenning stelt de producenten, de kopers of de verkopers niet vrij van hun verantwoordelijkheid. Ze houdt geen waarborg van het Waalse Gewest in. Ze verleent geen exclusieve productie- of verkooprechten.

Art. R. 416. De erkenning geldt vijf jaar.

Indien na onderzoeken bij gebruikers en analyses in situ van het zuiveringsprestatievermogen van een erkend systeem blijkt dat het niet meer voldoet aan de erkenningsnormen van de bijlagen LXIV en LXV, kan de Minister de erkenning intrekken na eensluidend advies van het Comité. Maar daarvoor wordt de producent of de gemachtigde exploitant door het Comité gehoord.

Art. R. 417. § 1. Zes maanden vóór de vervaldatum van de erkenning kan de begunstigde haar vernieuwing aanvragen. Deze aanvraag wordt ingediend en behandeld volgens de procedure voor de aanvankelijke erkenningsaanvraag. § 2. Het dossier voor de vernieuwing hoeft niet meer te zijn dan een uitvoerig geschreven verslag met de wijzigingen die eventueel voorgesteld worden. § 3. De erkenning blijft geldig totdat een beslissing wordt genomen voor zover een geldige vernieuwingsaanvraag wordt ingediend binnen zes maanden vóór de vervaldatum van de erkenning. HOOFDSTUK X. - Financiering van het beheer en de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water Art. R. 418. Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden verstaan onder : 1° "rekening" : bankrekening van de houder van een milieuvergunning)waarop het Fonds voor de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water bedragen stort die uitsluitend bestemd zijn voor het verrichten van onderzoeken, voor de vergoeding van de rechtstreekse materiële schade, krachtens artikel 174 van het decreetgevende deel en de beschermingswerken goedgekeurd in de voorkomingsgebieden;2° "onderzoek" : het geheel van de materiële en geestelijke werkzaamheden voor de afbakening van de voorkomings- en of toezichtsgebieden, alsmede de technische en economische inventaris van de in deze gebieden geplande beschermingsacties;3° « houder » : de houder van een milieuvergunning voor een inrichting met een winning van tot drinkwater verwerkbaar water, afgegeven krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning; § 1. De op initiatief van het Waalse Gewest ondernomen acties zijn ten laste van het Fonds voor de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water, met name i.v.m. : 1° de voor de afbakening van toezichtsgebieden vereiste onderzoeken;2° de in artikel 175 van het decreetgevende deel bedoelde vergoedingen;3° de uitgaven voor het treffen van maatregelen inzake het toezicht en de controle op tot drinkwater verwerkbaar water;4° de uitgaven voor het beheer van het tot drinkwater verwerkbare water dat voorhanden is, en voor de verbetering van de kwaliteit en het opvoeren van de hoeveelheid ervan;5° de onderzoeken en de uitvoering van werken die de overexploitatie van bepaalde grondwaterlagen moeten helpen voorkomen en, bijgevolg, de kwalitatieve en kwantitatieve duurzaamheid van het tot drinkwater verwerkbare water dat voorhanden is te verzekeren;6° de beschermingsmaatregelen met het oog op de inachtneming van de algemene immissienormen bedoeld in artikel 127, die van toepassing zijn op de gebieden van tot drinkwater verwerkbaar water;7° de uitgaven voor het uitwerken en de uitvoering van actieprogramma's in de kwetsbare gebieden aangewezen overeenkomstig de artikelen 188 tot en met 232;8° de uitgaven voor de inning van de belasting;9° de werken voor de bestrijding van onverwachte verontreinigingen in de toezichtsgebieden;10° de uitgaven voor de administratieve behandeling van de dossiers die door het Gewest en de milieuvergunninghouders worden ingediend overeenkomstig de artikelen 3, 13, 167, 171 tot en met 176, 254 tot en met 274, 318, 407 tot en met 410, 434 en 435 van het decreetgevende deel; 1° de aankoop van onroerende goederen in de voorkomingsgebieden, die ter beschikking van de(houder van een milieuvergunning worden gesteld, met name d.m.v. een erfpacht waarvan de Minister de voorwaarden en modaliteiten vaststelt. § 2. Met inachtneming van de artikelen 421 tot en met 424 zijn de hierna vermelde acties die door de houder van een milieuvergunning in het voorkomingsgebied worden ondernomen, eveneens - geheel of gedeeltelijk - ten laste van het Fonds voor de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water : 1° de onderzoeken;2° de voor de bescherming van het gebied vereiste werken;3° de in artikel 174 van het decreetgevende deel bedoelde vergoedingen;4° de werken met het oog op de bestrijding van toevallige verontreinigingen in de voorkomingsgebieden. Art. R. 420. De financiering van de door het Waalse Gewest gevoerde acties wordt jaarlijks vóór 30 juni door de Regering bepaald op grond van een door de Minister ingediend programma.

Het programma omvat : 1° de beschrijving en de rechtvaardiging volgens een orde van prioriteiten, van de geplande maatregelen die krachtens artikel 419, § 1;2° de kostenraming van alle overwogen acties;3° de duur van de uitvoering van de geplande acties en de ordonnancering van de voorziene uitgaven. Art. R. 421. Elke houder van een milieuvergunning kan vragen dat het Fonds de voor de afbakening van de voorkomingsgebieden vereiste onderzoekskosten voor zijn rekening neemt.

Daartoe bezorgt de vergunninghouder het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, een onderzoeksprogramma met de rechtvaardiging, de kosten en de uitvoeringsduur van het onderzoek.

Op grond van het rapport van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water,keurt de Minister het programma goed of weigert hij het binnen drie maanden na indiening ervan bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water,. De indiening moet met redenen omkleed zijn.

Na goedkeuring van het programma, neemt het Fonds het geheel van de onderzoekskosten voor zijn rekening.

Een voorschot, gelijk aan de waterhoeveelheid afgenomen in de loop van het jaar vóór de aanvraag m.b.t. de winplaats waarvoor het onderzoek wordt voorgesteld, wordt binnen de maand na de goedkeuring van het programma op de rekening van de houder gestort; dit bedrag wordt vastgesteld op 0,05 euro/m3 zonder evenwel 70 % van het krachtens het derde lid van dit artikel goedgekeurde bedrag te overschrijden.

Het saldo wordt aan het einde van het onderzoek uitbetaald, mits rechtvaardiging van de uitgaven ten belope van het goedgekeurde bedrag. Het onderzoek moet evenwel, met een inventaris van de in het gebied te treffen beschermingsmaatregelen en met een kostenraming ervan, bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water,ingediend worden.

Art. R. 422. § 1. Zodra de Regering het voorkomingsgebied aangewezen heeft, bezorgt de (houder van een milieuvergunning) het bestuur een programma waarin, voor de bij de winning betrokken voorkomingsgebieden, de aard van de acties en het bedrag van de vergoedingen voorkomen die krachtens artikel 419, § 2, 2° en 3° voor zijn rekening zullen zijn.

Het programma omvat : 1° a) een beschrijving van de overeenkomstig artikel 2, § 2, 2°, vereiste werken;b) een kostenraming ervan;2° a) een beschrijving van de overeenkomstig artikel 2, § 2, 3°, te vergoeden rechtstreekse materiële schade;b) een schatting van deze vergoeding;3° een termijnplanning van de ordonnancering van de uitgaven die de in 1° en 2° bedoelde werken en vergoedingen dekken. § 2. het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water,bezorgt de Minister binnen 60 dagen een rapport over

het voorgestelde programma. Deze laatste keurt het programma goed of weigert het binnen 30 dagen na ontvangst ervan. De weigering moet met redenen omkleed zijn. § 3. Een voorschot, gelijk aan 40 % van het geschatte bedrag van het goedgekeurde programma, wordt op de rekening van de vergunninghouder gestort binnen een maand na goedkeuring van het programma door de Minister.

Zodra het eerste voorschot uitgeput is, kan de vergunninghouder een tweede voorschot vragen, dat gelijk is aan 50 % van het bedrag van het goedgekeurde programma, op voorwaarde dat hij de uitvoering van het eerste deel van het programma behoorlijk gerechtvaardigd heeft d.m.v. bewijsstukken.

Het saldo wordt uitbetaald op grond van de bewijsstukken waarbij de laatste uitgaven worden gerechtvaardigd. § 4. Indien het in het programma geschatte bedrag onvoldoende is om het geheel van de geplande acties te dekken, kan de (houder van een milieuvergunning) een bijkomend programma indienen dat volgens de in §§1 en 2 van dit artikel bedoelde procedure voorgesteld en goedgekeurd wordt.

De vereffening van het aanvullende programma gebeurt op grond van de bewijsstukken waarbij de extra-uitgaven worden gerechtvaardigd.

Art. R. 423. Wat de krachtens artikel 419, § 2, 2° en 3°, genomen maatregelen betreft, komt het Fonds onder voorbehoud van alinea 2 van dit artikel, slechts tegemoet om de specifieke of aanvullende acties te dekken die ondernomen worden overeenkomstig de artikelen 163, 165, 166, 167, 168, 2° en 170.

Het Fonds komt in geen geval tegemoet om acties te dekken die voortvloeien uit verplichtingen die door andere wetgevingen dan de artikelen 3, 13, 167, 171 tot en met 176, 252 tot en met 274, 318, 407 tot en met 410, 434 en 435 van het decreetgevende deel worden opgelegd.

Art. R. 424. In geval van onverwachte verontreiniging in de voorkomingsgebieden komt het Fonds slechts tegemoet in de terugbetaling van de kosten voortvloeiende uit de werken voor de vervuilingbestrijding als : 1° de houder van een milieuvergunning)onmiddellijk gereageerd heeft om de vervuiling van zijn winplaats te voorkomen;2° het bestuur in kennis wordt gebracht van het ongeval zodra het is vastgesteld;3° de houder van een milieuvergunning)de schade gezamenlijk vaststelt met de veroorzaker van het ongeval, als deze kan worden geïdentificeerd, met de vertegenwoordiger van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, en, in voorkomend geval, met de eigenaar van het beschadigde goed; 4° de houder van een milieuvergunning het Waalse Gewest bij overeenkomst in de rechten doet treden die hij heeft t.o.v. de veroorzaker van het ongeval ten belope van de vergoeding die door het Gewest zal worden gestort. Afdeling II. - Grondwater

Art. R. 425. Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden verstaan onder : 1° « rekening" : bankrekening van de vergunninghouder waarop het waterbeschermingsfonds de toelagen stort die uitsluitend bestemd zijn voor de krachtens deze afdeling subsidieerbare onderzoeken en werken ";2° « vergunninghouder » : de houder van een milieuvergunning die betrekking heeft op een inrichting met een aansluitpunt voor tot drinkwater verwerkbaar water krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en die de bijdrage afdraagt overeenkomstig artikel 252, § 2, van het decreetgevende deel. Art. R. 426. § 1. Elke vergunninghouder kan vragen dat de kosten van de handelingen die hij verricht in het kader van de opdrachten bedoeld in artikel 318, § 3, derde lid, 4°, 5°, 6°, 9°, door het waterbeschermingsfonds worden gedragen.

Tedieneinde kan de Minister, binnen de perken van de beschikbare kredieten van het fonds, een toelage verlenen aan de vergunninghouder.

Daartoe draagt het waterbeschermingsfonds 50 % van de kosten van de onderzoeken en de gezamenlijke kosten van de werken, waarbij deze laatste kosten niet hoger mogen zijn dan vijfmaal het bedrag van de belasting die de vergunninghouder jaarlijks moet betalen. § 2. Wat de onderzoeken betreft, wordt binnen de maand na de betekening van de toekenning van de toelage een voorschot van 25 % op de rekening van de vergunninghouder gestort.

De overige 25 % worden betaald binnen de maand na afloop van het onderzoek en na de goedkeuring van de inhoud ervan, mits rechtvaardiging van al de geplande en gedane uitgaven, en op overlegging van de aangiften van schuldvordering en van al de aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, gerichte bewijsstukken. § 3. Wat de werken betreft, wordt binnen de maand na de betekening van de toekenning van de toelage een voorschot van 50 % op de rekening van de vergunninghouder gestort. Dat voorschot mag niet hoger zijn dan 50 % van het in § 1, derde lid, bedoelde bedrag.

Het saldo wordt binnen de maand na afloop van de werken uitbetaald, mits rechtvaardiging van al de geplande en gedane uitgaven en op overlegging van de aangiften van schuldvordering en van al de aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, gerichte bewijsstukken.

Art. R. 427. De vergunninghouder moet de toelage bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, aanvragen en de volgende gegevens verstrekken : 1° zijn adres;2° het nummer van de huidige grondwaterwinplaats;3° de thans opgepompte waterhoeveelheid en het bedrag van de laatste belasting dat hij betaald heeft;4° het voorwerp van het onderzoek en/of van de geplande werken en de rechtvaardiging ervan;5° de geplande organisatie van de verschillende fasen van het onderzoek en/of van de geplande werken en de duur van hun uitvoering;6° de geraamde kosten van het onderzoek en/of van de geplande werken;7° zijn bankrekeningnummer. Art. R. 428. De Minister betekent zijn beslissing binnen een termijn van vijftig dagen vanaf de ontvangst van de aanvraag. HOOFDSTUK XI. - Waals Fonds van voorschotten voor het herstel van schade veroorzaakt door de grondwaterwinning en pomping Afdeling I. - Inkomsten van het Fonds

Art. R. 429. De belastingen aan het Fonds welke verschuldigd zijn door de in artikel 328, § 1, bedoelde personen zijn evenredig met het volume van het afgenomen grondwater.

Nochtans wordt dit volume enkel in acht genomen voor de personen die grondwaterwinningen uitbaten waarvan het volume hoger is dan 100.000 m3 jaarlijks afgenomen.

Zij geven, in het begin van het jaar en vóór 30 maart ten laatste, de hoeveelheid grondwater afgenomen tijdens het vorig jaar aan. Deze aangifte wordt opgesteld op een formulier welk aan Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, moet gevraagd worden.

Art. R. 430. De belastingen worden berekend op basis van het volume van grondwater afgenomen tijdens het vorig jaar.Ieder jaar bepaalt de Executieve, voor het lopend jaar, het bedrag van de belasting per afgenomen m3 zodanig dat de inachtneming van het door artikel 433, eerste lid? bevestigd beginsel verzekerd is.

Een reserve van 2,48 miljoen euro zal tijdens de twee eerste jaren samengesteld worden om de onvoorzienbare uitgaven welk het Fonds zou moeten toestaan te dekken.

Art. R. 431. De belastingen zijn opeisbaar binnen de maand volgend de verzending bij een ter post aangetekende brief door het Fonds van een betalingsbericht.

Zij worden geregeld door stortingen op een rekening geopend in de rekeningboeken van de kassier van het Fonds. Afdeling II. - Beheer van het Fonds

Art. R. 432. De zetel van het Fonds is die van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water.

De secretaris en de boekhouder van het Fonds worden door de Regering aangeduid.

Art. R. 433. De begroting van het Fonds verzekert het evenwicht tussen de ontvangsten en de uitgaven, de in artikel 430 bedoelde reserve niet inbegrepen.

Het Fonds gaat over tot een lening van korte termijn enkel in aanvullend geval en in geval van tijdelijke tekortkoming van zijn eigen beschikbaarheden.

Art. R. 434. De inningen van het Fonds gebeuren door bemiddeling van de kassier van het Fonds.

De Minister wijst de kassier aan met instemming van de Minister van Begroting.

Art. R. 435. De financiële verrichtingen van het Fonds worden dagelijks opgenomen; er wordt een dagboek per verrichtingstype gehouden.

Deze verrichtingen worden maandelijks opgesteld in een centraliserend dagboek welk de wijzigingen van beschikbaarheden die er van voortvloeien doet voorkomen. Binnen de maand volgend het einde van elke semester worden de staat van beschikbaarheden en zijn schommeling ten opzichte van het vorige semester medegedeeld aan de Minister en aan de Minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort. Er wordt een rechtvaardiging van de schommelingen ingeleverd.

Tegen 31 maart van elk jaar overhandigt het Fonds aan de Minister en aan de Minister voor Begroting een jaarlijks verslag van zijn activiteit tijdens het afgelopen jaar evenals een balans op 31 december van het vorige jaar.

TITEL III. - Instellingen voor het beheer van de anthropische watercyclus HOOFDSTUK I. - Samenstelling en werking van het comité van deskundigen Art. R. 436. In de zin van dit hoofdstuk sluit wordt verstaan onder : 1° "comité" : het comité voor watercontrole opgericht krachtens dit hoofdstuk;2° « directiecomité » : het directiecomité bedoeld in artikel 26 van de statuten van de « SPGE »;3° « raad van bestuur » : de raad van bestuur van de SPGE zoals opgericht bij de artikelen 1, 17, 24, 25, 223 tot en met 227, 253, 331 tot en met 342, 432 en 433 van het decreetgevende deel;4° « dienstencontracten » : de contracten bedoeld in artikel 2, 16°, 17° en 18° van het decreetgevende deel. Art. R. 437. Het comité van deskundigen heeft als opdracht : 1° de raad van bestuur en het directiecomité, hetzij op eigen initiatief, hetzij op hun verzoek, advies uit te brengen over elk technisch probleem betreffende het waterbeheer met inbegrip van de ontwerpen van decreten en besluiten i.v.m. de kringloop van het water.

Het kan met name verzocht worden onderzoeken uit te voeren om een beter inzicht te verschaffen in de verrichtingen of activiteiten van de kringloop van het water, de coördinatie ervan te bevorderen en de optimalisering en de harmonisatie ervan na te streven; 2° adviezen uit te brengen over de technische vragen die aan het licht zouden komen in een geschil tussen elke houder van een waterwinning, elke waterverdeler of elke zuiveringsinstelling en de "S.P.G.E" in het kader van de uitoefening van de dienstencontracten.

Art. R. 438. Het comité bestaat uit acht gewone en acht plaatsvervangende leden. Ze worden met name benoemd op grond van hun kennissen van het geheel of van een deel van de activiteiten van de watersector in het Waalse Gewest.

Ze handelen onafhankelijk van de activiteitssector waarvan ze afkomstig zijn.

Twee deskundigen vertegenwoordigen het Gewest;

Twee deskundigen vertegenwoordigen de waterproductie en -verdeling;

Twee deskundigen vertegenwoordigen de zuiveringssector;

Twee deskundigen vertegenwoordigen de gemeenten.

Art. R. 439. De Regering benoemt de deskundigen die het Gewest, de waterproductie en -verdeling en de zuiveringssector vertegenwoordigen.

Hij benoemt de deskundigen die de gemeenten vertegenwoordigen, op grond van een dubbeltal dat voorgedragen wordt door de "Union des villes et communes de Wallonie" (Vereniging van Waalse Steden en Gemeenten).

Met uitzondering van de eerste oprichting van het comité worden de voordrachten van de nieuwe deskundigen die de waterproductie en -verdeling, de zuiveringssector en de gemeenten vertegenwoordigen, door de sector waarvan ze afkomstig zijn, medegedeeld aan de Regering drie maanden vóór het verstrijken van de mandaten van de deskundigen van het comité. In voorkomend geval kan de Regering op eigen initiatief de deskundigen aanwijzen binnen de sector die ze vertegenwoordigen.

Art. R. 440. Het mandaat van de deskundigen geldt vier jaar. Het begint te lopen vanaf de datum van kennisgeving van de benoeming. Dit mandaat kan één keer verlengd worden voor een duur die de oorspronkelijke duur niet overschrijdt.

Aan het einde van het eerste mandaat kan evenwel slechts het mandaat van één van beide deskundigen die een in het comité bepaalde sector vertegenwoordigen, verlengd worden.

Art. R. 441. De deskundigen zijn gehouden tot de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen van het comité.

De hoedanigheid van lid van de raad van bestuur van de "S.P.G.E" of van lid van het comité voor controle op het waterbeheer is onverenigbaar met die van lid van het comité van de deskundigen.

Art. R. 442. De leden van het comité van de deskundigen kunnen elk ogenblik ontslagen worden in geval van onmogelijkheid hun ambt uit te oefenen of wegens grove tekortkoming of wanneer ze de hoedanigheid waarvoor ze zijn benoemd, verliezen.

Behalve overmacht moeten ze de raad van bestuur en de Regering zo spoedig mogelijk verwittigen van het ontstaan van het voorval dat hen belet hun ambt uit te oefenen of waarbij ze de hoedanigheid waarvoor ze zijn benoemd, verliezen.

Bij vacature vóór het verstrijken van het mandaat van het gewone lid voleindigt het plaatsvervangende lid het lopende mandaat.

Art. R. 443. Het comité wijst uit zijn midden zijn voorzitter en zijn ondervoorzitter aan.

Wanneer de voorzitter niet in staat is zijn ambten uit te oefenen, of bij ontslag of overlijden, neemt de ondervoorzitter het voorzitterschap tot het einde van het mandaat waar. Het comité wijst onmiddellijk een nieuwe ondervoorzitter aan.

Art. R. 444. Het comité wordt bijgestaan door een permanente cel van drie personen die de titels en diploma's van ingenieur bezitten of die erkend zijn als kenners inzake de kringloop van het water in het Waalse Gewest.

Het bureau bestaat uit de voorzitter, de ondervoorzitter en de permanente cel.

Het secretariaat van het comité wordt door de "S.P.G.E. » waargenomen.

Art. R. 445. De voorzitter ontvangt de aanvragen om advies. De permanente cel bereidt de dossiers voor en het bureau organiseert de werkzaamheden van het comité.

Art. R. 446. Het comité vergadert op initiatief van de voorzitter telkens als zijn opdracht het vereist en minstens één keer per maand.

Elke deskundige wordt terwijl de termijn nog lopende is, bij brief of fax, of in spoedgevallen, bij het meest geschikte middel opgeroepen.

Elk aanwezig lid wordt geacht regelmatig opgeroepen te zijn.

Art. R. 447. De leden van het directiecomité of hun afgevaardigde mogen de vergaderingen van het comité van de deskundigen bijwonen.

Daartoe en op straffe van nietigheid van de vergadering worden de leden van het directiecomité van de "S.P.G.E. » bij brief of fax door het comité uitgenodigd minstens acht dagen vóór de datum van de vergadering. In spoedgevallen worden ze binnen de overeengekomen termijn en volgens de meest geschikte regels uitgenodigd.

Art. R. 448. De aanvragen om advies worden bij aangetekende brief aan het bureau van het comité gericht.

Ze vermelden : 1° de identiteit van de aanvrager;2° het onderwerp waarop het advies betrekking heeft;3° een korte uiteenzetting over de te behandelen kwestie. Wanneer er in de aanvraag om advies technische vragen staan die aan het licht zouden kunnen komen tijdens een geschil, vermeldt de aanvraag eveneens de identiteit van de partijen tussen welke het geschil is ontstaan, een korte uiteenzetting van de standpunten van elke partij en het geheel van de stukken betreffende dit geschil.

Art. R. 449. Het comité drukt zich uit door een meerderheidsstandpunt in te nemen. In voorkomend geval maakt het gewag van de uiteenlopende meningen. De stem van de voorzitter is doorslaggevend.

Art. R. 450. Het advies van het comité wordt in principe uitgebracht binnen 20 dagen nadat de aangetekende brief opgezonden werd.

Wanneer de aanvragen om advies een grondiger onderzoek of analyse vergen, stelt het comité de aanvrager in kennis van de termijn waarbinnen het advies wordt uitgebracht rekening houdende met de bijzonderheden van het dossier of van het belang van het onderzoek.

Art. R. 451. Alle personen die de vergaderingen van het comité bijwonen, hebben recht op de terugbetaling van hun reiskosten volgens de regels bedoeld in de koninklijke besluiten van 24 december 1963 en 18 januari 1965.

De deskundigen van het comité genieten een presentiegeld van 61,97 euro per zitting.

De voorzitter verdient een bijkomende vergoeding van 247,89 euro per maand.

De ondervoorzitter verdient een bijkomende vergoeding van 123,95 euro per maand.

Het directiecomité kan de deskundigen de terugbetaling van de kosten betreffende hun deelneming aan manifestaties in rechtstreeks verband met de kringloop van het water toekennen.

Art. R. 452. Het comité maakt zijn huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur van de "S.P.G.E. » DEEL IV. - VASTSTELLING VAN DE OVERTREDINGEN EN STRAFFEN TITEL I. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van oppervlaktewater TITEL II. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van grondwater TITEL III. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van tot drinkwater verwerkbaar water TITEL IV. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van schade aan aansluitpunten voor en pompingen van grondwater TITEL V. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van tarifering TITEL VI. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van inning en betaling van belastingen TITEL VII. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van het Sociale Waterfonds TITEL VIII. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van onbevaarbare waterlopen TITEL IX. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van bevaarbare waterlopen DEEL V. - WIJZIGINGSBEPALINGEN Art. R. 457. In bijlage II bij het besluit van de Waalse Regering van 7 november 2002 tot bepaling van de integrale exploitatievoorwaarden voor individuele zuiveringseenheden en -installaties : a) worden de woorden « hebben betrekking op gemiddelden van 24 uren » vervangen door de woorden « hebben betrekking op punctuele monsternemingen »;b) wordt in punt a) de waarde « 0,45 m » vervangen door « 0,45m »;c) worden in punt b) de verwijzing « (4) » en de overeenstemmende voetnota geschrapt;d) worden in punt b) de kolom van de tabel met het opschrift « Minimaal verminderingspercentage » en de voetnota die overeenstemt met de verwijzing 1) geschrapt. DEEL VI. - OVERGANGSBEPALINGEN Art. R. 458. § 1. De artikelen 164 en 168 tot en met 178 zijn van toepassing in de beschermingsomtrekken vastgesteld krachtens de wet van 1 augustus 1924 betreffende de bescherming van mineraal en thermaal water. § 2. Artikel 165, 3° tot en met 7°, 9° en 10°, is van toepassing op de bestaande werken, bouwwerken en installaties binnen de twee jaar volgend op de aanwijzing van het dichtbijgelegen voorkomingsgebied.

Artikel 165, 1° is van toepassing op de bestaande werken, bouwwerken en installaties binnen de drie jaar volgend op de aanwijzing van het dichtbijgelegen voorkomingsgebied.

Artikel 165, 2° en 8°, is van toepassing op de bestaande werken, bouwwerken en installaties binnen de vier jaar volgend op de aanwijzing van het dichtbijgelegen voorkomingsgebied.

De veronderstellingen bedoeld in vorige leden uitgezonderd, is artikel 165 van onmiddellijke toepassing onmiddellijk na de aanwijzing van het gebied. § 3. Artikel 166, laatste lid, en artikel 167, 1°, 3°, 4°° en 7°, zijn van toepassing op de bestaande werken, bouwwerken en installaties binnen de twee jaar volgend op de aanwijzing van het dichtbijgelegen voorkomingsgebied.

Artikel 167, 2°, is van toepassing op de bestaande werken, bouwwerken en installaties binnen de twee jaar volgend op de aanwijzing van het dichtbijgelegen voorkomingsgebied.

Artikel 167, 5°, van toepassing op de bestaande werken, bouwwerken en installaties binnen de twee jaar volgend op de aanwijzing van het dichtbijgelegen voorkomingsgebied.

De veronderstellingen bedoeld in vorige leden uitgezonderd, zijn de artikelen 166 en 167 van onmiddellijke toepassing onmiddellijk na de aanwijzing van het gebied. § 4. Artikel 170, 3° en 5°, is van toepassing op de bestaande werken, bouwwerken en installaties binnen de twee jaar volgend op de aanwijzing van het afgelegen voorkomingsgebied.

De artikelen 168 en 170, 1°, eerste lid en tweede lid, 2° en 4°, zijn van toepassing op de bestaande werken, bouwwerken en installaties binnen de twee jaar volgend op de aanwijzing van het afgelegen voorkomingsgebied.

Artikel 170, 1°, laatste lid, is van toepassing op de bestaande werken, bouwwerken en installaties binnen de twaalf jaar volgend op de aanwijzing van het afgelegen voorkomingsgebied.

Voor de bestaande betrokken werken, bouwwerken en installaties die om technische redenen niet onmiddellijk vervangen of conform gemaakt kunnen worden, wordt die termijn op vier jaar gebracht indien er een onmiddellijk milieurisico wordt vastgesteld op groond van waterdichtheids- en corrosieproeven die gepaard gaande met een diagnose betreffende de resterende nuttige levensduur worden doorgevoerd door de betrokken houder van de wateraansluitpunten.

Artikel 170, 6°, is van toepassing binnen de twaalf maanden volgend op de aanwijzing van het afgelegen voorkomingsgebied.

De veronderstellingen bedoeld in vorige leden uitgezonderd, zijn de artikelen 168 tot en met 170 van onmiddellijke toepassing onmiddellijk na de aanwijzing van het gebied. § 5. Artikel 172 is van toepassing onmiddellijk na de aanwijzing van het toezichtsgebied.

Art. R. 459. § 1. De ministeriële besluiten waarbij gebiedsdelen in kwetsbare gebieden worden aangewezen, blijven van toepassing ondanks de opheffing van het besluit van de Waalse Regering van 5 mei 1994 tot bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. § 2. Onverminderd paragraaf 1 wordt het actieprogramma bedoeld in artikel 5 uitgevoerd vanaf de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het ministerieel besluit waarbij het kwetsbaar gebied wordt aangewezen. § 3. De specifieke maatregelen voor het stikstofbeheer in de landbouw bedoeld in artikel 7 worden uitgevoerd vanaf de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het ministerieel besluit waarbij het gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is, wordt aangewezen.

Art. R. 460. § 1. Wat betreft de bestaande opslagaccommodatie die niet in overeenstemming is met de artikelen 12 tot en met 14 de dag van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en die zich in een kwetsbaar gebied en in een gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is, bevindt, treden de artikelen 199 tot en met 201 en 206 in werking : 1) op 1 januari 2004 voor alle bedrijven die beschouwd worden als inrichtingen van klasse 1 krachtens de regelgeving met betrekking tot de milieuvergunning;2) op 1 januari 2005 voor alle bedrijven die beschouwd worden als inrichtingen van klasse 2 krachtens de regelgeving met betrekking tot de milieuvergunning;3) op 1 januari 2006 voor alle bedrijven die beschouwd worden als inrichtingen van klasse 3 krachtens de regelgeving met betrekking tot de milieuvergunning. § 2. Wat betreft de bestaande opslagaccommodatie die niet in overeenstemming is met de artikelen 199 tot en met 201 op 29 november 2002 en die zich niet in een kwetsbaar gebied en in een gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is, bevindt, treden de artikelen 199 tot en met 201 en 206 in werking op 1 januari 2007 voor alle bedrijven die die beschouwd worden als inrichtingen van klasse 1, 2 en 3 krachtens de regelgeving met betrekking tot de milieuvergunning. § 3. In afwijking van de §§ 1 en 2 treden de artikelen 199 tot en met 201 en 206 in werking negen jaar na 29 november 2002 voor wat betreft de bestaande opslagaccommodatie die niet in overeenstemming is met de artikelen 199 tot en met 201 op 29 november 2002 en die eigendom zijn van landbouwers die de leeftijd van 56 jaar bereikt hebben op 29 november 2002.

Art. R. 461. Voor het jaar 2004 zijn de berekeningen van het trekkingsrecht van de OCMW's en hun werkingskosten gebaseerd tegen 75% op het aantal personen die in aanmerking komen voor het recht op maatschappelijke integratie en tegen 25% op het aantal tellers in het openbaar waterleidingnet van de verdeler.

Art. R. 462. Artikel 268 treedt in werking de dag van inwerkingtreding van het regeringsbesluit getroffen ter uitvoering van artikel 185 van het decreetgevende deel.

Art. R. 463. De krachtens de regeringsbesluiten van 8 december 1994 en 15 oktober 1998 vergunde individuele zuiveringsstations worden beschouwd als in overeenstemming met de artikelen 274 tot en met 291 tot op het ogenblik waarop ze aan een eerstvolgende verplichte controle worden onderworpen.

Art. R. 464. De voorschriften van de PCGE blijven van toepassing tot aan de inwerkingtreding van de saneringsplannen per hydrografisch onderbekken.

Indien er een tegenstrijdigheid is tussen de beginselen vastgesteld in artikel 286 en de PCGE zijn de regels eigen aan de overgangsregeling ter zake van de sanering van toepassing.

Vóór het saneringsplan per hydrografisch onderbekken definitief goedgekeurd wordt, kunnen de gemeenten met de instemming van de minister en de SPPGE de autonome saneringsregeling voorgesteld aan het ontwerp van saneringsplan per hydrografisch onderbekken toepasselijk maken.

Art. R. 465. De personen aan wie een gunstige beslissing reeds is vooorbehouden overeenkomstig het ebsluit van 25 oktober 1990 tot bepaling van de voorwaarden voor de teruggave van de belasting op de lozing van ander afvalwater dan industrieel afvalwater komen in aanmerking voor de vrijstelling en hoeven het formulier bedoeld in artikel 387 niet op te sturen naar het Directoraat-generaak Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water.

Art. R. 466. Indien het individuele zuiveringssysteem niet erkend zou zijn op de datum van een premieaanvraag ingediend tussen 1 januari 2002 en 31 december 2003, wordt er een bijkomende premie verleend waardoor bedragen bereikt kunnen worden die overreenstemmen met de vigerende erkende systemen op het ogenblik van de indiening van de premieaanvraag voor zover de erkenning van het geïnstalleerde systeem toegekend zou zijn binnen een termijn van hoogstens één jaar na de datum van indiening van de aanvraag of de eventuele aanpassing van het geïnstalleerde systeem met het oog op het conform maken ervan met het erkende systeem plaatsvindt binnen een termijn van hoogstens twee jaar na die datum.

Art. R. 467. De personen die op 1 januari 2004 houder zijn sinds meer dan zes maanden van een milieuvergunning of een verklaring over een individueel zuiveringssysteem en die nog geen premieaanvraag hebben ingediend, beschikken over een termijn van zes maanden te rekenen van die datum om die aanvraag in te dienen.

Art. R. 468. De artikelen 401 tot en met 417 houden op uitwerking te hebben op 31 december 2009. »

Art. 2.Opgeheven worden : 1. het koninklijk besluit van 25 september 1984 tot vaststelling van de algemene normen die de kwaliteitsobjectieven bepalen van zoet oppervlaktewater dat bestemd is voor de productie van drinkwater;2. besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 15 oktober 1987 betreffende de opdrachten, de organisatie, de financiering en het beheer van het Waalse Fonds van voorschotten voor het herstel van schade veroorzaakt door de grondwaterwinning en pomping;3. het koninklijk besluit van 4 november 1987 houdende vaststelling van de basiskwaliteitsnormen voor de wateren van het openbaar hydrografisch net, en tot aanpassing van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater;4. het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 20 december 1988 betreffende de subsidies toegekend door het Waalse Gewest voor bepaalde investeringen van openbaar nut inzake waterproductie en watervoorziening;5. het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 25 oktober 1990 tot aanwijzing van beschermingszones van oppervlaktewater;6. het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 29 november 1990 betreffende de vrijstellingsvoorwaarden van de betaling van de belasting op het lozen van industrieel en huishoudelijk afvalwater voor de hospitalen, ziekenhuizen en andere instellingen waarin niet besmettelijke zieken worden behandeld;7. het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 28 februari 1991 houdende regeling van de ontwatering;8. het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 27 juni 1991 tot vaststelling van de samenstelling van de Adviescommissie voor de bescherming van het water tegen de verontreiniging;9. het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 14 november 1991 tot bepaling van de aard van de technische opdrachten waarmee de Waalse Maatschappij voor Watervoorziening wordt belast inzake belasting op het lozen van industrieel afvalwater;10. het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 14 november 1991 betreffende het winnen van tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater en de waterwinnings-, voorkomings- en toezichtsgebieden;11. het besluit van de Waalse Gewestregering van 14 november 1991 betreffende de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkomings- en de toezichtsgebieden en de kunstmatige aanvulling van de grondwaterlagen;12. het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 20 november 1991 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozingen van bepaalde gevaarlijke stoffen;13. het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 10 december 1992 betreffende de ruiming van septische putten en van gelijksoortige zuiveringssystemen alsmede de verspreiding van hun slijk;14. het besluit van de Waalse Regering van 23 juni 1994 tot vaststelling van technische modaliteiten voor de bepaling van de reële gemiddelde waarden van de parameters die tussenkomen in de berekening van de belasting op het lozen van industrieel afvalwater;15. het besluit van de Waalse Regering van 8 december 1994 tot vaststelling van het aangifteformulier betreffende de belasting op het lozen van industrieel afvalwater;16. het besluit van de Waalse Regering van 15 december 1994 tot vaststelling van de algemene immissienormen van viswater;17. het besluit van de Waalse Regering van 27 april 1995 tot vaststelling van de regels voor de samenstelling van de afvaardigingen van de Regering bij de Internationale commissie voor de bescherming van de Schelde en bij de Internationale commissie voor de bescherming van de Maas;18. het besluit van de Waalse Regering van 18 mei 1995 betreffende de financiering van het beheer en de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water;19. het besluit van de Waalse Regeringvan 20 juni 1996 tot bepaling van het formulier voor de aangifte van de hoeveelheden getapt water en het gebruik ervan;20. het besluit van de Waalse Regering van 11 december 1997 betreffende het belastingstelsel dat van toepassing is op lozingen van afvalwater uit veehouderijen of -fokkerijen;21. het besluit van de Waalse Regering van 9 april 1998 betreffende de financiering van het beheer en de bescherming van grondwater;22. het besluit van de Waalse Regering van 17 december 1998 tot toepassing van sommige bepalingen van het decreet van 11 oktober 1985 houdende het herstel van de schade veroorzaakt door het winnen en het oppompen van grondwater;23. het besluit van de Waalse Regering van 25 februari 1999 betreffende de behandeling van stedelijk afvalwater;24. het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 1999 betreffende de oprichting en de werking van het comité voor watercontrole bedoeld in artikel 16 van het decreet van 31 maart 1999 betreffende de kringloop van het water en houdende oprichting van een "société publique de gestion de l'eau" (Openbare Maatschappij voor Waterbeheer);25. het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 1999 betreffende de oprichting en de werking van het comité van deskundigen ingesteld krachtens artikel 14 van het decreet van 15 april 1999 betreffende de kringloop van het water en houdende oprichting van een "Société publique de gestion de l'eau" (Openbare maatschappij voor waterbeheer);26. het besluit van de Waalse Regering van 30 maart 2000 betreffende de berekening, inning en invordering van de heffing op de winplaatsen van tot drinkwater verwerkbaar water en van de belasting op de winplaatsen van grondwater dat niet tot drinkwater verwerkbaar is;27. het besluit van de Waalse Regering van 30 maart 2000 betreffende de berekening, inning, invordering, vrijstelling en terugbetaling van de belasting op het lozen van industrieel en huishoudelijk afvalwater;28. het besluit van de Waalse Regering van 29 juni 2000 betreffende de bescherming van het oppervlaktewater tegen de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen;29. het besluit van de Waalse Regering van 19 juli 2001 tot invoering van een premie voor de installatie van een individueel zuiveringssysteem;30. het besluit van de Waalse Regering van 13 september 2001 waarbij de grenzen van de hydrografische bekkens en onderbekkens van het Waalse Gewest worden vastgesteld;31. het besluit van de Waalse Regering van 22 november 2001 tot bepaling van de prioritaire afwatering en van de modaliteiten voor de financiering ervan;32. het besluit van de Waalse Regering van 21 maart 2002 betreffende de werkingsregels van het Comité van deskundigen belast met de behandeling van de aanvragen tot erkenning van zuiveringssystemen;33. het besluit van de Waalse regering van 10 oktober 2002 betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw;34. het besluit van de Waalse Regering van 22 mei 2003 betreffende het algemeen reglement voor de sanering van stedelijk afvalwater;35. het besluit van de Waalse Regering van 24 juli 2003 ter aanwijzing van de badzones en houdende verschillende maatregelen voor de bescherming van het zwemwater;36. het besluit van de Waalse Regering van 2 oktober 2003 betreffende de procedure die gevolgd dient te worden bij het voorvallen van gebeurtenissen die schade kunnen toebrengen aan het voor menselijke consumptie bestemde water;37. het besluit van de Waalse Regering van 9 oktober 2003 tot organisatie van de contrôle op de individuele zuiveringssystemen en tot bepaling van de voorwaarden voor de vrijstelling van de belasting op het lozen van ander afvalwater dan industrieel afvalwater;38. het besluit van de Waalse Regering van 15 januari 2004 betreffende de parameterwaarden geldend voor het voor menselijke consumptie bestemd water;39. het besluit van de Waalse Regering van 4 februari 2004 tot uitvoering van het decreet van 20 februari 2003 houdende oprichting van een Sociaal waterfonds in het Waalse gewest en tot bepaling van de desbetreffende modaliteiten.

Art. 3.De decreetgevende bepalingen vervat in artikel 1 van het decreet van 27 mei 2004 betreffende boek II van het Milieuwetboek en de bepalingen bedoeld in artikel 1 van dit besluit zijn gecoördineerd overeenkomstig de tekst in bijlage bij dit besluit.

Art. 4.Met uitzondering van de artikelen 32 tot en met 52, 55 tot enn met 155, 423 tot en met 429, 441 en 442 van het decreetgevende deel van het Milieuwetboek zoals bepaald bij artikel 1, evenals artikel 2, 1° en 2°, treden het decreet van 27 mei 2004 betreffende boek II van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt en dit besluit in werking op 22 maart 2005.

Art. 5.De minister bevoegd voor Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 3 maart 2005.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Bijlage bij het besluit van de Waalse regering van 3 maart 2005 betreffende het boek II van het milieuwetboek, houdende het waterwetboek GECOORDINEERD WATERWETBOEK Boek II. - Water DECREETGEVEND DEEL Deel I. - Algemene bepalingen TITEL I. - Principes Artikel D. 1. § 1. Het water maakt deel uit van het gemeenschappelijk erfgoed van het Waalse Gewest. De kringloop van het water wordt op globale en geïntegreerde wijze beheerd met de blijvende bekommernis om in het kader van een duurzame ontwikkeling tegelijk de kwaliteit en het voortbestaan van die rijkdom te waarborgen. § 2. Het waterbeleid in het Waalse Gewest heeft als doelstellingen : 1° aquatische ecosystemen en, wat de waterbehoeften ervan betreft, terrestrische ecosystemen en waterrijke gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang behoeden, en beschermen en verbeteren;2° duurzaam gebruik van water bevorderen, op basis van de bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;3° verhoogde bescherming en verbetering van het aquatische milieu beogen, onder andere door specifieke maatregelen voor de progressieve vermindering van lozingen, emissies en verliezen van prioritaire stoffen en voor het stopzetten of geleidelijk beëindigen van lozingen, emissies of verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen;4° zorgen voor de progressieve vermindering van de verontreiniging van grondwater en oppervlaktewater en verdere verontreiniging hiervan voorkomen;5° bijdragen aan de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte;6° de menselijke gezondheid beschermen tegen de schadelijke gevolgen van de aantasting van het voor menselijke consumptie bestemde water door de gezondheid en de schoonheid ervan te waarborgen in overeenstemming met Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water. Op die manier draagt de kaderrichtlijn Water bij tot : 1° de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater en grondwater van goede kwaliteit voor een duurzaam, evenwichtig en billijk gebruik van water;2° de gevoelige vermindering van de verontreiniging van grond- en oppervlaktewater;3° de bescherming van territoriale en mariene wateren;4° het bereiken van de doelstellingen van de toepasselijke internationale overeenkomsten, met inbegrip van die welke tot doel hebben de verontreiniging van het mariene milieu te voorkomen en te elimineren en het stopzetten of geleidelijk beëindigen van lozingen, emissies of verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen die een onaanvaardbaar gevaar voor of via het aquatisch milieu inhouden met als ultieme doelstelling het bereiken, in het mariene milieu, van concentraties die dicht bij de basisniveaus liggen voor de natuurlijk aanwezige stoffen en die dicht bij nul liggen voor de door de mens voortgebrachte stoffen;5° de valorisering van het water als economische hulpbron en de verdeling van die hulpbron om bij alle verschillende gebruiken, activiteiten of werken aan de vereisten inzake gezondheid, volksgezondheid, veiligheid van de burgers en bevoorrading van de bevolking met drinkwater, de instandhouding en het vrije verloop van water en de bescherming tegen de overstromingen, de landbouw, de visvangst, de nijverheid, de energieproductie, het vervoer, het toerisme en de watersport, evenals alle andere toegelaten menselijke activiteiten te voldoen of ze te verzoenen. § 3. Iedere persoon heeft het recht om over drinkwater van voldoende kwaliteit en in voldoende hoeveelheid te beschikken voor zijn voeding, zijn huishoudelijke behoeften en zijn gezondheid. De voor de uitoefening van dat recht verrichte waterwinningen en lozingen van afvalwater mogen de natuurlijke functies en het voortbestaan van de rijkdom niet in gevaar brengen.

TITEL II. - Begripsomschrijvingen Art. D. 2. Voor de toepassing van dit boek wordt verstaan onder : 1° "agglomeratie" : gebied waarin de bevolking en/of de economische activiteiten voldoende geconcentreerd zijn om het opvangen van stedelijk afvalwater en de afvoer ervan naar een waterzuiveringsstation of een uiteindelijke lozingsplaats mogelijk te maken;2° "gecombineerde benadering" : benadering waarbij de verontreiniging aan de bron aangepakt wordt door de vaststelling van emissiegrenswaarden en milieukwaliteitsnormen;3° "watervoerende laag" : één of meerdere ondergrondse rotslagen of andere geologische lagen die voldoende poreus en doorlaatbaar zijn voor een significante grondwaterstroming of de onttrekking van aanzienlijke hoeveelheden grondwater;4° "openbare sanering" : het geheel der verrichtingen inzake de opvang van afvalwater, openbare waterzuivering en afwateringswerken als bedoeld in artikel 217, tweede lid, met inbegrip van het afvoeren van overstromingswater naar mijnverzakkingsgebieden in zoverre dit onontbeerlijk is voor het behalen van resultaten inzake de openbare sanering;5° "stroomgebiedsoverheid" : de bestuurlijke overheid die bevoegd is voor het beheer van alle Waalse stroomgebieden;6° "stroomgebied" : elk gebied vanwaar al het over een oppervlak lopend water via een reeks rivieren, stromen en, eventueel, meren naar zee stroomt, waarin het door één enkele monding, trechtermonding of delta terechtkomt;7° "Waals stroomgebied" : het deel van elk internationaal stroomgebiedsdistrict dat op het grondgebied van het Waalse Gewest gelegen is;8° "boot" : vaartuig dat zich al dan niet met behulp van een motor op het wateroppervlak drijvende kan houden;9° "last van de dienst" : het geheel der verplichtingen die opgelegd worden aan de persoon die, naar gelang het geval, de hoedanigheid van abonnee of gebruiker heeft;10° "verzamelleidingen" : leidingen die de rioleringen verbinden met de plaatsen die voorzien zijn of vermoedelijk voorzien zijn voor de zuivering van afvalwater;11° "comité voor watercontrole" : comité ingesteld bij artikel 4;12° "wateradviescommissie" : commissie ingesteld bij artikel 3;13° "internationale commissie ter bescherming van de Maas" : de internationale commissie ingesteld bij het internationale Maas-akkoord;14° "internationale commissie ter bescherming van de Schelde" : de internationale commissie ingesteld bij het internationale Schelde-akkoord;15° "meter" : meetinstrument en toebehoren voor de bepaling van de over een bepaalde periode verbruikte waterhoeveelheid;16° "dienstencontract voor sanering" : overeenkomst gesloten tussen een producent van tot drinkwater verwerkbaar water en de "Société publique de gestion de l'eau" (Openbare maatschappij voor waterbeheer) waarbij de waterproducent de dienst van de "Société" huurt om volgens een bepaalde planning de openbare sanering te verrichten van een waterhoeveelheid die overeenstemt met de geproduceerde waterhoeveelheid om via het openbare leidingennet in het Waalse Gewest te worden verdeeld;17° " dienstencontract inzake waterzuivering en -opvang" : overeenkomst gesloten tussen de "Société publique de Gestion de l'Eau" en de erkende waterzuiveringsmaatschappijen waarbij laatstgenoemden tegen vergoeding in naam en opdracht van eerstgenoemde overheidstaken, onderzoeken, de bouw van zuiveringssystemen en de zuivering van bepaalde hoeveelheden afvalwater uitvoeren;18° " dienstencontract voor de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water" : overeenkomst gesloten tussen een producent van tot drinkwater verwerkbaar water die dat water voor verdeling over de openbare leidingen bestemt en de "Société publique de Gestion de l'Eau" waarbij laatstgenoemde tegen vergoeding de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water zoals bepaald in de programma's bedoeld in artikel 318, § 2, laat uitvoeren;19° "controles van de emissies" : controles die een specifieke emissiegrens vereisen, bijvoorbeeld een emissiegrenswaarde, of waarbij op een andere wijze grenzen of voorwaarden worden opgelegd aan de gevolgen, de aard of aan andere kenmerken van een emissie of van functioneringsvoorwaarden die de emissies beïnvloeden;20° "niet-bevaarbare waterlopen" : de rivieren en beken die de regering niet bij de klasse van bevaarbare waterlopen heeft ondergebracht, stroomafwaarts van het punt waarop hun waterbekken minstens honderd hectare bedraagt.Dat punt wordt oorsprong van de waterloop genoemd; 21° "milieukosten" : kostprijs van de schade van het watergebruik voor het leefmilieu, de ecosystemen en de gebruikers van het leefmilieu;22° "kosten voor de hulpbron" : kostprijs van de uitputting van de bodemrijkdom die het teloorgaan van bepaalde mogelijkheden voor andere gebruikers teweegbrengt als gevolg van het inkrimpen van de bodemrijkdommen tot onder het natuurlijke hernieuwings- of recuperatiecijfer;23° "reële kostprijs voor de sanering" : kostprijs, berekend per kubieke meter, die de gezamenlijke kostprijs voor de openbare sanering van het huishoudelijk afvalwater inhoudt;24° "reële kostprijs voor de verdeling" : kostprijs, berekend per kubieke meter, die de gezamenlijke kostprijs voor de waterproductie en de waterverdeling inhoudt, met inbegrip van de kostprijs voor de bescherming van het met het oog op de openbare verdeling ontnomen water;25° "datum van de kennisgeving" : de eerste dag na de afgifte aan de post van het stuk waarvan kennis gegeven wordt;26° "lozing van afvalwater" : het afvalwater dat via leidingen of via elk ander middel, met uitzondering van het natuurlijke afvloeien van hemelwater, in grondwater of oppervlaktewater binnendringt;27° "directe lozing in het grondwater" : lozing van verontreinigende stoffen in grondwater zonder dat het via de bodem of de ondergrond doorsijpelt;28° "verdeler" : uitbater van de dienstverlening "openbare waterverdeling";29° "internationaal stroomgebiedsdistrict" : een land- en zeegebied bestaande uit één of meerdere aan elkaar grenzende stroomgebieden van meerdere lid-Staten van de Europese Gemeenschap, met de bijkomende grond- en kustwateren, dat als voornaamste eenheid voor het stroomgebiedsbeheer wordt omschreven;30° "kustwateren" : de oppervlaktewateren, gelegen aan de landzijde van een lijn waarvan elk punt zich op een afstand bevindt van één zeemijl zeewaarts van het dichtstbijzijnde punt van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale wateren wordt gemeten, zo nodig uitgebreid tot de buitengrens van een overgangswater;31° "binnenwateren" : het stilstaand of stromende water op het landoppervlak en het grondwater aan de landzijde van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale wateren wordt gemeten;32° "koelwater" : het water dat in de nijverheid gebruikt wordt voor de afkoeling in open kringloop en dat niet in aanraking is gekomen met de af te koelen stoffen;33° "voor menselijke consumptie bestemd water" : water, dat onbehandeld of na behandeling bestemd is om gedronken te worden, te koken, levensmiddelen te bereiden of voor andere huishoudelijke doeleinden, ongeacht de herkomst ervan, en ongeacht of het verdeeld wordt via een distributiekanaal via leidingen of vanaf een privé-aansluitpunt, een watertankwagen of -boot, evenals het water dat verstrekt wordt aan de voedingsmiddelenbedrijven via een distributienet voor het in die ondernemingen bewerkt of behandeld wordt;34° "oppervlaktewater" : binnenwateren, met uitzondering van grondwater, overgangswater en kustwateren, behalve voor zover het de scheikundige toestand betreft, ook de territoriale wateren;35° "gewoon oppervlaktewater" : het water van de bevaarbare waterwegen, het water van de niet-bevaarbare waterlopen, met inbegrip van hun ondergrondse loop, de beken en rivieren, zelfs met intermitterend stromend water stroomopwaarts van het punt waar ze ondergebracht zijn bij de niet-bevaarbare waterlopen, het water van meren, vijvers en ander stromend en stilstaand water, met uitzondering van het water van de kunstmatige afvoerwegen;36° "overgangswater" : een oppervlaktewaterlichaam in de nabijheid van een riviermonding, dat gedeeltelijk zout is in de nabijheid van kustwateren maar dat in belangrijke mate beïnvloed is door zoetwaterstromen;37° "tot drinkwater verwerkbaar water" : alle grond- of oppervlaktewater dat op natuurlijke wijze of na een aangepaste fysisch-chemische of microbiologische behandeling bestemd is om verdeeld te worden en zonder gevaar voor de gezondheid gedronken kan worden;38° "grondwater" : al het water dat zich onder het bodemoppervlak bevindt in de verzadigde bodem en rechtstreeks in voeling staat met de bodem of ondergrond;39° "afvalwater" : - het kunstmatig verontreinigd water of het water waarvan gebruik is gemaakt, met inbegrip van het koelwater; - het kunstmatig van regen afkomstige afvloeiend hemelwater; - het met het oog op lozing gezuiverde water; 40° "afvalwater uit de landbouw" : het afvalwater dat afkomstig is van bedrijven waar dieren gehouden of gefokt worden en die daardoor een globale afvoer van vervuilende stoffen tot stand brengen die lager is dan een door de regering vastgesteld cijfer en die noch permanente dierentuinen of -parken zijn.Voor de toepassing van de artikelen 275 tot en met 316 wordt dat water gelijkgesteld met huishoudelijk afvalwater, behoudens door de regering toegestane afwijking; 41° "huishoudelijk afvalwater" : a) het water dat enkel bevat : - water afkomstig van sanitaire installaties; - water afkomstig uit keukens; - water afkomstig van de schoonmaak van gebouwen zoals woningen kantoren, ruimtes voor klein- of groothandel, schouwburgen, kazernes, campings, gevangenissen, onderwijsinrichtingen met of zonder internaat, hospitalen, klinieken en andere inrichtingen waar niet-besmettelijke zieken ondergebracht zijn en verzorgd worden, zwembaden, hotels, restaurants, drankslijterijen, kapsalons; - water afkomstig van de thuis verrichte huishoudelijke was; - water afkomstig van de reiniging van niet van motoren voorziene rijtuigen (fietsen, tandems, driewielers enz) en van rijwielen met hulpmotoren (cyclinderinhoud die de 50 cm3 niet te boven gaat); - water afkomstig van de reiniging van minder dan tien voertuigen en hun aanhangwagens per dag (zoals voertuigen, bestelwagens en vrachtwagens, autobussen en autocars, tractoren, motorfietsen), met uitzondering van spoorvoertuigen; - evenals, in voorkomend geval, regenwater; b) afvalwater afkomstig van wasinrichtingen waarvan de wasmachines uitsluitend door de klanten worden gebruikt;c) afvalwater afkomstig van fabrieken, werkplaatsen, opslagplaatsen en laboratoria die minder dan zeven personen tewerkstellen, behalve indien de overheid die bevoegd is voor de toekenning van de milieuvergunning of de milieuverklaring ontvangt, oordeelt dat het afvalwater schadelijk is voor de riolering en/of voor de normale werking van een waterzuiveringsstation of het milieu dat het afvalwater ontvangt en dat niet als bij de klasse van het huishoudelijk afvalwater mag worden ondergebracht;42° "industrieel afvalwater" : ander afvalwater dan huishoudelijk afvalwater en afvalwater uit landbouw;43° "openbare riolering" : openbare waterafvoerwegen, bestaande uit ondergrondse leidingen bestemd voor de opvang van afvalwater;44° "zuivering" : primaire, secundaire of gepaste afvalwaterbehandeling, voor lozing ervan in een stroomgebied, met het oog op de inachtneming van de normen en voorschriften met betrekking tot het stedelijk afvalwater en met het oog op het bekomen, in het ontvangende milieu, van water dat beantwoordt aan de dwingende waarden of aan de richtwaarden, overeenkomstig de bepalingen betreffende het ontvangende water;45° "oppervlaktewatertoestand" : de algemene aanduiding van de toestand van een oppervlaktewaterlichaam, bepaald door de ecologische en de scheikundige toestand ervan, en wel door de slechtste van beide toestanden;46° "grondwatertoestand" : de algemene aanduiding van de toestand van een grondwaterlichaam, bepaald door de ecologische en de scheikundige toestand ervan, en wel door de slechtste van beide toestanden;47° "scheikundige toestand van oppervlaktewater" : de aanduiding van de concentratie aan verontreinigende stoffen in het water, het sediment of de levende wezens;48° "scheikundige toestand van grondwater" : de aanduiding van de geleidbaarheid en van de concentraties aan verontreinigende stoffen in een grondwaterlichaam;49° "ecologische toestand" : de aanduiding van de kwaliteit van de structuur en van het functioneren van de aquatische ecosystemen die met het oppervlaktewater geassocieerd zijn;50° "kwantitatieve toestand" : de aanduiding van de mate waarin een grondwaterlichaam door directe of indirecte wateronttrekking beïnvloed wordt;51° "ambtenaar belast met de invordering" : de ambtenaar die in het ambt van de "ontvanger der belastingen en retributies" is geïnstalleerd bij het secretariaat-generaal van het ministerie van het Waalse Gewest, Afdeling Thesaurie;52° "sociaal waterfonds" : het financiële mechanisme omschreven in de artikelen 237 tot en met 251 waaraan de verdelers, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de "Société publique de Gestion de l'Eau" een bijdrage leveren;53° leveranciers : a) de uitbater van een openbaar net voor de waterdistributie via waterleidingen;b) de uitbater van een privé-wateraansluitpunt waardoor de verbruikers via waterleidingen bevoorraad kunnen worden zonder dat een openbaar waterleidingennet ingeschakeld wordt;c) de operator die water verstrekt met een watertankwagen of -boot;54° "slijk" : de stof voortgebracht bij het schoonmaken van een septische put;55° "woning" : individuele woning in de zin van artikel 1, 4°, van de Waalse Huisvestingscode;56° "meer" : een massa stilstaand landoppervlaktewater;57° "kunstmatig waterlichaam" : oppervlaktewaterlichaam dat tot stand komt door de menselijke bedrijvigheid;58° "oppervlaktewaterlichaam" : een onderscheiden oppervlaktewater van aanzienlijke omvang, zoals een meer, een reservoir, een rivier, een stroom of een kanaal, een deel van een rivier, een stroom of een kanaal, overgangswater of een strook kustwater;59° "sterk veranderd waterlichaam" : oppervlaktewaterlichaam dat door fysische kwaliteitswijzigingen ingevolge de menselijke bedrijvigheid wezenlijk is veranderd van aard, zoals aangewezen door de stroomgebiedsoverheid;60° "grondwaterlichaam" : een afzonderlijke grondwatermassa binnen één of meerdere watervoerende lagen;61° "algemene beschermingsmaatregelen" : maatregelen ter bescherming van het grondwater en het tot drinkwater verwerkbaar water, geldend voor het gehele grondgebied van het Waalse Gewest;62° "milieukwaliteitsnorm" : de concentratie van een bepaalde verontreinigende stof of groep van verontreinigende stoffen in water, sediment of biota die om de menselijke gezondheid en het leefmilieu te beschermen, niet overschreden mag worden;63° "kennisgeving" : het versturen van een procedureakte als origineel of als afschrift, bij ter post aangetekend schrijven;64° "leefmilieudoelstellingen" : doelstellingen vervat in artikel 22;65° "waterwinningswerken" : alle putten, waterwinningen, draineringen en, in het algemeen, alle werken en installaties die als doel of gevolg het winnen van water hebben, met inbegrip van de waterwinningspunten bij het ontspringen van bronnen;66° "verontreinigende stof" : elke stof die tot verontreiniging kan leiden;67° "verontreinging" : de directe of indirecte inbreng door menselijke activiteiten van stoffen of warmte in lucht, water of bodem die de gezondheid van de mens of de kwaliteit van aquatische ecosystemen of van rechtstreeks van aquatische ecosystemen afhankelijke terrestrische ecosystemen kunnen aantasten, schade berokkenen aan materiële goederen dan wel de belevingswaarde van het milieu of ander rechtmatig milieugebruik aantasten of daaraan in de weg staan;68° "ecologisch potentieel" : de toestand van een sterk veranderde of kunstmatig waterlichaam dat overeenkomstig de krachtens artikel 22, § 7, door de regering getroffen bepalingen bij een klasse is ondergebracht;69° "waterwinning" : waterwinningsverrichting, met inbegrip van het uitputten van toevallige toevloeiingen;70° "aansluiting" : geheel der waterleidingen en instrumenten voor de waterbevoorrading van een pand, vanaf de waterwinning op de moederleiding van de verdeler tot en met de meter;71° "belastingplichtige" : elke persoon die waterhoeveelheden afneemt die krachtens artikel 252 onderhevig zijn aan een retributie of een bijdrage;72° "rivier" : binnenwaterlichaam dat voor het merendeel op het bodemoppervlak stroomt, maar dat eveneens op een deel van zijn traject ondergronds kan stromen;73° "dienstverlening" : geheel der technische en bestuurlijke handelingen met het oog op het waarborgen van de openbare waterverdeling;74° "waterdiensten" : alle diensten die ten behoeve van de huishoudens, openbare instellingen of andere economische actoren voorzien in : a) onttrekking, opstuwing, opslag, behandeling en distributie van oppervlakte- of grondwater;b) installaties voor de verzameling en behandeling van afvalwater, die daarna in oppervlaktewater lozen;75° "betekening" : de afgifte bij gerechtsdeurwaardersexploot van een afschrift van de akte; 76° "S.P.G.E. » : de "Société publique de Gestion de l'Eau" (Openbare Maatschappij voor Waterbeheer); 77° "deelstroomgebied" : het gebied vanwaar al het over het oppervlak lopende water een reeks stromen, rivieren en eventueel meren volgt, tot een bepaald punt in een waterloop (gewoonlijk een meer of een samenvloeiing van rivieren);78° "Waals deelstroomgebied" : het deel van een Waals stroomgebied zoals bedoeld in artikel 7;79° "gevaarlijke stoffen" : de stoffen of groepen van stoffen die giftig, persistent en bioaccumuleerbaar zijn, en andere stoffen of groepen van stoffen die aanleiding geven tot evenveel bezorgdheid;80° "prioritaire gevaarlijke stoffen" : stoffen aangewezen door de regering;81° "prioritaire stoffen" : stoffen aangewezen door de regering;82° "gebruiker" : elke persoon die de dienstverlening openbare waterverdeling geniet als bewoner van een aangesloten pand;83° "watergebruik" : de waterdiensten, evenals elke andere activiteit geïdentificeerd volgens de bewoordingen van de omschrijving vereist krachtens artikel 17, met significante gevolgen op de toestand van het water;84° "richtwaarden" : parametrische waarden waaraan het oppervlaktewater in een bepaald gebied conform dient te zijn binnen een niet nader bepaalde termijn;85° "dwingende waarden" : parametrische waarden waaraan het oppervlaktewater in een bepaald gebied conform dient te zijn ofwel onmiddellijk ofwel binnen een nader bepaalde termijn;86° "emissiegrenswaarden" : de in bepaalde specifieke parameters uitgedrukte massa, de concentratie en/of het niveau van een emissie die tijdens één of meerdere vastgestelde periodes niet overschreden mag worden.De emissiegrenswaarden kunnen eveneens voor bepaalde groepen, families of categorieën van stoffen vastgesteld worden; 87° "parametrische waarden" : metingen van verschillende kenmerken van een parameter;88° "kunstmatige afvloeiingswegen" : riolen, grachten of waterleidingen die bestemd zijn voor het afvloeien van regenwater of gezuiverd afvalwater;89° "waterwegen" : eigenlijke waterwegen, bestaande uit een door de regering bij de bevaarbare waterwegen ondergebrachte waterloop of een kanaal, de bijhorigheden ervan, bestaande uit de gronden, de kunstwerken en de constructies die bestemd zijn om er in het onderhoud, het gebruik of de uitbating van te voorzien, evenals die welke bijdragen aan het waterstelsel of die voor het voorbijvaren van de boten dienen.De waterwegen houden eveneens de stuwdammen en bijhorigheden in; 90° "gebied" : in de zin van artikel 218, deel van het grondgebied dat geen agglomeratie uitmaakt, maar in een deelstroomgebied gelegen is en voldoende homogeen is om er een saneringsregeling door te voeren;91° "gebied van tot drinkwater verwerkbaar water" : gebied voor de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water vastgesteld krachtens artikel 156;92° "verdelingsgebied" : geografisch gebied waarin het voor menselijke consumptie bestemde water afkomstig is van één of meerdere bronnen en waarin de kwaliteit als éénvormig wordt beschouwd;93° "waterwinningsgebied" : geografisch gebied waarin de werken voor waterwinning aan de oppervlakte geïnstalleerd zijn;94° "preventiegebied" : geografisch gebied waarin elke verontreinigende stof de waterwinning kan binnendringen zonder dat die stof op voldoende wijze afgebroken of opgelost kan worden zonder dat hij doeltreffend gerecupereerd kan worden;95° "bewakingsgebied" : geografisch gebied dat het bevoorradingsbekken al dan niet gedeeltelijk omvat en het hydrogeologisch bekken, of deel ervan, dat een bestaand of eventueel waterwinningsgebied zou kunnen bevoorraden. TITEL III. - Adviesinstanties HOOFDSTUK I. - Wateradviescommissie" Art. D. 3. § 1. Er wordt een wateradviescommissie opgericht waarvan de Regering de samenstelling en de werking vaststelt alsmede het bedrag van de eventuele vergoedingen en aanwezigheidsgeld.

De commissie brengt advies uit over alle decreetontwerpen betreffende het waterbeleid en reglementaire besluitontwerpen die ter uitvoering van de bepalingen van dit boek alsook in de andere gevallen bedoeld in dit boek, worden genomen. Ze kan, op eigen initiatief, adviezen verlenen aan de Regering over het waterbeleid en bijdragen tot de samenhang van de aanpak in het Waalse Gewest wat het geïntegreerd en globaal waterbeheer betreft. § 2. De commissie omvat leden, benoemd uit de door de organisaties voorgedragen gegadigden die representatief zijn voor : - de industrie, de handel en de middenstand; - de landbouwers en de veehouders; - de werknemers; - de vissers; - de verbruikers; - de riviercontracten; - de steden en gemeenten; - de operatoren van de antropogene watercyclus; alsmede leden, benoemd uit de door de federaties voor de zwemsport en de vrijetijdsbesteding in de sector van de watersport en door de verenigingen voor de bescherming van het leefmilieu voorgestelde gegadigden.

De voorzitter en de twee ondervoorzitters van de commissie kunnen buiten de in het eerste en het tweede lid vermelde personen om worden aangewezen. § 3. De Regering stelt de termijn vast waarbinnen de adviezen van de commissie moeten worden gegeven bij ontstentenis waarvan het advies geacht wordt gunstig te zijn. HOOFDSTUK II. - Comité voor watercontrole Art. D. 4. § 1. Er wordt een Comité voor watercontrole ingesteld, dat via zijn adviezen ervoor moet zorgen dat de prijs van het water gebaseerd wordt op het algemeen belang en het waterbeleid gevoerd in het Waalse Gewest en het in rekening nemen van de reële kostprijs. Dit Comité zorgt voor de toepassing door de operatoren van de antropogene watercyclus van de bepalingen bedoeld in de artikelen 194 tot 209, 228 tot 233, 417 tot 419, 443 en 444, en van de reglementaire bepalingen die krachtens deze genomen worden. § 2. Het Controlecomité bestaat uit veertien gewone en veertien plaatsvervangende leden benoemd door de Regering, waaronder : 1° vier vertegenwoordigers van de gemeenten gekozen uit een dubbeltal dat voorgedragen wordt door de "Union des villes et communes de Wallonie";2° twee vertegenwoordigers van het Gewest;3° twee vertegenwoordigers van de verbruikers gekozen uit een dubbeltal dat voorgedragen wordt door de centrale Raad voor de consumptie; 4° zes vertegenwoordigers gekozen uit een dubbeltal dat voorgedragen wordt door de "C.E.R.S.W. » (Sociaal-economische Raad van het Waalse Gewest).

Bovendien wonen de volgende personen het Controlecomité bij : 1° twee vertegenwoordigers van de "S.P.G.E. » (Openbare Maatschappij voor Waterbeheer); 2° twee vertegenwoordigers van de producenten en twee vertegenwoordigers van de door de in artikel 333, § 2, 4°, van het decreet bedoelde handelsvennootschap aangewezen zuiveringsinstellingen. De hoedanigheid van lid van de Raad van bestuur van de "S.P.G.E. » of van lid van het Comité van de deskundigen is onverenigbaar met die van lid van het Comité voor controle op het waterbeheer. § 3. Elke prijswijziging van het water wordt noodzakelijkerwijze voorgelegd voor advies aan het controlecomité vóór elke andere procedure opgelegd door andere wetgevingen.

Het controlecomité beschikt over dertig dagen om een advies in te dienen. Bij verstrijken van deze termijn wordt het advies geacht gunstig te zijn. Het wordt verstuurd ter informatie naar de Algemene Inspectie voor prijs en concurrentie.

Uiterlijk 31 maart wordt de gemiddelde opbrengst van zijn netwerk voor het vorige jaar meegedeeld door de verdeler. De berekeningsmodaliteiten van de gemiddelde opbrengst worden vastgesteld door de Regering. § 4. De Regering bepaalt de zetel van het Comité, de werkwijze, de duur van de mandaten van zijn leden alsmede het bedrag van de eventueel toegekende vergoedingen en presentiegelden.

De leden van het Comité kunnen elk ogenblik ontslagen worden in geval van onmogelijkheid hun ambt uit te oefenen of wegens grove tekortkoming of wanneer ze de hoedanigheid waarvoor ze zijn benoemd, verliezen. § 5. Het secretariaat van het Comité wordt waargenomen door het personeel van de "Conseil économique et social de la Région wallonne", overeenkomstig artikel 4, § 3, van het decreet van 25 mei 1983 tot wijziging van de kaderwet van 15 juli 1970, houdende organisatie van de planning en economische decentralisatie en tot oprichting van een economische en sociale Raad van het Waalse Gewest.

TITEL IV. - Kostenterugwinning voor waterdiensten Art. D. 5. Het Waalse Gewest houdt rekening met het beginsel van terugwinning van de kosten van waterdiensten, inclusief milieukosten en kosten van de hulpbronnen.

De lidstaten kunnen daarbij de sociale effecten, de milieueffecten en de economische effecten van de kostenterugwinning voor waterdiensten, inclusief milieukosten en kosten van de hulpbronnen, alsmede de geografische en klimatologische omstandigheden van de betrokken gebieden in acht nemen.

Art. D. 6. De stroomgebiedsoverheid zorgt er tegen het jaar 2010 voor om aan de wetgever de aangepaste voorstellen te doen zodat : 1° het waterprijsbeleid adequate prikkels bevat voor de gebruikers om de watervoorraden efficiënt te benutten, en daardoor een bijdrage te leveren aan de milieudoelstellingen bedoeld in artikel 22;2° de diverse watergebruikssectoren, ten minste onderverdeeld in huishoudens, bedrijven en landbouw, een redelijke bijdrage leveren aan de terugwinning van kosten van waterdiensten, die gebaseerd is op de economische analyse uitgevoerd volgens artikel 17 en rekening houdt met het beginsel dat de vervuiler betaalt. Deel II. - Geïntegreerd beheer van de natuurlijke watercyclus TITEL I. - Districten, stroomgebieden en deelstroomgebieden HOOFDSTUK I. - Samenstelling van de Waalse stroomgebieden en deelstroomgebieden Art. D. 7. Er bestaan in het Waalse Gewest vier stroomgebieden en vijftien deelstroomgebieden : 1° het stroomgebied van de Maas dat de deelstroomgebieden bevat van de Maas stroomopwaarts, de Maas stroomafwaarts, de Samber, de Ourthe, de Amblève, de Semois-Chiers, de Vesder en de Lesse;2° het stroomgebied van de Schelde dat de deelstroomgebieden bevat van de Schelde-Leie, de Dender, de Dijle-Gete, de Haine en de Zenne;3° het stroomgebied van de Seine dat het deelstroomgebied bevat van de Oise;4° het stroomgebied van de Rijn dat het deelstroomgebied bevat van de Moezel. Art. D. 8. § 1. Voor elk deel van een internationaal stroomgebiedsdistrict in het Waalse Gewest wordt een Waals stroomgebied opgericht. De delen van de internationale stroomgebiedsdistricten op het grondgebied van het Waalse Gewest bestaan respectievelijk uit het Waalse stroomgebied van de Maas, de Schelde, de Seine en de Rijn. § 2. Elk Waals stroomgebied kan bestaan uit één of meerdere Waalse deelstroomgebieden die overeenkomen met de deelstroomgebieden opgesomd in artikel 7.

Art. D. 9. Het grondwater dat niet volledig het stroomgebied van de Maas, Schelde, Seine of Rijn volgt, wordt door de Regering bepaald en toegewezen aan het dichtstbijgelegen of het meest geschikte Waalse stroomgebied. HOOFDSTUK II. - Samenstelling van de internationale stroomgebiedsdistricten Art. D. 10. Het stroomgebied van de Maas wordt toegewezen aan het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Maas.

Het stroomgebied van de Schelde wordt toegewezen aan het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde.

Het stroomgebied van de Seine wordt toegewezen aan het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Seine.

Het stroomgebied van de Rijn wordt toegewezen aan het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Rijn. HOOFDSTUK III. - Bevoegde overheid Art. D. 11. § 1. Voor elk Waals stroomgebied heeft een stroomgebiedsoverheid als opdracht te helpen bij de toepassing van de regels van de artikelen 5, 6, 16 tot 19, 22 tot 24, 26 tot 30, 160 en 168 of van elke relevante wetgeving en de maatregelen voor deze toepassing te coördineren. De stroomgebiedsoverheid kan binnen de perken en de voorwaarden van de artikelen 16 tot 19, 23, 24, 26 tot 28 en 168, haar opdrachten vervullen in elk Waals deelstroomgebied. § 2. Voor elk Waals stroomgebied oefent de Regering de opdrachten uit van de stroomgebiedsoverheid. § 3. De Regering brengt de Europese Commissie op de hoogte van deze toewijzing alsmede van de toewijzing van elke internationale instelling waaraan het Waalse Gewest deelneemt. § 4. De Regering brengt de Europese commissie op de hoogte van elke wijziging van de gegevens verleend overeenkomstig het vorig paragraaf binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging. § 5. De Regering kan een coördinatieplatform oprichten voor het uitvoeren van de bepalingen van dit boek, ze bepaalt de werkingsmodaliteiten ervan. Dit platform omvat de betrokken administraties, de vertegenwoordigers van de Regering, AQUAWAL, de S.P.G.E. en de wetenschappelijke excellentiecentra. Het brengt regelmatig de wateradviescommissie op de hoogte van de resultaten van zijn werkzaamheden of studies. HOOFDSTUK IV. - Internationale coordinatie Art. D. 12. § 1. Binnen de perken van zijn bevoegdheden onderhandelt en sluit het Waalse Gewest de internationale en interregionale akkoorden af die noodzakelijk zijn voor de oprichting en organisatie van de internationale stroomgebiedsdistricten. § 2. Het bevordert de internationale en interregionale coördinatie die noodzakelijk is voor het vervullen van de verplichtingen opgelegd bij de richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid.

Art. D. 13. De Regering treft de nuttige reglementen en beslissingen met het oog op het bijeenbrengen van de inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het opstellen van de bescheiden die aan de internationale instellingen ter kennis moeten worden gebracht.

Art. D. 14. De Regering bepaalt de regels voor de samenstelling van de afvaardiging van de Waalse Regering bij de Internationale Scheldecommissie.

Art. D. 15. De Regering bepaalt de regels voor de samenstelling van de afvaardiging van de Waalse Regering bij de Internationale Maascommissie.

TITEL II. - Beschrijvende toestand van het stroomgebied HOOFDSTUK I. - Kenmerken van het Waalse stroomgebied, beschrijving van de gevolgen van de menselijke activiteit op het milieu en economische analyse van het waterverbruik Art. D. 16. Om een beschrijvende toestand van de waterhulpbronnen op te maken, bepaalt de stroomgebiedsoverheid de ligging en de grenzen van de oppervlaktewaterlichamen, het grondwater en de grondwaterlichamen die deel uitmaken van de Waalse stroomgebieden.

De stroomgebiedsoverheid kan beginnen met de bepaling van de ligging en de grenzen van de oppervlaktewaterlichamen, het grondwater en de grondwaterlichamen die deel uitmaken van de Waalse deelstroomgebieden.

Deze gegevens worden daarna samengevoegd en, in voorkomend geval, aangepast om de ligging en de grenzen te bepalen van de oppervlaktewaterlichamen, het grondwater en de grondwaterlichamen die deel uitmaken van de Waalse stroomgebieden.

Art. D. 17. § 1. In elk Waals stroomgebied maakt de stroomgebiedsoverheid een beschrijvende toestand op. Deze toestand bevat 1° een analyse van de kenmerken van het Waalse stroomgebied;2° een beschrijving van de effecten van menselijke activiteiten op de toestand van het oppervlaktewater en op het grondwater;3° een economische analyse van het watergebruik;4° de saneringsplannen bedoeld in artikel 218;5° het wettelijk en reglementair kader, met inbegrip van een voorstelling van de maatregelen die reeds van toepassing zijn in het Waalse stroomgebied zoals bedoeld in titel VII. § 2. De analyse van de kenmerken van het oppervlaktewater betreft o.a. : 1° de indeling van de oppervlaktewaterlichamen in de categorieën "rivieren" of "meren";2° de bepaling van de sterk gewijzigde of kunstmatige oppervlaktewaterlichamen;3° de verdeling van de waterlichamen in soorten voor elk categorie waterlichaam;4° de bepaling van de referentievoorwaarden die kenmerkend zijn voor elke soort oppervlaktewaterlichamen. § 3. De analyse van de kenmerken van het grondwater betreft o.a. : 1° een initiële karakterisering van alle grondwaterlichamen om hun gebruik te evalueren en de mate waarin zij niet aan de leefmilieudoelstellingen kunnen beantwoorden zoals bedoeld in artikel 22;2° een meer gedetailleerde karakterisering van de grondwaterlichamen die de leefmilieudoelstellingen niet kunnen halen zoals bedoeld in artikel 22 om een meer nauwkeurige evaluatie van de risico-omvang vast te leggen. § 4. De stroomgebiedsoverheid kan beginnen met de opmaak van de beschrijving van elk Waals deelstroomgebied. De gegevens worden daarna samengevoegd en, in voorkomend geval, aangepast om de beschrijving van het Waalse stroomgebied samen te stellen. § 5. De Regering bepaalt de inhoud van de analyse van de kenmerken van het Waalse stroomgebied en de beschrijving van de invloed van de menselijke activiteit op de toestand van het oppervlaktewater en het grondwater, alsmede de procedures en de technische bepalingen noodzakelijk voor hun uitwerking. De Regering bepaalt ook de inhoud van de economische analyse van het watergebruik. § 6. De Regering kan optimaliseringsonderzoeken van het geïntegreerde beheer van de stroomgebieden of deelstroomgebieden uitvoeren. § 7. De beschrijving van de invloed van de menselijke activiteit en de analyses bedoeld in paragraaf 1 moeten om de zes jaar door de stroomgebiedsoverheid herbekeken worden en zo nodig bijgewerkt worden.

Art. D. 18. In elk Waals stroomgebied zorgt de stroomgebiedsoverheid voor het aanleggen van één of meer registers van elk beschermd gebied in het Waalse deelstroomgebied.

De Regering bepaalt de inhoud van het register van beschermde gebieden.

De stroomgebiedsoverheid kan beginnen met het aanleggen van één of meer registers van elk beschermd gebied in elk Waals deelstroomgebied.

Deze gegevens worden vervolgens samengevoegd en, in voorkomend geval, aangepast om het register van elk beschermd gebied van het Waalse stroomgebied te vormen.

De registers van de beschermde gebieden worden uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van dit wetboek opgesteld en worden door de stroomgebiedsoverheid voortdurend gevolgd en bijgewerkt. HOOFDSTUK II. - Programma voor de monitoring en noodmaatregelen Art. D. 19. § 1. De stroomgebiedsoverheid draagt zorg voor de opstelling van één of meer programma's voor de systematische monitoring van de toestand van het oppervlaktewater, grondwater en de beschermde gebieden, teneinde een samenhangend en bijgewerkt totaalbeeld te krijgen van de watertoestand binnen het Waalse stroomgebied. De Regering bepaalt de inhoud, de procedures en de technische bepalingen die nodig zijn voor de oprichting van het monitoringsprogramma. § 2. Voor het oppervlaktewater houden die programma's voor de monitoring in : 1° ecologische en chemische toestand en ecologisch potentieel;2° volume en niveau of snelheid van stroming, voorzover van belang voor ecologische en chemische toestand en het ecologische potentieel. Voor grondwater houden die programma's monitoring van de chemische en de kwantitatieve toestand in.

Als dit water zich bevindt in een beschermd gebied, worden de programma's voor monitoring aangevuld met de bepalingen in de wetgeving krachtens welke het beschermde gebied is ingesteld. § 3. De stroomgebiedsoverheid kan beginnen met het uitwerken van één of meer programma's voor de monitoring van de watertoestand en van de beschermde gebieden in elk Waals deelstroomgebied. Deze gegevens worden samengevoegd en, in voorkomend geval, aangepast voor de uitwerking van één of meer programma's voor de monitoring van de watertoestand en de beschermde gebieden van het Waalse stroomgebied. § 4. De programma's voor monitoring bedoeld in paragraaf 1 zijn uiterlijk op 22 december 2006 operationeel.

Art. D. 20. De Regering kan ambtenaren en agenten belasten met het houden van toezicht op het water.

De Regering kan tevens, bij besluit of overeenkomst, openbare personen, met inbegrip van de in overeenstemming met artikel 343 erkende zuiveringsinstellingen, met opdrachten voor het houden van toezicht belasten.

De Regering kan, bij overeenkomst, aan privé-personen taken of opdrachten toevertrouwen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het toezicht op het water. Zij bepaalt, bij besluit, de voorwaarden waaraan deze privé-personen moeten beantwoorden om met deze taken of opdrachten te worden belast.

Art. D. 21. § 1. In geval van een ernstige en plotselinge vervuiling van het water of een onmiddellijke bedreiging van een ernstige vervuiling kan de Regering ambtshalve alle noodzakelijke maatregelen treffen om de vervuiling te voorkomen of te verminderen; zij kan tevens de gouverneur van de provincie of de burgemeester belasten met het treffen van de spoedeisende maatregelen die door haar aan hen worden aangeduid.

De Regering stelt de datum vast waarop de spoedeisende maatregelen aflopen; zij kan verschillende data vaststellen voor bepaalde of elk van de maatregelen die zij heeft getroffen of voorgeschreven.

De Regering kan de gouverneur van de provincie of de burgemeester belasten de datum vast te stellen waarop de spoedeisende maatregelen aflopen die door hen krachtens lid één zijn getroffen. § 2. De Regering kan, volgens de modaliteiten van een reglement dat door haar wordt opgesteld, terugvorderbare voorschotten aan de autoriteiten toekennen die, krachtens paragraaf één, ermee zijn belast spoedeisende maatregelen te treffen. § 3. De Regering kan een dienst voor onmiddellijke tussenkomsten oprichten waarvan zij de organisatie en de opdrachten regelt. De Regering kan de deelneming voorzien van de overheden die aan deze dienst ondergeschikt zijn gemaakt. Zij kan tevens overeenkomsten met particulieren of ondernemingen afsluiten voor het verzekeren van bepaalde taken die tot haar opdracht behoren.

TITEL III. - Leefmilieudoelstellingen Art. D. 22. § 1. Bij de tenuitvoerlegging van het in het stroomgebiedsbeheerplan omschreven maatregelenprogramma zal het stroomgebied bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen bepaald in artikel 1 en, in het bijzonder zorgen voor : 1° voor oppervlaktewateren : a) het voorkomen van de achteruitgang van de toestand van alle oppervlaktelichamen;b) het beschermen, verbeteren en herstellen van alle oppervlaktewateren met de bedoeling uiterlijk 22 december 2015 een goede toestand van het oppervlaktewater te bereiken;c) het beschermen en verbeteren van alle kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen, met de bedoeling uiterlijk 22 december 2015 een goed ecologisch potentieel en een goede chemische toestand van het oppervlaktewater te bereiken;d. het geleidelijk verminderen van de verontreiniging door prioritaire stoffen en het stopzetten of geleidelijk beëindigen van de emissies, lozingen en verliezen van gevaarlijke prioritaire stoffen;e) de beheersing van de emissies in oppervlaktewateren overeenkomstig de gecombineerde aanpak;2° voor grondwater : a) het voorkomen of beperken van de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater;b) het voorkomen van de achteruitgang van de toestand van alle grondwaterlichamen;c) het beschermen, verbeteren en herstellen van alle grondwaterlichamen en zorgen voor een evenwicht tussen onttrekking en aanvulling van grondwater, met de bedoeling uiterlijk 22 december 2015 een goede grondwatertoestand te bereiken;d) het ombuigen van elke significante en aanhoudende stijgende tendens van de concentratie van een verontreinigende stof ten gevolge van menselijke activiteiten, teneinde de grondwaterverontreiniging geleidelijk te verminderen;3° voor beschermde gebieden vastgesteld krachtens artikel 18, op uiterlijk 22 december 2015, het voldoen aan alle normen en doelstellingen, voorzover niet anders bepaald in de wetgeving waaronder het betrokken beschermde gebied is ingesteld. § 2. De goede toestand van het water moet op 22 december 2015 bereikt worden, onder voorbehoud van toepassing van de uitzonderingen bedoeld in de paragrafen 5, 6, 7, 8 en 9.

De Regering bepaalt, voor elk soort waterlichaam, de algemene criteria van de goede toestand en de theoretische grenzen die de toestand "zeer goed" van de toestanden "goed", "matig", "ontoereikend" en "slecht" scheiden. Deze bepalingen hebben bindende kracht. De Regering bepaalt ook de presentatieregels van de watertoestand.

De stroomgebiedsoverheid bepaalt in het beheersplan de specifieke referentievoorwaarden voor elk soort waterlichaam, teneinde de goede toestand omschreven krachtens het vorig lid te bereiken en, desgevallend, de waarden nader te bepalen die de toestand "zeer goed" van de toestanden "goed", "matig", "ontoereikend" en "slecht" scheiden. § 3. Wanneer meer dan één van de leefmilieudoelstellingen betrekking heeft op een waterlichaam, is de strengste van toepassing. § 4. De stroomgebiedsoverheid gaat maatregelen invoeren ter vermindering van de concentratie van verontreinigende stoffen in het grondwater op grond van de criteria vastgelegd door de Europese gemeenschap of, bij gebrek aan dergelijke criteria, op grond van aangepaste criteria die ze voor 22 december 2005 vastlegt. Bij gebrek aan door de stroomgebiedsoverheid aangenomen criteria geldt voor de ombuiging van de stijgende tendens als beginpunt een maximum van 75 % van het niveau van de in de bestaande communautaire wetgeving vastgestelde kwaliteitsnormen voor grondwater.

Deze maatregelen worden ten uitvoer gelegd onder voorbehoud van de toepassing van de afwijkingen bedoeld in de paragrafen 8 en 9 en onverminderd de toepassing van paragraaf 11. § 5. De stroomgebiedsoverheid kan voor bepaalde waterlichamen leefmilieudoelstellingen aanwijzen waarvan de verwezenlijking na 2015 zal plaatsvinden, mits de toestand van het betrokken waterlichaam niet verder verslechtert en wanneer aan alle navolgende voorwaarden wordt voldaan : 1° de verlenging van de termijn komt ten minste overeen met één van de drie volgende redenen : a) de vereiste verbeteringen van de toestand van de waterlichamen zijn technisch slechts haalbaar in periodes die de gestelde termijn overschrijden;b) de verwezenlijking van de verbeteringen binnen de termijn zou onevenredig kostbaar zijn;c) de natuurlijke omstandigheden beletten een tijdige verbetering van de toestand van het waterlichaam;2° de verlenging van de termijn en de redenen daarvoor worden in het Waalse stroomgebiedsbeheersplan specifiek vermeld en toegelicht;3° verlengingen worden beperkt tot maximaal twee bijwerkingen van het Waalse stroomgebiedsbeheersplan, behalve wanneer de natuurlijke omstandigheden van dien aard zijn dat de doelstellingen niet binnen die termijn kunnen worden bereikt;4° in het Waalse stroomgebiedsbeheersplan wordt een overzicht gegeven van de ingevolge artikel 23 vereiste maatregelen die noodzakelijk worden geacht om de waterlichamen vóór het verstrijken van de verlengde termijn geleidelijk in de vereiste toestand te brengen, de redenen voor significante vertraging bij de operationalisering van deze maatregelen, alsmede het vermoedelijke tijdschema voor de uitvoering ervan.In de bijwerkingen van het Waalse stroomgebiedsbeheersplan wordt een evaluatie van de uitvoering van die maatregelen opgenomen, alsmede een overzicht van eventuele extra maatregelen. § 6. De stroomgebiedsoverheid mag voor specifieke waterlichamen minder strenge leefmilieudoelstellingen vaststellen, wanneer die lichamen in een zodanige mate door menselijke activiteiten zijn aangetast of hun natuurlijke gesteldheid van dien aard is dat het bereiken van die doelstellingen niet haalbaar of onevenredig kostbaar zou zijn, en aan alle navolgende voorwaarden wordt voldaan : 1° aan de ecologische en sociaal-economische behoeften die door zulke menselijke activiteiten worden gediend, kan niet worden voldaan met andere, voor het milieu aanmerkelijk gunstigere middelen die geen onevenredig hoge kosten met zich brengen;2° de oppervlaktewateren moeten de best mogelijke ecologische en chemische toestand bereiken die haalbaar is, gezien de redelijkerwijs niet te vermijden effecten vanwege de aard van de menselijke activiteiten of verontreiniging;3° de grondwateren mogen zo gering mogelijke veranderingen in de goede grondwatertoestand vertonen, gezien de redelijkerwijs niet te vermijden effecten vanwege de aard van de menselijke activiteiten of verontreiniging;4° er treedt geen verdere achteruitgang op in de toestand van het aangetaste waterlichaam;5° de vaststelling van minder strenge leefmilieudoelstellingen en de redenen daarvoor worden in het Waalse stroomgebiedsbeheersplan specifiek vermeld, en die doelstellingen worden om de zes jaar getoetst. § 7. De stroomgebiedsoverheid mag oppervlaktewaterlichamen als kunstmatig of sterk veranderd aanmerken, indien : 1° de voor het bereiken van een goede ecologische toestand noodzakelijke wijzigingen van de hydromorfologische kenmerken van die lichamen significante negatieve effecten zouden hebben op : a) het milieu in bredere zin;b) scheepvaart, met inbegrip van havenfaciliteiten, of recreatie;c) activiteiten waarvoor water wordt opgeslagen, zoals drinkwatervoorziening, energieopwekking of irrigatie;d) waterhuishouding, bescherming tegen overstromingen, afwatering;e) andere even belangrijke duurzame activiteiten voor menselijke ontwikkeling;2° het nuttige doel dat met de kunstmatige of veranderde aard van het waterlichaam gediend wordt, om redenen van technische haalbaarheid of onevenredig hoge kosten redelijkerwijs niet kan worden bereikt met andere, voor het milieu aanmerkelijk gunstiger middelen. Het aanmerken van een waterlichaam als kunstmatig of sterk veranderd en de redenen daarvoor worden uitdrukkelijk vermeld in het Waalse stroomgebiedsbeheersplan en worden om de zes jaar herzien.

Voor kunstmatige en sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen bepaalt de Regering de algemene criteria van een goed ecologisch potentieel dat op 22 december 2015 bereikt moet worden, onder voorbehoud van de uitzonderingen bedoeld in de paragrafen 5, 6, 8 en 9.

De stroomgebiedsoverheid bepaalt in het beheersplan de specifieke referentievoorwaarden waaraan elk kunstmatig of sterk veranderd waterlichaam moet beantwoorden, teneinde het goede ecologische potentieel omschreven krachtens het vorig lid te bereiken en, desgevallend, de grenzen te bepalen die het ecologisch potentieel "goed" van het ecologisch potentieel "matig", "ontoereikend" of "slecht" scheiden. § 8. De stroomgebiedsoverheid kan beslissen dat een tijdelijke achteruitgang van de toestand van waterlichamen wordt toegelaten, indien deze het resultaat is van omstandigheden die zich door een natuurlijke oorzaak of overmacht voordoen of die zijn veroorzaakt door niet te voorziene ongevallen, op voorwaarde dat aan alle navolgende voorwaarden is voldaan : 1°alle haalbare stappen worden ondernomen om verdere achteruitgang van de toestand te voorkomen teneinde het bereiken van de doelstellingen voor andere, niet door die omstandigheden getroffen waterlichamen niet in het gedrang te brengen; 2° de voorwaarden waaronder uitzonderlijke of redelijkerwijs niet te voorziene omstandigheden mogen worden aangevoerd, met inbegrip van de vaststelling van passende indicatoren, worden in het Waalse stroomgebiedsbeheersplan vermeld;3° de maatregelen die in dergelijke uitzonderlijke omstandigheden moeten worden genomen, worden opgenomen in het maatregelenprogramma en mogen het herstel van de kwaliteit van het waterlichaam niet in de weg staan wanneer die omstandigheden niet meer bestaan;4° de gevolgen van uitzonderlijke of redelijkerwijs niet te voorziene omstandigheden worden jaarlijks geëvalueerd, en onder voorbehoud van de redenen zoals uiteengezet in paragraaf 5, 1°, worden alle haalbare maatregelen genomen om het waterlichaam zo snel als redelijkerwijs haalbaar is te herstellen in de toestand waarin het zich bevond voordat de effecten van die omstandigheden intraden, en 5° in de volgende bijwerking van het Waalse stroomgebiedsbeheersplan wordt een overzicht gegeven van de effecten van de omstandigheden en van de maatregelen die zijn of zullen worden genomen. § 9. De stroomgebiedsoverheid kan beslissen om een toelating te verlenen voor het niet bereiken van een goede grondwatertoestand, een goede ecologische toestand, of in voorkomend geval een goed ecologisch potentieel, of het niet-voorkomen van achteruitgang van de toestand van een oppervlakte- of grondwaterlichaam ten gevolge van nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een oppervlaktewaterlichaam of wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen, of voor het niet-voorkomen van de achteruitgang van een zeer goede toestand van een oppervlaktewater naar een goede toestand als deze achteruitgang het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling, en als aan alle volgende voorwaarden is voldaan : 1° alle haalbare stappen worden ondernomen om de negatieve effecten op de toestand van het waterlichaam tegen te gaan;2° de redenen voor die veranderingen of wijzigingen worden specifiek vermeld en toegelicht in het Waalse stroomgebiedsbeheersplan en worden om de zes jaar getoetst;3° de redenen voor die veranderingen of wijzigingen zijn van hoger openbaar belang of de nut ervan voor de gezondheid van de mens, de handhaving van de veiligheid van de mens of duurzame ontwikkeling is belangrijker dan de verwezenlijking van leefmilieudoelstellingen vastgelegd in het eerste paragraaf;4° het nuttige doel dat met die veranderingen of wijzigingen wordt gediend, kan vanwege technische haalbaarheid of onevenredig hoge kosten niet worden bereikt met andere, voor het milieu aanmerkelijk gunstigere middelen. § 10. De stroomgebiedsoverheid oefent bevoegdheden uit die opgesomd zijn in de paragrafen 5, 6, 7, eerste lid, 8 en 9 na het inwinnen van het advies van de Wateradviescommissie. Een rapport wordt door de stroomgebiedsoverheid opgesteld om het gebruik van dergelijke bepalingen te rechtvaardigen. § 11. § 11.Het bereiken van de leefmilieudoelstellingen in andere waterlichamen wordt niet verhinderd of in gevaar gebracht door de toepassing van dit artikel en is verenigbaar met de toepassing van andere voorschriften inzake milieubescherming. § 12. Stappen moeten worden genomen door de stroomgebiedsoverheid om ervoor te zorgen dat de toepassing van dit artikel, met name de paragrafen 5, 6, 7, 8 en 9 ten minste hetzelfde beschermingsniveau waarborgt als de bestaande wetgeving.

TITEL IV. - Coördinatie-actie HOOFDSTUK I. - Maatregelenprogramma Art. D. 23. § 1. Voor elk Waals stroomgebied wordt door de stroomgebiedsoverheid een maatregelenprogramma opgesteld, teneinde de doelstellingen vastgesteld overeenkomstig artikel 22 te verwezenlijken. § 2. Elk maatregelenprogramma omvat de in paragraaf 3 genoemde "basismaatregelen" en, waar nodig, de in paragraaf 4 genoemde "aanvullende maatregelen". § 3. Elk programma omvat minstens : 1° maatregelen die voor de toepassing van de communautaire wetgeving voor de waterbescherming nodig zijn, met inbegrip van maatregelen die krachtens de in artikel 160 genoemde wetgeving vereist zijn en de maatregelen opgesomd door de regering;2° maatregelen die bijdragen tot de kostenterugwinning voor waterdiensten;3° aangepaste maatregelen voor een efficiënt gebruik van de waterhulpbronnen om hun beschikbaarheid voor de volgende generaties in stand te houden;4° de vereiste maatregelen voor de uitvoering van de saneringsplannen per deelstroomgebied, bedoeld in artikel 218;5° maatregelen om aan de voorschriften van artikel 168 te voldoen, met inbegrip van maatregelen om de waterkwaliteit veilig te stellen teneinde het niveau van de zuivering dat voor de productie van voor menselijke consumptie bestemd water vereist is, te verminderen;6° de beheersingsmaatregelen van de onttrekking van oppervlaktewater en grondwater en de opstuwing van oppervlaktewater.De stroomgebiedsoverheid kan onttrekkingen en opstuwingen die geen significant effect hebben op de watertoestand, van deze beheersingsmaatregelen vrijstellen; 7° beheersingsmaatregelen voor de kunstmatige aanvulling of vergroting van grondwaterlichamen;8° beheersingsmaatregelen voor lozingen door puntbronnen;9° beheersingsmaatregelen voor lozingen door diffuse bronnen;10° maatregelen voor de verwezenlijking van de doelstellingen in geval van significante negatieve effecten vastgesteld door de beschrijving van de effecten, opgesteld overeenkomstig artikel 17;11° een verbod op de rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater;12° maatregelen ter opruiming van de gevaarlijke prioritaire stoffen en voor de progressieve vermindering van de verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater;13° maatregelen die nodig zijn ter voorkoming van aanzienlijke lekkage van verontreinigende stoffen uit technische installaties en ter voorkoming en/of beperking van de gevolgen van incidentele verontreiniging, met inbegrip van de passende maatregelen om het risico voor de aquatische ecosystemen te beperken.14° maatregelen ter vermindering van de gevolgen van overstromingen en droogte;15° specifieke maatregelen ter voorkoming en beheersing van grondwaterverontreiniging overeenkomstig de maatregelen vastgesteld door het Europees Parlement en de Raad;16° maatregelen om een geïntegreerd en afgesproken beheer te ontwikkelen via de informatie, de sensibilisatie en de samenwerking van de betrokken actoren en het publiek in de verschillende fasen van de opmaking van de beheersplannen bedoeld in artikel 24. Het maatregelenprogramma wordt opgesteld en bijgewerkt overeenkomstig de artikelen 26 tot 31. De Regering kan regels betreffende de inhoud van het maatregelenprogramma opstellen. Deze maatregelen kunnen, in voorkomend geval, bestaan uit reeds genomen maatregelen ter uitvoering van de bepalingen van de reglementaire en wetgevende teksten toepasselijk op het Waalse Gewest in dit bereik.

Voor elke rubriek probeert de stroomgebiedsoverheid het verschil te maken tussen de aan te brengen verbeteringen aan de reeds toepasbare maatregelen in het Waalse stroomgebied en de nieuw te nemen maatregelen. § 4. Elk programma kan aanvullende maatregelen bevatten waarvan de niet-limitatieve lijst door de Regering opgesteld wordt. Zulke maatregelen worden door de stroomgebiedsoverheid gespecificeerd in het maatregelenprogramma als zij aangenomen worden. De stroomgebiedsoverheid kan met het oog op extra bescherming of verbetering van het water nog andere aanvullende maatregelen vaststellen, met inbegrip van maatregelen ter uitvoering van de relevante internationale overeenkomsten, bedoeld in artikel 1. § 5. De stroomgebiedsoverheid kan beginnen met het opstellen van een maatregelenprogramma van elk Waals deelstroomgebied. Deze programma's worden vervolgens samengevoegd en, in voorkomend geval, aangepast om het ontwerp-maatregelenprogramma te vormen en daarna het maatregelenprogramma van elk Waals stroomgebied. § 6. De voorgeschreven bepalingen van het maatregelenprogramma hebben een indicatieve waarde voor de stroomgebiedsoverheid, de gewestelijke administratie, de gewestelijke instellingen van openbaar nut, de particulieren belast met een opdracht van openbare dienst en, in de materies van gewestelijk belang, de provincies, gemeenten en gemeentenverenigingen. § 7. Wanneer uit monitoringsgegevens of andere gegevens blijkt dat de doelstellingen uit hoofde van artikel 22 vermoedelijk niet worden bereikt, zorgt de stroomgebiedsoverheid ervoor dat : 1° de reden van het eventuele falen worden onderzocht;2° de betrokken vergunningen en toestemmingen onderzocht en zo nodig herzien worden;3° de monitoringsprogramma's getoetst en zo nodig bijgesteld worden;4° eventueel noodzakelijke aanvullende maatregelen worden getroffen teneinde die doelstellingen te bereiken, waaronder indien nodig de vaststelling van strengere milieukwaliteitsnormen. Indien deze reden het resultaat zijn van redelijkerwijs niet te voorziene of uitzonderlijke omstandigheden die het gevolg zijn van natuurlijke oorzaken of overmacht, met name omvangrijke overstromingen of lange droogteperioden, kan de stroomgebiedsoverheid bepalen dat aanvullende maatregelen niet haalbaar zijn. § 8. Het maatregelenprogramma van het Waalse stroomgebied kan uitgevoerd worden in elk Waals deelstroomgebied. § 9. Ter uitvoering van de maatregelen uit hoofde van paragraaf 3 worden alle passende stappen ondernomen opdat de verontreiniging van mariene wateren niet toeneemt. Onverminderd de bestaande wetgeving mag de toepassing van maatregelen uit hoofde van paragraaf 3 in geen geval direct of indirect tot meer verontreiniging van oppervlaktewateren leiden. Dit voorschrift is niet van toepassing indien het tot meer verontreiniging van het milieu in zijn geheel zou leiden. § 10. De maatregelenprogramma's worden uiterlijk op 22 december 2009 opgesteld en alle maatregelen dienen uiterlijk op 22 december 2012 operationeel te zijn. De maatregelenprogramma's worden getoetst en zo nodig om de zes jaar bijgesteld door de stroomgebiedsoverheid. HOOFDSTUK II. - Beheersplan Afdeling 1. - Principes

Art. D. 24. § 1. Een beheersplan van elk Waals stroomgebied wordt door de stroomgebiedsoverheid opgesteld. De Regering bepaalt de inhoud van het beheersplan van het Waalse stroomgebied.

Elk plan omvat o.a. : 1° een algemene beschrijving van de kenmerken van het Waalse stroomgebied alsmede een samenvatting van de beschrijving van de gevolgen van de menselijke activiteit op de watertoestand en van de economische analyse;2° de kaarten van de toezichtsnetwerken en de cartografische weergave van de beschermde gebieden;3° een lijst met de vastgestelde leefmilieudoelstellingen voor het Waalse stroomgebied, met inbegrip van de identificatie van de gevallen waarvoor afwijkingen worden toegelaten overeenkomstig artikel 22;4° een samenvatting van het of de maatregelenprogramma('s);5° een samenvatting van de genomen maatregelen voor de informatie of raadpleging van het publiek;6° een balans van het vorig beheersplan. Elk plan bevat, indien nodig, een register en een samenvatting van de beheersplannen opgesteld krachtens paragraaf 2. § 2. De stroomgebiedsoverheid kan beginnen met het opstellen van een beheersplan van elk Waals deelstroomgebied. Deze plannen worden vervolgens samengevoegd en, in voorkomend geval, aangepast om het ontwerp van beheersplan te vormen en vervolgens het beheersplan van het Waalse stroomgebied. § 3. Het beheersplan van het Waalse stroomgebied wordt opgesteld en bijgesteld overeenkomstig de artikelen 26 tot 31. Het wordt uiterlijk op 22 december 2009 bekendgemaakt en wordt om de zes jaar getoetst en bijgesteld door de stroomgebiedsoverheid. § 4. Het beheersplan van het Waalse stroomgebied is vergezeld van gegevens betreffende zijn voorzienbaar effect op de prijs van het water, op de budgettaire gevolgen voor de openbare overheden, zijn voorzienbare effecten uit sociaal, economisch en milieuoogpunt.

Art. D. 25. Het beheersplan bevat een plan van de zuiveringsinstallaties dat de sites vermeld die kunnen dienen voor de vestiging van een zuiveringsstation.

De Regering stelt de voorwaarden vast die tot doel hebben de coherentie tussen de ligging van de voor de oprichting van zuiveringsstations bestemde sites en de regels betreffende de ruimtelijke ordening te waarborgen. Ze kan bovendien de criteria en voorwaarden voor de afwijking van de plannen van aanleg en de gemeentelijke plannen van aanleg nader bepalen. Afdeling 2. - Opstellingsprocedure

Art. D. 26. § 1. Bij de opstelling van het beheersplan bedoeld in artikel 24, § 1, zal de stroomgebiedsoverheid een ontwerp van tijdschema en werkprogramma opstellen, met inbegrip van de vermelding van de te nemen raadplegingsmaatregelen. § 2. Minstens drie jaar vóór de voorziene datum van publicatie van het beheersplan en ten laatste drie jaar vóór 22 december 2009 worden de ontwerpen van tijdschema en werkprogramma per uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en door de stroomgebiedsoverheid onderworpen aan een terinzagelegging van minstens zes maanden.

Tegelijk worden door de stroomgebiedsoverheid de ontwerpen van tijdschema en werkprogramma alsook de informatie gebruikt voor de opstelling ervan, ter beschikking gesteld op een internetsite en in elk betrokken Waals deelstroomgebied. § 3. De terinzagelegging wordt aangekondigd in elke gemeente van het Waalse stroomgebied door middel van een aanplakbiljet of van een bericht geplaatst in minstens drie kranten die verspreid worden over heel het grondgebied van het Waalse Gewest waarvan één in de Duitse taal. Indien een gemeente- of reclameblad gratis wordt uitgedeeld aan de bevolking wordt het bericht daarin gepubliceerd.

Om een enkel stroomgebiedsbeheersplan voort te brengen, wordt de terinzagelegging ook schriftelijk aangekondigd aan de andere staten of regio's van het internationaal stroomgebiedsdistrict.

Begin en einde van de termijn voor terinzagelegging worden meegedeeld in het bericht, alsmede de adressen van de website en de plaatsen waar de ontwerpen van tijdschema en werkprogramma geraadpleegd kunnen worden en het adres waar de schriftelijke opmerkingen toegezonden kunnen worden, de plaats en het ogenblik waarop de mondelinge opmerkingen worden ontvangen. § 4. Samen met de terinzagelegging van de ontwerpen van tijdschema en werkprogramma wint de stroomgebiedsoverheid het advies in van de gemeenten van het Waalse stroomgebied, AQUAWAL, de "Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable", de "Société publique de Gestion de l'Eau", de Wateradviescommissie, de "Commission régionale de l'Aménagement du Territoire", de betrokken "Commission de conservation", het Comité voor Watercontrole, alsmede van elke andere instantie waarvan zij het advies nuttig acht. § 5. De adviezen worden vóór het einde van de terinzagelegging aan de stroomgebiedsoverheid overgemaakt. Bij gebrek worden ze gunstig verklaard. § 6. Binnen zestig dagen na het einde van de terinzagelegging bepaalt de stroomgebiedsoverheid het tijdschema en werkprogramma. Haar beslissing wordt met reden omkleed. Het tijdschema en werkprogramma worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. § 7. Deze procedure is ook van toepassing op de procedures voor de bijwerking van het beheersplan.

Art. D. 27. § 1. Bij de opstelling van het beheersplan bedoeld in artikel 24, § 1, zal de stroomgebiedsoverheid een tussentijds overzicht opstellen van de belangrijke waterbeheerskwesties die zijn vastgesteld in het stroomgebied. § 2. Minstens twee jaar vóór de voorziene datum van publicatie van het beheersplan en ten laatste twee jaar vóór 22 december 2009 wordt het tussentijdse overzicht van de belangrijke kwesties per uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en door de stroomgebiedsoverheid onderworpen aan een terinzagelegging van minstens zes maanden. Tegelijk wordt door de stroomgebiedsoverheid het tussentijdse overzicht van de belangrijke kwesties alsook de informatie gebruikt voor de opstelling ervan, ter beschikking gesteld op een website en in elk betrokken Waals deelstroomgebied. § 3. De terinzagelegging wordt aangekondigd in elke gemeente van het Waalse stroomgebied door middel van een aanplakbiljet of van een bericht geplaatst in minstens drie kranten die verspreid worden over heel het grondgebied van het Waalse Gewest waarvan één in de Duitse taal.

Om een enkel stroomgebiedsbeheersplan voort te brengen, wordt de terinzagelegging ook schriftelijk aangekondigd aan de andere staten of regio's van het internationaal stroomgebiedsdistrict.

Begin en einde van de termijn voor terinzagelegging worden meegedeeld in het bericht, alsmede de adressen van de website en de plaatsen waar het tussentijdse overzicht van de belangrijke kwesties geraadpleegd kan worden en het adres waar de schriftelijke opmerkingen toegezonden kunnen worden, de plaats en het ogenblik waarop de mondelinge opmerkingen worden ontvangen. § 4. Samen met de terinzagelegging van het tussentijdse overzicht van de belangrijke kwesties wint de stroomgebiedsoverheid het advies in van de gemeenten van het Waalse stroomgebied, "AQUAWAL", de "Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable", de "Société publique de Gestion de l'Eau", de Wateradviescommissie, de "Commission régionale de l'aménagement du territoire", de betrokken "Commission de conservation", het Comité voor watercontrole, alsmede van elke andere instantie waarvan zij het advies nuttig acht. § 5. De adviezen worden vóór het einde van de terinzagelegging aan de stroomgebiedsoverheid overgemaakt. Bij gebrek worden ze gunstig verklaard. § 6. Binnen zestig dagen na het einde van de terinzagelegging bepaalt de stroomgebiedsoverheid het tussentijdse overzicht van de belangrijke kwesties. Haar beslissing wordt met reden omkleed. Het tussentijdse overzicht van de belangrijke kwesties wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. § 7. Deze procedure is ook van toepassing op de procedures voor de bijwerking van het beheersplan.

Art. D. 28. § 1. Bij de opstelling van het beheersplan bedoeld in artikel 24, § 1, zal de stroomgebiedsoverheid een ontwerp van beheersplan en maatregelenprogramma opstellen, met name op grond van de adviezen en opmerkingen ingewonnen na de procedures van de artikelen 27 en 28. § 2. Minstens een jaar vóór de voorziene datum van publicatie van het beheersplan en ten laatste één jaar vóór 22 december 2009 wordt het ontwerp van beheersplan en maatregelenprogramma per uittreksel bekendgemaakt in Belgisch Staatsblad en door de stroomgebiedsoverheid onderworpen aan een terinzagelegging van minstens zes maanden.

Tegelijk worden door de stroomgebiedsoverheid het ontwerp van beheersplan en maatregelenprogramma alsook de informatie gebruikt voor de opstelling ervan, ter beschikking gesteld op een website en in elk betrokken Waals deelstroomgebied. § 3. De terinzagelegging wordt aangekondigd in elke gemeente van het Waalse stroomgebied door middel van een aanplakbiljet of van een bericht geplaatst in minstens drie kranten die verspreid worden over heel het grondgebied van het Waalse Gewest waarvan één in de Duitse taal.

Om een enkel stroomgebiedsbeheersplan voort te brengen, wordt de terinzagelegging ook schriftelijk aangekondigd aan de andere staten of regio's van het internationaal stroomgebiedsdistrict.

Begin en einde van de termijn voor terinzagelegging worden meegedeeld in het bericht alsmede de adressen van de website en de plaatsen waar het ontwerp van beheersplan en maatregelenprogramma geraadpleegd kan worden en het adres waar de schriftelijke opmerkingen toegezonden kunnen worden, de plaats en het ogenblik waarop de mondelinge opmerkingen worden ontvangen. § 4. Samen met de terinzagelegging van de ontwerpen van beheersplan en maatregelenprogramma wint de stroomgebiedsoverheid het advies in van de gemeenten van het Waalse stroomgebied, "AQUAWAL", de "Conseil wallon de l'environnement pour le développement durable", de "Société publique de gestion de l'eau", de Wateradviescommissie, de "Commission régionale de l'aménagement du territoire", de betrokken "Commission de conservation", het Comité voor watercontrole, alsmede van elke andere instantie waarvan zij het advies nuttig acht. § 5. De adviezen worden vóór het einde van de terinzagelegging aan de stroomgebiedsoverheid overgemaakt. Bij gebrek worden ze gunstig verklaard. § 6. De resultaten van de terinzagelegging alsmede de adviezen van de instanties bedoeld in paragraaf 4 worden in beschouwing genomen bij de goedkeuring van het beheersplan en het maatregelenprogramma.

Het beheersplan bevat een samenvatting van de maatregelen genomen voor de informatie en raadpleging van het publiek, alsook de resultaten van deze maatregelen. Het beheersplan en het maatregelenprogramma worden uiterlijk op 22 december 2009 goedgekeurd door de stroomgebiedsoverheid en daarna om de zes jaar. § 7. Het beheersplan en het maatregelenprogramma worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De voorgeschreven bepalingen van het maatregelenprogramma hebben een indicatieve waarde tien dagen na de bekendmaking van het maatregelenprogramma in het Belgisch Staatsblad.

Binnen tien dagen na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad worden afschriften van het beheersplan en het maatregelenprogramma overgemaakt aan de personen en instanties die zijn geraadpleegd krachtens paragraaf 4.

Art. D. 29. Wanneer het beheersplan en/of het maatregelenprogramma worden onderworpen aan een milieueffectevaluatie krachtens artikel 53 van het decretale deel van boek I, zijn de bepalingen van de artikelen 55 tot 61 van het decretale deel van boek I van toepassing naast de bepalingen bedoeld in artikel 28.

Samen met het ontwerp van beheersplan en maatregelenprogramma, maakt de stroomgebiedsoverheid het milieueffectrapport op bedoeld in artikel 56 van het decretale deel van boek I. Wanneer de informatie vereist in artikel 56 van het decretale deel van boek I voldoende is in het ontwerp van beheersplan of van maatregelenprogramma, mag het milieueffectrapport over dit punt beperkt worden tot een nauwkeurige verwijzing naar dit ontwerp.

Art. D. 30. § 1. De stroomgebiedsoverheid zendt de Europese commissie en eventuele andere betrokken lidstaten afschriften van de Waalse stroomgebiedsbeheersplannen binnen drie maanden na publicatie daarvan toe. § 2. De stroomgebiedsoverheid legt beknopte verslagen voor met betrekking tot : - de krachtens artikel 17 vereiste beschrijvende toestand; - de in artikel 19 bedoelde monitoringsprogramma's die ten behoeve van het eerste beheersplan zijn uitgevoerd binnen drie maanden na de voltooiing daarvan. § 3. Binnen drie jaar na de publicatie van elk Waals stroomgebiedsbeheersplan of van elke bijstelling legt de stroomgebiedsoverheid een tussentijds verslag voor over de vordering in de uitvoering van het geplande maatregelenprogramma.

Art. D. 31. Indien een stroomgebiedsoverheid een probleem constateert dat voor zijn waterbeheer gevolgen heeft, maar niet door die stroomgebiedsoverheid kan worden opgelost, kan ze dat probleem voorleggen aan de Europese commissie en eventuele andere betrokken staten of regio's en daarbij aanbevelingen doen voor de oplossing ervan HOOFDSTUK III. - Riviercontract Art. D. 32. Op initiatief van de plaatselijke overheid, van operatoren van de watercyclus en/of verenigingen kan een riviercontract opgemaakt worden binnen elk Waals deelstroomgebied. Het riviercontract verenigt een meerderheid van gemeenten en openbare en privé-actoren die betrokken zijn bij het beheer van de waterhulpbronnen van het deelstroomgebied.

Het riviercontract ontvangt het publiek, de overheden en de actoren van de watersector om hen te informeren over en te sensibiliseren voor het geïntegreerde en globale beheer van de watercyclus. De Regering kan aan het riviercontract informatie-, sensibilisatie- en overlegopdrachten toewijzen om de dialoog te bevorderen, alsook bepaalde technische opdrachten.

De Regering kan de riviercontracten subsidiëren volgens zelf bepaalde regels. Het riviercontract maakt een jaarlijks activiteitenverslag op.

De evaluatie van het riviercontract wordt jaarlijks uitgevoerd door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water.

TITEL V. - Waterlopen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Art. D. 33. De waterlopen van het Waalse Gewest zijn samengesteld uit onbevaarbare waterlopen en waterwegen. Ze kunnen worden gerangschikt in één van deze categorieën volgen de regels vastgelegd in artikel 2, 20° en 90°. Ze worden beheerd overeenkomstig de regels van deze Titel en in overeenstemming met hun hoofddoel, hun verschillende functies en gebruiken alsmede de bijzondere verplichtingen die eraan verbonden zijn.

Overeenkomstig de internationale akkoorden die ze mee ondertekend heeft zorgt het Gewest voor het vrije verkeer van de vissen in al zijn stroomgebieden. HOOFDSTUK II. - Onbevaarbare waterlopen Afdeling 1. - Bepaling van de onbevaarbare waterlopen

Art. D. 34. De Regering bepaalt de oorsprong van de onbevaarbare waterlopen, omschreven in artikel 2, 20° en wijst hun beheerder aan.

Art. D. 35. De Regering mag, om redenen van algemeen nut of klaarblijkelijk belang, elke kunstmatige waterweg alsmede waterlopen of delen van waterlopen waarvan de gehele grondoppervlakte geen 100 ha omvat en waarvoor het water wordt afgevoerd door de waterloop dat stroomopwaarts ligt van een bepaald punt bij de onbevaarbare waterlopen indelen.

Art. D. 36. De beheerder(s) is (zijn) belast, zich voegend naar de onderrichtingen van de Regering, met het opmaken en bijhouden van de beschrijvende tabellen van de Atlas van de onbevaarbare waterlopen en van alle andere bescheiden dienend om de toestand ervan op te nemen.

De Regering bepaalt welke aanduidingen in deze tabellen en bescheiden moeten voorkomen en schrijft voor op welke wijze en binnen welke termijn zij worden opgemaakt. Zij bepaalt de modaliteiten van het onderzoek, van de bezwaren en van de beroepen waartoe het opmaken van de tabellen en bescheiden aanleiding geeft alsook die van hun definitieve goedkeuring. Zij stelt eveneens regelen inzake het bewaren en bijhouden van deze bescheiden. Afdeling 2. - Onderhoudswerken en kleine herstellingen

Art. D. 37. § 1. De onderhoudswerken en kleine herstellingen bevatten de tussenkomsten in verband met het onderhoud van de waterlopen en werken die eraan verbonden zijn, uitgevoerd op een aangepaste en evenredige manier om de veiligheid van de goederen en personen en de bescherming van het leefmilieu en de natuur te garanderen. § 2. De onderhoudswerken en kleine herstellingen moeten worden uitgevoerd door de beheerder overeenkomstig het door de Regering bepaald gewestelijk reglement betreffende de onbevaarbare waterlopen.

Dit reglement moet de modaliteiten van die uitvoering regelen, onder meer de termijnen binnen welke zij moet geschieden; het moet ook bepalen dat jaarlijks een schouwing zal gedaan worden van de waterlopen ten einde vast te stellen welke werken moeten worden ten uitvoer gelegd in de loop van de daaropvolgende periode van twaalf maanden.

Onverminderd de bepalingen van dit reglement zorgen de gemeenten overeenkomstig artikel 123, 11°, van de nieuwe gemeentewet voor de dringende onderhoudswerken en kleine herstellingen die noodzakelijk zijn voor de onmiddellijke veiligheid van de goederen en de personen.

Art. D. 38. De door die werken veroorzaakte kosten worden gedragen door het Gewest. Een bijdrage in die kosten mag ten laste gelegd worden van de privaat- of publiekrechtelijke personen die gebruiker zijn van de waterloop of die eigenaar zijn van een kunstwerk dat zich op de waterloop bevindt, in verhouding tot de verzwaring van de kosten van die werken welke het gevolg is van het gebruik van de waterloop of van het bestaan van het kunstwerk. Die bijdrage wordt bepaald door de Regering.

Art. D. 39. De bijzondere verplichtingen welke, hetzij door het gebruik, hetzij door titels of overeenkomsten opgelegd worden, blijven behouden en zij moeten uitgevoerd worden onder de leiding van de beheerder aangewezen overeenkomstig artikel 34.

De bruggen en andere private werken worden onderhouden en hersteld door diegenen aan wie ze toebehoren, zoniet kan de Regering de werken doen uitvoeren op kosten van de eigenaars, onverminderd de bij dit hoofdstuk en de artikelen 423 en 424 bepaalde straffen. Afdeling 3. - Werken die aan een milieuvergunning of aangifte kunnen

onderworpen worden Art. D. 40. Aan een milieuvergunning of -aangifte volgens de regels omschreven bij het decreet van 11 maart 1999 kunnen onderworpen worden : 1° elk beduidend werk van wijziging van de waterloop en van de kunstwerken die zich op de waterloop bevinden;2° elk werk van verbetering van de waterafloop;3° elk werk ter bestrijding van de overstromingen;4° elke oprichting of afschaffing van een waterloop;5° de bagger- of ruimingswerken van de waterloop en de uitvoering ervan door de beheerder. De beheerder kan ambtshalve tot de uitvoering van elk werk overgaan waarvan de vertraging een gevaar of schade zou kunnen veroorzaken. Hij is belast met het onmiddellijk verwittigen van de Regering.

Art. D. 41. Onverminderd de door de openbare besturen verleende toelagen worden de door die werken veroorzaakte kosten gedragen door hen die er het initiatief van genomen hebben.

De Regering kan een deel van de kosten ten laste leggen van de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke personen die de waterloop gebruiken of die eigenaar zijn van een kunstwerk dat zich op de waterloop bevindt en uit bedoelde werken voordeel halen of deze werken noodzakelijk hebben gemaakt. Afdeling 4. - Algemene bepalingen

Art. D. 42. De bedding van een onbevaarbare waterloop wordt geacht toe te behoren aan het Gewest.

Art. D. 43. § 1. De aangelanden, de gebruikers en de eigenaars van kunstwerken op de waterlopen zijn verplicht : 1. doorgang te verlenen aan de personeelsleden van het bestuur, aan de werklieden en aan de andere met de uitvoering van de werken en met het algemeen toezicht van de waterlopen belaste personen;2. op hun gronden of eigendommen de voor de uitvoering van de werken nodige materialen, gereedschap en werktuigen te laten plaatsen. § 2. De aangelanden, de gebruikers en de eigenaars van kunstwerken kunnen aanspraak maken op een schadeloosstelling voor de schade die zij hebben geleden naar aanleiding van de uitvoering van de werken bedoeld in artikel 40. Die schadeloosstelling wordt in de kosten van de werken verrekend.

Art. D. 44. De uit de bedding van de waterloop opgehaalde voorwerpen worden beheerd overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen en zijn uitvoeringsbesluiten.

Art. D. 45. Onderhavig hoofdstuk is van toepassing in de wateringen.

Art. D. 46. De overeenkomstig de artikelen 34, de aanwijzing van de beheerder uitgezonderd, 35, 38 en 41 te nemen beslissingen, moeten worden voorafgegaan door een openbaar onderzoek in de betrokken gemeenten.

Art. D. 47. De Regering is bevoegd om een algemeen politiereglement van de onbevaarbare waterlopen op te maken.

Zij bepaalt in dat reglement wat zal gebeuren met de werken die wederrechterlijk op de onbevaarbare waterlopen bestaan.

Zij stelt, in ditzelfde reglement, benevens de straf, regelen betreffende de modaliteiten van de herstelling van de overtreding en bepaalt de te volgen procedure voor het geval dat de beklaagde een recht van eigendom of een ander zakelijk recht inroept. HOOFDSTUK III. - Waterwegen Afdeling 1. - Principes

Art. D. 48. Dit hoofdstuk beoogt het behoud van de materiële en fysieke integriteit van de goederen van het gewestelijk openbaar waterwegendomein en van hun oorspronkelijke bestemming alsmede een duurzaam beheer van de waterwegen.

De Regering kan een lijst opmaken van de waterwegen.

Art. D. 49. De beheerder van de waterwegen wordt door de Regering aangewezen. Afdeling 2. - Onderhoudswerken en kleine herstellingen

Art. D. 50. § 1. De onderhoudswerken en kleine herstellingen bevatten de tussenkomsten in verband met het onderhoud van de waterwegen, uitgevoerd op een aangepaste en evenredige manier om de veiligheid van de goederen en personen en de bescherming van het milieu en de natuur te garanderen. § 2. De onderhoudswerken en kleine herstellingen moeten worden uitgevoerd door de beheerder overeenkomstig het gewestelijk reglement betreffende de waterwegen. Dit reglement moet de modaliteiten van die uitvoering regelen, onder meer de termijnen binnen welke zij moet geschieden; het moet ook bepalen dat jaarlijks een schouwing zal gedaan worden van de waterwegen ten einde vast te stellen welke werken ten uitvoer moeten worden gelegd in de loop van de daaropvolgende periode van twaalf maanden. Afdeling 3. - Werken die aan een milieuvergunning of aangifte kunnen

onderworpen worden Art. D. 51. Aan een milieuvergunning of -aangifte volgens de regels omschreven bij het decreet van 11 maart 1999 kunnen onderworpen worden : 1° elk beduidend werk van wijziging van de waterloop en van de kunstwerken die zich op de waterloop bevinden;2° elk werk van verbetering van de waterafloop;3° elk werk ter bestrijding van de overstromingen;4° elke oprichting of afschaffing van een waterloop;5° de bagger- of ruimingswerken van de waterloop en de uitvoering ervan door de beheerder;6° de vaste of mobiele installaties uitgevoerd op het gewestelijk waterwegendomein;7° de lozingen in het gewestelijk waterwegendomein;8° het opstellen van dijken, ophogingen, afsluitingen, beplantingen die de waterloop kunnen hinderen of storen in geval van hoogwater, alsmede alle andere werken uitgevoerd in het waterwegendomein;9° de winning van aarde, zand en andere grondstoffen op minder dan twintig meter van de oevers van de waterwegen. De beheerder kan ambtshalve tot de uitvoering van elk werk overgaan waarvan de vertraging een gevaar of schade zou kunnen veroorzaken. Hij is belast met het onmiddellijk verwittigen van de Regering. HOOFDSTUK IV. - Beheer van de niet in de Hoofdstukken I tot III bedoelde waterwegen Art. D. 52. De Regering bepaalt in een reglement politionele en beheersregels die van toepassing zijn op de waterlopen die niet onder de toepassing van de hoofdstukken I tot III vallen. HOOFDSTUK V. - Bepalingen inzake de bestrijding van overstromingen Art. D. 53. De Regering kan alle nodige maatregelen treffen teneinde de gevolgen van overstromingen efficiënt te bestrijden.

Zij maakt een cartografische lijst op van de gebieden die overstroomd kunnen worden.

De Regering kan bovendien een cartografische lijst opmaken van : - de overstromingskwetsbaarheid van de goederen die zich in de overstromingsgebieden bevinden; - de aan overstromingen toe te schrijven schaderisico's.

Ze kan een methodologie voor het opstellen van deze documenten vastleggen.

Art. D. 54. De Regering richt een gecentraliseerde dienst op voor de aankondiging, opvolging en verwachtingen inzake hoogwater en overstromingen. Ze regelt de organisatie en opdrachten van deze dienst. De beheerder van de waterwegen wordt door haar belast met de installatie en de werking van de dienst.

TITELVI. - Wateringen HOOFDSTUK I. - Beheer van de wateringen Art. D. 55. Wateringen zijn openbare besturen, ingesteld met het oog op het tot stand brengen en handhaven, binnen de grenzen van hun territoriaal gebied, van een waterstelsel gunstig voor de landbouw en de hygiëne alsmede voor het beschermen van de gronden tegen overstromingen.

In de omtrekken van de Natura 2000-sites opgenomen in die van de wateringen in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud worden deze wateringen bovendien ingesteld met het oog op het tot stand brengen en handhaven van een aangepast waterstelstel zoals bepaald in het aanwijzingsbesluit van de site overeenkomstig artikel 26, § 1 van voornoemde wet.

Art. D. 56. De Regering bepaalt het gebied van elke watering. De natuurreservaten en de vochtige gebieden die een biologisch belang vertonen krachtens de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud worden onttrokken aan het gebied van elke watering.

De zetel van de watering wordt door haar reglement vastgesteld. Hij moet evenwel gelegen zijn in de gemeente of in een van de gemeenten waarover het gebied van de watering zich uitstrekt, behoudens afwijking toegestaan door de Regering.

Art. D. 57. Onder de gelding van deze titel vallen alle besturen, verenigingen of gemeenschappen die bestaan onder de benaming wateringen en die effectief de opdrachten uitoefenen bedoeld in de wet van 5 juli 1956 betreffende de wateringen, voor het voorwerp bedoeld in artikel 55.

Besturen, verenigingen of gemeenschappen die bestaan onder de benaming wateringen en die op 1 januari 2003 alle voorwaarden bedoeld in de artikelen 14, 16, 26, 27, 29 en 80 van de wet van 5 juli 1956 betreffende de wateringen niet vervuld hebben, worden niet beschouwd als instanties die de voorwaarden bedoeld in het eerste lid naleven.

Bij gebrek aan meedelen aan de Regering van de inlichtingen die kunnen bewijzen dat ze deze voorwaarden vervullen een maand na de inwerkingtreding van deze titel, zullen deze wateringen van rechtswege ontbonden worden.

De Regering stelt de naleving van de voorwaarden bedoeld in het tweede lid vast of, bij gebrek, de ontbinding van de watering.

Art. D. 58. Twee jaar na de inwerkingtreding van deze titel overhandigen de wateringen aan de Regering een administratief en financieel verslag dat met name de documenten bevat bedoeld in de artikelen 66 en 68, de notulen van de algemene vergaderingen en een lijst van de maatregelen die hun beraadslagingen hebben uitgevoerd, de inventaris en een samenvatting van de budgetten en rekeningen samen met een toelichting die de financiële toestand van de watering beschrijft.

De Regering maakt een evaluatie van het verslag bedoeld in het eerste lid. Op grond van deze evaluatie is ze bevoegd om alle nodige maatregelen te nemen voor de goede uitvoering van de opdrachten van de wateringen.

Art. D. 59. De Regering kan wateringen opheffen, de bestaande gebieden wijzigen, verscheidene wateringen samensmelten of bevelen dat zij een vereniging vormen met het oog op hun gemeenschappelijke verdediging of voor de uitvoering van werken waarbij zij gemeenschappelijk belang hebben.

Het besluit waarbij een watering wordt opgeheven, gesplitst of gewijzigd of waarbij verscheidene wateringen worden samengesmolten regelt de overgang van de vermogens.

Art. D. 60. Aan de beslissingen bedoeld in artikel 59 gaat een onderzoek vooraf, ingesteld door de Regering.

Te dien einde wordt het ontwerp van beslissing, eventueel samen met de kaart van de wijzigingen of innovaties, gezonden naar alle wateringen die er belang bij kunnen hebben en ten gemeentehuize neergelegd in alle gemeenten die het aangaat.

In die gemeentehuizen worden een maand lang registers geopend voor de opmerkingen van de eigenaars.

Zodra zij gesloten zijn, worden de registers gezonden naar de Regering.

Art. D. 61. Gaat het in de beslissing om het vormen van een of meer nieuwe wateringen, door samensmelting, dan moet ieder van de nieuwe openbare besturen zich binnen de hierna gestelde termijn een reglement opmaken.

De Regering stelt een ontwerp op, dat het reglement tot voorbeeld zal dienen. Over het reglement wordt gestemd door een vergadering samengesteld uit de personen aan wie het ontwerp onder de voorwaarden gesteld door artikel 67 voorlopig stemrecht verleent en door de Regering bijeengeroepen binnen de termijn die ze bepaalt. De vergadering zendt het reglement ter goedkeuring aan de Regering.

Heeft de vergadering haar het behoorlijk aangenomen reglement niet binnen drie maanden na de eerste bijeenkomst doen toekomen, dan stelt de Regering het reglement ambtshalve vast.

Art. D. 62. Gaat het in de beslissing om het vormen van een vereniging van wateringen, dan verzoekt de Regering deze wateringen het reglement van hun vereniging op te stellen binnen de termijn die ze bepaalt. De vereniging van wateringen zendt het reglement ter goedkeuring aan de regering.

Hebben de wateringen haar niet binnen de genoemde termijn het reglement van hun vereniging doen toekomen, dan stelt de Regering dit reglement ambtshalve vast.

Art. D. 63. De wateringen kunnen zich ook uit eigen beweging verenigen met het oog op hun gemeenschappelijke verdediging of voor de uitvoering van werken waarbij zij gemeenschappelijk belang hebben. In dat geval stellen zij het reglement van hun vereniging vast onder voorbehoud van de Regeringsgoedkeuring.

Art. D. 64. De vereniging van wateringen bezit rechtspersoonlijkheid.

Het reglement van de vereniging bepaalt haar benaming, haar zetel, haar doel, de wijze van benoemingen en afzetting van de beheerders en hun bevoegdheden, de wijze van vereffening.

Verenigde wateringen behouden in de groepering hun rechtspersoonlijkheid. HOOFDSTUK II. - Het beheer van de wateringen Afdeling 1. - De algemene vergadering

Art. D. 65. De algemene vergadering van de watering bestaat uit de stemgerechtigde ingelanden.

Ingelanden zijn in de zin van deze titel, zij die een titel hebben van zakelijke rechten waaraan genot van de in het gebied van de watering gelegen erven verbonden is.

Art. D. 66. Door het bestuur van de watering wordt een legger opgemaakt van al de in de watering gelegen erven.

Die legger wordt bijgehouden en jaarlijks, binnen de eerste zes maanden, door het bestuur herzien.

Het tijdstip waarop die verrichting plaats heeft, wordt door het bestuur ter kennis gebracht van de ingelanden. Gedurende deze tijd kunnen de ingelanden de legger inzien en opmerkingen maken.

Binnen acht dagen na die herziening wordt hiervan verslag gedaan aan de Regering.

Komt het bestuur van de watering deze verplichting niet na, dan geeft de Regering aan de bewaarder van het kadaster opdracht de legger op kosten van de watering op te maken en vast te stellen.

De Regering is te allen tijde gerechtigd de in de legger vastgestelde vergissingen te doen herstellen.

Art. D. 67. Het reglement van elke watering moet, in billijke mate, de vertegenwoordiging van de kleine eigendommen waarborgen. Het moet, ten minste, stemrecht waarborgen aan iedere ingelande die, in het gebied van de watering, grond bezit ter grootte van : 1° één halve hectare in een gebied van minder dan 100 hectaren;2° één hectare in een gebied van 100 tot 499 hectaren;3° twee hectaren in een gebied van 500 tot 999 hectaren; 4° drie hectaren in een gebied van 1.000 tot 4.999 hectaren; 5° vier hectaren in een gebied van 5.000 tot 9.999 hectaren; 6° vijf hectaren in een gebied van 10.000 hectaren en meer.

Eigenaars die afzonderlijk geen stemrecht hebben, kunnen hun eigendommen groeperen tot het in het reglement vastgestelde minimum, om gezamenlijk een afgevaardigde naar de algemene vergadering te zenden.

Elk lid van de algemene vergadering beschikt slechts over een stem.

Art. D. 68. Het bestuur van de watering is gehouden de lijst van de stemgerechtigden op te maken.

Deze lijst wordt ieder jaar vóór 1 oktober herzien en, te rekenen van die datum, gedurende één maand ter beschikking gehouden van belanghebbenden, die gedurende die termijn en op straffe van verval, hun eventuele bezwaren bij de Regering moeten indienen. Ze beslist zonder verwijl en, in ieder geval, vóór het einde van het jaar.

Zij die op de aldus vastgestelde lijst niet voorkomen, hebben geen recht van stemmen in de loop van het volgende jaar.

Art. D. 69. Behoort het stemrecht aan een rechtspersoon, dan wijst deze een speciaal gemachtigde aan om het uit te oefenen.

Behoort het stemrecht aan eigenaars van onverdeelde goederen, of aan een eigenaar samen met houders van een recht van vruchtgebruik, erfpacht, opstal, gebruik of bewoning, dan kan dat stemrecht slechts worden uitgeoefend door een gemeenschappelijke mandataris, die door de belanghebbenden of, bij gebreke van overeenstemming, door de vrederechter wordt aangesteld. Deze doet uitspraak binnen een maand nadat het verzoek hem daartoe door de meest gerede partij is toegezonden.

Art. D. 70. Stemgerechtigden kunnen zich op de algemene vergaderingen door een gevolmachtigde naar hun keuze, die al dan niet ingelande is, laten vertegenwoordigen.

Een gevolmachtigde kan slechts drager zijn van één volmacht.

Art. D. 71. De burgemeesters der gemeenten waarover het gebied van de watering zich uitstrekt of hun gemachtigden, maken van rechtswege, maar zonder medebeslissende stem, deel uit van de algemene vergadering.

De door de Regering aangewezen ambtenaren moeten op de algemene vergaderingen uitgenodigd worden. Zij hebben daarin raadgevende stem.

Art. D. 72. Ieder lid van de algemene vergadering dat niet woont in één van de gemeenten waarover het gebied van de watering zich uitstrekt, is verplicht aldaar woonplaats te kiezen voor alles wat zijn betrekkingen met het bestuur van de watering aangaat.

Bij gebreke aan dergelijke keuze van woonplaats worden de betekeningen en oproepingen geldig gezonden aan het gemeentebestuur van de plaats waar de watering haar zetel heeft.

Art. D. 73. Onverminderd de bevoegdheden haar door bijzondere bepalingen toegekend, omvat de bevoegdheid van de algemene vergadering : 1° het opmaken van het huishoudelijk reglement;2° het opmaken van bijzondere politiereglementen van de watering onder de voorwaarden bepaald bij artikel 75;3° de beslissingen betreffende het aanleggen en verbeteren van de verdedigings-, droogleggings- of bevloeiingswerken en van de wegen;de bepalingen betreffende de overeenkomsten, die met het Gewest worden gesloten, voor de uitvoering van werken door deze laatste binnen het gebied van de watering; 4° het opmaken van de begroting van de watering;5° het onderzoek van de rekeningen en het geven van ontlasting aan de rekenplichtigen;6° de beslissingen betreffende het principe en de voorwaarden van de verhuring en verpachtingen van goederen van de watering en het eventueel kwijtschelden van verplichtingen aangegaan door huurders, pachters en aannemers van werken of leveranties;7° het vervreemden of andere daden van beschikking met betrekking tot de goederen van de watering;8° de geldleningen door de watering aan te gaan;9° het goedkeuren van het geschot of belasting ten behoeve van de watering. Art. D. 74. De algemene vergadering is gehouden jaarlijks op de begroting de uitgaven te brengen die ingevolge de wet of bij overeenkomst te haren laste komen.

Indien de ontvangsten geraamd op de begroting ontoereikend zijn, is zij verplicht daarin te voorzien door het invoeren van gewone of buitengewone belastingen.

Blijft de algemene vergadering in gebreke aan die voorschriften te voldoen, dan wordt daarin door de Regering voorzien, het bestuur van de watering en de ingelanden gehoord. De Regering geeft kennis van haar beslissing aan het bestuur van de watering en het bestuur geeft er kennis van aan de ingelanden.

Art. D. 75. Het bijzonder politiereglement van de watering mag slechts ten doel hebben het behoud van de dijken, waterlozingen en bevloeiingen, van de wegen, van de kunstwerken en hun aanhorigheden.

Het reglement kan de inbreuken op zijn bepalingen of op sommige daarvan als overtreding vaststellen. Die overtredingen worden gestraft met gevangenisstraf van één dag tot zeven dagen en met geldboete van één euro tot vijfentwintig euro of slechts met een van die straffen.

Behalve de straf beveelt de rechter, zo nodig, de herstelling van de overtreding binnen de door hem vastgestelde termijn en hij bepaalt dat bij niet-uitvoering het bestuur van de watering erin zal voorzien op kosten van de overtreder, die, krachtens het vonnis, tot terugbetaling van de uitgave gedwongen kan worden op een eenvoudige staat door dit college opgemaakt.

Het reglement mag niet in strijd zijn met de wetten of algemene verordeningen.

Het wordt bindend met ingang van de tiende dag na de bekendmaking.

De wijze waarop deze bekendmaking geschiedt en de vormen waarin ze wordt gesteld, worden bij besluit bepaald.

Art. D. 76. De besluiten van de algemene vergadering worden met volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemming beslist de stem van de voorzitter.

Geheime stemming geschiedt van rechtswege wanneer één vierde der aanwezige leden zulks vragen.

Art. D. 77. Na twee achtereenvolgende, uit de briefwisseling blijkende waarschuwingen, kan de Regering één of meer commissarissen gelasten zich ter plaatse te begeven, op kosten van de watering die verzuimde aan de waarschuwingen te voldoen, met opdracht om de gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te winnen of de maatregelen, voorgeschreven door de decretale en reglementaire bepalingen, en de ter uitvoering van deze decretale bepalingen genomen beslissingen van alle bevoegde overheden ten uitvoer te leggen.

De invordering van die kosten geschiedt, zoals in zake directe belastingen, door de rijksontvanger, op bevel van de Regering.

Art. D. 78. Onverminderd de bijzondere decretale en reglementaire bepalingen, zijn aan de goedkeuring der Regering onderworpen : 1° overeenkomsten tussen wateringen onderling of tussen wateringen en derde personen betreffende afwatering of watertoevoer;2° vervreemdingen, verkrijgingen, ruilingen en dadingen welke onroerende goederen of rechten betreffen en de huurovereenkomsten;3° geldleningen en overeenkomsten, waaruit lasten van blijvende aard voortvloeien voor de watering;4° beslissingen houdende vaststelling van de belastingen ten behoeve van de watering;5° begrotingen en rekeningen. Art. D. 79. Aan de Regeringsgoedkeuring zijn onderworpen, de reglementen van de wateringen, alsook de in deze reglementen aangebrachte wijzigingen.

Aan dezelfde goedkeuring zijn onderworpen, de krachtens artikel 63 tussen verscheidene wateringen gesloten overeenkomsten, betreffende hun vereniging, alsook de reglementen van elke vereniging van wateringen.

De Regering kan de reglementen ambtshalve aanvullen met alle nodige bepalingen ter uitvoering van deze titel.

Art. D. 80. De beslissingen van de algemene vergaderingen die niet worden onderworpen aan de goedkeuring van de hogere overheid, kunnen door de Regering vernietigd worden indien zij strijdig zijn met deze titel, met het door de hogere overheid goedgekeurd reglement van de watering, met algemene belangen of met die van een ander bestuur, openbare instelling of inrichting.

De beslissing kan door de Regering niet meer vernietigd worden na het verstrijken van een termijn van zes maanden, te rekenen van de dag waarop ze kennis heeft gekregen van de beslissing.

Tijdens die termijn van zes maanden kan de Regering de uitvoering van de beslissing schorsen; deze schorsing neemt een einde ten laatste bij het verstrijken van die termijn. Afdeling 2. - Het bestuur

Art. D. 81. Iedere watering heeft een bestuur, bestaande uit een voorzitter, een ondervoorzitter en beheerders, wier aantal bepaald wordt door het reglement.

Het bestuur wordt bijgestaan door een ontvanger-griffier.

Art. D. 82. De leden van het bestuur en de ontvanger-griffier mogen onderling bloed- noch aanverwant zijn in de eerste en in de tweede graad. Zij mogen met elkaar niet door het huwelijk verbonden zijn.

In geval van aanverwantschap, ontstaan sedert de benoeming, mag degene die ze heeft doen ontstaan, zijn ambt niet verder waarnemen. Wanneer het huwelijk na de benoeming plaats heeft, mag de echtgenote haar ambt niet verder waarnemen.

Afwijkingen van het bepaalde bij dit artikel kunnen door de Regering verleend worden.

Art. D. 83. Indien de watering aan minder dan vier ingelanden toebehoort, worden de voorzitter, de ondervoorzitter en de beheerders benoemd door de Regering.

Deze kan een of meer bestuursleden buiten de ingelanden benoemen; in dat geval maken zij van rechtswege deel uit van de algemene vergadering.

Art. D. 84. Buiten het geval bedoeld in artikel 83 benoemt de algemene vergadering de leden van het bestuur bij geheime stemming, onder de ingelanden. Zij wijst onder de leden van het bestuur, bij twee afzonderlijke stemmingen, de voorzitter en de ondervoorzitter aan.

Zij die verkozen mochten worden onder de ingelanden die geen stemrecht hebben, verkrijgen dit recht krachtens hun benoeming.

Art. D. 85. De voorzitter, ondervoorzitter en beheerders moeten op de datum van hun benoeming of verkiezing of van de vernieuwing van hun mandaat, Belg en meerderjarig zijn. Behoudens bijzondere toestemming van de Regering moeten zij hun gewone verblijfplaats hebben in een der gemeenten waarover het gebied van de watering zich uitstrekt, of in een aangrenzende gemeente.

Art. D. 86. Het mandaat van voorzitter, van ondervoorzitter en van beheerder duurt zes jaar. Het kan worden vernieuwd.

Het reglement van de watering stelt een orde van aftreden vast.

Art. D. 87. De bestuursleden leggen de eed af in handen van de Regering of van zijn gemachtigde.

Art. D. 88. Behoudens bijzondere toestemming van de Regering mag niemand in meer dan één watering voorzitter, ondervoorzitter of beheerder zijn.

Art. D. 89. Een voorzitter die verhinderd is, wordt vervangen door de ondervoorzitter, en indien ook deze verhinderd is, door de oudste beheerder in jaren.

Zijn al de beheerders verhinderd, dan wijst de Regering een derde persoon aan om het ambt van voorzitter tijdelijk waar te nemen.

Art. D. 90. Klachten tegen de voorzitter worden aan de algemene vergaderingen voorgelegd. Voor het onderzoek van die klachten op de algemene vergadering wordt de voorzitter vervangen zoals bepaald in artikel 89, eerste en tweede lid.

De algemene vergadering hoort de voorzitter. Acht zij de klacht ongegrond, dan beslist zij dat er geen aanleiding is tot straf. Meent zij dat een straf nodig is, dan zendt zij het dossier, samen met haar besluit, aan de Regering.

De Regering, na de voorzitter gehoord te hebben, kan beslissen dat er geen aanleiding is tot straf ofwel de voorzitter schorsen of afzetten.

Art. D. 91. De algemene vergadering kan de ondervoorzitter en de beheerders schorsen op verslag van de voorzitter en na de betrokkene te hebben gehoord.

Meent zij dat de schorsing meer dan een maand moet duren, of dat de betrokken ondervoorzitter of beheerder moet worden afgezet, dan wordt haar besluit aan de Regering gezonden die uitspraak doet na de betrokkene te hebben gehoord.

Art. D. 92. De Regering kan eveneens, ambtshalve, na de betrokkenen gehoord te hebben, en na het advies van de op haar initiatief speciaal daarvoor bijeengeroepen algemene vergadering ingewonnen te hebben, de voorzitter, de ondervoorzitter of de beheerders schorsen dan wel afzetten.

De algemene vergadering geeft haar advies eerst na de betrokkenen gehoord te hebben.

Art. D. 93. Onverminderd de bevoegdheden, door bijzondere bepalingen verleend, is het bestuur belast : 1° met het voorbereiden van de werkzaamheden van de algemene vergadering;2° met het uitvoeren van haar beslissingen;3° met het dagelijks bestuur en met het toezicht op de belangen van de watering, en in het bijzonder met het onderhoud en het in stand houden van de verdedigings-, droogleggings- of bevloeiingswerken en van de wegen;4° met het beheer van het domein van de watering;5° met het opmaken van de plannen en bestekken van de werken en leveringen;6° met het nazien van de boeken en de kas, gehouden door de ontvanger-griffier;7° met het bijhouden van de lijst van de ingelanden die belasting ten behoeve van de watering schuldig zijn en van het kohier dier belastingen;8° met het vaststellen van de wedden en lonen van de wachters, de sluiswachters en van de overige leden van het personeel der watering, behalve van de ontvanger-griffier. Art. D. 94. De voorzitter roept de algemene vergadering samen op de plaats daartoe door het reglement bepaald; hij zit deze vergadering voor.

Hij is gehouden de algemene vergadering bijeen te roepen op schriftelijk verzoek van ten minste een derde der leden.

Art. D. 95. Hij vraagt de goedkeuring van de hogere overheid voor de daden en beslissingen aan die goedkeuring onderworpen.

Art. D. 96. Hij gelast de betaling van de werken en leveranties, na oplevering en op zicht van de bewijsstukken betreffende de uitgave, die moeten bewaard worden om tot staving van de rekeningen te worden overlegd.

Art. D. 97. Hij voert de beslissingen van het bestuur uit.

Hij treedt in rechte op voor de watering overeenkomstig de aanwijzingen van het bestuur en na daartoe gemachtigd te zijn door de algemene vergadering en door de Regering voor andere rechtsgedingen als eiser dan de bezitsvorderingen en de vorderingen in kortgeding.

Hij tekent al de akten en bescheiden van de watering, zonder zijn ambtsbevoegdheid te moeten rechtvaardigen tegenover derden. De akten en bescheiden betreffende het geldelijk beheer van de watering moeten evenwel medeondertekend worden door de ontvanger-griffier.

De obligatiën van geldleningen worden getekend door de voorzitter en medeondertekend door een beheerder.

Art. D. 98. Hij heeft de leiding van en houdt toezicht over het personeel van de watering.

Art. D. 99. In processen-verbaal die bewijskracht hebben tot het tegendeel is bewezen, stelt hij de overtredingen vast, omschreven bij deze titel, bij de ter uitvoering daarvan genomen besluiten of bij het politiereglement van de watering.

Art. D. 100. In spoedeisende gevallen neemt hij de beslissingen die tot de bevoegdheid van het bestuur behoren, mits hij bij dit bestuur daarover zo spoedig mogelijk verslag uitbrengt.

Art. D. 101. Bij hoge waterstand en telkens wanneer de watering in gevaar van overstroming verkeert, begeven de bestuursleden zich naar de bedreigde plaatsen en treffen er de nodige maatregelen. Afdeling 3. - De ontvanger-griffier

Art. D. 102. De ontvanger-griffier wordt door de algemene vergadering benoemd.

Art. D. 103. Hij moet Belg en meerderjarig zijn. Zijn ambt neemt een einde op de leeftijd van 65 jaar, met dit voorbehoud dat hij de dienst waarneemt tot de dag dat zijn opvolger de eed aflegt.

De algemene vergadering stelt zijn wedde vast, die door de Regering moet goedgekeurd worden.

Art. D. 104. Hij legt ter vergadering van het bestuur de eed af in handen van de voorzitter.

Art. D. 105. Hij stort een borgsom waarvan het bedrag door de algemene vergadering wordt vastgesteld.

Deze borgsom mag het bedrag van zijn jaarwedde niet overschrijden; zij wordt hem eerst terugbetaald na het neerleggen van zijn ambt en na goedkeuring, door de algemene vergadering, van zijn rekening van klerk tot meester. Art.

Art. D. 106. Hij houdt zijn kantoor in de gemeente waar het bestuur van de watering haar zetel heeft, of in een aangrenzende gemeente.

Art. D. 107. De ontvanger-griffier stelt de notulen op van de algemene vergaderingen en van de bestuursvergaderingen en ondertekent ze samen met de voorzitter.

Art. D. 108. Hij is verantwoordelijk voor de bewaring van de boeken, de stukken van comptabiliteit en beheer alsook het archief van de watering.

Art. D. 109. Hij legt deze bescheiden voor op ieder verzoek van de voorzitter, van het bestuur, van de Regering.

Gedurende vijftien dagen vóór elke algemene vergadering kan ieder lid inzage nemen van de bescheiden betreffende de punten die aan de orde zijn.

Wanneer de vaststelling van de begroting of het onderzoek van de rekeningen aan de orde is, ontvangt elk lid uiterlijk vijftien dagen vóór de algemene vergadering een afschrift van die bescheiden.

Van het archief van de watering kan inzage worden genomen door ieder die de toestemming van de voorzitter verkregen heeft.

Art. D. 110. Meent het bestuur dat een sanctie moet worden getroffen ten laste van de ontvanger-griffier, dan brengt het de zaak vóór de algemene vergadering. Deze hoort de belanghebbende. Zij kan hem voor één maand schorsen. Acht zij een strengere sanctie noodzakelijk, dan kan zij aan de Regering de schorsing voor meer dan een maand of de afzetting voorstellen.

Art. D. 111. Is de ontvanger-griffier geschorst of verhinderd zijn ambt te vervullen, dan voorziet het bestuur in zijn tijdelijke vervanging. Afdeling 4. - De wachters en de sluiswachters of sluismeesters

Art. D. 112. De wachters en sluiswachters worden door het bestuur benoemd, geschorst of uit hun ambt ontzet.

Zij kunnen eveneens door de Regering worden geschorst of uit hun ambt ontzet, het bestuur van de watering gehoord.

Geen tuchtstraf wordt getroffen tenzij de belanghebbende vooraf gehoord is.

Art. D. 113. Om wachter of sluiswachter te zijn, moet men meer dan 21 zijn en minder dan 65 jaar oud.

Art. D. 114. De wachters en sluiswachters leggen de eed af vóór de vrederechter van het kanton waarin de watering haar zetel heeft.

Art. D. 115. In processen-verbaal, die bewijskracht hebben tot het tegendeel is bewezen, stellen zij de overtredingen vast omschreven bij deze titel en bij het politiereglement van de watering.

In de wateringen waar geen wachter noch sluiswachter is, behoort die politiebevoegdheid aan de ontvanger-griffier.

Art. D. 116. Zij kunnen belast worden met de dienst van bode of dwangbeveldrager. HOOFDSTUK III. - De belastingen ten behoeve van de wateringen Afdeling 1. - Het vestigen der belastingen

Art. D. 117. Op al de erven binnen het gebied van de watering kan een belasting ten behoeve van de watering worden geheven op de grondslagen en volgens het onderscheid te bepalen bij het reglement.

Dit reglement mag het aandeel in de belasting differentieel onder de verschillende categorieën van erven vaststellen.

De belastingvoet wordt jaarlijks door de algemene vergadering vastgesteld.

Art. D. 118. Voor de betaling van de belasting, van de intresten en de kosten heeft de watering een hoofdelijke rechtsvordering tegen de eigenaars, erfpachters, opstalhouders, vruchtgebruikers en houders van een recht van gebruik van eenzelfde erf.

De mede-eigenaars van een erf zijn ook hoofdelijk gehouden.

Art. D. 119. Erfgenamen en erfopvolgers van een overleden schuldenaar zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schuld. Afdeling 2. - Wijze van invordering der belastingen

Art. D. 120. Het kohier van de belasting ten behoeve van de watering wordt elk jaar door de algemene vergadering opgemaakt en vastgesteld volgens de regelen bepaald door het reglement.

Het wordt door de Regering uitvoerbaar verklaard.

Een aanvullend kohier kan door de algemene vergadering worden opgemaakt voor het heffen van buitengewone belastingen.

Bezwaren worden vóór de Regering gebracht binnen drie maanden na ontvangst van het aanslagbiljet, in de vormen en onder de voorwaarden bepaald bij de artikelen 25 tot 27 van het decreet van 6 mei 1999 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake de directe gewestelijke belastingen.

Tegen de beslissingen over deze bezwaren door de Regering getroffen, mag men zich in verbreking voorzien overeenkomstig de bepalingen van artikel 28 van bovenvermeld decreet.

Art. D. 121. De belasting moet betaald zijn binnen de termijnen door de algemene vergadering vastgesteld.

Het reglement voorziet in de betaling van een verwijlinterest.

De ontvanger-griffier is verantwoordelijk voor de belastingen die door zijn schuld niet binnen de gestelde tijd zijn geïnd. In afwachting van de inning kan hij door de Regering gedwongen worden persoonlijk het bedrag voor te schieten om de uitgaven van de watering te dekken, zonder uit dien hoofde op enige intrest aanspraak te hebben.

Art. D. 122. Buitengewone belastingen kunnen over verscheidene dienstjaren verdeeld worden, met goedkeuring van de Regering.

Art. D. 123. De ontvanger-griffier volgt, voor de invordering van de belastingen, van de intresten en de kosten, de regelen vastgesteld voor de invordering der directe belastingen door de Staat.

Art. D. 124. De kosten van dwangbevel en tenuitvoerlegging worden vastgesteld zoals inzake directe belastingen. Afdeling 3. - Waarborgen voor de invordering der belasting

Art. D. 125. De schuldenaren van de belasting ten behoeve van de watering staan in met hun in het gebied van de watering gelegen onroerende goederen en met al hun roerende goederen.

Art. D. 126. De gewone en buitengewone belastingen ten behoeve van de watering, de intresten en de kosten zijn gewaarborgd door een algemeen voorrecht op de inkomsten en op de roerende goederen van alle aard van de belastingsplichtige en door een wettelijke hypotheek op al de hem toebehorende goederen in het gebied van de watering gelegen en die daarvoor vatbaar zijn.

Art. D. 127. Het voorrecht neemt rang onmiddellijk na dat hetwelk ingesteld is ten voordele van de Openbare Schatkist voor de invordering der directe belastingen, onverminderd artikel 13 van de wet van 5 juli 1871 en artikel 4 van de wet van 11 april 1895.

Het wordt uitgeoefend gedurende twee jaar te rekenen van de datum van de uitvoerbaarverklaring van het kohier.

Bij beslag op de inkomsten of goederen vóór het verstrijken van die termijn blijft het voorrecht behouden tot hun tegeldemaking.

Met beslag gelijkgesteld wordt het verzoek van de ontvanger-griffier bij ter post aangetekend schrijven gedaan aan de pachters, huurders, ontvangers, agenten, huismeesters, notarissen, deurwaarders, griffiers, curators, vertegenwoordigers en andere bewaarnemers en schuldenaars van de inkomsten, sommen, waarden of roerende goederen om, op het bedrag van de fondsen of waarden die zij verschuldigd zijn of die zich in hun handen bevinden, ter ontlasting van de belastingplichtigen, te betalen tot beloop van al of een deel van de door de laatstgenoemden aan de watering verschuldigde belastingen.

De uitwerking van dit verzoek strekt zich uit tot de voorwaardelijke schuldvorderingen of die op termijn, op welk tijdstip zij ook opeisbaar worden.

Art. D. 128. § 1. De wettelijke hypotheek schaadt geenszins de vroegere voorrechten en hypotheken. § 2. Zij neemt rang vanaf haar inschrijving.

Behalve wanneer de rechten van de watering in gevaar verkeren, mag de inschrijving slechts worden genomen vanaf het verstrijken van een termijn van zes maanden, ingaande op de datum van de uitvoerbaarverklaring van het kohier waarin de gewaarborgde belastingen zijn opgenomen. § 3. De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de ontvanger-griffier belast met de invordering.

De inschrijving heeft plaats niettegenstaande verzet, betwisting of beroep op voorlegging van een door de ontvanger-griffier voor echt verklaard afschrift van het aanslagbiljet houdende vermelding van de datum van de uitvoerbaarverklaring van het kohier. § 4. Onverminderd de toepassing van artikel 87 van de wet van 16 december 1851 kan de inschrijving worden gevorderd voor een door de ontvanger-griffier in het borderel te bepalen bedrag dat de intresten en toebehoren, die vóór de vereffening van de aan de watering verschuldigde belasting zouden kunnen verschuldigd zijn, vertegenwoordigt. § 5. De ontvanger-griffier verleent handlichting in de administratieve vorm, zonder dat hij tegenover de hypotheekbewaarder gehouden is de betaling der verschuldigde sommen te verantwoorden. § 6. Zo de betrokkenen, alvorens de bedragen vereffend te hebben die door de wettelijke hypotheek gewaarborgd zijn, wensen al of een deel van bezwaarde goederen vrij te maken van hypotheek, dienen zij daartoe een verzoek in bij de ontvanger-griffier. Dit verzoek wordt ingewilligd zo de watering reeds voldoende zekerheid bezit of zo deze haar wordt gegeven voor het bedrag van hetgeen haar verschuldigd is. § 7. De kosten der hypothecaire formaliteiten in verband met de wettelijke hypotheek zijn ten laste van de belastingplichtige. Afdeling 4. - De verjaringen

Art. D. 129. Er is verjaring voor de invordering der belastingen, intresten en kosten na twee jaar te rekenen van de 1ste januari die volgt op het jaar waarin de belasting moet worden betaald.

Art. D. 130. Onverminderd het bij artikel 120 ingestelde beroep vervalt de eis tot teruggave van elke ten onrechte geïnde som, van rechtswege, na twee jaar, te rekenen van de betaling.

Art. D. 131. De termijn bepaald in de artikelen 129 en 130 kan worden onderbroken op de wijze omschreven in artikel 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek en door afstand te doen van het reeds verlopen gedeelte van de verjaringstermijn.

In geval van stuiting van de verjaring is een nieuwe verjaring, die op dezelfde wijze gestuit kan worden, verkregen twee jaar na de laatste akte of handeling waardoor de vorige verjaring gestuit indien er geen geding aanhangig is bij het gerecht is. HOOFDSTUK IV. - De werken door de wateringen uit te voeren Art. D. 132. § 1. De wateringen maken om de vijf jaar een beheersplan op dat een staat bevat van de werken die in die periode moeten uitgevoerd worden voor het aanleggen, verbeteren, onderhouden en instandhouden van de verdedigings- droogleggings- en bevloeiingswerken en van de wegen van de watering.

Het beheersplan omvat de beheersdoelstellingen en de bijzondere uitsluitingen vastgelegd bij de besluiten, genomen krachtens de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, tot aanwijzing van de Natura 2000-site(s) die bestaat (bestaan) binnen het gebied van de watering.

Het bevat de nodige werken om de doelstellingen van het actief beheersstelsel te vervullen zoals omschreven in het aanwijzingsbesluit van de site(s). § 2. Het beheersplan bevat een raming van de uitgaven en maakt een onderscheid tussen de indicatieve lijst van de werken bedoeld in artikel 133, enerzijds, en de onderhouds- en instandhoudingswerken, anderzijds.

Het eerste beheersplan wordt uiterlijk op 15 april 2005 opgesteld. Het wordt meegedeeld aan de Regering en aan zijn goedkeuring voorgelegd.

Indien het dossier volledig is, wordt de goedkeuring als verworven beschouwd bij gebrek aan kennisgeving van een tegengestelde beslissing binnen veertig dagen na de ontvangst van het beheersplan door de Regering. § 3. In de omtrekken van de Natura 2000 sites bedoeld in de eerste paragraaf, tweede lid, geldt de goedkeuring van dit beheersplan door de Regering als afsluiten van een actief beheerscontract in de zin van artikel 27 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud wat betreft de verwezenlijking en de instandhouding van een aangepast waterstelsel.

Art. D. 133. Aan een milieuvergunning of -aangifte volgens de regels omschreven bij het decreet van 11 maart 1999 kunnen onderworpen worden : 1° de werkzaamheden uitgevoerd door een watering betreffende het aanleggen, doen verdwijnen of wijzigen van een dijk, een langsgracht of kunstwerk in de dijken;2° alle andere aanleg- en verbeteringswerken uitgevoerd door een watering. Art. D. 134. De wateringen mogen ambtshalve alle werken uitvoeren die niet zonder gevaar of schade uitgesteld kunnen worden, mits onmiddellijk hiervan kennis te geven aan de Regering.

De Regering mag voorlopig de schorsing of de wijziging van de werken bevelen in afwachting van het vervullen van de formaliteiten bedoeld in artikel 133.

Art. D. 135. Het bestuur van de watering kiest de wijze waarop de opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten worden gegund en stelt de voorwaarden vast; het stelt de procedure in en gunt de opdracht.

Behoudens in de spoedeisende gevallen bedoeld in artikel 134 wordt het besluit tot gunning van de opdracht onderworpen aan de goedkeuring van de Regering.

De goedkeuring wordt geacht te zijn verleend bij ontstentenis van betekening van een andersluidende beslissing binnen veertig dagen nadat het besluit bij de Regering is ingekomen.

Art. D. 136. De leden van het bestuur noch de ontvanger-griffier mogen, op straffe van afzetting en onverminderd de straffen gesteld bij artikel 245 van het Strafwetboek, enig belang, welk het ook zij, nemen of aanvaarden in de leveringen en werken die de watering aangaan.

Art. D. 137. De oplevering van de werken en materialen geschiedt onder de verantwoordelijkheid van het bestuur.

De processen-verbaal van oplevering worden, tot staving, gevoegd bij de definitieve betalingsmandaten uitgereikt door de voorzitter.

Art. D. 138. Om grond en ander materiaal uit te halen die nodig zijn voor de werken bedoeld in artikel 134, mag de watering, tegen een voorafgaande billijke vergoeding aan de betrokken eigenaars en exploitanten, uitgravingen doen binnen haar gebied.

Onverminderd het bij artikel 134 bepaalde wijst de voorzitter, in overleg met de door de Regering aangewezen bevoegde ambtenaar, de plaats en de afmetingen aan van die uitgravingen derwijze dat ze geen schade kunnen doen aan het instandhouden van de verdedigingswerken. HOOFDSTUK V. - De toezichtsmaatregelen en ambtshalve uitgevoerde werken Art. D. 139. Onverminderd de bij artikel 93, 3°, opgelegde verplichtingen is het bestuur van de watering gehouden, ieder jaar in de loop van de maand maart of april en van de maand september, de stand van onderhoud en bewaring van de verdedigingswerken, van de droogleggings- en van de beveiligingswerken van de watering grondig te onderzoeken.

Art. D. 140. Indien blijkt uit een verslag, opgemaakt door de Regering en waarvan kennis wordt gegeven aan het bestuur van de watering, dat voor het onderhoud en de veiligheid van de watering noodzakelijke werken verwaarloosd zijn, hoort de Regering, hoogdringend, het bestuur van de watering in bijzijn van de bevoegde ambtenaar en stelt in voorkomend geval een termijn vast binnen welke de algemene vergadering tot de uitvoering van de werken moet beslissen.

Art. D. 141. Neemt de watering deze beslissing niet binnen de gestelde termijn, dan kan de Regering de nodige maatregelen treffen, in naam en voor de rekening van de watering, bij toepassing van artikel 77.

De Regering kan ook ambtshalve de uitvoering van de werken bevelen. In dit geval worden de nodige gelden door het Gewest voorgeschoten.

Art. D. 142. Alle werken worden uitgevoerd onder het toezicht van de Regering.

De Regering is bovendien aanwezig bij de oplevering van de werken, behoudens wanneer het onderhouds- of instandhoudingswerken betreft.

Art. D. 143. Wanneer de Regering verneemt dat een watering zonder de vereiste vergunningen of zonder inachtneming van de gestelde voorwaarden enig werk uitvoert of heeft uitgevoerd, en wanneer dit werk schadelijk blijkt voor het algemeen belang, voor de belangen van provincie of gemeente of voor de belangen van een andere watering, hoort zij op tegenspraak de betrokken besturen en beveelt zij, zo nodig, dat de zaken in hun vorige staat worden hersteld.

Zo de watering nalaat de bevelen van de Regering, uit te voeren mag deze te werk gaan overeenkomstig artikel 141.

Art. D. 144. § 1. Voor het invorderen van hetgeen hem verschuldigd is uit hoofde van de voorschotten die hij heeft verstrekt, van de intresten en van de kosten, beschikt het Gewest tegen de watering over een burgerlijke rechtsvordering.

Deze voorschotten, intresten en kosten zijn gewaarborgd door een algemeen voorrecht op de inkomsten en de roerende goederen van alle aard van de watering en door een wettelijke hypotheek op alle goederen van de watering die daarvoor vatbaar zijn. § 2. Het voorrecht neemt rang onmiddellijk na dat, hetwelk ten behoeve van de Openbare Schatkist ingesteld is voor de invordering van de directe belastingen.

Het wordt uitgeoefend te rekenen van de dag waarop de in artikel 145 bedoelde termijn van drie maanden is verstreken.

Dit voorrecht blijft bestaan totdat de schuld aan het Gewest volledig is gedelgd.

Bij beslag op de inkomsten of goederen vóór dat tijdstip, blijft het voorrecht tot de tegeldemaking van die inkomsten of goederen gehandhaafd.

Met beslag wordt gelijkgesteld het verzoek van de Regering, bij een ter post aangetekende brief gedaan aan de pachters, huurders, ontvangers, agenten, huismeesters, notarissen, deurwaarders, griffiers, curators, vertegenwoordigers en andere bewaarnemers en schuldenaars van de inkomsten, sommen, waarden of roerende goederen om, op het bedrag van de fondsen of waarden die zij verschuldigd zijn of die zich in hun handen bevinden, ter ontlasting van de watering te betalen tot het beloop van alle of van een deel der door de watering verschuldigde sommen.

De uitwerking van dit verzoek strekt zich uit tot de voorwaardelijke schuldvorderingen of die op termijn, op welk tijdstip zij ook opeisbaar worden. § 3. De wettelijke hypotheek schaadt geenszins de vroegere voorrechten en hypotheken.

Zij neemt rang vanaf haar inschrijving.

De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de Regering, op overlegging van twee borderellen houdende, behalve vermelding van het betrokken ministerie of de betrokken watering, opgave van het bedrag waarvoor de inschrijving wordt gevorderd en speciale aanduiding van de aard en de ligging van elk der onroerende goederen waarop de hypotheek betrekking zal hebben.

De Regering verleent handlichting in de administratieve vorm zonder dat hij, tegenover de hypotheekbewaarder, gehouden is de betaling der verschuldigde sommen te verantwoorden.

De kosten van de hypotheekformaliteiten zijn ten laste van de watering.

Art. D. 145. Aan de watering wordt een termijn toegestaan om de voor de betaling nodige maatregelen te nemen. Deze termijn mag niet minder bedragen dan drie maanden ingaande op het tijdstip waarop de Regering van de afrekening kennis geeft.

De Regering kan, naar omstandigheden, termijnbetaling toestaan. Ook kan zij, indien de omstandigheden zulks wettigen, een deel van de schuld kwijtschelden.

Art. D. 146. Indien de watering, binnen de termijn in het vorige artikel gesteld, de nodige maatregelen niet heeft getroffen om, volgens de voorgestelde modaliteiten, de betaling te verzekeren van de schuldvordering van het Gewest, of indien later de watering aan haar verplichtingen te kort komt, heeft het Gewest het recht de inning van zijn schuldvordering tegen de watering te vervolgen zoals in domeinzaken.

Art. D. 147. Zowel vóór als na het instellen van de vervolgingen heeft het Gewest het recht tegen de watering maatregelen van bewaring voor de inning van zijn schuldvordering te nemen overeenkomstig de rechtsregelen in burgerlijke zaken.

Art. D. 148. In gevallen als omschreven in artikel 146 mag het Gewest, ook met het oog op de terugbetaling van zijn schuldvordering, bij de watering stappen doen om haar er toe te brengen gewone of buitengewone belastingen ten behoeve van de watering in te voeren.

Blijft de watering in gebreke die belastingen in te voeren, dan kan het Gewest ze, overeenkomstig artikel 77, door een bijzondere commissaris doen vestigen.

Het innen van deze belastingen, intresten en kosten wordt door de ontvanger-griffier vervolgd.

Zo nodig kan de Regering voor het innen van die belastingen een ontvanger der domeinen in de plaats stellen van de ontvanger-griffier.

In dit geval vervult de ontvanger der domeinen alle formaliteiten in de plaats van de overheden van de watering. Hij boekt de geïnde bedragen als ontvangen, ter aflossing van de schuld van de watering.

Art. D. 149. Binnen de grenzen van de gebieden die onder de gelding van deze titel vallen kan de Regering elke maatregel voorschrijven en van ambtswege alle werken bevelen die voor het algemeen belang vereist zijn. Zulke werken worden door het Gewest op zijn kosten uitgevoerd.

Op voorstel van de algemene vergadering van de watering kan de Regering, na het advies van de betrokken gemeenteraad te hebben ingewonnen, verordenen dat de wegen in het gebied van de watering naar het openbaar domein van de gemeente zullen overgebracht worden om van de gemeentewegen deel uit te maken. HOOFDSTUK VI. - Verschillende bepalingen Art. D. 150. Ten opzichte van de particuliere eigendommen die buiten hun gebied gelegen zijn, maken de besturen van de wateringen gebruik van de erfdienstbaarheden omschreven bij de artikelen 15 tot 21 van het Veldwetboek, volgens de bij die bepalingen gestelde regelen.

Art. D. 151. Ten opzichte van de eigendommen die deel uitmaken van hun gebied beslissen de besturen van de wateringen over de noodzakelijkheid gebruik te maken van deze erfdienstbaarheden, en de rechterlijke overheid, aangewezen in artikel 21 van het Veldwetboek, is slechts bevoegd uitspraak te doen over het bedrag der verschuldigde vergoedingen.

Art. D. 152. Wanneer een watering verplicht is gebruik te maken van het domein van een andere watering voor doeleinden als omschreven bij de artikelen 15 tot 21 van het Veldwetboek, worden de ter zake getroffen overeenkomsten aan de goedkeuring van de Regering onderworpen.

Bij verschil van mening tussen de betrokken besturen doet de Regering uitspraak zowel over de noodzaak van de overwogen maatregelen als over de voorwaarden van uitvoering, daarin begrepen de vergoedingen.

Art. D. 153. De Regering is bevoegd een algemeen politiereglement van de wateringen op te maken.

Overtreding van het bepaalde in dat reglement wordt gestraft met gevangenisstraf van één dag tot zeven dagen en met een geldboete van één euro tot vijfentwintig euro, of met een van die straffen alleen.

Art. D. 154. De Regering kan van deze titel afwijken ten behoeve van wateringen waarvan het gebied zich gedeeltelijk over een naburig land uitstrekt.

Art. D. 155. Het Waalse Gewest erft de rechten en verplichtingen van de provincies, met inbegrip van de rechten en verplichtingen voortvloeiend uit de huidige en komende gerechtelijke procedures wat betreft de wateringen.

TITELVII. - Bescherming van het water HOOFDSTUK I. -Bescherming van het oppervlaktewater Afdeling 1. - Doelstellingen inzake kwaliteit en beschermingszones

Art. D. 156. § 1. De Regering kan de algemene normen vaststellen voor de kwaliteitsdoelstellingen waaraan oppervlaktewater bestemd voor welbepaalde doeleinden, moet voldoen.

Na advies van de wateradviescommissie wijst de Regering "beschermingszones" aan die door haar worden gewijzigd en afgebakend en waarin het oppervlaktewater, met name in verband met het gebruik of de bestemming hiervan, met bepaalde parametrische waarden in overeenstemming moet zijn.

Na advies van dezelfde commissie en onverminderd de toepassing van de verplichte internationale normen en de algemene of sectorale wettelijke normen kan de Regering, voor in overeenstemming met lid één aangewezen en afgebakende beschermingszones gebiedende waarden en richtwaarden vaststellen.

Dezelfde gebiedende waarden en dezelfde richtwaarden worden, krachtens het tweede lid, vastgesteld voor alle beschermingszones waarvan het oppervlaktewater hetzelfde gebruik of dezelfde bestemming heeft. In verband met de omstandigheden die aan de desbetreffende zone eigen zijn kan de Regering evenwel gebiedende waarden en richtwaarden vaststellen voor een vastgestelde beschermingszone met afwijking van de normen die door haar voor andere zones van dezelfde aard zijn opgesteld.

Wanneer de grenzen van twee beschermingszones die in verband met verschillende gebruiksmogelijkheden of bestemmingen zijn aangewezen, samenvallen, moet het oppervlaktewater, voor wat de gemeenschappelijke parameters betreft, in overeenstemming zijn met de strengste parametrische waarden hetgeen zowel voor de richtwaarden als voor de gebiedende waarden geldt. In voorkomend geval is dezelfde regel voor het gedeelte van toepassing dat voor beide zones gemeenschappelijk is. § 2. Indien deze maatregel noodzakelijk is voor de inachtneming van vastgestelde parametrische waarden in een lager gelegen beschermingszone, kan de Regering, na advies van de wateradviescommissie, hoger gelegen zones aanwijzen en afbakenen waarvan het oppervlaktewater met bepaalde parametrische waarden in overeenstemming moet zijn. § 3. De handhaving van de kwaliteit van het oppervlaktewater kan niet worden opgevat alsof dit een verplichting ten laste van het Gewest tot gevolg zou kunnen hebben, behoudens voor wat de gebiedende waarden van de doelstellingen inzake kwaliteit in de beschermingszones betreft; het Gewest is met name niet verplicht kunstwerken voor zuiveringsdoeleinden te bouwen. Zij is slechts verplicht de bouw hiervan te financieren binnen de grenzen vastgesteld door de regels ter verlening van subsidies, die krachtens onderhavig boek werden vastgelegd.

Art. D. 157. De Regering stelt de inventaris op van de krachtens artikel 156 aangewezen zones en houdt deze inventaris bij.

Deze inventaris vermeldt : 1° de grenzen van iedere zone en zonegedeelte;2° de parameters en de voor iedere zone vastgestelde parametrische waarden die voortvloeien hetzij uit de door de Regering genomen besluiten krachtens artikel 156, hetzij uit algemene of sectorale wettelijke normen, hetzij uit verplichte internationale normen. De inventaris met de beschermingszones en de hoger gelegen zones, alsmede de bijwerkingen van deze inventaris, worden in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd, onverminderd de publicatie van de door de Regering genomen besluiten krachtens artikel 156 en de publicatie van de verschillende wettelijke of verplichte internationale normen in de beschermingszones en de hoger gelegen zones.

Art. D. 158. Wanneer in een beschermingszone wordt vastgesteld dat het oppervlaktewater niet met de gebiedende waarden in overeenstemming is, kan de Regering de nodige maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat dit water de vereiste kwaliteit terugkrijgt.

De Regering kan bovendien een bepaald gebruik van het water van de beschermingszone tijdelijk onderbreken indien de reglementering van dit gebruik onder de bevoegdheid van het Gewest valt. In het tegenovergestelde geval betekent de Regering aan de bevoegde autoriteit de redenen die een tijdelijke opschorting van de machtiging van dit gebruik zouden kunnen rechtvaardigen. Afdeling 2. - Handelingen waarvoor een milieuvergunning of aangifte

vereist worden Art. D. 159. Aan een milieuvergunning of -aangifte volgens de regels omschreven bij het decreet van 11 maart 1999 kunnen onderworpen worden : 1° de lozing van afvalwater in gewoon oppervlaktewater;2° de lozing van industrieel afvalwater in openbare rioleringen, verzamelriolen voor afvalwater of kunstmatige afvoerwegen voor regenwater;3° de tijdelijke of vaste afzetting van verontreinigende stoffen op een plaats waar zij door een natuurlijk verschijnsel in het oppervlaktewater of in openbare rioleringen kunnen terechtkomen;4° de lozingen van motoren van vaartuigen in gewoon oppervlaktewater;5° lozingen van huishoudelijk afvalwater in openbare rioleringen, verzamelriolen voor afvalwater of kunstmatige afvoerwegen voor regenwater;6° lozingen van afvalwater uit de landbouw in openbare rioleringen, verzamelriolen voor afvalwater of kunstmatige afvoerwegen voor regenwater;7° de installatie van septische putten en gelijksoortige zuiveringssystemen;8° de onttrekking van oppervlaktewater dat zich niet in een tot drinkwater verwerkbare waterzone bevindt. Afdeling 3. - Gecombineerde aanpak

Art. D. 160. § 1. De stroomgebiedsoverheid draagt er zorg voor dat alle lozingen zoals bedoeld in paragraaf 2, in oppervlaktewateren worden beheerst overeenkomstig de in dit artikel uiteengezette gecombineerde aanpak. § 2. De stroomgebiedsoverheid draagt zorg voor de invoering en/of toepassing van : 1° de op de beste beschikbare techniek gebaseerde emissiebeheersingsmaatregelen, of 2° de toepasselijke emissiegrenswaarden, of, 3° in geval van diffuse effecten, de beheersingsmaatregelen, met inbegrip van de beste milieupraktijken, indien van toepassing, die zijn vervat in : 1° het deceet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;2° richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater;3° richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;4° de door de Regering vernoemde wetgevingen;5° andere relevante wetgeving; uiterlijk 22 december 2012, tenzij in de desbetreffende wetgeving anders bepaald. § 3. Wanneer op grond van een kwaliteitsdoelstelling of kwaliteitsnorm, vastgesteld overeenkomstig dit boek, of overeenkomstig andere wetgevende bepalingen strengere voorwaarden vereist zijn dan die welke zouden voortvloeien uit de toepassing van paragraaf 2, worden er dienovereenkomstig strengere emissiebeheersingsmaatregelen vastgesteld. Afdeling 4. - Bijzondere beschermingsmaatregelen en statistieken

Art. D. 161. Het is verboden : 1° vervuilende gassen, vloeistoffen die door de Regering zijn verboden, vaste afvalstoffen die vooraf aan een mechanische verbrijzeling werden onderworpen of water dat dergelijke stoffen bevat in de openbare rioleringen, de verzamelleidingen en het oppervlaktewater te brengen;2° voorwerpen te werpen of neer te leggen in en andere stoffen dan afvalwater in de openbare rioleringen, de verzamelleidingen en het oppervlaktewater te brengen. Art. D. 162. De Regering kan voorschriften opleggen met betrekking tot het onderhoud van de vijvers en andere watervlakken waarin zich geen stromend water bevindt met het oog op het verhoeden van de organische vervuiling die uit het ledigen of reinigen hiervan voortvloeit.

De Regering kan bovendien aan de overheden, belast met beheer van de straten en wegen, voorschriften opleggen ter aanvulling op de algemene normen voor wat het opvangen, bijeenbrengen, afvoeren en behandelen van het afvloeiwater betreft.

Art. D. 163. De Regering kan de lozingen in de binnenwateren reglementeren, afkomstig van de boten alsmede de maatregelen vaststellen, ertoe bestemd de vervuiling van het water in de binnenhavens te voorkomen.

Art. D. 164. De Regering kan de fabricage, de verkoop, het aanbod tot verkoop en het gebruik van producten reglementeren die, indien zij na gebruik in het rioleringswater of het oppervlaktewater terechtkomen, hetzij de vervuiling van het oppervlaktewater zouden kunnen veroorzaken, hetzij hierin de verschijnselen van zelfzuivering belemmeren, hetzij nadelig zouden kunnen zijn voor de werking van de installaties voor de zuivering van het afvalwater en de septische putten.

Art. D. 165.Wanneer individuele inlichtingen volstrekt noodzakelijk zijn voor het voorbereiden, het uitwerken of het uitvoeren van een reglementering inzake de bescherming van het oppervlaktewater tegen de vervuiling of voor het uitvoeren van de internationale verplichtingen, kan de Regering laten overgaan tot alle noodzakelijke onderzoekingen met het oog op het ter beschikking stellen van deze inlichtingen van de diensten van het Gewest die door haar worden aangeduid.

De bij die gelegenheid verzamelde individuele inlichtingen mogen alleen voor de volgende doeleinden worden gebruikt : 1° toepassing van de andere artikelen van onderhavig Boek en de reglementaire bepalingen krachtens deze genomen;2° opmaken van statistieken;3° wetenschappelijke navorsingen in het domein van de bescherming van het leefmilieu, op voorwaarde dat de houder van de gegevens zich vooraf schriftelijk ten aanzien van de Regering ertoe heeft verbonden geen gegevens ruchtbaar te maken, door derden ruchtbaar te laten maken of te publiceren op een dusdanige manier waardoor individuele toestanden aan het licht zouden kunnen worden gebracht. De Regering kan globale en anonieme statistieken publiceren, met uitsluiting van de gegevens waarvan, als gevolg van het beperkte aantal declaranten, de ruchtbaarmaking dusdanig van aard zou zijn dat hierdoor individuele toestanden aan het licht zouden kunnen worden gebracht.

Art. D. 166. Degene die, ongeacht te welke titel dan ook, in het bezit is van inlichtingen die industriële of handelsgeheimen zouden kunnen bevatten welke zijn bijeengebracht in uitvoering van onderhavig hoofdstuk, of van globale en anonieme statistieken die met behulp van deze inlichtingen zijn opgesteld en nooit door de Regering zijn gepubliceerd, mag deze inlichtingen, statistieken of informatie niet publiceren en deze al evenmin ter kennis brengen van niet-gekwalificeerde personen of diensten om er kennis van te nemen.

Behoudens indien er sprake is van een overtreding van onderhavig hoofdstuk, mogen deze inlichtingen, statistieken of informatie bovendien niet aan het licht worden gebracht in het geval beoogd door artikel 29 van het Wetboek van strafvordering en al evenmin in het geval van een getuigenis in rechte. HOOFDSTUK II. - Bescherming van het grond- en water gebruikt voor de winning van tot drinkwater verwerkbaar water Afdeling 1. - Algemene maatregelen van bescherming

Art. D. 167. Onverminderd de bepalingen met betrekking tot de wetgeving op de bescherming van het oppervlaktewater en met betrekking tot de afvalstoffen, neemt de Regering alle besluiten die noodzakelijk zijn om de concentratie van verontreinigende stoffen in het grondwater geleidelijk te verminderen en het tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater, tegen verontreiniging te beschermen.

Zij kan met name het lozen of opslaan van stoffen die het grondwater en tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater, kunnen verontreinigen, verbieden, reglementeren of aan milieuvergunning of aangifte onderwerpen.

Art. D. 168. De stroomgebiedsoverheid wijst binnen elk Waals stroomgebied alle waterlichamen aan die voor de onttrekking van tot drinkwater verwerkbaar water worden gebruikt en gemiddeld meer dan 10 m3 per dag leveren of meer dan 50 personen bedienen, alsmede de voor dat toekomstig gebruik bestemde waterlichamen.

De stroomgebiedsoverheid kan binnen elk Waals deelstroomgebied beginnen met het aanwijzen van alle waterlichamen die voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water worden gebruikt en dagelijks gemiddeld meer dan 10 m3 per dag leveren of meer dan 50 personen bedienen, alsmede de voor dat toekomstig gebruik bestemde waterlichamen.

Deze gegevens worden vervolgens samengevoegd en, in voorkomend geval, aangepast voor het aanwijzen, in elk Waals stroomgebied, van alle waterlichamen die voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water worden gebruikt en gemiddeld meer dan 10 m3 per dag leveren of meer dan 50 personen bedienen, alsmede de voor dat toekomstig gebruik bestemde waterlichamen.

De stroomgebiedsoverheid monitort overeenkomstig artikel 19 de waterlichamen die gemiddeld meer dan 100 m3 per dag leveren. De stroomgebiedsoverheid draagt zorg voor de nodige bescherming van de aangewezen waterlichamen met de bedoeling de achteruitgang van de kwaliteit daarvan te voorkomen, teneinde het niveau van zuivering dat voor de productie van voor menselijke consumptie bestemd water is vereist, te verlagen. Afdeling 2. - Handelingen waarvoor een milieuvergunning of aangifte

vereist worden Art. D. 169. Aan een milieuvergunning of -aangifte volgens de regels omschreven bij het decreet van 11 maart 1999 kunnen onderworpen worden : 1° winplaatsen van grondwater en tot drinkwater verwerkbaar water;2° de waterwinplaatsen gelegen in een gebied voor tot drinkwater verwerkbaar water;3° de aanvullingen en pogingen tot kunstmatige aanvulling van grondwater;4° de vrijwillige overbrenging van grondwater tussen de stroomgebieden;5° elke installatie en activiteit die een belangrijk negatief effect kunnen hebben, onderstrepen door de beschrijving van de effecten van de menselijke activiteit op de toestand van het water bedoeld in artikel 17. De milieuvergunning voor een waterwinplaats bepaalt de rechten en verplichtingen van de houder ervan, met name de waterhoeveelheid die jaarlijks gewonnen mag worden. Zij bepaalt eventueel de piëzometrische grenzen, alsmede de perken en het stelsel van de wincapaciteit. Zij bevat eveneens de voorschriften voor de controle op de gewonnen waterhoeveelheid.

De Regering waarborgt een duurzame rationele exploitatie van het water en de billijke verdeling ervan onder de verschillende houders van een milieuvergunning voor een waterwinplaats.

Art. D. 170. In afwijking van artikel 23, paragraaf 3, 11° kan een milieuvergunning of aangifte, met inachtneming van de voorschriften bepaald bij het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning vereist worden voor : 1° de herinjectie in dezelfde watervoerende laag van voor geothermische doeleinden gebruikt water;2° de injectie van water dat stoffen bevat ingevolge exploratie- en winningsactiviteiten van koolwaterstoffen of mijnbouw, en injectie van water om technische redenen, in geologische formaties waaruit koolwaterstoffen of andere stoffen zijn gewonnen of in geologische formaties die van nature blijvend ongeschikt zijn voor andere doeleinden;3° de herinjectie van uit mijnen en steengroeven gepompt grondwater of met civieltechnische bouw- of onderhoudswerkzaamheden geassocieerd grondwater;4° de injectie van aardgas of vloeibaar petroleumgas (LPG) voor opslag in geologische formaties die van nature blijvend ongeschikt zijn voor andere doeleinden;5° de injectie van aardgas of vloeibaar petroleumgas (LPG) voor opslag in andere geologische formaties indien het hoger belang van het waarborgen van de gasvoorziening zulks vereist en indien de injectie van dien aard is dat ieder onmiddellijk of toekomstig gevaar van verslechtering van de kwaliteit van ieder eventueel ontvangend grondwater wordt voorkomen;6° civieltechnische en bouw- en constructiewerkzaamheden en soortgelijke werkzaamheden op of in de grond die in contact komen met grondwater;7° lozingen van kleine hoeveelheden stoffen voor wetenschappelijke doeleinden, met het oog op karakterisering, bescherming of herstel van waterlichamen, welke beperkt blijven tot de hoeveelheden die strikt noodzakelijk zijn voor de nagestreefde doeleinden; op voorwaarde dat die lozingen niet verhinderen dat de voor dat grondwaterlichaam vastgestelde milieudoelstellingen worden bereikt. Afdeling 3. - Winningszones

Onderafdeling 1. - Waterwinningszones Art. D. 171. § 1. De Regering bepaalt : 1° de grenzen van de waterwinningszones alsmede de procedure voor de afbakening van die zones;2° de gevallen waarin een wijziging van de waterwinningszones is vereist. § 2. In geval van winning van tot drinkwater verwerkbaar water dat bestemd is om via leidingnetten te worden geleverd voor gemeenschappelijk verbruik, is de houder van de milieuvergunning voor een waterwinplaats verplicht een zakelijk recht te verkrijgen dat hem in staat stelt in het genot te treden van de binnen het waterwingebied gelegen onroerende goederen, behalve als het Gewest er eigenaar van is.

De Regering wordt gemachtigd verder te onteigenen ten einde de onteigende goederen voor de inrichting van de waterwinningszone te bestemmen.

Onderafdeling 2. - Voorkomingszones Art. D. 172. § 1. De Regering bepaalt de winplaatsen van water die voor een voorkomingszone in aanmerking komen. § 2. De voorkomingszone wordt vastgelegd en afgebakend door de Regering.

De Regering bepaalt de modaliteiten inzake vestiging van de voorkomingszones.

Art. D. 173. Onverminderd de bepalingen met betrekking tot de wetgeving op de bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreiniging en met betrekking tot de afvalstoffen kan de Regering binnen de voorkomingszones verbieden, reglementeren of aan milieuvergunning of aangifte onderwerpen : het vervoeren, opslaan, deponeren, afvoeren, ingraven, storten en uitstrooien van stoffen die het water kunnen verontreinigen en alle kunstwerken, activiteiten, werken, beplantingen en installaties, alsook wijzigingen van de bodem en van de ondergrond die het water verontreinigen.

Art. D. 174. § 1. Wanneer als gevolg van een maatregel genomen in uitvoering van artikel 173, gebouwen, inrichtingen, werken, kunstwerken of beplantingen moeten worden gebouwd, verbouwd of gesloopt, of wanneer werkzaamheden moeten worden stopgezet, beperkt of omgeschakeld, is de houder van de milieuvergunning, bij gebreke aan tegemoetkoming van de Regering krachtens artikel 178 of krachtens de wetgeving betreffende de afvalstoffen, ertoe gehouden de daaruit voortvloeiende rechtstreekse en materiële schade te vergoeden.

Het eerste lid is slechts van toepassing op de bestaande gebouwen, inrichtingen, werken, kunstwerken en beplantingen en op de dag van de aanvraag van de milieuvergunning uitgeoefende werkzaamheden. § 2. Wanneer overeenkomstig § 1 verschillende houders van de milieuvergunning verplicht zijn een vergoeding te storten, betalen zij hun aandeel daarin naar rata van de waterhoeveelheden bepaald in de milieuvergunning.

Elke nieuwe houder van de milieuvergunning die zich in een afgebakende voorkomingszone vestigt, wordt ertoe gehouden de houders van de afgegeven milieuvergunningen of het Gewest een deel van het bedrag van de door hen betaalde vergoedingen terug te betalen.

De Regering bepaalt de berekeningsregelen en de terugbetalingsmodaliteiten. § 3. Met toepassing van artikel 318, § 2, 12°, kan de Regering optreden en de verschillende percentages van haar tegemoetkoming in de vergoeding van de in § 1 bedoelde maatregelen vaststellen, rekening houdend met de hydrogeologische situatie van de voorkomingszone.

Onderafdeling 3. - Toezichtszones Art. D. 175. § 1. De Regering kan toezichtszones vaststellen en afbakenen waarvan zij de vestigingsmodaliteiten bepaalt. § 2. De artikelen 173 en 174 zijn van toepassing op de toezichtszones.

Het Gewest zorgt voor de in artikel 174 bedoelde vergoeding. § 3. Elke nieuwe houder van de milieuvergunning die zich in een toezichtszone vestigt, wordt ertoe gehouden het bedrag van de door het Gewest betaalde vergoeding geheel of gedeeltelijk terug te betalen aan het Gewest. De Regering bepaalt de berekeningsregelen en de modaliteiten van die terugbetaling. Afdeling 4. - Bijzondere maatregelen

Art. D. 176. Wanneer individuele inlichtingen noodzakelijk zijn voor de voorbereiding, de uitwerking of de uitvoering van een reglementering inzake bescherming, van het grondwater tegen verontreiniging of voor de uitvoering van de in § 2 bedoelde internationale verplichtingen, kan de Regering elk onderzoek uitvoeren dat noodzakelijk is ten einde die inlichtingen ter beschikking te stellen van de diensten van het Gewest die zij aanwijst.

De bij die gelegenheid verzamelde individuele inlichtingen mogen alleen voor de volgende doeleinden worden gebruikt : 1° toepassing van de andere artikelen van dit deel;2° opmaken van statistieken;3° wetenschappelijk onderzoek inzake bescherming van het leefmilieu, voor zover de bezitter van de gegevens zich er ten opzichte van de Regering vooraf schriftelijk toe verbindt noch die gegevens te verspreiden of door derden te laten verspreiden noch te publiceren op zulke manier dat individuele toestanden onthuld zouden kunnen worden. HOOFDSTUK III. - Territoriale bevoegdverklaring Art. D. 177. Om de waterkwaliteit te beschermen, kan de Regering alle nodige maatregelen treffen om het gebruik van stoffen te reglementeren zoals organische of meststoffen die in het kader van landbouwactiviteiten worden uitgestrooid.

Hiervoor kan ze o.a. : 1° zones aanduiden die een beschermingsstatuut kunnen krijgen in functie van de bijzondere milieubelasting die ze ondergaan;2° programma's voorzien om de uitstrooiingen bedoeld in dit artikel te beperken. TITELVIII. - Financiering van het beheer van de natuurlijke cyclus Art. D. 178. De Regering kan subsidies aan de ondernemingen toekennen die een uitzonderlijk hoge financiële last dragen om te voldoen aan de voorwaarden waarop hen een milieuvergunning is verleend.

De Regering stelt de regels vast volgens dewelke deze subsidies worden toegekend.

De Regering kan subsidies aan de ondernemingen toekennen die tot één of tot verscheidene industriële sectoren behoren welke navorsingen en tests hebben ondernomen of gaan ondernemen teneinde hetzij een minder vervuilende fabricagewerkwijze te ontdekken, hetzij een doeltreffender werkwijze voor zuivering.

De Regering bepaalt de voorwaarden voor de toekenning van deze subsidies.

Art. D. 179. Er wordt een wetenschappelijke en technische dienst van het water opgericht die de navorsingen en de verspreiding van de resultaten inzake de bescherming van het oppervlaktewater coördineert; deze dienst oriënteert de navorsingen in de nieuwe domeinen, met name afhankelijk van de voorstellen die aan deze dienst door de zuiveringsinstellingen worden gedaan.

Deel III. - Beheer van de antropogene watercyclus TITEL I. - Fases van de antropogene watercyclus HOOFDSTUK I. - Waterproductie en -verdeling Afdeling 1. - Voor menselijke consumptie bestemd water

Onderafdeling 1. - Doelstellingen en definities Art. D. 180. De Regering zal ervoor zorgen dat de toepassing van de overeenkomstig deze afdeling genomen maatregelen er in geen geval, direct of indirect, toe leidt dat de huidige kwaliteit van het voor menselijke consumptie bestemde water afneemt, voor zover dit een invloed kan hebben op de bescherming van de menselijke gezondheid, of dat de verontreiniging van het voor de drinkwaterproductie bestemde water toeneemt.

Art. D. 181. In de zin van deze afdeling verstaat men onder : 1° "abonnee" : a) elke houder van een recht van eigendom, vruchtgebruik, blote eigendom, gebruik, woning, oppervlakte, erfpacht op een gebouw dat op de openbare distributie aangesloten is;b) elke houder van een contract voor wateraankoop voor eigen verbruik zonder beroep te moeten doen op een openbaar waterdistributienetwerk;2° "verbruiker" : elke persoon die het genot heeft van het door een leverancier beschikbaar gestelde water;3° "private distributie-installatie" : de leidingen en apparaten die stroomafwaarts van het verbindingspunt ingericht zijn. De kranen, leidingen en apparaten die na het verbindingspunt zijn ingericht, maken deel uit van de privé-installatie voor waterdistributie; 4° "aansluitingspunt" : de grens tussen het distributienet en de privé-distributieinstallatie die onmiddellijk na de meter ligt.Bij gebrek aan meter wordt dit verbindingspunt bepaald bij overeenkomst tussen de abonnee en de leverancier.

Onderafdeling 2. - Toepassingsgebied Art. D. 182. § 1. Deze afdeling is van toepassing op het voor menselijke consumptie bestemde water, met uitzondering van : 1° het natuurlijke mineraalwater;2° het geneeskrachtige water;3° het voor menselijke consumptie bestemde water afkomstig uit een individuele bron die gemiddeld minder dan 10 m3 per dag produceert of minder dan 50 personen bevoorraadt, tenzij het water in het kader van een commerciële, toeristische of openbare activiteit geleverd wordt. § 2. De leverancier van het in § 1, 3°, bedoelde water is verplicht de betrokken bevolking kennis te geven van mogelijke risico's en van elke maatregel die genomen kan worden om de menselijke gezondheid te beschermen tegen de nefaste gevolgen van verontreiniging van het voor menselijke consumptie bestemde water.

Als bovendien blijkt dat de kwaliteit van dat water potentieel gevaarlijk is voor de menselijke gezondheid, moet de leverancier de verbruikers op de gepaste manier adviseren. § 3. In geval van bevoorrading vanaf een alternatieve hulpbron of op een wijze die waterdistributie via leidingen aanvult, worden beide bevoorradingscircuits totaal gescheiden door de abonnee, zonder fysieke verbinding.

Onderafdeling 3. - Verplichtingen van de leverancier A. Algemene verplichtingen Art. D. 183. De Regering bepaalt de in acht te nemen procedure als afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van het voor menselijke consumptie bestemde water.

Ze wijst de bevoegde overheden aan die moeten tussenkomen en bepaalt de minimale maatregelen die de leveranciers moeten nemen om de risico's voor de verbruikers te voorkomen en om het water weer te zuiveren en te reinigen.

Art. D. 184. Onverminderd de afwijkingen bedoeld in artikel 191 is het verboden water voor menselijke consumptie te leveren als niet gegarandeerd kan worden dat het zuiver en rein is.

Overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling is het water voor menselijke consumptie zuiver en rein als het : 1° geen micro-organismen, parasieten of andere stoffen bevat in hoeveelheden of concentraties die gevaarlijk kunnen zijn voor de menselijke gezondheid, 2° voldoet aan de minimumvereisten die de Regering overeenkomstig artikel 185 bepaalt. Art. D. 185. De Regering bepaalt de minimumvereisten inzake zuiverheid en reinheid van het voor menselijke consumptie bestemde water, met inbegrip van : 1° de microbiologische parameterwaarden;2° de chemische parameterwaarden;3° de indicatieve parameters die enkel voor controledoeleinden en voor de toepassing van artikel 190, § 5, eerste lid, vastgelegd worden. Art. D. 186. De Regering bepaalt de lijst en de maximale dosissen van de stoffen en materialen die gebruikt mogen worden bij de bereiding of de distributie van het voor menselijke consumptie bestemde water.

De leverancier neemt de nodige maatregelen opdat het concentratieniveau van de stoffen of materialen die bestemd zijn voor nieuwe installaties of voor de versterking of de reparatie van bestaande installaties en die gebruikt worden bij de bereiding of de distributie van water voor menselijke consumptie, alsmede het concentratieniveau van de vuildeeltjes voortgebracht door die voor nieuwe installaties bestemde stoffen of materialen, in het water voor menselijke consumptie niet hoger zou zijn dan het niveau vereist om het doel te bereiken waarvoor ze gebruikt worden en opdat ze geen afbreuk zouden doen aan de bescherming van de menselijke gezondheid waarin deze afdeling voorziet, noch rechtstreeks noch onrechtstreeks.

Art. D. 187. § 1. De overeenkomstig artikel 185 vastgelegde parameterwaarden worden in acht genomen op het punt waar : 1° binnen lokalen of in een gebouw het via een distributienetwerk geleverde water uit de kranen komt die normaliter voor menselijke consumptie gebruikt worden;2° het door een tankauto of -schip geleverde water uit de tankauto of het tankschip komt. § 2. Behalve op de in § 3 bedoelde plaatsen wordt de leverancier geacht te hebben voldaan aan zijn verplichtingen in de zin van de artikelen 184 en 190, § 2, wanneer kan worden vastgesteld dat de niet-inachtneming van de overeenkomstig artikel 185 vastgestelde parameterwaarden toe te schrijven is aan de privé-installatie voor waterdistributie of aan het onderhoud daarvan. § 3. In de lokalen en in gebouwen waar het publiek van water wordt voorzien, wordt de privé-installatie voor waterdistributie gecertificeerd door een erkende instelling overeenkomstig de door de Regering bepaalde regels.

Elk gebouw waarvan de eerste bewoning als huisvesting op een door de Regering te bepalen datum volgt, is onderworpen aan dezelfde regels.

De Regering bepaalt de lijst van de categorieën lokalen en inrichtingen die onder de bepalingen van deze paragraaf vallen, en bepaalt een procedure en termijnen voor de certificering van de private binneninstallaties. § 4. Als het gevaar bestaat dat het water niet voldoet aan de overeenkomstig artikel 185 vastgestelde parameterwaarden, moet de leverancier : 1° de geschikte maatregelen nemen om dat gevaar te beperken of uit te sluiten, o.a. door de eigenaars eventueel herstelmaatregelen aan te bevelen; 2° en/of geschikte behandelingstechnieken aanwenden om de aard of de eigenschappen van het water vóór de levering zodanig te wijzigen dat het gevaar na de levering wordt verkleind of uitgesloten; 3° en de betrokken verbruikers informeren en adviseren i.v.m. eventueel te nemen aanvullende herstelmaatregelen.

B. Controle Art. D. 188. § 1. Om na te gaan of het voor menselijke consumptie bestemd water aan de vereisten van deze afdeling en, meer bepaald, aan de overeenkomstig artikel 185 vastgelegde parameterwaarden voldoet, wordt een jaarlijks controleprogramma door de leverancier opgemaakt en uitgevoerd.

Hij maakt het jaarlijkse programma over aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water.

Hij neemt monsters die representatief zijn voor de kwaliteit van het gedurende het jaar verbruikte water.

Als het voor menselijke consumptie bestemde water bij de bereiding of distributie gedesinfecteerd wordt, controleert de leverancier of de desinfectiebehandeling doeltreffend is en vergewist hij zich ervan dat besmetting door subproducten van de desinfectie tot een minimum wordt herleid, zonder de desinfectie in het gedrang te brengen. § 2. De Regering bepaalt de modaliteiten betreffende de jaarlijkse controleprogramma's bedoeld in § 1, alsmede de plaatsen van monsterneming en de informatieverstrekking. Zij bepaalt met name de te analyseren parameters en de minimale frequenties van de monsternemingen en analyses. § 3. De analyses worden toevertrouwd aan een laboratorium erkend krachtens de federale wetgeving betreffende de erkenning van certificerings- en controle-instellingen alsmede proeflaboratoria, dat op zijn minst beschikt over een systeem van analytische kwaliteitscontrole.

De monsternemingen worden uitgevoerd door daartoe erkende instellingen.

De Regering bepaalt de modaliteiten voor de analyse van de parameters en voor de monsterneming. § 4. De leverancier laat, overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 183, een aanvullende controle uitvoeren door een erkend laboratorium indien er redenen zijn om aan te nemen dat het water stoffen of micro-organismen bevat waarvoor geen parameterwaarden overeenkomstig artikel 185 zijn vastgelegd en waarvan de hoeveelheid of het aantal gevaar voor de menselijke gezondheid kan inhouden.

Art. D. 189. Met inachtneming van de principes betreffende de bescherming van het privé-leven en na de bewoners 48 uur op voorhand schriftelijk te hebben verwittigd, krijgen de aangestelden van de leverancier, op vertoon van een dienstkaart en van hun identiteitskaart, alsmede de controle-instellingen tussen 8 en 20 uur in het bijzijn van de bewoners of hun vertegenwoordiger vlot en veilig toegang tot de aansluiting en de privé-installatie voor waterdistributie om alle handelingen i.v.m. de controle van de waterkwaliteit uit te voeren.

C. Herstelmaatregelen en gebruiksbeperkingen Art. D. 190. § 1. Onder voorbehoud van artikel 187, § 2, geeft de leverancier het Directoraat-generaal natuurlijke hulpbronnen en energie, Afdeling Water, onmiddellijk kennis van de niet-inachtneming van de overeenkomstig artikel 185 vastgelegde parameterwaarden en voert een onderzoek naar de oorzaak daarvan. Laatstgenoemde gaat na of de niet-inachtneming gevaar voor de menselijke gezondheid inhoudt. Als dat het geval is, maakt het zijn conclusies, zodra die gekend zijn, over aan de leverancier en aan de burgemeester(s) van de betrokken gemeente(n). § 2. De leverancier neemt zo spoedig mogelijk de nodige herstelmaatregelen om de waterkwaliteit weer op peil te brengen. Hij geeft voorrang aan de toepassing ervan, gelet met name op de mate waarin de relevante parameterwaarde is overschreden en op het mogelijke gevaar voor de menselijke gezondheid.

Als het Directoraat-generaal natuurlijke hulpbronnen en energie, Afdeling Water, overeenkomstig § 1 een risico voor de menselijke

gezondheid heeft vastgesteld, wordt het in kennis gesteld van elke maatregel die de leverancier treft, en van de evolutie van de toestand.

Als eerstgenoemde van mening is dat de niet-naleving van de parameterwaarden gevaar inhoudt voor de menselijke gezondheid, informeert de leverancier de verbruikers onmiddellijk over de toestand en geeft hij hen in voorkomend geval kennis van de genomen of te nemen herstelmaatregelen. § 3. Als het voor menselijke consumptie bestemde water potentieel gevaar voor de menselijke gezondheid inhoudt, onderbreekt de leverancier de distributie ervan, beperkt hij het gebruik ervan of treft hij de nodige maatregelen om de menselijke gezondheid te beschermen, ongeacht het feit of de overeenkomstig artikel 185 vastgelegde parameterwaarden in acht genomen werden.

In dat geval informeert hij onmiddellijk verbruikers en abonnees en geeft hij hen de nodige aanbevelingen.

De leverancier beslist welke maatregelen genomen moeten worden rekening houdende met de risico's die een onderbreking van de distributie of een gebruiksbeperking van het voor menselijke consumptie bestemde water inhouden voor de menselijke gezondheid. Zijn beslissing wordt onmiddellijk voor informatie en eventueel advies aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water overgemaakt. § 4. In geval van dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het potentiële gevaar voor de menselijke gezondheid en het onvermogen van de leverancier, kan de Regering of haar gemachtigde al de in § 3 bedoelde maatregelen nemen. § 5. De Regering kan regels van goede praktijk uitvaardigen zodat de leverancier kan voldoen aan zijn verplichtingen overeenkomstig paragraaf 3.

Art. D. 191.Wanneer op de in artikel 187, § 3, bedoelde plaatsen kan worden vastgesteld dat de niet-inachtneming van de overeenkomstig artikel 185 vastgelegde parameterwaarden toe te schrijven is aan de privé-installatie voor waterdistributie of aan het onderhoud daarvan, stelt de leverancier de erkende instelling die voor de certificering instaat, zoals bepaald in artikel 187, § 3, onmiddellijk in kennis van de overeenkomstig artikel 190 genomen herstelmaatregelen.

D. Afwijkingen Art. D. 192. § 1. De Regering kan in overleg met het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water voorzien in afwijkingen van de parameterwaarden voor zover ze geen potentieel gevaar opleveren voor de menselijke gezondheid en wanneer er geen ander redelijk middel bestaat om de levering van voor menselijke consumptie bestemd water in het desbetreffende gebied te handhaven. Als de Regering het advies van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water afwijst, motiveert ze haar beslissing.

De afwijkingen zijn beperkt in de tijd en mogen niet langer duren dan drie jaar. Na afloop van die termijn maakt de Regering een balans op om na te gaan of voldoende vooruitgang werd geboekt. De Regering kan een tweede afwijking voor een periode van drie jaar toekennen. In uitzonderlijke gevallen kan de Regering, na advies van de Europese Commissie, een derde afwijking van maximum drie jaar toekennen.

Elke afwijking die de Regering toestaat, gaat vergezeld van de volgende gegevens : - de redenen ervoor; - de bedoelde parameter; - een passend controleschema dat voorziet in een verhoogde controlefrequentie en in de nodige herstelmaatregelen; - de duur ervan.

De afwijkingen mogen niet betrekking hebben op giftige en microbiologische factoren. § 2. De leverancier die in aanmerking komt voor één of meer afwijkingen waarin dit artikel voorziet, stelt de belanghebbende verbruikers zo spoedig mogelijk en op de gepaste wijze in kennis van de afwijking en van voorwaarden die ermee gepaard gaan. Hij geeft ook aanbevelingen aan specifieke verbruikersgroepen voor wie de afwijking een bijzonder risico kan inhouden.

De leverancier informeert het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water over alle maatregelen die overeenkomstig het vorige lid genomen worden.

E. Informatie Art. D. 193. § 1. De leverancier informeert zijn abonnees minstens één keer per jaar over de kwaliteit van het water geleverd in de loop van het afgelopen kalenderjaar. De informatie gaat vergezeld van het advies van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water over de eventuele weerslag van het geleverde water op de gezondheid van de verbruikers.

De leverancier verstrekt aan elke verbruiker die erom verzoekt gepaste en recente gegevens over de kwaliteit van het water in het distributiegebied dat hij bevoorraadt. § 2. De leverancier verstrekt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water alle gegevens over de waterkwaliteit en -levering die ze nodig heeft om deze afdeling uit te voeren en om haar Europese en internationale verplichtingen na te komen.

De regering stelt de modaliteiten vast betreffende de inhoud, de vorm en de procedure voor het mededelen van die inlichtingen. § 3. De Regering bezorgt het Waalse Parlement een jaarverslag over de kwaliteit van het voor menselijke consumptie bestemde water. Dat verslag betreft o.a. de kwaliteit van het Waalse consumptiewater, de niet-inachtneming van de parameterwaarden door de verschillende leveranciers, de toegestane afwijkingen en de voornaamste herstelmaatregelen uitgevoerd om de kwaliteit van het voor menselijke consumptie bestemde water te herstellen. Afdeling 2. - Algemene voorwaarden voor waterdistributie in Wallonië

Onderafdeling 1. - Definities Art. D. 194. In de zin van deze afdeling verstaat men onder : 1° "abonnee" : elke houder van een recht van eigendom, vruchtgebruik, blote eigendom, gebruik, woning, oppervlakte, erfpacht op een gebouw dat op de openbare distributie aangesloten is;2° "private distributie-installatie" : de leidingen en toestellen die stroomafwaarts de meter geïnstalleerd zijn. Onderafdeling 2. - Toegang tot de openbare waterdistributie en -aansluiting Art. D. 195. Elke houder van een zakelijk recht op een gebouw mag bedoeld gebouw op eigen verzoek en voor eigen rekening op het net van de openbare waterdistributie laten aansluiten.

De eventuele uitbreiding van het net van de verdeler die nodig is voor de aansluiting van het gebouw is voor rekening van de verzoeker : - integraal als het gaat om een verkaveling in de zin van artikel 89 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium; - integraal als het gaat om een uitbreiding buiten een bestaande openbare weg; - verder dan de eerste vijftig meters, als het gaat om een andere aanvraag tot uitbreiding, waarbij de uitbreiding over de eerste vijftig meters ten laste valt van de verdeler.

Art. D. 196. § 1. De aansluitingswerken zijn voor rekening van de abonnee en maken het voorwerp uit van een bestek.

De aansluiting wordt integraal betaald vóór de inbedrijfstelling ervan.

Als de abonnee verzoekt om de wijziging van de aansluiting of om de stopzetting van de dienst, zijn de werken eveneens voor zijn rekening en wordt een bestek opgemaakt.

Het bestek wordt aan de verzoeker overgemaakt binnen tien kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag.

Een voorschot van hoogstens 50 % van het bestek kan door de verdeler geëist worden.

Behalve overmacht wordt het werk door de verdeler uitgevoerd binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van de uitdrukkelijke instemming van de verzoeker met het uitvoeringsbestek en onder voorbehoud van de uitvoeringsvoorwaarden waarin het voorziet. § 2. Als de abonnee om de stopzetting van de dienst verzoekt, neemt de verdeler alle technische maatregelen om de veiligheid en de gezondheid niet in het gedrang te brengen.

Als de abonnee niet de gebruiker is, mag de aanvraag slechts met de uitdrukkelijke instemming van de gebruiker in overweging worden genomen. § 3. De verdeler draagt de kosten van de wijzigingen die hij op de aansluiting uitvoert. § 4. Onverminderd artikel 198 behoort de aansluiting toe aan de verdeler. Hij is er verantwoordelijk voor en staat in voor haar onderhoud.

Art. D. 197. Elke aansluiting wordt van een meter voorzien.

Voor nieuwe aansluitingen wordt een meter geplaatst om het verbruik van elke woning, commerciële activiteit of gebouw afzonderlijk te meten.

Voor bestaande aansluitingen kan de verdeler op eigen kosten in overeenstemming met de abonnee of op diens verzoek in een te zijner beschikking gesteld technisch lokaal de meter die het verbruik van verschillende woningen, commerciële activiteiten of gebouwen meet, vervangen door een set meters waarmee het verbruik van elke woning, commerciële activiteit of gebouw afzonderlijk gemeten kan worden. In dat geval wordt voorzien in een bijkomende meter om het gemeenschappelijke verbruik te meten.

De Regering bepaalt de voorwaarden die de verdeler moet vervullen bij de uitvoering van de aansluiting.

Art. D. 198. De abonnee en de gebruiker treffen alle maatregelen om beschadiging van de meter te voorkomen. Ze geven de verdeler kennis van elke beschadiging.

Ze zijn verantwoordelijk voor vorstschade aan de meter en voor het gedeelte van de aansluiting gelegen binnen elk gebouw waar zich een meter bevindt, behalve als vast staat dat de verdeler een fout heeft begaan bij het ontwerpen of het plaatsen van de aansluiting.

De verdeler informeert de abonnees minstens één keer per jaar of op hun verzoek over de maatregelen ter voorkoming van elke beschadiging van de meter.

Elke meter wordt voorzien van zegels die niet vervalst mogen worden op straffe van een boete waarvan de modaliteiten door de Regering bepaald worden, onverminderd een eventuele onmiddellijke onderbreking van de dienst.

Art. D. 199. Bij verandering van abonnee verwittigen de voormalige en de nieuwe houder van zakelijke rechten op het aangesloten gebouw de verdeler; zolang ze die verplichting niet nakomen, dragen ze de lasten van de dienst.

De Regering bepaalt de modaliteiten van die verplichting.

Onderafdeling 3. - Bevoorrading, gebruik en bescherming van de installaties A. Terbeschikkingstelling Art. D. 200. Naast de wettelijke en reglementaire voorschriften bedoeld in de artikelen 180 tot 193, 411 tot 415 en 430, voert de verdeler zijn opdracht van openbare dienst uit wanneer hij de op het openbare distributienet aangesloten gebouwen regelmatig bevoorraadt, behoudens uitzonderlijke omstandigheden of omstandigheden die redelijkerwijs niet beheerst kunnen worden.

De Regering bepaalt de voorwaarden van een regelmatige bevoorrading.

Alle werken die nuttig zijn om de bevoorrading te waarborgen, worden zo spoedig mogelijk door de verdeler uitgevoerd.

Art. D. 201. Elke klacht van een gebruiker van de dienst wordt onmiddellijk in aanmerking genomen; de verdeler wijst binnen zijn midden personen aan die de klachten in ontvangst nemen en behandelen.

Art. D. 202. De openbare watervoorziening van een gebouw dat gedeeltelijk of geheel voor woning bestemd is, mag slechts afgesloten worden : - voor de bescherming van de openbare gezondheid, de salubriteit, de continuïteit van de dienst; - op verzoek van de gebruiker; - ter uitvoering van een rechterlijke beslissing wegens niet-betaling waarbij de distributie onderbroken mag worden; - als behoorlijk vastgesteld is dat de toegang tot de meter verhinderd wordt, overeenkomstig artikel 198.

De openbare watervoorziening van een gebouw dat niet voor woning bestemd is mag slechts afgesloten worden : - in de gevallen bepaald bij of krachtens het decreet; - op verzoek van de gebruiker; - bij niet-betaling na aanmaning; - als behoorlijk vastgesteld is dat de toegang tot de meter verhinderd wordt, overeenkomstig artikel 207.

Als de dienst om veiligheids- of openbare gezondheidsredenen onderbroken wordt, verwittigt de verdeler onmiddellijk de burgemeester van betrokken gemeente en geeft hij hem kennis van de gronden van de onderbreking.

Als de dienst onderbroken wordt na een rechterlijke beslissing, wordt de voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zo spoedig mogelijk door de verdeler verwittigd.

De bijzondere bepalingen betreffende de onderbreking van de dienst worden door de Regering bepaald.

Art. D. 203. De verdeler kan de dienst opschorten in geval van overmacht of telkens als de noodzaak van herstel-, vernieuwings-, wijzigings-, verplaatsings-, onderhouds- of exploitatiewerken het rechtvaardigt.

De verdeler doet er alles aan om de onderbrekingen uit te voeren op tijdstippen waarop de gezamenlijke verbruikers zo min mogelijk hinder ondervinden en beperkt het aantal en de duur ervan.

Behoudens dringende noodzakelijkheid worden de gebruikers drie werkdagen op voorhand d.m.v. een omzendbrief of een openbaar bericht verwittigd.

Onverminderd artikel 200 en artikelen 180 tot 193, 411 tot 415 en 430 komt de verdeler de verplichting na waarbij alle middelen ingezet moeten worden om de handelingen van de dienst uit te voeren.

B. Gebruik en bescherming van de installaties Art. D. 204. De Regering bepaalt de voorschriften van technische aard waarop de normen voor de bescherming van de installaties berusten.

Ze kan ook de voorwaarden bepalen voor de verwezenlijking en het gebruik van de private binneninstallaties van de gebruikers en abonnees.

Art. D. 205. De gebruiker zorgt voor een zuinig watergebruik en houdt rekening met de beslissingen en richtlijnen van de verdeler waarbij het watergebruik beperkt wordt in geval van droogte, van technische incidenten of van problemen i.v.m. de kwaliteit van het water, onverminderd de bevoegdheden waarover de bevoegde overheden beschikken.

Art. D. 206. De abonnees en de gebruikers treffen de nodige maatregelen om hun installaties te beschermen tegen alle eventuele ongevallen te wijten aan een drukvariatie of aan de tijdelijke opschorting van de dienst.

De verdeler verstrekt minstens jaarlijks of op verzoek van de abonnees of gebruikers nuttige informatie voor de bescherming van de installaties.

C. Toegang tot de installaties en de meters Art. D. 207. Mits inachtneming van de beginselen inzake bescherming van het privé-leven en na schriftelijke verwittiging van de bewoners binnen minimum de voorafgaande achtenveertig uren krijgen de aangestelden van de verdeler die over een dienstkaart en hun identiteitskaart beschikken tussen acht en twintig uur vlotte en veilige toegang tot de aansluiting en de privé-distributie-installatie om elke handeling uit voeren i.v.m. de meting van het verbruik en de controle van de installaties en de meter.

Onderafdeling 4. - Registratie van het verbruik Art. D. 208. De verbruikte volumes worden geregistreerd d. m.v. een meter die door de verdeler geplaatst wordt. Het tijdstip en de periodiciteit van de meting van de verbruikte volumes worden door de verdeler bepaald. De meting wordt minstens één keer per jaar uitgevoerd en de gebruiker verleent de verdeler de fysische toegang tot de installaties om die meting minstens één keer om de vijf jaar uit te voeren.

Onderafdeling 5. - Informatie Art. D. 209. De verdeler legt een lijst van de geldende tarieven alsook de technische en administratieve voorschriften ter inzage van de gebruiker.

De verdeler is verplicht de gebruikers actief te informeren over de technische en administratieve voorwaarden waaronder de kwaliteit van de door hem verstrekte dienst wordt bepaald.

Bepaalde gegevens worden mogelijkerwijs evenwel niet meegedeeld als de mededeling de bescherming van het privé-leven belet, tegen het algemeen belang indruist of de openbare veiligheid in het gedrang zou kunnen brengen.

Behoudens andersluidende wetsbepaling kan de verdeler op verzoek en met de instemming van de gebruiker hem elk gegeven i.v.m. de stand van zijn rekeningen meedelen, alsook aan de instellingen die een opdracht inzake sociale begeleiding vervullen. HOOFDSTUK II. - Herstel van schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater Art. D. 210. § 1. De uitbater van een grondwaterwinning en de bouwheer van de publieke of private werken die door hun activiteit een daling van de grondwaterlaag veroorzaken, zijn objectief aansprakelijk : 1° voor de schade aan de oppervlakte die eruit voortvloeit voor de onroerende goederen en voor de machines en installaties geïncorporeerd in deze onroerende goederen;2° de nadelen veroorzaakt door de niet-bezetting of het niet-gebruik van de geteisterde goederen, indien de niet-bezetting of het niet-gebruik voor oorzaak heeft de schade voortvloeiend uit de daling van de waterlaag;3° de kosten van herhuisvesting en verhuis van de bewoners van de geteisterde goederen. Elke schade bedoeld in het eerste lid wordt verondersteld veroorzaakt te zijn door een daling van de waterlaag uitgelokt door de activiteit van de uitbater van een grondwaterwinning of de bouwheer van publieke of private werken, tenzij deze bewijzen dat hun activiteit hetzij de daling van de grondwaterlaag, hetzij de daaruit voortvloeiende schade niet veroorzaakt hebben. § 2. Hoe dan ook, wanneer onder hen die deze gezamenlijke activiteit hebben uitgeoefend, sommigen het deden met inachtname van de wettelijke bepalingen en de reglementen betreffende het volume van uitwinning van grondwater, terwijl anderen ze overtraden gedurende geheel of een deel van de periode waarin de daling van de grondwaterlaag zich voordeed door onwettige afname van een volume van meer dan 96 m3 per dag, zijn de hiernavolgende regels van toepassing bij afwijking van artikel 1214, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek : 1° de uitbater of de bouwheer die wettelijk, gedurende gans de uitwinningsperiode, water heeft uitgewonnen en die het slachtoffer heeft moeten vergoeden overeenkomstig § 1, heeft het recht de volledige terugbetaling te eisen van de betaalde vergoeding, meer de intresten, ten laste van gelijk welke uitbater of bouwheer die het water onwettelijk putte, en dit zelfs indien de overtreding slechts een deel van de hiervoorgenoemde periode duurde;2° de uitbater of de bouwheer die onwettelijk, gedurende gans de hiervoorgenoemde periode of gedurende een deel van deze periode, water putte, mag geen enkel deel opeisen, of het ook zij ten laste van een uitbater of een bouwheer die wettelijk water putte. § 4. Indien dezen die een gezamenlijke activiteit, bedoeld in § 2, uitoefenden met inachtname van de wettelijke bepalingen en reglementen betreffende het volume van grondwaterwinning en enkelen onder hen een fout begingen in de zin van artikel 1382 e.v. van het Burgerlijk Wetboek, wordt er rekening gehouden met het bestaan van deze fout voor de toepassing van de solidariteitsregel bedoeld in § 2. § 5. Het huidige hoofdstuk is niet van toepassing op de schade voortvloeiend uit de drooglegging van de mijnen.

Art. D. 211. Enkel de vrederechter is bevoegd om kennis te nemen in eerste aanleg, welk ook het bedrag is van de vraag, van de vorderingen gesteund op het huidige hoofdstuk.

Hij beslist in laatste aanleg op de vragen betreffende het bedrag dat 12 500 euro niet overschrijdt.

Art. D. 212. De dagvaarding voor de vrederechter dient, op straffe van onontvankelijkheid van de vordering, te worden voorafgegaan door een verzoeningspoging, gedaan door oproeping in verzoening voor de vrederechter.

Indien de aansprakelijkheid niet wordt betwist, zijn de gedaagden verplicht een voorstel van schadevergoeding te doen binnen een termijn van drie maanden vanaf de eerste verschijning in verzoening, of, in geval van hoogdringendheid, binnen de termijn vastgesteld door de vrederechter.

Het proces-verbaal van verschijning vermeldt het akkoord of het niet-akkoord. Het bedrag van het eventuele aanbod wordt erin vermeld.

Een uitgifte van het proces-verbaal bekleed met de uitvoerende formule wordt afgeleverd.

In geval van niet-akkoord moet de benadeelde persoon, op straffe van onontvankelijkheid van de vordering, de dagvaarding inleiden voor de vrederechter binnen de drie maanden die volgen op afgifte van de uitgifte van proces-verbaal dat het niet-akkoord vaststelt.

Art. D. 213. § 1. De eisers dienen vooraf de schade te laten vaststellen door de bevoegde beambten van het Ministerie van het Waalse Gewest die ertoe gehouden zijn de vaststelling te doen en te betekenen aan eisers binnen een termijn van veertig dagen vanaf de aanvraag tot vaststelling gedaan bij een per post aangetekende brief.

De vaststelling gedaan vóór 17 januari 1986 door de bevoegde beambten in toepassing van de wet van 10 januari 1977 regelende het herstel van de schade veroorzaakt door grondwaterwinning en pomping, zijn eveneens geldig. § 2. De verzoeken tot verzoening gesteund op het huidige hoofdstuk dienen ingeleid te worden voor de vrederechter binnen de twee jaar vanaf de betekening van de vinding van de schade overeenkomstig § 1.

Na deze termijn zal het gemeenrecht van toepassing zijn. § 3. Indien het feit dat een verzoek werd gericht aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water bij een per post aangetekende brief, deze niet is overgegaan tot de vaststelling binnen een termijn van veertig dagen, kan de verzoeker een verzoek tot verzoening inleiden zonder dat de vaststelling heeft plaatsgehad. § 4. Gevat door het beroep tot verzoening kan de vrederechter bevel geven aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water om over te gaan tot de vaststellingen binnen een

termijn van vijftien dagen. De bevelschriften zijn gericht aan de beambten hiertoe aangeduid door de Regering. § 5. De Regering mag ook experten erkennen om over te gaan tot de vaststellingen in de plaats van de beambten, overeenkomstig de modaliteiten die zij bepaalt; deze experten zullen hun functie uitoefenen op kosten van het Gewest, overeenkomstig het tarief vastgelegd door de Regering.

Art. D. 214. De eiser wordt veroordeeld geheel of gedeeltelijk tot de kosten indien het bedrag van de vergoeding toegekend door de vrederechter minder bedraagt dan deze van het aanbod bedoeld in artikel 212.

Art. D. 215. Iedere uitbater van een grondwaterwinning kan door de bevoegde dienst van de regionale administratie, in zijn installaties, het debiet van het gewonnen water en de genomen voorzorgen laten vaststellen.

Hij ontvangt een voor eensluidend verklaard afschrift van deze vaststelling. De Regering stelt het tarief van de kosten van bevinding vast die ten laste vallen van de verzoeker. HOOFDSTUK III. - Zuivering van het water Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. D. 216. De Regering belast de "SPGE" bij beheerscontract met de uitvoering van het beheersplan voor het Waalse waterbekken, wat betreft de openbare zuivering van het afvalwater. Afdeling 2. - Bepalingen betreffende de rioleringen en de afvloeiing

en de verwerking van afvalwater Art. D. 217. Voor de toepassing van de Richtlijnen van de Europese Commissie en van andere internationale akten inzake bescherming van het oppervlaktewater kan de Regering de gemeenten verplichten tot het uitvoeren van rioleringswerkzaamheden op een gedeelte of op het geheel van hun grondgebied, onder de voorwaarden en binnen de termijn die zij bepaalt.

Om dezelfde doelstelling te bereiken kan ze bovendien criteria vaststellen waardoor die van de werken vermeld in het in artikel 218 bedoelde algemeen gemeentelijk afwateringsplan kunnen worden bepaald.

Deze werken moeten bij voorrang worden uitgevoerd hetzij om de optimalisering van de werking van de zuiveringsstations te waarborgen, hetzij nog om een snelle bescherming van de kwetsbare gebieden zoals de voorkomings- of toezichtgebieden te verzekeren.

Art. D. 218. § 1. De Regering legt een algemeen zuiveringsreglement vast voor de afvoer en de behandeling van het stedelijk afvalwater.

Het algemeen zuiveringsreglement bepaalt : - de algemene verplichtingen i.v.m. de afvoer en de behandeling van het stedelijk afvalwater, - de autonome en overgangsstelsels inzake collectieve zuivering; - de bepalingscriteria en de verplichtingen i.v.m. de toepassing van die stelsels binnen de agglomeraties en de zones; - de modaliteiten voor de toepassing van de zuiveringsstelsels per agglomeratie of per zone, alsook de evolutie ervan; - de principes voor de vastlegging van de zuiveringsplannen per hydrografisch onderbekken en de voorwaarden voor de herzieningen en bijwerkingen ervan. § 2. Het algemeen zuiveringsreglement voorziet in een zuiveringsplan voor ieder hydrografisch onderbekken.

Het zuiveringsplan per hydrografisch onderbekken vermeldt de agglomeraties of de zones en de stelsels voor de zuivering van het stedelijk afvalwater die erop van toepassing zijn.

Die zuiveringsplannen worden uitgewerkt door de S.P.G.E., uitgevoerd door de erkende zuiveringsinstellingen en goedgekeurd door de Regering.

Art. D. 219. Om de twee jaar stellen de gemeenten een verslag op aan de hand van de door de Regering vastgestelde modaliteiten, alvorens het naar het Gewest te sturen.

Dat verslag bevat : 1° een inventaris inzake afvoer en verwerking van het afvalwater afkomstig van op hun grondgebied gelegen gebouwen alsmede hun effecten op voorkomings- of toezichtgebieden; 2° het programma van de afwateringswerkzaamheden die de gemeenten wensen uit te voeren;3° de coördinatie tussen de afwateringswerken en de zuiveringsinstallaties die bestaan of die binnen de vijf volgend jaren moeten worden aangelegd en die het afvalwater afkomstig van rioleringen kunnen opvangen. Dat verslag wordt bij de gemeentelijke begroting gevoegd. De gemeente maakt het bestaan van dat verslag bekend op de gemeentelijke aanplakplaatsen en stelt het ter beschikking van de bevolking die het het hele jaar door tijdens de openingsuren op het gemeentebestuur kan inzien.

Art. D. 220. De gemeenteraad vaardigt een gemeentelijk reglement uit ter aanvulling, in voorkomend geval, van de verplichtingen tot afvoer en behandeling van het afvalwater die vastliggen in het algemeen zuiveringsreglement bedoeld in artikel 218, § 1.

Alle gemeentelijke werkzaamheden i.v.m. de zuivering van stedelijk afvalwater worden opgenomen in het zuiveringsplan betreffende het grondgebied van de gemeente waar ze uitgevoerd worden.

Art. D. 221. In geval van dringende noodzakelijkheid - met name als de volksgezondheid of het milieu ernstig worden bedreigd kan de Regering de door haar aangewezen gemeente(n) verplichten rioleringswerkzaamheden of andere werkzaamheden i.v.m. de afvoer van afvalwater binnen de door haar vastgestelde termijn te laten uitvoeren.

Indien de voorgeschreven werkzaamheden niet binnen de vastgestelde termijn worden uitgevoerd, kan de Regering de Gouverneur opdracht geven om ze op rekening van de gemeente te laten uitvoeren. De aldus uitgevoerde werkzaamheden kunnen het voorwerp van een subsidie uitmaken.

Art. D. 222. § 1. De Regering kan regels voor het onderhoud van de individuele zuiveringssystemen voorschrijven; zij kan, met name, de verplichting opleggen het slijk te overhandigen aan de ruimers die werden erkend in overeenstemming met de regels die zij vaststelt. § 2. De erkende ruimers zijn verplicht het slijk door een van de drie volgende middelen op te ruimen : 1° hetzij door dit te overhandigen aan een landbouwer om het uit te strooien volgens de door de Regering vastgestelde regels;2° hetzij door dit te overhandigen aan een zuiveringsstation dat voor dit doel door een zuiveringsinstelling werd aangewezen in overeenstemming met § 4;3° hetzij door dit uit het Gewest uit te voeren, op voorwaarde het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water te informeren over de bestemming en hiervan het bewijs te leveren volgens de door de Regering vastgestelde regels. §3. De Regering stelt de regels vast die moeten worden gevolgd door de zuiveringsinstellingen voor wat het aantal, het vermogen en de inplanting van de zuiveringsinstallaties betreft, bestemd voor het opvangen en behandelen van het ruimslijk.

De Regering kan aan de ruimers het verbod opleggen, via een besluit of in de erkenningsakte, een beroep op bepaalde uitgeruste stations te doen teneinde het slijk te verdelen, afhankelijk van de vermogens van de stations. HOOFDSTUK IV. - Gemeenschappelijke bepalingen inzake waterproductie, -distributie en -zuivering Art. D. 223. § 1. De Regering kan na onderzoek verklaren dat het algemeen belang biedt dat installaties voor de productie en de distributie van water of de verzameling of de zuivering van afvalwater aangebracht worden onder, op of boven onbebouwde privé terreinen of privé domein.

Die verklaring van algemeen belang geeft de beheerder van de installaties ten gunste van wie ze wordt afgelegd, het recht om dergelijke installaties aan te leggen onder, op of boven privé-terreinen of privé-domein, om er toezicht op uit te oefenen en de nodige werkzaamheden uit te voeren met het oog op de werking en het onderhoud ervan onder de voorwaarden die in de verklaring vastliggen.

De werkzaamheden mogen pas aangevat worden na afloop van een termijn van twee maanden, te rekenen van de kennisgeving die bij aangetekend schrijven gericht wordt aan de houders van zakelijke rechten en aan de belanghebbende huurders. § 2. De begunstigde van de erfdienstbaarheid bedoeld in paragraaf 1 is gehouden tot de betaling van een vergoeding ten gunste van de eigenaar van het met die erfdienstbaarheid bezwaarde erf of van houders van zakelijke rechten i.v.m. dat erf.

De vergoeding kan uitbetaald worden in één keer en geldt dan als forfaitaire vergoeding. Ze kan ook betaald worden in de vorm van een op voorhand te betalen jaarlijkse heffing. § 3. De Regering bepaalt : 1° de in acht te nemen procedure betreffende de verklaring van algemeen belang bedoeld in paragraaf 1, meer bepaald het aanvraagformulier, de bij de aanvraag te voegen stukken, de behandeling van het dossier en de onderzoeken uit te voeren door de overheid die de aanvragen in ontvangst neemt, de termijnen waarin de bevoegde overheid moet beslissen en de aanvrager kennis moet geven van haar beslissing en van de bijdrage die hij voor de behandeling van het dossier moet betalen;2° de wijze waarop de in paragraaf 2 bedoelde bijdragen berekend worden, alsook de wijze waarop ze geïndexeerd worden. Art. D. 224. Bij de gedeeltelijke bezetting van de privé-terreinen of het privé-domein wordt rekening gehouden met het gebruik waarvoor ze bestemd zijn. De bezetting geeft niet aanleiding tot onteigening maar tot een wettelijke erfdienstbaarheid van openbaar nut die elke handeling verbiedt waardoor schade kan worden berokkend aan de installaties of aan de exploitatie ervan.

De Regering legt de verbodsbepalingen en voorschriften vast die in acht genomen moeten worden door iedereen die in de buurt van de installaties werken of handelingen uitvoert, laat uitvoeren of overweegt uit te voeren.

De eigenaar van het met de erfdienstbaarheid bezwaarde erf kan de Regering binnen de haar bepaalde termijn informeren dat hij de begunstigde van de erfdienstbaarheid verzoekt het bezette terrein te kopen. Bij gebrek aan een minnelijke verkoopovereenkomst tussen de eigenaar van het bezwaarde erf en de netbeheerder zijn de bepalingen van artikel 227 van toepassing.

Art. D. 225. § 1. De installaties worden verplaatst en desnoods verwijderd op verzoek van de eigenaar van het bezwaarde erf of van degene die het recht heeft om er gebouwen op trekken, als ze gebruik wensen te maken van dat recht. De Regering kan de begunstigde van de erfdienstbaarheid een bijkomende termijn geven zodat hij de nodige vergunningen kan verkrijgen voor die verplaatsing.

Als de belanghebbenden gebruik maken van dat recht zonder de verplaatsing of de verwijdering van die installaties te eisen, behoudt de begunstigde van de erfdienstbaarheid het recht om toezicht op de installaties uit te oefenen en om de werken uit te voeren die nodig zijn voor hun werking, onderhoud en herstel.

De verplaatsingskosten en die i.v.m. de verwijdering van de installaties worden door de begunstigde van de erfdienstbaarheid gedragen; de personen bedoeld in het eerste lid zijn evenwel verplicht schriftelijk te verwittigen binnen zes maanden vóór de aanvang van de geplande werken. § 2. Niettegenstaande paragraaf 1 kan de begunstigde van de erfdienstbaarheid, om de verplaatsing van de installaties te voorkomen, voorstellen dat de eigenaar het bezette terrein koopt. Hij geeft de Regering kennis daarvan. Bij gebrek aan een minnelijke overeenkomst tussen de eigenaar van het bezwaarde erf en de netbeheerder zijn de bepalingen van artikel 227 van toepassing.

Art. D. 226. De beheerder van de installaties is gehouden tot het herstel van de schade veroorzaakt door de werken die hij heeft uitgevoerd bij de aanleg of de exploitatie van zijn installaties, alsmede tot de vergoeding van de schade berokkend aan derden, hetzij door zijn werken, hetzij wegens het gebruik van het door de erfdienstbaarheid bezwaarde erf.

De gezamenlijke vergoedingen i.v.m. de veroorzaakte schade worden door de beheerder gedragen. Ze zijn verschuldigd aan de personen die de schade lijden. Het bedrag ervan worden hetzij minnelijk, hetzij door de rechtbanken bepaald.

Art. D. 227. De beheerder van de installaties ten gunste van wie de Regering een besluit tot verklaring van algemeen belang heeft genomen, kan, op eigen verzoek en binnen de perken van dat besluit, door de Regering gemachtigd worden om de nodige onteigeningen op eigen kosten voort te zetten namens het Gewest of in eigen naam als hij beschikt over de bevoegdheid om krachtens een decreetbepaling te onteigenen. De rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden bepaald bij de artikelen 2 à 20 van de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigeningen ten algemenen nutte is toepasselijk op die onteigeningen.

TITELII. - Financiering van het beheer van de antropogene watercyclus HOOFDSTUK I. - Waterprijs Afdeling 1. - Tarifering en facturatie van het water

Onderafdeling 1. - Tarifering van het water Art. D. 228. Krachtens het principe van vervuiler-betaler wordt een eenvormige watertarifering ingevoerd die toepasselijk is op het verbruik waarvoor een mogelijkerwijs vooraf betaalbare jaarlijkse heffing per meter betaald wordt die dient voor de betaling van het voordeel gebonden aan de terbeschikkingstelling van water ongeacht of er al dan niet verbruik is. De tarifering bestaat uit drie tranches opgedeeld naar gelang van de jaarlijkse verbruiksvolumes berekend volgens onderstaande formule : Heffing : (20 x C.V.D.) + (30 x C.V.A.) Verbruik : eerste tranche van 0 tot 30 m3 : 0.5 x C.V.D. tweede tranche van 30 tot 5 000 m3 : C.V.D. + C.V.A. derde tranche boven 5 000 m3 : (0.9 x C.V.D.) + C.V.A. De bijdrage in het Sociaal Waterfonds wordt op het grondgebied van het Franse taalgebied aan dit tarief toegevoegd.

De C.V.D. wordt door de verdeler bepaald overeenkomstig het door de Regering vastgelegde gestandaardiseerde boekhoudplan van de watersector.

De C.V.A. wordt voor het gezamenlijke Waalse grondgebied door de S.P.G.E. bepaald krachtens de beheersovereenkomst die ze met de Regering gesloten heeft.

Dezelfde verdeler mag slechts één enkel tarief toepassen op het grondgebied van een hydrografisch onderbekken zoals bepaald bij artikel 7.

Het toegepaste tarief kan van bovenbedoelde tariefstructuur afwijken voor jaarlijkse verbruikvolumes boven 25 000 m3 maar mag geenszins lager zijn dan (0.50 C.V.D.) + C.V.A. De distributiewaterprijs is het voorwerp van een tweejarig evaluatierapport. Dat rapport wordt na advies van het comité voor watercontrole de oneven jaren uiterlijk 31 maart door de Regering aan het Waalse Parlement overgemaakt, enerzijds, op grond van de gegevens verstrekt door de verdeler wat de C.D.V. betreft, en, anderzijds, op grond van de gegevens verstrekt door de 'S.P.G.E.' wat de C.V.A. betreft.

Art. D. 229. In het kader van de tarifering bedoeld in artikel 228 wordt de C.V.A. niet toegepast in de volgende gevallen : - als de gebruiker onderworpen is aan de belasting op het lozen van industrieel afvalwater; - als de gebruiker in aanmerking komt voor de vrijstelling of de terugbetaling van de belasting op het lozen van ander afvalwater dan industrieel afvalwater, overeenkomstig artikel 228.

Onderafdeling 2. - Facturatie Art. D. 230. Er wordt een jaarlijkse factuur door de verdeler opgesteld. Daarnaast worden minstens om de drie maanden voorschotten of tussentijdse facturen opgesteld.

Bij verandering van gebruiker alsook in geval van wijziging van de facturatieperiode door de verdeler worden de heffing en de verbruikstranches berekend naar evenredigheid van de periode van bewoning van het gebouw of van gebouwgedeelte waarop de factuur betrekking heeft. In voorkomend geval is de vooraf betaalde heffing het voorwerp van een regularisatie.

Art. D. 231. De Regering bepaalt de standaardregels voor de overlegging van de facturen, die de diverse elementen van de C.D.V. en de C.V.A., alsook de bijdrage in het Sociaal Waterfonds duidelijk vermelden. De verdeler wordt volgens de door de Regering bepaalde regels vergoed voor de gezamenlijke kosten i.v.m. de inning van de C.V.A. Onderafdeling 3. - Betaling van de facturen en invordering Art. D. 232. In geval van niet-nakoming van de verlichtingen en, meer bepaald, in geval van niet-betaling binnen de voorgeschreven termijn van de sommen die op basis van de in artikel 230 bedoelde voorschotten en facturen aan de verdeler verschuldigd zijn, gaat deze laatste met alle rechtsmiddelen over tot de invordering van zijn schuldvordering ten laste van de gebruikers en, in voorkomend geval, van de abonnee zoals bedoeld in artikel 233.

De Waalse Regering bepaalt de modaliteiten voor de betaling van de facturen en voor de invordering ervan en legt de desbetreffende minimumtermijnen vast.

De verdeler kan wegens de specifieke en objectieve kenmerken van de gebruiker verzoeken om een garantie voor de betaling van de hem verschuldigde bedragen.

Het maximumbedrag en de modaliteiten betreffende die garantie worden door de Regering bepaald en zijn slechts van toepassing op de openbare waterdistributie van een gebouw dat niet voor bewoning bestemd is.

Art. D. 233. Als de gebruiker niet houder is van een zakelijk recht op het aangesloten gebouw, mag de abonnee jegens de schuldenaar niet hoofdelijk en ondeelbaar gehouden worden tot de betaling van alle sommen die de gebruiker na aanmaning verschuldigd blijft voorzover : - hij het bewijs levert dat hij de verdeler uiterlijk dertig kalenderdagen na de wijziging van bewoning van het goed kennis gegeven heeft van de identiteit van de intrekkende en vertrekkende gebruikers, alsook van de meterindex; - het gebouw vooraf door de verdeler is uitgerust met een meter per woning; - een ongewoon hoog verbruik niet te wijten is aan de staat van de private installaties. Afdeling 2. - Sociaal Waterfonds

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen A. Toepassingsgebied Art. D. 234. Deze afdeling regelt, krachtens artikel 138 van de Grondwet, een aangelegenheid bedoeld in artikel 128, § 1, van de Grondwet. Ze is slechts van toepassing op het Franse taalgebied.

B. Definitie Art. D. 235. In de zin van deze afdeling verstaat men onder "verbruiker" : elke natuurlijke persoon die, rechtstreeks of onrechtstreeks, het genot heeft van het water dat een verdeler hem in zijn hoofdverblijfplaats ter beschikking stelt voor een uitsluitend huishoudelijk gebruik, en zodoende inspeelt op zijn behoeften en op die van zijn gezin.

C. Doelstelling Art. D. 236. Deze afdeling beoogt de invoering van een financieel mechanisme, met name het "Sociaal Waterfonds", dat voornamelijk zal tussenkomen in de betaling van de waterfactuur van de verbruiker.

Onderafdeling 2. - Financieel mechanisme A. Algemene bepalingen Art. D. 237. Iedere verbruiker die, onder welke titel ook, in aanmerking komt voor een sociale hulpverlening, overeenkomstig artikel 57 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, kan een tegemoetkoming in de betaling van zijn waterfacturen genieten.

Art. D. 238. Die tegemoetkoming berust op een financieel mechanisme, met name het "Sociaal Waterfonds", waarbij de verdelers, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de "S.P.G.E. » betrokken zijn.

Art. D. 239. Elke waterfactuur die een verdeler stuurt, vermeldt, als bestanddeel van de reële waterprijs, het bestaan van een bijdrage ten laste van de verdelers die vastgelegd is op 0,0125 euro per gefactureerde m3 water.

Die bijdrage kan aangepast worden bij besluit van de Waalse Regering, na evaluatie van de noden. De gecumuleerde verhogingen mogen in geen geval hoger zijn dan 10 % van het bedoelde bedrag.

Art. D. 240. De bijdrage bedoeld in artikel 239 financiert : 1° voor minimum 85 % ervan, de uitgaven i.v.m. de tegemoetkoming bedoeld in artikel 237; 2° voor minimum 9 % ervan, de uitgaven i.v.m. de werkingskosten van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; 3° voor maximum 1 % ervan, de uitgaven i.v.m. de werkingskosten van de "S.P.G.E. » in het kader van deze afdeling; 4° voor een bedrag gelijk aan het saldo ervan, de uitgaven i.v.m. de nodige technische verbeteringen waardoor de verbruikers die in aanmerking komen voor de in artikel 237 bedoelde tegemoetkoming, bijgestaan kunnen worden door de verdelers met het oog op een rationeel waterbeheer.

De modaliteiten voor de verdeling van die uitgaven worden door de Regering vastgelegd op voorstel van de Minister.

De modaliteiten voor de tegemoetkoming in de werkingskosten bedoeld in het eerste lid, 2° en 3°, worden door de Regering vastgelegd, o.a. op grond van : - het aantal verbruikers met betalingsmoeilijkheden, zoals bedoeld in artikel 241; - het aantal personen die recht hebben op maatschappelijke integratie overeenkomstig de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie; - het aantal aansluitingen op het openbaar netwerk voor waterverdeling in de gemeente.

B. Regels betreffende de tegemoetkoming in de betaling van de waterfacturen Art. D. 241. In geval van betalingsmoeilijkheden wordt de verbruiker in de rappelbrief van de verdeler geïnformeerd dat hij in aanmerking kan komen voor de tegemoetkoming bedoeld in artikel 237.

De brief wijst erop dat de verbruiker zich tegen die tegemoetkoming mag verzetten.

Behoudens verzet van de verbruiker, maakt de verdeler de lijst van verbruikers met betalingsmoeilijkheden over aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zodat het contact kan opnemen met de verbruikers.

De modaliteiten betreffende het verzet van de klant en de overmaking van die lijst worden door de Regering vastgelegd.

Art. D. 242. § 1. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beslist binnen dertig dagen over de toekenning en het bedrag van de tegemoetkoming binnen de perken bepaald bij deze afdeling en de daaruit voortvloeiende reglementaire bepalingen. Artikel 60 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn is toepasselijk op de besluitvorming terzake.

Overeenkomstig artikel 62bis van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt de beslissing inzake tegemoetkoming, genomen door de raad voor sociale hulp of door één van de organen waaraan de raad bevoegdheden heeft overgedragen, bij ter post aangetekend schrijven of tegen ontvangbewijs aan de verbruiker meegedeeld binnen acht dagen, te rekenen van de datum van de besluitvorming.

Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn geeft de verdeler kennis van zijn beslissing m.b) t. de aangevraagde tegemoetkoming. § 2. De beslissing is met redenen omkleed en vermeldt de mogelijkheid om beroep in te dienen overeenkomstig artikel 71 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de indieningstermijn, de vorm van het verzoek, het adres van de bevoegde beroepsinstantie en de naam van de contactdienst of -persoon binnen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. § 3. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn bezorgen de "S.P.G.E. » jaarlijks een activiteitenverslag over de uitvoering van deze afdeling. De Regering bepaalt de gegevens die in dat verslag vermeld moeten worden, alsook de kalender van de berichten. § 4. Vanaf de datum waarop de rappelbrief door de verdeler aan de verbruiker gestuurd wordt, overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in artikel 241, tot een beslissing door het O.C.M.W. wordt genomen, zoals bedoeld in paragraaf 1 van dit artikel, is elke eenzijdige afsluiting van de watervoorziening door de verdeler wegens niet-betaling van de factuur, verboden.

Deze bepaling is niet van toepassing als de verbruiker zich verzet tegen een tegemoetkoming zoals bedoeld in deze afdeling.

Art. D. 243. De Regering bepaalt, op voorstel van de "S.P.G.E. » en na advies van het Comité voor watercontrole, de modaliteiten voor de tegemoetkoming bedoeld in artikel 237 en voor de berekening van het maximumbedrag ervan.

Voor elke verbruiker wordt de tegemoetkoming beperkt tot een maximumbedrag, al naar gelang de samenstelling van het gezin.

Art. D. 244. De tegemoetkoming bedoeld in artikel 237 dekt, binnen de perken van de begrotingskredieten, de gehele of gedeeltelijke betaling van de facturen betreffende de individuele of gezinswoning van de verbruiker.

Art. D. 245. De Regering bepaalt de modaliteiten voor de verdeling van de beschikbare bedragen onder de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor het lopende boekjaar.

Die verdeling wordt uitgevoerd op grond van o.a. : - het aantal verbruikers met betalingsmoeilijkheden, zoals bedoeld in artikel 241; - het aantal personen die recht hebben op maatschappelijke integratie overeenkomstig de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie; - het aantal aansluitingen op het openbaar netwerk voor waterdistributie in de gemeente.

C. Opdrachten van de "S.P.G.E. » in het kader van het sociaal fonds Art. D. 246. De "S.P.G.E. » staat in, onder de voorwaarden en binnen de perken van deze afdeling, voor het beheer van het in artikel 236 bedoelde financieel mechanisme, dat tussenkomt in de betaling van de waterfactuur van de verbruiker.

Art. D. 247. De "S.P.G.E. » legt het bedrag van de tussenkomsten van elke verdeler, zoals bedoeld in artikel 239, jaarlijks vast op grond van de gefactureerde hoeveelheden van het vorige jaar.

Art. D. 248. De "S.P.G.E. » geeft de openbare centra voor maatschappelijk welzijn uiterlijk 31 maart van elk jaar kennis van de beschikbare bedragen, per verdeler, bestaande uit de bijdragen bedoeld in artikel 239 en uit de niet-gebruikte overtollige saldo's, verminderd met de uitgaven bedoeld in artikel 240, lid 1°, 2°, 3° en 4° Art. D. 249. De "S.P.G.E. » maakt jaarlijks een verslag over de werking van het in artikel 236 bedoelde financieel mechanisme over aan de Regering en aan het Comité voor watercontrole.

De Regering richt dat verslag binnen drie maanden aan de Voorzitter van het Waalse Parlement.

De Regering bepaalt de gegevens die in dat verslag vermeld moeten worden, alsook de kalender van de berichten.

Art. D. 250. Het overtollige saldo van het vorige boekjaar wordt uiterlijk 31 maart van elk jaar door de verdelers aan de "S.P.G.E. » gestort.

De Regering bepaalt de modaliteiten voor de storting van die saldo's alsook voor hun aanwending door de "S.P.G.E. » .

D. Verplichtingen van de verdelers Art. D. 251. De verdelers moeten : 1° de tijdens het afgelopen jaar door de verdeler gefactureerde hoeveelheden uiterlijk op 31 maart van elk jaar aan de "S.P.G.E. » overmaken; 2° de som voor de werkingskosten uiterlijk op 31 maart van elk jaar aan de "S.P.G.E. » storten, overeenkomstig artikel 240, eerste lid, 2° en 3°; 3° het saldo van de in artikel 239 bedoelde bijdrage bewaren na storting van de bedragen bedoeld onder 2° en 8° om het aan te wenden voor de doeleinden bedoeld in artikel 240, eerste lid, 1° en 4°;4° de financiële stromen betreffende het Sociaal Waterfonds uiterlijk op 31 maart van elk jaar individualiseren op specifieke balans- en beheersrekeningen;5° zorgen voor het dagelijks beheer van de aandelen die toegekend worden aan elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeenten die de verdeler bedient, in nauwe samenwerking met hen;6° zorgen voor het beheer van de fondsen voor technische verbeteringen; 7° de "S.P.G.E. » uiterlijk 31 maart van elk jaar kennis geven van het aantal verbruikers met betalingsmoeilijkheden, zoals bedoeld in artikel 241, derde lid, van het aantal tegemoetkomingen waartoe besloten werd door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, van het geïndividualiseerde bedrag van de toegestane tegemoetkoming en van het globale bedrag van de tegemoetkomingen per gemeente; 8° de eventuele overtollige saldo's aan de "S.P.G.E. » storten binnen de termijn bedoeld in artikel 250; 9° de "S.P.G.E. » jaarlijks uiterlijk op 28 februari alle stukken en gegevens verstrekken die noodzakelijk zijn voor het vastleggen van het bedrag van hun bijdrage alsook van de bedragen waarover de openbare centra voor maatschappelijk welzijn mogen beschikken.

De Regering bepaalt de modaliteiten voor de uitvoering van die verplichtingen. Afdeling 3. - Retributies en belasting op de waterwinningen

Onderafdeling 1. - Algemene bepaling Art. D. 252. § 1. De winningen van tot drinkwater verwerkbaar worden onderworpen : - enerzijds, hetzij aan de betaling van een retributie waarvan het bedrag tot 0,0744 euro is vastgesteld per m3 water geproduceerd in de loop van het winningsjaar, hetzij aan het afsluiten van een dienstencontract voor de bescherming van het tot drinkwater verwerkbaar water met de "SPGE"; - anderzijds, hetzij aan de sluiting van een dienstencontract voor zuivering met de "SPGE", volgens welke de waterproducent de diensten van de Maatschappij huurt om, volgens een bepaalde planning, de openbare zuivering te verrichten van een waterhoeveelheid overeenstemmend met de geproduceerde waterhoeveelheid bestemd om via het openbare watervoorzieningsnet in het Waalse Gewest verdeeld te worden, hetzij aan de vervulling van deze zuiveringsopdracht door hem zelf, overeenstemmend met de waterhoeveelheid die hij produceert. § 2. De andere grondwaterwinningen worden onderworpen aan een jaarlijkse winningsbelasting waarvan het bedrag als volgt is vastgesteld : 1° van 0 tot 20.000 m3 water : 0,0248 euro per m3 uitgepompt water; 2° van 20.001 tot 100.000 m3 water : 0,0496 euro per m3 uitgepompt water; 3° boven 100.000 m3 : 0,0744 euro per m3 uitgepompt water.

Het uitpompen van minder dan 3.000 m3 is belastingvrij. § 3. De volgende grondwaterwinningen zijn niet onderworpen aan de in § 1 bedoelde heffingen of aan de in § 2 bedoelde winningsbelastingen : 1° pompingen verricht door zuiveringsinstellingen in het kader van hun ontwateringsopdracht, met uitzondering van de door hen verkochte of geleverde hoeveelheden water;2° proefpompingen met een maximumduur van twee maanden;3° tijdelijke pompingen verricht ter gelegenheid van werken van openbare of private burgerlijke bouwkunde;4° pompingen met het oog op de bescherming van goederen, met uitzondering van pompingen verricht voor industriële of winstgevende doeleinden;5° de geothermische pompingen bestemd voor het collectief verwarmen van woningen of openbare gebouwen;6° de helft van de hoeveelheid uitgepompt grondwater, op voorwaarde dat dit water na bemaling gratis ter beschikking wordt gesteld van de Waalse producenten van voor menselijke consumptie bestemd water met het oog op de terugwinning ervan. Art. D. 253. De producenten van tot drinkwater verwerkbaar water, waarvan de waterwinningen in het Waalse Gewest zijn gelegen, zijn ertoe gehouden tot de financiering van de beschermingsmaatregelen van het tot drinkwater verwerkbaar water bij te dragen naar verhouding tot de hoeveelheden geproduceerd tot drinkwater verwerkbaar water.

Elke producent van tot drinkwater verwerkbaar water zorgt met het oog op de handhaving van zijn kwaliteit voor de openbare zuivering van het huishoudelijke afvalwater naar verhouding tot de hoeveelheden water bestemd om verdeeld te worden in het Waalse Gewest via het openbare watervoorzieningsnet.

Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder "producenten van tot drinkwater verwerkbaar water" : de houders van waterwinningen in het Waalse Gewest of elke andere persoon die het water ruwweg ontvangt van een andere waterproducent die wat betreft de verkochte hoeveelheden niet heeft bijgedragen tot de openbare zuivering van het afvalwater.

Onderafdeling 2. - Aangifte, betaling en inning van de heffing en van de belasting

Art. 254.Elke belastingplichtige moet het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water jaarlijks alle gegevens verstrekken die nodig zijn voor de bepaling van de tijdens het jaar tevoren geproduceerde of uitgepompte hoeveelheid water.

Art. D. 255. § 1. De aangifte wordt gedaan aan de hand van een formulier waarvan het model door de Regering wordt bepaald en dat het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water vóór 31 januari van het aanslagjaar rechtstreeks aan de belastingplichtigen zendt.

De belastingplichtingen die het formulier niet hebben ontvangen, moeten het op de zetel van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water afhalen.

In geval van stopzetting van zijn activiteiten moet de belastingplichtige een aangifteformulier bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water opeisen en het binnen twee maanden na de stopzetting van de activiteiten bij de zetel van laatstgenoemde doen toekomen. § 2. Het formulier wordt ingevuld overeenkomstig de aanwijzingen die erin vermeld staan, voor echt verklaard, gedateerd en ondertekend. § 3. De overeenkomstig het formulier over te leggen documenten, opmetingen of inlichtingen maken noodzakelijk deel uit van de aangifte en moeten erbij worden gevoegd.

Art. D. 256. De aangifte moet elk jaar vóór 31 maart naar het Bestuur worden gezonden of op de zetel van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water worden afgegeven.

Art. D. 257. Na onderzoek van de aangifte bepaalt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water het bedrag van de heffing of de belasting.

Het gaat uit van de verstrekte gegevens om de heffing of de belasting te berekenen.

Als de aangegeven hoeveelheid niet d. m.v. een telsysteem is vastgesteld, baseert het zich op elk bewijsstuk waarover het beschikt.

Wanneer een grondwaterwinning aangelegd wordt zonder milieuvergunning of zonder aanvraag overeenkomstig artikel 434 zal het bedrag van de krachtens artikel 252 berekende belasting met 370 euro vermeerderd worden.

Art. D. 258. Op verzoek van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water moet elke belastingplichtige zonder verplaatsing ter nazicht elk document verstrekken dat nuttig is voor de bepaling van de berekeningsgrondslag.

Tijdens de werkuren moet hij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water of een door de Regering aangewezen en door eerstgenoemde gemachtigde instelling tevens toegang verlenen tot zijn lokalen, terreinen en installaties met het oog op de technische controle.

Onverminderd het recht van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water mondelinge inlichtingen te vorderen, is elke belastingplichtige verplicht, wanneer eerstgenoemde zulks van hem vordert, de vereiste inlichtingen binnen de maand van de aanvraag schriftelijk te verstrekken ten einde de berekeningsbasis te onderzoeken.

Art. D. 259 Wanneer het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water gegevens meent te moeten rechtzetten die de belastingplichtige heeft meegedeeld in een aangifte overeenkomstig de in de artikelen 255 tot 258 gestelde voorwaarden, of die hij schriftelijk heeft aanvaard, stelt het hem in kennis van de rechtzetting van de aangegeven hoeveelheid water.

Elke wijziging wordt medegedeeld aan de belastingplichtige binnen een termijn van 8 maanden met ingang van de dag waarop het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water de aangifte heeft ontvangen.

De belastingplichtige beschikt over een termijn van één maand met ingang van die bekendmaking om zijn opmerkingen bij geschrifte voor te dragen. Het bedrag van de heffing of van de belasting kan niet bepaald worden vóór het verstrijken van deze termijn, behalve als de belastingplichtige schriftelijk heeft ingestemd met de rechtzetting van zijn aangifte.

Art. D. 260. § 1. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water kan het bedrag van de heffing of van de belasting ambtshalve bepalen op grond van de gegevens waarover het beschikt en, eventueel, van het toezicht dat het uitoefent of laat uitoefenen wanneer de belastingplichtige verzuimd heeft : 1° een aangifte af te geven binnen de in de artikelen 255 en 256 bedoelde termijnen;2° hetzij binnen de toegestane termijn een einde te maken aan de gebreken in de vorm die zijn aangifte aantasten;3° hetzij de krachtens artikel 258, § 3, van hem vereiste schriftelijke inlichtingen binnen de voorgeschreven termijn mede te delen. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water beroept zich op deze procedure binnen een termijn van twee jaar met ingang van 1 april van het jaar na dat van de winning. § 2. Alvorens het bedrag van de heffing of van de belasting ambtshalve te bepalen, stelt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water de belastingplichtige in kennis van zijn beslissing zich op deze procedure te beroepen en van de gegevens die als grondslag zullen dienen voor de berekening van de heffing of van de belasting. § 3. De belastingplichtige beschikt over een termijn van één maand met ingang van die bekendmaking om zijn opmerkingen bij geschrifte voor te dragen. Het bedrag van de heffing of van de belasting kan niet bepaald worden vóór het verstrijken van deze termijn, behalve als de belastingplichtige schriftelijk heeft ingestemd met het meegedeelde bedrag.

Art. D. 261. Als de belastingplichtige binnen de in artikel 259, derde lid, en artikel 260, § 3, bepaalde termijn laat weten dat hij het gedeeltelijk of geheel oneens is, handelt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water als volgt : 1° als het kan instemmen met de door de belastingplichtige aangevoerde redenen, bepaalt het het bedrag van de heffing of de belasting op grond van de gegevens die het zelf heeft aanvaard of bepaald en die t.a.v. deze redenen herzien werden; 2° als het niet kan instemmen met de door de belastingplichtige aangevoerde redenen, bepaalt het het bedrag van de heffing of van de belasting op grond van de gegevens die het zelf aanvaard of bepaald heeft. In geval van toepassing van het eerste lid, 2°, betekent het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water zijn beslissing aan de belastingplichtige binnen twee maanden na ontvangst van de onenigheid.

Art. D. 262. De heffing en de belasting worden d. m.v. driemaandelijkse voorschotten geïnd.

Elke voorschot is gelijk aan 20 % van het bedrag van de laatste heffing of belasting die door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water is vastgesteld.

Als er nog geen heffing of belasting is vastgesteld, is elk voorschot m.b) t. het eerste jaar gelijk aan 20 % van het bedrag dat overeenstemt met de door de belastingplichtige in zijn vergunningaanvraag aangegeven winningen.

De winning heeft het debiteren van de voorschotten tot gevolg.

De voorschotten zijn betaalbaar uiterlijk de twintigste van de maand na elk kwartaal van het winningsjaar.

In geval van niet-betaling binnen de in het vorige lid bepaalde termijn zijn de voorschotten het voorwerp van bijzondere kohieren.

De ten kohiere gebrachte voorschotten zijn onmiddellijk opeisbaar.

Het bedrag ervan wordt door de met de inning belaste ambtenaar ter kennis gebracht van de belastingplichtige, die een aanslagbiljet toegezonden krijgt.

Art. D. 263. De heffing en de belasting zijn het voorwerp van jaarlijkse of bijzondere kohieren.

Art. D. 264. De kohieren worden vastgesteld door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water en uitvoerbaar verklaard door de Inspecteur-generaal van de Afdeling Thesaurie van het Secretariaat-generaal van het Ministerie

van het Waalse Gewest of door de ambtenaar die dit ambt uitoefent.

Art. D. 265. § 1. De heffing of de belasting wordt uiterlijk 30 juni van het jaar na dat van de indiening van de aangifte of van de belasting van ambtswege vastgelegd.

De voorschotten worden van het heffings- of belastingsbedrag afgetrokken. § 2. Het aanslagbiljet vermeldt in voorkomend geval de voorschotten die van het heffings- of belastingbedrag afgetrokken worden. § 3. De heffing en de belasting zijn betaalbaar binnen twee maanden na toezending van het aanslagbiljet.

Art. D. 266. Zodra de kohieren uitvoerbaar verklaard worden, worden uittreksels daaruit aan de betrokken belastingplichtigen overgemaakt.

Art. D. 267. In geval van niet-betaling van de voorschotten, de heffing of de belasting, de rente of de kosten, is de eerste vervolgingsakte voor de inning ervan een dwangbevel.

Het dwangbevel wordt uitgevaardigd door de ambtenaar belast met de invordering.

Het wordt betekend bij deurwaardersexploot, met bevel tot betaling.

In de door de Regering bepaalde gevallen kan het eveneens aan de belastingplichtige worden bekendgemaakt.

Art. D. 268. De Regering bepaalt : 1° de uitvoeringsmodaliteiten voor artikel 262;2° de te volgen procedure voor de aangiften, het opmaken van de kohieren, de betalingen, de kwijtingen, de vervolgingen; 3° de administratieve kosten, ten laste van de belastingplichtige, en overeenstemmend met de handelingen die het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water werkelijk heeft verricht i.v.m. de inning van de heffing of de belasting.

Art. D. 269. § 1. Onder voorbehoud van het bepaalde in de paragrafen 2 tot 4, wordt het dwangbevel uitgeoefend overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, Titel III, deel V, betreffende de gedwongen tenuitvoerlegging. § 2. Na de betekening of kennisgeving waarvan sprake in artikel 267, kan de met de inning belaste ambtenaar in de door de Regering bepaalde gevallen laten overgaan tot de kennisgeving die als uitvoerend beslag onder derden geldt op de sommen of goederen die aan de belastingplichtige verschuldigd zijn of hem toebehoren.

Het derdenbeslag moet eveneens bij aangetekende brief aan de belastingplichtige worden bekendgemaakt.

Het beslag heeft uitwerking met ingang van de afgifte van het stuk aan de geadresseerde.

Een bericht van beslag moet worden opgemaakt en verzonden door de met de invordering belaste ambtenaar, zoals bepaald in artikel 1390 van het Gerechtelijk Wetboek. § 3. Onder voorbehoud van het bepaalde in paragraaf 2 zijn de bepalingen van de artikelen 1539, 1540, 1542, eerste en tweede lid, en 1543 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing op dat beslag, met dien verstande dat het bedrag van het beslag ter hand wordt gesteld aan de met de invordering belaste ambtenaar. § 4. Het uitvoerend beslag onder derden dient overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 1539 tot 1544 van het Gerechtelijk Wetboek bij deurwaardersexploot te worden gelegd, wanneer na het beslag dat overeenkomstig § 2 bij ter post aangetekende brief is gelegd, uit de aangifte waartoe de beslagen derde gehouden is, blijkt dat : 1° de beslagen schuldenaar zich verzet tegen het uitvoerend beslag onder derden;2° de beslagen derde zijn schuld tegenover de beslagen schuldenaar betwist;3° een andere schuldeiser zich vóór de inbeslagneming door de met de invordering belaste ambtenaar heeft verzet tegen de afgifte door de beslagen derde van de door hem verschuldigde sommen. In die gevallen behoudt het door de ambtenaar bij ter post aangetekende brief verrichte beslag zijn bewarende uitwerkingen wanneer de ambtenaar, zoals bepaald in artikel 1539 van het Gerechtelijk Wetboek, bij deurwaardersexploot een uitvoerend beslag onder derden doet leggen binnen de maand die volgt op het deponeren bij de post van de aangifte van de beslagen derde. § 5. De uitvoering van het dwangbevel kan slechts worden onderbroken door een met redenen omkleed verzet ingediend door de belastingplichtige, met bij exploot aan het Gewest te betekenen dagvaarding voor het gerecht.

Art. D. 270. De inning van de heffing of de belasting verjaart na vijf jaar, te rekenen vanaf de datum waarop het kohier uitvoerbaar verklaard werd.

Art. D. 271. § 1. Voor de inning van de heffing of de belasting, de rente of de kosten, heeft het Gewest een algemeen voorrecht op de inkomsten en op alle roerende goederen van de belastingplichtige, met uitzondering van schepen en boten.

Het voorrecht heeft rang onmiddellijk na de voorrechten waarvan sprake in de artikelen 19 en 20 van de wet van 16 december 1851 en in artikel 23 van Boek II van het Handelswetboek, en na de voorrechten die overeenkomstig artikel 87 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde aan de Staat worden voorbehouden. § 2. De heffing of de belasting, de rente en de kosten, worden gewaarborgd door een wettelijke hypotheek op de in België gelegen goederen die de belastingplichtige toebehoren en waarop hypotheek kan worden bevestigd.

De wettelijke hypotheek doet geen afbreuk aan de vorige voorrechten en hypotheken; zij heeft slechts rang na inschrijving ervan.

De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de met de invordering belaste ambtenaar.

De inschrijving vindt plaats niettegenstaande verzet, betwisting of beroep.

Zij kan slechts verworven worden na verloop van de opeisbaarheidstermijn, zoals bepaald in artikel 265, alinea 3. § 3. Artikel 447, alinea 2, van Boek III van het Handelswetboek met betrekking tot de faillissementen, bankbreuken en betalingsuitstellen is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek wat betreft de heffingen of belastingen opgenomen in de kohieren die voor het vonnis van faillietverklaring uitvoerbaar verklaard werden.

Art. D. 272. Het bezwaarschrift tot terugbetaling van de heffing of de belasting wordt ingediend bij een aan het Gewest betekend exploot van dagvaarding voor het gerecht.

Die aanvraag wordt ingediend binnen twee jaar na de betaling.

Art. D. 273. Bij niet-betaling binnen de in de artikelen 262 en 265 bedoelde termijn brengen de verschuldigde sommen ten bate van de fondsen, vanaf de volgende dag en voor de duur van de achterstand, van rechtswege rente op tegen de wettelijke rentevoet.

Deze rente wordt maandelijks berekend op basis van het verschuldigde bedrag van de heffing, de belasting of het voorschot en wordt afgerond naar het lagere tiental euro's. Elk maandgedeelte wordt voor een volledige maand gerekend.

De interest wordt slechts opgeëist indien ze in totaal 2,5 euro bedraagt.

Art. D. 274. In geval van terugbetaling van de heffing of de belasting wordt een moratoire rente tegen de wettelijke rentevoet toegekend.

De interesten worden maandelijks berekend op het bedrag van iedere betaling, naar beneden afgerond op het lagere tiental euro.

Elk maandgedeelte wordt voor een volledige maand gerekend.

Er is geen moratoire rente verschuldigd in geval van terugbetaling : 1° van bedragen die ambtshalve bepaald worden na verloop van de termijn waarbinnen gevorderd moet worden, overeenkomstig de artikelen 259 en 260;2° indien de interest niet 2,5 euro in totaal bedraagt. Afdeling 4. - Belasting op lozingen van industrieel en huishoudelijk

afvalwater Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen Art. D. 275. Een jaarlijkse belasting wordt ingevoerd op het lozen van afvalwater.

Art. D. 276. De belasting betreft : 1° alle publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen, hierna "ondernemingen" genoemd, die ten minste zeven personen tewerkstellen en industrieel afvalwater lozen in openbare rioleringen, verzamelleidingen voor afvalwater, zuiveringsstations van zuiveringsinstellingen of in oppervlakte- of grondwater;2° ondernemingen die minder dan zeven personen tewerkstellen en afvalwater lozen in de ontvangers bedoeld in 1° als de overheid die bevoegd is voor de aflevering van de lozingsvergunning, oordeelt dat bedoeld water niet onder huishoudelijk water mag worden ingedeeld;3° elke publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die ander afvalwater dan industrieel afvalwater loost in de ontvangers bedoeld in 1° en die wegens een bevoorrading die niet van de openbare distributie komt, niet bijdraagt in de zuiveringskosten berekend in de reële prijs van het water.Deze bepaling is niet van toepassing op lozingen van landbouwafvalwater gelijkgesteld met huishoudelijk afvalwater uit inrichtingen waar dieren gehouden en gefokt worden en die aan de door de Waalse Regering bepaalde voorwaarden voldoen; 4° elke publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die ander afvalwater dan industrieel afvalwater loost in de ontvangers bedoeld in 1° wegens een bevoorrading die van de openbare distributie komt, met uitzondering van lozingen van landbouwafvalwater gelijkgesteld met huishoudelijk afvalwater uit inrichtingen waar dieren gehouden en gefokt worden en die aan de door de Waalse Regering bepaalde voorwaarden voldoen. Onderafdeling 2. - Bijzondere bepalingen betreffende het lozen van industrieel afvalwater Art. D. 277. De jaarlijkse belasting op het lozen van industrieel afvalwater is evenredig met de hoeveelheid verontreinigende stoffen ervan berekend overeenkomstig de in de artikelen 279 en 282 bepaalde formules.

De in aanmerking te nemen hoeveelheid verontreinigende stoffen is die van het industriële afvalwater geloosd gedurende het jaar dat aan het belastingjaar voorafgaat.

Art. D. 278. De belasting per eenheid verontreinigende stoffen van het geloosde industriële afvalwater, hierna eenheidsbelasting genoemd, is vastgesteld op 8,9242 euro.

Art. D. 279. De hoeveelheid verontreinigende stoffen van het geloosde industriële afvalwater wordt berekend aan de hand van de volgende formule : N = N1 + N2 + N3 + N4 waarbij : * N = het totaal aantal eenheden verontreinigende stoffen; ? N1 = (Q/180) (a + ((0.3*MS)/500) ? N1 = + 0.45 (DCO/525))*(0.4 + 0.6 d) waarbij : N1 = het aantal eenheden verontreinigende stoffen verbonden aan de aanwezigheid van zwevende en oxydeerbare stoffen;

Q = het dagelijks gemiddelde volume van het industriële afvalwater, exclusief koelwater, uitgedrukt in liter, geloosd door het bedrijf tijdens de drukste maand van het jaar; het gemiddelde volume is het resultaat van de deling van het maandelijkse volume door het aantal lozingsdagen tijdens de drukste maand;

MS = het gehalte aan zwevende stoffen, uitgedrukt in mg/l, van het ruwe water waarop Q betrekking heeft;

COD = het chemische zuurstofverbruik, uitgedrukt in mg/l, van het water waarop Q betrekking heeft na bezinking van twee uren; a = een coëfficiënt met als waarde 0,2, behalve als het water rechtstreeks in het oppervlaktewater wordt geloosd; dan is de waarde gelijk aan 0; d = de verbeterende factor resulterende uit een breuk met als noemer 225 en als teller het aantal dagen gedurende dewelke afvalwater wordt geloosd; die factor wordt in aanmerking genomen voor de seizoengebonden of periodieke activiteiten waarvoor kan worden bewezen dat gedurende minder dan 225 kalenderdagen per jaar afvalwater wordt geloosd; in de andere gevallen is de factor gelijk aan 1. * N2 = (Q1 (Xi + 0,2 Yi + 10 Zi))/500 waarbij : N2 = het aantal eenheden verontreinigende stoffen verbonden aan de aanwezigheid van zware metalen;

Q1 = het jaarlijkse volume industrieel afvalwater, exclusief koelwater, uitgedrukt in m3, dat tijdens het jaar is geloosd;

Xi = de som van de gemiddelde arsenicum-, chroom-, koper-, nikkel-, lood-, zilverconcentraties, gemeten in het water waarop Q1 betrekking heeft en uitgedrukt in mg/l;

Yi = de gemiddelde zinkconcentratie, gemeten in het water waarop Q1 betrekking heeft en uitgedrukt in mg/l;

Zi = de som van de gemiddelde cadmium- en kwikconcentraties, gemeten in het water waarop Q1 betrekking heeft en uitgedrukt in mg/l. * N3 = (Q1 (N + P))/10 000 waarbij : N3 = het aantal eenheden verontreinigende stoffen verbonden aan de aanwezigheid van voedingsstoffen;

N = de gemiddelde concentratie van totale stikstof, gemeten in het afvalwater waarop Q1 betrekking heeft en uitgedrukt in mgN/l;

P = de gemiddelde concentratie van totaal fosfor, gemeten in het afvalwater waarop Q1 betrekking heeft en uitgedrukt in mg P/l; * N4 = 0,2.Q2 dt/10 000 waarbij : N4 = het aantal eenheden verontreinigende stoffen verbonden aan het temperatuurverschil tussen het geloosde afvalwater en het ontvangende oppervlaktewater;

Q2 = het door het bedrijf jaarlijks geloosde volume koelwater, uitgedrukt in m3; dt = het gemiddelde temperatuurverschil, uitgedrukt in C°, tussen het opgevangen en het geloosde water waarop Q2 betrekking heeft;

N4 = wordt enkel in aanmerking genomen indien Q2 dt of groter dan of gelijk is aan 1 000 000.

Art. D. 280. § 1. De waarden van de in artikel 279 bedoelde parameters zijn de in de milieuvergunning van de belastingplichtige vermelde maximale waarden, voor zover zij erin vermeld staan en de belastingplichtige de bewoordingen van de milieuvergunning of de werkelijke gemiddelde waarden in acht neemt, die op kosten van de belastingplichtige door een door de Regering erkend laboratorium bepaald zijn overeenkomstig de voorschriften en onder toezicht van het Directoraat-generaal natuurlijke hulpbronnen en energie, Afdeling Water.

Als de belastingplichtige de in aanmerking te nemen parameterswaarden verzuimt mede te delen aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water en laatstgenoemde tot monsternemingen en analyses overgaat of laat overgaan om die waarden te bepalen, kunnen die verrichtingen ten laste komen van de belastingplichtige.

De Regering stelt de technische modaliteiten vast voor de bepaling van de waarden van de in artikel 279 bedoelde parameters. § 2. Van de in het geloosde afvalwater gemeten waarden van de parameters MS, COD, Xi, Yi, Zi, N en P kan de belastingplichtige de overeenstemmende waarden aftrekken die, overeenkomstig de voorschriften en onder toezicht van het Directoraat-generaal natuurlijke hulpbronnen en energie, Afdeling Water, op zijn kosten worden gemeten door een door de Regering erkend laboratorium.

De aftrek gebeurt afzonderlijk en mag niet tot gevolg hebben dat de waarden van bepaalde parameters negatief worden.

Art. D. 281. Als het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water de waarden van de parameters van de in artikel 279 bepaalde formule niet kent en het die parameters niet redelijkerwijs kan vaststellen op basis van de beoordelingselementen waarover het beschikt, of als technische of economische moeilijkheden de betrouwbare vaststelling van de reële gemiddelde waarden van die parameters in de weg staan, berekent het de hoeveelheid verontreinigende stoffen aan de hand van de in artikel 282 bepaalde vereenvoudigde formule.

Art. D. 282. De vereenvoudigde formule van de hoeveelheid verontreinigende stoffen is de volgende : N = N1 + N2 waarbij : * N = het totaal aantal eenheden verontreinigende stoffen; * N1 = A C1/B waarbij : N1 = het aantal eenheden verontreinigende stoffen verbonden aan de aanwezigheid van zwevende en oxydeerbare stoffen;

A = de jaarlijkse bedrijvigheid uitgedrukt overeenkomstig de gebruikte basis;

B = de basis vermeld in kolom 3 van de tabel in bijlage 1;

C1 = de omzettingscoëfficiënt vermeld in kolom 4 van de tabel in bijlage 1. * N2 = (Q1. - Q2) C2 + Q2. C3 waarbij : N2 = het aantal eenheden verontreinigende stoffen verbonden aan de aanwezigheid van zware metalen, voedingsstoffen en koelwater;

Q1 = het jaarlijkse volume van het geloosde industriële afvalwater, uitgedrukt in m3;

Q2 = het jaarlijkse volume van het geloosde koelwater, uitgedrukt in m3;

C2 = het 1/100ste behalve wanneer een andere omzettingscoëfficiënt wordt vermeld in kolom 5 van de tabel in bijlage 1;

C3 = het 1/10 000ste.

Het product Q2 X C3 wordt enkel in aanmerking genomen als Q2 groter dan of gelijk is aan 200.000 m3.

Art. D. 283. De jaarlijkse belasting is het product van de vermenigvuldiging van de in artikel 278 bedoelde eenheidsbelasting met het in artikel 279 of artikel 282 bepaalde aantal N eenheden verontreinigende stoffen.

Onderafdeling 3. - Bijzondere bepalingen betreffende de lozingen van ander afvalwater dan industrieel afvalwater Art. D. 284. De jaarlijkse belasting op het lozen van ander afvalwater dan industrieel afvalwater is evenredig met het volume geloosd water.

De eenheidsbelasting per kubieke meter geloosd afvalwater, bedoeld in artikel 276, 3°, wordt vastgelegd op 0,5542 euro vanaf 1 januari 2003.

De eenheidsbelasting per kubieke meter geloosd afvalwater, bedoeld in artikel 276, 4°, wordt vastgelegd op 0,0813 euro en is van kracht tussen 1 oktober 2003 en 31 december 2004. Ze wordt opgeheven op 1 januari 2005.

Art. D. 285. § 1. Het watervolume onderworpen aan de in artikel 284 bedoelde belasting wordt overeenkomstig de hierna vermelde regels bepaald door middel van meetinrichtingen die de door de belastingplichtige opgevangen waterhoeveelheden die afkomstig zijn van de openbare verdeling, opmeten of, bij gebrek eraan, op basis van zijn geraamd waterverbruik of van ieder ander bewijsstuk waarover het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water beschikt om zijn waterverbruik vast te stellen. Indien het water gedeeltelijk afkomstig is van het openbare watervoorzieningsnet, stemt het aan de belasting onderworpen jaarlijkse volume overeen met het verschil tussen het totaalvolume uitgepompt water of, bij gebrek aan meetsysteem, de geschatte watervolumes en het watervolume dat vermeld staat in de laatste verbruiksopmeting afkomstig van het openbare watervoorzieningsnet over een periode van één jaar.

Het geraamde waterverbruik van de belastingplichtige is gelijk aan het product van de vermenigvuldiging van het in bijlage 2 bedoelde aantal eenheden met het overeenstemmende geraamde waterverbruik. Het in aanmerking te nemen aantal eenheden is het maximumaantal dat in de loop van het lozingsjaar op dezelfde dag wordt geregistreerd. § 2. Voor personen die uitsluitend huishoudelijk afvalwater lozen, is het aan de belasting onderworpen watervolume gelijk aan het opgevangen volume. § 3. Voor personen die industrieel en huishoudelijk afvalwater lozen, is de in artikel 284 bedoelde belasting van toepassing op het gedeelte van het totaal opgevangen volume dat als huishoudelijk afvalwater wordt geloosd. § 4. Voor personen die met huishoudelijk afvalwater gelijkgesteld landbouwafvalwater lozen en niet aan de in artikel 276, 3°, bedoelde vrijstellingsvoorwaarden voldoen, is de belasting van toepassing op het totaal opgevangen watervolume. Indien dat volume niet kan worden vastgesteld door middel van meetinrichtingen, is het gelijk aan het volume verkregen door het vermoedelijke waterverbruik van het gezin, hetzij 100 m3, en het geraamde waterverbruik van de veestapel op te tellen. De Regering bepaalt de ramingsmodaliteiten voor het dierenwaterverbruik. Zij beroept zich op de in bijlage 3 vermelde eenheidshoeveelheden verontreinigende stoffen.

Het voor elke categorie in aanmerking te nemen aantal dieren is het aantal gehouden of gefokte dieren van die categorie zoals het vermeld staat in de bij het Nationaal Instituut voor Statistieken ingediende aangifte ter gelegenheid van de landbouw- en tuinbouwtelling die plaatsvindt op 15 mei van het jaar dat aan het belastingjaar voorafgaat.

Voor personen die de vrijstellingsvoorwaarden vervullen, is het volume gelijk aan het vermoedelijke waterverbruik van het gezin, hetzij 100 m3.

Art. D. 286. De jaarlijkse belasting is het product van de vermenigvuldiging van de in artikel 284 bedoelde eenheidsbelasting met het in artikel 285 bepaalde watervolume.

Art. D. 287. Het slib afkomstig van septische putten en gelijksoortige zuiveringsinrichtingen wordt gratis behandeld door een erkende instelling mits naleving van de volgende voorwaarden : 1° het slib moet uitsluitend afkomstig zijn van de behandeling van in het Waalse Gewest geproduceerd huishoudelijk afvalwater;2° de septische putten en gelijksoortige zuiveringsinrichtingen dienen te worden geruimd door een door de Regering erkend ruimingsbedrijf. Art. D. 288. De publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen die ander afvalwater zuiveren dan het industrieel afvalwater dat ze voortbrengen of voor behandeling opvangen, genieten de vrijstelling of de terugbetaling van de belasting onder de door de Regering bepaalde voorwaarden.

De volumes water opgenomen door de begunstigden van een vrijstelling of een terugbetaling van de belasting worden niet meegerekend in de volumes water bedoeld in artikel 253, tweede lid.

Onderafdeling 4. - Aangifte, betaling en invordering van de belasting op het lozen van afvalwater A. Aangifte, betaling en invordering van de belasting op het lozen van industrieel afvalwater Art. D. 289. Elke belastingplichtige moet jaarlijks alle gegevens vereist voor de vaststelling van zijn hoeveelheid verontreinigende stoffen van het voorgaande jaar bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water aangeven.

Art. D. 290. § 1. De aangifte wordt gedaan aan de hand van een formulier waarvan het model door de Regering wordt bepaald en dat het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water vóór 31 januari van het aanslagjaar rechtstreeks aan de belastingplichtigen zendt.

De belastingplichtingen die het formulier niet hebben ontvangen, moeten het op de zetel van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water afhalen.

In geval van stopzetting van zijn activiteiten moet de belastingplichtige een aangifteformulier bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water opeisen en het binnen twee maanden na de stopzetting van de activiteiten bij de zetel van laatstgenoemde doen toekomen. § 2. Het formulier wordt ingevuld overeenkomstig de aanwijzingen die erin vermeld staan, voor echt verklaard, gedateerd en ondertekend. § 3. De overeenkomstig het formulier over te leggen documenten, opmetingen of inlichtingen maken noodzakelijk deel uit van de aangifte en moeten erbij worden gevoegd.

Art. D. 291. De aangifte moet elk jaar vóór 31 maart naar het Bestuur worden gezonden of op de zetel van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water worden afgegeven.

Art. D. 292. De aangifte wordt onderzocht en het bedrag van de belasting wordt door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water bepaald.

De belasting wordt berekend op basis van de aangegeven elementen.

Art. D. 293. Op verzoek van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water moet elke belastingplichtige zonder verplaatsing ter nazicht elk document verstrekken dat nuttig is voor de bepaling van de berekeningsgrondslag.

Tijdens de werkuren moet hij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water of een door de Regering aangewezen en door eerstgenoemde gemachtigde instelling tevens toegang verlenen tot zijn lokalen, terreinen en installaties met het oog op de technische controle.

Onverminderd het recht van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water mondelinge inlichtingen te vorderen, is elke belastingplichtige verplicht, wanneer eerstgenoemde zulks van hem vordert, de vereiste inlichtingen binnen de maand van de aanvraag schriftelijk te verstrekken ten einde de berekeningsbasis te onderzoeken.

Art. D. 294. Als verscheidene bedrijven hun afvalwater gezamenlijk lozen of behandelen, wordt de belasting in gelijke aandelen onder hen verdeeld.

Ieder bedrijf is verplicht de bepalingen van de artikelen 289 tot 293 in acht te nemen.

De bedrijven die hun hoeveelheid verontreinigende stoffen nauwkeurig kunnen bepalen, mogen echter afzonderlijk worden belast.

Het saldo van de belasting wordt dan door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water in gelijke aandelen verdeeld onder de overblijvende bedrijven.

Art. D. 295. Als het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water oordeelt dat de gegevens die de belastingplichtige hetzij heeft vermeld in een aangifte die voldoet aan de in de artikelen 290 tot 293 bepaalde voorwaarden, hetzij schriftelijk heeft aangenomen, moeten worden rechtgezet, deelt het de rechtzetting van de aangegeven hoeveelheid verontreinigende stoffen mede aan de belastingplichtige.

Elke wijziging wordt medegedeeld aan de belastingplichtige binnen een termijn van 8 maanden met ingang van de dag waarop het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water de aangifte heeft ontvangen.

De belastingplichtige beschikt over een termijn van één maand met ingang van die bekendmaking om zijn opmerkingen bij geschrifte voor te dragen. Het bedrag van de belasting mag niet worden vastgesteld vóór het verstrijken van die termijn, behalve als de belastingplichtige schriftelijk instemt met de rechtzetting van zijn aangifte.

Art. D. 296. § 1. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water kan overgaan tot de ambtshalve aanslag op basis van de gegevens waarover het beschikt en eventueel van de controles die het verricht of laat verrichten als de belastingplichtige verzuimt : 1° hetzij een aangifte in te dienen binnen de in de artikelen 290, § 1, en 291, bedoelde termijn;2° hetzij binnen de toegestane termijn een einde te maken aan de gebreken in de vorm die zijn aangifte aantasten;3° hetzij de krachtens artikel 293, § 3, van hem vereiste schriftelijke inlichtingen binnen de voorgeschreven termijn mede te delen. De ambtshalve aanslag vindt plaats binnen een termijn van twee jaar met ingang van 31 maart van het jaar volgend op het lozingsjaar. § 2. Alvorens over te gaan tot de ambtshalve aanslag moet het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water de belastingplichtige kennisgeven van zijn beslissing die procedure toe te passen en van de gegevens waarop de aanslag wordt berekend. § 3. De belastingplichtige beschikt over een termijn van één maand met ingang van die bekendmaking om zijn opmerkingen bij geschrifte voor te dragen. Het bedrag van de belasting mag niet worden vastgesteld vóór het verstrijken van die termijn, behalve als de belastingplichtige schriftelijk instemt met de verrichte aanslag.

Art. D. 297. Als de belastingplichtige binnen de in artikel 295, derde lid, en artikel 296, § 3, bepaalde termijn laat weten dat hij het gedeeltelijk of geheel oneens is, handelt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water als volgt : 1° als het kan instemmen met de door de belastingplichtige aangevoerde redenen, stelt het het bedrag van de belasting vast op basis van de gegevens die het voorafgaandelijk heeft aangenomen of vastgesteld en die omwille van die redenen werden herzien;2° als het niet kan instemmen met de door de belastingplichtige aangevoerde redenen, stelt het de belasting vast op basis van de gegevens die het voorafgaandelijk heeft aangenomen of vastgesteld. In geval van toepassing van het eerste lid, 2°, betekent het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water zijn beslissing aan de belastingplichtige binnen twee maanden na ontvangst van de onenigheid.

Art. D. 298. De belasting is het voorwerp van jaarlijkse of bijzondere kohieren.

De kohieren worden vastgesteld door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water en uitvoerbaar verklaard door de Inspecteur-generaal van de Afdeling Thesaurie van het Secretariaat-generaal van het Ministerie van het Waalse Gewest of door de ambtenaar die dit ambt uitoefent.

Art. D. 299. De belasting wordt uiterlijk 30 juni van het jaar na dat van de indiening van de aangifte of van de belasting van ambtswege vastgelegd.

Art. D. 300. Zodra de kohieren uitvoerbaar verklaard worden, worden uittreksels daaruit aan de betrokken belastingplichtigen overgemaakt.

Art. D. 301. De belasting dient te worden betaald binnen twee maanden na de zending van het aanslagbiljet.

Art. D. 302. Bij niet-betaling van de belasting, de interesten of de kosten is het dwangbevel de eerste handeling van vervolging met het oog op hun invordering.

Het dwangbevel wordt uitgevaardigd door de ambtenaar belast met de invordering.

Het wordt betekend bij deurwaardersexploot, met bevel tot betaling.

In de door de Regering bepaalde gevallen kan het eveneens aan de belastingplichtige worden bekendgemaakt.

Art. D. 303. De Regering bepaalt : 1° de te volgen procedure voor de aangiften, het opmaken van de kohieren, de betalingen, de kwijtingen, de vervolgingen;2° het tarief van de vervolgingskosten die ten laste van de belastingplichtige komen. B. Betaling en invordering van de belasting op het lozen van ander afvalwater dan industrieel afvalwater Art. D. 304. De Regering stelt de modaliteiten vast inzake inning, controle en invordering van de belasting op het lozen van ander afvalwater dan industrieel afvalwater.

Zij bepaalt het tarief van de vervolgingskosten die ten laste van de belastingplichtige komen.

Art. D. 305. De Regering kan de openbare watervoorzieningsmaatschappijen ermee belasten de op de opgeleverde totale hoeveelheid water berekende belasting voor rekening van het Gewest bij hun abonnees te innen of te helpen innen, zonder dat die maatschappijen of hun afgevaardigden en hoedanigheid van boekhouder van het Gewest genieten.

Zij regelt eveneens het bijhouden van registers door de watervoorzieningsmaatschappijen, alsmede de modaliteiten voor de inning van de belasting en voor de storting van de geïnde bedragen aan het Gewest, de wijze van mededeling aan het Gewest van de inlichtingen vereist voor de controle en de invordering van de eventueel ongeïnde belastingen.

Art. D. 306. De belasting dient te worden betaald binnen de termijn vermeld in het door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water opgemaakte betalingsbericht en gericht aan de belastingplichtige door de met de invordering belaste ambtenaar of, in geval van toepassing van artikel 305, door de watervoorzieningsmaatschappij waarvan de factuur die de belasting duidelijk vermeldt als betalingsbericht geldt.

De betalingstermijn bedraagt minstens vijftien dagen en loopt met ingang van de zendingsdatum van het betalingsbericht.

Art. D. 307. De belasting die de in artikel 285, § 3 en § 4, eerste lid, bedoelde personen overeenkomstig artikel 305 gedurende het voorgaande jaar betaald hebben, moet worden afgetrokken van het totale bedrag van de door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water overeenkomstig de artikelen 283 en 286 berekende belasting.

Art. D. 308. Bij niet-betaling van de belasting is een dwangbevel de eerste handeling van vervolging met het oog op de invordering van de belasting, de interesten en de kosten.

Dat dwangbevel wordt uitgevaardigd door de met de invordering belaste ambtenaar; het wordt ondertekend en uitvoerbaar verklaard door de secretaris-generaal van het Ministerie van het Waalse Gewest of de door hem afgevaardigde ambtenaar.

Het wordt betekend bij deurwaardersexploot, met bevel tot betaling.

In de door de Regering bepaalde gevallen kan het eveneens aan de belastingplichtige worden bekendgemaakt.

Art. D. 309. De in artikel 308, derde en vierde lid, bedoelde betekening of bekendmaking doet de overeenkomstig artikel 315 berekende moratoire renten lopen.

C. Algemene bepalingen Art. D. 310. De Regering mag iedere publiekrechtelijke rechtspersoon belasten met elke technische opdracht waarbij het Gewest het aantal eenheden verontreinigende stoffen kan vaststellen.

Art. D. 311. § 1. Onder voorbehoud van het bepaalde in de paragrafen 2 tot 4, wordt het dwangbevel uitgeoefend overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, Titel III, deel V, betreffende de gedwongen tenuitvoerlegging. § 2. Na de in de artikelen 302 en 308 bedoelde betekening of bekendmaking mag de met de invordering belaste ambtenaar in de door de Regering bepaalde gevallen laten overgaan tot de bekendmaking die als uitvoerend beslag onder derden geldt op de sommen en effecten verschuldigd door of toebehorend aan de belastingplichtige.

Het derdenbeslag moet eveneens bij aangetekende brief aan de belastingplichtige worden bekendgemaakt.

Het beslag heeft uitwerking met ingang van de afgifte van het stuk aan de geadresseerde.

Een bericht van beslag moet worden opgemaakt en verzonden door de met de invordering belaste ambtenaar, zoals bepaald in artikel 1390 van het Gerechtelijk Wetboek. § 3. Onder voorbehoud van het bepaalde in paragraaf 2 zijn de bepalingen van de artikelen 1539, 1540, 1542, eerste en tweede lid, en 1543 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing op dat beslag, met dien verstande dat het bedrag van het beslag ter hand wordt gesteld aan de met de invordering belaste ambtenaar. § 4. Het uitvoerend beslag onder derden dient bij deurwaardersexploot te worden gelegd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 1539 tot 1544 van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer na het beslag dat overeenkomstig § 2 bij ter post aangetekende brief is gelegd, uit de verklaring waartoe de beslagen derde is gehouden, blijkt dat : 1° de beslagen schuldenaar zich verzet tegen het uitvoerend beslag onder derden;2° de beslagen derde zijn schuld tegenover de beslagen schuldenaar betwist;3° een andere schuldeiser zich vóór de inbeslagneming door de met de invordering belaste ambtenaar heeft verzet tegen de afgifte door de beslagen derde van de door hem verschuldigde sommen. In die gevallen behoudt het door de ambtenaar bij ter post aangetekende brief gelegde beslag zijn bewarende uitwerkingen indien die ambtenaar zoals bepaald in artikel 1539 van het Gerechtelijk Wetboek een uitvoerend beslag onder derden bij deurwaardersexploot laat leggen binnen de maand die volgt op het afgeven ter post van de aangifte van de beslagen derde. § 5. De uitvoering van het dwangbevel kan slechts worden onderbroken door een met redenen omkleed verzet ingediend door de belastingplichtige met een bij deurwaardersexploot aan het kabinet van de Minister-President van de Regering te betekenen dagvaarding voor het gerecht.

Art. D. 312. De invordering van de belasting op het lozen van industrieel afvalwater verjaart na vijf jaar met ingang van de datum waarop het kohier uitvoerbaar is verklaard.

De invordering van de belasting op het lozen van ander afvalwater dan industrieel afvalwater verjaart per vijf jaar met ingang van de datum waarop het dwangbevel uitvoerbaar is verklaard.

Art. D. 313. § 1. Voor de invordering van de belasting, de interesten en de kosten heeft het Gewest een algemeen voorrecht op de inkomsten en op alle roerende goederen van de belastingplichtige, met uitzondering van schepen en boten.

Het voorrecht heeft rang onmiddellijk na de voorrechten die in de artikelen 19 en 20 van de wet van 16 december 1851 en in artikel 23 van Boek II van het Handelswetboek zijn vermeld en na het voorrecht dat overeenkomstig artikel 87 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde aan de Staat is voorbehouden. § 2. De belastingen, interesten en kosten zijn gewaarborgd door een wettelijke hypotheek op de in België gelegen goederen die aan de belastingplichtige toebehoren en waarop hypotheken kunnen worden gevestigd.

De wettelijke hypotheek doet geen afbreuk aan vroegere voorrechten en hypotheken; zij heeft slechts rang met ingang van haar inschrijvingsdatum.

De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de met de invordering belaste ambtenaar.

De inschrijving vindt plaats niettegenstaande verzet, betwisting of beroep.

Ze mag slechts worden gevorderd na verloop van de in artikel 301 bedoelde termijn van invorderbaarheid of na de in artikel 308 bedoelde betekening of bekendmaking.

Bij toepassing van artikel 308 wordt de hypotheek ingeschreven op overlegging van een door de met de invordering belaste ambtenaar voor eensluidend verklaard afschrift van het dwangbevel dat de betekenings- of bekendmakingsdatum vermeldt. § 3. Artikel 447, tweede lid, van Boek II van het Handelswetboek met betrekking tot de faillissementen, bankbreuken en betalingsuitstellen is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek : 1° voor de belastingen ingeschreven in de kohieren die vóór het faillietverklaarde vonnis uitvoerbaar werden verklaard;2° voor de verschuldigde belastingen waarvoor vóór het faillietverklarende vonnis een dwangbevel aan de belastingplichtige werd betekend of bekendgemaakt. Art. D. 314. De klacht betreffende de aanvraag tot terugbetaling van de belasting wordt ingediend bij exploot met een aan het Gewest aan het kabinet van de Minister-President van de Regering te betekenen dagvaarding voor het gerecht.

Die aanvraag wordt ingediend binnen twee jaar na de betaling.

Art. D. 315. Bij niet-betaling binnen de in artikel 301 bepaalde termijn, brengen de verschuldigde sommen, met ingang van de volgende dag, voor de duur van de achterstallige betaling van rechtswege interesten ten behoeve van de Schatkist op tegen de wettelijke rentevoet.

Die interest wordt maandelijks berekend op basis van het bedrag van de nog verschuldigde belasting, naar beneden afgerond op het lagere tiental euro. Elk maandgedeelte wordt voor een volledige maand gerekend.

De interest wordt slechts opgeëist indien ze in totaal 2,5 euro bedraagt.

Art. D. 316. In geval van terugbetaling van de belasting zijn moratoire renten tegen de wettelijke rente verschuldigd.

De interesten worden maandelijks berekend op het bedrag van iedere betaling, naar beneden afgerond op het lagere tiental euro. Elk maandgedeelte wordt voor een volledige maand gerekend.

Er is geen moratoire rente verschuldigd in geval van terugbetaling : 1° van de in de artikelen 295 en 296 bedoelde bijbelastingen die van ambtswege worden geïnd na het verstrijken van de klachttermijn;2° indien de interest niet 2,5 euro in totaal bedraagt. Afdeling 5. - Toelagen

Art. D. 317. De Regering kan de installatie van septische putten en soortgelijke zuiveringssystemen subsidiëren.

Daartoe kan ze de gemeente betrekken bij de procedure van aanvraag en uitbetaling van de subsidie of bij het toezicht op de installatie van de septische put of van het soortgelijke zuiveringssysteem. Ze bepaalt de vergoeding voor de door de gemeente bewezen dienst. Ze stelt de modaliteiten voor de toekenning van de toelagen vast in het kader van het in artikel 220 bedoelde algemene reglement. HOOFDSTUK II. - Budgettaire bepalingen Art. D. 318. § 1. De door het Gewest verleende diensten hebben betrekking op het beheer, de productie, de preventieve maatregelen en het toezicht op het water en waarborgen hoe dan ook de kwalitatieve en kwantitatieve duurzaamheid van het tot drinkwater verwerkbare water dat beschikbaar is. § 2. De opbrengst van de in artikel 252, § 1, bedoelde heffingen en de eventuele stortingen, waarvan sprake in § 4 van dit artikel, zijn uitsluitend bestemd voor een Fonds voor de bescherming van water, dat met het oog hierop binnen de algemene begroting van het Waalse Gewest bij artikel 324 is opgericht.

Wat de toepassing van artikelen 3, 13, 167, 169, 171 tot 176, 252, 254 tot 274, 318, 407 tot 410, 434 en 435 betreft, verleent het Fonds zijn tegemoetkoming : 1° op basis van programma's voorgelegd door producenten van tot drinkwater verwerkbaar water en goedgekeurd door de Regering;2° op basis van het door de Regering vastgestelde programma;de Regering bepaalt de werkingsregels van het Fonds.

Om de in § 1 van dit artikel bedoelde doelstellingen te bereiken worden de ontvangsten van het Fonds aangewend in het kader van de onderstaande opdrachten, onverminderd artikel 319 : 1° de nodige studies voor het afbakenen van toezichtszones;2° de vergoedingen voor werken die particulieren uitvoeren om watervervuiling te voorkomen;3° de maatregelen inzake toezicht en controle op het voor menselijke consumptie bestemde water;4° het beheer en de verbetering van de kwaliteit en de kwantiteit van het tot drinkwater verwerkbare water dat beschikbaar is;5° de studies en de uitvoering van werken die een einde moeten maken aan de overexploitatie van bepaalde waterlagen;6° de beschermingsmaatregelen waarbij wordt voldaan aan de algemene immissienormen in de zones van tot drinkwater verwerkbaar water;7° het uitwerken en het uitvoeren van actieprogramma's voor kwetsbare zones;8° de inning en de invordering van de heffing;9° de werken voor de bestrijding van toevallige vervuilingen in de toezichtszones;10° de administratieve behandeling van de door het Gewest en de milieuvergunninghouders overeenkomstig artikelen 3, 13, 167, 169, 171 tot 176, 252, 254 tot 274, 318, 407 tot 410, 434 en 435 ingediende dossiers;11° de aankoop van onroerende goederen binnen de preventiezones;12° de door de milieuvergunninghouders binnen de preventiezone getroffen maatregelen zoals : a) studies;b) de nodige werken voor de bescherming van de zone;c) de in artikel 174 bedoelde vergoedingen;d. de werken voor de bestrijding van toevallige vervuilingen. § 3. De opbrengst van de in artikel 252, § 2, bedoelde belasting is uitsluitend bestemd voor een Fonds voor waterbescherming dat met het oog hierop binnen de algemene begroting van het Waalse Gewest bij artikel 324 is opgericht.

De Regering bepaalt de werkingsregels en de tegemoetkomingsmodaliteiten van het Fonds.

Om de kwantitatieve duurzaamheid van het grondwater te garanderen worden de ontvangsten van het Fonds aangewend om de volgende opdrachten te vervullen : 1° de systemen voor het toezicht en de controle op de grondwatervoorraden;2° de monsternemingen en de analyses waarbij kan worden nagegaan of de bepalingen van artikelen 3, 13, 167, 169, 171 tot 176, 252, 254 tot 274, 318, 407 tot 410, 434 en 435 en de daaruit voortvloeiende reglementaire bepalingen worden nageleefd;3° de inventarisatie van de grondwatervoorraden van het Gewest en een lijst van de bestaande waterwinningen;4° het beheer en een rationeler gebruik van het grondwater;5° de studies en de uitvoering van werken die een einde moeten maken aan de overexploitatie van bepaalde waterlagen;6° de werken voor de bescherming van het grondwater;7° de inning en de invordering van de belasting;8° de administratieve behandeling van de door het Gewest en de milieuvergunninghouders overeenkomstig artikelen 3, 13, 167, 169, 171 tot 176, 252, 254 tot 274, 318, 407 tot 410, 434 en 435 ingediende dossiers;9° de getroffen maatregelen voor de terugwinning van het uitgepompte water. § 4. Onverminderd de bestaande bepalingen kan de Regering de niet-belastingplichtigen in aanmerking laten komen voor de tegemoetkoming van het Fonds voor de bescherming van water, zoals bepaald in § 2, voor zover deze personen hun bijdrage leveren aan het Fonds, overeenkomstig de regels van artikelen 3, 13, 167, 169, 171 tot 176, 252, 254 tot 274, 318, 407 tot 410, 434 en 435 en met onvoorwaardelijke inachtneming van alle bepalingen ervan. § 5. De Regering kan de "S.P.G.E. » ermee belasten werken uit te voeren voor de bescherming van bepaalde winningen wanneer deze nodig blijken te zijn en voor zover ze in de in § 2 bedoelde programma's niet worden vermeld en voorgesteld door de producenten. § 6. De Regering kan de "S.P.G.E. » ook ermee belasten elk onderzoek uit te voeren met het oog op : 1° het opmaken van een model van dagboek voor de uitbating van de waterproductie, dat de belastingplichtigen moeten bijhouden; 2° het opmaken van een model van een jaarlijks technisch verslag, dat de belastingplichtigen binnen een bepaalde termijnen aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water en aan de "S.P.G.E. » moeten overmaken; 3° het bepalen van de regels voor het voeren van een gepaste boekhouding;4° het bepalen van de regels en criteria waardoor de productiekosten kunnen worden beperkt;5° het bepalen van de regels voor een grotere doorzichtigheid van de kosten die voortvloeien uit de kostprijs van het geproduceerde water. Art. D. 319. Onverminderd artikel 318 is het Fonds voor waterbescherming, waarin is voorzien op de algemene uitgavenbegroting van het Waalse Gewest en dat is ingesteld bij artikel 324, uitsluitend bestemd voor de volgende uitgaven : 1° de kosten die nodig zijn voor het opmaken van het bewakingsprogramma, het maatregelenprogramma en het beheersplan voor het waterbekken, zoals bedoeld in artikelen 19, 23 en 24;2° de subsidies toegekend aan de ondernemingen bedoeld in artikel 178;3° de investeringsuitgaven die nodig zijn om voor de werking van de dienst onmiddellijke interventie te zorgen;4° de inningskosten van de belastingen;5° de kosten, ontstaan door het opstellen van statistieken waartoe krachtens artikel 165 werd besloten;6° de kosten voor het houden van toezicht op de staat van het oppervlaktewater zoals door artikel 20 wordt voorzien;7° de kosten met betrekking tot artikelen 392 tot 406, die ten laste van het Gewest komen.8° de toelagen om het plaatsen van septische putten en gelijksoortige zuiveringssystemen te bevorderen en de uitgaven voor het toezicht op de installaties van septische putten en gelijksoortige zuiveringssystemen beslist krachtens artikelen 317 en 222. Art. D. 320. De volgende ontvangsten worden, krachtens de speciale bestemming die deze in toepassing van de artikelen 321 en 322 ontvangen, opgenomen in een speciale afdeling van de ontvangstenbegroting : 1° de giften en alle andere toevallige ontvangsten die in verband staan met de uitoefening van de bevoegdheden van het Gewest op het gebied van de zuivering van het oppervlaktewater;2° de bijdragen van Belgische, buitenlandse of internationale instellingen aan uitgaven op het gebied van de zuivering van het oppervlaktewater;3° de terugbetaling van de terugvorderbare voorschotten die in toepassing van artikel 21 werden toegekend;4° het vermoedelijke overschot, tijdens het voorgaande boekjaar, van de ontvangsten uitgetrokken in de bijzondere afdeling van de ontvangstenbegroting in verhouding tot de uitgaven uitgetrokken in de bijzondere afdeling van de uitgavenbegroting. Art. D. 321. De in artikel 320 vermelde ontvangsten worden bestemd voor de volgende uitgaven die in een speciale afdeling van de uitgavenbegroting worden uitgetrokken. Deze ontvangsten verzekeren de financiering van deze uitgaven : 1° de betaling als tegenprestatie voor de opdrachten en verbintenissen die de "S.P.G.E. » krachtens het beheerscontract heeft overgenomen; 2° de in de artikel 178 bedoelde toelagen;3° de kosten voor de werking van de wetenschappelijke en technische Waterdienst, bedoeld in artikel 179, en van de Dienst Onmiddellijke Interventie;4° de in artikel 64 bedoelde terugvorderbare voorschotten;5° de benodigde uitgaven voor investeringen teneinde de werking van de in artikel 64 bedoelde Dienst Onmiddellijke Interventie te verzekeren;6° de bezoldiging van de door de Regering aangewezen deskundigen om haar bij te staan in de functies die zij moet vervullen krachtens artikel 6, § 4, 2°, en krachtens artikel 81 van de speciale wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen indien het betrekking gaat om de onderhandeling over internationale akkoorden betreffende één van de doelstellingen van deze afdeling;7° de inningskosten van de vergoedingen en belastingen;8° het eventuele overschot, tijdens het voorgaande boekjaar, van de uitgaven uitgetrokken in de speciale afdeling van de uitgavenbegroting in verhouding tot de ontvangsten uitgetrokken in de speciale afdeling van de ontvangstenbegroting. Art. D. 322. De in artikel 320 vermelde ontvangsten kunnen eveneens voor de volgende uitgaven worden bestemd : 1° de kosten, ontstaan door het opstellen van statistieken waartoe krachtens artikel 165 werd besloten;2° de kosten voor het houden van toezicht op de staat van het oppervlaktewater zoals door artikel 20 wordt voorzien;3° de kosten met betrekking tot het opsporen, het vaststellen en het vervolgen van de overtredingen in zoverre deze kosten, krachtens de artikelen 405 en 406, ten laste van het Gewest vallen. Art. D. 323. De in artikel 322 beoogde uitgaven worden eveneens uitgetrokken in de speciale afdeling van de uitgavenbegroting waarin de in artikel 321 bedoelde uitgaven worden uitgetrokken in het geval waarin een besluit over de bestemming van genoemde ontvangsten voor de in onderhavig artikel opgesomde uitgaven wordt genomen.

Art. D. 324. § 1. Op de algemene uitgavenbegroting van het Waalse Gewest wordt voorzien in een Fonds voor waterbescherming.

Dit Fonds wordt gestijfd door : 1° de opbrengst van de belasting bedoeld in artikel 275;2° de opbrengst van de retributie en de bijdrage bedoeld in artikel 252, §§ 1 en 2. § 2. Het beschikbare saldo en de uitstaande vastleggingen van het Fonds bedoeld in artikel 319 worden op 1 januari 1998 overgedragen naar het in § 1 bedoelde Fonds voor waterbescherming.

De beschikbare saldo's en de uitstaande vastleggingen van de fondsen bedoeld in artikel 318, §§ 2 en 3 worden op 1 januari 1998 overgedragen naar het in § 1 bedoelde Fonds voor waterbescherming. § 3. De Waalse Regering is gemachtigd om ten belope van het in de algemene uitgavenbegroting vermelde bedrag, dat als machtiging tot vastlegging geldt, uitgaven vast te leggen ten laste van het in § 1 bedoelde Fonds, ongeacht het beschikbare saldo ervan. § 4. De ontvangsten van het Fonds worden geheel of gedeeltelijk afgestaan aan de "S.P.G.E. » wanneer ze de door het Gewest aangegane verbintenissen en leningen alsmede de opdrachten waarvoor het Fonds wordt ingesteld en die vermeld staan in het beheerscontract, herneemt.

Art. D. 325. § 1. Er wordt een "Waals Fonds van voorschotten voor het herstel van de schade veroorzaakt door de grondwaterwinningen en oppompingen" opgericht, hiernagenoemd "het Fonds", belast om binnen de voorwaarden en de grenzen van artikelen 210 tot 215, 325 tot 330, 346 en 416 voorschotten toe te kennen in de gevallen van schade bedoeld in artikel 210 alsook de voorschotten voor de financiering van de studies en expertises nodig voor de vaststelling en de evaluatie van de schade. § 2. Bovendien is het Fonds belast om de uitvoering van de maatregelen en de algemene studies met het oog op het voorkomen en het beperken van de schade bedoeld in artikel 210 te financieren. Deze studies die, onder andere, betrekking hebben op belangrijke toekomstige en bestaande grondwaterwinning, moeten kunnen dienen als basis voor elke expertise die zal opgesteld worden in geval van een verzoek tot vergoeding. § 3. Het Fonds heeft rechtspersoonlijkheid. Het wordt gerangschikt in categorie A ingericht door artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.

Art. D. 326. § 1. In het geval dat een dagvaarding in rechte ingeleid wordt overeenkomstig artikel 212, kan het Fonds een voorschot toekennen naar billijkheid indien een beknopt onderzoek het bestaan van een relatie tussen de schade, de daling van de grondwaterlaag en de waterwinning of pomping heeft aangetoond. § 2. Er zullen geen intresten gevorderd worden van de eiser wiens rechtsvordering verworpen werd. § 3. Het Fonds wordt in de rechten en rechtsvorderingen van de benadeelde persoon gesubrogeerd ten belope van het volledige voorschot.

Art. D. 327. De Regering mag de grenzen, de modaliteiten en de voorwaarden voor de uitoefening van de in artikel 325 bedoelde opdrachten van het Fonds, nader bepalen.

Art. D. 328. § 1. Het Fonds wordt gevoed door bijdragen van natuurlijke of rechtspersonen van privaat of publiek recht, waarvan de activiteiten de aard hebben om de schade bedoeld door dit hoofdstuk te veroorzaken of te verzwaren, en, ten aanvullende titel, door leningen op korte termijn waaraan de Executieve de waarborg van het Gewest kan hechten. § 2. De Regering besluit : 1° het deel van iedere categorie van inkomsten;2° de onderwerpingscriteria, de modaliteiten van bijdrage van de ondernemingen ten gunste van het Fonds en de modaliteiten van invordering van de bijdragen bedoeld onder § 1. Art. D. 329. De werking van het Fonds wordt verzekerd door de beambten van het Ministerie van het Waalse Gewest, hiervoor aangeduid door de Regering. Zij bewaren hun hoedanigheid van beambte van dit Ministerie.

Het Fonds kan beroep doen op experten voor bepaalde taken.

Art. D. 330. Het Fonds verzekert de verplichtingen van het Nationaal Fonds van voorschotten wat betreft schade ontstaan vanaf 1 oktober 1980.

De Regering kan, overeenkomstig de door haar vastgestelde modaliteiten, het Fonds eveneens belasten met het verzekeren van de verplichtingen van het Nationaal Fonds voor voorschotten voor wat betreft de schade ontstaan vóór 1 oktober 1980.

TITELIII. - Instellingen voor het beheer van de antropogene watercyclus HOOFDSTUK I. - Inzake bescherming van winningen en zuivering Afdeling 1. - "Société publique de gestion de l'eau" (Openbare

Maatschappij voor Waterbeheer) Onderafdeling 1. - Oprichting, maatschappelijk doel en toepasselijke wetten, werking, samenstelling en controle Art. D. 331. § 1. De Regering of de "S.R.I.W. - Société régionale d'investissement de Wallonie" (Waalse Gewestelijke Investeringsmaatschappij) is ertoe gemachtigd om een publiekrechtelijke N.V. samen te stellen. Deze heeft de vorm van een gespecialiseerde dochtermaatschappij in de zin van artikel 22 van de wet van 2 april 1962. Deze dochtermaatschappij wordt genoemd "Société publique de gestion de l'eau", afgekort « S.P.G.E. » .

De gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen zijn erop toepasselijk behoudens afwijking bij deze afdeling. De handelingen van de "S.P.G.E. » worden geacht commercieel te zijn in de zin van de artikelen 2 en 3 van het Wetboek van koophandel. § 2. De statuten van de « S.P.G.E. » en hun wijzigingen behoeven de goedkeuring van de Regering.

De Regering keurt eveneens wat volgt goed : 1° de samenstelling van de Raad van bestuur, van het Comité van de deskundigen en het statuut van hun leden;2° de oprichting van dochtermaatschappijen en de afstand van meerderheidsdeelnemingen;3° de kapitaalverhogingen;4° de maximumprijs van de zuiverings- en beschermingsdiensten voor winningen per geproduceerd m3. § 3. De Maatschappij wordt vrijgesteld van de onroerende voorheffing. § 4. De maatschappelijke en administratieve zetel van de Maatschappij worden gevestigd te Verviers.

Art. D. 332. § 1. De Maatschappij heeft tot doel : 1° de winningen van tot drinkwater verwerkbaar water te beschermen en voor de openbare zuivering van het afvalwater te zorgen;2° tot de verrichtingen betreffende de kringloop van het water bij te dragen alsmede de coördinatie van deze verrichtingen te bevorderen door tegelijkertijd te streven naar de optimalisatie en de harmonisatie van de activiteiten van de watersector in het Waalse Gewest; 3°.tot de doorzichtigheid van de verschillende kosten die optreden in de kringloop van het water bij te dragen; - onderzoeken uit te voeren om de haar opgelegde doelstellingen te bereiken; - opdrachten te vervullen die haar zijn toevertrouwd door de Waalse Regering in de watersector en met name zoals bepaald in de statuten. § 2. Bij het nastreven van haar maatschappelijk doel en onverminderd artikel 21 van de wet van 2 april 1962 vervult de Maatschappij de volgende openbare opdrachten : 1° als dienstverlening, de openbare zuivering van het afvalwater op het grondgebied van het Waalse Gewest om een duurzame, evenwichtige en rechtvaardige drinkwatervoorziening aan de verbruikers te garanderen met inachtneming van de naleving van de beginselen van de reële kost en van de solidariteit. Deze opdracht wordt uitgeoefend met de medewerking van zuiveringsinstellingen erkend krachtens artikelen 344 tot 345; 2° de bescherming van de winningen ten gunste van de producenten van tot drinkwater verwerkbaar water bestemd voor de openbare verdeling, die gelegen zijn op het grondgebied van het Waalse Gewest. Deze opdracht kan worden vervuld met de in artikel 169 bedoelde winplaatsen; 3° de ontwikkeling van middelen die nodig zijn om haar maatschappelijk doel te bereiken, met name via de eigen middelen die ze ontwikkelt als tegenprestatie voor de diensten die ze verleent inzake bescherming en zuivering en via elke willekeurige financiële verrichting;4° de bevordering van een coördinatie tussen de afwatering en de zuivering via een tegemoetkoming in de kosten van de uitvoering van de afwateringswerken bedoeld in artikel 217, tweede lid.De tegemoetkomingsvoorwaarden worden bepaald door de Waalse Regering op voorstel van de « S.P.G.E. » ; 5° de nodige onderzoeken uitvoeren met het oog op de verbetering van het beheer van de kringloop van het water, op de ontwikkeling van een algemene methodologie voor het beheer en het bepalen van de kosten die alle producenten, verdelers en zuiveringsinstellingen moeten toepassen om : - een structuur van de kostprijs van het water te bepalen die de producenten en verdelers moeten toepassen; - de beginselen en criteria toepasselijk op een universele levering van het water en op een aangepaste sociale tarifering te bepalen; - de convergentie tussen de producenten, verdelers en zuiveringsinstellingen te bepalen en te bevorderen. 6° de opdrachten uitvoeren die haar toevertrouwd worden bij artikelen 234 tot 251. Onderafdeling 2. - Maatschappelijk kapitaal en Raad van bestuur A. Maatschappelijk kapitaal Art. D. 333. § 1. Het bij de oprichting van de « S.P.G.E. » geplaatst kapitaal wordt vastgesteld op 24 789 352,48 euro. Het kan verhoogd worden, overeenkomstig de voorwaarden bepaald in de statuten.

De "S.P.G.E. » kan in verschillende aandelencategorieën voorzien en preferente dividenden toewijzen aan één of meer van deze categorieën.

Ze kan bovendien in winstdelende aandelen voorzien, waarop de oprichters al dan niet inschrijven.

Ze kan tenslotte ook in aandelen met of zonder stemrecht voorzien. § 2. Mogen aandeelhouders zijn van de « S.P.G.E. » : 1° het Waalse Gewest; 2° een openbare holding die de "Société régionale d'investissement de Wallonie" en de « S.W.D.E. » omvat voor zover deze niet meer dan 20 % van de aandelen van deze holding bezit; 3° de door de Regering erkende financiële instellingen;4° een handelsvennootschap die door de in het tweede lid, a) tot en met d), van de vorige paragraaf bedoelde personen moet worden opgericht. De in het eerste lid, 4°, van dit artikel bedoelde handelsvennootschap kan de volgende natuurlijke of rechtspersonen als aandeelhouders hebben : a) houders van winplaatsen van tot drinkwater verwerkbaar water in de zin van artikelen 3, 13, 167, 169, 171 tot 176, 252, 254 tot 274, 318, 497 tot 410, 434 en 435;b) waterverdelers;c) zuiveringsinstellingen erkend op grond van artikel 343;d) vennootschappen die opgericht worden door de in de punten a) tot en met c) bedoelde personen, met inbegrip van de gemeenten. § 3. De openbare aandeelhouders vormen minimum 50 % van het kapitaal plus één aandeel. § 4. Een recht van voorkoop op de afgestane aandelen wordt toegekend aan de in § 2, 4°, bedoelde maatschappij. Als de in § 2, 4°, bedoelde maatschappij dit recht geheel of gedeeltelijk niet uitoefent, wordt het toegekend aan de holding. Als de holding dit recht geheel of gedeeltelijk niet uitoefent, wordt het toegekend aan de « S.W.D.E. ».

Als deze dit recht van voorkoop geheel of gedeeltelijk op de blijvende aandelen niet uitoefent, wordt het toegekend aan het Gewest. § 5. Elke afstand wordt ter beslissing voorgelegd aan de Raad van bestuur die met eenparigheid van de aanwezige of vertegenwoordigde leden beslist. Bij gebrek aan overeenstemming binnen de Raad van bestuur wordt de vraag verwezen naar de algemene Vergadering waar de beslissing tot afstand met een gekwalificeerde meerderheid van 75 % van de vertegenwoordigde aandelen wordt getroffen. § 6. De aandeelhouder die de in § 2 bedoelde voorwaarden niet meer vervult, moet de aandelen van de « S.P.G.E. » die hij bezit afstaan tegen een door de deskundige mede te delen bepaalde prijs. Deze aandelen worden voorgesteld aan de verschillende openbare vennoten, overeenkomstig het in § 4 bedoelde recht van voorkoop.

Als de aandeelhouder een rechtspersoon is, kunnen zijn vennoten vóór de uitoefening van het recht van voorkoop bedoeld in § 4 een percentage van de afgestane aandelen bij voorkeur verkrijgen dat maximum gelijk is aan het percentage dat ze binnen de « S.P.G.E. » bezitten dankzij hun deelneming in de rechtspersoon.

B. Onverenigbaarheden Art. D. 334. § 1. De hoedanigheid van bestuurder die in de Raad of in het Comité van beheer zitting heeft, is onverenigbaar met de uitoefening van een ambt dat zijn onafhankelijkheid in de vervulling van zijn opdrachten binnen de "S.P.G.E. » of in de uitvoering van het beheerscontract in het gedrang zou kunnen brengen. § 2. In afwijking van het vorige lid is een derde van de bestuurders die de in artikel 333, § 2, 4°, bedoelde maatschappij vertegenwoordigen, toegelaten in de Raad van bestuur van de « S.P.G.E. ». Bij de oprichting van de "S.P.G.E. » vertegenwoordigen twee bestuurders de belangen van de producenten en van de verdelers en vertegenwoordigen drie bestuurders de belangen van de zuiveringsinstellingen. De « S.W.D.E. » wordt tevens vertegenwoordigd door een bestuurder.

Onderafdeling 3. - Beheerscontract A. Aard en inhoud van het beheerscontract Art. D. 335. § 1. De « S.P.G.E. » vervult haar opdrachten bedoeld in artikel 332, § 2, op grond van een met de Regering gesloten beheerscontract. § 2. Dit contract bepaalt de inzake de openbare zuivering en de bescherming van de winningen te bereiken doelstellingen rekening houdende met het beleid van de Regering m.b) t. het waterbeheer gevoerd op grond van het beheersplan voor de stroomgebieden. § 3. Het beheerscontract bepaalt volgens de algemene uitvoeringsbeginselen voor de openbare opdrachten de krachtens artikel 337, § 2 aan de "S.P.G.E. » toevertrouwde opdrachten.

Het regelt de volgende aangelegenheden : 1° het programma van de inzake de openbare zuivering en de bescherming van de winningen te verrichten investeringen;2° het financiële plan overeenstemmende met de werkingslasten van de zuiveringsstations;3° de uit te werken en toe te passen instrumenten ter meting van het prestatievermogen en technieken zoals richtnormen inzake productie, zuivering en afwatering, methodologie voor een uniforme berekening van de kosten, de uniformering van de bestekken; 4° de beginselen m.b) t. de bezoldiging van de diensten betreffende de bescherming van de winning en de zuivering; 5° de inzake de coördinatie van de actoren en de versnelling van de besluitvormingen verwachte doelstellingen. § 4. Het beheerscontract omvat ook : a) de administratieve, reglementaire en sociale verbintenissen van het Gewest;b) de belangstelling van de maatschappij voor de haar toevertrouwde doelstellingen alsmede de financiële sancties in geval van niet-naleving door een deel van haar verbintenissen voortvloeiend uit het beheerscontract;c) de gegevens die het in artikel 337 bedoelde bedrijfsplan moet bevatten en de termijnen voor de mededeling en de goedkeuring van het plan;d) de voorwaarden betreffende de herziening en de aanpassing van het contract, rekening houdende met : - onbedoelde omstandigheden; - de actualisatie van het beheersplan voor de stroomgebieden; - uit te voeren dringende maatregelen. § 5. Elk uitdrukkelijk ontbindend beding in het beheerscontract wordt geacht ongeschreven te zijn.

Artikel 1184 van het burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op het beheerscontract. De partij jegens welke een verbintenis in het beheerscontract niet wordt uitgevoerd, mag slechts de tenuitvoerlegging van de verbintenis vervolgen en, in voorkomend geval, om schadevergoeding verzoeken onverminderd de toepassing van elke bijzondere sanctie bedoeld in het beheerscontract. § 6. Het beheerscontract wordt aangevuld met een bestek. Het bepaalt de bijzondere uitvoeringsvoorwaarden voor het geheel of een gedeelte van de elementen van het beheerscontract. Dit bestek beschrijft met name de opdrachten en de verplichtingen van elke groep van actoren krachtens de bestaande wetsbepalingen.

B. Sluiting en duur van het beheerscontract Art. D. 336. § 1. Het beheerscontract wordt gesloten voor vijf jaar.

Het kan het voorwerp uitmaken van een aanvullende clausule.

Het treedt pas in werking na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Het wordt vóór zijn inwerkingtreding door de Regering aan het Waalse Parlement overgemaakt. § 2. Een jaarlijks evaluatierapport over de uitvoering van het beheerscontract wordt uiterlijk 1 juli van het jaar na het boekjaar waarop het betrekking door de « S.P.G.E. » aan de Regering heeft voorgelegd.

Het jaarrapport wordt binnen de volgende maand door de Regering aan het Waalse Parlement overgemaakt. § 3. Zes maanden vóór het verstrijken van het beheerscontract legt de Regering bij voorrang een voorstel van een nieuw beheerscontract aan de « S.P.G.E. » voor.

Als na het verstrijken van het beheerscontract geen nieuw contract wordt gesloten, wordt het lopende beheerscontract, als het niet volledig wordt uitgevoerd, met één jaar van rechtswege verlengd. Na de verlenging, legt de Regering een eenjarig beheersplan vast, dat slechts één keer hernieuwbaar is.

C. Bedrijfsplan en instrumentenborden.

Art. D. 337. De « S.P.G.E. » : a) maakt een bedrijfsplan op dat met name een intern systeem voor controle op het beheer aan de hand van prestatiewijzers omvat;b) bepaalt jaarlijks instrumentenborden voor de algemene prestatie van de watersector en met name de resultaten die behaald zijn inzake de openbare zuivering en de bescherming van winningen. Onderafdeling 4. - Technische bijstand en personeel Art. D. 338. § 1. Het Gewest kan mits toestemming van de Raad van bestuur van de « S.P.G.E. » via een besluit van Regering verslag uitbrengen over het beheers-, gebruiks- en genotsrecht alsmede over elk recht betreffende de percelen van zijn domein dat nuttig is voor de uitoefening van de opdrachten van de « S.P.G.E. » met inbegrip van het bouwrecht.

In dat geval zijn de nieuwe verbintenissen die het gevolg zijn van de uitoefening van de door het Gewest afgestane rechten, ten laste van de "S.P.G.E. » . § 2. Nadat ze ervoor door de Regering is gemachtigd, kan de "S.P.G.E. » voor het bereiken van haar maatschappelijk doel gebouwen onteigenen op grond van de wet van 26 juli 1962 betreffende de onteigeningen ten algemenen nutte en de concessies voor de bouw van de autosnelwegen.

Art. D. 339. De Waalse Regering is ertoe gemachtigd personeel van haar diensten ter beschikking te stellen van de Maatschappij op grond van de regels betreffende de opdrachten en volgens de door haar bepaalde voorwaarden.

Onderafdeling 5. - Comité van de deskundigen Art. D. 340. § 1. Er wordt binnen de « S.P.G.E. » een Comité van de deskundigen opgericht, waarvan de opdrachten de volgende zijn : 1° adviezen uitbrengen aan de Raad van bestuur, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van deze Raad over elke technische vraag betreffende het waterbeheer;2° adviezen uitbrengen over de technische vragen die aan het licht zouden komen in een geschil tussen elke houder van een waterwinning, elke waterverdeler of elke zuiveringsinstelling. Behalve andersluidende bepaling op het moment van de aanvraag om advies worden deze adviezen binnen twintig dagen uitgebracht nadat ze bij het Comité aanhangig zijn gemaakt. § 2. Het Comité van de deskundigen bestaat uit acht gewone en acht plaatsvervangende leden benoemd door de Waalse Regering, waaronder twee de Regering vertegenwoordigen en : 1° twee natuurlijke personen gekozen uit een dubbeltal dat voorgedragen wordt door de Raad van bestuur van de "S.P.G.E. », de sector van de waterproductie en verdeling vertegenwoordigen; 2° twee natuurlijke personen gekozen uit een dubbeltal dat voorgedragen wordt door de Raad van bestuur van de "S.P.G.E. », de zuiveringssector vertegenwoordigen; 3° twee natuurlijke personen gekozen uit een dubbeltal dat voorgedragen wordt door de "Union des villes et communes de Wallonie" (Vereniging van Waalse Steden en Gemeenten) de gemeenten vertegenwoordigen. Het Comité wijst uit zijn midden een voorzitter en een ondervoorzitter aan.

De hoedanigheid van lid van de Raad van bestuur van de "S.P.G.E. » of van lid van het Comité voor controle op het waterbeheer is onverenigbaar met die van lid van het Comité van de deskundigen.

De voorzitter en de ondervoorzitters van de « S.P.G.E. » of hun afgevaardigden wonen de vergaderingen van het Comité bij. Het secretariaat van het Comité wordt door de "S.P.G.E. » waargenomen. § 3. Het Comité van de deskundigen wordt bijgestaan door een permanente cel waarvan de leden aangeworven worden door de "S.P.G.E. » en die belast is de voorzitter en de ondervoorzitter van het Comité bij te staan. § 4. De leden van het Comité van de deskundigen kunnen elk ogenblik ontslagen worden in geval van onmogelijkheid hun ambt uit te oefenen of wegens grove tekortkoming of wanneer ze de hoedanigheid waarvoor ze zijn benoemd, verliezen. § 5. De Regering bepaalt de duur van de mandaten, de werkwijze van het Comité, het bedrag van de eventueel toegekende vergoedingen en presentiegelden alsmede de vragen waarvoor het advies van het Comité van de deskundigen verplicht wordt vereist.

Onderafdeling 6. - Ontbinding van de Maatschappij Art. D. 341. De ontbinding van de « S.P.G.E. » wordt slechts uitgesproken krachtens een decreet dat de vereffeningswijze en voorwaarden zal regelen.

Onderafdeling 7. - Diverse bepalingen Art. D. 342. Het Gewest kan mits toestemming van de Raad van bestuur van de « S.P.G.E. » via een besluit van de Regering de goederen die aan het domein van het Gewest toebehoren in natura inbrengen bij de « S.P.G.E. », met name de aandelen die het Gewest bezit binnen de "S.W.D.E".

De deelnemingen van de « S.P.G.E. » in het kapitaal van de « S.W.D.E. » mogen 20 % niet overschrijden. Afdeling 2. - Zuiveringsinstellingen

Art. D. 343. Onverminderd artikel 135 van de nieuwe gemeentewet van 24 juni 1988 kan de Regering publiekrechtelijke rechtspersonen erkennen als zuiveringsinstelling om de in artikel 344 bedoelde opdrachten in een bepaald territoriaal rechtsgebied te vervullen.

De Regering kan aanmaningen richten, de erkenning intrekken wanneer de zuiveringsinstelling verzuimt haar verplichtingen voortvloeiend uit het in artikel 345 bedoelde beheerscontract na te komen.

De Regering bepaalt de redenen van de erkenningsintrekking.

Art. D. 344. Om als zuiveringsinstelling te worden erkend moet de publiekrechtelijke rechtspersoon de vorm aannemen van een intercommunale en met name de volgende opdrachten als doel hebben : 1° tot de uitwerking van zuiveringsprogramma's bijdragen ter uitvoering van het beheersplan voor de stroomgebieden en voor de zuiveringsdienst zorgen;2° voor de beheersing van de opzet, de verwezenlijking en de inrichting van de werken bestemd voor de opvang en de zuivering van afvalwater afkomstig van openbare rioleringen zorgen;3° de doeltreffendheid van de installaties die in het territoriaal rechtsgebied van de instelling zorgen voor de zuivering van het door de openbare rioleringen opgevangen afvalwater, beheren, exploiteren en verbeteren;4° een afzonderlijke boekhouding voeren voor haar zuiveringsverrichtingen, die voldoet aan de door de Regering bepaalde regels;5° het slijk ontstaan bij het ledigen van septische putten verwijderen en het door erkende rioolruimers gegeven slijk in deze stations aanvaarden, overeenkomstig de bepalingen van artikelen 317 en 322; 6° meewerken aan de verwezenlijking van zuiveringsplannen voor elk hydrografisch onderbekken en aan de herzieningen ervan onder de verantwoordelijkheid en het toezicht van de "S.P.G.E"; 7° op verzoek van de « S.P.G.E. » andere opdrachten inzake de zuivering van afvalwater vervullen; 8° het "Directoraat-generaal natuurlijke hulpbronnen en energie", Afdeling Water verwittigen over de aankomst van abnormale afvalstoffen

en verstoringen in het te behandelen afvalwater die binnen haar territoriaal rechtsgebied zijn vastgesteld;9° een perfecte coördinatie tussen de zuivering en de gemeentelijke afwatering met de gemeenten die zich op het territoriaal rechtsgebied van de instelling bevinden, organiseren. Art. D. 345. § 1. De « S.P.G.E. » vervult haar zuiveringsopdrachten die vermeld staan in het in artikel 335 bedoelde beheerscontract hetzij rechtstreeks, hetzij via een onderaannemer, aan de hand van een met de zuiveringsinstellingen gesloten dienstencontract voor zuivering en opvang. § 2. Het dienstencontract voor zuivering en opvang valt onder toepassing van de bovenvermelde regels.

De regels van het burgerlijk recht zijn van toepassing onder aanvullende titel.

Het dienstencontract voor zuivering en opvang omvat een kadercontract gesloten voor een termijn van twintig jaar en wordt met aanvullende clausules nader bepaald, die perioden van drie jaar dekken, met uitzondering van de eerste aanvullende clausule, die een periode van twee jaar dekt.

Het kadercontract regelt de rechten en verplichtingen betreffende de volgende elementen : 1° de onderzoeken, de afstanden van zakelijke rechten, de overeenkomsten voor huur en onroerende financiering, alsmede de diensten en werken die nodig zijn voor de uitvoering van de in het beheersplan voor waterbekkens bedoelde werken;2° de werking van de installaties, met inbegrip van de voorwaarden voor het beheer en de uitvoering van de in het beheersplan voor de stroomgebieden bedoelde werken; 3° de delegaties en mandaten die toevertrouwd zijn aan de zuiveringsinstelling om namens en voor rekening van de "S.P.G.E. » werken te beheren; 4° de andere opdrachten bedoeld in artikel 344, 1° tot 9°;5° de normen en criteria voor de evaluatie van de prestatievermogens;6° de regels voor de bepaling en de berekening van de dienstprijs alsmede de betalingstermijnen, met inbegrip van de regels voor de voorschotten;7° de voorwaarden van de controle op de uitvoering van het contract;8° de straffen en bijzondere maatregelen in geval van niet-nakoming of van slechte nakoming van de verplichtingen. De aanvullende clausules regelen met name de rechten en verplichtingen betreffende de volgende elementen : 1° de uit te voeren werken, de uitvoeringstermijnen en de bedoelde zuiveringszone;2° de werken waarvoor de werking moet worden verzekerd;3° de herzieningen en de aanpassingen van de regels voor de bepaling van de kosten van de zuiveringsdienst en de normen en criteria voor de evaluatie van de prestatievermogens. Een jaar vóór het verstrijken van de termijn van de aanvullende clausule beginnen de onderhandelingen om de termijnen van de volgende aanvullende clausule vast te stellen. § 3. Wat betreft de opdrachten die vervuld zijn door de instellingen en die in tijd en geld moeilijk geëvalueerd kunnen worden, kan een forfaitair bedrag overeengekomen worden naar verhouding tot de omvang van de werken waarvoor deze opdrachten worden vervuld.

Wanneer de zuiveringsinstellingen de overheidsprocedure gebruiken voor de uitvoering van enkele opdrachten of prestaties, worden deze laatste tegen de kostprijs bezoldigd. § 4. De zuiveringsinstellingen komen hun verplichtingen na zoals bedoeld in het contract met inachtneming van de wetgeving over de overheidsopdrachten. § 5. Wanneer het geschatte bedrag van de voor de uitvoering van de in artikel 344, 1° tot 4° bedoelde werken nodige onderzoeken meer dan 1,24 miljoen euro BTW excl. en 3,72 miljoen euro BTW excl. voor het bedrag van de werken bedraagt, vraagt de « S.P.G.E. » het advies van het "Directoraat-generaal natuurlijke hulpbronnen en energie", Afdeling Water.

Dit laatste brengt zijn met redenen omkleed advies binnen de door de Maatschappij bepaalde termijn uit, die tussen vijftien en veertig kalenderdagen begrepen moet zijn. Deze termijnen worden tussen 15 juli en 15 augustus geschorst.

Wanneer het "Directoraat-generaal natuurlijke hulpbronnen en energie", Afdeling Water verzuimt zijn advies binnen de voorgeschreven termijn

uit te brengen, wordt deze geacht gunstig te zijn en beslist de "S.P.G.E. » zonder advies. § 6. De ontwerpen betreffende werken bestemd om de zuivering van het oppervlaktewater te verzekeren moeten opgenomen worden in het in artikel 335 bedoelde beheersplan en aan de krachtens artikel 162 bepaalde technische regels en de door de Regering vastgestelde criteria voldoen. § 7. De « S.P.G.E. » : 1° maakt een model van dagboek voor de exploitatie van de zuiveringsstations op, dat de instellingen of de gemeenten moeten bijhouden; 2° het opmaken van een model van een jaarlijks technisch verslag, dat de instellingen binnen een bepaalde termijnen aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water en aan de "S.P.G.E. » moeten overmaken; § 8. De Regering kan op voorstel van de « S.P.G.E. » de regels voor het voeren van een afzonderlijke boekhouding betreffende de opdrachten die haar krachtens artikel 344 worden toevertrouwd, bepalen. § 9. De Regering zorgt ervoor dat de zuiveringsinstellingen de regels van deze afdeling in acht nemen. Ze bepaalt de regels van die controle en wijst de ambtenaren van het "Directoraat-generaal natuurlijke hulpbronnen en energie", Afdeling Water aan die ze daartoe machtigt om de zuiveringsinstallaties te betreden en zich alle technische en boekhoudingsdocumenten die er bijgehouden moeten worden, te laten overleggen. De controleverslagen worden zo spoedig mogelijk aan de "S.P.G.E. » overgemaakt. HOOFDSTUK II. - Inzake waterproductie en -distributie Afdeling 1. - Principes

Art. D. 346. Er wordt een maatschappij onder de naam "Waalse Maatschappij voor Watervoorzieningen" (W.M.W.V.) opgericht. Zij is een publiekrechtelijke rechtspersoon, opgericht in de vorm van een b.v.b.a., hieronder "de Maatschappij" genoemd.

Zij heeft geen commerciële doelstelling.

De zetel van deze maatschappij is te Verviers gevestigd.

Art. D. 347. Het Waalse Gewest, de « S.P.G.E. », de provincies, gemeenten, intercommunales en publiek- of privaatrechtelijke personen maken deel uit van de maatschappij, al naar gelang de voorwaarden waarin haar statuten voorzien.

Art. D. 348. De wettelijke en reglementaire bepalingen, die van toepassing zijn op de coöperatieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, gelden ook voor de maatschappij voor zover dit hoofdstuk er niet van afwijkt op grond van haar publieke karakter.

De vennoten mogen zich slechts afzonderlijk en ten belope van een bepaalde som verbinden.

De maatschappij is niet onderworpen aan de bepalingen van de faillissementswet van 8 augustus 1997, noch aan de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord.

Wat betreft de oprichting van de maatschappij en de aansprakelijkheid van de oprichters, wordt afgeweken van de artikelen 66, 401, 405 en 424 van het Wetboek van de vennootschappen.

Wat de inbrengen betreft, wordt afgeweken van de artikelen 395, 398, en 399 van hetzelfde Wetboek.

Wat de kapitaalverhoging betreft, wordt afgeweken van de artikelen 422 en 423 van hetzelfde Wetboek.

Wat betreft de door de maatschappij aangegane leningen, wordt afgeweken van artikel 430 van hetzelfde Wetboek.

Wat betreft de toetreding, de uittreding en de uitsluiting van de vennoten, wordt afgeweken van de artikelen 366 tot en met 376 van hetzelfde Wetboek.

Wat de verplichtingen van de vennoten betreft, wordt afgeweken van de artikelen 32 en 404 van hetzelfde Wetboek.

De maatschappij geniet de vrijstelling van uitvoering voor de goederen die geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor de uitvoering van haar openbare opdrachten.

Art. D. 349. De statuten van de maatschappij regelen haar werking. Ze moeten voldoen aan de bepalingen van dit hoofdstuk en aan wie welke de handelsvennootschappen regelen.

De statuten worden aangenomen door de algemene Vergadering van de vennoten, die bij tweederde meerderheid van de uitgedrukte stemmen beslist, en worden goedgekeurd door de Regering.

De algemene Vergadering van de vennoten, die bij tweederde meerderheid beslist, mag wijzigingen aanbrengen in de statuten, onder voorbehoud van de goedkeuring van de Regering.

Art. D. 350. De maatschappij wordt voor een onbepaalde duur opgericht.

Haar ontbinding is slechts mogelijk op grond van een decreet waarin de modaliteiten van haar liquidatie en de toestand van de personeelsleden vastliggen.

Art. D. 351. Het ontslag van een publiekrechtelijke vennoot, tijdens de activiteitsperiode van de maatschappij, wordt slechts toegestaan als tweederde van de leden van de algemene Vergadering ermee instemt. Afdeling 2. - Doel van de maatschappij en openbare opdrachten

Art. D. 352. De maatschappij staat in voor : 1° de waterproductie;2° de watervoorziening via leidingen; - de bescherming van de grondwaterbronnen; - elke handeling betreffende de waterkringloop.

Art. D. 353. De maatschappij vervult haar openbare opdrachten uitsluitend op het grondgebied van het Waalse Gewest, met name : 1° de waterproductie;2° de watervoorziening via leidingen; 3° de bescherming van het voor menselijke consumptie bestemde water in het kader van de opdrachten die aan de "S.P.G.E. » worden toevertrouwd bij artikel 351, § 2, 2°; 4° het nakomen van alle verplichtingen voortvloeiend uit wettelijke en reglementaire voorschriften betreffende de waterkringloop;5° het vervullen van elke opdracht die aan de verdelers toevertrouwd wordt in het kader van de reglementaire bepalingen betreffende de berekening, de heffing, de inning, de vrijstelling en de terugbetaling van de belasting op het lozen van industrieel en huishoudelijk afvalwater;6° de dienstverleningen van sociale of humanitaire aard inzake de drinkwatervoorziening. Om haar opdrachten te vervullen, mag de maatschappij de nodige infrastructuur kopen, bouwen, onderhouden, beheren en uitbaten. Onder infrastructuur, wordt verstaan met name het geheel van de voorzieningen voor de winning, de aanvoer, de opslag (watertoren, reservoirs,...), de stuwing, het oppompen, de behandeling, de verdeling en de telling en hun accessoires, alsmede de terreinen waar ze gelegen zijn, met inbegrip van de innemingen van de ondergrond en de erfdienstbaarheden die de maatschappij bezit.

De maatschappij mag haar openbare opdrachten niet uitvoeren ten nadele van dienstverleners die dezelfde activiteit uitoefenen in het Waalse Gewest. Afdeling 3. - Beheerscontract

Onderafdeling 1. - Definitie en inhoud Art. D. 354. § 1. De maatschappij vervult de haar toevertrouwde openbare opdrachten met inachtneming van de voorschriften, modaliteiten en doelstellingen die vastliggen in het beheerscontract dat ze met het Waalse Gewest gesloten heeft. § 2. Het beheerscontract wijst op de verplichtingen van de maatschappij betreffende : 1° de modaliteiten voor de uitvoering van haar openbare opdrachten;2° de vastlegging van de tarieven voor diensten verleend in het kader van haar openbare opdrachten; 3° de princiepen die de maatschappij in acht moet nemen i.v.m. haar betrekkingen met de begunstigden van de openbare dienstverleningen; 4° haar financiële structuur;5° de indicatoren die in het driemaandelijkse situatie-overzicht moeten voorkomen, alsmede de termijnen waarbinnen het aan de Regering moet worden overgemaakt. § 3. Het beheerscontract wijst op de verplichtingen van het Gewest i.v.m. : 1° de algemene beschermingsmaatregelen betreffende de door de maatschappij geëxploiteerde waterwinningen; 2° de behandeling of de bijsturing van de door de maatschappij ingediende dossiers m.b) t. de aanvragen om een waterwinningsvergunning; 3° de controle op de toegang tot de alternatieve watervoorzieningsbronnen;4° de toegang tot zijn databanken betreffende de watersector en zijn medewerking aan alle communicatiemiddelen en alle andere middelen die het beheer van die sector kunnen verbeteren;5° de financiële verplichtingen voor specifieke of bijzondere opdrachten die het Gewest aan de maatschappij toevertrouwt. § 4. Het beheerscontract bepaalt bovendien : 1° de sancties als een partij de verplichtingen niet nakomt waarin het voorziet;2° de methode om het te evalueren. De « S.W.D.E. » bezorgt de Regering, jaarlijks uiterlijk 1 juli van het jaar na het boekjaar waarop het betrekking heeft, een evaluatierapport over de uitvoering van het beheerscontract.

Het jaarrapport wordt binnen de volgende maand door de Regering aan het Waalse Parlement overgemaakt. § 5. Elk uitdrukkelijk ontbindend beding in het beheerscontract wordt geacht ongeschreven te zijn.

Artikel 1184 van het burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op het beheerscontract. De partij, jegens welke een verbintenis van het beheerscontract niet wordt uitgevoerd, mag slechts de tenuitvoerlegging van de verbintenis vervolgen en in voorkomend geval schadevergoeding vorderen, onverminderd de toepassing van elke specifieke sanctie waarin het beheerscontract voorziet.

De sancties wegens niet-nakoming door een partij van de verplichtingen, waarin het beheerscontract voorziet, worden geregeld als volgt : als de in het beheerscontract bedoelde verplichtingen niet worden nagekomen door een of andere partij, plegen de partijen overleg over de te nemen corrigerende maatregelen en leggen ze de datum van de volgende evaluatie vast.

Als op die datum blijkt dat de maatregelen geen resultaat hebben opgeleverd, mag de partij jegens welke een verplichting niet is nagekomen, de sancties activeren waarin het beheerscontract voorziet.

De maatschappij mag niet bestraft worden met een sanctie waarin het beheerscontract voorziet, noch gehouden worden tot de betaling van schadevergoeding wegens het niet-vervullen van haar opdrachten, als die toestand te wijten is aan een tekortkoming van het Gewest of van een instelling die door het Gewest toevertrouwde opdrachten vervult, of aan toeval of overmacht. § 6. Het beheerscontract mag in geen geval nadelig zijn voor de rechten waarover derden beschikken wegens de uitvoering van het contract. Afdeling 2. - Sluiting, goedkeuring, einde en hernieuwing

Art. D. 355. Bij de besprekingen over het beheerscontract, wordt de maatschappij vertegenwoordigd door haar voorzitter en haar directeur-generaal.

Het beheerscontract wordt onderworpen aan de goedkeuring van de Raad van bestuur, die bij tweederde meerderheid van de uitgedrukte stemmen beslist, en aan de goedkeuring van de Regering.

Het treedt pas in werking als het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Het wordt vóór zijn inwerkingtreding door de Regering aan het Waalse Parlement overgemaakt.

Art. D. 356. § 1. Het beheerscontract wordt gesloten voor vijf jaar.

Elke partij kan steeds voorstellen indienen om het contract te wijzigen. De wijzigingen worden, overeenkomstig artikel 355, aangebracht.

Het beheerscontract wordt geëvalueerd na drie jaar. § 2. Uiterlijk zes maanden vóór het verstrijken van het beheerscontract, legt de maatschappij een ontwerp van een nieuw beheerscontract voor aan de Regering.

Het lopende beheerscontract wordt van rechtswege verlengd met één jaar als na het verstrijken ervan geen nieuw contract in de plaats komt.

Na de verlenging, legt de Regering een eenjarig beheersplan vast, dat slechts één keer hernieuwbaar is. Afdeling 4. - Autonomie

Art. D. 357. Binnen de perken van dit hoofdstuk, mag de maatschappij alle activiteiten ontwikkelen die beantwoorden aan haar maatschappelijk doel.

De maatschappij mag binnen de perken van haar maatschappelijk doel lichamelijke en onlichamelijke goederen aankopen, gebruiken en vervreemden, zakelijke rechten op die goederen aanleggen of tenietdoen en dergelijke beslissingen uitvoeren.

Art. D. 358. Onverminderd artikel 354, § 2, 2°, bepaalt de maatschappij de tarieven en de tariefstructuren voor haar dienstverleningen, met inachtneming van de wetgeving betreffende de prijszetting.

Art. D. 359. De maatschappij mag met de voorafgaande toestemming van de Regering goederen en onroerende rechten ten algemene nutte onteigenen.

De Raad van bestuur beslist welke minnelijk aangekochte onroerende goederen ten algemene nutte verworven worden.

Art. D. 360. De maatschappij mag op eigen initiatief en in het kader van haar opdrachten alle werken uitvoeren op of onder pleinen, wegen, straten, paden, waterlopen en kanalen van het openbaar domein van de Staat, het Gewest, de provincies en de gemeenten, overeenkomstig de wet van 17 januari 1938 tot regeling van het gebruik door de openbare besturen, de verenigingen van gemeenten en de concessiehouders van openbare diensten of van diensten van openbaar nut, van de openbare domeinen van den Staat, van de provinciën en van de gemeenten, voor het aanleggen en het onderhouden van leidingen en inzonderheid van gas- en waterleidingen.

Art. D. 361. De Regering kan de maatschappij onder de haar bepaalde voorwaarden machtigen om : 1° één van haar watervoorzieningsdiensten geheel of gedeeltelijk aan een gemeente of een intercommunale af te staan;2° de exploitatie van één van haar diensten stop te zetten op voorstel van de meerderheid van de gemeentelijke vennoten die houder zijn van sociale aandelen waarop in bedoelde dienst werd ingetekend, voor zover de vennoten bovendien de meerderheid van het kapitaal van die dienst in handen hebben. Bij gedeeltelijke of gehele overdracht of bij stopzetting van een dienst, maken de vennoten die houder zijn van sociale aandelen in die dienst niet langer deel uit van de maatschappij, tenzij ze houder zijn van aandelen in andere diensten.

Er wordt vervolgens overgegaan tot de vereffening van het maatschappelijke bezit van de afgestane of stopgezette dienst.

Als de verdeelsleutel van het bezit niet vaststaat bij de oprichting van de dienst, wordt het bedrag van het aan elke vennoot terug te betalen aandeel na advies van het Adviescomité van de betrokken dienst bepaald door de Raad van bestuur, onverminderd alle aan de maatschappij verschuldigde schadeloosstellingen en -vergoedingen.

Art. D. 362. § 1. De maatschappij beslist binnen de perken van haar maatschappelijk doel en in voorkomend geval, overeenkomstig de bepalingen van haar beheerscontract betreffende de financiële structuur, over de omvang, de technieken en de voorwaarden van haar externe financiering. § 2. De maatschappij beslist over de belegging van haar beschikbare fondsen, met inachtneming van de bepalingen die eventueel vastliggen in het beheerscontract.

Art. D. 363. § 1. De Maatschappij kan rechtstreekse of onrechtstreekse participaties nemen in de Belgische of buitenlandse publiek- of privaatrechtelijke maatschappijen, verenigingen of instellingen waarvan het maatschappelijk doel overeenstemt met haar eigen doel. § 2. De Raad van bestuur beslist bij tweederde meerderheid van de uitgedrukte stemmen over elke participatie. § 3. De Maatschappij informeert de Regering als ze in § 1 bedoelde participaties beslist te nemen of af te staan. De Regering beschikt over dertig dagen, te rekenen van de dag waarop ze kennis neemt van de beslissing, om elke opmerking te formuleren die ze nuttig acht of om zich eventueel tegen de beslissing te verzetten. § 4. De vertegenwoordigers van de Maatschappij binnen de maatschappijen, waarin de « S.W.D.E. » een participatie heeft genomen, worden door de Raad van bestuur aangewezen onder de bestuurders, de directeur-generaal, de adjunct-directeurs-generaal en de personeelsleden van de Maatschappij. § 5. Elke vertegenwoordiger van de Maatschappij moet : 1° de Raad van bestuur van de maatschappij minstens één keer per jaar verslag uitbrengen over de uitoefening van zijn mandaat en telkens als hij erom verzoekt; 2° de Raad van bestuur van de Maatschappij steeds informeren over elk verzoek om gegevens dat hem door een Regeringscommissaris gericht wordt in verband met zijn mandaat of de toestand van de maatschappij waar hij aangewezen is als vertegenwoordiger van de « S.W.D.E. » .

Het mandaat van de vertegenwoordiger van de « S.W.D.E. » binnen de maatschappij(en), waar hij aangewezen is, eindigt van rechtswege wanneer hij de hoedanigheid van bestuurder, directeur-generaal, adjunct-directeur-generaal of van personeelslid verliest. § 6. In voorkomend geval, kan de Regering de Maatschappij onder de door haar bepaalde specifieke voorwaarden machtigen om een maatschappij waarin ze een participatie heeft genomen, te betrekken bij de uitvoering van haar openbare opdrachten, voor zover de rechtstreekse of onrechtstreekse participatie van de overheden in die maatschappij hoger is dan 50 % van het kapitaal en statutair recht geeft op meer dan 50 % van de stemmen en mandaten in alle organen van de betrokken maatschappij.

De maatschappij, die, overeenkomstig het eerste lid, belast wordt met de uitvoering van openbare opdrachten, valt onder de bepalingen van artikel 348.

Elke overdracht van aandelen, die het kapitaal vertegenwoordigen, waardoor de rechtstreekse of onrechtstreekse participatie van de in het vorige lid bedoelde overheid minder dan 50 % zou bedragen, is van rechtswege nietig als die participatie binnen drie maanden na de overdracht niet boven 50 % wordt gebracht via een kapitaalverhoging waarop geheel of gedeeltelijk wordt ingetekend door de overheden. De overdracht heeft binnen die termijn geen uitwerking zolang de participatievoorwaarde niet vervuld is.

Voor de toepassing van dit lid, wordt verstaan onder openbare overheid, het Waalse Gewest alsmede elke publiekrechtelijke persoon die onder zijn gezag of controle staat. § 7. In het geval bedoeld in § 6, eerste lid, zijn de maatschappij, waarin de Maatschappij een participatie heeft genomen, en de maatschappij hoofdelijk aansprakelijk t.o.v. het Gewest voor de uitvoering door eerstgenoemde van de openbare opdrachten waarbij ze is betrokken, tot de inwerkingtreding van een beheerscontract dat op grond van de in de artikelen 356 en 357 bedoelde regels mutatis mutandis gesloten is met de maatschappij waarin de Maatschappij een participatie heeft genomen.

Bij gebrek aan een beheerscontract, gesloten tussen het Gewest en de maatschappij, blijft de Maatschappij aansprakelijk t.o.v. het Gewest voor de uitvoering door de maatschappij van de openbare opdrachten waarbij deze laatste betrokken is. Afdeling 5. - Algemene Vergadering

Art. D. 364. De algemene Vergadering oefent de bevoegdheden uit die haar specifiek toekomen krachtens dit hoofdstuk, de wet of de statuten.

De vertegenwoordigers van de vennoten binnen de algemene Vergadering beschikken over een stemrecht dat overeenstemt met de sociale aandelen die ze bezitten, met uitzondering van de uitdrukkelijke bepalingen bedoeld in deze afdeling, in de wet of in de statuten. Afdeling 6. - Bestuur

Onderafdeling 1. - Raad van Bestuur Art. D. 365. § 1. De maatschappij wordt door een Raad van bestuur beheerd. § 2. De Raad van bestuur mag alle handelingen verrichten die nodig of nuttig zijn voor de uitvoering van het maatschappelijk doel van de maatschappij, met uitzondering van degene die krachtens de wet, de statuten of dit hoofdstuk aan de algemene Vergadering worden toegewezen. § 3. De Raad van bestuur ziet toe op het dagelijkse beheer waargenomen door het Directiecomité dat daarover regelmatig verslag uitbrengt aan de Raad. De Raad van bestuur of zijn voorzitter kan het Directiecomité elk ogenblik verzoeken om een verslag over de activiteiten van de maatschappij of over een deel ervan. § 4. De Raad van bestuur kan zijn bevoegdheden geheel of gedeeltelijk overdragen aan het Directiecomité, behalve : 1° het uitstippelen van het algemeen beleid van de maatschappij;2° alle bevoegdheden die krachtens de wet, dit hoofdstuk of de statuten uitdrukkelijk worden toegewezen aan de Raad van bestuur. Elke machtigingshandeling moet duidelijk aangeven op welke bevoegdheden de machtiging slaat.

Elke machtiging mag niet langer lopen dan één jaar en is hernieuwbaar.

Art. D. 366. § 1. De Raad van bestuur bestaat uit 17 leden, onder wie een voorzitter en twee ondervoorzitters.

De algemene Vergadering regelt de bevoegdheden en bezoldigingen van de voorzitter, de twee ondervoorzitters en de bestuurders.

Negen bestuurders worden door de algemene Vergadering gekozen. Acht bestuurders worden door de Regering benoemd, van wie twee op voorstel van de « S.P.G.E. » . § 2. De leden van de Raad van bestuur worden voor een hernieuwbaar mandaat van 6 jaar aangewezen.

De Raad wordt vernieuwd bij de eerste gewone algemene vergadering na de provincieraads- of gemeenteraadsverkiezingen. § 3. Als een plaats van bestuurder vacant is bij de benoeming van de algemene Vergadering, hebben de overblijvende bestuurders het recht om ze, overeenkomstig de evenredige regel bedoeld in § 6, derde lid, in te vullen totdat de volgende algemene vergadering overgaat tot een definitieve benoeming. § 4. De Regering benoemt de voorzitter van de Raad van bestuur. De eerste ondervoorzitter en de tweede ondervoorzitter worden door de Raad van bestuur aangewezen onder zijn vertegenwoordigers. Minstens één van die drie functies is voorbehouden aan één van de leden van de Raad van bestuur uit de algemene Vergadering. De statuten bepalen de regels betreffende hun respectieve bevoegdheden. § 5. Bij staking van stemmen binnen de Raad van bestuur, is de stem van de voorzitter beslissend.

De voorzitter kan elk ogenblik ter plaatse inzage nemen van de boeken, de briefwisseling, de notulen en, in het algemeen, van alle documenten en geschriften van de maatschappij. Hij kan de nodige uitleg of gegevens vragen aan het Directiecomité en de personeelsleden van de maatschappij vragen en alle onderzoeken instellen die hij nuttig acht voor de uitvoering van zijn mandaat. § 6. De door de algemene Vergadering gekozen bestuurders moeten burgemeester, schepen of gemeenteraadslid van een verenigde gemeente zijn.

De door de algemene Vergadering gekozen bestuurder, die lid van een Gemeenteraad of burgemeester is en die hoedanigheid verliest, wordt van rechtswege geacht ontslag te nemen.

De door de algemene Vergadering gekozen bestuurders worden naar evenredigheid van de gezamenlijke gemeenteraden van de verenigde gemeenten aangewezen, rekening houdende met de eventuele individuele facultatieve verklaringen van politieke verwantschap of hergroepering.

Bij de berekening van de evenredigheid, wordt de waarde van elke gemeentelijke vennoot gewogen naar gelang van het aantal sociale aandelen die hij bezit. § 7. De Raad van bestuur kan zich laten bijstaan door één of meer waarnemers, die de vergaderingen met raadgevende stem bijwonen. § 8. De Raad van bestuur mag pas beraadslagen en beslissen als de meerderheid van zijn leden aanwezig of vertegenwoordigd is. De beslissingen worden bij meerderheid van stemmen genomen, behalve de uitzonderingen die vastliggen in de statuten, in het Wetboek van de vennootschappen en in dit hoofdstuk.

Onderafdeling 2. - Het mandaat van bestuurder Art. D. 367. § 1. Onverminderd de andere beperkingen waarin voorzien wordt bij of krachtens een wet, een decreet of de statuten van de maatschappij, is het mandaat van bestuurder onverenigbaar met : 1° de hoedanigheid van lid van een Regering;2° de hoedanigheid van provinciegouverneur;3° de hoedanigheid van lid van het Directiecomité;4° de hoedanigheid van personeelslid of gepensioneerd lid van de maatschappij. § 2. Als een bestuurder één van de in § 1 bedoelde hoedanigheden verwerft, moet hij zijn mandaten of functies neerleggen binnen een termijn van drie maanden. Als hij dat niet doet, wordt hij na afloop van die termijn geacht van rechtswege ontslag te hebben genomen bij de maatschappij. Het mandaat van bestuurder eindigt van rechtswege de dag waarop de betrokken persoon de leeftijd van 65 jaar bereikt.

Onderafdeling 3. - Het Directiecomité Art. D. 368. Het Directiecomité bestaat uit een directeur-generaal, die er voorzitter van is, en uit twee adjunct-directeurs-generaal.

Het staat in voor het dagelijks beheer en de vertegenwoordiging van de maatschappij, alsmede voor de uitvoering van de beslissingen van de Raad van bestuur.

De leden van het Directiecomité wonen de vergaderingen van de Raad van bestuur bij met raadgevende stem.

Art. D. 369. De Regering benoemt de leden van het Directiecomité voor een hernieuwbaar mandaat van zes jaar.

Als één van de leden bij zijn benoeming ouder is dan negenenvijf jaar, verkort de Regering de duur van zijn mandaat om het te laten eindigen de dag waarop bedoeld lid de leeftijd van 65 jaar bereikt.

De leden van het Directiecomité mogen slechts door de Regering ontslaan worden : 1° ofwel op voorstel van de Raad van bestuur;2° ofwel op initiatief van de Regering na advies van de Raad van bestuur. Art. D. 370. § 1. De wederzijdse rechten, met inbegrip van de bezoldiging, en verplichtingen van de leden van het Directiecomité, enerzijds, en van de maatschappij, anderzijds, worden bij een bijzondere overeenkomst tussen de betrokken partijen geregeld. Om deze overeenkomst te sluiten, wordt de maatschappij vertegenwoordigd door de Raad van bestuur.

De overeenkomst voorziet in bijzondere bepalingen om in geval van niet-vernieuwing van het mandaat of van ontslag de sociale en financiële toestand van de leden van het Directiecomité te waarborgen, die hun functie hebben moeten neerleggen of een van zelfstandige activiteit hebben moeten stopzetten om hun mandaat bij de "S.W.D.E. » uit te oefenen.

De leden van het Directiecomité, die zich bij hun benoeming in een statutaire band bevinden met de maatschappij of met elke andere publiekrechtelijke persoon die onder het Gewest ressorteert, worden voor een opdracht van algemeen belang ambtshalve met verlof geplaatst voor de hele duur van het mandaat. § 2. De bezoldiging van de leden van het Directiecomité is voor rekening van de maatschappij.

Onderafdeling 4. - Diensten, adviescomités en zonecomités A. Diensten Art. D. 371. De maatschappij wordt ingedeeld in productie- en distributiediensten.

De openbare opdracht i.v.m. waterproductie wordt vervuld door een productiedienst. Deze dienst beschikt over de nodige infrastructuur voor de uitvoering van die opdracht. Hij maakt het voorwerp uit van een aparte rekening in de analytische exploitatieboekhouding.

De openbare opdracht i.v.m. waterverdeling wordt vervuld door distributiediensten.

Elke distributiedienst beschikt over de nodige infrastructuur voor de uitvoering van die opdracht op het grondgebied van de gemeenten die hij bedient en maakt het voorwerp uit van een aparte rekening in de analytische exploitatieboekhouding.

B. Adviescomités Art. D. 372. Elke in exploitatie zijnde dienst heeft een Adviescomité.

Het Adviescomité van de productiedienst bestaat uit zijn gemeentelijke en intergemeentelijke vennoten en uit de "S.P.G.E. » .

Het Adviescomité van elke distributiedienst bestaat uit de vennoten, met uitzondering van het Gewest, uit de "S.P.G.E. » en de provincies.

Elk Adviescomité wordt voorgezeten door een lid van de Raad van bestuur, dat door deze laatste wordt aangewezen.

De Raad van bestuur bepaalt de regels voor de werking van de adviescomités onder voorbehoud van de goedkeuring van de algemene Vergadering.

Elk Comité vergadert minstens twee keer per jaar en onderzoekt de jaarrekeningen bij elke vergadering.

Elke vennoot beschikt over een stem binnen de adviescomités waarvan hij deel uitmaakt.

Art. D. 373. Het advies van de adviescomités wordt vereist voor : ieder project tot fusie van een dienst met één of verschillende diensten; ieder project tot wijziging van de waterverkooptarieven; ieder project tot uitbreiding, inkrimping of wijziging van de dienst; ieder voorstel tot toelating van een nieuw lid dat eventueel deel zou uitmaken van die dienst; ieder voorstel tot uittreding of uitsluiting van een vennoot die deel uitmaakt van die dienst; ieder project tot gehele of gedeeltelijke overdracht van een distributiedienst aan een gemeente of een intercommunale; ieder werkprogramma waarvoor de dienst interesse toont.

C. Zonecomités Art. D. 374. Er worden zonecomités opgericht waarin de distributiediensten per deelstroomgebied ingedeeld worden. Elk Zonecomité vergadert minstens één keer per jaar.

Bij unanieme beslissing, mag een Adviescomité zijn bevoegdheden overdragen aan het betrokken Zonecomité.

De samenstelling en de werkingsmodaliteiten van de zonecomités worden bepaald door de Raad van bestuur.

Art. D. 375. Het advies van de zonecomités wordt vereist voor projecten betreffende de acties die de maatschappij moet voeren in het kader van een geïntegreerd beheer van de waterkringloop en voor een betere waterkwaliteit.

Art. D. 376. De Raad van bestuur wordt minstens één keer per jaar uitgebreid tot de voorzitters van de zonecomités.

Tijdens deze vergadering, wordt informatie over de strategische opties van de maatschappij verstrekt. Afdeling 7. - Administratief toezicht en controle

Onderafdeling 1. - Administratief toezicht Art. D. 377. § 1. De Regering is bevoegd om controle uit te oefenen op de maatschappij. Wat de openbare opdrachten betreft, wordt de controle uitgeoefend door twee regeringscommissarissen die benoemd en ontslagen worden door de Regering.

De Regering regelt de uitoefening van de opdrachten van de commissarissen. § 2. De regeringscommissarissen, die individueel of gezamenlijk handelen, zien toe op de naleving van de wet, het decreet, de statuten van de maatschappij, het beheerscontract en, in voorkomend geval, het voorlopige beheersplan. § 3. De regeringscommissarissen worden uitgenodigd op alle vergaderingen van de Raad van bestuur. Ze beschikken over de ruimste bevoegdheden om hun opdracht te vervullen. § 4. De regeringscommissarissen kunnen binnen een termijn van vier vrije dagen een beroep instellen bij de Regering tegen elke beslissing die ze strijdig achten met de wet, het decreet, de statuten, het beheerscontract of, in voorkomend geval, het voorlopige beheersplan.

Die termijn loopt vanaf de dag van de vergadering waarop de beslissing is genomen, voor zover de regeringscommissarissen er regelmatig op uitgenodigd werden, en, in de andere gevallen, de dag waarop ze kennis hebben genomen van de beslissing. Het beroep is opschortend.

De beslissing wordt definitief als de Regering de nietigverklaring niet uitspreekt binnen een termijn van twintig vrije dagen, die ingaat op dezelfde dag als de termijn bedoeld in het eerste lid.

De Regering betekent de nietigverklaring aan het bestuursorgaan.

Art. D. 378. Als de wet, het decreet, de statuten of het beheerscontract het eist, kan de Regering de Raad van bestuur door bemiddeling van een regeringscommissaris verzoeken om binnen de door hem gestelde termijn te beraadslagen over iedere aangelegenheid die hij aangeeft.

Onderafdeling 2. - Controle op de rekeningen Art. D. 379. § 1. De controle, overeenkomstig de wetgeving en de statuten, op de financiële toestand, de jaarrekeningen en de regelmatigheid van de verrichtingen i.v.m. de jaarrekeningen, wordt opgedragen aan een College van commissarissen dat uit drie leden bestaat.

Hun beraadslagingen zijn collegiaal.

Hun verslagen en opmerkingen worden overgemaakt aan de Regering en aan de algemene Vergadering.

De voorzitter van het College wordt aangewezen door de algemene Vergadering onder de leden van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van de vennootschappen.

Hij heeft de hoedanigheid van bedrijfsrevisor.

De twee andere leden worden benoemd door de Regering.

De commissarissen worden benoemd voor een verlengbare termijn van drie jaar.

Tijdens hun mandaat, mogen ze alleen om ernstige redenen worden ontslagen. Hun opdracht, actiemiddelen, statuut en bezoldiging, met uitzondering van de in § 2 bedoelde bezoldiging, liggen vast in het beheerscontract. § 2. De algemene Vergadering bepaalt de bezoldiging van de bedrijfsrevisor, die voor rekening van de maatschappij is. Afdeling 8. - Boekhouding en jaarrekeningen

Art. D. 380. § 1. De maatschappij voert haar boekhouding per kalenderjaar. De activiteiten in verband met haar openbare opdrachten en haar overige activiteiten worden telkens in een aparte boekhouding opgenomen.

Het resultaat wordt opgedeeld volgens de regels die vastliggen in de statuten. Daarbij wordt onder meer rekening gehouden met het aantal aansluitingen en het zuinige waterbeheer. Het Gewest, de « S.P.G.E. » en de provincies worden niet betrokken bij de opdeling van het resultaat van de activiteiten i.v.m. de openbare opdrachten.

De bijlage bij de jaarrekeningen bevat een samenvattende staat van de rekeningen betreffende de openbare opdrachten en een commentaar. De Regering kan regels vastleggen i.v.m. de vorm en de inhoud van de samenvattende staat en het commentaar. § 2. De Raad van bestuur bezorgt de Regering de jaarrekeningen vóór 30 juni van het jaar na het bedoelde boekjaar, alsmede het beheersverslag, het verslag van de bedrijfsrevisor en het verslag van het College van commissarissen.

De Regering stuurt de in het eerste lid bedoelde documenten vóór 31 juli van het jaar na het bedoelde boekjaar naar de Waalse Gewestraad.

Art. D. 381. Naast haar algemene boekhouding, voert de maatschappij ook een analytische en begrotingsboekhouding. Afdeling 9. - Maatschappelijk kapitaal

Art. D. 382. Het maatschappelijk kapitaal bestaat uit drie soorten aandelen : 1° aandelen tot kapitaalvorming;2° aandelen die participaties in het kapitaal van de productiedienst en de distributiediensten vertegenwoordigen;op die aandelen kan ingetekend worden door het Gewest, de « S.P.G.E. », de provincies, de intercommunales, de gemeenten en de publiek- of privaatrechtelijke personen; 3° aandelen die de Raad van bestuur mag uitgeven naar gelang van de specifieke activiteiten in verband met het maatschappelijk kapitaal. De gemeentelijke aandeelhouders vertegenwoordigen steeds minimum 50 % van het kapitaal, plus één aandeel.

Afgezien van de omvang van de inbreng van de verschillende partijen bij de kapitaalvorming, beschikken de gemeenten steeds over de meerderheid van stemmen in de verschillende beheersorganen van de maatschappij, behalve in het Directiecomité.

De aandelen tot kapitaalvorming mogen niet afgestaan worden. De andere aandelen van een publiekrechtelijke vennoot mogen slechts aan een andere publiekrechtelijke vennoot worden afgestaan.

Om aandeelhouder te worden, moeten de privaatrechtelijke personen eerst door de Regering gemachtigd worden. Afdeling 10. - Personeel

Art. D. 383. Het statuut van het personeel en het arbeidsreglement worden door de Raad van bestuur aangenomen op voorstel van het Directiecomité. Afdeling 11. - Voorlopige bepalingen

Art. D. 384. § 1. De Maatschappij wordt vanaf 1 januari 2001 aangewezen als bouwheer voor de opdrachten die het voorwerp hebben uitgemaakt van een vastlegging op Titel V. - "Gewestelijk bedrijf : ERPE" van de algemene uitgavenbegroting van het Waalse Gewest en waarvan de lijst opgenomen is in de jaarrekeningen van het "ERPE" (Gewestelijk bedrijf voor waterproductie en -toevoer) voor het boekjaar 2000, met uitzondering van de opdrachten betreffende de "Transhennuyère". § 2. De eigendom van de goederen die het voorwerp zijn van de opdrachten waarvoor besloten werd tot een vastlegging op titel V "Gewestelijk bedrijf : ERPE" van de algemene uitgavenbegroting van het Waalse Gewest en waarvan de lijst vermeld staat in de jaarrekeningen van het "ERPE" voor het boekjaar 2000, met uitsluiting van de goederen die deel uitmaken van de "Transhennuyère", wordt automatisch overgedragen aan de Maatschappij zodra de voorlopige oplevering door de bouwheer wordt toegestaan.

De overdracht van de betrokken goederen kan zonder verdere formaliteiten van rechtswege tegengeworpen aan derden.

Art. D. 385. § 1. De Maatschappij wordt vanaf 1 januari 2001 aangewezen als bouwheer voor de opdrachten betreffende de Transhennuyère die het voorwerp hebben uitgemaakt van een vastlegging op Titel V. - "Gewestelijk bedrijf : ERPE" van de algemene uitgavenbegroting van het Waalse Gewest en waarvan de lijst opgenomen is in de jaarrekeningen van het "ERPE" voor het boekjaar 2000.

Zodra het geheel van de goederen die deel uitmaken van de Transhennuyère operationeel is, wordt hun beheer bij overeenkomst door de Regering toevertrouwd aan de maatschappij. De overeenkomst regelt de modaliteiten van de uitvoering van het beheer, alsmede de deelneming van de gebruikers van die goederen in het beheer. De maatschappelijke zetel van die gebruikers is gevestigd in het Waalse Gewest. § 2. De Regering kan goederen van de Transhennuyère inbrengen in Maatschappij. Zij bepaalt de lijst van die goederen.

De overdracht kan zonder verdere formaliteiten van rechtswege tegengeworpen worden aan derden zodra het Regeringsbesluit tot bepaling van de goederenlijst in werking treedt.

De rechten en plichten van de gebruiker-klant worden vastgelegd in de overeenkomst bedoeld in artikel 389.

Art. D. 386. De eigendom van de goederen bestemd voor de activiteit van het "ERPE" die op 31 december 2000 aan het Gewest toebehoorden en waarvan de lijst opgenomen is in bijlage IV, wordt aan de Maatschappij overgedragen, met inbegrip van de voornaamste en bijhorende roerende en onroerende goederen en desbetreffende rechten, zelfs wanneer ze niet uitdrukkelijk overgenomen worden.

De overdracht kan zonder verdere formaliteiten van rechtswege tegengeworpen aan derden.

Art. D. 387. § 1. Het Gewest geeft de Maatschappij zo spoedig mogelijk kennis van de akten en documenten, met inbegrip van de uittreksels uit de kadastrale leggers en uit het kadastraal plan waarin melding wordt gemaakt van de lasten, rechten en verplichtingen betreffende de goederen waarvan de eigendom bij of krachtens dit hoofdstuk is overgedragen.

Er wordt zo spoedig mogelijk een inventaris van die akten en documenten opgemaakt. Die inventaris wordt ondertekend door de Regering, alsook door de voorzitter van de raad van bestuur van de Maatschappij. § 2. De Maatschappij erft de rechten en verplichtingen van het Gewest voor de goederen waarvan de eigendom bij of krachtens dit hoofdstuk overgedragen wordt, met inbegrip van de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit lopende of komende gerechtelijke procedures.

In geval van geschil kan het geheel of een gedeelte van de goederen waarvan de eigendomstitels niet aan de Maatschappij zijn overgedragen, treedt het Gewest op ten gunste van de Maatschappij. § 3. Het Gewest moet enkel de verplichtingen nakomen waarvan de betaling of de uitvoering vóór de eigendomsoverdracht opeisbaar was, met uitzondering van de financiering van de opdrachten die het voorwerp zijn van een budgettaire vastlegging op titel V "Entreprise régionale : ERPE" van de algemene uitgavenbegroting van het Waalse Gewest, overgedragen aan de Maatschappij en gedekt door bestaande waarden gelijkgesteld met het reserve- en delgingsfonds in de boekhouding van het "ERPE" vastgelegd vóór de sluiting van haar vereffening.

In afwachting van de sluiting van de vereffening van het "ERPE" kan het Gewest aan de Maatschappij de sommen storten die nodig zijn voor de betaling van de facturen betreffende het uitstaand bedrag van de opdrachten bedoeld in artikel 384 mits aftrek van de bestaande waarden geïdentificeerd in de reserve- en delgingsfondsen bij de financiering van bedoelde uitgaven. De stortingen worden uitgevoerd op grond van de facturen die de Maatschappij in ontvangst neemt.

Voor het bouwheerschap betreffende de opdrachten i.v.m. de "Transhennuyère" kan het Gewest aan de Maatschappij eveneens de sommen storten die nodig zijn voor de betaling van de facturen i.v.m. de saldi van de visa van de vastleggingen toegerekend op artikel 01.01.05 van de organieke afdeling 13 van de begroting van het Ministerie van het Waalse Gewest en in ontvangst genomen door de Maatschappij. Het saldo van de vastleggingen toegerekend op de bijzondere afdeling van die begroting alsook elke opdracht tot betaling op de bijkomende vastleggingen uit te voeren ten laste van het Waterbeschermingsfonds kunnen aan de Maatschappij gestort worden op grond van de overeenstemmende facturen.

Art. D. 388. Als compensatie voor de overdracht van de eigendom van de goederen bedoeld in de artikelen 384 tot 386 ontvangt het Gewest maatschappelijke aandelen volgens de regels die toepasselijk zijn op de Maatschappij. Naar aanleiding van die overdracht maakt het Gewest de eigendom van de gezamenlijke als compensatie ontvangen aandelen over aan de "S.P.G.E. » .

Een overeenkomst tussen het Gewest, de Maatschappij en de « S.P.G.E. » bepaalt de waarde van de overdracht en de modaliteiten van die inbreng.

Art. D. 389. Een overeenkomst tussen het Gewest, de « S.P.G.E. » en de Maatschappij regelt de modaliteiten voor de participatie van de gebruikers-klanten in het beheer van de goederen bedoeld in de artikelen 384 en 386.

Art. D. 390. Het eerste beheerscontract vervalt op 31 december 2005.

Art. D. 391. Het fiscale statuut van de maatschappij is hetzelfde als dat waarover de Nationale Maatschappij der Waterleidingen en de "SWDE" vroeger beschikten.

Deel IV. - Vaststelling van de overtredingen en strafmaatregelen TITEL I. - Vaststelling van de overtredingen en strafmaatregelen inzake oppervlaktewater HOOFDSTUK I. - Overtredingen inzake vervuiling van het water Art. D. 392. Gestraft wordt met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een boete van zesentwintig euro tot vijfhonderdduizend euro, of met slechts één van deze straffen : 1° degene die in strijd met de krachtens de artikelen 3, 13, 156 tot 159, 161 tot 166, 178, 179, 216 tot 222, 317, 320 tot 323, 343, 344, 345, 392 tot 406 genomen reglementen afvalwater loost in gewoon oppervlaktewater, in openbare rioleringen of de kunstmatige afvoerwegen;2° degene die niet het door artikel 161 ingestelde verbod erkent;3° degene die een overtreding van een reglement begaat dat in uitvoering van artikel 163 werd getroffen;4° degene die installaties of toestellen gebruikt in strijd met het verbod waartoe krachtens artikel 406 werd besloten;5° degene die de op basis van artikel 162 uitgevaardigde regels of voorschriften schendt. De lozingen met een overtredend karakter zijn ook strafbaar indien zij slechts uit nalatigheid of een schuldige onthouding om op te treden, werden begaan.

Indien er evenwel geen sprake is van herhaling, zal de verantwoordelijke slechts onderworpen zijn aan de in artikel 393 voorziene boetestraf indien hij onverwijld, hetzij de federale politie, hetzij de in artikel 21 beoogde dienst voor onmiddellijke tussenkomsten heeft verwittigd.

Art. D. 393. Gestraft wordt met een gevangenisstraf van acht dagen tot één maand en met een boete van zesentwintig euro tot tienduizend euro, of met slechts één van deze straffen : 1° degene die door Regering genomen reglementaire bepalingen inzake de bescherming van het oppervlaktewater en de vervuiling van het grondwater vanaf het oppervlaktewater overtreedt;2° degene die het oppervlaktewater gebruikt in schending van een krachtens artikel 158 uitgesproken verbod;3° degene die poogt een van de in artikel 392, 2° en 5°, vermelde handelingen te begaan;4° degene die, beroepshalve, producten fabriceert, te koop aanbiedt, verkoopt en gebruikt ter overtreding van een reglement dat krachtens artikel 164 werd getroffen;5° degene die het ruimen bewerkstelligt en het slijk van septische putten en zinkputten bijeenbrengt bij derden : - hetzij zonder over de erkenning te beschikken die vereist zal zijn bij een besluit dat krachtens de artikelen 222 en 317 werd genomen; - hetzij door het opruimen van het slijk op een bij dit artikel verboden manier; 6° degene die een motorvoertuig, een machine of andere soortgelijke werktuigen in een gewoon oppervlaktewater reinigt of op minder dan 10 meter hiervan verwijderd en wanneer het reinigende product in dit water zou kunnen uitstromen zonder de vereiste vergunning. Art. D. 394. Gestraft wordt met een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en een boete van honderd euro tot tienduizend euro, of met slechts één van deze straffen : 1° degene die opzettelijk zuiveringsinstallaties en installaties voor het meten van de vervuiling vernietigt of beschadigt of hiervan de juiste werking, ongeacht op welke wijze dan ook, verhindert;degene die poogt deze zelfde installaties opzettelijk te vernietigen of te beschadigen; 2° degene die zich verzet tegen de uitvoering van de opdracht inzake controle en toezicht van de krachtens de artikelen 3, 13, 156 tot 159, 161 tot 166, 178, 179, 216 tot 222, 317, 320 tot 323, 343, 344, 345, 392 tot 406 aangewezen agenten;3° degene die weigert, of het nalaat, een spoedeisende maatregel uit te voeren waartoe door de Regering, de gouverneur van de provincie of de burgemeester krachtens artikel 21, § 1, werd gelast;4° degene die, wanneer hij verplicht is een aangifte krachtens de artikelen 3, 13, 156 tot 159, 161 tot 166, 178, 179, 216 tot 222, 317, 320 tot 323, 343, 344, 345, 392 tot 406 of de krachtens deze genomen reglementaire bepalingen te doen, zich ervan onthoudt deze verklaring over te leggen of een opzettelijk onvolledige en onjuiste verklaring overlegt, met de bedoeling de toepassing van de artikelen 3, 13, 156 tot 159, 161 tot 166, 178, 179, 216 tot 222, 317, 320 tot 323, 343, 344, 345, 392 tot 406 of de krachtens deze genomen reglementaire bepalingen te ontduiken. Art. D. 395. Indien een veroordeling krachtens artikel 392 of artikel 397 wordt uitgesproken, kan de rechter, hetzij op verzoek van de procureur des Konings, hetzij op verzoek van het Gewest of op verzoek van de burgerlijke partij, hetzij ambtshalve, met het oog op het herstellen van een toestand die gelijkwaardig is aan die welke zonder de overtreding zou hebben bestaan, het verbod bevelen om gedurende een tijdsperiode die de rechter zal vaststellen maar die niet meer dan één jaar zal mogen bedragen, de installatie of de toestellen te gebruiken of te laten werken die ten grondslag liggen aan de door de overtreding teweeggebrachte vervuiling.

De rechter kan dit verbod bevelen zelfs indien de installatie of de toestellen de eigendom van iemand anders zijn of tot de inrichting behoren die door een derde wordt uitgebaat. In een dergelijk geval, zal het verbod ten opzichte van deze derde slechts kunnen worden bevolen nadat hij bij het proces betrokken zal zijn geweest en de gelegenheid gehad zal hebben zijn verdedigingsmiddelen naar voren te brengen.

Art. D. 396. Gestraft wordt met de in artikel 394 aangeduide straffen, degene die het uitvoeren van de in het voorgaande artikel vermelde verbodsmaatregel weigert of nalaat.

Art. D. 397. Gestraft wordt, volgens het geval, met de in de artikelen 392, 393, of 394 voorziene straffen : 1° degene die, wanneer hij de werkgever is van een in deze artikelen beoogde persoon, aan laatstgenoemde niet de nodige middelen heeft gegeven voor het in acht nemen van de artikelen 3, 13, 156 tot 159, 161 tot 166, 178, 179, 216 tot 222, 317, 320 tot 323, 343, 344, 345, 392 tot 406 of de krachtens deze genomen reglementaire bepalingen, rekening houdend met de opdracht die hij aan de persoon in zijn dienst had toegewezen;2° degene die, wanneer hij de werkgever is van een in deze artikelen beoogde persoon, aan laatstgenoemde een opdracht heeft toevertrouwd waarvoor bedoelde persoon niet de kennis bezat die hem in staat stelde zich van genoemde opdracht te kwijten met eerbiediging van de artikelen 3, 13, 156 tot 159, 161 tot 166, 178, 179, 216 tot 222, 317, 320 tot 323, 343, 344, 345, 392 tot 406 of de krachtens deze genomen reglementaire bepalingen, zonder op de daartoe geëigende manier te hebben gekontroleerd dat bedoelde persoon deze kennis bezat;3° degene die, wanneer hij de werkgever is van een in deze artikelen beoogde persoon, wist dat een overtreding zou worden begaan of werd begaan en nagelaten heeft de uitwerking hiervan te verhinderen of eraan te verhelpen hoewel hij daartoe de mogelijkheid heeft gehad. Art. D. 398. De werkgever is burgerlijk aansprakelijk voor de betaling van de boeten, de kosten en de gerechtelijke kosten waartoe zijn aangestelden worden veroordeeld naar aanleiding van een overtreding van de artikelen 3, 13, 156 tot 159, 161 tot 166, 178, 179, 216 tot 222, 317, 320 tot 323, 343, 344, 345, 392 tot 406 of de krachtens deze genomen reglementaire bepalingen die in de uitoefening of ter gelegenheid van hun functie werd begaan.

Iedere rechtspersoon is burgerlijk aansprakelijk voor de betaling van de boeten, de kosten en de gerechtelijke kosten waartoe haar organen worden veroordeeld naar aanleiding van een overtreding van de artikelen 3, 13, 156 tot 159, 161 tot 166, 178, 179, 216 tot 222, 317, 320 tot 323, 343, 344, 345, 392 tot 406 of de krachtens deze genomen reglementaire bepalingen die in de uitoefening of ter gelegenheid van hun functie werd begaan.

Art. D. 399. § 1. De straf kan tot het dubbele van het maximum worden opgetrokken indien een nieuwe in de artikelen 392 tot 397 voorziene overtreding wordt begaan binnen een termijn van vijf jaar vanaf een voorgaande veroordeling wegens het overtreden van een van deze zelfde artikelen, uitgesproken door een besluit dat in kracht van gewijsde is gegaan; in een dergelijk geval kan de boete of de straf bovendien niet minder zijn dan het tienvoudige van het minimum. § 2. Boek 1 van het Wetboek van strafrecht, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, is op de door onderhavige hoofdstuk voorziene overtredingen van toepassing.

Art. D. 400. § 1. In geval van in de artikelen 392-1°, 392-2°, 393-3°, 393-5°, 396 en 397 beoogde overtredingen, kan de rechter de publicatie van het vonnis op kosten van de overtreder of van zijn medeplichtige gelasten in maximum drie dagbladen die door hem worden aangewezen en binnen de termijn die hij vaststelt. § 2. Onverminderd de artikelen 42 en 43 van het Wetboek van strafrecht, kan in geval van in artikel 392, 2°, en, beoogde overtredingen, de verbeurdverklaring tevens worden bevolen ten opzichte van roerende zaken die gediend hebben of bestemd waren voor het begaan van de overtreding, wanneer deze de eigendom van de medeplichtige zijn en inbegrepen in geval van toepassing van artikel 85 van het Wetboek van strafrecht. HOOFDSTUK II. - Andere overtredingen Art. D. 401.Gestraft wordt met een boete van zesentwintig euro tot tienduizend euro, degene die, wanneer hem dit regelmatig werd gevraagd ze te verstrekken, zich ervan onthoudt inlichtingen mede te delen die hem krachtens de artikelen 13 en 165 en krachtens deze genomen reglementaire bepalingen werden gevraagd.

Art. D. 402. Iedere overtreding van artikel 166 wordt gestraft met de door artikel 458 van het Wetboek van strafrecht voorziene straffen, onverminderd de eventuele toepassing van strafmaatregelen.

Art. D. 403. De Regering kan straffen instellen op de overtredingen van de krachtens de artikelen 3, 13, 156 tot 159, 161 tot 166, 178, 179, 216 tot 222, 317, 320 tot 323, 343, 344, 345, 392 tot 406 getroffen reglementen die niet door een van de artikelen van onderhavig hoofdstuk worden bestraft. Deze straffen zullen de politiestraffen niet te boven mogen gaan.

Art. D. 404. De in de artikelen 401 tot 403 voorziene straffen kunnen tot het dubbele van het maximum worden opgetrokken indien, binnen een termijn van twee jaar vanaf een voorgaande veroordeling wegens een overtreding van een van deze artikelen, uitgesproken door een besluit dat in kracht van gewijsde is gegaan, een nieuwe overtreding van hetzelfde artikel door dezelfde bewerker wordt begaan.

Alle bepalingen van boek 1 van het Wetboek van strafrecht, zonder uitzondering, van hoofdstuk VII of van artikel 85, zijn op de in deze artikelen voorziene overtredingen van toepassing. HOOFDSTUK III. - Vaststelling, opsporing en vervolging van de overtredingen. Art. D. 405. Onverminderd de plichten van de officieren van de gerechtelijke politie, zijn de burgemeester en de door de Regering aangewezen ambtenaren en personeelsleden bevoegd om toe te zien op de uitvoering van de artikelen 3, 13, 156 tot 159, 161 tot 166, 178, 179, 216 tot 222, 317, 320 tot 323, 343, 344, 345, 392 tot 406 en de krachtens deze genomen reglementaire bepalingen. Ze beschikken over de prerogatieven bedoeld in artikel 61 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning om hun opdrachten te vervullen.

De ambtenaren en personeelsleden leggen de eed af voor de rechtbank van eerste aanleg van hun woonplaats. De hoofdgriffier maakt een afschrift van de aanstellingsakte en van de akte van eedaflegging over aan zijn collega's van de rechtbanken van eerste aanleg gelegen in het ambtsgebied waar de ambtenaar of het personeelslid zijn ambt moet uitoefenen.

In het geval van een gewone verandering van verblijfplaats moeten ze geen nieuwe eed afleggen.

Art. D. 406. § 1. Wanneer proces-verbaal wordt opgemaakt voor een overtreding bedoeld in artikel 392, kunnen de burgemeester en de daartoe door de Regering aangewezen ambtenaren en personeelsleden, ten einde de in artikel 2 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning bedoelde risico's, hinder en ongemakken te voorkomen, te beperken of te verhelpen : 1° de gehele of gedeeltelijke stopzetting van het bedrijf gelasten;2° de toestellen verzegelen en, in voorkomend geval, onmiddellijk de tijdelijke sluiting van de inrichting gelasten;3° de exploitant een interventieplan opleggen of hem bevelen een saneringsplan in te dienen en, in voorkomend geval, met inachtneming van één van de voorschriften bedoeld in artikel 55 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, een zekerheid ten gunste van het Gewest stellen om de sanering van de plaats te waarborgen. Als de burgemeester verzuimt op te treden, beschikken de in het eerste lid bedoelde ambtenaren en personeelsleden over dezelfde prerogatieven als hij.

De overeenkomstig het eerste lid, 1° en 2°, genomen maatregelen worden van rechtswege opgeheven als de milieuvergunning wordt toegekend of als de aangifte aan het bevoegde college van burgemeester en schepenen wordt gericht. § 2. Het saneringsplan, goedgekeurd volgens de door de Regering bepaalde voorschriften, geldt als milieuvergunning. De Regering kan voorschriften bepalen voor de opstelling, de goedkeuring en de uitvoering van de saneringsplannen. § 3. Als de overtreder nalaat een plan in te dienen of de voorschriften ervan niet in acht neemt, kan de burgemeester of de Regering de plaats ambtshalve laten saneren. Ze handelen overeenkomstig paragraaf 4. § 4. Als de overtreder de opgelegde maatregelen niet binnen de voorgeschreven termijn neemt, kan de Regering of haar gemachtigde de sanering ambtshalve of op verzoek van de burgemeester voor rekening van de overtreder laten uitvoeren door de maatschappij bedoeld in artikel 39 van het decreet van 27 juni 1996 op de afvalstoffen.

De Regering of haar gemachtigde kan bovendien eisen dat de in het eerste lid bedoelde personen een zekerheid stellen overeenkomstig artikel 55 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

De Regering of haar gemachtigde stelt de persoon of personen die de zekerheid moet(en) stellen bij aangetekend schrijven in kennis van het bedrag van de zekerheid en van de wijzen waarop ze gesteld kan worden.

Als de zekerheid niet gesteld is binnen acht dagen, geeft de Regering of haar gemachtigde de overtreder bevel tot betaling binnen vierentwintig uren, op straffe van tenuitvoerlegging bij wijze van beslag.

Het feit dat naar aanleiding van een bevel tot betaling een zekerheid wordt gesteld waarvan het bedrag niet volstaat, belet de voortzetting van de vervolgingen niet.

Zodra de termijn voor het bevel verstreken is, kan de Regering of haar gemachtigde beslag laten leggen op de bij het Gerechtelijk Wetboek bepaalde wijze.

TITEL II. - Vaststelling van de overtredingen en strafmaatregelen inzake grondwater. HOOFDSTUK I. - Toezicht en administratieve politie Afdeling 1. - Toezicht

Art. D. 407. Onverminderd de plichten van de officieren van de gerechtelijke politie, zijn de burgemeester en de door de Regering aangewezen ambtenaren en personeelsleden bevoegd om toe te zien op de uitvoering van de artikelen 3, 13, 167, 171, 252, 254 tot 274, 318, 497 tot 410, 434 en 435 en de krachtens deze genomen reglementaire bepalingen. Ze beschikken over de prerogatieven bedoeld in artikel 61 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning om hun opdrachten te vervullen.

De ambtenaren en personeelsleden leggen de eed af voor de rechtbank van eerste aanleg van hun woonplaats. De hoofdgriffier maakt een afschrift van de commissie en van de akte van eedaflegging over aan zijn collega's van de rechtbanken van eerste aanleg gelegen in het ambtsgebied waar de ambtenaar of het personeelslid zijn ambt moet uitoefenen.

In het geval van een gewone verandering van verblijfplaats moeten ze geen nieuwe eed afleggen. Afdeling 2. - Maatregelen van administratieve politie.

Art. D. 408. § 1. Wanneer proces-verbaal is opgemaakt voor een overtreding bedoeld in de artikelen 3, 13, 167, 171, 252, 254 tot 274, 318, 397 tot 410, 434 en 435, kan de burgemeester op basis van een verslag van de door de Regering aangewezen ambtenaren en personeelsleden, ten einde de in artikel 2 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning bedoelde risico's, hinder en ongemakken te voorkomen, te beperken of te verhelpen : 1° de gehele of gedeeltelijke stopzetting van het bedrijf gelasten;2° de toestellen verzegelen en, in voorkomend geval, onmiddellijk de tijdelijke sluiting van de inrichting gelasten;3° de exploitant een interventieplan opleggen of hem bevelen een saneringsplan in te dienen en, in voorkomend geval, met inachtneming van één van de voorschriften bedoeld in artikel 55 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, een zekerheid ten gunste van het Gewest stellen om de sanering van de plaats te waarborgen. Als de burgemeester verzuimt op te treden, beschikken de in het eerste lid bedoelde ambtenaren en personeelsleden over dezelfde prerogatieven als hij.

De overeenkomstig het eerste lid, 1° en 2°, genomen maatregelen worden van rechtswege opgeheven als de milieuvergunning wordt toegekend of als de aangifte aan het bevoegde college van burgemeester en schepenen wordt gericht. § 2. Het saneringsplan, goedgekeurd volgens de door de Regering bepaalde voorschriften, geldt als milieuvergunning. De Regering kan voorschriften bepalen voor de opstelling, de goedkeuring en de uitvoering van de saneringsplannen. § 3. Als de overtreder nalaat een plan in te dienen of de voorschriften ervan niet in acht neemt, kan de burgemeester of de Regering de plaats ambtshalve laten saneren. Ze handelen overeenkomstig paragraaf 4. § 4. Als de overtreder de opgelegde maatregelen niet binnen de voorgeschreven termijn neemt, kan de Regering of haar gemachtigde de sanering ambtshalve of op verzoek van de burgemeester voor rekening van de overtreder laten uitvoeren door de maatschappij bedoeld in artikel 39 van het decreet van 27 juni 1996 op de afvalstoffen. De Regering of haar gemachtigde kan bovendien eisen dat de in het eerste lid bedoelde personen een zekerheid stellen overeenkomstig artikel 55 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

De Regering of haar gemachtigde stelt de persoon of personen die de zekerheid moet(en) stellen bij aangetekend schrijven in kennis van het bedrag van de zekerheid en van de wijzen waarop ze gesteld kan worden.

Als de zekerheid niet gesteld is binnen acht dagen, geeft de Regering of haar gemachtigde de overtreder bevel tot betaling binnen vierentwintig uren, op straffe van tenuitvoerlegging bij wijze van beslag.

Het feit dat naar aanleiding van een bevel tot betaling een zekerheid wordt gesteld waarvan het bedrag niet volstaat, belet de voortzetting van de vervolgingen niet.

Zodra de termijn voor het bevel verstreken is, kan de Regering of haar gemachtigde beslag laten leggen op de bij het Gerechtelijk Wetboek bepaalde wijze. HOOFDSTUK II. - Sancties Afdeling 1. - Straffen

Art. D. 409. § 1. Met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie jaar en met een geldboete van honderd tot vijfhonderdduizend euro, of met één van die straffen alleen, wordt gestraft : 1° Hij die een krachtens de artikelen 167 tot 173 genomen reglement of verbodmaatregel niet naleeft;2° Hij die zich verzet tegen de uitvoering van de opdrachten van controle en toezicht waarmee de overeenkomstig artikel 407 aangewezen ambtenaren zijn belast;3° Eenieder die met bedrieglijke middelen ontsnapt aan de betaling van de heffingen of belastingen die krachtens de artikelen 3, 13, 167, 171, 252, 254 tot 274, 318, 397 tot 410, 434 en 435 en de krachtens deze genomen reglementaire bepalingen.te zijnen laste vallen. § 2. Met een geldboete van zesentwintig tot tienduizend euro wordt gestraft, degene die, wanneer hem dit regelmatig werd gevraagd ze te verstrekken, zich ervan onthoudt inlichtingen mede te delen die hem krachtens de artikelen 13 en 176 en krachtens deze genomen reglementaire bepalingen werden gevraagd. Afdeling 2. - Terugbetalingen

Art. D. 410. Onverminderd de toepassing van hoofdstuk XXIII van Boek IV van deel vier van het Gerechtelijk Wetboek, kan de rechter, op kosten van de veroordeelde, het volgende bevelen : 1° het afbreken van de installaties die zijn opgericht in overtreding van de artikelen 3, 13, 167, 169, 171 tot 176, 252, 254 tot 274, 318, 397 tot 410, 434 en 435;2° het herstellen van de plaatsen in hun oorspronkelijke staat;3° de uitvoering van de maatregelen die voor de afschaffing van de overtreding of de vermindering van de onveiligheid of de ongezondheid noodzakelijk zijn. De rechter kan eveneens het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie,Afdeling Water, machtigen de plaatsen in hun oorspronkelijke staat te herstellen of de noodzakelijke maatregelen te treffen en de kosten ervan ten laste van de veroordeelde te innen.

TITEL III. - Vaststelling van de overtredingen en strafmaatregelen inzake het voor menselijke consumptie bestemde water HOOFDSTUK I. - Vaststelling, opsporing en vervolging van de overtredingen. Art. D. 411. § 1. Onverminderd de plichten van de officieren van de gerechtelijke politie zijn de door de Regering aangewezen ambtenaren en personeelsleden bevoegd om toe te zien op de uitvoering van de artikelen 180 tot 193, 411 tot 415 en 430 en de krachtens deze genomen reglementaire bepalingen. Daartoe kunnen ze in het kader van hun opdracht : 1° alle plaatsen - zelfs gesloten en overdekte - betreden wanneer ernstige redenen laten vermoeden dat een overtreding van de artikelen 180 tot 193, 411 tot 415 en 430 of van de krachtens deze genomen reglementaire bepalingen wordt begaan;2° de federale en de lokale politie om bijstand vragen;3° op grond van ernstige aanwijzingen van overtreding de nodige onderzoeken, controles en enquêtes instellen, alsook alle gegevens inwinnen die zij nodig achten om zich ervan te vergewissen dat de bepalingen van de artikelen 180 tot 193, 411 tot 415 en 430 daadwerkelijk nageleefd worden, en met name : a) elke persoon ondervragen over elk feit waarvan de kennisneming nuttig is voor de uitoefening van het toezicht;b) zich ter plaatse alle documenten, stukken of titels laten overleggen of opzoeken die nuttig zijn in het kader van hun opdracht, er een fotokopie of een ander afschrift van nemen of ze tegen ontvangbewijs meenemen;4° monsters nemen volgens de door de Regering bepaalde voorschriften;5° analyses laten uitvoeren volgens de overeenkomstig artikel 412 vastgestelde voorschriften.Als uit het analyseprotocol blijkt dat een overtreding is begaan, wordt proces-verbaal opgemaakt, overeenkomstig § 2, 2°, van dit artikel. Bovendien wordt in het proces-verbaal vermeld dat de overtreder een tegenanalyse op eigen kosten kan laten verrichten; 6° de voor het vervoer gebruikte voertuigen tegenhouden, de lading ervan controleren;7° de nodige bewarende maatregelen nemen met het oog op de bewijslevering en, met name, binnen een termijn van maximum tweeënzeventig uren : a) verbieden voorwerpen te verplaatsen of de inrichtingen of installaties verzegelen waar vermoedelijk een overtreding is begaan;b) de vervoermiddelen en andere toestellen waarmee een overtreding zou kunnen zijn begaan, tegenhouden, tot stilstand brengen of verzegelen. Ze verwittigen binnen 24 uur de procureur des Konings.

De ambtenaren en personeelsleden leggen de eed af voor de rechtbank van eerste aanleg van hun verblijfplaats. De hoofdgriffier maakt een afschrift van de aanstellingsakte en van de akte van eedaflegging over aan zijn collega's van de rechtbanken van eerste aanleg gelegen in het ambtsgebied waar de ambtenaar of het personeelslid zijn ambt moet uitoefenen.

In het geval van een gewone verandering van verblijfplaats moeten ze geen nieuwe eed afleggen. § 2. In geval van overtreding van de artikelen 180 tot 193, 411 tot 415 en 430 en de krachtens deze genomen reglementaire bepalingen de in § 1 bedoelde ambtenaren en personeelsleden : 1° de overtreder een termijn opleggen om orde op zaken te stellen.Die termijn mag slechts één keer verlengd worden. De ambtenaar of het personeelslid deelt de getroffen maatregelen mee aan de procureur des Konings en aan de burgemeester van de gemeente waar de inrichting gevestigd is. Na afloop van de termijn of van de verlengde termijn, al naar gelang het geval, maakt de ambtenaar of het personeelslid een verslag op dat hij binnen vijftien dagen aan de overtreder en aan de procureur des Konings overmaakt; 2° een proces-verbaal opmaken dat bewijskracht heeft, tenzij het tegendeel is bewezen;dat proces-verbaal wordt binnen vijftien dagen na de vaststelling van de overtreding of na afloop van de in 1° bedoelde termijn bij ter post aangetekend schrijven aan de procureur des Konings en aan de overtreder overgemaakt, op straffe van nietigheid. § 3. In de verslagen en processen-verbaal kan de ambtenaar of het personeelslid, als hij/het zulks gepast acht, de procureur des Konings voorstellen de artikelen 216bis en 216ter van het Wetboek van strafvordering toe te passen. In voorkomend geval geeft hij/het de analyse- of expertisekosten op. Art.

Art. D. 412. De Regering laat officiële analyses uitvoeren door één of meer laboratoria erkend krachtens de federale wetgeving betreffende de erkenning van certificerings- en controle-instellingen alsmede proeflaboratoria. Ze kan modellen van analyseprotocollen vastleggen, alsmede methodes inzake analyses en tegenanalyses. Ze kan ook regels opleggen op grond waarvan de analyses onder de laboratoria worden verdeeld en modaliteiten bepalen voor de financiering van de analyses en monsternemingen. HOOFDSTUK II. - Administratieve sancties. Art.D. 413. § 1. Een boete van maximum 12.400 euro kan opgelegd worden aan de leverancier die niet naar behoren voldoet aan de verplichtingen bedoeld in de artikelen 182, § 2, eerste lid, 187, § § 3 en 4, en aan de artikelen 188 tot 193 of aan de bepalingen genomen krachtens die artikelen.

De personen die overeenkomstig dit artikel strafbaar zijn met administratieve boetes, worden met het woord "overtreder" aangeduid.

De administratieve boete is slechts op de overtreder toepasselijk, zelfs als de overtreding door een aangestelde of een gemachtigde wordt begaan.

De administratieve boete wordt door de leidend ambtenaar van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water opgelegd. § 2. De vastgestelde overtredingen van de bepalingen bedoeld in § 1, eerste lid, worden bij wege van administratieve boetes vervolgd, tenzij het openbaar ministerie, rekening houdende met de ernst van de overtreding, oordeelt dat er grond is tot strafvervolgingen. De strafvervolgingen sluiten het opleggen van een administratieve boete uit, zelfs als een betaling er een einde aan maakt. § 3. Eén exemplaar van het proces-verbaal tot vaststelling van de overtreding wordt aan de leidend ambtenaar van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water overgemaakt.

Het openbaar ministerie beschikt over vier maanden vanaf de datum van ontvangst van het proces-verbaal om de leidend ambtenaar van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water kennis te geven van zijn beslissing over het al dan niet opleggen van strafvervolgingen. § 4. Als het openbaar ministerie van vervolgingen afziet of zijn beslissing binnen de voorgeschreven termijn verzuimt mee te delen, beslist de leidend ambtenaar van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water, nadat hij de overtreder in staat heeft gesteld zijn verweermiddelen te doen gelden, of er grond bestaat om een administratieve boete uit hoofde van de overtreding op te leggen.

De beslissing van de leidend ambtenaar van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water vermeldt het bedrag van de administratieve boete en is met redenen omkleed. Ze wordt bij ter post aangetekend schrijven aan de overtreder meegedeeld, samen met een aanmaning tot betaling van de boete binnen de door de Regering voorgeschreven termijn.

De kennisgeving van de beslissing waarbij het bedrag van de administratieve boete wordt bepaald, doet de strafvordering vervallen.

De betaling van de boete maakt een einde aan de actie van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water. § 5. De overtreder die de beslissing van de leidend ambtenaar van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water betwist, stelt binnen twee maanden na de kennisgeving van de beslissing bij wijze van verzoek een beroep in vóór de burgerlijke rechtbank, op straffe van verval. Dat beroep schorst de uitvoering van de beslissing.

De bepaling van het vorige lid wordt vermeld in de beslissing waarbij de administratieve boete wordt opgelegd. § 6. Als de overtreder verzuimt de boete te betalen, wordt de beslissing van de leidend ambtenaar van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie, Afdeling Water of de in kracht van gewijsde gegane beslissing van de burgerlijke rechtbank overgemaakt aan de Afdeling Thesaurie van het Ministerie van het Waalse Gewest met het oog op de invordering van het bedrag van de administratieve boete. § 7. Als binnen drie jaar, te rekenen van de datum van het proces-verbaal, een nieuwe overtreding wordt vastgesteld, wordt het in § 1, eerste lid, van dit artikel bedoelde bedrag verdubbeld.

De administratieve beslissing waarbij de administratieve boete wordt opgelegd, mag niet meer worden genomen vijf jaar na het feit dat aan de basis ligt van een in dit artikel bedoelde overtreding. Het in § 4, eerste lid, bedoelde verzoek dat binnen de in het vorige lid bepaalde termijn aan de overtreder gestuurd wordt zodat hij zijn verweermiddelen kan doen gelden, onderbreekt evenwel de loop van de verjaring. Met deze daad begint een nieuwe termijn van gelijke duur te lopen, zelfs ten opzichte van personen die er niet bij betrokken zijn. § 8. De Regering bepaalt de wijze van invordering van de boete. HOOFDSTUK III. - Straffen Art. D. 414. § 1. Een gevangenisstraf van acht dagen tot drie jaar en een geldboete van 2,50 euro tot 25.000 euro of één van die straffen worden opgelegd aan : 1° de leverancier die de gepaste aanbevelingen bedoeld in artikel 182, § 2, tweede lid, niet geeft;2° de leverancier die de minimale maatregelen vastgelegd overeenkomstig de in artikel D.420 bedoelde procedure niet neemt; 3° de leverancier die de bepalingen van artikel 184 overtreedt;4° de leverancier die de nodige maatregelen waarin artikel 186, tweede lid, voorziet, niet neemt;5° de leverancier die het jaarlijkse controleprogramma bedoeld in artikel 188, § 1, niet opmaakt of uitvoert;6° de leverancier die de doeltreffendheid van de toegepaste behandeling waarin artikel 188, § 1, derde lid, voorziet, niet controleert; 7° de leverancier die de "D.G.R.N.E. » niet inlicht en die het onderzoek niet uitvoert overeenkomstig artikel 190, § 1, die de in artikel 190, § 2, bedoelde herstelmaatregelen niet neemt en die de in artikel 190, § 3, eerste lid, bedoelde maatregelen niet neemt; 8° de leverancier die de verbruikers niet inlicht overeenkomstig artikel 192, § 2. § 2. Een boete van 0,65 euro tot 248 euro wordt opgelegd aan : 1° de leverancier die geen informatie verstrekt aan de bevolking die onder de bepalingen van artikel 182, § 2, eerste lid, valt;2° de abonnee die de bepalingen van artikel 182, § 3, niet naleeft;3° de eigenaar van een privé-installatie voor waterdistributie die niet overeenkomstig artikel 187, § 3 gecertificeerd zou zijn;4° de leverancier die de verplichtingen bedoeld in artikel 187, § 4, niet nakomt;5° de particulier die de toegang tot zijn privé-installatie niet overeenkomstig artikel 189 verleent;6° de leverancier die de verbruikers niet inlicht over de toestand en, in voorkomend geval, over de herstelmaatregelen genomen krachtens artikel 190, § 2, derde lid;7° de leverancier die de verbruikers niet inlicht of die de nodige aanbevelingen niet geeft overeenkomstig artikel 190, § 3, tweede lid;8° de leverancier die geen beslissing neemt of die de overeenkomstig artikel 190, § 3, derde lid, te nemen maatregelen niet meedeelt;9° de leverancier die de in artikel 191 bedoelde erkende instelling niet inlicht;10° de leverancier die de in artikel 193, § 2, bedoelde informatie niet meedeelt. De overtreder van de uitvoeringsbesluiten genomen overeenkomstig de vermelde artikelen wordt gestraft met de straffen bedoeld in § 1 of 2.

Art. D. 415. De in dit hoofdstuk bedoelde straffen kunnen het dubbel van het maximum bedragen als een nieuwe overtreding, bedoeld in artikel 414, wordt begaan binnen een termijn van vijf jaar, te rekenen van een in kracht van gewijsde uitgesproken vroegere veroordeling wegens overtreding van één van die artikelen. Bovendien mag de minimale straf in dat geval niet kleiner zijn dan het tienvoud van het minimumbedrag.

TITEL IV. - Vaststelling van de overtredingen en strafmaatregelen inzake de schade veroorzaakt door grondwaterwinningen en pompingen Art. D. 416. § 1. De inbreuken op de verplichting tot bijdrage voorzien door artikel 328 en de reglementaire bepalingen genomen krachtens dit artikel worden bestraft met een gevangenisstraf van één maand tot vijf jaar en een geldboete van 100 euro tot 10 000 euro of door één van deze straffen alleen. § 2. In geval van herhaling binnen vijf jaar kan de straf worden verhoogd worden tot het dubbele van het maximumbedrag. § 3. De bepalingen van Boek 1 van het Strafwetboek, hierin begrepen het hoofdstuk 7 en artikel 85, zijn van toepassing op de overtredingen bedoeld in de artikelen 210 tot 215 en 325 tot 330. § 4. De rechtspersoon is burgerlijk aansprakelijk voor de betaling van de boeten waartoe zijn ondergeschikten of gemachtigden veroordeeld zijn.

TITELV. - Vaststelling van de overtredingen en strafmaatregelen inzake tarifering Art. D. 417. Als een gebruiker voorzien wordt van water dat niet voldoet aan de wettelijke en reglementaire bepalingen, bij gebrek aan een regelmatige voorziening overeenkomstig de door de Waalse Regering bepaalde voorwaarden, in geval van onderbreking of van opschorting van de dienst zonder inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel 203 wordt de volgende factuur die aan de door de schuld van de dienst benadeelde gebruiker gestuurd wordt verminderd met een bedrag berekend d. m.v. de volgende formule : A vermenigvuldigd met B vermenigvuldigd met C, waarbij : A = het gefactureerde verbruik/de duur van de facturatiecyclus B = het aantal dagen in gebreke C = het tarief van de eerste verbruikstranche van kracht op de datum van de facturatie.

Art. D. 418. Er wordt jaarlijks een boete van 2,50 à 25.000 euro opgelegd aan : 1° de verdeler die geen meter plaatst overeenkomstig artikel 197;2° de verdeler die de tarifering niet toepast volgens het systeem van de tranches opgedeeld in jaarlijkse verbruiksvolumes overeenkomstig artikel 228;3° de verdeler die het bedrag van de heffing niet aanpast op de datum bedoeld in artikel 444 van dit decreet;4° de verdeler die niet voldoet aan de bepalingen betreffende de facturatie en de invordering van het waterverbruik, zoals bedoeld in de artikelen 228, 230 en 232;5° de verdeler die de dienst eenzijdig opzegt in de gevallen waarin de artikelen 194 tot 209, 228 tot 233, 417 tot 419, 443 tot 444 niet voorzien; 6° de gebruiker die niet voldoet aan de beslissingen en richtlijnen van de verdeler waarbij het watergebruik beperkt wordt in geval van droogte, technische incidenten of problemen i.v.m. de kwaliteit van het water; 7° de abonnee of de gebruiker die de in artikel 204 bedoelde modaliteiten niet in acht neemt. Art. D. 419. De territoriale bevoegdheid van de rechterlijke overheden waar de geschillen i.v.m. de toepassing van de artikelen 194 tot 209, 228 tot 233, 417 tot 419, 443 tot 444 en de reglementaire bepalingen genomen krachtens die artikelen aanhangig gemaakt worden, wordt volgens de regels van het Gerechtelijk Wetboek vastgelegd.

TITELVI. - Vaststelling van de overtredingen en strafmaatregelen inzake inning en betaling van de belastingen Art. D. 420. Degene die met bedrieglijke middelen de betaling van de belasting bedoeld in de artikelen 275 tot 316 en 319 geheel of gedeeltelijk ontduikt of tracht te ontduiken zal worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete die gelijk is aan het dubbele van de ontdoken belasting, met een minimumbedrag van 12,50 euro, of met slechts één van deze straffen.

Art. D. 421. De wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op de strafgeldboeten is niet van toepassing op de in artikel 420 vermelde straffen.

TITELVII. - Vaststelling van de overtredingen en strafmaatregelen inzake het Sociaal Waterfonds Art. D. 422. § 1. Indien niet wordt voldaan aan de verplichting bedoeld in artikel 239, is de verdeler de "S.P.G.E. » een bedrag verschuldigd dat gelijk is aan 0,0250 euro per gefactureerde m3 water waarvoor geen bijdrage werd verleend. § 2. In geval van herhaling binnen vijf jaar kan de straf worden verhoogd worden tot het dubbele van het maximumbedrag. § 3. De bepalingen van titel I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn toepasselijk op de overtredingen bedoeld in deze titel. § 4. De rechtspersoon is burgerlijk aansprakelijk voor de betaling van de boeten waartoe zijn ondergeschikten of gemachtigden veroordeeld zijn.

TITELVIII. - Vaststelling van de overtredingen en strafmaatregelen inzake de onbevaarbare waterlopen Art. D. 423. Met politiestraffen worden gestraft, onverminderd de zwaardere straffen bij het Wetboek van strafrecht voorgeschreven, zij die de artikelen 34 tot 47 of van de ter uitvoering ervan getroffen reglementaire bepalingen overtreden.

Art. D. 424. De door de Regering aangewezen ambtenaren van het Gewest hebben, zowel als de officieren van gerechtelijke politie, het recht de bij artikelen 423 en 441 bedoelde overtredingen op te sporen en bij middel van processen-verbaal vast te stellen.

TITEL IX. - Vaststelling van de overtredingen en strafmaatregelen inzake waterwegen Art. D. 425. Onverminderd de bevoegdheid die bij of krachtens andere wets- of decreetsbepalingen aan andere ambtenaren verleend wordt, mogen de hiernavermelde personen binnen de grenzen van hun ambtsgebied de overtredingen van de artikelen 48 tot 51 en 425 tot 429 en van de reglementaire bepalingen genomen krachtens die artikelen vaststellen en proces-verbaal opmaken : 1° de ambtenaren van rang A4 die het ambt van directeur uitoefenen;2° de ambtenaren van rang A5 en A6 die houder zijn van een diploma van burgerlijk of industrieel ingenieur;3° de ambtenaren van niveau 2+, 2 en 3 die door de Waalse Regering aangewezen worden als wachter der waterwegen of controleur van de werken. De in het vorige lid bedoelde ambtenaren zijn bekleed met de hoedanigheid van agent van de gerechtelijke politie en worden daartoe aangesteld en beëdigd. Hun processen-verbaal hebben bewijskracht tenzij de vastgestelde feiten weerlegd kunnen worden.

Art. D. 426. De in artikel 425, tweede lid, bedoelde processen-verbaal worden binnen vijftien dagen na het opmaken ervan door de ambtenaar van het bedoelde gebied, die titularis is van een graad van minstens rang A4 of die er het ambt van uitoefent, verzonden naar de overtreder en de officier die bekleed is met het ambt van het bevoegde openbaar ministerie.

Art. D. 427. § 1. De in artikel 425, eerste lid, bedoelde ambtenaren mogen waarschuwingen richten aan de vermoedelijke dader van een in de artikelen 48 tot 51 en 425 tot 429 bedoelde overtreding. § 2. Wanneer ze tot één van de in artikel 2, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde categorieën behoren, mogen deze ambtenaren de staking bevelen van handelingen of werken die de bruikbaarheid of de integriteit van het gewestelijk openbaar waterwegendomein in het gedrang brengen.

Elk gegeven bevel wordt in een proces-verbaal opgenomen en binnen drie dagen na de vaststelling van de feiten, die daartoe aanleiding hebben gegeven, aan de overtreder betekend door een ambtenaar van het bedoelde gebied die titularis is van een graad van minstens rang A2 of die er het ambt van uitoefent.

Art. D. 428. § 1. Wanneer de dader van een in de artikelen 48 tot 51 en 425 tot 429 bedoelde overtreding schade heeft aangericht of zou kunnen aanrichten aan het gewestelijk openbaar waterwegendomein, wordt deze schade bij een afzonderlijk proces-verbaal vastgesteld door de in artikel 425, eerste lid, bedoelde ambtenaren.

Dit proces-verbaal wordt binnen vijftien dagen na het opmaken ervan bij aangetekende brief aan de overtreder betekend. De werken die uitgevoerd moeten worden om het gewestelijk openbaar waterwegendomein te herstellen en de termijn voor hun uitvoering worden nader bepaald in die brief. § 2. Wanneer de overtreder de werken niet uitvoert binnen de voorgeschreven termijn, is de Waalse Regering ertoe gemachtigd het gewestelijk openbaar waterwegendomein op kosten en op risico van de overtreder te laten herstellen. § 3. Wanneer de behoeften van de openbare diensten of de dringende noodzakelijkheid het wettigen, mag de Waalse Regering onmiddellijk bevel geven tot werken om het gewestelijk openbaar domein te laten herstellen op kosten en op risico van de overtreder.

Art. D. 429. Met een boete van minstens 1 en hoogstens 25 euro worden gestraft : 1° degenen die zonder aangifte of milieuvergunning bedoeld in artikel 51, of zonder schriftelijke machtiging van de beheerder het gewestelijk openbaar waterwegendomein zijn binnengedrongen of één van de handelingen bedoeld in artikel 51 of elke andere handeling hebben verricht die de integriteit van het domein aantast;2° degenen die materialen hebben gestolen die voor de behoeften van de wegendienst opgeslagen waren op het gewestelijk openbaar waterwegendomein;3° degenen die het waterwegendomein geheel of gedeeltelijk hebben bezet, zonder schriftelijke machtiging van de beheerder en zonder inachtneming van de bestemming van het waterwegendomein;4° degenen die zonder schriftelijke machtiging van de beheerder ontspannings-, sport- of toeristische activiteiten organiseren op het gewestelijk openbaar waterwegendomein;5° degenen die op het gewestelijk openbaar waterwegendomein ontspannings-, sport-, of toeristische activiteiten uitoefenen zonder inachtneming van de door de Waalse Regering bepaalde voorwaarden;6° degenen die zonder schriftelijke machtiging van de beheerder reclameborden plaatsen op het gewestelijk openbaar waterwegendomein;7° de eigenaars, huurders of gebruikers van terreinen gelegen in door de beheerder aangeduide valleien die aan overstromingen onderhevig zijn, wanneer zij bij hoogwater de opgeslagen landbouwproducten of materialen verzuimen veilig te stellen, waardoor deze door de stroom kunnen worden meegevoerd en de tijdelijke of vaste kunstwerken kunnen vernielen of beschadigen;8° degenen die de bruikbaarheid van het gewestelijk openbaar waterwegendomein of de werken, installaties of aanplantingen op dat domein in gevaar brengen door een vaartuig te loodsen zonder rekening te houden met de vormgeving van het domein noch met de instructies van de in artikel 425, eerste lid, bedoelde ambtenaren. Deel V. - Overgangsbepalingen Art. D. 430. Vanaf 14 januari 2003 beschikken de niet-erkende laboratoria die analyses uitvoeren voor rekening van een leverancier en de niet-erkende instellingen die monsters nemen sinds 1 januari 2001 krachtens de artikelen 180 tot 193, 411 tot 415 en 430 over een termijn van drie jaar om orde op zaken te stellen.

Art. D. 431. De Regering bepaalt de datum(s) van inwerkingtreding van de bepalingen van de artikelen 234 tot 251.

Art. D. 432. In afwijking van artikel 336 wordt het eerste beheerscontract afgesloten voor een periode die op 31 december 2005 verstrijkt.

Art. D. 433. In afwijking van artikel 253, tweede lid, worden de geproduceerde waterhoeveelheden die bestemd zijn om in het Waalse Gewest verdeeld te worden en op grond waarvan de producenten de sanering van het afvalwater verhoudingsgewijs uitvoeren, gedurende een overgangsperiode die op 31 december 2009 verstrijkt, berekend op grond van de waterhoeveelheden die verdeeld en aan de consumenten gefactureerd worden.

Art. D. 434. Wanneer de Regering een nieuwe beschermingszone van tot drinkwater verwerkbaar water afbakent, beschikt de exploitant van een binnen de zone gelegen waterwinning waarvoor een milieuvergunning of een aangifte wordt vereist, over een termijn van twee maanden om een aanvraag om milieuvergunning of om aangifte in te dienen. Tijdens de onderzoeksperiode van die aanvraag is artikel 409, § 1, a, niet van toepassing.

Art. D. 435. De op basis van de wet van 1 augustus 1924 omtrent de bescherming der minerale of thermale wateren bepaalde beschermingsomtrekken vormen de in de artikelen 3, 13, 167, 169, 171 tot 176, 252, 254 tot 274, 318, 397 tot 410, 434 en 435 voorziene voorkomingszones.

Onverminderd de uitbreiding van die omtrekken of een versterking van de desbetreffende beschermingsmaatregelen, blijven de krachtens de wet bedoeld in het eerste lid bepaalde beschermingsmaatregelen in die zones van toepassing, behoudens onderscheidende bepalingen van de Regering.

Art. D. 436. Binnen drie maanden na de goedkeuring door de Raad van bestuur van het in artikel 383 bedoelde statuut, wordt een procedure opgestart om de ambtenaren van het Ministerie van het Waalse Gewest die tewerkgesteld zijn bij het "Entreprise régionale de production et d'adduction d'eau", op vrijwillige basis over te plaatsen naar de maatschappij.

De modaliteiten voor de overdracht worden besproken binnen het Sectorcomité en nemen de volgende principes in acht : 1° de ambtenaren worden overgeplaatst met hun graad of een gelijkwaardige graad en in hun hoedanigheid.Zij behouden minstens de geldelijke rechten en de anciënniteit die zij hadden of gehad zouden hebben als zij in hun dienst van herkomst het ambt nog zouden bekleden dat zij bij hun overplaatsing bekleden.

De overgeplaatste ambtenaren worden van rechtswege onderworpen aan de rechten en verplichtingen voortvloeiend uit het statuut van het personeel van de maatschappij; 2° de kandidaten voor de overplaatsing worden opgeroepen binnen een termijn van drie maanden en het nominatieve overplaatsingsbesluit heeft uitwerking binnen de drie volgende maanden. Art. D. 437. De directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal in dienst bij de "S.W.D.E. » (Waalse Maatschappij voor Waterdistributie) op 17 maart 2001 zijn van rechtswege voorzitter en lid van het Directiecomité. Het derde lid van het Directiecomité wordt door de Regering gekozen onder de ambtenaren-generaal van de "S.W.D.E. » .

Hun rechten en verplichtingen en die van de maatschappij worden geregeld krachtens de bepalingen van artikel 370.

Ze aanvaarden hun ambt de eerste dag volgend op de installatie van de eerste raad van bestuur die overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk wordt benoemd.

Art.. D. 438. De personeelsleden van de "S.W.D.E. », die in dienst zijn op 17 maart 2001, blijven personeelslid van de "Société wallonne des Eaux". Ze behouden de voordelen die ze hadden op 17 maart 2001.

Art. D. 439. De voorschriften van de algemene gemeentelijke afwateringsplannen blijven van toepassing tot de inwerkingtreding van de saneringsplannen per deelstroomgebied.

Art. D. 440. De artikelen 386 tot 388 treden in werking op 17 maart 2001.

Art. D. 441. Blijven van toepassing, de provinciale reglementen betreffende de onbevaarbare waterlopen en de waterlopen die niet onder de gelding vallen van dit boek, zolang zij niet worden vervangen door het gewestelijk reglement van onbevaarbare waterlopen bedoeld in artikel 37.

Art. D. 442. Het Waalse Gewest erft de rechten en plichten van de provincies en gemeenten met inbegrip van de rechten en plichten voortvloeiend uit de huidige en komende rechtszaken wat betreft de waterlopen die in tweede en derde categorie worden gerangschikt voor 1 januari 2005, alsook wat betreft de waterlopen die niet onder de toepassing van de artikelen 34 tot 47 vallen.

De vergunningen bezorgd krachtens de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen zullen ophouden gevolgen te hebben op 1 januari 2005.

Art. D. 443. In afwijking van artikel 197 wordt een op de datum van inwerkingtreding van dit decreet bestaande aansluiting uiterlijk 31 december 2005 door de verdeler op zijn kosten van een meter voorzien als zulks niet het geval is.

Tijdens die overgangsperiode wordt de overeenkomstig artikel 228 ingevoerde standaardtarifering per aansluiting toegepast voor een aansluiting die niet met een meter uitgerust is.

De op 1 juli 2003 lopende specifieke overeenkomsten blijven van toepassing.

Art. D. 444. Artikel 228 treedt in werking op 1 januari 2005.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bij verbruik van hoog verteerbare voedingsmiddelen en bij toepassing van één van de procédés a) of b) kan een globale vermindering van 100 % worden toegestaan als de op voorschrift en onder toezicht van het Bestuur uitgevoerde analyses aantonen dat de meetbare hoeveelheid verontreinigende stoffen bijna of helemaal verdwenen zijn.

Bijlage II Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Bijlage IV Lijst met goederen bestemd voor de activiteiten van de "ERPE" 1. INSTALLATIES VOOR WATERPRODUCTIE EN -TOEVOER 1.1. Complex van het waterbehandelingsstation van de Vesder te Eupen. 1.1.1. Het gebouw gebruikt als waterbehandelingsstation, met inbegrip van de toevoerleidingen aangelegd in de tunnel onder de overloop en in de stuwdam zelf, incluis hun veiligheidskleppen. 1.1.2. De installaties voor elektriciteitsproductie (turbines, alternatoren, elektrische en elektromechanische uitrustingen) die zich onderaan de stuwdam bevinden, met inbegrip van alle toegangsleidingen. 1.1.3. De bijbehorende constructies, met name : 1.1.3.1. Een hal voor het afladen van reagentia, gelegen op de heuvel op de rechteroever van de stuwdam, alsmede de reagentialeidingen tussen de hal en het behandelingsstation. 1.1.3.2. Een slibbezinkingsinstallatie op de rechteroever stroomafwaarts van het station, bestaande uit vijf bekkens en uit opslagplaatsen. 1.1.3.3. Een geijkte weegbrug voor de kwantitatieve controle op de stortgoederenleveringen. 1.1.3.4. Een bovenste reservoir van 50 000 m3 voor de opslag van het behandelde water en twee dienstreservoirs van 60 m3, het ene op de linkeroever en het andere op de rechteroever van het meer, alsmede de leidingen die de twee reservoirs met het behandelingsstation verbinden. 1.1.3.5. De stuwdamhuizen gelegen op de heuvel op de linkeroever van de stuwdam (6 dubbelhuizen, de garages, het transformatorstation en de toegang ertoe), met uitzondering van het huis van de stuwdamwachter. 1.2. Complex van het waterbehandelingsstation van de Gileppe te Stembert (Verviers). 1.2.1. Een gebouw gebruikt als waterbehandelingsstation. 1.2.2. De bijbehorende constructies, met name : 1.2.2.1. Een reservoir van 30 000 m3 (Bronde). 1.2.2.2. Een reservoir van 30 000 m3 (La Louveterie). 1.2.2.3. Een opslaghal met een entrepot van 400 m2, kantoren en werkplaatsen. 1.2.2.4. Een 300 m lang betonnen aquaductgedeelte van de Gileppe. 1.2.2.5. Een betonnen doorstroomopening tussen het behandelingsstation en het reservoir van Bronde. Die doorstroomopening beschikt op het aquaduct over een kamer voor de opvang van ruw water. 1.2.2.6. Een lokaal genoemd restitutiekamer naar het aquaduct (gedeelte bestemd voor het behandelde water) 1.2.3. De volgende leidingen : 1.2.3.1. Twee stalen leidingen DN 800 mm tussen de reservoirs van Bronde en La Louveterie, met inbegrip van een zuigkamer, een lozingskamer en een wateropvangkamer voor de cliënt. 1.2.3.2. Twee stalen leidingen DN 800 mm tussen het reservoir van Bronde en de restitutiekamer naar het aquaduct, met inbegrip van de lozingskamer. 1.2.3.3. Twee stalen leidingen DN 800 mm tussen het reservoir van Bronde en kamer 9bis van de toevoerleiding Eupen. - Seraing. - Thiba, met inbegrip van de lozingskamer. 1.2.3.4. Een betonnen leiding DN 600 mm voor de afvoer van het regenwater van het station naar de Vesder. 1.2.3.5. Een betonnen leiding DN 400 mm voor de afvoer van het industriële afvalwater van het station naar de collector van de Vesder. 1.2.3.6. Een betonnen leiding DN 600 mm vanaf het station voor de regenwaterafvoer van het reservoir van La Louveterie naar la Bovegnée. 1.2.3.7. De toevoerleidingen en het reservoir naar het circuit van Francorchamps en Stavelot : 1.2.3.7.1. Een stalen leiding DN 600 van Tiège naar het reservoir van Sart 1.2.3.7.2. Een reservoir van 1 500 m3 te Sart. 1.3. Toevoer Eupen. - Verviers. - Seraing. - Thiba 1.3.1. De leidingen met diverse DN (1 100, 900 en 800 mm), de afsluiterputten, de lokalen voor de luchtgaten, lozingen, ontlastingskleppen en brandkranen, alsmede de elektromechanische installaties tussen het waterbehandelingsstation van Eupen en de Maas te Flémalle, met inbegrip van de Maashevel. 1.3.2. De leiding DN 250 mm die de toppen van Eupen bevoorraadt. 1.3.3. De woningen van het personeel dat toeziet op de toevoerleidingen : 2 huizen gelegen te Petit-Rechain, route de Battice nrs. 99 en 101, 2 huizen gelegen te Romsée, avenue Colonel Piron nrs. 116 en 137. 1.3.4. De leidingen, kamers, lokalen en uitrustingen die deel uitmaken van de verbinding tussen de stuwdammen van de Vesder en de Gileppe. 1.3.5. De leidingen, kamers, lokalen en uitrustingen die deel uitmaken van de verbinding Maas. - Hollogne. - Thiba. 1.3.5.1. Een gesplitste stalen leiding DN 800 mm tussen de Maashevel en de rue Elva te Flémalle. 1.3.5.2. Een stalen leiding DN 800 mm tussen de rue des Priesses en de rue des Anes te Grâce-Hollogne. 1.3.5.3. Een stalen leiding DN 700 mm tussen de rue des Anes en het reservoir van Thiba, die het eigendom is van de "C.I.L.E. » . 1.4. Complex van het waterbehandelingsstation van de Ourthe te Nisramont 1.4.1. Een gebouw en de uitbreidingen ervan, gebruikt als waterbehandelingsstation, met inbegrip van de leidingen en afsluiters van ruw water tot aan de stuwdammuur, alsmede de slibbehandelingsinstallaties. 1.4.2. De installaties voor elektriciteitsproductie (turbines, alternatoren, elektrische en elektromechanische uitrustingen) gelegen aan de voet van de stuwdam, met inbegrip van de toegangsleidingen. 1.4.3. De bijbehorende constructies, met name : 1.4.3.1. 1.4.3.1.De stuwdamhuizen en -appartementen op de linkeroever van de stuwdam, alsmede de toegangswegen, het transformatorstation, de garages, met uitzondering van het huis en de garage van de stuwdamwachter. 1.4.3.2. Een geheel van twee reservoirs van 3 000 m3 voor de opslag van het behandelde water, met inbegrip van het pompstation, het transformatorstation en de toegangsweg. 1.4.3.3. De gebouwen en uitrustingen van het reservoir (12 000 m3) te Ortho. 1.4.4. 1.4.4.De twee toevoerleidingen DN 400 mm tussen het station en de reservoirs, met inbegrip van de kamers voor lozingen, wateropvang, afsluit- en koppelingskleppen van beide leidingen, alsmede de drukpiekbeveiliging. 1.5. Complex van het waterbehandelingsstation van de Ry de Rome te Pétigny (Couvin) 1.5.1. Een gebouw gebruikt voor de behandeling van het water van het meer van de Ry de Rome. 1.5.2. De bijbehorende constructies, met name : 1.5.2.1. Een bovenste reservoir van 5 000 m3 voor de opslag van behandeld water, met inbegrip van het aanpalende gebouw voor de afsluiters. 1.5.2.2. Een doorstromingsopening tussen het behandelingsgebouw en de bovenste reservoir. 1.5.2.3. Leidingen DN 200 mm, buiten de gebouwen aangelegd tussen de place Général Piron en Olloy. 1.5.2.4. Een opslaghal. 1.5.2.5. Twee vijvers voor de opvang van het afvalwater. 1.5.3. De hydraulische, mechanische en elektrische uitrustingen, de bedienings- en controleapparatuur, alsook alle aanhorigheden die nodig zijn voor de exploitatie van het zuiveringsstation en in bovenbedoelde gebouwen ondergebracht zijn. 1.5.4. De toevoerleidingen uit rekbaar gietijzer 1.5.4.1. Couvin. - Olloy DN 150 mm. 1.5.4.2. Ry de Rome. - Oignies. - Le Mesnil DN (160-110) mm. 1.5.4.3. Fonds de l'Eau. - Presgaux. - Aublain DN 150 mm. 1.5.4.4. Mariembourg. - Les Vercons DN 300 mm. 1.5.4.5. Les Vercons. - Samart DN 250 mm. 1.5.4.6. Olloy-sur-Viroin. - Mazée. - Niverlée DN 150 mm. 1.5.4.7. Les Vercons. - Cerfontaine DN 300 mm. 1.5.4.8. Olloy-sur-Viroin. - Reservoir K2 DN 150 mm. 1.5.4.9. Splitsing Ry de Rome. - Mariembourg DN 400 mm. 1.5.4.10. Samart. - Sautour. - Merlemont DN 150 mm. 1.5.4.11. Olloy-sur-Viroin. - Dourbes DN 100 mm. 1.5.4.12. Cerfontaine. - Fourbechies DN 150 mm. 1.5.4.13. Pont du Roy. - Cul des Sarts DN 250 mm. 1.5.4.14. Philippeville. - Florennes DN 200 mm. 1.5.5. De pompstations en reservoirs : 1.5.5.1. Pompstation Ry de Rome naar Oignies 1.5.5.2. Pompstation Fond de l'Eau naar Presgaux 1.5.5.3. Pompstation van Mariembourg naar Philippeville 1.5.5.4. Pompstation van Samart 1.5.5.5. Pompstation van Treignes 1.5.5.6. Reservoir van Oignies 1.5.5.7. Reservoir van Presgaux 1.5.5.8. Reservoir K2. 1.6. De gebouwen van de "Unité Pilote" gelegen in het complex van de Vesder 2. WATERTOEVOER. 2.1. De toevoer vanuit Noord-Luxemburg van diverse DN tussen 50 en 500 mm 2.1.1. De leiding Ortho. - Bande. - Soy, met inbegrip van de toevoerleidingen naar Erneuville, Beausaint, Rendeux, Hodister, Grimblemont, Verdenne, Marenne, Bourdon, Waharday et Hotton. 2.1.2. De leiding Bande. - Nassogne. - Rochefort, met inbegrip van de toevoerleidingen naar Masbourg, Forrières, Lesterny, Jemelle et Nassogne. 2.1.3. De leiding Bande. - Waha. - On, met inbegrip van de toevoerleidingen naar Harsin, Aye en Humain. 2.1.4. De leiding voor de watervoorziening van de stad Marche. 2.1.5. De leiding Ortho. - Laroche. - Amonines. - Soy, met inbegrip van de toevoer naar Marcourt. 2.1.6. De leiding Soy. - Heid. - Izier, met inbegrip van de toevoerleidingen naar Fanzel, Mormont, Hoursinne, Rideux, Aisne, Villers-Sainte-Gertrude, Vieuxville, Bomal, Izier et Vieux Fourneau. 2.1.7. De leiding voor de watervoorziening van Barvaux. 2.1.8. De leiding Izier. - Tohogne. 2.1.9. De leidingen Izier. - Xhoris en Izier. - Ferrières. 2.1.10. Het overdrukstation van Ortho. 2.1.11. De watertoren van Izier en haar overdrukinstallaties. 2.1.12. De reservoirs voor drukonderbreking van Ambly, Roy, Hotton, Barvaux et Heyd. 2.1.13. De leidingen voor de aansluiting op de hoofdreservoirs van de gemeentelijke netwerken en van de 'S.W.D.E.'. 2.1.14. De afsluiterputten, de kamers voor de ontluchting, splitsingen en hoge punten. 2.2. Werken voor de versterking van de toevoerleiding van Noord-Luxemburg 2.2.1. Splitsing van de verbinding Ortho. - Laroche in DN 500 mm. 2.2.2. Verbinding Lignières. - Roy. - Marche in DN 300 mm, met inbegrip van het gebouw voor de drukonderbreking. 2.2.3. Versterking van de toevoer naar Hargimont in DN 150 mm. 2.3. De werken op de hoogvlakte van Bastenaken. 2.3.1. Verbinding Ortho. - Luzery in DN 400 mm. 2.3.2. Het reservoir van Luzery (5 000 m3), met inbegrip van de elektromechanische installaties. 2.3.3. De toevoerleiding Luzery. - Senonchamps. - Sainlez. - Strainchamps. - Martelange. 2.3.4. De leiding tussen Bertogne en Sainte-Ode in DN 50 tot 200 mm. 2.3.5. De toevoerleiding Luzery. - Houffalize. 2.3.6. De toevoerleiding Noville. - Michamps. 2.3.7. De toevoerleiding Luzery. - Bastenaken. 2.3.8. De toevoerleiding Strainchamps. - Fauvillers. - Ebly. 2.3.9. De leidingen voor de aansluiting op de gemeentelijke reservoirs, met inbegrip van de hydraulische uitrusting van die leidingen betreffende de installaties van : Bertogne, Compogne, Longchamps, Noville Haut et Bas, Mabompré, Houffalize, Milchamps, Bastenaken, Senonchamps, Sainlez, Martelange, Fauvillers et Witry. 2.3.10. De afsluiterputten, de kamers voor ontluchting en splitsingen van de hoge punten. 2.3.11. De watertoren van Luzery (1 000 m3). 2.3.12. De hydraulische, mechanische en elektrische uitrustingen, de bedienings- en controletoestellen, alsook alle aanhorigheden die nodig zijn voor de exploitatie van de installaties op de hoogvlakte van Bastenaken.

DN van bovenbedoelde installaties : 60 à 400 mm. 2.4. Leidingen van de "Bouclage Ouest de Charleroi". 2.4.1. Leiding van DN 500, 600 en 700 mm tussen Fontaine-l'Evêque (Forchies) en Gerpinnes (Loverval). 2.4.2. Leiding DN 400 mm naar Fontaine-l'Evêque. 2.4.3. Leiding DN 600 mm tussen Aiseau en Châtelet. 2.4.4. Leiding DN 400 mm tussen Châtelet en Châtelineau. 2.4.5. Leiding DN 700 mm tussen Aiseau en Presles. 2.5. Toevoerleiding Néblon. - Aywaille 2.5.1. Leiding Néblon (Comblain-la-Tour). - pompstation Crétalles DN 350. 2.5.2. Pompstation en reservoir Crétalles (Comblain-la-Tour) 500 m3. 2.5.3. Leiding Crétalles. - reservoir van Xhoris DN 350. 2.5.4. Reservoir van Xhoris 1 000 m3. 2.5.5. Leiding Xhoris. - Aywaille DN 350. 2.5.6. Aansluiting van Awan op de leiding Néblon. - Aywaille DN 2000. 2.5.7. Reservoir van Awan (200 m3). 2.5.8. Versterking van de toevoer naar Chambralles en Hoyémont. 3. TERREINEN. De terreinen binnen de grenzen waarvan de gebouwen, constructies en leidingen bedoeld in 1.1 tot 1.2 zijn gelegen (innemingen van de ondergrond, non aedificandi zones en erfdienstbaarheden), alsook het geheel van de aanpalende terreinen met grasperken en beboste ruimten. 4. ROERENDE GOEDEREN. Met name het rollend materieel, de materialen en stoffen, de werktuigen, het kantoormateriaal, het telecommunicatiemateriaal, de specifieke software, zoals opgenomen in de op 16 maart 2001 opgemaakte fysische inventaris van het "Entreprise régionale de production et d'adduction d'eau".

Het saldo van de schatkist van de "ERPE" na aanzuivering van de verbintenissen vastgesteld op 31 december 2000 betreffende de aanbestedingen waarvoor de "S.W.D.E. » als bouwheer optreedt 5. ALLERLEI GOEDEREN 5.1. een stalen leiding DN 600 van de reservoir van Sart te Cokaifagne (Baronheid); 5.2. een leiding tussen Marcourt en Lignières DN 300 mm; 5.3. een stalen leiding DN 800 mm tussen de rue Elva en de rue des Priesses te Flémalle. 6. CARTOGRAFISCHE STEUN De bovenvermelde onroerende goederen b worden aangegeven op een kaart. De kaarten liggen ter inzage op de maatschappelijke zetel van de SWDE. Hierna volgt de lijst van de kaarten : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

REGELGEVEND DEEL Deel I. - Algemeen TITEL I. - Beginselen TITEL II. - Begripsomschrijvingen Art. R. 1. In de zin van dit boek dient te worden verstaan onder « decreetgevend deel » : de bepalingen van het decreetgevend deel van Boek II van het Milieuwetboek vervat in artikel 1 van het decreet van 27 mei 2004 betreffende Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.

Art. R. 2. De prioritaire stoffen en de prioritaire gevaarlijke stoffen zoals omschreven in artikel 3, 80° en 81°, van het decreetgevend deel zijn vermeld in bijlage I. TITEL III. - Adviesverlenende instanties Art. R. 3. De Adviescommissie voor de bescherming van het water tegen de verontreiniging bestaat uit drie groepen van elk acht gewone leden en acht plaatsvervangers : 1° De eerste groep omvat acht leden benoemd onder de kandidaten voorgedragen door de organisaties die representatief zijn voor de industrie, de handel en de middenstand, de landbouwers en veehouders, de werknemers;2° De tweede groep bestaat uit acht leden benoemd onder de kandidaten voorgedragen door de verenigingen ter bescherming van het leefmilieu, de representatieve vissersorganisaties, de zwemsport- en waterrecreatiefederaties en de representatieve verbruikersorganisaties en die welke voor de lokale besturen representatief is, door de riviercontracten;3° De derde groep bestaat uit acht leden benoemd onder de kandidaten voorgedragen door AQUAWAL en de "Société publique de gestion de l'eau" (Openbare maatschappij voor waterbeheer). De leden van de Commissie dienen minstens achttien jaar oud te zijn.

Elk lid zetelt enkel als vertegenwoordiger van één enkele instantie, organisatie, federatie ou vereniging zoals bedoeld in lid 1.

Art. R. 4. Elke instelling, organisatie, federatie of vereniging zoals bedoeld in artikel 3 legt per toegewezen mandaat een dubbele lijst van kandidaten-gewoon lid en van kandidaten-plaatsvervanger aan de Minister voor. De werkende en plaatsvervangende leden worden benoemd door de Minister.

Art. R. 5. De mandaten zijn persoonlijk en worden toegewezen voor een termijn van vier jaar. Zij gaan in vanaf de dag waarop van het benoemingsbesluit aan de betrokkenen kennis wordt gegeven.

Bij het openvallen voor het einde van een werkend mandaat voorziet de Minister in de vervanging ervan volgens de procedure vastgesteld in artikel 4.

De functies van leden van de Commissie eindigen door het verlies van hoedanigheid waarvoor zij werden benoemd. De Minister stelt dit verlies van hoedanigheid vast.

Aan het einde van de periode van vier jaar wordt de Commissie vernieuwd overeenkomstig de in de artikelen 2 en 3 voorgeschreven voorwaarden. De kandidaatstellingen worden ingediend ten minste drie maanden voor het einde van de periode.

Behoudens uitzonderlijke omstandigheden worden de nieuwe leden door de Minister benoemd uiterlijk op het verstrijken van de hierboven bedoelde periode.

Art. R. 6. In geval van ontslagneming of overlijden van de voorzitter wordt het voorzitterschap collegiaal door de ondervoorzitters waargenomen totdat de Regering zijn plaatsvervanger heeft aangewezen.

Bij ontslagneming of overlijden van een ondervoorzitter wijst de Regering zijn plaatsvervanger aan, die het mandaat voltooit.

Art. R. 7. De zetel van de Commissie is te Luik gevestigd.

Art. R. 8. Het bureau van de Commissie bestaat uit de voorzitter, de ondervoorzitters en uit een in ieder van de in artikel 3 bedoelde groepen aangewezen vertegenwoordiger.

Het bureau regelt de werkzaamheden van de Commissie, neemt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, van de secretariaat waar en beheert de voor de werking van de Commissie toegekende jaarlijkse begroting.

Elk jaar stelt de Minister het ontwerp van werkingsbegroting van de Commissie vast. Het begrotingsontwerp wordt beperkt tot de kosten van de Commissie, de reiskosten van de leden en de kosten voor het horen van deskundigen.

Art. R. 9. Het secretariaat van de Commissie wordt waargenomen overeenkomstig artikel 4, § 3, van het decreet van 25 mei 1983 houdende wijziging, wat de Gewestelijke Economische Raad voor Wallonië betreft, van de kaderwet van 15 juli 1970 houdende organisatie van de planning en economische decentralisatie en houdende inrichting van een « Conseil économique et sociale de la Région wallonne » (Sociaal-Economische Raad van het Waalse Gewest).

De secretaris en zijn eventuele adjuncten worden aangewezen door de Economische Sociale Raad van het Waalse Gewest.

De secretaris of één van zijn adjunct-secretarissen woont de vergaderingen van de Commissie, het bureau bij waarin hij het ambt van verslaggever uitoefent.

De secretaris verzamelt de documentatie die voor de werkzaamheden van de Commissie nodig is en vervult alle opdrachten die voor de goede werking ervan noodzakelijk zijn.

Art. R. 10. De Commissie vergadert na bijeenroeping door de voorzitter, die de agenda opstelt.

De Comissie vergadert in plenaire vergadering minstens één keer per jaar en voor de goedkeuring van het activiteitenverslag.

De voorzitter is ertoe gehouden de Commissie bijeen te roepen binnen de vijftien dagen na het verzoek om adviesverlening.

Art. R. 11. De Commissie maakt een jaarlijks activiteitsverslag op dat zij aan de Minister voorlegt.

Art. R. 12. De directeur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of de door hem in de Commissie aangewezen afgevaardigden dienen de ontwerpen die hem worden voorgelegd, bij de Commissie in.

Zij wonen alle vergaderingen bij met raadgevende stem.

Art. R. 13. Ieder deelnemer aan de vergaderingen van de Commissie komt in aanmerking voor de terugbetaling van zijn reiskosten overeenkomstig de modaliteiten voorzien bij de koninklijke besluiten van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoeding wegens verblijfkosten van de personeelsleden der Ministeries en van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.

De leden van de Commissie worden voor de toepassing van bovenbedoelde besluiten gelijkgesteld met ambtenaren van rang 15, en voor het overige is hun ambt onbezoldigd.

Art. R. 14. De Commissie maakt haar reglement van orde op dat zij ter goedkeuring aan de Minister voorlegt.

Dit reglement moet inzonderheid bepalen : 1° de wijze van oproeping en van beslissing;2° de vormen inzake inkleding van de adviezen;3° de periodiciteit van de vergaderingen;4° de procedure inzake eventueel horen van deskundigen;5° de regels voor het bijwonen van de vergaderingen. Art. R. 15. Wanneer het advies op ontwerpen van decreten of reglementaire besluiten betrekking heeft, moet dit advies binnen een termijn van veertig dagen verstrekt worden.

Voor elke andere kwestie betreffende de productie van water kan een termijn vastgesteld worden door de Minister.

Het advies wordt door de Voorzitter aan de Minister gestuurd die oordeelt over de openbaarheid die aan de door de Commissie uitgebrachte adviezen moet gegeven worden. HOOFDSTUK II. - Comité voor watercontrole Art. R. 16. In de zin van dit hoofdstuk wordt verstaan onder "comité" : het comité voor watercontrole opgericht krachtens dit hoofdstuk.

Art. R. 17. Het comité voor watercontrole is een autonome openbare instelling die valt onder de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend.

Zijn zetel is gevestigd rue du Vertbois 13c te Luik.

Art. R. 18. Het comité moet ervoor zorgen dat de prijsevolutie van het water gebaseerd wordt op het algemeen belang en het waterbeleid van het Gewest.

Om zijn opdrachten te vervullen geniet het de ruimste autonomie.

Op eigen initiatief of op verzoek van de Minister of van de "S.P.G.E. » voert het onderzoeken uit, brengt het adviezen uit en formuleert het aanbevelingen betreffende het beleid van de waterprijzen.

Het controleert de prijs van het water krachtens artikel 4, § 3, van het decretale deel.

Het voorziet in de toepassing door de operatoren van de anthropogene watercyclus van de tarificatiestructuur.

Art. R. 19. Om zijn opdrachten te vervullen kan het comité zich wat volgt zonder verplaatsing doen voorleggen : - elk boekhouddocument waarvan de openbaarheid voorzien is bij of krachtens de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen; - alle inlichtingen of verslagen die tot zijn bevoegdheid behoren, die afkomstig zijn van de instellingen, openbare organen of vennootschappen die een openbare opdracht vervullen i.v.m. de productie, de voorziening, de verdeling, de opvang of de behandeling van het water.

Het comité kan met hetzelfde doel elk document raadplegen dat bedoeld is in artikel 1 van het decreet van 30 maart 1995 betreffende de openbaarheid van bestuur en in artikel 1 van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur alsmede de informatie inzake leefmilieu en de gegevens van de openbare overheden in de zin van de artikelen 10 tot en met 20 van het decretale deel van boek één.

Met de instemming van de betrokken persoon, inrichting of instelling kan het comité hoorzittingen organiseren of zich andere documenten laten voorleggen.

Art. R. 20. Het controlecomité bestaat uit veertien gewone en veertien plaatsvervangende leden waaronder : 1° twee gewone en twee plaatsvervangende leden voorgedragen door de Regering;2° vier gewone en vier plaatsvervangende leden voorgedragen door de "Union des villes et communes de Wallonie" (Vereniging van Waalse Steden en Gemeenten);3° twee gewone en twee plaatsvervangende leden voorgedragen door de centrale raad voor de consumptie;4° zes gewone en zes plaatsvervangende leden voorgedragen door de Sociaal Economische raad van het Waalse Gewest. De kandidaten worden aan de Minister voorgedragen op grond van een dubbeltal. Ze worden door de Regering benoemd en ontslagen.

Met uitzondering van de eerste oprichting van het comité worden de kandidaturen minstens drie maanden vóór het verstrijken van de mandaten van de leden medegedeeld aan de Regering. In voorkomend geval kan de Regering op eigen initiatief nieuwe vertegenwoordigers voordragen binnen de sector die ze vertegenwoordigen.

Art. R. 21. Het mandaat van de leden geldt vier jaar. Dit mandaat kan verlengd worden voor een duur die de oorspronkelijke duur niet overschrijdt.

Art. R. 22. De hoedanigheid van lid van de raad van bestuur van de "S.P.G.E" of van lid van het comité van de deskundigen is onverenigbaar met die van lid van het comité voor watercontrole.

Het huishoudelijk reglement kan andere onverenigbaarheden die voor de goede werking van het comité gerechtvaardigd zijn, vermelden.

Art. R. 23. Elk lid is gehouden tot de vertrouwelijkheid van de handelingen, akten en documenten waarvan het kennis heeft in het kader van de uitoefening van de opdrachten van het comité.

Art. R. 24. De leden van het comité voor watercontrole kunnen te allen tijde ontslagen worden in geval van onmogelijkheid hun ambt uit te oefenen of wegens grove tekortkoming of wanneer ze de hoedanigheid waarvoor ze zijn benoemd, verliezen.

Behalve overmacht moeten ze de Minister zo spoedig mogelijk verwittigen van het ontstaan van het voorval dat hen belet hun ambt uit te oefenen of waarbij ze de hoedanigheid waarvoor ze zijn benoemd, verliezen.

Bij het openvallen van het mandaat van het gewone lid vóór het verstrijken ervan voleindigt het plaatsvervangende lid het lopende mandaat.

Art. R. 25. De Minister wijst onder de leden van het comité zijn voorzitter en zijn ondervoorzitter aan.

Wanneer de voorzitter niet in staat is zijn ambten uit te oefenen, of bij ontslag of overlijden, neemt de ondervoorzitter het voorzitterschap tot het einde van het mandaat waar. Het comité wijst onmiddellijk een nieuwe ondervoorzitter aan.

Art. R. 26. Het secretariaat van het comité wordt waargenomen door het personeel van de Sociaal-economische Raad van het Waalse Gewest, overeenkomstig artikel 4, § 3 van het decreet tot wijziging van de kaderwet van 15 juli 1970 houdende organisatie van de planning en economische decentralisatie en tot oprichting van een Economische en Sociale Raad van het Waalse Gewest.

Een vertegenwoordiger van het secretariaat van het Comité vertegenwoordigt het Waalse Gewest bij de algemene inspectie van de prijzen en de mededinging.

Art. R. 27. Het comité vergadert op initiatief van de voorzitter telkens als zijn opdracht het vereist. Elk lid wordt terwijl de termijn nog lopende is, bij brief of fax, of in spoedgevallen, bij het meest geschikte middel opgeroepen. Elk aanweziglid wordt geacht regelmatig opgeroepen te zijn.

Elk verhinderd lid wordt vertegenwoordigd door zijn plaatsvervanger.

Art. R. 28. Twee vertegenwoordigers van de "S.P.G.E. » die aangewezen zijn door het directiecomité, twee vertegenwoordigers van de producenten en twee vertegenwoordigers van de zuiveringsinstellingen aangewezen door de in artikel 7, § 2, 4°, van het decretale deel bedoelde handelsvennootschap mogen de vergaderingen van het comité bijwonen. Ze nemen deel aan de debatten zonder nochtans beslissingen te nemen.

Daartoe worden deze vertegenwoordigers bij brief of fax door het comité opgeroepen minstens acht dagen vóór de datum van de vergadering. In spoedgevallen worden ze binnen de overeengekomen termijn en volgens de meest geschikte regels uitgenodigd.

Art. R. 29. De aanvragen om advies worden bij aangetekend schrijven aan de voorzitter van het comité gericht.

Ze vermelden minstens : 1° de identiteit van de aanvrager;2° het onderwerp waarop de aanvraag om advies betrekking heeft;3° de gronden waarvoor het advies wordt aangevraagd;4° de termijn na afloop waarvan het advies moet worden uitgebracht; deze termijn mag niet langer zijn dan 30 dagen te rekenen van de ontvangst van het aangetekend schrijven.

Wanneer wegens de bijzonderheden van het dossier en van de analyse dat het inhoudt, de termijn van 30 dagen onvoldoende is, bepaalt de aanvraag de termijn waarbinnen het advies moet worden uitgebracht.

De kennisgevingen van dossiers betreffende de prijsverhoging van één van de bestanddelen van de waterprijs worden bij aangetekend schrijven verzonden vóór de prijsverhoging plaatsvindt.

Ze vermelden minstens : 1° de identiteit van de aanvrager;2° het bestanddeel van de prijsverhoging waarop de verhoging betrekking heeft;3° een gedetailleerde motivering van de redenen van de verhoging;4° de boekhouddocumenten en de inlichtingen waarop de motivering zich baseert;5° de om tot de verhoging over te gaan geplande datum;6° in voorkomend geval, het advies van de prijzencommissie, als erom vóór de kennisgeving is verzocht. Art. R. 30. Het comité maakt een jaarlijks verslag op over de evolutie van de waterprijs voor 31 maart van het jaar volgend op het bij het verslag betrokken jaar.

Het verslag : 1° vermeldt de verschillende verhogingen die gedurende het jaar per bestanddeel van de waterprijs plaats hebben gevonden;2° beschrijft de samenhang tussen de evolutie van de waterprijs en het gewestelijke waterbeleid, met name het actieprogramma voor de kwaliteit van het water;3° schat de socio-economische effecten van die evolutie;4° maakt gewag van de convergenties inzake tarifering en rekening van de waterprijs;5° brengt advies uit over de acties en initiatieven die moeten worden gevoerd om ervoor te zorgen dat de prijs van het water gebaseerd wordt op het algemeen belang en het waterbeleid;6° herhaalt de beslissingen bedoeld in artikel 18, leden 3 en 4;7° brengt voor elke operator verslag uit over de toepassing en de naleving van de voorwaarden bedoeld in de artikelen 2, 9°, 15°, 23°, 24°, 28°, 55°, 70°, 74°, 83°, 194° tot en met 209°, 228 tot en met 233, 417 tot en met 419, 443 en 444 van het decretale deel en in de regelgevende bepalingen die getroffen zijn krachtens voornoemde artikelen. Art. R. 31. De adviezen van het comité worden medegedeeld aan de Minister en aan de personen die erom hebben verzocht.

Het jaarlijkse verslag wordt gericht aan de Regering die het aan het Parlement overmaakt.

Art. R. 32. Het comité maakt zijn huishoudelijk reglement op. Het onderwerpt het aan de goedkeuring van de Regering.

Art. R. 33. Het comité bepaalt jaarlijks zijn begroting voor 1 september van het jaar vóór het betrokken boekjaar en legt het ter goedkeuring voor aan de Minister. De begroting wordt goedgekeurd door de Regering.

De begroting dekt de werkings-, reis- en secretariaatkosten, de vergoeding van de voorzitter en van de ondervoorzitter en de betaling van de presentiegelden.

Die is voor rekening van het Gewest.

Art. R. 34. Alle personen die de vergaderingen van het comité bijwonen, hebben recht op de terugbetaling van hun reiskosten volgens de regels bedoeld in de koninklijke besluiten van 24 december 1963 en 18 januari 1965.

Ze komen in aanmerking voor een presentiegeld van 61,97 euro per zitting.

De voorzitter verdient een bijkomende vergoeding van 247,89 euro per maand.

De ondervoorzitter verdient een bijkomende vergoeding van 123,95 euro per maand.

TITEL IV. - Terugvordering van de kosten van de dienstverlening verbonden aan het watergebruik Deel II. - Geïntegreerd beheer van de natuurtlijke watercyclus TITEL I. - Districten, stroomgebieden en onderstroomgebieden Art. R. 35. In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Internationale commissie voor de bescherming van de Schelde, hierna "ICBS" genoemd : de Internationale commissie ingesteld bij het akkoord betreffende de bescherming van de Schelde;2° Internationale commissie voor de bescherming van de Maas, hierna "ICBM" genoemd : de Internationale commissie ingesteld bij het akkoord betreffende de bescherming van de Maas. Art. R. 36. De afvaardiging van de Waalse Regering bij de "ICBS" en de afvaardiging van de Waalse Regering bij de "ICBM" bestaan elk uit 8 leden die door de Regering zijn aangewezen en gekozen op grond van hun bijzondere bekwaamheid inzake de aangelegenheden vervat in het internationale akkoord voor de bescherming van de Schelde en het internationale akkoord voor de bescherming van de Maas.

Elke afvaardiging bestaat uit : 1° drie vertegenwoordigers van de Regering;2° één ambtenaar van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest;3° één ambtenaar van het Directoraat-generaal Waterwegen van het Waals Ministerie van Uitrusting en Vervoer;4° twee vertegenwoordigers van Aquawal;5° één vertegenwoordiger van de Wateradviescommissie ingesteld bij artikel 3 van het decreetgevende deel. Minstens twee afgevaardigden moeten tegelijkertijd lid zijn van beide afvaardigingen.

Art. R. 37. De mandaten worden voor een periode van vijf jaar door de Regering toegekend en lopen vanaf de datum vermeld in het besluit tot benoeming van de leden van de afvaardiging. Ze zijn verlengbaar.

Indien het mandaat openvalt vóór verstrijken ervan, wijst de Regering een nieuwe afgevaardigde aan die het lopende mandaat beëindigt.

Het mandaat van een afgevaardigde verstrijkt van rechtswege als hij de bevoegdheid verliest die zijn benoeming heeft gerechtvaardigd.

De mandaten worden om niet uitgeoefend. Iedere persoon die vergaderingen van de "ICBS" of "ICBM" alsook vergaderingen van hun eventuele werkgroepen bijwoont, komt in aanmerking voor de terugbetaling van de reis- en verblijfkosten volgens de modaliteiten bepaald bij het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries en bij het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. Voor de toepassing van voornoemde besluiten worden de leden van de afvaardiging met de ambtenaren van rang 15 gelijkgesteld.

Art. R. 38. De Regering noemt een afvaardigingshoofd onder de leden van de afvaardiging bij de "ICBS" en een afvaardigingshoofd onder de leden van de afvaardiging bij de "ICBM".

Art. R. 39. Voor de periodes waarin het voorzitterschap van de "ICBS" of "ICBM" door een lid van de afvaardiging van de Waalse Regering wordt bekleed, wordt dat lid door de Regering aangewezen. Als het aangewezen lid afvaardigingshoofd is, wijst de Regering een ander lid van de afvaardiging aan om hem voor de duur van zijn mandaat als voorzitter te vervangen.

Art. R. 40. Het secretariaat van beide afvaardigingen wordt waargenomen door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest.

Art. R. 41. Beide afvaardigingen van de Regering stellen gezamenlijk hun werkingsreglement op alvorens het aan de goedkeuring van de Regering te onderwerpen. Van ambtswege vergaderen zij vó ór elke plenaire vergadering en vergadering van de afvaardigingshoofden.

Art. R. 42. De minister van Externe Betrekkingen en de minister tot wiens bevoegdheden het waterbeleid behoort, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van deze titel.

TITEL II. - Beschrijvende toestand van het stroomgebied Art. R. 43. De inhoud van de economische analyse van het watergebruik, bedoeld in artikel 17 van het decreetgevende deel, wordt bepaald in bijlage II. De inhoud van het register van de beschermde gebieden, bedoeld in artikel 18 van het decreetgevende deel, wordt bepaald in bijlage III. De inhoud, de procedures et de technische bepalingen nodig voor de uitwerking van monitoringprogramma, bedoeld in artikel 19 van het decreetgevende deel, worden bepaald in bijlage IV. TITEL III. - Milieudoelstellingen TITEL IV. - Coördinatieactie Art. R. 44. De maatregelen bedoeld in artikel 23, § 3, 1°, van het decreetgevende deel, worden bepaald in bijlage VI, deel A. De maatregelen bedoeld in artikel 23, § 4, van het decreetgevende deel, worden bepaald in bijlage VI, deel B. De inhoud van het beheersplan van het Waalse stroomgebied, bedoeld in artikel 24 van het decreetgevende deel, wordt bepaald in bijlage VII. TITEL V. - Waterlopen TITEL VI. - Wateringen TITEL VII. - Waterbescherming HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen Art. R. 90. Voor de toepassing van deze titel dient te worden verstaan onder : 1° « drinkwater » : oppervlaktewater bestemd voor menselijk gebruik en geleverd door middel van een waterleidingsnet;2° « water voor karperachtigen » : viswater waarin vissoorten zoals karperachtigen (Cyprinidae) of andere soorten zoals snoek (Esox lucius), baars (Perca fluviatilis) en paling (Anguila anguila) leven of zouden kunnen leven;3° « zwemwater » : het water of het gedeelte ervan dat zoet, stromend of stilstaand is en waarin het zwemmen - uitdrukkelijk toegelaten is of - niet verboden is en doorgaans door een aanzienlijk aantal zwemmers beoefend wordt;4° « bronwater » : water dat afkomstig is van een bron en dat beantwoordt aan de criteria van het voor menselijke consumptie bestemd water overeenkomstig de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1980 (80/778/EEG) betreffende de kwaliteit van het voor menselijke consumptie bestemd water, met uitzondering van de pH en de C12, en dat door de Minister van Volksgezondheid als dusdanig erkend is krachtens het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende het natuurlijk mineraalwater en het bronwater;5° « tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater » : gewoon oppervlaktewater ingedeeld in een beschermingsgebied van tot drinkwater verwerkbaar water opgericht krachtens artikel 156 van het decreetgevende deel en de krachtens deze getroffen regelgevende bepalingen;6° « natuurlijk mineraalwater » : water dat beantwoordt aan de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1980 (80/777/EEG) betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lid-Staten inzake de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater en door de Minister van Volksgezondheid als dusdanig erkend krachtens het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende het natuurlijk water en het bronwater;7° « natuurlijk water » : oppervlaktewater waarvan de natuurlijke samenstelling door de activiteiten van de mens niet wordt aangetast en dat één of verschillende bijzondere chemische of fysische kenmerken vertoont;8° « viswater » : oppervlaktewater dat bescherming of verbetering behoeft ten einde geschikt te zijn voor het leven van vissen en dat ingedeeld is in water voor zalmachtigen en water voor karperachtigen;9° « water voor zalmachtigen » : viswater waarin vissoorten zoals zalm (Salmo salar), forel (Salmo trutta), vlagzalm (Thymallus thymallus) en coregonidae (Coregonos) leven of zouden kunnen leven;10° « thermaal water » : water dat beantwoordt aan de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1980 (80/777/EEG) betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lid-Staten inzake de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater en door de Minister van Volksgezondheid als dusdanig erkend krachtens het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende het natuurlijk water en het bronwater;11° « natuurlijke verrijking » : het proces waardoor een bepaalde hoeveelheid water zonder ingrijpen van de mens bepaalde stoffen die in de bodem voorkomen hieruit opneemt;12° « winplaats » : de plaats waar het oppervlaktewater bestemd voor de productie van drinkwater, voor de zuiveringsbehandeling, wordt onttrokken;13° « aanzienlijk aantal zwemmers » : wanneer de badzone bezocht wordt door 50 zwemmers, die geteld worden tijdens het badseizoen op de dagen waarop de weersomstandigheden voor het zwemmen optimaal zijn;14° « lens » : grondwaterlaag gelegen in een waterdoorlatend poreus milieu dat zich onder een minderdoorlatende of ondoorlatende geologische laag bevindt;de hydraulische belasting van het water dat zij bevat, overschrijdt het dak van de waterlaag; 15° « vrije waterlaag » : grondwaterlaag gelegen in een waterdoorlatend poreus milieu verzadigd op een gewoonlijk veranderlijke hoogte en gelegen onder een droog of onverzadigd poreus milieu;de waterlaag is over het algemeen naar beneden afgebakend door een ondoorlatende onderlaag; 16° « kwaliteitsdoelstelling » : toelaatbare concentratie voor een bepaalde stof in het oppervlaktewater;17° « badseizoen » : de periode tussen 15 mei en 15 september;18° « bron » : één van de natuurlijke of vaste punten waar water dat uit een waterlaag of een onderaardse laag ontspringt, kan worden gewonnen, waarbij het watervlak of de waterlaag gelegen zijn in gronden waarvan de aard, de diepte en de uitgestrektheid een filtratie veroorzaken en de bescherming ervan tegen besmettingsrisico's waarborgen;19° « gevaarlijke stoffen » : de in het water aanwezige stoffen die ofwel gevaarlijk kunnen zijn voor de menselijke gezondheid wegens hun toxiciteit, persistentie of bio-accumulatie, met uitzondering van die stoffen welke biologisch onschadelijk zijn of die snel worden omgezet in biologisch onschadelijke stoffen, ofwel een schadelijke werking kunnen hebben op het aquatisch milieu, dat beperkt kan worden tot een bepaald gebied en afhangen van de kenmerken van de ontvangende wateren en de plaats daarvan;20° « relevante gevaarlijke stoffen » : de gevaarlijke stoffen vermeld in kolom 5 van de tabel opgenomen in bijlage XXXVI;21° « stroomopwaartse zone » : deel van het hydrografische net dat stroomopwaarts een beschermingszone of een winningsplaats is gelegen;22° « ingangsgebied » : gedeelte van het invloedsgebied waarin het geheel van de afstromingswegen ten gevolge van het pompen naar de waterwininstallatie convergeren;23° « viswaterzone » : elke waterloop of elk watervlak vermeld in bijlage XXXII;24° « zone van tot drinkwater verwerkbaar water » : het waterloopgedeelte waar de winplaats zich bevindt;25° « badzone » : de plaats waar het zwemwater zich bevindt.Die zones zijn opgenomen in bijlage XXX, punt a); 26° « gebied met natuurlijk water » : gebied waarin natuurlijk water zich bevindt;27° « invloedsgebied » : gebied waarin de grondwaterpeilen verlaagd worden door het water al pompend te winnen. HOOFDSTUK II. - Bescherming van het oppervlaktewater Afdeling 1. - Kwaliteitsdoelstellingen en beschermingszones

Onderafdeling 1. - Vaststelling van de basiskwaliteitsnormen voor het water van het openbare hydrografisch net Art. R. 91. Deze onderafdeling is van toepassing op alle wateren van de Waterwegen, de onbevaarbare waterwegen en de afvoerwegen met een permanent of onderbroken debiet, evenals op het lopend of stilstaand water van het openbaar domein in het algemeen.

Art. R. 92. Deze onderafdeling verstaat onder basiskwaliteitsnormen, normen die ervoor moeten zorgen dat de normale evenwichtige ontwikkeling van het biologisch leven in de betrokken wateren hersteld wordt of, waar aanwezig, gehandhaafd blijft.

Art. R. 93. § 1. De basiskwaliteitsnormen worden vastgesteld in bijlage XXV. § 2. De basiskwaliteitsnormen in bijlage XXV zijn mediaanwaarden. De monsternemingen en de berekening van hun mediaanwaarden dient als volgt te gebeuren : - de monsternemingen en berekeningen gebeuren op jaarbasis; - minstens vijf monsternemingen dienen op dezelfde plaatsen gedurende dat jaar te worden uitgevoerd; - deze monsternemingen dienen zo in de tijd te worden gespreid dat met verschillende meteorologische en klimatologische omstandigheden rekening wordt gehouden.

Art. R. 94. § 1. De basiskwaliteitsnormen in bijlage XXV zijn niet van toepassing in uitzonderlijke droogtesituaties. § 2. De basiskwaliteitsnormen in bijlage XXV inzake chloriden en sulfaten zijn niet van toepassing voor de oppervlaktewateren die door getijden of door zeewaterinfiltratie worden beïnvloed. § 3. De basiskwaliteitsnormen in bijlage XXV zijn niet van toepassing op die wateren, bedoeld in artikel 91, of gedeelten ervan, waarvoor cumulatief wordt aangetoond dat : 1° alle lozingen, al of niet verzameld via opebare riolen, die er in uitmonden, voldoen aan de algemene, sectoriële en bijzondere voorwaarden voor lozing op oppervlaktewater;2° het nastreven van een normale evenwichtige ontwikkeling van het biologisch leven aan de hand van deze basiskwaliteitsnormen, ecologisch niet zinvol is, voor deze wateren;3° de vuilvracht van de betrokken wateren in het totale hydrografische net gering is. Art. R. 95. De toepassing van de wegens deze onderafdeling te nemen maatregelen, mag niet tot gevolg hebben dat de huidige kwaliteit van de oppervlaktewateren direct of indirect achteruit gaat.

Onderafdeling 2. - Vaststelling van de algemene normen die de kwaliteitsdoelstellingen van zoet oppervlaktewater dat voor drinkwaterproductie bestemd is, omschrijven Art. R. 96. § 1. In de zin van deze onderafdeling wordt verstaan onder : 1° "nauwkeurigheid" : het verschil tussen de werkelijke waarde van de betrokken parameter en de experimenteel vastgestelde gemiddelde waarde;2° "waarnemingsdrempel" : de laagste waarde voor de betrokken parameter die kan worden waargenomen;3° "referentie-meetmethode" : de opgave van een meetprincipe of de beknopte omschrijving van een werkwijze waarmee de in bijlage XXVIII vermelde parameters kunnen worden bepaald;4° "precisie" : het interval waarin 95 pct.van de resultaten worden gevonden van metingen die volgens dezelfde methode op eenzelfde monster worden uitgevoerd; § 2. Deze onderafdeling is uitsluitend van toepassing op het zoet oppervlaktewater, dat bestemd is voor drinkwaterproductie.

Art. R. 97. Voor de toepassing van deze onderafdeling is de kwaliteit van het water dat bestemd is voor de productie van drinkwater ingedeeld in drie categorieën van kwaliteitsdoelstellingen A1, A2 en A3 die overeenkomen met procédés van de in bijlage XXVI vermelde passende wijzen van behandeling.

Die kwaliteitsdoelstellingen zijn bepaald door parameters die in de tabel van bijlage XXVII vermeld zijn.

Art. R. 98. § 1. Voor alle winplaatsen of voor elke winplaats worden de waarden, welke van toepassing zijn voor alle in bijlage XXVII aangegeven parameters, vastgesteld. § 2. De waarden vastgesteld krachtens de eerste paragraaf mogen niet minder streng zijn dan deze aangeduid in de kolommen I van bijlage XXVII, welke als imperatieve waarden moeten beschouwd worden. § 3. De waarden vermeld in de kolommen G van bijlage XXVII zijn richtwaarden.

Art. R. 99. § 1. Een organisch actieplan met een tijdschema ter sanering van het water dat bestemd is voor de productie van drinkwater moet vastgesteld worden. § 2. Oppervlaktewateren met minder gunstige fysische, chemische en micro-biologische eigenschappen dan de met de wijze van behandeling A3 overeenkomende imperatieve waarden, mogen niet voor de productie van drinkwater worden gebruikt.

Een dergelijk water van een zo slechtere kwaliteit mag evenwel bij uitzondering en mits rechtvaardiging, worden gebruikt indien een passende behandeling, met inbegrip van menging, wordt toegepast, waardoor alle kwaliteitskenmerken van het water kunnen worden gebracht op een niveau dat beantwoordt aan de vereiste kwaliteit voor drinkwater. § 3. Indien de oppervlaktewateren, op de winplaats, eigenschappen hebben die lager zijn dan deze welke overeenstemmen met de categorie van behandeling die voor de productie van drinkwater gebruikt wordt, mag het drinkwater geproduceerd worden vanaf water dat onttrokken is in een door de winplaats gevoed spaarbekken, indien de eigenschappen van het water op de winplaats in het spaarbekken overeenstemmen met de categorie gebruikte behandeling.

Art. R. 100. § 1. Met het oog op de toepassing van artikel 93 wordt het water dat bestemd is voor de productie van drinkwater, geacht overeen te stemmen met de kwaliteitsdoelstellingen die hierop betrekking hebben, indien uit de monsters van dit water dat regelmatig op dezelfde winplaats wordt onttrokken en dat wordt gebruikt voor de productie van drinkwater, blijkt dat het water beantwoordt aan de waarden van de parameters voor : - 95 pct. van de monsters ingeval de vastgestelde waarde de imperatieve normen zijn; - 90 pct. van de monsters in alle andere gevallen; en indien voor de 5 pct. of 10 pct. van de monsters die niet conform zijn : a) het water niet meer dan 50 pct.afwijkt van de waarde van de desbetreffende parameters, waarbij een uitzondering wordt gemaakt voor temperatuur, pH, de opgeloste zuurstof en micro-biologische parameters; b) hieruit voor de volksgezondheid geen enkel gevaar kan voortvloeien;c) opeenvolgende watermonsters die zijn opgenomen met een statistisch juiste frequentie niet afwijken van de waarden van de parameters die hierop betrekking hebben. § 2. De overschrijdingen van de waarden van parameters die het gevolg zijn van overstromingen, natuurrampen of uitzonderlijke weersomstandigheden, worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de in § 1 bedoelde percentages.

Art. R. 101. De toepassing van de krachtens deze onderafdeling genomen maatregelen mag in geen geval aanleiding geven tot een vermindering van de kwaliteit op 16 juni 1975.

Art. R. 102. § 1. Van het bepaalde in artikel 93 kan worden afgeweken : a) in geval van overstromingen of natuurrampen;b) bij bepaalde parameters die in bijlage XXVII met (0) zijn aangeduid wegens uitzonderlijke geografische of weersomstandigheden;c) indien het oppervlaktewater een natuurlijke verrijking met bepaalde stoffen ondergaat die aanleiding zou geven tot een overschrijding van de voor de categorieën A1, A2 en A3 in de tabel van bijlage XXVII vastgestelde grenswaarden;d) in het geval van oppervlaktewater uit ondiepe meren en met bijna stilstaand water, ten aanzien van sommige parameters voorzien van een sterretje in de tabel van bijlage XXVII;deze afwijking is slechts van toepassing op meren met een diepte van ten hoogste 20 meter, waarin de vervanging van het water meer dan één jaar in beslag neemt en waarin geen afvalwater wordt geloosd. § 2. In geen geval mag bij de voornoemde uitzonderingsgevallen worden afgeweken van de in verband met de kwaliteit van het drinkwater gestelde dwingende voorschriften. § 3. Indien van een afwijking gebruik wil maken, moet dat onmiddellijk ter kennis worden gebracht met vermelding van de motieven en de vastgestelde termijn.

Art. R. 103. § 1. Voor zover mogelijk moet de analyse van de monsters worden uitgevoerd volgens de in bijlage XXVIII aangegeven referentiemeetmethoden. § 2. De waarden voor de waarnemingsdrempel, de precisie en de nauwkeurigheid van de meetmethoden vermeld in bijlage XXVIII moeten in acht genomen worden. § 3. De jaarlijkse minimumfrequenties van bemonstering en analyse van elke parameter zijn vermeld in bijlage XXIX. De bemonstering moet voor zover mogelijk zodanig in de loop van het jaar worden gespreid dat een representatief beeld van de waterkwaliteit wordt verkregen. § 4. De monsters van oppervlaktewater moeten representatief zijn voor de waterkwaliteit op de winplaats. § 5. De recipiënten waarin de monsters worden overgegoten, de middelen of methoden ter conservering van een deel van een monster voor de analyse van één of meer parameters, het vervoer en het bewaren van de monsters, alsmede de voorbereiding van de monsters met het oog op de analyse, mogen geen significante verandering van de analyseresultaten kunnen veroorzaken.

Art. R. 104. De frequenties van bemonstering en analyse vastgelegd voor iedere parameter voor een zelfde winplaats mogen niet lager liggen dan de jaarlijkse minimumfrequentie vermeld in bijlage XXIX. Art. R. 105. § 1. Wanneer bij een onderzoek blijkt dat de bij de meting van de parameters verkregen waarden in sommige gevallen aanzienlijk beter zijn dan de waarden die bij toepassing van artikel 93 zijn vastgesteld, dan kan de frequentie van de bemonstering worden verlaagd. § 2. Indien er geen sprake is van verontreiniging en er geen risico bestaat voor verslechtering van de kwaliteit van het water en indien dit van betere kwaliteit is dan aangegeven in kolom A1 van bijlage XXVII, is geen regelmatige analyse noodzakelijk.

Onderafdeling 3. - Vaststelling van de algemene immissienormen voor zwemwater en zwemzones Art. R. 106. Deze onderafdeling is de omzetting van richtlijn 76/160/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 8 december 1975 betreffende de kwaliteit van het zwemwater. Doel ervan is, de verontreiniging van het zwemwater terug te dringen en het te beschermen tegen elke latere verslechtering.

Art. R. 107. Deze onderafdeling is niet van toepassing op het water dat voor therapeutische doeleinden bestemd is, noch op zwembadwater.

Art. R. 108. In de zin van deze onderafdeling wordt verstaan onder « stroomopwaartse zones » : geheel of gedeelte van het hydrografisch net dat zich stroomopwaarts bevindt van een badzone. Die zones zijn opgenomen in bijlage XXX, punt b).

Art. R. 109. § 1. De fysisch-chemische en microbiologische parameters, evenals de imperatieve waarden die van toepassing zijn op het zwemwater, zijn opgenomen in bijlage XXXI. In de badzones dient de kwaliteit van het water conform te zijn aan die dwingende waarden. § 2. De Minister bevoegd voor water kan de waarden vaststellen voor andere parameters. § 3. De in kolom I van bijlage XXXI aangegeven waarden zijn imperatieve, na te leven waarden. § 4. De in kolom G van bijlage XXXI aangegeven waarden zijn richtwaarden waarnaar gestreefd dient te worden.

Art. R. 110. § 1. Voor de toepassing van artikel 94 wordt het zwemwater geacht conform te zijn aan de parameters die daarop betrekking hebben : 1° als uit op één en dezelfde plaats verrichte bemonsteringen van het water dat volgens de in bijlage XXXI bepaalde frequentie onderzocht wordt, blijkt dat het water conform is aan de waarden van parameters met betrekking tot de kwaliteit van het betreffende water voor : a) 95% van de stalen in de gevallen waarin de parameters conform zijn aan die bepaald in kolom I van bijlage XXXI;b) 90% van de stalen in de andere gevallen, behalve voor de parameters « totale coliformen » en « fecale coliformen », waarvoor het percentage van de stalen gelijk mag zijn aan 80;2° en als voor de 5, 10 en 20 % van de monsters die al naar gelang het geval niet conform zijn : a) het water niet meer dan 50 % afwijkt van de waarde van de betreffende parameters, uitgezonderd voor de microbiologische parameters, het pH en de opgeloste zuurstof;b) de opeenvolgende bemonsteringen waaraan het water volgens een statistisch geschikte frequentie onderworpen wordt, niet afwijken van de waarden van de parameters die daarop betrekking hebben. § 2. De waardeoverschrijdingen bedoeld in artikel 94 worden niet in overweging genomen bij de vaststelling van de percentages bepaald onder § 1 wanneer zij het gevolg zijn van overstromingen, natuurrampen of uitzonderlijke weersomstandigheden.

Art. R. 111. § 1. De door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, verrichte bemonstering gebeurt volgens de minimumfrequentie bepaald in bijlage XXXI. § 2. De waterstalen worden genomen op plaatsen waar het gemiddeld aantal zwemmers per dag het hoogst is. Zij worden bij voorkeur genomen op 30 centimeter onder het wateroppervlak, de stalen van minerale oliën uitgezonderd, welke aan het oppervlak worden genomen. De bemonstering dient vijftien dagen voor aanvang van het badseizoen te beginnen. § 3. Het plaatselijk onderzoek naar de voorwaarden die stroomopwaarts heersen in het geval van badzones dient uiterst nauwkeurig te gebeuren en periodiek herhaald te worden met het oog op de bepaling van de geografische en topografische gegevens, het volume en de kenmerken van verontreinigende en potentieel verontreinigende lozingen, evenals de gevolgen ervan al naar gelang van de afstand ten opzichte van de badzone. § 4. Als uit de controle door een bevoegde overheid of de bemonstering en de analyse van stalen blijkt dat lozingen van substanties die de kwaliteit van het zwemwater kunnen aantasten, daadwerkelijk dan wel waarschijnlijk zijn, dienen er bijkomende bemonsteringen te gebeuren.

Er dienen eveneens bijkomende bemonsteringen te gebeuren indien er geheel andere redenen bestaan om te vermoeden dat de kwaliteit van het water verslechtert. § 5. De als referentie geldende analysemethodes voor de in overweging genomen parameters worden in bijlage XXXI aangegeven. De geaccrediteerde laboratoria die gebruik maken van andere methodes dienen zich ervan te vergewissen dat de verkregen resultaten evenwaardig zijn aan of vergelijkbaar zijn met de parameters die in voornoemde bijlage zijn aangegeven.

Art. R. 112. De toepassing van de regels voor de algemene immissienormen waaraan het zwemwater dient te voldoen kan in geen enkel geval als gevolg hebben dat de verslechtering van de huidige kwaliteit van het zwemwater daardoor rechtstreeks of onrechtstreeks kan toenemen.

Art. R. 113. § 1. De Minister bevoegd voor water kan afwijkingen toestaan : a) voor bepaalde parameters die met (0) gemerkt zijn in bijlage XXXI, wegens uitzonderlijke weersomstandigheden dan wel wegens een uitzonderlijke geografische omstandigheid;b) wanneer het zwemwater door toedoen van bepaalde substanties natuurlijk verrijkt wordt en daardoor de grenswaarden vastgesteld in bijlage XXXI overschreden worden. In geen enkel geval kunnen voor de in dit artikel bepaalde afwijkingen de eisen inzake bescherming van de volksgezondheid genegeerd worden. § 2. Indien er een afwijking toegestaan wordt, licht de Minister bevoegd voor water de Europese Commissie in over de motieven waarvoor en de termijnen waarin die afwijking van kracht is.

Art. R. 114. De afwijkingen voor afrasteringen die zijn toegestaan overeenkomstig artikel 50, laatste lid, worden in de badzones en in de stroomopwaartse zones die met een asterisk gemerkt zijn in bijlage XXX, opgeheven en het is er over het gehele jaar verboden het vee toe te laten te rekenen vanaf 16 september 2003.

Art. R. 115. Voor de badzones wordt de wijze van signalering vastgesteld door de Minister bevoegd voor water.

Art. R. 116. In afwijking van artikel 279, § 2, dient elke woning die haar huishoudelijk afvalwater in een badzone of in een stroomopwaartse zone aangewezen overeenkomstig deze onderafdeling loost en waarvoor het zelfstandige saneringsstelsel van toepassing is, uitgerust te zijn met een individueel zuiveringssysteem tegen uiterlijk 31 december 2005.

Art. R. 117. De Ministers bevoegd voor water, toerisme en landbouw zijn belast met de uitvoering van deze onderafdeling.

Onderafdeling 4. - Vaststelling van de algemene immissienormen van viswater Art. R. 118. Voor de toepassing van deze onderafdeling dient te worden verstaan onder "bindende waarden" : waarden van de fysisch-chemische parameters waaraan de viswateren moeten beantwoorden binnen een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van het besluit dat ze ingedeeld heeft of voor de eerste keer indeelt in viswaterzones Art. R. 119. Doel van deze onderafdeling is de bescherming of de verbetering van de kwaliteit van de stromende of stilstaande zoete wateren waarin vissen leven of zouden kunnen leven, indien de vervuiling beperkt of uitgeschakeld zou zijn, en die behoren tot : 1° inheemse soorten die een natuurlijke verscheidenheid vertonen;2° soorten waarvan de aanwezigheid wensbaar wordt geacht met het oog op het waterbeheer.De Minister bepaalt deze soorten. deze onderafdeling is van toepassing op de viswaterzones, met uitzondering van water in natuurlijke of kunstmatige bekkens dat wordt gebruikt voor intensieve visteelt.

Art. R. 120. De op viswateren toepasselijke fysisch-chemische parameters zijn vermeld in bijlage XXXIII. Voor de toepassing van deze parameters zijn de viswateren onderverdeeld in water voor zalmachtigen en water voor karperachtigen.

De in kolom G van bijlage XXXIII vermelde waarden zijn richtwaarden.

De in kolom I van bijlage XXXIII vermelde waarden zijn bindende waarden.

Art. R. 121. De viswaterzones worden geacht in overeenstemming te zijn met deze onderafdeling, indien de ontleding van monsters die in deze wateren voor een periode van twaalf maanden op een zelfde bemonsteringspunt zijn genomen met de minimale frequentie als aangegeven in bijlage XXXIII, uitwijzen dat zij voldoen aan de in bijlage XXXIII vermelde parameterwaarden, evenals aan de opmerkingen in de kolommen G en I van bijlage XXXIII voor : - 95 pct. van de monsters voor de parameters pH, BOD5, niet-geïoniseerde ammoniak, totaal ammonium, nitrieten, totaal residueel chloor, totaal zink en opgelost koper. Wanneer de gekozen frequentie voor monsterneming lager is dan één monster per maand, moet voor alle monsters aan bovengenoemde waarden en opmerkingen worden voldaan; - de in bijlage XXXIII vermelde percentages voor de parameters temperatuur en opgeloste zuurstof; - de vastgestelde gemiddelde concentratie voor de parameter gesuspendeerde stoffen.

Afwijkingen van de in bijlage XXXIII vastgestelde parameterwaarden of van de in kolommen G en I vermelde opmerkingen zullen voor de berekening van de in het eerste lid bedoelde percentages niet in aanmerking genomen worden wanneer ze het gevolg zijn van overstromingen en/of andere natuurrampen.

Wanneer uit een monster bliojkt dat de wateren niet in overeenstemming zijn met de in bijlage XXXIII vastgestelde waarden, kan de frequentie van monsterneming verhoogd worden zodat men ten minste twintig monsters behaalt tijdens een periode van twaalf maanden.

Art. R. 122. § 1. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, verricht representatieve bemonsteringen of laat er verrichten volgens de in bijlage XXXIII vermelde minimale frequentie. § 2. Indien het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, vaststelt dat de kwaliteit van de viswaterzones aanmerkelijk hoger is dan die voortkomt uit de toepassing van de in kolommen G en I van bijlage XXXIII vastgestelde waarden en vermelde opmerkingen, kan de Minister de in bijlage XXXIII vermelde frequentie van monsterneming doen verlagen.

Wanneer er geen enkele verontreiniging of geen enkel gevaar voor achteruitgang van deze kwaliteit is, kan de Minister besluiten dat er geen monsters behoeven te worden genomen. § 3. De exacte bemonsteringsplaats, de afstand tussen die plaats en het dichtsbijzijnde punt voor lozing van verontreinigende stoffen, alsmede de diepte waarop de monsters dienen te worden genomen zijn vastgesteld door de Minister aan de hand van in het bijzonder de plaatselijke milieuomstandigheden. § 4. Indien een monsterneming doet blijken dat een bepaalde waarde of een opmerking vermeld in de kolommen G en I van bijlage XXXIII niet overeenstemt, bepaalt de Minister of deze toestand te wijten is aan toeval, het gevolg is van een natuurlijk verschijnsel of van een vervuiling en bepaalt hij de gepaste maatregelen. § 5. Een aantal analyse-referentiemethodes is voor de betrokken parameter aangegeven in de bijlage XXXIII. De laboratoria die andere methodes aanwenden moeten de Minister ervan verzekeren dat de bekomen resultaten gelijkwaardig of vergelijkbaar zijn met die, aangeduid in bijlage XXXIII. Art. R. 123. De toepassing van de krachtens deze onderafdeling genomen maatregelen mag er in geen geval toe leiden dat de waterverontreiniging direct of indirect toeneemt.

Art. R. 124. De Minister kan van dit besluit laten afwijken : 1° voor bepaalde parameters die in bijlage XXXIII met (O) zijn aangeduid wegens uitzonderlijke meteorologische omstandigheden of bijzonder geografische omstandigheden;2° indien de aangewezen wateren een natuurlijke verrijking met bepaalde stoffen ondergaan waardoor niet voldaan wordt aan de in bijlage XXXIII voorgeschreven waarden;3° wat de parameter van de temperatuur betreft, goegrafisch beperkt, indien bewezen kan worden dat deze afwijkingen geen schadelijk gevolg met zich meebrengen voor de evenwichtige ontwikkeling van de visbestanden. Onderafdeling 5. - Aanwijzing van beschermingszones van oppervlaktewater Art. R. 125. als beschermingszones in de zin van artikel 156, § 1, van het decreetgevende deel gelden : 1° de zones van tot drinkwater verwerkbaar water aangewezen in bijlage XXXIV;2° de zones van natuurlijk water aangewezen in bijlage XXXV. Art. R. 126. Wanneer de aangewezen beschermingszones een waterloop tot de bron ervan niet omvatten, kan een stroomopwaartse zone op die waterloop worden gevestigd.

De stroomopwaartse zones worden aangegeven in de bijlagen XXXIV tot XXXV volgens de beschermingszone waarop zij betrekking hebben.

Art. R. 127. De waarden van de parameters die in de in artikel 125, 1° bedoelde zones van toepassing zijn, zijn de algemene immissienormen die voorzien zijn in de artikelen 96 tot en met 105.

De waarden van de parameters die in de in artikel 125, 2° en in artikel 126 bedoelde zones van toepassing zijn, worden door de Minister vastgesteld voor iedere betrokken zone.

Binnen de zones van tot drinkwater verwerkbaar water zijn de waarden van de parameters van toepassing op de winningsplaats.

Art. R. 128. § 1. De Minister is bevoegd om de afwijkingsregelingen te laten toepassen waarvan sprake in de richtlijnen 75/440/EEG van 16 juni 1975 betreffende de vereiste kwaliteit van het oppervlaktewater dat bestemd is voor de productie van drinkwater in de Lid-Staten, gewijzigd bij de richtlijn 79/869/EEG van de Raad van 9 oktober 1979. § 2. Van richtlijn 75/440/EEG van 16 juni 1975 betreffende de vereiste kwaliteit van het oppervlaktewater dat bestemd is voor de productie van drinkwater in de Lid-Staten, gewijzigd bij de richtlijn 79/869/EEG van de Raad van 9 oktober 1979, mag in de volgende gevallen worden afgeweken : 1° 1° in geval van overstromingen of natuurrampen;2° bij bepaalde parameters die in bijlage XXXV bij richtlijn 75/440/EEG met (0) zijn aangeduid wegens uitzonderlijke geografische of weersomstandigheden;3° indien het oppervlaktewater een natuurlijke verrijking met bepaalde stoffen ondergaat, die aanleiding zou geven tot een overschrijding van de voor de categorieën A1, A2 en A3 in de tabel van bijlage XXXV van de richtlijn 75/440/EEG vastgestelde grenswaarden;4° in het geval van oppervlaktewater uit ondiepe meren met bijna stilstaand water, ten aanzien van sommige parameters voorzien van een sterretje in de tabel van bijlage XXXV;deze afwijking is slechts van toepassing op meren met een diepte van ten hoogste 20 meter, waarin de vervanging van het water meer dan een jaar in beslag neemt en waarin geen afvalwater wordt geloosd.

Indien van een afwijking gebruik wordt gemaakt, wordt de Commissie hiervan door het Gewest onverwijld in kennis gesteld, onder vermelding van de motieven en de vastgestelde termijn.

Art. R. 129. De referentie-meetmethoden en de minimumfrequenties van bemonstering, analyse en inspectie met betrekking tot de beschermingszones en tot de stroomopwaartse zones zijn die vastgesteld in het reglement inzake algemene immissienormen die respectievelijk voorzien zijn in de artikelen 96 tot en met 105.

Bij gebreke aan de in het reglement inzake algemene immissienormen bepaalde methoden, kan de Minister een methode vaststellen.

Art. R. 130. De maatschappijen voor drinkwaterproductie delen ieder jaar vóór 30 april aan de Afdeling Water van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu het resultaat van de analyses over de kwaliteit van het genomen oppervlaktewater mee. Afdeling 2. - Bescherming van het oppervlaktewater tegen

de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen Onderafdeling 1. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving Art. R. 131. Deze afdeling heeft tot doel het aquatisch milieu te beschermen tegen de verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen.

Het is van toepassing op het geheel van de oppervlaktewateren.

Art. R. 132. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder "richtlijn" de richtlijn 76/464/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd.

Onderafdeling 2. - Bepaling van de relevante gevaarlijke stoffen in het Waalse Gewest en de desbetreffende kwaliteitsdoelstellingen Art. R. 133. § 1. De stoffen die opgenomen kunnen worden op de lijst van de relevante gevaarlijke stoffen in het Waalse Gewest worden eerst gezocht onder de 99 stoffen van lijst II in bijlage bij de richtlijn, alsmede onder bepaalde metalen en metaalhoudende verbindingen.

Deze stoffen worden vermeld in kolom 2 van de tabel opgenomen in bijlage XXXVI. § 2. De lijst van de relevante stoffen in het Waalse Gewest wordt vastgesteld op grond van meetcampagnes voor het oppervlaktewater. § 3. Een stof die op lijst II opgenomen kan worden, wordt als relevant beschouwd zodra haar concentratie in het water die over minimum één jaar wordt gemeten, één keer de door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water; bepaalde vaststellingsgrens overschrijdt.

De in het Waalse Gewest geïdentificeerde relevante stoffen worden vermeld in kolom 5 van de tabel opgenomen in bijlage XXXVI. § 4. De aan de relevante gevaarlijke stoffen gebonden kwaliteitsdoelstellingen worden vermeld in kolom 6 van de tabel opgenomen in bijlage XXXVI. Voor het meetseizoen 2002 zijn de waarden vermeld in de tabel van de bijlage mediane waarden. De monsternemingen en de berekening van hun mediane waarden worden verricht als volgt : 1° de monsternemingen en de berekeningen worden jaarlijks uitgevoerd;2° in de loop van het jaar worden minstens 5 monsternemingen op dezelfde plaatsten uitgevoerd;3° de monsternemingen worden zo verspreid dat met verschillende weeromstandigheden rekening wordt gehouden. Voor de meetseizoenen 2003 en 2004 zijn de waarden vermeld in de tabel van de bijlage mediane waarden. De monsternemingen en de berekening van hun mediane waarden worden verricht als volgt : 1° de monsternemingen en de berekeningen worden jaarlijks uitgevoerd;2° in de loop van het jaar worden minstens dertien monsternemingen op dezelfde plaatsten uitgevoerd;3° de monsternemingen worden zo verspreid dat met verschillende weeromstandigheden rekening wordt gehouden. Te rekenen vanaf het meetseizoen 2005 zijn de waarden vermeld in de tabel van de bijlage waarden in percentile 90. De monsternemingen en de berekening van de waarde van percentile 90 worden als volgt verricht : 1° de monsternemingen en de berekeningen worden jaarlijks uitgevoerd;2° in de loop van het jaar worden minstens dertien monsternemingen op dezelfde plaatsten uitgevoerd;3° de monsternemingen worden zo verspreid dat met verschillende weeromstandigheden rekening wordt gehouden. § 5. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, beoordeelt op 31 december 2001 of de

kwaliteitsdoelstellingen voor de relevante gevaarlijke stoffen in acht zijn genomen. Het beoordelingsrapport wordt aan de Minister overgemaakt.

Voor elke relevante stof die aan de lijst wordt toegevoegd na bijwerking ervan, zoals bepaald in artikel 135, wordt aan het einde van een meetjaar beoordeeld of de kwaliteitsdoelstelling ervan al dan niet in acht is genomen.

Art. R. 134. De kwaliteitsdoelstellingen gelden niet voor de oppervlaktewateren of voor bepaalde gedeelten ervan : 1° in geval van buitengewone droogte;2° wegens wetenschappelijk vastgestelde geologische natuurlijke eigenschappen of andere, die van dien aard zijn dat ze de waterkwaliteit aantasten. Art. R. 135. § 1. De lijst van de gevaarlijke stoffen en/of van de desbetreffende kwaliteitsdoelstellingen worden één keer en uiterlijk 31 december 2001 bijgewerkt. § 2. De Minister kent een kwaliteitsdoelstelling toe aan elke nieuwe relevante gevaarlijke stof die aan de lijst wordt toegevoegd. § 3. Vanaf de eerste bijwerking wordt de lijst om de drie jaar bijgewerkt.

Onderafdeling 3. - Controlenetwerk Art. R. 136. Uiterlijk 31 december 2000 wordt een netwerk tot stand gebracht voor de controle van de oppervlaktewateren verontreinigd door de in het aquatisch milieu aanwezige relevante gevaarlijke stoffen.

Art. R. 137. Het overeenkomstig artikel 136 tot stand gebrachte controlenetwerk heeft o.a. tot doel : 1° de relevante gevaarlijke stoffen of groepen van relevante gevaarlijke stoffen na minimum één jaar te identificeren onder de in artikel 133, § 1, bedoelde stoffen die in lijst II opgenomen kunnen worden en in het water kunnen voorkomen; 2° de evolutie van de relevante gevaarlijke stoffen te volgen t.o.v. de kwaliteitsdoelstelling ervan; 3° het effect van de in de artikelen 139 tot en met 141 bedoelde programma's ter vermindering van de verontreiniging te beoordelen. Art. R. 138. § 1. De Minister gaat over of laat overgaan tot de representatieve monsternemingen volgens de minimale frequentie bedoeld in artikel 133, § 4. § 2. Tussen het moment van de monsterneming en dat van het laboratoriumonderzoek, wordt alles in het werk gesteld om de verslechtering van de oorspronkelijke kwaliteit van de monsters te voorkomen. § 3. De controle van de kwaliteitsdoelstellingen wordt bij voorkeur verricht via gestandaardiseerde analysetechnieken van het type ISO, EPA, EN. De laboratoria die aangepaste of andere methodes gebruiken, moeten zich vergewissen van de geldigheid van hun methodes die niet gestandaardiseerd zijn, en dat bewijzen aan de hand van herhaalbaarheids- en reproduceerbaarheidsproeven.

Het laboratorium zal rekening houden met de bestaande normen en methoden i.v.m. de maximale bewaartijd die men vóór de analyse aanraadt in acht te nemen.

Onderafdeling 4. - Programma's ter vermindering van de verontreiniging veroorzaakt door de relevante gevaarlijke stoffen in het Waalse Gewest Art. R. 139. De Minister bepaalt een programma ter vermindering van de verontreiniging veroorzaakt door elke relevante gevaarlijke stof bedoeld in kolom 5 van de tabel in bijlage XXXVI waarvan de kwaliteitsdoelstelling op 31 december 2001 niet in acht is genomen.

Deze programma's liggen vast binnen drie maanden, te rekenen van 31 december 2001.

De Minister bepaalt specifieke programma's ter vermindering van de relevante gevaarlijke stoffen die aan de lijst worden toegevoegd na 31 december 2001 en die niet voldoen aan hun kwaliteitsdoelstelling aan het einde van het meetjaar dat volgt op dat van hun indeling. Deze programma's worden goedgekeurd binnen zes maanden na het einde van het meetjaar.

Art. R. 140. De programma's ter vermindering van de verontreiniging bepalen in welke mate de verschillende aangenomen en/of voorziene instrumenten, met inbegrip van de wettelijke, reglementaire en administratieve maatregelen, tot hun verwezenlijking bijdragen.

De programma's kunnen ook specifieke bepalingen bevatten i.v.m. de samenstelling en het gebruik van de bedoelde stoffen en rekening houden met de recentste technische voortgangen die economisch realiseerbaar zijn.

De middelen die worden aangewend om de relevante gevaarlijke stoffen onder hun kwaliteitsdoelstelling te brengen, kunnen met name betrekking hebben op de vermindering bij de emissie en/of het gebruik, het erkenningssysteem, het belastingsysteem en het uitvoeringsverbod.

De kwaliteitsdoelstellingen moeten uiterlijk vijf jaar na de goedkeuring van het programma gehaald worden.

Art. R. 141. Als blijkt dat een kwaliteitsdoelstelling aan het einde van het overeenkomstige verminderingsprogramma niet in acht genomen wordt en voor zover vaststaat dat de oorzaak van de niet-inachtneming gedeeltelijk of geheel te wijten is aan menselijke activiteiten die op het Waalse grondgebied worden uitgevoerd, neemt de Minister bijkomende maatregelen om de inachtneming ervan te waarborgen. Afdeling 3. - Gecombineerde aanpak

Art. R. 142. De wetgevingen bedoeld in artikel 160, § 2, 3°, van het decreetgevende deel worden opgesomd in bijlage V. HOOFDSTUK III. - Bescherming van grondwater en van water gebruikt voor het winnen van tot drinkwater verwerkbaar water Afdeling 1. - Het winnen van tot drinkwater verwerkbaar

oppervlaktewater en de waterwinnings-, voorkomings- en toezichtsgebieden Onderafdeling 1. - Begripsomschrijvingen Art. R. 143. Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden verstaan onder : 1° « bovengrondse installatie » : gedeelte van de bovengrondse waterwinplaats bestemd voor het opvangen van tot drinkwater verwerkbaar water, met inbegrip van het gebouw dat ze beschermt;2° « waterwinning » : handeling die bestaat in het opvangen van oppervlaktewater dat tot drinkwater kan verwerkt worden. Onderafdeling 2. - Waterwinningsvergunning Art. R. 144. De waterwinningen moeten minstens voldoen aan volgende voorwaarden : 1° de kwaliteit van het oppervlaktewater waar de waterwinning plaatsvindt, moet beschermd worden;2° de uit een oppervlaktewater opgevangen hoeveelheid water moet zodanig bepaald worden dat de waterwinning het ecologisch en sanitair evenwicht ervan niet in gevaar brengt;3° de veiligheid van personen en goederen mag niet lijden onder waterwinningen uitgevoerd in tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater. Art. R. 145. De waterwinningen zijn in twee categorieën ingedeeld.

Categorie A omvat alle waterwinningen, met inbegrip van degenen die door particulieren uitsluitend uitgevoerd worden voor de huishoudelijke behoeften van hun gezin, doch met uitzondering van degenen die tot categorie B behoren.

Categorie B omvat de waterwinningen bestemd voor/ 1° de openbare watervoorziening;2° de menselijke consumptie;3° de vervaardiging van levensmiddelen;4° de voorziening van openbare installaties zoals zwembaden, baden, douches of andere gelijksoortige installaties. Art. R. 146. De milieuvergunningen voor inrichtingen met een waterwinning vermelden de na te komen voorwaarden betreffende met name : 1° de waterwinningsapparaten;2° de uitvoerings- en uitrustingsmodaliteiten van de installatie;3° de meetinrichtingen van de hoeveelheden water en de waterstanden en de inrichtingen voor de monsterneming in de installatie;4° het gebruik van het opgevangen water;5° de dagelijks en jaarlijks op te vangen maximale hoeveelheid water;6° de frequentie van de tellingstaten van de opgevangen hoeveelheden water;7° de bescherming van de omliggende grondwaterwinningen;8° de openbare veiligheid;9° de te treffen maatregelen indien de waterwinning niet meer gebruikt wordt. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, is bevoegd om de goede staat van de meetinrichtingen

te controleren; het dient te worden ingelicht over elke wijziging of vervanging van die inrichtingen.

De houder van een milieuvergunning voor inrichtingen met een waterwinning wordt ertoe gehouden het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, jaarlijks uiterlijk op 31 januari de tijdens het jaar tevoren opgevangen hoeveelheid water mede te delen en in het algemeen elk ander gegeven omtrent de milieuvergunning en de gebruiksmodaliteiten van de waterwinning.

Onderafdeling 3. - Waterwinnings-, voorkomings- en toezichtsgebieden Art. R. 147. Het waterwingebied wordt aan de landzijde afgebakend door een lijn gelegen op 10 meter van de buitengrenzen van de voor de waterwinning strikt noodzakelijke bovengrondse installaties en, aan de waterloopzijde, door de eigendomgrens van het Gewest.

In afwijking van lid 1 kan de afbakening van het waterwingebied overeenstemmen met natuurlijke of kunstmatige topografische vaste punten of grenzen zoals verkeerswegen, waterlopen, bouwlijnen, afsluitingen, bouwlijnen of met administratieve grenzen zoals kadastrale afdelingen.

In dat geval mag de Minister bij een met redenen omkleed besluit bijkomende beschermingsmaatregelen opleggen.

Art. R. 148. Een voorkomingsgebied dient te worden bepaald voor elke waterwinning van categorie B. Art. R. 149. Het voorkomingsgebied bestaat enerzijds uit het beschermingsgebied bedoeld in artikel 156 en anderzijds uit twee gebieden die aan voornoemd beschermingsgebied grenzen, met dezelfde lengte en een breedte vermeld in het besluit tot oprichting van het voorkomingsgebied.

De breedte van de in lid 1 bedoelde aangrenzende gebieden kan veranderlijk zijn.

Art. R. 150. Na het overeenkomstig artikel 152 uitgevoerd openbaar onderzoek neemt de Minister een besluit tot bepaling van het voorkomingsgebied en tot regeling van de activiteiten in dat gebied; hij deelt het mede aan de betrokken gemeenten, aan het bestendige deputatie van de provincieraad en aan elke persoon die tijdens het openbaar onderzoek opmerkingen heeft gemaakt.

Art. R. 151. Na het overeenkomstig artikel 152 uitgevoerd openbaar onderzoek stelt de Minister het toezichtsgebied vast en regelt zij de activiteiten die in dat gebied plaatsvinden; hij deelt het mede aan de betrokken gemeenten, aan de bestendige deputatie van de provincieraad en aan elke persoon die tijdens het openbaar onderzoek opmerkingen heeft gemaakt.

Onderafdeling 4. - Openbaar onderzoek Art. R. 152. De Minister stuurt de projecten van voorkomings- en toezichtsgebieden samen met hun bijlagen naar de gemeenten op het grondgebied waarvan voornoemde gebieden zich geheel of gedeeltelijk uitstrekken.

Binnen vijftien dagen na ontvangst van het dossier opent het college van burgemeester en schepenen een onderzoek naar voor- en nadelen van het werk door aanplakking van een bericht met het voorwerp van het onderzoek. Dat bericht wordt gedurende dertig dagen op de gebruikelijke plaatsen aangeplakt; tegelijkertijd stuurt het college van burgemeester en schepenen een afschrift ervan naar de eigenaars en de voornaamste bewoners van de in het gebied gelegen gebouwen, alsmede naar de openbare besturen waaronder een in hetzelfde gebied gelegen verkeersweg, waterloop of om het even welke installatie of instelling ressorteren.

Het dossier en de daarbij gevoegde plannen kunnen tijdens de hele duur van het onderzoek door de betrokkenen geraadpleegd worden. De personen die het wensen, kunnen een afschrift van die documenten verkrijgen tegen betaling van de door het college van burgemeester en schepenen vastgestelde kostprijs.

Binnen dezelfde termijn zamelt een lid van het college van burgemeester en schepenen of door een daartoe afgevaardigde ambtenaar de schriftelijke opmerkingen in. Bij het verstrijken van die termijn wordt een zitting gehouden waarop alle personen die het wensen, gehoord worden en aan het einde waarvan proces-verbaal wordt opgemaakt ter sluiting van het onderzoek naar voor- en nadelen van het werk.

Het gemeentebestuur stuurt het dossier binnen een termijn van tien dagen na sluiting van het onderzoek samen met het gemotiveerd advies van het college van burgemeester en schepenen terug naar de Minister. Afdeling 2. - Grondwaterwinningen, waterwinnings-,

voorkomings- en toezichtsgebieden en kunstmatige aanvulling van de grondwaterlagen Onderafdeling 1. - Begripsomschrijvingen Art. R. 153. Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden verstaan onder : 1° " toegelaten maximale concentratie" de concentratie voor pesticiden en aanverwante producten : a.0,1 g/l per afzonderlijke stof; b. 0,5 g/l in totaal;2° bovengrondse installatie " : gedeelte van de aan het oppervlak gelegen waterwininstallatie, alsmede het gebouw dat ze beschermt; 3°"pesticiden" : insekticiden : persistente organische chloorverbindingen; a) organische fosforverbindingen;b) carbamaten;c) herbiciden;d) fungiciden;e) regulators voor plantengroei;4° « waterwinning » : handeling die erin bestaat grondwater op te vangen;5° « lozing » : het lozen van stoffen en materies in het grondwater, met of zonder sijpeling in de grond of de ondergrond;6° « stoffen vermeld op lijst I of II » : alle stoffen die op lijst I of II van bijlage XXXVII voorkomen;7° « houder » : houder van de in artikel 169 van het decreetgevende deel bedoelde milieuvergunning voor een inrichting met een waterwinning. Onderafdeling 2. - Waterwinningsvergunning Art. R. 154. De waterwinningen moeten minstens voldoen aan volgende voorwaarden : 1° de kwaliteit van het grondwater moet beschermd worden;2° de in een bepaalde waterlaag opgevangen hoeveelheid water moet overeenstemmen met een jaarlijks totaal volume dat de jaarlijkse gemiddelde natuurlijke voorziening van die waterlaag niet overschrijdt;3° de veiligheid van personen en goederen mag niet lijden onder de aan het grondwater aangebrachte wijzigingen. Art. R. 155. De waterwinningen zijn in vier categorieën ingedeeld.

Categorie A omvat : 1° de proefbemalingen die niet langer dan twaalf maanden duren;2° de tijdelijke bemalingen uitgevoerd tijdens openbare of particuliere civieltechnische werken. Categorie B omvat de waterwinningen bestemd voor : 1° de openbare watervoorziening;2° de watervoorziening onder de vorm van verpakt bron- of natuurlijk mineraalwater, alsmede het water voor thermaal gebruik;3° de menselijke consumptie;4° de vervaardiging van levensmiddelen;5° de voorziening van openbare installaties zoals zwembaden, baden, douches of andere gelijksoortige installaties. De door particulieren uitgevoerde waterwinningen met het oog op het exclusief huishoudelijk gebruik ervan zijn uit categorie B uitgesloten.

Categorie C omvat de waterwinningen die niet tot de categorieën A en B behoren en waarvan de opgevangen capaciteit 10 m3 per dag of 3000 m3 per jaar overschrijdt.

Categorie D omvat de waterwinningen die niet tot de categorieën A en B behoren en waarvan de capaciteit noch 10 m3 per dag noch 3000 m3 per jaar overschrijdt.

Art. R. 156. De milieuvergunningen voor inrichtingen met een waterwinning vermelden de na te komen voorwaarden betreffende, met name : 1° de waterwinningsapparaten;2° het gescheiden houden van de verschillende waterlagen;3° de uitvoerings- en uitrustingsmodaliteiten van de installatie;4° de meetinrichtingen van de hoeveelheden water en de waterstanden en de inrichtingen voor de monsterneming in de installatie;5° het gebruik van het opgevangen water;6° de dagelijks en jaarlijks op te vangen maximale hoeveelheid water;7° de frequentie van de tellingstaten van de hoeveelheden water;8° de bescherming van de omliggende waterwinplaatsen;9° de openbare veiligheid;10° de modaliteiten inzake de uitvoering en de uitrusting van voor de exploitatie vereiste bijbehorende installaties zoals toegangs- en verluchtingsschachten van wateropvanggalerijen, die een verontreinigingsgevaar inhouden;11° de inplanting van de piëzometers bestemd voor het meten van de hydrogeologische parameters verbonden met de ontgonnen waterlaag en voor de desbetreffende monsterneming;12° de te treffen tijdelijke en bijzondere beschermingsmaatregelen om elke waterverontreiniging te voorkomen, in het geval van waterwinningen van categorie A;13° de te treffen maatregelen indien de waterwinning niet meer gebruikt wordt. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, is bevoegd om de goede staat van de meetinrichtingen

te controleren; het dient te worden ingelicht over elke wijziging of verplaatsing van die inrichtingen.

De houder van een milieuvergunning voor een inrichting met een waterwinning wordt ertoe gehouden het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, jaarlijks uiterlijk op 31 januari de tijdens het jaar tevoren opgevangen hoeveelheid water mede te delen en in het algemeen elk ander gegeven omtrent de milieuvergunning en de gebruiksmodaliteiten van de waterwinning.

Onderafdeling 3. - Waterwin-, voorkomings- en toezichtsgebieden Art. R. 157. § 1. Voor alle waterwinningen wordt het waterwingebied afgebakend door een lijn gelegen op 10 meter van de buitengrenzen van de voor de waterwinning strikt noodzakelijke bovengrondse installaties.

Het aldus opgericht gebied wordt « gebied I » genoemd. § 2. Wat de waterwinningen van categorie A betreft, verduidelijkt de milieuvergunning de te treffen beschermingsmaatregelen en de grenzen van het waterwingebied. § 3. Voor waterwinningen gelegen in een in bedrijf zijnde steengroeve stemmen de grenzen van het waterwingebied overeen met die van de waterwinning.

Art. R. 158. § 1. Een voorkomingsgebied moet bepaald worden voor elke waterwinning van categorie B in een vrije waterlaag. § 2. Een voorkomingsgebied kan bepaald worden voor elke waterwinning van categorie B gelegen in een lens of voor elke waterwinning van categorie C. Art. R. 159. § 1. In het geval van een vrije waterlaag wordt het voorkomingsgebied verdeeld in twee ondergebieden die respectievelijk dichtbijgelegen voorkomingsgebied of gebied IIa en verwijderd voorkomingsgebied of gebied IIb genoemd worden. 1° Het gebied IIa is begrepen tussen de omtrek van gebied I en een lijn gelegen op een afstand van de waterwinning die overeenstemt met een verplaatsingstijd van het grondwater tot aan de waterwinning gelijk aan 24 uur in verzadigde grond. Bij gebrek aan voldoende gegevens waarbij gebied IIa overeenkomstig voornoemd beginsel afgebakend kan worden, wordt dit gebied afgebakend door een lijn gelegen op een minimale horizontale afstand van 35 meter vanaf de bovengrondse installaties wanneer het om putten gaat, en door twee lijnen gelegen op minstens 25 meter aan weerszijden van de bovengrondse projectie van de lengteas wanneer het om galerijen gaat. 2° Gebied IIb is begrepen tussen de buitenomtrek van gebied IIa en de buitenomtrek van het wingebied van de waterwinning. De afstand tussen de buitenomtrek van gebied IIb en het werk mag echter niet groter zijn dan degene die overeenstemt met een verplaatsingstijd van het grondwater tot aan de waterwinning gelijk aan vijftig dagen in verzadigde grond.

Bij gebrek aan voldoende gegevens waarbij gebied IIb overeenkomstig voornoemd beginsel afgebakend kan worden, bedraagt de afstand tussen de omtrek van dit gebied en de buitenomtrek van gebied IIa : a) 100 meter voor de waterhoudende zandformaties;b) 500 meter voor de waterhoudende grintformaties of de afstand tussen de waterloop en de grens van de waterhoudende alluviale formatie, c) 1 000 meter voor de waterhoudende gescheurde of karstische formaties. Wanneer het grondwater de waterwinning langs voorkeursafwateringsassen bevoorraadt, wordt gebied IIb langs die assen uitgebreid over een maximale afstand van 1 000 meter en over een breedte die minstens gelijk is aan die van gebied IIa.

Die afstanden zijn vatbaar voor herziening indien later verkregen gegevens toelaten gebied IIb vast te stellen naargelang van de verplaatsingstijden of de grenzen van het ingangsgebied van de waterwinning. § 2. Wanneer er een verontreinigingsgevaar bestaat, is het voorkomingsgebied in een lens het gebied waarin de verplaatsingstijd kleiner is dan vijftig dagen in verzadigde grond. Dit gebied heeft de kenmerken van een verwijderd voorkomingsgebied. § 3. Na het overeenkomstig artikel 162 uitgevoerd openbaar onderzoek neemt de Minister een besluit tot bepaling van de in de §§ 1 en 2 bedoelde voorkomingsgebieden en tot regeling van de activiteiten in die gebieden; hij deelt het mede aan de betrokken gemeenten, aan de bestendige deputatie van de provincieraad, aan de provinciale directie Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium van het Ministerie van het Waalse Gewest en aan elke persoon die tijdens het openbaar onderzoek opmerkingen heeft gemaakt.

Art. R. 160. In afwijking van de artikelen 158 en 159 kan de afbakening van de waterwin- en voorkomingsgebieden overeenstemmen met natuurlijke of kunstmatige topologische vaste punten en grenzen, zoals verkeerswegen, waterlopen, afsluitingen, bouwlijnen of met administratieve grenzen, zoals kadastrale secties.

In de in het eerste lid bedoelde gevallen kan de Minister bij een met redenen omkleed besluit « bijkomende » beschermingsmaatregelen opleggen in de waterwinnings- en de voorkomingsgebieden.

Art. R. 161. § 1. Na het overeenkomstig artikel 162 uitgevoerd openbaar onderzoek stelt de Minister het toezichtsgebied vast en regelt hij de activiteiten in dat gebied; hij deelt het mede aan de betrokken gemeenten, aan de bestendige deputatie van de provincieraad, aan de provinciale directie Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium van het Ministerie van het Waalse Gewest en aan elke persoon die tijdens het openbaar onderzoek opmerkingen heeft gemaakt. § 2. Wanneer de waterwinning van categorie B voor de productie van bronwater, natuurlijk mineraalwater of thermaalwater bestemd is en indien de houder van de milieuvergunning de aanleg van een toezichtsgebied aanvraagt, laat de Minister overeenkomstig artikel 162 een openbaar onderzoek uitvoeren.

Onderafdeling 4. - Openbaar onderzoek Art. R. 162. De Minister stuurt de ontwerpen van voorkomings- en toezichtsgebieden samen met hun bijlagen naar de gemeenten op het grondgebied waarvan voornoemde gebieden zich geheel of gedeeltelijk uitstrekken.

Binnen vijftien dagen na ontvangst van het dossier opent het college van burgemeester en schepenen een onderzoek naar voor- en nadelen van het werk door aanplakking van een bericht met het voorwerp van het onderzoek. Dat bericht blijft gedurende dertig dagen op de gewone plaatsen aangeplakt; tegelijkertijd stuurt het college van burgemeester en schepenen een afschrift ervan naar de eigenaars en de voornaamste bewoners van de in het gebied gelegen gebouwen, alsmede naar de openbare besturen waaronder een in hetzelfde gebied gelegen verkeersweg, waterloop of om het even welke installatie of instelling ressorteren.

Het dossier en de daarbijgevoegde plannen kunnen tijdens de hele duur van het onderzoek door alle betrokkenen geraadpleegd worden. De personen die het wensen, kunnen een afschrift van die documenten verkrijgen tegen betaling van de door het college van burgemeester en schepenen vastgestelde kostprijs.

Binnen dezelfde termijn zamelt een lid van het college van burgemeester en schepenen of een daartoe afgevaardigde ambtenaar de schriftelijke opmerkingen in. Bij het verstrijken van die termijn wordt een zitting gehouden waarop alle personen die het wensen, gehoord worden aan het einde waarvan proces-verbaal wordt opgemaakt ter sluiting van het onderzoek naar voor- en nadelen van het werk.

Het gemeentebestuur stuurt het dossier binnen een termijn van tien dagen na sluiting van het onderzoek samen met het gemotiveerd advies van het college van curgemeester en schepenen terug naar de Minister.

Onderafdeling 5. - Beschermingsmaatregelen Art. R. 163. Niettegenstaande de bijzondere voorwaarden die de Minister wegens specifieke omstandigheden kan opleggen, zijn de algemene voorwaarden van deze onderafdeling van toepassing op de door haar omschreven gebieden.

A. - Waterwingebieden Art. R. 164. Daar waar het waterwingebied toegankelijk is, plaatst de houder van een milieuvergunning voor een inrichting met een waterwinning van categorie B of C een omheining, een dichte heg of elke andere omsluiting om derden de toegang te ontzeggen en elke lozing in het gebied te voorkomen.

De onbebouwde delen van het waterwingebied worden zo ingericht dat elke besmetting wordt voorkomen; het gebruik van pesticiden is er verboden.

Bij de toegangswegen tot het waterwingebied worden zichtbare borden geplaatst met leesbare informatie over de aard van de winning, de identiteit van de houder en de bij ongeval bereikbare diensten.

B - Voorkomingsgebieden Paragraaf één - Dichtbijgelegen voorkomingsgebieden Art. R.165. In het voorkomingsgebied zijn verboden : 1° het gebruik of het lozen van producten of materies die stoffen van lijst I of II bevatten, of elke andere handeling die aanleiding zou kunnen geven tot het lozen van deze stoffen. Toegelaten zijn evenwel : a) het gebruik van bij luchtdruk gasvormige koolwaterstoffen;b) het gebruik van vloeibare koolwaterstoffen, oliën en smeermiddelen bestemd voor de werking van motorvoertuigen die vanwege hun activiteit in het dichtbijgelegen voorkomingsgebied moeten komen;c) het gebruik van stoffen van lijst I of II, voor zover zij opgeslagen worden op of boven ondoorlatende oppervlakten voorzien van een opvangsysteem dat elke lozing uitsluit;d) het huishoudelijke gebruik van vloeibare koolwaterstoffen, oliën en smeermiddelen of producten die dergelijke stoffen bevatten en die bewaard worden in waterdichte ontvangers en opgeslagen worden op ondoorlatende oppervlakten voorzien van een opvangsysteem dat elke lozing uitsluit. Lucht- of kelderontvangers met een volume van meer dan 500 liter worden geplaatst in waterdichte retentiekommen waarvan de capaciteit voldoende is om elke vloeibare lozing te voorkomen.

Ingegraven ontvangers zijn voorzien van een dubbelhulsel waarvan de waterdichtheid gecontroleerd kan worden om zich ervan te vergewissen dat elke lozing uitgesloten is; 2° de centra voor technische ondergraving bedoeld in het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;3° de opslag van meststoffen en pesticiden;4° verliesputten en de ondergrondse verspreiding van huishoudelijke effluenten;5° opslaginstallaties voor producten waarvan de natuurlijke afbraak het grondwater dreigt te verontreinigen;6° kampeer-, sport- en ontspanningsterreinen;7° drinkbakken;8° vergaarkommen die niet waterdicht zijn;9° oppervlakten voor het parkeren van meer dan vijf motorvoertuigen; 10° de permanent en occasioneel gebruikte circuits en terreinen bedoeld in rubriek 92.61.10 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. R. 166. In het dichtbijgelegen voorkomingsgebied is het verboden : 1° nieuwe kerkhoven aan te leggen;2° nieuwe overdekte omheinde dierenruimten te bouwen, met name stallen en kennels. De dierenruimten die reeds gebruikt worden op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot bepaling van een dichtbijgelegen voorkomingsgebied, moeten beschikken over een ondoorlatende bodem en over een opvangsysteem dat elke lozing uitsluit.

Art. R. 167. In het dichtbijgelegen gebied : 1° mogen de lozingen en de afvoer van afvalwater of gezuiverd water slechts in waterdichte riolen, afvoerleidingen of geulen plaatshebben;2° moeten de leidingen voor producten of materies die stoffen van lijst I of II bevatten, waterdicht zijn;de kans op een toevallige breuk ervan moet tot een minimum worden herleid; 3° worden de opslagplaatsen voor afvalstoffen of de installaties voor de verwijdering of de valorisatie van de afvalstoffen bedoeld in het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen aan de volgende regels onderworpen : a) zij worden opgericht op ondoorlatende grond;b) zij worden voorzien van een opvangsysteem dat elke lozing voorkomt;4° worden de opslagplaatsen voor dierlijke meststoffen als mest, aalt of gier, en opslagplaatsen voor inkuilingsproducten die vloeibare lozingen kunnen veroorzaken, aan de volgende regels onderworpen : a) zij mogen alleen producten opslaan van landbouwbedrijven die geheel of gedeeltelijk binnen de grenzen van het voorkomingsgebied gelegen zijn;b) de stoffen worden opgeslagen in waterdichte tanks of ontvangers of op plaatsen waar de grond ondoorlatend is;c) de opslagplaatsen zijn uitgerust met een opvangsysteem dat elke vloeibare lozing uitsluit;5° mogen de verspreidingen van dierlijke meststoffen, van producten die voor landbouwdoeleinden verspreid mogen worden, en van stikstofkunstmeststoffen de in bijlage III vermelde maximumdosissen niet overschrijden;6° mogen de verspreidingen van pesticiden de op de verpakkingen vermelde dosissen niet overschrijden, overeenkomstig de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt en het besluit van 5 juni 1975 betreffende het bewaren, het verkopen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen en fytofarmaceutische producten. Als de Minister vaststelt dat de concentratie actieve stoffen die pesticiden bevatten, in het ontvangende water hoger is dan : 7° 80 % van de voor het drinkwater toegelaten maximale concentratie, m.b.t. de waarde die per afzonderlijke stof is vastgesteld, of dan 8° 80 % van de voor het drinkwater toegelaten maximale concentratie, m.b.t. de waarde die voor het geheel van de stoffen is vastgesteld, neemt hij de gepaste maatregelen om sommige landbouw- en huishoudelijke praktijken te wijzigen en zelfs de verspreiding van pesticiden te verbieden; 9° weggedeelten die het doorkruisen, voorzien van waterdichte geulen voor de opvang van alle vloeistoffen of stoffen in geloosd kunnen worden;10° wanneer putten, boringen, uithollingen of grondwerken die op meer dan 3 meter onder de grondoppervlakte worden uitgevoerd, onderworpen zijn aan een voor advies of toestemming aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, van Ruimtelijke ordening, Stedebouw en Patrimonium moet voorgelegd, wint dit laatste tijdens het onderzoek van de aanvraag het advies van de houder in. Deze formaliteit wordt geëist wanneer voornoemde werken, in de dichtbijgelegen voorkomingsgebieden van de winningen van mineraal, thermaal en koolzuurhoudend water, een diepte van meer dan 2 meter worden uitgevoerd.

Indien het advies niet gegeven wordt binnen de maand vanaf dag van kennisgeving van de aanvraag, wordt het gunstig geacht te zijn.

Paragraaf II - Afgelegen voorkomingsgebieden Art. R. 168. In het afgelegen voorkomingsgebied zijn verboden : 1° de centra voor technische ondergraving bedoeld in het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, met uitzondering van de gecontroleerde stortplaatsen van klasse 3, zoals bepaald bij artikel 32, § 1, van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 23 juli 1987 betreffende de gecontroleerde stortplaatsen 2° de verliesputten. Art. R. 169. In het afgelegen voorkomingsgebied is de aanleg verboden van : 1° nieuwe kerkhoven;2° nieuwe kampeerterreinen; 3° de permanent en occasioneel gebruikte circuits en terreinen bedoeld in rubriek 92.61.10 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. R. 170. In het afgelegen voorkomingsgebied : 1° worden vloeistoffen die stoffen van lijst I of II bevatten, alsmede vloeibare koolwaterstoffen, oliën en smeermiddelen opgenomen in waterdichte ontvangers, geplaatst op ondoorlaatbare oppervlakten die voorzien zijn van een opvangsysteem dat elke vloeibare lozing uitsluit, onverminderd andere striktere reglementaire bepalingen en met uitzondering van elektrische transformatoren waarvan het hulsel een vloeistof van lijst I of II bevat, mits zodanig te zijn uitgerust dat het gevaar voor een hulselbreuk tot een minimum is herleid. De lucht- of kelderontvangers van vloeibare koolwaterstoffen, met een volume van meer dan 500 liter, worden geplaatst in waterdichte retentiekommen die een voldoende capaciteit hebben om elke vloeibare lozing te voorkomen.

De ingegraven ontvangers van vloeibare koolwaterstoffen zijn voorzien van een dubbelhulsel waarvan de waterdichtheid gecontroleerd kan worden om zich ervan te vergewissen dat elke lozing uitgesloten is; 2° moeten de leidingen voor producten of materies die stoffen van lijst I of II bevatten, waterdicht zijn;het gevaar voor een toevallige breuk ervan moet tot een minimum herleid worden; 3° worden de opslagplaatsen voor afvalstoffen of de installaties voor de verwijdering of valorisatie van afvalstoffen bedoeld in het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen aan de volgende regels onderworpen : a) zij worden opgericht op ondoorlatende gronden;b) zij worden voorzien van een opvangsysteem dat elke lozing voorkomt;4° worden : - dierlijke meststoffen als mest, aalt, gier; - meststoffen en pesticiden; - en inkuilingsprodukten waaruit vloeibare lozingen kunnen voortkomen, in waterdichte tanks of ontvangers opgeslagen of worden de ervoor oppervlakten opgericht. De opslagplaatsen zijn voorzien van een opvangsysteem dat het lekken van vloeistoffen uitsluit; 5° moeten de overdekte omheinde dierenruimten, met name stallen en kennels, beschikken over een ondoorlatende bodem en over een opvangsysteem dat elke lozing uitsluit;6° mogen de verspreidingen van dierlijke meststoffen, van producten die voor landbouwdoeleinden verspreid mogen worden, en van stikstofkunstmeststoffen de in bijlage XXXVIII vermelde maximumdosissen niet overschrijden;7° mogen de verspreidingen van pesticiden de op de verpakkingen vermelde dosissen niet overschrijden, overeenkomstig de wet van 11 juli 1969 betreffende de pesticiden en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, en het besluit van 5 juni 1975 betreffende het bewaren, het verkopen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen en fytofarmaceutische producten. Als de Minister vaststelt dat de concentratie actieve stoffen die pesticiden bevatten, in het ontvangende water hoger is dan : a) 80% van de voor het drinkwater toegelaten maximale concentratie; m.b.t. de waarde die per afzonderlijke stof is vastgesteld, of dan b) 80% van de voor het drinkwater toegelaten maximale concentratie, m.b.t. de waarde die voor het geheel van de stoffen is vastgesteld, neemt hij de gepaste maatregelen om sommige landbouw- en huishoudelijke praktijken te wijzigen en zelfs de verspreiding van pesticiden te verbieden; 8° wanneer putten, boringen, uithollingen of grondwerken die op meer dan 5 meter onder de grondoppervlakte worden uitgevoerd, onderworpen zijn aan een voor advies of toestemming aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, van Ruimtelijke ordening, Stedenbouw en Patrimonium moet voorgelegd, wint dit laatste tijdens het onderzoek van de aanvraag het advies van de houder in. Deze formaliteit wordt geëist wanneer voornoemde werken, in de dichtbijgelegen voorkomingsgebieden van de winningen van mineraal, thermaal en koolzuurhoudend water, op een diepte van meer dan 3 meter worden uitgevoerd.

Indien het advies niet gegeven wordt binnen de maand vanaf de dag van kennisgeving van de aanvraag, wordt het gunstig geacht te zijn.

Art. r. 171. Voor de toepassing van dit hoofdstuk zijn de overeenkomstig artikel 2 van de wet van 1 augustus 1924 omtrent de bescherming der minerale of thermale wateren vastgestelde beschermingsomtrekken gelijkgesteld met de afgelegen voorkomingsgebieden.

Paragraaf III - Toezichtsgebieden Art. R. 172. In het toezichtsgebied : 1° mogen de verspreidingen van dierlijke meststoffen, van producten die voor landbouwdoeleinden verspreid mogen worden, en van stikstofhoudende meststoffen de in bijlage XXXVIII bedoelde maximumdosissen niet overschrijden;2° als de Minister vaststelt dat de overeenkomstig de artikelen 167, 6°, en 170, 7°, getroffen restrictieve maatregelen onvoldoende zijn, kan hij, voor het gehele toezichtsgebied of een gedeelte ervan, maatregelen van dezelfde aard nemen. Onderafdeling 6. - Maatregelen met betrekking tot bepaalde steengroeven Art. R. 173. Onderafdeling V is niet van toepassing op steengroeven die in bedrijf zijn.

Wanneer een grondwaterwingebied van categorie B of C zich in een steengroeve in bedrijf bevindt of wanneer een steengroeve in bedrijf zich in een voorkomingsgebied bevindt : 1° mogen de werktuigen die in de steengroeve gebruikt worden, geen koolwaterstoflekken vertonen;in voorkomend geval worden zij onmiddellijk voor herstelling weggebracht; 2° mogen enkel de voor de exploitatie van de steengroeve gebruikte producten zich in de groeve bevinden;3° moeten de producten die de kwaliteit van de grondwaterlaag kunnen aantasten, hetzij opgeslagen worden in waterdichte retentiekommen met een omvang die minstens gelijk is aan de gehele omvang van de in elke kom bewaarde tanks, hetzij opgeborgen worden in vatten of ontvangers die zelf opgeslagen zijn op een ondoorlatende oppervlakte voorzien van een opvangsysteem dat elke lozing uitsluit;4° zijn verliesputten verboden in het voorkomingsgebied. Huishoudelijk en sanitair afvalwater wordt hetzij uit de steengroeve en het voorkomingsgebied via waterdichte leidingen afgevoerd, hetzij ter plaatse in waterdichte vatten of ontvangers opgeslagen, en door erkende putjesscheppers afgevoerd. Afdeling 3. - Bescherming van het grondwater tegen

verontreiniging veroorzaakt door de lozingen van bepaalde gevaarlijke stoffen Art. R. 174. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° « Richtlijn » : de Richtlijn 80/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1979 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen;2° « directe lozing » : de toevoer van stoffen in het grondwater zonder doorsijpeling door de bodem of de ondergrond;3° « indirecte lozing » : de toevoer van stoffen in het grondwater zonder doorsijpeling door de bodem of de ondergrond. Art. R. 175. Dit besluit is van toepassing op de directe en indirecte lozingen van de volgende stoffen/ 1° a) de organische halogeenverbindingen en stoffen waaruit in water dergelijke verbindingen kunnen ontstaan;b) de organische fosforverbindingen;c) de organische tinverbindingen;d) de stoffen die in of via het water een kankerverwekkende, mutagene of teratogene werking hebben;e) kwik en kwikverbindingen;f) cadmium en cadmiumverbindingen;g) minerale oliën en koolwaterstoffen;h) cyaniden;2° a) de volgende metalloïden en metalen, alsmede verbindingen daarvan : 1 zink 2 koper 3 nikkel 4 chroom 5 lood 6 selenium 7 arsenicum 8 antimoon 9 molybdeen 10 titaan 11 tin 12 barium 13 beryllium 14 borium 15 uranium 16 vanadium 17 kobalt 18 thallium 19 tellurium 20 zilver;b) biociden en derivaten daarvan, die niet in artikel 175, 1°, genoemd zijn;c) stoffen met een schadelijke werking op de smaak en/of de geur van het grondwater alsmede verbindingen waaruit dergelijke stoffen in het water zouden kunnen ontstaan en die het water ongeschikt voor menselijke consumptie zouden kunnen maken;d) organische siliciumverbindingen die giftig of persistent zijn en stoffen waaruit dergelijke verbindingen in het water kunnen ontstaan, met uitzondering van die welke biologisch onschadelijk zijn of die in het water snel worden omgezet in onschadelijke stoffen;e) anorganische fosforverbindingen en elementair fosfor;f) fluoriden;g) ammoniak en nitrieten. Art. R. 176. Deze afdeling is niet van toepassing op : 1° lozingen van huishoudelijk afvalwater van alleenstaande woningen die niet zijn aangesloten op een collectief rioleringssysteem en gelegen zijn buiten de voorkomings en toezichtsgebieden die door de regering zijn omschreven overeenkomstig het decreetgevende deel;2° lozingen ten aanzien waarvan door de Minister wordt geconstateerd dat zij stoffen bedoeld in artikel 175, 1° of 2°, in zulk een geringe hoeveelheid en concentratie bevatten, dat elk gevaar voor een verslechtering van de kwaliteit van het ontvangen grondwater nu of in de toekomst is uitgesloten;3° lozingen van radioactieve stoffen. Art. R. 177. Elke directe lozing van de in artikel 175, 1 vermelde stoffen is verboden.

Art. R. 178. § 1. Onverminderd de toepassing van andere wetgevingen worden de handelingen waarbij de in artikel 175, 1° bedoelde stoffen verwijderd worden of met het oog op de verwijdering ervan worden gestort en die indirecte lozing tot gevolg zouden kunnen hebben, onderworpen aan de milieuvergunning.

Aan de hand van de resultaten van een voorafgaand onderzoek worden de handelingen verboden of wordt de milieuvergunning afgegeven mits alle technische voorzorgsmaatregelen die nodig zijn om die lozing te verhinderen in acht worden genomen. § 2. Als uit een voorafgaand onderzoek evenwel blijkt dat het grondwater waarin de lozing van in artikel 175, 1°, bedoelde stoffen wordt overwogen, blijvend ongeschikt is voor enig ander gebruik, met name voor gebruik in de huishouding of in de landbouw, mag de bevoegde overheid het lozen van deze stoffen toestaan op voorwaarde dat de aanwezigheid van die stoffen het benutten van bodemschatten niet hindert Deze milieuvergunningen mogen slechts worden afgegeven indien alle technische voorzorgsmaatregelen zijn getroffen opdat deze stoffen geen andere aquatische systemen kunnen bereiken of schade kunnen veroorzaken aan andere ecosystemen. § 3. De bevoegde overheidmag na een voorafgaand onderzoek een vergunning verlenen voor lozingen waarbij water dat voor geothermische doeleinden is gebruikt of voor het drooghouden van mijnen en steengroeven dan wel tijdens weg- en waterbouwkundige werken is opgepompt, naar dezelfde laag wordt teruggevoerd.

Art. R. 179. Onverminderd de toepassing van andere wetgevingen worden elke directe lozing van de in artikel 175, 2°, bedoelde stoffen, alsmede de handelingen waarbij die stoffen verwijderd worden of met het oog op de verwijdering ervan worden gestort en die een indirecte lozing tot gevolg kunnen hebben, onderworpen aan een milieuvergunning.

Aan de hand van de resultaten van een voorafgaand onderzoek mag de bevoegde overheid de vergunning afgeven mits alle vereiste technische voorzorgsmaatregelen ter voorkoming van verontreiniging van het grondwater door die stoffen in acht worden genomen.

Art. R. 180. De in de artikelen 178 en 179 bedoelde voorafgaande onderzoeken moeten een studie omvatten van de hydrogeologische omstandigheden in het betrokken gebied, van het eventuele zuiveringsvermogen van bodem en ondergrond en van de gevaren van verontreiniging en van verandering van de grondwaterkwaliteit door de lozing en moet erop gericht zijn vast te stellen of lozing in het grondwater vanuit het milieuoogpunt een adequate oplossing vormt.

Art. R. 181. De in de artikelen 178 en 179 bedoelde milieuvergunningen mogen pas door de bevoegde overheid worden afgegeven wanneer hij zich ervan heeft vergewist dat het grondwater, en met name de kwaliteit ervan, onder controle staat.

Art. R. 182. Wanneer een directe lozing overeenkomstig artikel 178, §§ 2 en 3, of artikel 179 wordt toegestaan of wanneer een lozing van afvalwater die onvermijdelijk een indirecte lozing tot gevolg heeft, overeenkomstig artikel 179 wordt toegestaan, wordt in de milieuvergunning met name het volgende bepaald : 1° de plaats van de lozing;2° de lozingsmethode;3° de vereiste voorzorgsmaatregelen, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de aard en de concentratie van de in de te lozen materie aanwezige stoffen en met de kenmerken van het ontvangende milieu, alsmede met de nabijheid van waterwingebieden, vooral voor drink-, thermaal- en mineraalwater;4° de maximaal toelaatbare hoeveelheid van een bepaalde stof in de te lozen materie gedurende één of meer vastgestelde periodes en passende voorwaarden voor de concentratie van deze stof;5° voorzieningen die de controle mogelijk maken op de materie die in het grondwater wordt geloosd;6° indien nodig, maatregelen waarmee het grondwater, en met name de kwaliteit ervan, kan worden gecontroleerd. Art. R. 183. Wanneer een handeling waarbij stoffen verwijderd of met het oog op de verwijdering ervan worden gestort en die een indirecte lozing tot gevolg kan hebben, overeenkomstig de artikelen 178 en 179 wordt toegestaan, wordt in de milieuvergunning met name het volgende bepaald : 1° de plaats waar die handeling wordt verricht;2° de voor het verwijderen of storten gebruikte methoden;3° de vereiste voorzorgsmaatregelen, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de aard en de concentratie van de in de te verwijderen of te storten materie aanwezige stoffen en met de kenmerken van het ontvangende milieu, alsmede met de nabijheid van waterwingebieden, vooral voor drink-, thermaal- en mineraalwater;4° de maximaal gedurende één of meer vastgestelde perioden toelaatbare hoeveelheid van de materie die stoffen vermeld in artikel 175, 1° of 2° bevat en, indien mogelijk, de maximaal toelaatbare hoeveelheid van deze stoffen zelf, die mogen worden verwijderd of gestort, alsmede passende voorwaarden voor de concentratie van deze stoffen;5° in de in artikel 178, § 1 en in artikel 179, lid 1, bedoelde gevallen, de technische voorzorgsmaatregelen die moeten worden getroffen om elke lozing van stoffen van artikel 175, 1°, in het grondwater te verhinderen of elke verontreiniging van dit water door stoffen van artikel 2, 2°, te voorkomen;6° indien nodig, maatregelen waarmee het grondwater, en met name de kwaliteit ervan, kan worden gecontroleerd. Art. R. 184. De in de artikelen 178 en 179 bedoelde milieuvergunningen mogen slechts worden verleend voor een periode van maximum vier jaar.

Art. R. 185. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, gaat de gevolgen van de lozingen voor het grondwater na.

Art. R. 186. In geval van lozingen in het grondwater van een ander gewest of land brengt de bevoegde overheid voor die lozingen eventueel te machtigen, de betrokken overheid van het naburige gewest of land op de hoogte.

Op verzoek van de overheid wordt voor de afgifte van de milieuvergunning overleg gepleegd.

Art. R. 187. De toepassing van deze afdeling mag in geen geval leiden tot directe of indirecte verontreiniging van het grondwater. HOOFDSTUK IV. - Duurzaam beheer van stikstof in de landbouw Afdeling 1. - Begripsomschrijvingen en doelstellingen

Art. R. 188. Voor de toepassing van dit hoofdstuk dient te worden verstaan onder : 1° « landbouwer » : de natuurlijke of rechtspersoon die als hoofd-, gedeeltelijke of bijkomende activiteit land-, tuinbouw of veeteelt bedrijft in het Waalse Gewest, die in die hoedanigheid over een producentennummer en een BTW-nummer beschikt en die onderworpen is aan een social verzekeringsfonds;2° « Landbouwbestuur » : het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest;3° « jaar » : het kalenderjaar;4° « uitgevoerde organische stikstof » : de organische stikstof die door het vee van het landbouwbedrijf wordt voortgebracht en die over één jaar het bedrijf verlaat door middel van een transactie die gedekt wordt door een valoriseringscontract;5° « ingevoerde organische stikstof » : de organische stikstof die niet voortgebracht wordt door het bedrijf en die over één jaar in het bedrijf binnengebracht wordt in de vorm van een organische meststof, met inbegrip van de uitwerpselen op het weideland van bedrijfsvreemd vee dat aanwezig is op de weiden van het bedrijf (inzonderheid de dieren die in een pension zijn ondergebracht en de contracten voor de verkoop van gras);6° « voortgebrachte organische stikstof » : de organische stikstof die over één jaar voortgebracht wordt door het vee op het landbouwbedrijf;7° « potentieel uitspoelbare stikstof » : hoeveelheid nitraatstikstof in de bodem tijdens de herfst, die tijdens de winter uit de wortelzone zou kunnen worden gespoeld;8° « stikstofbalans » of « systemische stikstofbalans » : meting van de in- en uitgaande stikstofbewegingen in een landbouwsysteem (bedrijfsbalans of wisselbouwbalans);met een balans wordt de verrekening van alle in- en uitgaande stikstofbewegingen in het landbouwsysteem beoogd; het verschil tussen de in- en de uitgaande bewegingen vormt het balanssaldo, dat overeenstemt met het verlies van stikstof in het leefmilieu en met de schommelingen in de bedrijfsinterne stikstofvoorraad, inzonderheid in de vorm van humus; wat het verlies van stikstof in het leefmilieu betreft wordt een onderscheid gemaakt tussen : a) de « percolatie » : het verlies van stikstof in de vorm van nitraat (NO3-) die via het doorsijpelend water uit de wortelzone wordt gespoeld;b) de « stikstofafbraak » : gasvormig stikstofverlies in de vorm van N2 en N2O;c) de « volatilisering » : stikstofverlies in de vorm van ammoniak (NH3);d) de « afvloeiing » : stikstofverlies waarbij de mesthoudende bestanddelen door afvloeiing aan de oppervlakte uit de opslagplaats of het spreidingsoppervlak worden gespoeld;9° « stikstofverbinding » : elke stikstof (N) bevattende stof, met uitzondering van gasvormige moleculaire stikstof (N2).Een onderscheid dient te worden gemaakt tussen : a) « minerale stikstof » (Nmin.) : de stikstof in de vorm van een minerale meststof; b) « organische stikstof » (Norg.) : de stikstof in de vorm van een organische meststof; c) « totale stikstof » : de som van de organische stikstof en van de minerale stikstof;10° « valoriseringscontract » : contract waarbij de modaliteiten geregeld worden voor het overbrengen van organische meststoffen en voor de transacties verbonden met het weiden;zij kunnen meer bepaald de vorm aannemen van een « spreidingscontract » of een « weidecontract » : a) « spreidingscontract » : contract waarbij het overbrengen van organische meststoffen van een landbouwer naar een derde geregeld wordt;b) « weidecontract » : contract waarbij de transacties verbonden met het weiden (inzonderheid de dieren die in een pension zijn ondergebracht en het huren en verhuren van weiden) tussen een landbouwer en een derde geregeld worden;11° « nitraat vasthoudend gewas » : bodembedekkende beplanting zonder peulgewassen die dankzij de opname van nitraten door de wortels voorkomt dat de nitraten op het akkerland waarop de lentegewassen aangebracht zullen worden, tijdens het herfst- en het winterseizoen in de ondergrond percolleren.Bedoelde bodembedekkende beplanting wordt zo spoedig mogelijk na de voorafgaande oogst aangebracht en bedekt de bodem op voldoende wijze (minstens 75% bodembedekking op een bepaald tijdstip in de groei, behalve bij uitzonderlijke weersomstandigheden); 12° « dierlijke mest » : organische meststof uit de landbouw, namelijk dierlijke uitwerpselen of mengsels, ongeacht de verhoudingen, van dierlijke uitwerpselen en andere samenstellende delen zoals stalstro, zelfs na verwerking.Onder dierlijke mest wordt inzonderheid verstaan : a) « mest » : een vast mengsel van stalstro, urine en dierlijke uitwerpselen, met uitzondering van aalt van pluimvee;de mest kan « droog », namelijk gekenmerkt door een gehalte aan droge stoffen dat hoger is dan 24%, dan wel « zacht » zijn, namelijk gekenmerkt door een gehalte aan droge stoffen dat lager is dan 15% gezien het lage gehalte aan stalstro, meer bepaald wanneer de mest afkomstig is van een mestschuif; b) « aalt » : een mengsel van feces en urine, in vloeibare of brijachtige vorm;c) « gier » : uitsluitend urine, al dan niet verdund, die uit de verblijfplaats van de dieren wegvloeit;d) « aalt van pluimvee » : pluimveemest en -uitwerpselen; - « gemengde pluimveemest » : uitwerpselen van pluimvee, gemengd met stalstro (meer bepaald houtkrullen of stro); - « zuivere pluimveemest » : zuivere uitwerpselen van pluimvee, die vochtig, vooraf gedroogd of gedroogd kunnen zijn; e) « mestcompost » : mest die op een geschikte wijze mechanisch is verlucht, waardoor de aërobe afbraak mogelijk wordt;mest wordt als gecomposteerd beschouwd zodra de mesttemperatuur, na meer dan 60°C te hebben bereikt, opnieuw onder de 35°C daalt; 13° « eutrofiëring » : een verrijking van het water door inzonderheid stikstofverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een verstoring van de normale werking van het aquatisch ecosysteem en een verslechtering van de waterkwaliteit;14° « landbouwbedrijf » of « bedrijf » : geheel aan productiemiddelen door middel waarvan de landbouwer zijn activiteit uitoefent, met inbegrip van de gebouwen, de opslagaccommodatie, de meststoffen, het vee en de landbouwgrond waarvan hij het gebruik aangeeft;met dien verstande dat de door derden aangegeven landbouwgrond bemest met organische stikstof die uit het bedrijf geëxporteerd wordt, niet als landbouwgrond van laatstgenoemd bedrijf beschouwd wordt; 15° « meststof » : elke stof die één of meer stikstofverbindingen inhoudt en bestemd is voor de bemesting van de gewassen;de meststoffen worden onderverdeeld in organische meststoffen en minerale meststoffen : - « organische meststof » : elke meststof die verkregen wordt vanuit organische grondstoffen, met uitzondering van overblijfselen van gewassen die na de oogst op het veld zijn blijven liggen; de organische meststoffen zijn onderverdeeld in twee categorieën : a) « organische meststoffen met een snelle werking » : organische meststoffen die gekenmerkt worden door een hoog stikstofaandeel dat na spreiding snel beschikbaar is;het betreft meer bepaald aalt, gier, aalt van pluimvee en afvloeisel; b) « organische meststoffen met een trage werking » : organische meststoffen die gekenmerkt worden door een laag stikstofaandeel op het ogenblik waarop ze gespreid worden;het betreft meer bepaald runder- en varkensmest, alsmede mestcompost.

De producten die noch onder de categorie a) noch onder de categorie b) vallen, worden al naar gelang in één van beide categorieën ondergebracht door het Landbouwbestuur; - « minerale meststof » : elke meststof die niet-organisch is; ureum wordt gelijkgesteld met een minerale stikstof; 16° « mestvaalt » : mestbewaarplaats, met uitzondering van de stallen en de verblijfplaats van de dieren;17° « opname » : de handeling die erin bestaat een meststof in de bodem in te graven, zodat bedoelde verbinding volledig met het substraat wordt vermengd en zodat enkel nog een overschot van bedoelde verbinding op de bodemoppervlakte blijft liggen;18° « afvloeisel » : vloeistof uit de landbouwbedrijvigheid, met uitzondering van gier en aalt, die een aandeel zou kunnen hebben in de verontreiniging van het water door nitraat en die afvloeit uit diens productie- of bewaarplaats;regenwater wordt niet als afvloeisel beschouwd; 19° « jaarlijkse correctiemaatregelen » : landbouwkundige maatregelen, praktijken en beheerswijzen die de verbetering van het stikstofbeheer begunstigen waarbij inzonderheid door een jaarlijkse vooruitgang in het kwaliteitszorgproces het verwerven van potentieel uitspoelbare stikstof en van op duurzame wijze voldoening gevende stikstofbalansen beoogd wordt;20° « Ministers » : de Ministers van het Waalse Gewest die bevoegd zijn voor het water- en het landbouwbeleid;21° « nitraatverontreiniging » : het rechtstreeks of onrechtstreeks lozen van stikstofverbindingen uit agrarische bronnen in het aquatisch milieu, waardoor de gezondheid van de mens in gevaar kan worden gebracht, de levende rijkdommen en het aquatisch ecosysteem kunnen worden geschaad;22° « stikstofprofiel » : meting van de hoeveelheid nitraatstikstof in de bodem, uitgevoerd volgens een methode waarbij de potentieel uitspoelbare stikstof gemeten kan worden als het profiel in de herfst wordt opgesteld;23° « stalhouding » : wijze waarop de dieren in de gebouwen gehuisvest worden;daaronder wordt inzonderheid verstaan : a) de « stalhouding op een roostervloer » : het huisvesten van de dieren zonder stalstro, gekenmerkt door het inzamelen in een daartoe voorziene tank van alle zuivere dierlijke uitwerpselen in vorm van aalt;b) de « gekluisterde stalhouding » : wijze waarop de dieren in een stal op een strobed gehuisvest worden, gekenmerkt door het kluisteren ervan, het inzamelen van droge mest, in sommige gevallen van zachte mest en afvloeisel uit de stal dat met gier gelijk wordt gesteld;c) de « stalhouding met halve strobedekking » : wijze waarop de niet-gekluisterde dieren in een stal gehuisvest worden waarvan de vloer uit roosters bestaat die gecombineerd worden met overhangend stro zodat bedoelde wijze van huisvesting met de stalhouding van dieren op stalstro gelijk wordt gesteld;d) de « stalhouding op een strobed of op stalstro » : wijze waarop de niet-gekluisterde dieren in een van stalstro voorziene stal gehuisvest worden, gekenmerkt door het inzamelen van droge mest en, indien een mestschuif aanwezig is, van zachte mest;24° « opslag op de hoeve » : opslagplaats die dichtbij de productieplaats of de gebouwen van de hoeve ligt;25° « opslag op het veld » : opslagplaats die verwijderd is van de productieplaats of van de gebouwen van de hoeve, zodat vervoer nodig is;26° het « grondgebondenheidscijfer » (LS) : breukgetal waarmee voor een landbouwbedrijf de verhouding over één jaar uitgedrukt wordt tussen de organische-stikstofbewegingen en de maximumhoeveelheden organische stikstof die op de gronden van het bedrijf gespreid kunnen worden.In dit hoofdstuk wordt een onderscheid gemaakt tussen basisgrondgebondenheidscijfer (LS1 of LS-Base), het grondgebondenheidscijfer met valoriseringscontracten (LS2 of LS-Contrats), het bedrijfsinterne grondgebondenheidscijfer (LS3 of LS-Interne), het afwijkende grondgebondenheidscijfer (LS4 of LS-Dérogatoire) en het grondgebondenheidscijfer in kwetsbare gebieden (LS5 of LS-Zone Vulnérable); 27° « gehalte aan droge stof » : verhouding tussen het gewicht van de stof na droging tegen 105°C en het gewicht van de verse stof, verkregen volgens een in een laboratorium gebruikte methode;28° « grond » : het geheel aan weide- en akkerland;29° « maximumwaarde » van spreidbare organische stikstof : maximumhoeveelheid organische stikstof die gemiddeld gespreid kan worden op de gronden over één jaar;er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen : a) de « basismaximumwaarden », die buiten het kwaliteitszorgproces gelden : - de « basismaximumwaarde op akkerland » : maximumhoeveelheid organische stikstof die gemiddeld gespreid kan worden op akkerland over één jaar; - de « basismaximumwaarde op weiland » : maximumhoeveelheid organische stikstof die gemiddeld gespreid kan worden op weiland over één jaar, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het op de weilanden aanwezige vee; b) de « afwijkende maximumwaarden », die toegankelijk zijn in het kwaliteitszorgproces; - de « afwijkende maximumwaarde op akkerland » : maximumhoeveelheid organische stikstof die gemiddeld gespreid kan worden op akkerland over één jaar; - de « afwijkende maximumwaarde op weiland » : maximumhoeveelheid organische stikstof die gemiddeld gespreid kan worden op weiland over één jaar, met in begrip van de teruggave aan de bodem door het op de weilanden aanwezige vee;

Art. R. 189. Dit hoofdstuk beoogt : 1° de waterverontreiniging door of ten gevolge van nitraten uit agrarische bronnen te verminderen;2° elke nieuwe verontreiniging door bedoelde stof te voorkomen;3° een duurzaam beheer van stikstof en van humus in de bodem te begunstigen in de landbouw. Afdeling 2. - Kwetsbare gebieden en gebieden die aan een bijzondere

milieudruk onderhevig zijn Art. R. 190. Om het water tegen de nitraatverontreiniging te beschermen, wijst de Minister op het grondgebied van het Waalse Gewest kwestbare gebieden en gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, aan.

Onderafdeling 1. - Kwetsbare gebieden A - Algemeen Art. R. 191. De kwetsbare gebieden worden volgens hiernavolgende criteria bepaald : 1° voor het oppervlaktewater dat een nitraatconcentratie bevat of dreigt te bevatten dat hoger ligt dan 50 milligram per liter als de maatregelen bepaald bij artikel 192 niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoeld oppervlaktewater door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen;2° voor het grondwater dat een nitraatconcentratie bevat of dreigt te bevatten dat hoger ligt dan 50 milligram per liter als de maatregelen bepaald bij artikel 192 niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoeld grondwater door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen;3° voor de natuurlijke zoetwatermeren en de andere zoetwaterlichamen die in een nabije toekomst geëutrofieerd worden of dreigen te worden als de maatregelen bepaald bij artikel 192 niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoelde natuurlijke zoetwatermeren of andere zoetwaterlichamen door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen. Bij de toepassing van de criteria bedoeld in het eerste lid houdt de Minister eveneens rekening met : 1° de fysische en milieukenmerken van het water, de bodem en de ondergrond;2° de huidige kennisstand inzake het gedrag van de stikstofverbindingen in het water, de bodem en de ondergrond;3° de huidige kennisstand inzake de impact van de maatregelen getroffen overeenkomstig artikel 192. B - Actieprogramma Art. R. 192. § 1. Het actieprogramma is van toepassing op de bedrijven en delen van bedrijven die zich in een kwetsbaar gebied bevinden.

Het bestaat erin, de voorwaarden die van toepassing zijn op het beheer van stikstof in de landbouwbeoefening in kwetsbare gebieden overeenkomstig de artikelen 195 tot en met 222 na te leven. § 2. Het actieprogramma wordt minstens om de vier jaar aan een nieuw onderzoek onderworpen en indien nodig herzien. Bij bedoelde herzieningen die verricht worden overeenkomstig artikel 227, kunnen verschillende programma's vastgesteld worden voor verschillende kwetsbare gebieden of delen ervan. § 3. Voor elk kwetsbaar gebied stelt de Minister een situatie-overzicht van het actieprogramma vast waarmee de doeltreffendheid ervan geëvalueerd wordt.

Bedoeld situatie-overzicht bestaat meer bepaald uit de volgende bestanddelen : 1) de context en de algemene kenmerken van het gebied;2) de landbouwkenmerken en -praktijken in het gebied;3) de opslag en de hantering van de meststoffen;4) de spreidingswijze van de meststoffen;5) het grondgebondenheidscijfer van de bedrijven;6) de valoriseringscontracten en de meststoffenbewegingen;7) de kwaliteitszorg;8) de begeleiding, de coördinatie en de bewaking;9) de potentieel uitspoelbare stikstof, de evolutie van de waterverontreiniging door nitraten en de eutrofiëring. Onderfdeling 2. - Gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn A - Algemeen Art. R. 193. De Minister kan gebieden aanwijzen die onderhevig zijn aan een bijzondere milieudruk indien bedoelde gebieden dreigen aan de criteria te beantwoorden bedoeld in artikel 191, eerste lid, maar waarvoor de maatregelen bedoeld in artikel 192, § 1, niet het meest relevant zijn wegens de bestanddelen vervat in artikel 191, tweede lid, inzonderheid : 1) de lange groeiperiodes;2) de gewassen met een sterke stikstofopname;3) de hoge netto-neerslag in het gebied;4) de bodem met een uitzonderlijke hoog vermogen voor de nitraatafbraak; en waarvoor een bijzonder maatregelenprogramma voor het beheer van stikstof in de landbouw van toepassing is voor zover de verwezenlijking van de doelstellingen bedoeld in artikel 189 niet in het gedrang worden gebracht.

B - Bijzonder maatregelenprogramma voor het beheer van stikstof in de landbouw Art. R. 194. § 1. Het bijzonder maatregelenprogramma is van toepassing op de bedrijven en delen van bedrijven die zich in een gebied bevinden dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is.

Het bestaat erin, de voorwaarden die van toepassing zijn op het beheer van stikstof in de landbouwbeoefening in gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, overeenkomstig de artikelen 195 tot en met 222 na te leven. § 2. Het bijzonder maatregelenprogramma wordt minstens om de vier jaar aan een nieuw onderzoek onderworpen en indien nodig herzien. Bij bedoelde herzieningen die verricht worden overeenkomstig artikel 227, kunnen verschillende programma's vastgesteld worden voor verschillende gebieden of delen ervan die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn. § 3. Voor elk gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is, stelt de Minister een situatie-overzicht van het bijzonder maatregelenprogramma vast waarmee de doeltreffendheid ervan geëvalueerd wordt.

Bedoeld situatie-overzicht bestaat meer bepaald uit de volgende bestanddelen : 1) de context en de algemene kenmerken van het gebied;2) de landbouwkenmerken en -praktijken in het gebied;3) de opslag en de hantering van de meststoffen;4) de spreidingswijze van de meststoffen;5) het grondgebondenheidscijfer van de bedrijven;6) de valoriseringscontracten en de meststoffenbewegingen;7) de kwaliteitszorg;8) de begeleiding, de coördinatie en de bewaking;9) de potentieel uitspoelbare stikstof, de evolutie van de waterverontreiniging door nitraten en de eutrofiëring. Afdeling 3. - Voorwaarden die van toepassing zijn op het beheer van

stikstof in de landbouw Onderafdeling 1. - Opslag en hantering van meststoffen, dierlijke mest, plantaardig materiaal en afvloeisel in het Waalse Gewest Art. R. 195. Elke rechstreekse lozing van meststoffen en afvloeisel in de ondergrond, in een openbare riool of in oppervlaktewater is verboden.

Art. R. 196. Het eventuele afvloeisel van opgeslagen plantaardig materiaal mag noch de riolering, noch het grond- of oppervlaktewater bereiken en dient ofwel opgeslagen ofwel door middel van een absorberende installatie te worden opgevangen.

Art. R. 197. Indien er geen opslagaccommodatie op het veld is aangelegd overeenkomstig artikel 199, beantwoordt de mestopslag aan volgende voorwaarden : 1° de mest moet droog zijn om de productie van afvloeisel te beperken;2° elke mestopslagplaats moet na afloop van een maximumperiode van één jaar worden geruimd;3° de mestopslag is verboden op een oppervlakte die sinds minder dan één jaar is geruimd, en op minder dan tien meter van de uiterste limiet van bedoelde oppervlakte;4° er mag geen elke mestbewaarplaats op het veld worden aangelegd op het laagste punt van een glooiing, noch op minder dan tien meter van oppervlaktewater, noch van een aansluitpunt voor waterwinning, noch van een piëzometer, noch van een inlaat van de openbare riolering. het eventuele afvloeisel uit bedoelde bewaarplaats mag noch het oppervlaktewater, noch een aansluitpunt voor waterwinning, noch een piëzometer noch een inlaat van de openbare riolering bereiken.

Art. R. 198. Indien er geen opslagaccommodatie op het veld is aangelegd overeenkomstig artikel 13, beantwoordt de opslag van de aalt van pluimvee op het veld aan volgende voorwaarden : 1° de opslag op het veld van aalt van pluimvee die gekenmerkt is door een gehalte aan droge stoffen dat lager is dan 55%, is verboden;2° elke opslagplaats voor gemengde pluimveemest die gekenmerkt is door een gehalte aan droge stoffen dat minstens 55% bedraagt en door een voldoende stalstrogehalte dient na afloop van een maximumperiode van negen maanden geruimd worden;3° elke opslagplaats voor zuivere pluimveemest die gekenmerkt is door een gehalte aan droge stoffen dat minstens 55% bedraagt dient na afloop van een maximumperiode van drie maanden te worden geruimd;4° de opslag van aalt van pluimvee is verboden op een oppervlakte die sinds minder dan één jaar is geruimd, en op minder dan tien meter van de uiterste limiet van bedoelde oppervlakte;5° er mag geen elke bewaarplaats voor aalt van pluimvee op het veld worden aangelegd op het laagste punt van een glooiing, noch op minder dan tien meter van oppervlaktewater, noch van een aansluitpunt voor waterwinning, noch van een piëzometer, noch van een inlaat van de openbare riolering;het eventuele afvloeisel uit bedoelde bewaarplaats mag noch het oppervlaktewater, noch een aansluitpunt voor waterwinning, noch een piëzometer noch een inlaat van de openbare riolering bereiken.

Art. R. 199. § 1. Op de hoeve wordt de dierlijke mest opgeslagen op een waterdichte, van een betonlaag voorziene mestvaalt met een voldoende oppervlakte en uitgerust met een voldoende, waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel. Op het veld kan de dierlijke mest eveneens op een mestvaalt worden opgeslagen. § 2. Op geen enkel ogenblik mag meer dan 3 m3 dierlijke mest per m2 mestvaalt worden opgeslagen. § 3. Indien de mestvaalt volledig overdekt is, kan de nodige opslagoppervlakte met één kwart worden verminderd, zodat er op geen enkel ogenblik meer dan 4 m3 dierlijke mest per m2 mestvaalt worden opgeslagen. § 4. De afmetingen van de oppervlakte van de mestvaalt worden vastgesteld op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage XXXIX § 5. Voor de opvang van afvloeisel uit mestvaalten is een capaciteit van 220 liter per m2 mestvaalt vereist als de oppervlakte niet helemaal overdekt is. Bedoelde capaciteit kan verminderd worden tot 150 liter per m2 als er in de stal overeenkomstig artikel 201 een terugwinningsysteem voor gier bestaat. § 6. De opslagplaats voor gier en de tanks voor de opvang van afvloeisel uit bedoelde mestvaalten worden zodanig ingericht dat het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt. § 7. De afmetingen vastgesteld in de paragrafen 4 en 5 kunnen gewijzigd worden, na een schriftelijke en met redenen omkleed verzoek van de betrokken landbouwer. Bedoeld verzoek wordt bij aangetekend schrijven ingediend bij het Landbouwbestuur.

Bedoeld verzoek tot wijziging kan gegrond zijn op de plaatselijke klimaatomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het veebestand, op de soorten stallingswijzen, op de soorten voortgebrachte mest, op de hantering van de dierlijke mest, op de eventuele verwerking ervan en op het eventuele gebruik van een onweersbekken, van procédés voor de zuivering van afvloeisel of de opslag op het veld.

Het Landbouwbestuur richt zijn beslissing waarbij over de volledigheid van het verzoek wordt beslist aan de verzoeker binnen de 15 dagen vanaf de dag waarop het verzoek is ingediend, in toepassing van het eerste lid. Het verzoek wordt behandeld en het Landbouwbestuur treft een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in het tweede lid, binnen de drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij verklaard wordt dat het dossier volledig is.

Indien hij de beslissing van het Landbouwbestuur niet gekregen heeft binnen de termijn van 3 maanden bedoeld in het derde lid, kan de verzoeker de Minister van Landbouw bij aangetekend schrijven uitnodigen om over zijn verzoek te beslissen.

De verzoeker voegt bij zijn schrijven een afschrift van het dossier dat hij aanvankelijk aan het Landbouwbestuur heeft gericht.

Binnen de drie maanden na aanhangingmaking van het verzoek bij de Minister van Landbouw, richt laatstgenoemde zijn beslissing aan de verzoeker, bij aangetekend schrijven. Indien er binnen bedoelde termijn geen beslissing wordt verstuurd, wordt dat met een beslissing tot weigering gelijkgesteld. § 8. De zachte mest mag enkel op een mestvaalt worden opgeslagen als hij vermengd is met droge mest of met een ander samenstellend deel waarmee het gehalte aan droge stof van 15% of meer verkregen kan worden. voor de zachte mest die niet op de mestvaalt wordt opgeslagen, dient in een scheidings- en opslaginrichting van de vaste en de vloeibare fase te worden voorzien, met de vereiste volumes.

Art. R. 200. § 1. Op de hoeve wordt de aalt van pluimvee opgeslagen op een waterdichte, van een betonlaag voorziene mestvaalt met een voldoende oppervlakte. Bedoelde opslagplaats moet uitgerust zijn met een voldoende, waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel. Op het veld kan de aalt van pluimvee eveneens op een dergelijke plaats worden opgeslagen. § 2. Indien vochtige en zuivere pluimveemest wordt opgeslagen, dient de opslagplaats helemaal overdekt te zijn. § 3. Op geen enkel ogenblik mag meer dan 3 m3 aalt van pluimvee per m2 mestvaalt worden opgeslagen. § 4. Indien de opslagplaats volledig overdekt is, kan de nodige opslagoppervlakte met één kwart worden verminderd, zodat er op geen enkel ogenblik meer dan 4 m3 aalt van pluimvee per m2 opslagplaats worden opgeslagen. § 5. De afmetingen van de oppervlakte van de opslagplaats worden vastgesteld op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage XXXIX. § 6. Voor de opvang van afvloeisel uit opslagplaatsen is een capaciteit van 220 liter per m2 opslagplaats vereist als de oppervlakte niet helemaal overdekt is. § 7. De opslagplaats voor aalt van pluimvee en de tanks voor de opvang van afvloeisel uit bedoelde plaatsen worden zodanig ingericht dat het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt. § 8. De afmetingen vastgesteld in de paragrafen 5 en 6 kunnen gewijzigd worden, na een schriftelijke en met redenen omkleed verzoek van de betrokken landbouwer. Bedoeld verzoek wordt bij aangetekend schrijven ingediend bij het Landbouwbestuur.

Bedoeld verzoek tot wijziging kan gegrond zijn op de plaatselijke klimaatomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het pluimveebestand, op de soorten huisvesting, op de soorten voortgebrachte aalt, op de hantering ervan, op de eventuele verwerking ervan en op het eventuele gebruik van een onweersbekken, van procédés voor de zuivering van afvloeisel of de opslag op het veld.

Het Landbouwbestuur richt zijn beslissing waarbij over de volledigheid van het verzoek wordt beslist aan de verzoeker binnen de 15 dagen vanaf de dag waarop het verzoek is ingediend, in toepassing van het eerste lid. Het verzoek wordt behandeld en het Landbouwbestuur treft een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in het tweede lid, binnen de drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij verklaard wordt dat het dossier volledig is.

Indien hij de beslissing van het Landbouwbestuur niet gekregen heeft binnen de termijn van drie maanden bedoeld in het derde lid, kan de verzoeker de Minister van Landbouw bij aangetekend schrijven uitnodigen om over zijn verzoek te beslissen.

De verzoeker voegt bij zijn schrijven een afschrift van het dossier dat hij aanvankelijk aan het Landbouwbestuur heeft gericht.

Binnen de drie maanden na aanhangingmaking van het verzoek bij de Minister van Landbouw, richt laatstgenoemde zijn beslissing aan de verzoeker, bij aangetekend schrijven. Indien er binnen bedoelde termijn geen beslissing wordt verstuurd, wordt dat met een beslissing tot weigering gelijkgesteld.

Art. R. 201. § 1. De opslag van aalt en gier beantwoordt aan volgende voorwaarden : 1° zij worden opgeslagen in waterdichte accommodaties met een voldoende capaciteit, zonder overlooppijp zodat zij niet afvloeien naar de externe omgeving;2° de opslagaccommodatie wordt zodanig ingericht dat het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt;3° om de spreidingsperiodes bedoeld in artikel 206 vlot na te kunnen leven, dient de opslagaccommodatie voor aalt en gier de opslag tijdens minstens zes maanden mogelijk te maken. § 2. De afmetingen van bedoelde accommodatie wordt bepaald op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage XXXIX. § 3. De afmetingen vastgesteld in vorige paragraaf kunnen gewijzigd worden, na een schriftelijke en met redenen omkleed verzoek van de betrokken landbouwer. Bedoeld verzoek wordt bij aangetekend schrijven ingediend bij het Landbouwbestuur.

Bedoeld verzoek tot wijziging dient gegrond te zijn op de plaatselijke klimaatomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het veebestand, op de soorten huisvesting, op de soorten voortgebrachte dierlijke mest, op de hantering ervan en op de eventuele verwerking ervan.

Het Landbouwbestuur richt zijn beslissing waarbij over de volledigheid van het verzoek wordt beslist aan de verzoeker binnen de 15 dagen vanaf de dag waarop het verzoek is ingediend, in toepassing van het eerste lid. Het verzoek wordt behandeld en het Landbouwbestuur treft een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in het tweede lid, binnen de drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij verklaard wordt dat het dossier volledig is.

Indien hij de beslissing van het Landbouwbestuur niet gekregen heeft binnen de termijn van 3 maanden bedoeld in het derde lid, kan de verzoeker de Minister van Landbouw bij aangetekend schrijven uitnodigen om over zijn verzoek te beslissen.

De verzoeker voegt bij zijn schrijven een afschrift van het dossier dat hij aanvankelijk aan het Landbouwbestuur heeft gericht.

Binnen de drie maanden na aanhangingmaking van het verzoek bij de Minister van Landbouw, richt laatstgenoemde zijn beslissing aan de verzoeker, bij aangetekend schrijven. Indien er binnen bedoelde termijn geen beslissing wordt verstuurd, wordt dat met een beslissing tot weigering gelijkgesteld.

Art. R. 202. § 1. De waterdichtheid van elke opslagaccommodatie bedoeld in dit besluit en waarvan de bouw ondernomen wordt na 29 november 2002 dient door geschikte systemen vlot en constant controleerbaar te worden gemaakt. § 2. De artikelen 199, 200 en 201 zijn niet van toepassing op de bedrijven die niet ingedeeld zijn krachtens de regelgeving betreffende de milieuvergunning.

Onderafdeling 2. - Spreiding van de meststoffen Art. R. 203. Het spreiden van organische meststoffen is verboden : 1° op een besneeuwde bodem;2° op een met water verzadigde bodem;de waterverzadiging van de bodem is geacht bereikt te zijn wanneer het water op het spreidingsoppervlak stagneert of ervan afvloeit; 3° op minder dan vier meter van oppervlaktewater;4° op zuivere peulgewassen (fabaceae);5° tijdens de tussenteelt die voorafgaat aan of volgt op het inzaaien of aanplanten van peulgewassen;behalve, in het laatste geval, als voor de spreiding een bemestingsadvies wordt opgesteld op grond van stikstofprofielen.

Art. R. 204. De spreiding van organische meststoffen met een snelle werking is verboden : 1° op een bevroren bodem die daardoor de stof niet op kan nemen;2° op grond die niet bedekt is met planten, ongeacht de helling, behalve als de dierlijke mest opgenomen wordt op de dag zelf waarop hij aangebracht wordt. Art. R. 205. § 1. De spreiding wordt verricht door middel van geschikt en goed werkend materieel. § 2. Met het oog op de doelstellingen bedoeld in artikel 189 kan de Regering bijzondere spreidingsvoorwaarden vaststellen voor minerale meststoffen.

Art. R. 206. De spreidingsperiodes zoals voorgesteld in bijlage XL worden op volgende wijze gereglementeerd volgens het type meststoffen. 1° Wat betreft de organische meststoffen met een snelle werking. De spreiding van organische meststoffen met een snelle werking op akkerland is verboden van 1 oktober tot en met 28 februari.

Van 1 juli tot en met 30 september is de spreiding van organische meststoffen met een snelle werking op akkerland enkel toegelaten op percelen bestemd voor wintergewassen die in de herfst aangeplant of ingezaaid worden of voor « nitraat vasthoudende » gewassen die aangeplant worden vóór 15 september en vernietigd worden na 30 november, tot en met 210 kg stikstof per hectare; en, na de oogst van stro voortbrengende gewassen, op de percelen die niet bestemd zijn voor wintergewassen of voor « nitraat vasthoudende » gewassen, tot en met 80 kg stikstof per hectare, op voorwaarde dat alle stro opgenomen wordt.

De spreiding van organische meststoffen met een snelle werking op weiland is verboden van 1 september tot en met 30 november, met uitzondering van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt. 2° Wat betreft de organische meststoffen met een trage werking op akkerland. Van 1 juli tot en met 30 september is de spreiding van organische meststoffen met een trage werking enkel toegelaten op percelen bestemd voor wintergewassen die in de herfst zijn aangeplant of voor « nitraat vasthoudende » gewassen die vóór 15 september worden aangeplant en die na 30 november worden vernietigd, tot en met 210 kg stikstof per hectare; en, na de oogst van stro voortbrengende gewassen, op de percelen die niet bestemd zijn voor wintergewassen of voor « nitraat vasthoudende » gewassen, tot en met 80 kg stikstof per hectare, op voorwaarde dat alle stro opgenomen wordt. 3° Wat betreft de spreiding van minerale meststoffen. De spreiding van minerale meststoffen is verboden van 1 november tot en met 31 januari.

Onderafdeling 3. - Maximumhoeveelheden spreidbare stikstof Art. R. 207. De spreiding van meststoffen wordt enkel toegelaten voor het dekken van de fysiologische stikstofbehoeften van de planten, waarbij erover gewaakt wordt dat het verlies van nutriënten beperkt wordt.

Art. R. 208. Op weideland mag de totale stikstofaanbreng over één jaar nooit 350 kg per hectare overschrijden, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt.

Art. R. 209. De aanbreng van minerale meststoffen op akkerland wordt zodanig beperkt dat de totale hoeveelheid aangebrachte stikstof over één jaar, rekening houdend met de stikstofaanbreng door organische meststoffen, 250 kg per hectare akkerland als gemiddelde voor één bedrijf, niet overschrijdt.

Art. R. 210. Volgens het soort gewassen mag de som van de aanbreng die op in groei zijnde gewassen en daarvóór verricht wordt vanaf de voorafgaande oogst, per hectare de waarden vermeld in de tabel in bijlage XLI niet overschrijden.

Art. R. 211. § 1. In de kwetsbare gebieden en in de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, mag de aanbreng van organische stikstoof op de betrokken oppervlakten van het bedrijf over één jaar het gemiddelde van 80 kg per hectare akkerland en het gemiddelde van 210 kg per hectare weideland met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt, niet overschrijden.

Daarbij vormen bedoelde gemiddelden de basismaximumwaarden van spreidbare organische stikstof in bedoelde gebieden (Franse noteerwijze : VBA/VBP = 80/120). § 2. Buiten de in § 1 bedoelde gebieden mag de aanbreng van organische stikstof op de betrokken oppervlakten van het bedrijf het gemiddelde van 120 kg per hectare akkerland en het gemiddelde van 210 kg per hectare weideland met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt, niet overschrijden.

Daarbij vormen bedoelde gemiddelden de basismaximumwaarden van spreidbare organische stikstof buiten de gebieden bedoeld in § 1 (Franse noteerwijze : VBA/VBP = 120/210). § 3. De maximumwaarden van gemiddeld spreidbare organische stikstof op akker- en weideland zijn vermeld in de tabel in bijlage XLII. Art. R. 212. Op een gegeven perceel worden de organische meststoffen in dusdanige verhoudingen verspreid dat de gemiddelde aanbreng van organische stikstof over de drie opeenvolgende jaren waarin bedoeld perceel in bedrijf is als akker- of weideland, volgende waarden over één jaar niet overschrijdt : 1° in de kwetsbare gebieden en in de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn : a) 80 kg organische stikstof per hectare akkerland;b) 210 kg organische stikstof per hectare weideland, met inbegrip van de teruggaven aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt;2° buiten de gebieden bedoeld onder 1° : a) 120 kg organische stikstof per hectare akkerland;b) 210 kg organische stikstof per hectare weideland, met inbegrip van de teruggaven aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt. Art. R. 213. De maximumaanbreng van organische stikstof per perceel akkerland over één jaar wordt vastgesteld op 210 kg organische stikstof per hectare.

Onderafdeling 4. - Grondgebondenheidscijfer Art. R. 214. § 1. Het basisgrondgebondenheidscijfer van het bedrijf (LS1 of LS-Base, Franse noteerwijze) wordt volgens hiernavolgende formule berekend : Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) LS-Base = [weideoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBP (kgNorg./ha)]+ [akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBA (kgNorg./ha)] waarbij in de noemer de oppervlakte van elk perceel vermenigvuldigd wordt met de basismaximumwaarde die hem eigen is, al naar gelang het perceel al dan niet gelegen is in een kwetsbaar gebied of in een gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is. § 2. Minstens één maal per jaar en op grond van de recentst beschikbare gegevens licht het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de landbouwers schriftelijk in over de waarde van LS1 van hun bedrijf. § 3. Zolang het bedrijf een LS1 vertoont dat hoger is dan één eenheid, is de landbouwer verplicht om voor één der volgende opties te kiezen.

Het staat hem evenwel vrij om zijn keuze te wijzigen na voor één der volgende opties gekozen te hebben : 1° ofwel één of meer valoriseringscontracten afsluiten overeenkomstig de artikelen 215 en 216;2° ofwel zich er overeenkomstig de artikelen 217 tot en met 222 toe verbinden in een kwaliteitszorgproces te stappen. § 4. Elke stopzetting van de bedrijvigheid of wijziging van de bedrijfsvoorwaarden of elke andere verandering of evolutie die al dan niet afhangen van de wil van de landbouwer en waardoor enerzijds LS1 onder of boven de eenheidswaarde uitkomt of dreigt uit te komen en anderzijds de verplichtingen bepaald in § 3 niet meer nageleefd worden, alsmede elke wijziging van de keuze krachtens § 3 dienen door de landbouwer aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, te worden medegedeeld bij aangetekend schrijven uiterlijk één maand voor doorvoering van bedoelde veranderingen of binnen de maand als bedoelde veranderingen niet te voorzien waren.

Onderafdeling 5. - Valorsieringscontracten A - Algemeen Art. R. 215. § 1. De landbouwer kan valoriseringscontracten aangaan met derden om zich te schikken naar artikel 214, § 2, voor zover het grondgebondenheidscijfer van zijn bedrijf met valoriseringscontracten (LS2 of LS-Contrats, Franse noteerwijze) onder de eenheid of gelijk aan de eenheid blijft. De contracten dienen ten minste over één jaar te lopen. § 2. Het grondgebondenheidscijfer van het bedrijf met valoriseringscontracten wordt volgens hiernavolgende formule berekend : Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) - Uitgevoerde organische stikstof (kgNorg.) LS-Contrats = [weideoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBP (kgNorg./ha)]+ [akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBA (kgNorg./ha)] waarbij in de noemer de oppervlakte van elk perceel vermenigvuldigd wordt met de basismaximumwaarde die hem eigen is, al naar gelang het perceel al dan niet gelegen is in een kwetsbaar gebied of in een gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is. § 3. Minstens één maal per jaar en op grond van de recentst beschikbare gegevens licht het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de landbouwers schriftelijk in over de waarde van LS2 van hun bedrijf. § 4. De landbouwers die in het kwaliteitszorgproces zijn gestapt, overeenkomstig de artikelen 217 tot en met 222, mogen als ontvangers enkel valoriseringscontracten opstellen met andere landbouwers die eveneens in het kwaliteitszorgproces zijn gestapt. § 5. In de valoriseringscontracten worden minstens volgende uitvoeringswijzen opgenomen : a) de verbintenis door de contractpartners om alle voorschriften die hen betreffen inzake het stikstofbeheer na te leven;b) de hoeveelheid organische stikstof die in het contract wordt bepaald (en diens equivalent in hoeveelheden organische meststoffen), evenals de duur van het contract;c) de modaliteiten die bepaald zijn bij contractbreuk, bij niet-naleving van het contract of in geval van geschil tussen de partijen;d) de bijwerking en terbeschikkingstelling van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, tegen 30 april van elk jaar door de contractpartners, van een transferboekhouding of van een boekhouding voor de weilanden voor het afgelopen landbouwjaar.Voor beide boekhoudingen wordt een document opgemaakt dat door de bij het of de contracten betrokken partijen ondertekend wordt en waarin de informatie over de verrichte transfers is opgenomen. § 6. De Minister kan de modaliteiten bepalen voor de uitvoering van de valoriseringscontracten. § 7. Elk valoriseringscontract wordt in drie exemplaren opgemaakt, één voor de landbouwer, één voor de derde en één voor het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, dat door de cedent wordt overgemaakt, uiterlijk één maand na ondertekening ervan.

B - De verbintenis om via valoriseringscontracten organische stikstof uit te voeren Art. R. 216. § 1. De landbouwer die zich ertoe wenst te verbinden om valoriseringscontracten met derden af te sluiten om zich te schikken naar artikel 214, § 3, dient daartoe een verklaring af te leggen bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water.

Bij bedoelde verklaring verbindt de landbouwer zich ertoe om de voorschriften van artikel 215 na te leven. Bedoelde verklaring wordt opgesteld aan de hand van een door de Minister opgesteld formulier dat behoorlijk door de landbouwer ingevuld dient te worden, met datering en ondertekening.

De verklaring wordt bij aangetekend schrijven aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, gericht. § 2. De landbouwer is ertoe verbonden via valoriseringscontracten organische stikstof uit te voeren op de datum waarop hij zijn verklaring verstuurd heeft. § 3. Bedoelde verbintenis loopt over een hernieuwbare periode van vier jaar die ingaat vanaf de verbintenis van de landbouwer. § 4. Bedoelde verbintenis wordt na afloop van de vier jaar verlengd, behalve als bedoelde verlenging niet overwogen wordt in toepassing van artikel 2147, § 4.

Onderafdeling 6. - Kwaliteitszorg A - Algemeen Art. R. 217. § 1. Indien het bedrijfsinterne grondgebondenheidscijfer (LS3 of LS-Interne, Franse noteerwijze) hoger is dan of gelijk is aan de eenheid, kan de landbouwer wiens bedrijfszetel in het Waalse Gewest gevestigd is, in een kwaliteitszorgproces stappen. In dat geval kan hij afwijken van de verplichtingen bedoeld in de artikelen 211 en 212. § 2. Doel van het kwaliteitszorgproces is het beheer van het milieurisico dat de landbouwbedrijvigheid met zich brengt wat betreft de nitraatverontreiniging van het water. Het proces bestaat uit een verbintenis van de landbouwer of van een groep landbouwers om de verplichtingen evenals het protocol na te leven, vermeld in de artikelen 221 en 222.

Bedoeld proces loopt over een verlengbare periode van vier jaar die ingaat vanaf de verbintenis van de landbouwer om in het kwaliteitszorgproces te stappen. § 3. Het bedrijfsinterne grondgebondenheidscijfer wordt volgens hiernavolgende formule berekend : Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) LS-Interne = [weideoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBP (kgNorg./ha)]+ [akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBA (kgNorg./ha)] waarbij in de noemer de oppervlakte van elk perceel vermenigvuldigd wordt met de basismaximumwaarde die hem eigen is, al naar gelang het perceel al dan niet gelegen is in een kwetsbaar gebied of in een gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is. § 4. Minstens één maal per jaar en op grond van de recentst beschikbare gegevens licht het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de landbouwers schriftelijk in over de waarde van LS3 van hun bedrijf.

B - De verbintenisverklaring inzake kwaliteitszorg Art. R. 218. § 1. De landbouwer die zich wenst ertoe te verbinden om in een kwaliteitszorgproces te stappen dient daartoe een verklaring af te leggen bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water.

Bij bedoelde verklaring verbindt de landbouwer zich ertoe om de voorschriften van artikel 220 na te leven. Bedoelde verklaring wordt door de landbouwer gedateerd en ondertekend. Hij wordt aan de begeleidingsstructuur omschreven in artikel 226, §§ 2 en 3,voor visum voorgelegd.

De verklaring wordt bij aangetekend schrijven aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, gericht. § 2. De verklaring is onontvankelijk : 1° als hij niet bij aangetekend schrijven is verstuurd;2° als hij noch ondertekend noch gedateerd is;3° als hij niet van een visum is voorzien door de begeleidingsstructuur;4° als hij niet is opgesteld in toepassing van artikel 217, § 1;5° als de landbouwer krachtens artikel 220, § 6, het verbod is opgelegd om een vorig kwaliteitszorgproces te vervolgen in een termijn die korter dan vier jaar is;6° als de eindbalans van de landbouwer in het kader van een vorig kwaliteitszorgproces door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water is afgekeurd in een termijn die korter is dan vier jaar. Als de verklaring onontvankelijk is, richt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, een beslissing aan de landbouwer waarin de onontvankelijkheidsgronden zijn opgenomen, binnen de drie maanden vanaf de ontvangstdatum van de verklaring.

Indien er geen beslissing getroffen is binnen bedoelde termijn, wordt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, geacht tot de ontvankelijkheid van de verklaring te

hebben besloten. § 3. Op grond van een met redenen omklede verklaring kan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, toelaten dat landbouwers wier bedrijfszetel in het Waalse Gewest gevestigd is en waarvan het LS3 lager is dan de eenheid, in het kwaliteitszorgproces stappen.

Bij toekenning van bedoelde individuele toelatingen houdt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, rekening met de bijzonderheden van de biologische landbouw, evenals met de plaatselijke landbouwkenmerken en in het bijzonder met het belang van bedoelde toelating voor andere landbouwers wier bedrijfszetel in het Waalse Gewest gevestigd is en die hun eigen overschotten inzake dierlijke mest trachten uit te voeren. § 4. De landbouwer vat in het kwaliteitszorgproces aan op de datum waarop zijn verklaring verstuurd is, als bedoelde verklaring niet onontvankelijk is verklaard overeenkomstig § 2.

C - Afwijkende maximumwaarden toegekend aan de landbouwers die in het kwaliteitszorgproces zijn gestapt Art. R. 219. § 1. In afwijking van de artikelen 211 en 212 beantwoorden de afwijkende maximumwaarden in de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, volgens het soort gewassen aan de som van de aanbreng op de groeiende gewassen en daarvóór vanaf de voorafgaande oogst, overeenkomstig de waarden vermeld in de tabel in bijlage XLI. § 2. In afwijking van artikel 211 vervangen de afwijkende maximumwaarden voor spreidbare organische stikstof buiten de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn de basiswaarden voor spreidbare organische stikstof op de betrokken oppervlakten van het bedrijf en hun waarde bedraagt : 1) gemiddeld per hectare akkerland (VDA) : 130 kg Norg./ha.an; 2) gemiddeld per hectare weideland (VDP) : 250 kg Norg./ha.an, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt.

Op grond van bedoelde waarden dient de uitkomst van volgende breuk verplicht lager te zijn dan of gelijk te zijn aan de eenheid : Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) - Uitgevoerde organische stikstof (kgNorg.) LS-Dérogatoire = [weideoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBP (kgNorg./ha)]+ [akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBA (kgNorg./ha)] waarbij in de noemer de oppervlakten van het bedrijf die zich niet in gebieden bevinden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, niet in rekening worden gebracht.

Voor de berekening van bedoelde formule wordt het aandeel van de voortgebrachte organische stikstof en van de ingevoerde organische stikstof die gespreid wordt op percelen die zich in gebieden bevinden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt, als uitgevoerde organische stikstof beschouwd.

Bedoelde breuk wordt « afwijkend grondgebondenheidscijfer van het bedrijf » genoemd (S4 of LS-Dérogatoire, Franse noteerwijze). § 3. De landbouwers mogen evenwel 210 kg Norg./ha gemiddeld op de oppervlakte van het bedrijf dat zich in een kwetsbaar gebied bevindt, niet overschrijden. Bedoelde voorwaarde vertaalt zich in het feit dat de uitkomst van volgende breuk (LS5 of LS-Zone Vulnérable, Franse noteerwijze) verplicht lager moet zijn dan of gelijk moet zijn aan de eenheid : Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) - Uitgevoerde organische stikstof (kgNorg.) LS-Zone Vulnérable = [oppervlakte van het bedrijf in kwetsbaar gebied (ha) X 210 (kgNorg./ha)] Voor de berekening van bedoelde formule wordt het aandeel van de voortgebrachte organische stikstof en van de ingevoerde organische stikstof die gespreid wordt op percelen die zich buiten een kwetsbaar gebied bevinden, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt, als uitgevoerde organische stikstof beschouwd. § 4. Minstens één maal per jaar en op grond van de recentst beschikbare gegevens licht het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de landbouwers schriftelijk in over de waarde van LS4 en LS5 van hun bedrijf. § 5. De uitgevoerde organische stikstof wordt enkel als dusdanig in rekening gebracht als daarvoor valoriseringscontracten behoorlijk worden opgemaakt, overeenkomstig artikel 215, §§ 4, 5 en 7. § 6. In afwijking van artikel 212 worden de organische meststoffen in de percelen die zich buiten de gebieden bevinden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, in dusdanige verhoudingen gespreid dat het jaargemiddelde van de aanbreng van organische stikstof over drie opeenvolgende jaren waarin bedoeld perceel in bedrijf is als akkerland enerzijds dan wel als weideland anderzijds, 130 kg Norg. per hectare en per jaar op akkerland en 250 kg Norg. per hectare en op weideland, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt, niet overschrijdt.

D - Na te leven verplichtingen in het kader van het kwaliteitszorgproces Art. R. 220. § 1. De landbouwers leven de basisbepalingen van een samenwerking met de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel 226, §§ 2 en 3, na.

Daartoe verbinden ze zich ertoe : 1° volledig mee te werken met de begeleidingsstructuur;2° « perceelfiches » bij te houden : in bedoelde fiches worden perceel per perceel inlichtingen opgenomen noodzakelijk voor het vaststellen van de stikstofbewegingen die daarop betrekking hebben, evenals de inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de opvolging van en de controle op de naleving van de verplichtingen vermeld in dit artikel; de begeleidingsstructuur kan de landbouwers helpen bij het invullen van bedoelde perceelfiches; de Minister kan het model van de formulieren voor bedoelde perceelfiches vaststellen; 3° de volledige doorzichtigheid van de stikstofbewegingen van het bedrijf te garanderen, hetgeen inhoudt dat de oppervlakte-opnames, de valoriseringscontracten, de « perceelfiches », de veebestandsopnames, de resultaten van de opbrengst van de gewassen, de etiketten op de voeder- en mestzakken, van de facturen en leveringsbewijzen met betrekking tot de aan- en verkoop van producten die stikstof bevatten, de facturen of de leveringsbewijzen met betrekking tot de aan- of verkoop van stikstof bevattende producten, evenals van enige andere informatie met betrekking tot andere transacties die betrekking hebben op stikstof of het stikstofbeheer in ruime zin, voor inzage door de begeleidingsstructuur ter beschikking worden gesteld;4° alle documenten met betrekking tot de resultaten van de potentieel uitspoelbare stikstoffen, de individuele grondgebondenheidscijfers en de valorsieringscontracten, elke briefwisseling met het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, en het Landbouwbestuur daaromtrent, evenals elke andere nuttige informatie voor het vervullen van de opdrachten van de begeleidingsstructuur ter beschikking te stellen;5° te aanvaarden dat de gegevens die in het bedrijf zijn ingezameld, na anoniem te zijn gemaakt, ingevoerd worden in een gegevensbank voor het onderzoek naar, de communicatie over en de evaluatie van het programma voor het duurzame beheer van stikstof in de landbouw. § 2. De landbouwers verbinden zich er eveneens toe elke herfst stikstofprofielen te laten verwezenlijken in een monsterneming van hun percelen met het oog op het bereiken van op duurzame wijze voldoening gevende potentieel uitspoelbare stikstoffen.

Jaarlijks worden de resultaten inzake de potentieel uitspoelbare stikstoffen van de landbouwers die in het kwaliteitszorgproces zijn gestapt, door de begeleidingsstructuur vergeleken met de referentiewaarden inzake de potentieel uitspoelbare stikstoffen die door de Minister zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 230, teneinde de prestaties van bedoelde landbouwers wat het stikstofbeheer betreft te evalueren. Als de verwachte prestaties niet bereikt worden, past de landbouwer in overeenstemming met de begeleidingsstructuur en overeenkomstig artikel 221, § 1, maatregelen toe met het oog op de verbetering van het stikstofbeheer overeenkomstig § 4 en, in het bijzonder, de vermindering van de bestaande stikstofinvoer.

De Minister stelt de na te leven voorwaarden vast, evenals het te bereiken peil van de potentieel uitspoelbare stikstoffen zodat het als voldoende en duurzaam beschouwd kan worden, evenals de wijze van monsterneming en van analyse van de stikstofprofielen. § 3. De landbouwers worden eveneens verplicht om te waken over de jaarlijkse verwezenlijking in overleg met de begeleidingsstructuur van de systemische stikstofbalansen (bedrijfsbalans en wisselbouwbalans), met als doel het bereiken van op duurzame wijze voldoening gevende systemische stikstofbalansen.

Jaarlijks worden de resultaten inzake de systemische stikstofbalansen van de landbouwers die in het kwaliteitszorgproces zijn gestapt, door de begeleidingsstructuur vergeleken met de referentiewaarden inzake de systemische stikstofbalansen, teneinde de prestaties van bedoelde landbouwers wat het stikstofbeheer betreft te evalueren. Als de verwachte prestaties niet bereikt worden, past de landbouwer in overeenstemming met de begeleidingsstructuur en overeenkomstig artikel 221, § 1, maatregelen toe met het oog op de verbetering van het stikstofbeheer overeenkomstig § 4 en, in het bijzonder, de vermindering van de bestaande stikstofinvoer.

De Minister stelt de referentiewaarden vast, evenals de na te leven voorwaarden en het te bereiken peil zodat de systemische stikstofbalansen als voldoende en duurzaam worden beschouwd.

De Minister kan de berekeningswijze van de systemische stikstofbalansen bepalen.

De Minister kan de landbouwers wier bedrijf niet in een kwetsbaar gebied gevestigd is, noch in een gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is, en die zich ertoe verbonden hebben in een kwaliteitszorgproces te stappen, van de verplichtingen bedoeld in deze paragraaf vrijstellen. § 4. In overeenstemming met de begeleidingsstructuur passen de landbouwers overeenkomstig artikel 221, § 1, landbouwkundige maatregelen, praktijken en beheerswijzen toe die een geleidelijke verbetering van het stikstofbeheer begunstigen, met als doel de prioritaire verbetering van de resultaten van de potentieel uitspoelbare stikstoffen bedoeld in § 2, evenals van de resultaten van de stikstofbalansen bedoeld in § 3.

De uitvoeringswijze, evenals het referentiële toepassingsniveau van bedoelde maatregelen worden door de Minister vastgesteld.

Als uit ervaring blijkt dat bedoelde maatregelen niet aangepast zijn voor het doeltreffend bereiken van bedoelde doelstellingen, kan de Minister de uitvoeringswijze ervan wijzigen, evenals het referentiële toepassingsniveau. Met het oog op hetzelfde doel kan de Minister bepaalde landbouwkundige maatregelen en praktijken tenietdoen of nieuwe maatregelen en praktijken toevoegen.

In het kader van de individuele kwaliteitszorg kan de begeleidingsstructuur eveneens andere maatregelen formuleren indien hij de mening is toegedaan dat dankzij laatstgenoemde maatregelen de doelstellingen bedoeld in het eerste lid beter bereikt kunnen worden. § 5. De landbouwers verbinden zich ertoe het protocol voor de verwezenlijking van de kwaliteitszorg overeenkomstig punt E na te leven. § 6. De niet-naleving van de verplichtingen vastlegd krachtens dit deel en vastgesteld overeenkomstig artikel 231 impliceert voor de landbouwers het onmiddellijke verbod op de voortzetting van het kwaliteitszorgproces en bijgevolg de onmiddellijke verplichting om de waarden inzake spreidbare organische stikstof bedoeld in de artikelen 211 en 212 toe te passen.

E - Balansen voor de afgelopen landbouwjaren, vooruitzichten voor de komende landbouwjaren, eindbalans en verlenging van het kwaliteitszorgproces Art. R. 221. § 1. De landbouwer stelt jaarlijks in overleg met de begeleidingsstructuur een document op waarin de balans van het afgelopen landbouwjaar wordt opgemaakt, alsook de vooruitzichten worden opgesteld voor het komende landbouwjaar; in de balans van het afgelopen landbouwjaar wordt de evaluatie opgemaakt van de prestaties van de landbouwer zoals bedoeld in artikel 220; op grond van de balans van het afgelopen landbouwjaar wordt in de vooruitzichten de omschrijving opgenomen van de maatregelen bedoeld in artikel 220, zoals geprogrammeerd voor het komende landbouwjaar.

Om als geldig te worden beschouwd dient het document bedoeld in het eerste lid door de landbouwer ondertekend te worden, en voor akkoord ondertekend te worden door de begeleidingsstructuur, uiterlijk tegen 31 mei van elk jaar.

Indien de begeleidingsstructuur zijn instemming niet verleent, wordt de zaak naar het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, doorverwezen; artikel 231 is van toepassing.

De Minister kan het model vaststellen van de formulieren voor de balans van het afgelopen landbouwjaar en de vooruitzichten voor het komende landbouwjaar. § 2. Het kwaliteitszorgproces wordt afgesloten na vaststelling van een eindbalans door de landbouwer in overleg met de begeleidingsstructuur.

Om als geldig te worden beschouwd, dient bedoelde eindbalans door de landbouwer ondertekend te worden en voor akkoord ondertekend te worden door de begeleidingsstructuur. Bedoelde balans dient door de landbouwer aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, te worden overgemaakt bij aangetekend schrijven, uiterlijk één maand na afloop van de vier jaar van het kwaliteitszorgproces.

Indien de begeleidingsstructuur zijn instemming niet verleent, wordt de zaak naar het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, doorverwezen; artikel 231 is van toepassing.

In bedoelde eindbalans wordt vastgesteld in welke mate de verplichtingen bedoeld in artikel 220 door de landbouwer zijn nageleefd.

Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, onderzoekt de eindbalans en treft een met redenen

omklede beslissing wat diens goedkeuring betreft binnen de drie maanden die volgen op de datum waarop de eindbalans door de landbouwer is verstuurd.

Indien er geen beslissing getroffen is binnen bedoelde termijn, wordt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, geacht de eindbalans te hebben goedgekeurd.

Als de eindbalans door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, goedgekeurd wordt, wordt het kwaliteitszorgproces verlengd, behalve als bedoelde verlenging niet overwogen wordt, in toepassing van artikel 214, § 4.

Als de eindbalans niet door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, goedgekeurd wordt, wordt het kwaliteitszorgproces niet verlengd.

De Minister kan het model vaststellen van het formulier voor de eindbalans. § 3. Indien het kwaliteitszorgproces verlengd wordt, vormt de eindbalans bedoeld in § 2 een referentiële werkbasis voor de komende landbouwjaren met het oog op het op peil houden of het verbeteren van de prestaties.

F - Verbintenis van groepen bedrijven in een kwaliteitszorgproces Art. R. 222. Het kwaliteitszorgproces kan binnen een groep bedrijven worden verricht op voorwaarde dat : 1° er een contract bestaat waarbij de samenwerking tussen de deelnemers geregeld wordt;2° er een maximumafstand tussen de bedrijfszetels bestaat; 3°er bewijzen bestaan voor een reeds bestaande samenwerking, zoals meer bepaald de gemeenschappelijke aankoop of levering, de grondruil, het delen van gebouwen, valoriseringscontracten, een verwantschapsband of de deelname aan een Coöperatieve voor het Gebruik van Landbouwmaterieel.

In dat geval wordt de groep bedrijven beschouwd als een bedrijfseenheid voor de verschillende aspecten van het kwaliteitszorgproces. De Minister kan de voorwaarden vastleggen voor de toegang tot en de gemeenschappelijke uitvoering van het kwaliteitszorgproces. Afdeling 4. - Evaluatie van de per dier voortgebrachte

stikstofhoeveelheden, van het stikstofgehalte van de dierlijke mest en andere meststoffen Art. R. 223. § 1. De per dier en per jaar voortgebrachte stikstofhoeveelheden opgenomen in bijlage XLII vormen de waarden gebruikt voor de berekening van de organische stikstof voortgebracht bij de vaststelling van de grondgebondenheidscijfers.

In het kader van het kwaliteitszorgproces kan de berekening van de organische stikstof voortgebracht bij de vaststelling van de grondgebondenheidscijfers evenwel verricht worden op grond van de productievolumes en het stikstofgehalte van de bedrijfseigen dierlijke mest, op grond van een duidelijke, behoorlijk verantwoorde en door de in artikel 226, §§ 2 en 3 bedoelde begeleidingsstructuur goedgekeurde bepaling, indien meer bepaald rekening gehouden wordt met de voederwijze, de samenstelling en de omvang van het veebestand, de soorten huisvesting voor de dieren, de soorten voortgebrachte mest, de hantering ervan, alsmede met de resultaten van de regelmatige analyses die representatief zijn voor de dierlijke mest. § 2. Het stikstofgehalte van de dierlijke mest die als referentie gebruikt wordt, inzonderheid voor de berekening van de ingevoerde en uitgevoerde organische stikstof bij de vaststelling van het grondgebondenheidscijfer, is opgenomen in bijlage XLIV. Landbouwers wier bedrijfszetel evenwel in het Waalse Gewest gevestigd is, kunnen afwijkende waarden verantwoorden op grond van resultaten van regelmatige analyses die representatief zijn voor de dierlijke mest, indien behoorlijk verantwoord en goedgekeurd door de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel 226, §§ 2 en 3. § 3. Het stikstofgehalte van andere meststoffen kan door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, vastgesteld worden als het niet gewaarborgd wordt krachtens andere vigerende regelgevingen. Landbouwers wier bedrijfszetel evenwel in het Waalse Gewest gevestigd is, kunnen afwijkende waarden verantwoorden op grond van resultaten van regelmatige analyses die representatief zijn voor de meststoffen, indien behoorlijk verantwoord en goedgekeurd door de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel 226, §§ 2 en 3. § 4. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, beslist over de productievolumes en over het

stikstofgehalte zoals voorgesteld door de landbouwer in toepassing van de §§ 1, 2 en 3, uiterlijk op het ogenblik waarop het de landbouwer over de waarde van zijn grondgebondenheidscijfers inlicht. Afdeling 5. - Terbeschikkingstelling van inlichtingen

Art. R. 224. Elke landbouwer is verplicht om op verzoek van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water? of van het Landbouwbestuur de bij dit hoofdstuk vereiste inlichtingen over te maken.

De inlichtingen dienen te worden overgemaakt binnen de maand volgend op het verzoek van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, of het Landbouwbestuur.

Artikel 232 is van toepassing in geval van niet-naleving van dit artikel. Afdeling 6. - Begeleiding en coördinatie

Art. R. 225. Met het oog op de bevordering van een duurzaam stikstofbeheer in de landbouw organiseren de Ministers in het Waalse Gewest een informatieprogramma waarbij zij inzonderheid de landbouwers uitnodigen om de code van goede landbouwpraktijken door te voeren.

Zij organiseren eveneens specifieke communicatiecampagnes voor de kwetsbare gebieden en de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn.

Art. R. 226. § 1. De Ministers organiseren de coördinatie van de regeling en de begeleiding van de landbouwers wier bedrijfszetel in het Waalse Gewest gevestigd is. § 2. Daartoe vertrouwen zij op grond van een overeenkomst begeleidings- en coördinatie-opdrachten aan één of verschillende instellingen die in dit hoofdstuk onder het begrip « begeleidingsstructuur » vallen.

In ieder geval treedt de begeleidingsstructuur op : 1° in het kader van het kwaliteitszorgproces, overeenkomstig de artikelen 218, 220 en 221;2° in het kader van artikel 223. De begeleidingsstructuur kan eveneens de landbouwers helpen die niet in het kwaliteitszorgproces zijn gestapt en wier bedrijfszetel in het Waalse Gewest is gevestigd, bij het beheren van het milieurisico voortvloeiend uit hun landbouwbedrijvigheid, wat betreft de nitraatverontreiniging van het water. § 3. De begeleidingsstructuur treedt bij voorrang op in de kwetsbare gebieden en in de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn. Afdeling 7. - Evaluatie en bewaking

Art. R. 227. Als uit de ervaring opgedaan bij de uitvoering van een actieprogramma in een kwetsbaar gebied of van een specifiek programma voor het stikstofbeheer in de landbouw in gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, blijkt dat de daarin vervatte maatregelen niet aangepast zijn of niet voldoen om in het betrokken gebied de doelstellingen bedoeld in artikel 189 te bereiken, treft de Regering alle maatregelen en acties die hij noodzakelijk acht.

Bij de keuze van bedoelde maatregelen of acties wordt rekening gehouden met hun doeltreffendheid en hun kostprijs, in verhouding tot andere in overweging genomen maatregelen.

Art R. 228. § 1. Om de kwetsbare gebieden en de gebieden die onderhevig zijn aan een bijzondere milieudruk aan te wijzen, de vastgestelde lijst ervan te herzien en de doeltreffendheid van de algemene maatregelen van de daarop betrekking hebbende programma's te evalueren, wordt door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, een algemene bewaking van het nitraatgehalte van het water, « survey nitrate » genaamd, georganiseerd, op volgende wijze : 1° het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, stelt een meetnet vast voor nitraat in het

oppervlaktewater en in het grondwater, dat wordt aangevuld met de door de waterproducenten verstrekte inlichtingen;2° de exploitanten van aansluitpunten voor tot drinkwater verwerkbaar grondwater verrichten met een frequentie zoals voorzien in de tabel in bijlage XLV, de analyse van representatieve monsternemingen van het ruwe water die betrekking hebben op volgende parameters : ammoniumstikstof, nitriet en nitraat (resultaten uitgedrukt in, respectievelijk, mg NH4, mg NO2, mg NO3 per liter);zij verstrekken de resultaten van de analyses minstens één maal viermaandelijks aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water; 3° de exploitanten van aansluitpunten voor tot drinkwater verwerkbaar oppervlakte water verrichten met een frequentie zoals voorzien in bijlage XLV, de representatieve monsternemingen van het ruwe water die betrekking hebben op volgende parameters : ammoniumstikstof, nitriet en nitraat (resultaten uitgedrukt in, respectievelijk, mg NH4, mg NO2, mg NO3 per liter);zij verstrekken de resultaten van de analyses minstens één maal viermaandelijks aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water. § 2. De lijst van de kwetsbare gebieden en van de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn wordt minstens elke vier jaar opnieuw onderzocht en indien nodig herzien en aangevuld, om rekening te houden met de veranderingen en factoren die op het ogenblik van de voorgaande aanwijzing niet te voorzien waren.

Art. R. 229. De nitraatconcentraties in het water wordt gemeten via spectrofotometrie van moleculaire absorptie of via enige andere meetmethode die door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, is aanvaard en waarmee vergelijkbare resultaten gehaald kunnen worden.

Art. R. 230. Jaarlijks stelt de Minister de referentiewaarden op voor de potentieel uitspoelbare stikstoffen, aan de hand waarvan de impact van de ondernomen acties geëvalueerd en de maatregelen uitgevoerd door de landbouwers die in het kwaliteistzorgproces zijn gestapt met het oog op de bestrijding van de nitraatverontreiniging van het water bijgesteld kunnen worden. Bedoelde waarden worden inzonderheid vastgesteld op grond van volgende bestanddelen : 1° de weersomstandigheden die het betrokken jaar hebben gekenmerkt;2° de resultaten van de stikstofprofielen verspreid in een netwerk van respresentatieve meetpunten, « survey surfaces agricoles » genaamd.De Minister kan de wijze van doorvoering van de « survey surfaces agricoles » vaststellen; 3° het soort gewassen;4° de ligging en de bodemkundige voorwaarden. Art. R. 231. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, gaat na of de verplichtingen die landbouwers zijn opgelegd krachtens de artikelen 195 tot en met 202, 203 tot en met 206, 207 tot en met 213, 214, § 3, 215 en 216 en 217 tot en met 222 worden nageleefd.

In geval van twijfel over de niet-naleving van bedoelde verplichtingen licht het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de landbouwer bij aangetekend en met redenen omkleed

schrijven daarover in, waarbij laatstgenoemde uitgenodigd wordt om de opmerkingen van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, van antwoord te voorzien. Daarvoor beschikt hij over een termijn van één maand. Binnen een termijn van drie maanden vanaf voornoemd aangetekend schrijven bepaalt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, of er sprake is van niet-naleving van de verplichtingen. In dat geval is artikel 232 van toepassing.

Art. R. 232. De bepalingen van de artikelen 407 tot en met 410 van het decreetgevende deel zijn van toepassing bij de uitvoering van dit besluit.

TITEL VIII. - Financiering van het beheer van de natuurlijke cyclus Deel III. - Beheer van de anthropische watercyclus TITEL I. - Fasen van de anthropische watercyclus HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen Art. R. 233.Voor de toepassing van deze regelgevende bepalingen dient te worden verstaan onder : 1° « agglomeratie » : zone waarin de bevolking en/of de economische activiteiten voldoende geconcentreerd zijn opdat het stedelijk afvalwater opgevangen kan worden om vervolgens naar een zuiveringsstation of een definitieve lozingsplaats afgevoerd te worden;2° « besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning » : besluiten betreffende de integrale en sectorale voorwaarden die van toepassing zijn op individuele zuiveringssystemen;3° « Comité » : het Comité van deskundigen belast met de behandeling van de aanvragen tot erkenning van zuiveringssystemen, opgericht krachtens artikel 410; 4° « agglomeratie-overeenkomst » : overeenkomst van wederkerige verbintenissen », voortvloeiend uit het overleg tussen de gemeentelijke actoren, de « S.P.G.E. » en het Gewest waarbij de prioriteiten worden vastgelegd wat betreft de onderzoeken en werken inzake de de collectoren, de zuiveringsstations en eventueel de wegenwerken in een bepaalde agglomeratie; 5° « bevoegde directoraten-generaal van het Ministerie van het Waalse Gewest » : het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, het Directoraat-generaal Plaatselijke Besturen, het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Patrimonium;6° « stedelijk afvalwater » : huishoudelijk afvalwater of mengsel van huishoudelijk afvalwater en industrieel afvalwater en/of afvloeiend hemelwater;7° « scheidingsriolering » : riolering waarin enkel huishoudelijk afvalwater geloosd wordt, met uitzondering van regenwater en helder parasietwater; 8° « prioritaire afwatering » : afwatering in agglomeraties, waarvan het aantal inwoner-equivalenten hoger dan of gelijk is aan 2000, plus eventueel de afwatering van andere agglomeraties van minder dan 2000 I.E. waaraan de afwatering van andere agglomeraties van minder dan 2000 inwoner-equivalenten toegevoegd mogen worden, bepaald door de Regering in functie van de milieuprioriteiten die zijn vastgesteld krachtens artikel 217 van het decreetgevende deel; 9° « gemeenschappelijke zuivering » : zuiveringsproces uitgevoerd door een gemeenschappelijk zuiveringsstation;10° « individuele zuivering » : zuiveringsproces uitgevoerd door een individueel zuiveringssysteem; 11° « inwonerequivalent » of afgekort "I.E. » : biologisch afbreekbare organische belasting met een biochemisch zuurstofverbruik over vijf dagen (BZV5) van 60 g zuurstof per dag; 12° « gebeurtenis » : elk feit waardoor de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water aangetast wordt of kan worden;13° « eutrofiëring » : verrijking van het water door nutriënten, vooral stikstof- en/of fosforverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een ongewenste verstoring van het evenwicht tussen de verschillende in het water aanwezige organismen en een verslechtering van de waterkwaliteit;14° « septische put » : voorziening voor de voorbehandeling van huishoudelijk afvalwater door vloeibaarmaking;15° « beheerder van een gebeurtenis » : de persoon die daar binnen zijn diensten toe aangewezen is door de leverancier, die verantwoordelijk is voor het beheer van de gebeurtenis;16° « woning » : vaste installatie in de zin van artikel 84, § 1, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium;17° « nieuwe woning » : woning waarvan de bouwvergunning in eerste instantie verleend wordt na de inwerkingtreding van het algemeen reglement voor de sanering van stedelijk afvalwater;18° « erkende zuiveringsinstelling » : vereniging van gemeenten erkend door de Waalse regering overeenkomstig de artikelen 343 en 344 van het decreetgevende deel;19° « bevoegde zuiveringsinstellin » : de overeenkomstig artikel 343 van het decreetgevende deel erkende vereniging van gemeenten in het ambtsgebied waarvan de betrokken agglomeratie gelegen is;20° « algemeen gemeentelijk afwateringsplan » : het algemeen gemeentelijk afwateringsplan goedgekeurd door de Minister overeenkomstig het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 19 september 1991;21° « saneringsplan per hydrografisch onderbekken » : werktuig voor de planning en de cartografische voorstelling van de sanering per hydrografisch onderbekken;22° « gemeenschappelijk zuiveringsstation » : zuiveringsstation dat stedelijk afvalwater van een agglomeratie behandelt;23° « opvangsysteem » : geheel van de rioleringen, werken en verzamelleidingen die stedelijk afvalwater opvangen en naar een gemeenschappelijke waterzuiveringsinstallatie of een definitieve lozingsplaats afvoeren;24° « individueel zuiveringssysteem » : individuele zuiveringseenheid, individuele zuiveringsinstallatie, individueel zuiveringsstation voor de zuivering van het door één of meer woningen geloosde huishoudelijk afvalwater en voor de lozing van water gezuiverd onder de voorwaarden bepaald bij de uitvoeringsbesluiten van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;25° « toereikende behandeling » : behandeling van geloosd stedelijk afvalwater door middel van een proces en/of afvoersysteem waardoor het ontvangende oppervlaktewater de kwaliteitsdoelstellingen haalt en aan de relevante bepalingen van de artikelen 298 tot en met 303 voldoet;26° « primaire behandeling » : behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een fysisch en/of chemisch proces van bezinking van gesuspendeerde stoffen, of andere processen waarbij het BZV 5 van het inkomende afvalwater vóór de lozing met ten minste 20 % wordt verminderd en de totale hoeveelheid gesuspendeerde stoffen in het inkomende afvalwater met ten minste 50 % wordt verminderd;27° « secundaire behandeling » : behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een proces waarbij in het algemeen biologische behandeling met secundaire bezinking plaatsvindt of een ander proces dat het mogelijk maakt de in bijlage XLVI vermelde eisen in acht te nemen;28° « tertiaire behandeling » : behandeling die de secundaire behandeling aanvult en het mogelijk maakt de in bijlage XLVII vermelde normen in acht te nemen;29° « gebieden bestemd voor verstedelijking » : gebieden bedoeld in artikel 25, tweede lid, 1° tot 9°, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium. HOOFDSTUK II. - Opdrachten en organisatie van het Waalse Fonds van voorschotten voor het herstel van schade veroorzaakt door de grondwaterwinning en pomping Afdeling 1. - Opdrachten van het Fonds

Art. R. 234. Het Fonds staat voorschotten toe enkel binnen de grenzen en aan de voorwaarden bepaald in deze afdeling.

Art. R. 235. § 1. In geval van schade aan panden en aan grondstukken heeft het voorschot betrekking op de herstelkosten van de panden en grondstukken.

Indien het bedrag van de werken hoger is dan de waardevermindering van het goed of indien de schade onherstelbaar is, mag het bedrag van het voorschot niet hoger zijn dan dat van de waardevermindering.

De waardevermindering is te begrijpen als het verschil tussen de verkoopwaarde van het pand op de dag van de vaststelling voorzien in artikel 213 van het decreetgevende deel en zijn waarde vóór de schade.

Er wordt geen rekening gehouden met de waardevermindering welke het enig gevolg is van de plaatsbepaling van het goed in het geteisterd gebied. § 2. In geval van schade aan industriële gebouwen of aan machines en installaties geïncorporeerd in deze gebouwen wordt het voorschot toegestaan enkel indien de schade van aard is een vermindering van de bedrijfsactiviteit te veroorzaken.

Het voorschot is onderworpen aan de regels van § 1.

Het bedrag toegestaan als voorschot mag de aankoopwaarde van deze gebouwen niet overschrijden, na aftrek van de afschrijvingen.

Art. R. 236. In geval van schade aan het plantenleven is het voorschot bestemd voor het vergoeden geheel of ten dele van het geleden verlies tijdens de duur van het dalen van de grondwaterlaag zoals het vastgesteld is door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, op basis namelijk van piëzometrische metingen.

Art. R. 237. In geval van nadeel veroorzaakt door de niet-bezetting of niet-gebruik van heel of een deel van een gebouw bestemd voor woning is het voorschot bestemd voor het verlies van het genot tijdens de normale duur van de herstelling of van de herbouwing.

Het verlies van het genot wordt berekend volgens de huurwaarde van het geteisterd gebouw.

Art. R. 238. In geval van de verhuis van de bewoners van geteisterde gebouwen is het voorschot bestemd om de verhuiskosten geheel of ten dele te dekken op basis van de factuur.

In geval van herhuisvesting van de bewoners van geteisterde gebouwen is het voorschot bestemd om de herbergeringskosten tijdens maximum twee maanden geheel of ten dele te dekken. Dit voorschot mag niet gecumuleerd worden met het in artikel 237 voorziene voorschot.

Art. R. 239. Het Fonds kan een voorschot toestaan bestemd om de erelonen en kosten, provisioneel of definitief, opgesteld door de bij vonnis aangeduide deskundige te dekken.

Indien het vonnis volgt na de indiening van de voorschotaanvraag, kan een bijkomende aanvraag ingediend worden.

Art. R. 240. Het basisbedrag voor het berekenen van het voorschot wordt naar billijkheid bepaald volgens de samenstellende elementen van de schade zoals zij in artikelen 235 tot en met 239 bepaald zijn.

Het als voorschot toegestaan bedrag is gelijk aan het product van dit basisbedrag, vermenigvuldigd door het maximumpercentage van de verantwoordelijkheden toegekend aan het geheel van personen in rechte gedagvaard overeenkomstig artikel 212 van het decreetgevende deel, zoals dit percentage door de ambtenaar of de erkende deskundige geschat is tijdens de in artikel 213 van het decreetgevende deel voorziene vaststelling.

Art. R. 241. Het Fonds is belast met de financiering van de uitvoering van de algemene maatregelen en studies, gevorderd door de Minister, om de in artikel 210, eerste lid van het decreetgevende deel bedoelde schade te voorkomen en te beperken op de voorwaarde dat deze maatregelen en studies betrekking hebben op beraamde of bestaande grondwaterwinningen waarvan de som van de toegelaten afvloeiingsvermogens betreffende éénzelfde grondwaterlaag hoger is dan twee miljoen m3 per jaar.

Deze algemene studies moeten als basis kunnen dienen voor elk onderzoek dat ingesteld zou worden bij een aanvraag tot vergoeding.

Zij mogen niet toevertrouwd worden aan instellingen die belang hebben in de uitbating van de bestudeerde grondwaterlaag. Afdeling 2. - Procedure

Art. R. 242. De voorschotaanvragen worden aan het Secretariaat van het Fonds gericht. Zij worden aangevuld door de volgende stukken : 1° een afschrift, eensluidend verklaard door de griffie van het vredegerecht, van het proces-verbaal van het verschijnen tot minnelijke schikking, voorzien door artikel 212 van het decreetgevende deel;2° het origineel of het door de griffie van het vredegerecht eensluidend verklaard afschrift van de in artikel 212 van het decreetgevende deel bedoelde dagvaarding;3° een afschrift van de vaststelling van de schade, bedoeld in artikel 213 van het decreetgevende deel;4° een uittreksel, in dubbel exemplaar, van het kadastraal plan dat de ligging van het pand, van het grondstuk aanduidt evenals een uittreksel van de kadastrale legger dat het kadastraal inkomen van het pand of van het grondstuk aanduidt; 5° een uittreksel, in dubbel exemplaar, van de topografische kaart van de streek op de schaal van 1/10.000 dat de ligging van het pand of van het grondstuk aanduidt; 6° in dubbel exemplaar, de bewijsstukken eventueel geëist in toepassing van de artikelen 235 tot en met 239, met name : a) de stukken die de vermindering van de activiteit van het bedrijf aantonen evenals de factuur of de aankoopakte van deze goederen, samen met het aflossingstableau;b) het stuk dat de aangerekende eenheidsprijzen rechtvaardigt en het stuk dat het productieverlies rechtvaardigt, indien de toelageaanvraag het herstel van de schade aan het plantenleven bedoeld;c) de factuur die de verhuiskosten rechtvaardigt en het stuk dat de herhuisvestingskosten rechtvaardigt;d) de erelonen en de kosten, provisioneel of definitief, opgesteld door de in artikel 239 aangeduide deskundige. Daarenboven kan de belanghebbende elk stuk dat hij nuttig vindt voor het onderzoek van zijn dossier indienen.

Art. R. 243. Binnen de vijftien dagen bericht de secretaris van het Fonds de goede ontvangst van de aanvraag door een ter post aangetekende brief.

In voorkomend geval meldt het ontvangbewijs de stukken welke dienen opgestuurd te worden om het dossier volledig te maken.

Art. R. 244. § 1. Zodra het dossier volledig is, stelt de secretaris van het Fonds een samenvattend verslag op, welk, met name, aan de conclusies van de in artikel 213 van het decreetgevende deel bedoelde vaststelling tegemoetkomt.

Het voorschot wordt toegekend door de Minister op basis van het door de secretaris van het Fonds opgesteld verslag.

Een afschrift van de beslissing van de Minister wordt aan de belanghebbende bekend gemaakt door een ter post aangetekende brief. § 2. Een nader onderzoek kan toegekend worden aan de in artikel 213 van het decreetgevende deel bedoelde ambtenaren en deskundige door de secretaris van het Fonds en door de Minister.

Het verslag van het nader onderzoek wordt op het secretariaat van het Fonds neergelegd door de ambtenaren en deskundigen binnen de veertig dagen vanaf de bekendmaking van de beslissing waardoor zij aangeduid zijn. § 3. Een afschrift van de beslissing wordt door een ter post aangetekende brief aan de belanghebbende bekend gemaakt.

Art. R. 245. Indien het voorschot bestemd is om de herstelkosten te dekken, wordt het vereffend bij het voorleggen van de facturen betreffende de uitvoering van de werken.

Art. R. 246. Indien het voorschot vereffend is, verwittigt de secretaris van het Fonds de gedagvaarde partijen onmiddellijk ervan overeenkomstig artikel 212 van het decreetgevende deel door een ter post aangetekende brief.

Art. R. 247. Indien het voorschot hoger is dan de door definitief vonnis toegestane toelage, wordt het verschil zonder interesten aan het Fonds terugbetaald.

Art. R. 248. De voorschotsgerechtigde die dit hoofdstuk niet in acht neemt of die valse verklaringen doet is gehouden de door hem ontvangen bedragen terug te betalen. Afdeling 5. - Rol en opdrachten van sommige personeelsleden en

bijdragepercentage in het voorschottenfonds Art. R. 249. De dossiers betreffende het vaststellen van de schade worden door de secretaris van het Waalse Voorschottenfonds toevertrouwd, hetzij aan de personeelsleden bedoeld in artikel 250, hetzij aan de deskundige bedoeld in artikel 251, al naar gelang de complexiteit ervan.

De vrederechter, bij wie een oproep tot verzoening aanhangig wordt gemaakt, richt zijn beschikking aan de secretaris van het Fonds, met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel 213, § 4, van het decreetgevende deel.

Art. R. 250. De door het winnen of het oppompen van grondwater aangerichte schade mag worden vastgesteld door de volgende personeelsleden van het Ministerie van het Waalse Gewest : 1° de personeelsleden van niveau 1 aangesteld bij de dienst « grondwater » van de centra Luik, Marche, Bergen en Namen van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water;2° de personeelsleden van niveau 1 aangesteld bij de hoofdzetel van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu de Afdeling Water, Directie Grondwater, die een technisch ambt

uitoefenen. Art. R. 251. § 1. De deskundige wordt bezoldigd voor de erkenningsperiode met een forfaitair bedrag van 5.949,44 euro.

Het bedrag wordt gehalveerd indien het aantal hem tijdens de erkenninsperiode toevertrouwde dossiers minder bedraagt dan vijf.

Indien er tijdens die periode geen enkel dossier wordt toevertrouwd, wordt er geen enkel bedrag verleend. § 2. Als de aangewezen deskundige oordeelt dat het bedrag van zijn bezoldiging onvoldoende is, gezien het aantal dossiers die hem tijdens de erkenningsperiode zijn toegewezen, het belang ervan en de verstrekte diensten, kan de voor Water bevoegde Minister, op voorstel van de secretaris van het Waalse Voorschottenfonds, hem uitzonderlijkerwijs bijkomende honoraria toekennen, met inachtneming van de beschikbare begrotingskredieten. § 3. De dossierkosten worden afzonderlijk terugbetaald op grond van een uitvoerig driemaandelijks overzicht, dat voor elk dossier door de deskundige wordt opgemaakt. Voor de berekening van deze vergoedingen wordt de deskundige gelijkgesteld met een ambtenaar van rang A4. § 4. De bezoldigings- en dossierkosten worden gedragen door het Waalse Voorschottenfonds. HOOFDSTUK III. - Parameterwaarden geldend voor het voor menselijke consumptie bestemd water Afdeling 1. - Voorwerp

Art R. 252. Dit hoofdstuk draagt bij tot de omzetting van richtlijn 98/83/EG van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van het voor menselijke consumptie bestemd water. Afdeling 2. - Parameterwaarden

Art. R. 253. De microbiologische en chemische parameterwaarden geldend voor het voor menselijke consumptie bestemd water zijn opgenomen in bijlage XLVIII, delen A en B. De indicatieve parameters zijn opgenomen in bijlage XLVIII, deel C. Art. R. 254. De lijst en de maximumdosissen van de stoffen en materialen toegelaten voor de voorbereiding en de distributie van voor menselijke consumptie bestemd water zijn opgenomen in bijlage XLIX. De Regering wijzigt na advies van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, die lijst om rekening te houden met de technologische vooruitgang en de ter zake geldende bepalingen. Afdeling 3. - Controleprogramma

Art. R. 255. Voor de toepassing van artikel 188 van het decreetgevende deel is de leverancier ertoe verplicht een jaarlijks en geschikt controleprogramma vast te stellen waarmee regelmatig nagegaan kan worden of het voor menselijke consumptie bestemde water aan de vereisten van de artikelen 180 tot en met 193, 411 tot en met 415 en 430 van het decreetgevende deel beantwoordt, en voor het eerst uiterlijk op 10 mei 2004. § 2. Het controleprogramma betreft elk distributiegebied dat door de leverancier is bepaald en bevat twee soorten controles : een routinecontrole bedoeld in artikel 256 en een volledige controle bedoeld in artikel 257. § 3. Voor elk distributiegebied schikt de leverancier zich naar : 1° het minimumaantal plaatsen van monsterneming overeenkomstig bijlage L, deel B;2° de frequentie van de monsternemingen en de analyses overeenkomstig bijlage L, deel B;3° de analysemethodes voorgeschreven bij bijlage LI. Art. R. 256. De routinecontrole waarmee regelmatig de gegevens verstrekt worden meer bepaald over de organoleptische en de microbiologische kwaliteit van het voor menselijke consumptie bestemde water, evenals de gegevens over de doeltreffendheid van de behandeling van het drinkwater, van de ontsmetting indien die behandeling plaatsvindt.

Die routinecontrole bepaalt of het voor menselijke consumptie bestemde water voor de parameters bedoeld in bijlage L, tabel A, al dan niet aan de waarden vastgesteld voor die parameters in bijlage XLVIII voldoet.

Art. R. 257. De volledige controle heeft als doel de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn om te bepalen of al dan niet aan de parameterwaarden bepaald bij bijlage XLVIII voldaan wordt.

Alle parameters vastgesteld in bijlage XLVIII worden aan een volledige controle onderworpen.

Art. R. 258. Uiterlijk tegen het einde van het derde kwartaal is de leverancier ertoe verplicht de controleprogramma's, evenals hun wijzigingen voor het volgende jaar, aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, mede te delen.

De aard en de vorm van de over te maken gegevens worden door de Minister vastgesteld.

Als het dossier niet overeenkomstig de aard en de vorm van de door de Minister bepaalde gegevens is ingevuld, beschouwt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, het dossier als onvolledig en de leverancier wordt geacht zijn verplichtingen niet te zijn nagekomen.

In dat geval stuurt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, het dossier naar de leverancier terug, die over één maand beschikt om het vormelijk in orde opnieuw in te dienen.

Art. R. 259. § 1. Er kunnen andere methodes dan die bepaald bij bijlage LI, punt 1, worden gebruikt op voorwaarde dat de leverancier kan bewijzen dat de verkregen resultaten minstens even betrouwbaar zijn als de resultaten verkregen door de vastgestelde methodes. § 2. Voor de parameters opgenomen in bijlage LI, punt 2 en 3, kan elke analysemethode worden gebruikt op voorwaarde dat de vereisten die onder die punten bepaald worden, in acht worden genomen. § 3. Voor de toepassing van de paragrafen 1 en 2 deelt de leverancier de gebruikte methodes en hun eventuele gelijkwaardigheid aan de Administratie mee, behalve indien die methodes reeds door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, erkend zijn.

Art. R. 260. De leverancier deelt alle resultaten met betrekking tot één kalenderjaar aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, mee in de loop van het kwartaal volgend op het verstrijken van het kalenderjaar, en in de door de Minister bepaalde vormen. Afdeling 4. - Afwijkingen

Art. R. 261. § 1. Overeenkomstig artikel 192 van het decreetgevende deel kan de Minister, op aanvraag van de leverancier, na raadpleging van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, een afwijking van de parameterwaarden vastgesteld bij

bijlage XLVIII, deel B, verlenen.

De Minister kan een tweede afwijking verlenen voor een duur van drie jaar. § 2. In uitzonderlijke gevallen kan de Minister het advies van de Europese Commissie inwinnen in verband met de verlening van een derde afwijking voor een periode van niet meer dan drie jaar.

Indien de Minister het voornemen heeft om een nieuwe afwijking toe te kennen, maakt hij de opgemaakte balans, evenals de motieven die zijn beslissing verantwoorden om een dergelijke afwijking toe te kennen, aan de Europese Commissie over. Die derde afwijking duurt niet langer dan drie jaar. § 3. De Minister licht de Europese Commissie binnen een termijn van twee maanden in over elke afwijking die gemiddeld een distributie van meer dan 1000 m3 per dag betreft of geldend voor de bevoorrading van meer dan 5.000 personen. HOOFDSTUK IV. - Procedure die gevolgd dient te worden bij het voorvallen van gebeurtenissen die schade kunnen toebrengen aan het voor menselijke consumptie bestemde water Art. R. 262. Elke leverancier dient een procedure vast te stellen, die intern nood- en interventieplan wordt genoemd en die gevolgd dient te worden bij het voorvallen van een gebeurtenis, minstens overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

In die procedure worden minstens omschreven : - de nadere karakterisering van de gebeurtenis, meer bepaald de omschrijving van de maatregelen die getroffen dienen te worden op de plaats van het incident om de met betrekking tot bedoelde gebeurtenis verstrekte inlichtingen na te kijken; - de wijze van beheer van de gebeurtenis, meer bepaald de omschrijving van de wijze die tot de verklaring van ondrinkbaarheid leidt; - de wijze waarop inlichtingen worden verstrekt aan de betrokken verbruikers en overheden indien het water ondrinkbaar is; - de wijze van traceerbaarheid van de gebeurtenis, meer bepaald wat betreft de registratie van de daarop betrekking hebbende documenten.

Het aldus opgestelde document dient daarnaast bijkomend te vermelden : - de verdeling van de distributiegebieden op het grondgebied dat door de leverancier gedekt wordt, evenals de samenvattende schema's voor watertoevoer naar die gebieden; - de alimentatiebron(nen) van elk distributiegebied; - de adresgegevens van de beheerder van de gebeurtenis; - de adresgegevens van de persoon of de overheid die tot de ondrinkbaarheid besluit.

Die procedure dient ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, dat over een termijn van zestig dagen beschikt om ermee in te stemmen of zijn opmerkingen over te maken.

Art. R. 263. Elke gebeurtenis dient onverwijld aan de leverancier te worden medegedeeld. Elke informatieverstrekking aan de leverancier met betrekking tot het voorvallen van een gebeurtenis die gefundeerd is of die niet afkomstig is van een derde dient vanwege de beheerder van de gebeurtenis te worden opgevolgd.

Art. R. 264. § 1. De leverancier wijst uit zijn midden aan : a) de beheerder(s) van een gebeurtenis;die aanwijzingen waarborgen dat het nood- en interventieplan dagelijks 24 uur op 24 in werking kan treden; b) de overheid die gemachtigd is om het water niet-conform te verklaren met de gezondheids- en schoonheidsvereisten. § 2. Elke medegedeelde gebeurtenis dient vormelijk geregistreerd te worden op een document zoals bepaald in artikel 265. § 3. De leverancier stelt een in geval van nood door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, raadpleegbaar samenvattend schema voor watertoevoer op en houdt het bij. De Minister kan de standaardkenmerken van die schema's vastleggen.

Art. R. 265. Zodra de gebeurtenis hem ter kennis wordt gesteld, stelt de beheerder van de gebeurtenis een document op dat minstens volgende gegevens vermeldt : - de identiteit van de personen die zijn aangewezen ter uitvoering van artikel 264, § 1; - indien mogelijk, identiteit en adres van de persoon die de gebeurtenis gemeld heeft; - plaats van de gebeurtenis; - vermoede aard van de gebeurtenis; - diagnose; - acties die ondernomen zijn of dienen te worden; - eventuele niet-conformverklaring met de gezondheids- en schoonheidsvereisten; - eventuele informatieverstrekking aan de bevolking en aan de betrokken overheden.

Zij vult het aan naar gelang de gebeurtenis behandeld wordt en ondertekent het op het ogenblik dat de gebeurtenis afgehandeld is.

Als er een niet-conformverklaring met de gezondheids- en schoonheidsvereisten wordt opgesteld, wordt er onverwijld een afschrift van het document overgemaakt aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, en aan de gemeente.

Art. R. 266. § 1. De beheerder van de gebeurtenis stelt onmiddellijk een eerste diagnose op en neemt notitie van alle ingezamelde gegevens in het document waarvan sprake in artikel 265. § 2. Als er niet onmiddellijk een diagnose opgesteld kan worden, begeeft zich een beambte van de leverancier onmiddellijk ter plaatse om een eventuele aantasting van het water te evalueren terwijl hij onmiddellijk maatregelen treft en/of waterstalen neemt om minstens de troebelheid, de kleur, de geur en de doeltreffendheid van de ontsmetting te controleren.

In voorkomend geval worden de staalnemingen en analyses zo spoedig modelijk door een geaccrediteerd laboratorium doorgevoerd.

Art. R. 267. § 1. Na de diagnose bedoeld in artikel 266 opgesteld te hebben, bepaalt de beheerder van de gebeurtenis het geografische gebied dat bij de gebeurtenis betrokken is of erbij betrokken kan worden. Zij kan daartoe de inzet eisen van elke beambte van de leverancier waarvan zij meent de hulp nodig te hebben.

De beheerder van de gebeurtenis verifieert het distributienet en de stroomopwaarts gelegen kunstwerken onder gebruik van de netschema's die door de leverancier zijn opgesteld om de site waar de gebeurtenis zijn oorsprong heeft te identificeren (waterwinningspunten, bekken, watertoren, privé-installatie, enz.) en het daarbij betrokken gebied nauwkeurig te bepalen. Hij bepaalt de gemeente(n), evenals het aantal aansluitingen die bij de gebeurtenis betrokken zijn. § 2. Alle ingezamelde gegevens, meer bepaald de aanwijzing van de gemeenten, van de delen van hun grondgebied die bij de gebeurtenis betrokken zijn en de referenties van de netschema's zijn vermeld in het document bedoeld in artikel 265.

Art. R. 268. § 1. Als de persoon aangewezen ter uitvoering van artikel 264, § 1, besluit dat het water conform is aan de gezondheids- en schoonheidsvereisten bedoeld in artikel 184 van het decreetgevende deel, neemt zij notitie van de beslissing in het document bedoeld in artikel 265 en sluit te procedure af die gevolgd dient te worden bij het voorvallen van een gebeurtenis. § 2. Wanneer de persoon aangewezen ter uitvoering van artikel 264, § 1, b), meent dat het niet conform is aan de gezondheids- en schoonheidsvereisten bedoeld in artikel 184 van het decreetgevende deel, controleert zij of onmiddellijke maatregelen het water opnieuw conform kunnen maken aan de gezondheids- en schoonheidsvereisten binnen een termijn die korter is dan de termijn nodig voor de vormelijke niet-conformverklaring. Die termijn mag in geen enkel geval de zes uur overschrijden. § 3. Als de uitvoering van de onmiddellijke maatregelen die het water opnieuw conform kunnen maken aan de gezondheids- en schoonheidsvereisten minder tijd in beslag neemt dan de termijnen vermeld in § 2, is er geen aanleiding tot het opstellen van een niet-conformverklaring. § 4. Als de uitvoering van de onmiddellijke maatregelen die het water opnieuw conform kunnen maken aan de gezondheids- en schoonheidsvereisten het niet mogelijk maakt binnen de termijnen bedoeld in § 2, stelt de persoon aangewezen ter uitvoering van artikel 264, § 1, b), een vormelijke niet-conformverklaring op. Zij treft dan alle nodige maatregelen om onmiddellijk de bevolking en de betrokken overheden op de hoogte te brengen waarbij rekening gehouden wordt met eventuele beperkingen in het gebruik van het water. Die beslissing wordt in het document bedoeld in artikel 265 opgenomen. De betrokken overheden zijn het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de burgemeesters van de betrokken gemeenten en, in voorkomend geval, elke andere bevoegde overheid.

Art. R. 269. De leverancier treft alle maatregelen om de continuïteit van het beheer van de gebeurtenis tijdens en buiten de normale diensturen te garanderen.

Art. R. 270. De leverancier maakt zijn interne nood- en interventieplan voor het eerste uiterlijk tegen het einde van het derde kwartaal van 2004 aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, over. Het interne nood- en interventieplan wordt minstens één keer elke drie jaar door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, en de leverancier onderling geëvalueerd. Die evaluatie kan aanleiding even tot een verzoek van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, om een revisie van het plan door te voeren. In dat geval wordt het nieuwe interne nood- en interventieplan ter goedkeuring voorgelegd aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water,overeenkosmtig de procedure vermeld in artikel 262. HOOFDSTUK V. - Prioritaire afwatering en financieringsmodaliteiten ervan Art. R. 271. De « S.P.G.E. » financiert de onderzoeken en werken betreffende de prioritaire afwatering die vermeld worden in de door de Regering goedgekeurde driejarenprogramma's van de gemeenten, met inachtneming van de modaliteiten bedoeld in artikel 272 en binnen de perken van de daartoe door het Waalse Gewest uitgetrokken bedragen.

Bij gebrek aan de financieringsstructuur bedoeld in artikel 273 heft de « S.P.G.E. » op de stortingen van de fondsopbrengsten die haar toekomen krachtens artikel 324, § 4, van het decreetgevende deel, de nodige financiële middelen om de onderzoeken en werken inzake prioritaire afwatering in gemachtigde opdracht uit te voeren.

Art. R. 272. De « S.P.G.E. » financiert de prioritaire afwateringswerken als volgt : - 80 % van de in de driejarenprogramma's vermelde investeringen voor de herstelling van de bestaande afwatering, vermeerderd met 5 % studiekosten; - 60 % van de in de driejarenprogramma's vermelde investeringen voor de bouw en de hernieuwing van de afwatering, vermeerderd met 5 % studiekosten.

Art. R. 273. Het Waalse Gewest bepaalt de financieringsstructuur voor de tegemoetkoming van de « S.P.G.E. » in de financiering van de prioritaire afwateringen. Om die redenen kan ze met name tegemoetkomen in het kader van een agglomeratie-overeenkomst.

De « S.P.G.E. » sluit een overeenkomst met de Regering met betrekking tot agglomeraties, waarvan het aantal I.E. hoger dan of gelijk is aan 2000, waarbij de afwatering van andere agglomeraties van minder dan 2000 I.E. gevoegd kunnen worden, aangewezen door de Waalse Regering naar gelang van de milieuprioriteiten. Die overeenkomst vermeldt : - de plaats en het aantal (in km) uit te voeren prioritaire afwateringen; - de uitvoeringstermijnen; - het type uit te voeren prioritaire afwatering; - de raming van de kosten van de leidingen voor prioritaire afwateringen en van de aanleg ervan (behalve de wegenherstelling); - de tegemoetkoming van elke gemeente en van de "S.P.G.E. » in de kosten voor de uitvoering van prioritaire afwateringen op grond van de door de Regering genomen reglementaire maatregelen; - een clausule betreffende de herziening van de respectieve bijdragen naar gelang van de uitvoeringstermijnen. HOOFDSTUK VI. - algemeen reglement voor de sanering van stedelijk afvalwater Afdeling 1. - Voorwerp en beginselen

Art. R. 274. Het algemeen reglement voor de sanering van het stedelijk afvalwater bevat de regeling voor de sanering van stedelijk afvalwater en de daaruit voortvloeiende verplichtingen in de bebouwingsebieden of buiten die gebieden als er woningen zijn.

Het reglement bepaalt ook de principes op grond waarvan saneringsplannen per hydrografisch onderbekken opgesteld worden en de voorwaarden waaronder ze herzien en bijgewerkt worden.

Art. R. 275. § 1. Het grondgebied van het Waalse Gewest is een kwetsbaar gebied in de zin van artikel 5 van Richtlijn 91/271/EEG van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater. § 2. Het saneringsplan bepaalt per hydrografisch onderbekken de regeling van de sanering van het stedelijk afvalwater in elk bebouwingsgebied.

Er bestaan drie regelingen : 1° de gemeenschappelijke saneringsregeling;2° de autonome saneringsregeling;3° de voorlopige saneringsregeling. Art. R. 276. § 1. De rioleringen bestaan uit waterdichte ondergrondse leidingen die zo aangelegd worden dat ze makkelijk gecontroleerd en onderhouden kunnen worden.

Bij de aanleg van nieuwe rioleringen of de sanering van bestaande rioleringen zijn aansluitingen van helder parasietwater verboden en wordt een einde gemaakt aan insijpelingen.

De projecten van rioleringswerken betreffende zowel de bouw van nieuwe rioleringen als de sanering van bestaande rioleringen verkiezen de aanleg van scheidingsrioleringen boven die van eenheidsrioleringen, behalve uitzondering behoorlijk gerechtvaardigd door technische verplichtingen.

De agglomeratie-overeenkomst voorziet in de meest geschikte oplossingen om in te spelen op de dilutieproblemen die in de bestaande rioleringen vastgesteld worden. § 2. Ongeacht de saneringsregeling is het overeenkomstig de bepalingen inzake de bescherming van het oppervlakte- en grondwater verboden stedelijk afvalwater te laten afvloeien op de openbare wegen, bermen en trottoirs inbegrepen, alsmede in de watergreppels, sloten en taluds die er deel van uitmaken. Afdeling 2. - Saneringsregelingen

Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke saneringsregeling Art. R. 277. § 1. De gemeenschappelijke saneringsregeling houdt de volgende verplichtingen in.

Elke agglomeratie met 10 000 I.E. en meer beschikt over rioleringen en collectoren.

Elke agglomeratie met 2000 à 10 000 I.E. beschikt uiterlijk 31 december 2005 over rioleringen en collectoren.

Elke agglomeratie met minder dan 2000 I.E. die voldoet aan de criteria bedoeld in artikel 286, § 2, beschikt uiterlijk 31 december 2009 over collectoren.

De gemeenten voorzien bovenbedoelde agglomeratiegedeelten die op hun grondgebied gelegen zijn binnen dezelfde termijnen van rioleringen.

De woningen gelegen langs een weg met rioleringen worden erop aangesloten.

De woningen gelegen langs een weg die van rioleringen voorzien wordt, worden er tijdens de afwateringswerken op aangesloten. § 2. De aansluiting op de riolering vereist een voorafgaande schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en schepenen.

De aansluitingswerken op het openbaar domein worden gecontroleerd door de gemeente en uitgevoerd door de ondernemer die de afwateringswerken op een weg uitvoert of, als de riolering al aangelegd is, door de gemeentediensten of een door de gemeente aangewezen ondernemer.

De gemeente bepaalt de bezoldiging en de modaliteiten voor elke aansluiting van de riolering op het openbaar domein.

De aansluitingen op de riolering en op de andere systemen voor waterafvoer vanaf de woningen zijn voorzien van een mangat dat toegankelijk is en dat zich op een plaats bevindt waar de hoeveelheid en de kwaliteit van het werkelijk geloosde water gecontroleerd kunnen worden. § 3. Het stedelijk afvalwater wordt afgevoerd hetzij door zwaartekracht, hetzij d.m.v. een pompsysteem.

Als de weg uitgerust is met een scheidingsriolering, is de lozing van regenwater samen met helder parasietwater verboden op de uitgeruste gedeelten.

Het regenwater wordt afgevoerd via verliesputten, dispersiedraineerbuizen, kunstmatige afvoerwegen of oppervlaktewateren voor zover het niet bij of krachtens een andere wetgeving verboden is. § 4. Elke nieuwe woning is uitgerust met een systeem dat regenwater en stedelijk afvalwater scheidt. Als het afvalwater niet in een zuiveringsstation behandeld wordt, beschikt de woning over een septische put met bypass en ontvetter.

Bij de inbedrijfstelling van het zuiveringsstation wordt het stedelijk afvalwater uitsluitend via het rioleringsnetwerk afgevoerd. De septische put met bypass en ontvetter mag in werking blijven, behalve andersluidend advies van het erkende zuiveringsbedrijf.

Het slib wordt door een erkende rioolruimer uit de septische put verwijderd.

Art. R. 278. § 1. In afwijking van artikel 277, § 1, kan een vergunning aangevraagd worden voor de installatie van een individueel zuiveringssysteem in plaats van de aansluiting op de riolering als technische problemen bij de aansluiting op de bestaande, in aanleg zijnde of toekomstige riolering overdreven kosten veroorzaken.

Als de vergunning geweigerd wordt, wordt de aansluiting op de riolering uitgevoerd binnen zes maanden na de kennisgeving van het besluit tot weigering. § 2. De woning die vóór de aansluitingsplicht over een individueel zuiveringssysteem beschikt, mag het behouden, behalve andersluidend gemotiveerd advies van de erkende zuiveringsinstelling.

In dat geval zijn de in artikel 277, § 1, bedoelde verplichtingen niet van toepassing.

Als het individuele zuiveringssysteem door de verouderde staat of een voortdurend defect niet meer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, kan de eigenaar : - ofwel zijn woning op de riolering aansluiten door het systeem uit te schakelen overeenkomstig de bepalingen van artikel 277, §§ 2, 3 en 4; - ofwel het systeem saneren zodat het opnieuw voldoet aan de voorwaarden bepaald bij de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, zonder zijn woning evenwel op de riolering aan te sluiten. § 3. Elke nieuwe woning gebouwd in een aan de gemeenschappelijke saneringsregeling onderworpen gebied langs een weg die nog niet met rioleringen uitgerust is, beschikt van meet af aan over een individueel zuiveringssysteem dat voldoet aan de voorwaarden bepaald bij de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning als reeds vaststaat dat de kosten van een aansluiting op een toekomstige riolering krachtens § 1 te hoog zouden oplopen.

Onderafdeling 2. - Autonome saneringsregeling Art. R. 279. § 1. De autonome saneringsregeling houdt de volgende verplichtingen in.

Elke nieuwe woning of elke groep van nieuwe woningen waarop de autonome saneringsregeling van toepassing is, wordt uitgerust met een individueel zuiveringssysteem, meer bepaald : - een individuele zuiveringseenheid die het voorwerp uitmaakt van een aangifte als het aantal I.E. gelijk is aan 20 of minder; - een individuele zuiveringsinstallatie die het voorwerp uitmaakt van een aangifte als het aantal I.E. tussen 20 en 100 ligt; - een individueel zuiveringsstation dat het voorwerp uitmaakt van een vergunningsaanvraag als het aantal I.E. hoger is dan 100.

Het aantal I.E. wordt berekend op grond van de gegevens bedoeld in bijlage I bij het besluit van 7 november 2002 tot bepaling van de integrale exploitatievoorwaarden voor individuele zuiveringseenheden en -installaties. § 2. Elke bestaande woning of elke groep van bestaande woningen waarop de autonome saneringsregeling van toepassing is, worden uiterlijk 31 december 2009 uitgerust met een individueel zuiveringssysteem bedoeld in § 1. § 3. De gemeenten kunnen binnen de in § 2 bepaalde termijnen bijzondere maatregelen indienen waarbij een gezamenlijke sanering gewaarborgd wordt voor een geheel van woningen die onder de autonome saneringsregeling vallen. De saneringsregeling wordt dan gemeentelijke autonome saneringsregeling genoemd. § 4. Die bijzondere maatregelen staan vermeld in een ontwerp van gemeentelijke autonome saneringsregeling waarin het geplande zuiveringssysteem en de op de woningen toepasselijke rechten en plichten omschreven worden. Het ontwerp gaat vergezeld van een kadastraal plan van de woningen.

De gemeente verzoekt de betrokken erkende zuiveringsinstelling en de bevoegde directoraten-generaal van het Ministerie van het Waalse Gewest om advies.

Die instanties brengen advies uit binnen een termijn van 60 dagen, te rekenen van het verzoek om advies.

Als een instantie geen advies uitbrengt binnen die termijn, wordt het geacht gunstig te zijn.

Als de adviezen gunstig zijn, keurt de gemeente de gemeentelijke autonome saneringsregeling goed rekening houdende met eventuele opmerkingen.

Ze maakt de regeling over aan de « SPGE » en aan de betrokken erkende zuiveringsinstelling.

Als één van de adviezen ongunstig is, wordt het volledige dossier samen met de adviezen overgemaakt aan de Minister, die binnen 90 dagen een besluit neemt en meedeelt aan de gemeente, de « SPGE » en de instanties. § 5. Als de gemeentelijke autonome sanering erin bestaat een opvangnetwerk op te richten waarbij het afvalwater naar een enig zuiveringssysteem wordt geloosd, zijn de volgende bepalingen van toepassing : - het afvalwater van de woningen wordt bij voorkeur door een scheidingsriolering opgevangen; - de riolering kan unitair zijn als ze vóór de toepassing van de gemeentelijke autonome saneringsregeling bestaat; - de riolering mag in geen geval helder parasietwater opvangen; - de woning is aangesloten op het afwateringsnetwerk dat het water naar het zuiveringssysteem afvoert zodra het in werking is. In dat geval zijn de verplichtingen bedoeld in de §§ 2 tot 4 van artikel 277 en, in voorkomend geval, de afwijking bedoeld in § 1 van artikel 278 van toepassing; - in afwachting van de inbedrijfstelling van het bedoelde zuiveringssysteem worden de nieuwe woningen voorzien van een septische put met bypass en ontvetter en van gescheiden leidingen voor de opvang van regenwater en huishoudelijk afvalwater.

Art. R. 280. Bij gebrek aan een gemeentelijke autonome saneringsregeling wordt de woning die onder de autonome saneringsregeling valt conform gemaakt op initiatief van de eigenaar.

In geval van gemeentelijke autonome sanering, komen de rechten en plichten i.v.m. de sanering van bedoeld gebied neer op de gemeente, onverminderd de specifieke overeenkomsten die ze met een erkende zuiveringsinstelling sluit.

Art. R. 281. § 1. In de zone die onder de autonome sanering valt, kan de Minister op grond van een technisch dossier dat door de bevoegde erkende zuiveringsinstelling aangelegd wordt, bestaande woningen vrijstellen van de verplichting tot installatie van een individueel zuiveringssysteem als de installatie economisch onevenredig zou zijn met de ecologische voordelen.

Het technisch dossier wordt overgemaakt aan de « SPGE » en aan de bevoegde directoraten-generaal van het Ministerie van het Waalse Gewest. Ze beschikken over 60 dagen om advies uit te brengen. Als ze binnen die termijn geen advies uitbrengen, wordt het geacht gunstig te zijn. § 2. Een woning mag het individuele zuiveringssysteem behouden waarover ze beschikte vóór de verplichting tot aansluiting op het afwateringsnetwerk dat het afvalwater afvoert naar het individuele zuiveringssysteem voorzien voor een groep van woningen.

In dat geval zijn de verplichtingen bedoeld in artikel 279, § 3, niet van toepassing.

Als het individuele zuiveringssysteem door zijn verouderde staat of een voortdurend defect evenwel niet meer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, kan de eigenaar : - ofwel zijn woning aansluiten op de riolering door het systeem uit te schakelen overeenkomstig de bepalingen van artikel 277, §§ 2, 3 en 4; - ofwel het systeem saneren opdat het opnieuw kan voldoen aan de voorwaarden bepaald bij de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, zonder zijn woning evenwel op de riolering aan te sluiten.

Onderafdeling 3. - Voorlopige saneringsregeling Art. R. 282. De voorlopige saneringsregeling impliceert dat elke nieuwe woning uitgerust wordt met een mangat en een systeem dat regenwater en afvalwater scheidt, alsmede met een septische put met bypass en ontvetter, die in voorkomend geval aangesloten wordt op de riolering langs de weg, overeenkomstig de bepalingen van artikel 277, § 2, § 3, § 4, derde lid, en artikel 278.

Indien mogelijk wordt een zone van 10 m2 vrijgehouden tussen de septische put en het afvoersysteem om eventueel een individueel zuiveringssysteem aan te leggen.

Art. R. 283. § 1. Op het gezamenlijke voorstel van de gemeente en de bevoegde erkende zuiveringsinstelling aan de « SPGE » kan de gemeenschappelijke saneringsregeling door de voorlopige saneringsregeling vervangen worden voor zover de volgende stukken voorhanden zijn bij de indiening van de aanvraag : - een agglomeratie-overeenkomst gesloten tussen de partijen; - een meerjarig afwateringsplan gevoegd bij de agglomeratie-overeenkomst, op grond waarvan het bebouwingsgebied kan voldoen aan de criteria bedoeld in artikel 286, § 2; - desnoods een diagnose-analyse van het afwateringsnetwerk in bedoeld gebied. § 2. Op voorstel van de gemeente kan de autonome saneringsregeling door de voorlopige saneringsregeling vervangen worden.

De aanvraag gaat vergezeld van een verslag ter motivatie van de mogelijkheid om individuele zuiveringssystemen te installeren in bedoeld gebied of om de krachtens artikel 279, § 3, overwogen maatregelen te treffen. § 3. De vervanging van een gemeenschappelijke of autonome saneringsregeling door de voorlopige saneringsregeling is effectief bij de inwerkingtreding van het bericht van herziening van het plan bedoeld in artikel 288 waarbij de vervanging bevestigd wordt. Afdeling 3. - Saneringsplannen per hydrografisch onderbekken

Art. R. 284. § 1. Een saneringsplan per hydrografisch onderbekken is een dossier bestaande uit een hydrografische kaart en een verslag over die kaart.

Het plan bestrijkt het gezamenlijke grondgebied van een hydrografisch onderbekken. Er bestaat een gedrukte en een numerieke versie van het plan en het verslag. § 2. De hydrografische kaart voldoet aan de volgende voorwaarden : - ze bestaat uit bladzijden op schaal 1/10.000 waarop het Noorden naar boven gericht staat; ze kan plaatselijk vergroot worden om het lezen te vergemakkelijken; - ze wordt met een algemene indexkaart aangevuld op een variabele schaal die het hydrografische onderbekken bestrijkt; - de achtergrond van het plan wordt weergegeven op achtstebladen ( op schaal 1/10 000) van het Nationaal Geografisch Instituut en d.m.v. schaduweringen; - de verschillende bladzijden waaruit de hydrografische kaart bestaat, voldoen aan de normen NBN 510 E04-012 en NBN E04-013; het formaat A0 is de maximale grootte; - de verschillende lijnen en verklarende teksten voldoen aan de voorschriften van de « SPGE ».

De hydrografische kaart vermeldt o.a. : 1° de grenzen van de hydrografische onderbekkens;2° de gemeentelijke grenzen;3° de afvoerwegen van het gewone oppervlaktewater en de kunstmatige afvoerwegen, waarbij een onderscheid tussen de waterwegen in de open lucht, de overwelvingen en de leidingen gemaakt wordt en de categorie en de afvoerrichting vermeld worden;4° de lokalisering van de waterwinningsgebieden en van de preventiegebieden bedoeld in de artikelen 171 tot en met 175 van het decreetgevende deel;5° de vermelding op het gewestplan van de voor verstedelijking bestemde gebieden en de bestemming ervan; 6° de agglomeraties waarin de gemeenschappelijke saneringsregeling van toepassing is, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen : - de agglomeraties met 2000 I.E. of meer; - de agglomeraties met minder dan 2000 I.E.; 7° de omtrekken waarin de autonome saneringsregeling van toepassing is met, in voorkomend geval, vermelding van de gemeentelijke autonome saneringsregeling;8° de omtrekken waarin de voorlopige saneringsregeling van toepassing is;9° de omtrekken waarin de ontwateringsverrichtingen verwezenlijkt worden; 10°de lokalisatie, met verwijzing naar het verslag bedoeld in § 3, van de andere gegevens waarvan de projectontwerper kennis heeft en die een invloed zouden kunnen hebben op de inzake afvalwaterzuivering te nemen beslissingen; 11° ter informatie, de ligging van de bestaande werken en van de werken gepland door de zuiveringsinstelling die instaat voor de opvang, het oppompen en de zuivering van het afvalwater;12° ter informatie, het bestaande en het aan te leggen afwateringsnetwerk. § 3. Het verslag betreffende de hydrografische kaart expliciteert en rechtvaardigt de op de kaart vermelde gegevens, de geplande maatregelen en de in aanmerking genomen opties.

Het verslag bevat de lijst van de zuiveringsstations voor de behandeling van het stedelijke afvalwater van agglomeraties met 2000 I.E. of meer en vermeldt de nominale grootte ervan.

Het verslag bevat een reeks beschikbare samenvattende gegevens i.v.m. : - de lengte van de bestaande, in een driejarenprogramma voorziene en nog aan te leggen afwateringsnetwerken; - de bevolking betrokken bij de verschillende saneringsregelingen, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de woningen die al dan niet op een afwateringsnetwerk aangesloten zijn; - de staat van het afwateringsnetwerk en het aansluitingspercentage per agglomeratie; - de woningen waarvan het afvalwater al dan niet gezuiverd wordt.

De in het verslag vermelde gegevens worden geactualiseerd bij de bijwerking bedoeld in artikel 289.

Art. R. 285. De Regering belast de « SPGE » met de uitwerking van het saneringsplan per hydrografisch onderbekken en met de herzieningen ervan. De « SPGE » laat het opstellen door de betrokken erkende zuiveringsinstellingen die onder haar verantwoordelijkheid en toezicht staan.

Alle gegevens i.v.m. de opstelling van het plan en van de herzieningen ervan wordt door de « SPGE » opgenomen in een gecoördineerd cartografisch document waarvan ze het beheer waarneemt. De « SPGE » legt het gecoördineerde cartografische document, de databank en de toepassingen betreffende het grondgebied dat hen aanbelangt, ter inzage van de erkende zuiveringsinstellingen.

Art. R. 286. § 1. Het voorontwerp van plan wordt uitgewerkt op basis van een analyse van de feitelijke en rechtstoestand op grond waarop de in de artikelen 277 tot en met 283 bedoelde saneringsregelingen berusten rekening houdende met de hierna bepaalde objectieve eigenschappen van de bedoelde agglomeraties of gebieden. § 2. De gemeenschappelijke saneringsregeling is van toepassing op de agglomeraties met 2000 I.E. of meer.

Ze is ook van toepassing op de agglomeraties met minder dan 2000 I.E. voor zover : - ze beschikken over een gemeenschappelijk zuiveringsstation of over een station waarvan de bouwopdracht op de datum van inwerkingtreding van dit besluit is toegewezen; - 75 % van de rioleringen aangelegd en in goede staat zijn of die toestand wordt bewaarheid krachtens artikel 283, § 1; - ecologische specificiteiten wettigen dat de agglomeratie aan de saneringsregeling onderworpen wordt. § 3. De autonome saneringsregeling is toepasselijk in de bebouwingsgebieden die niet onder § 2 van dit artikel vallen en die voldoen aan één van de volgende voorwaarden : - ze zijn opgenomen op het algemeen gemeentelijk afwateringsplan onder de benaming « dunbevolkte gebieden »; - de totale bevolking bedraagt minder dan 250 inwoners; - als de totale bevolking meer dan 250 inwoners bedraagt, is er geen groep van woningen met meer dan 250 inwoners waarvan de dichtheid hoger is dan 15 inwoners per 100 meter weg; - er zijn plaatselijke en meer bepaald ecologische specificiteiten die wettigen dat de agglomeratie aan de saneringsregeling onderworpen wordt.

De autonome saneringsregeling is ook van toepassing op alle woningen die buiten de voor verstedelijking bestemde gebieden gebouwd worden. § 4. De voorlopige saneringsregeling is van toepassing in de bebouwingsgebieden die niet onder de §§ 2 en 3 van dit artikel vallen hetzij wegens de heterogeniteit van de woondichtheid, hetzij wegens het onzekere karakter van de ontwikkeling ervan.

Art. R. 287. § 1. De Regering keurt het voorontwerp van saneringsplan goed per hydrografisch onderbekken en gelast de « SPGE » het planontwerp binnen 30 dagen voor advies voor te leggen aan de volgende instanties : - de gemeenten waar het in aanmerking genomen hydrografisch onderbekken gelegen is; - de betrokken eigenaars van een winning van tot drinkwater verwerkbaar water; - de riviercontracten betreffende het in aanmerking genomen hydrografisch onderbekken; - de bevoegde directoraten-generaal van het Ministerie van het Waalse Gewest.

Bovenvermelde instanties geven de « SPGE » advies binnen een termijn van 120 dagen. Als één van de instanties geen advies uitbrengt binnen die termijn, wordt het geacht gunstig te zijn.

Gedurende die termijn voeren de gemeenten, eventueel bijgestaan door de betrokken erkende zuiveringsinstelling, een openbaar onderzoek overeenkomstig de modaliteiten vastgelegd in artikel 43, § 2 en § 3, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium. § 2. Na afloop van de adviestermijn en nadat de « SPGE » een synthese van de eventuele adviezen van de geraadpleegde instanties heeft overgemaakt, legt de Regering het saneringsplan per hydrografisch bekken definitief vast. § 3. De datum van inwerkingtreding van het plan ligt vast in het besluit van de Regering tot goedkeuring van het saneringsplan per hydrografisch onderbekken. Het besluit wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Art. R. 288. § 1. Het saneringsplan per hydrografisch onderbekken wordt herzien : - als de gemeenschappelijke saneringsregeling door een autonome saneringsregeling vervangen wordt, of omgekeerd; - als de grenzen van de bebouwingsgebieden gewijzigd worden; - als de voorlopige saneringsregeling door een gemeenschappelijke of autonome saneringsregeling vervangen wordt. § 2. De « SPGE » wordt op verzoek van een gemeente, van een erkende zuiveringsinstelling of van ambtswege door de Regering belast met de gezamenlijke of gedeeltelijke herziening van het saneringsplan per hydrografisch onderbekken.

De « SPGE » laat ze uitvoeren door de betrokken erkende zuiveringsinstellingen die onder haar verantwoordelijkheid en toezicht handelen.

Het herzieningsdossier volgt de procedure bedoeld in artikel 287.

Art. R. 289. § 1. Het saneringsplan wordt : - gedeeltelijk herzien als een autonome saneringsregeling door de gemeentelijke autonome saneringsregeling vervangen wordt; - volledig herzien om de drie jaar om rekening te houden met de ontwikkelingen i.v.m. de saneringsregelingen, met name wat het netwerk van collectoren en rioleringen betreft. § 2. De bijwerkingen worden door de « SPGE » in de plannen opgenomen na het voorwerp te hebben uitgemaakt van een analyse door de betrokken erkende zuiveringsinstellingen. De bijwerkingen worden uitgevoerd volgens de principes bedoeld in artikel 285. § 3. De bijwerkingen van de plannen worden bij bericht in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Het bericht vermeldt het hydrografische onderbekken en, in voorkomend geval, de gebieden waarop de bijwerkingen betrekking hebben.

Het bericht vermeldt bovendien de plaatsen waar de documenten ter inzage liggen.

Art. R. 290. § 1. De « SPGE » verstuurt de goedgekeurde, herziene of bijgewerkte plannen binnen tien dagen na de bekendmaking naar de betrokken gemeenten en erkende zuiveringsinstellingen. § 2. De plannen en bijwerkingen kunnen gratis ingekeken worden op de maatschappelijke zetel van de « SPGE », bij het gemeentebestuur voor het gedeelte van het betrokken grondgebied of op de maatschappelijke zetel van de betrokken erkende zuiveringsinstellingen.

De gedigitaliseerde plannen en bijwerkingen kunnen ook ingekeken worden op de website van de « SPGE » http ://www.spge.be De afschriften van de plannen worden op schriftelijk verzoek aan de « SPGE » afgeleverd tegen de kostprijs van 10 per kaart, formaat A0, plus verzendingskosten. Dat bedrag wordt aan het indexcijfer der consumptieprijzen gekoppeld. Afdeling 4. - Maatregelen voor de vastlegging van het

afwateringskadaster Art. R. 291. De gemeente stelt met de hulp van de bevoegde erkende zuiveringsinstelling een diagnose van haar afwateringsnetwerken die aan een gemeenschappelijke sanering onderworpen worden. De diagnose heeft meer bepaald betrekking op de exacte staat van het netwerk en op het aantal aansluitingen erop. Ze wordt in dat opzicht als een saneringshandeling beschouwd.

De modaliteiten en kosten van het stellen van de diagnose worden tussen de partijen in het kader van de agglomeratie-overeenkomst vastgelegd. HOOFDSTUK VII. - werkingsregels van het Comité van deskundigen belast met de behandeling van de aanvragen tot erkenning van zuiveringssystemen Art. R. 292. Het Comité van deskundigen wordt belast met de behandeling en de beoordeling van de aanvragen tot erkenning van zuiveringssystemen.

Art. R. 293. Het mandaat van de deskundigen duurt vier jaar. Het begint te lopen vanaf de datum van kennisgeving van het besluit waarbij ze worden benoemd. Het kan verlengd worden.

De leden van het Comité kunnen elk ogenblik ontslagen worden als ze in de onmogelijkheid verkeren hun functie uit te oefenen, wegens een ernstige fout of bij verlies van de hoedanigheid waarin ze benoemd werden.

Wanneer het mandaat van een lid vóór de vervaldatum eindigt, benoemt de Minister een nieuw lid om het lopende mandaat te voleindigen.

De deskundigen moeten het vertrouwelijke karakter van de werkzaamheden in acht nemen.

Art. R. 294. Bij verhindering van de voorzitter wordt het Comité door het oudste lid van het Comité voorgezeten in afwachting van de aanwijzing van een nieuwe voorzitter door de Minister.

Art. R. 295. Het Comité beraadslaagt op geldige wijze als de meerderheid van de leden aanwezig is.

Als deze voorwaarde niet vervuld is, wordt het Comité opnieuw opgeroepen voor dezelfde agenda. Het beslist dan op geldige wijze, ongeacht het aantal aanwezige leden.

De beslissingen worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen. Elk lid is stemgerechtigd; bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Het Comité moet het vertrouwelijke karakter van de werkzaamheden in acht nemen.

Art. R. 296. Om zijn opdrachten te vervullen, wordt het Comité bijgestaan door personeel dat de vereiste kwalificaties heeft en erkend is voor zijn bevoegdheden inzake waterzuivering.

Art. R. 297. De zetel van het Comité is gevestigd in Verviers. De erkenningsaanvragen en briefwisselingen worden gericht aan het secretariaat van het Comité, meer bepaald aan het adres van de « Conseil économique et social de la Région wallonne » (Sociaal-economische raad van het Waalse Gewest). HOOFDSTUK VIII. - Behandeling van het stedelijk afvalwater Art. R. 298. § 1. Stedelijk afvalwater van agglomeraties waarvan de vuilvracht hoger is dan 2 000 ie, moet, vooraleer geloosd te worden, een secundaire behandeling ondergaan, tegen uiterlijk 31 december 2005 voor lozingen uit agglomeraties met 2 000 tot 10 000 ie. § 2. De lozing van stedelijk afvalwater van agglomeraties met een vuilvracht van meer dan 10.000 i.e. moet voorafgegaan worden door een tertiaire behandeling. § 3. Naast de bepalingen van de §§ 1 en 2 kan de Minister een strengere behandeling opleggen zodat het ontvangende water de kwaliteitsdoelstellingen kan halen.

Art. R. 299. Stedelijk afvalwater van agglomeraties waarvan de vuilvracht gelijk is aan of kleiner is dan 2 000 ie en dat in een opvangsysteem terechtkomt, moet, vooraleer geloosd te worden, uiterlijk 31 december 2005 een toereikende behandeling ondergaan.

Bij gebrek aan een strengere behandeling bepaald door de Minister als de kwaliteitsdoelstelling voor de ontvangende waterloop het vereist, of aan een door de Minister bepaalde minder vergaande behandeling als de ontvangende waterloop de kwaliteitsdoelstelling haalt, worden de in bijlage LII vermelde eisen geacht aan de toereikende behandeling te voldoen.

Art. R. 300. De opvangsystemen moeten zodanig ontworpen, gebouwd en onderhouden worden dat rekening wordt gehouden met het volume en de eigenschappen van het stedelijk afvalwater, dat lekkages worden voorkomen en dat de verontreiniging van het ontvangende water door overstorting van hemelwater wordt beperkt.

De maatregelen worden genomen op grond van de verdunningspercentages of de capaciteit in verhouding tot het debiet bij droog weer.

Voor agglomeraties waarvan de vuilvracht gelijk is aan of kleiner is dan 2000 ie, wordt het opvangsysteem, bij gebrek aan nauwkeurigere afmetingen, gedimensioneerd om tweemaal het debiet bij droog weer aan te voeren, berekend op basis van 180 liter per inwoner en per dag.

Art. R. 301. De gemeenschappelijke zuiveringsinstallaties worden zodanig ontworpen of aangepast dat de debieten kunnen worden gemeten en representatieve monsters van het inkomende afvalwater en het behandelde effluent kunnen worden verkregen.

De plaatsen voor de lozing van het gezuiverde water worden voor zover mogelijk zodanig gekozen dat het effect op de ontvangende water zo gering mogelijk is.

De in ie uitgedrukte belasting wordt berekend op basis van het gemiddelde van de maximale wekelijkse belasting die in de loop van het jaar in de gemeenschappelijke zuiveringsinstallatie terechtkomt, behalve ongebruikelijke situaties zoals zware regenval.

Art. r. 302. De gemeenschappelijke zuiveringsinstallaties die aan de in de artikelen 298 en 299 bedoelde eisen moeten voldoen, worden zodanig ontworpen, gebouwd, geëxploiteerd en onderhouden dat zij in normale weersomstandigheden een voldoende rendement kunnen hebben daar waar zij gevestigd zijn.

Bij het ontwerpen van deze installaties dient rekening te worden gehouden met de seizoenschommelingen van de belasting.

Art. R. 303. Lozingen van de in de artikelen 298 en 299 bedoelde gemeenschappelijke zuiveringsinstallaties worden overeenkomstig de in bijlage LIII vermelde procedures gecontroleerd.

De controles worden uitgevoerd door de bevoegde zuiveringsinstelling die daartoe de vereiste toestellen plaatst.

De resultaten van de controles worden ten minste drie jaar door de bevoegde zuiveringsinstelling bewaard.

De resultaten van de controles worden jaarlijks in de vorm van een synthese in een rapport opgenomen. Daartoe dient het in bijlage LIV vermelde formulier te worden gebruikt.

Het jaarlijkse rapport wordt aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, gezonden, uiterlijk op 31 maart van het jaar na dat waarop het betrekking heeft. HOOFDSTUK IX. - Controle op de individuele zuiveringssystemen Art. R. 304. § 1. De individuele zuiveringssystemen wordt gecontroleerd als volgt : 1° bij de aansluiting ervan wordt een controle uitgevoerd op grond waarvan het controleattest bedoeld in de uitvoeringsbesluiten van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning afgegeven wordt;2° in de voorziening voor de controle op het individuele zuiveringssysteem worden periodiek punctuele monsters genomen die representatief zijn voor het gezuiverde water dat geanalyseerd zal worden door een laboratorium erkend krachtens de bepalingen van artikel 62 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;3° er worden verschillende punctuele onderzoeken en verificaties op het terrein uitgevoerd om zich met name te vergewissen van de werking van het individuele zuiveringssysteem onder normale exploitatievoorwaarden. § 2. De monsternemingen en analyses vermeld in § 1, 2°, worden uitgevoerd volgens de modaliteiten omschreven in het bestek bedoeld in artikel 305, § 1, en tegen de volgende frequenties : 1° minstens één keer om de vijf jaar, te rekenen van de inbedrijfstelling van het individuele zuiveringssysteem voor systemen met een behandelingscapaciteit van 20 i.e. of minder; 2° minstens één keer per jaar voor individuele zuiveringssystemen met een behandelingscapaciteit tussen 20 en 100 i.e.; 3° minstens één keer per semester voor individuele zuiveringssystemen met een behandelingscapaciteit van 100 i.e. of meer; 4° minstens één keer per jaar en gedurende de maand waarin de grootste vuilvracht geproduceerd wordt, voor individuele zuiveringssystemen met een behandelingscapaciteit van 20 i.e. of meer wanneer de activiteit die huishoudelijk afvalwater produceert, seizoensgericht is.

Art. R. 305. § 1. De controlehandelingen zijn het voorwerp van dienstenopdrachten die de Minister toekent op grond van een bestek waarvan hij de verplichtingen bepaalt. Ze worden voor vijf jaar op de schaal van het hydrografische onderbekken georganiseerd en kunnen uitgevoerd worden door elk publiek- of privaatrechtelijk orgaan met referenties inzake de organisatie en de opvolging van controleprogramma's en/of waarvan de ervaring en de kennis inzake de zuiveringstechnieken bewezen kunnen worden.

Het programma van de controles wordt door het orgaan voorgesteld op grond van een door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, opgezette databank. § 2. De dienstverstrekkingen worden bezoldigd als volgt : a) voor een deel op grond van een jaarlijks forfaitair bedrag ter dekking van de administratieve kosten, de kosten voor de vorming en de bijscholing van het personeel belast met de controlehandelingen;b) voor een deel naar rato van de werkelijk uitgevoerde controlehandelingen op grond van de eenheidsprijs bepaald in de dienstenopdracht voor de verschillende soorten handelingen. § 3. De bij een controlehandeling betrokken exploitant van een individueel zuiveringssysteem wordt minstens vijf werkdagen op voorhand in kennis gesteld van de datum en het uur van het bezoek. § 4. De resultaten van de periodieke monsternemingen bedoeld in artikel 304, § 1, 2°, worden door het orgaan meegedeeld : 1° aan de exploitant van een individueel zuiveringssysteem binnen dertig dagen na de uitvoering van de controle.Wanneer de resultaten van de op een monster gevoerde analyses niet voldoen aan de emissienormen bedoeld in de besluiten tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, verzoekt het orgaan de exploitant van het systeem in hetzelfde schrijven om orde op zaken te stellen en binnen zes maanden, te rekenen van de datum van de eerste monsterneming, een nieuw eensluidend analyseresultaat, verkregen naar aanleiding van een door het orgaan uitgevoerde monsterneming, over te leggen om aan te tonen dat hij aan de normen voldoet; 2° aan de hand van een register van de verstrekte diensten, waarvan de administratie en de gemeenten gelegen in het gebied dat het voorwerp van de dienstenopdracht is, één exemplaar toegestuurd krijgen. Art. R. 306. § 1. De kosten voor de controlehandelingen bedoeld in artikel 304, § 1, zijn voor rekening van de begroting van het Waalse Gewest na overlegging van een door de controleinstelling opgestelde maandelijkse factuur. § 2. Als een controlehandeling niet tot een goed einde gebracht kan worden door de schuld van een aan de bij de controle betrokken persoon, beslist het orgaan dat de verblijfkosten i.v.m. het vruchteloze bezoek door bedoelde persoon gedragen worden tegen de overeenstemmende eenheidsprijs van de dienstenopdracht.

Art. R. 307. Onverminderd de bepalingen van artikel 305 mogen de in artikel 304, § 1, bedoelde controlehandelingen geheel of gedeeltelijk uitgevoerd worden door de volgende personen : 1°) voor alle handelingen en zonder kosten voor de persoon die het voorwerp van de controle uitmaakt, door de personeelsleden van de administratie die kunnen bewijzen dat ze technisch bevoegd zijn inzake zuivering en die daartoe door de inspecteur-generaal aangewezen worden; 2°) voor de controlehandelingen bedoeld in artikel 304, § 1, 1°, en tot de datum van kennisgeving van de dienstenopdrachten bedoeld in artikel 305, door de controleurs erkend krachtens de bepalingen van hoofdstuk V van het besluit van de Waalse Regering van 15 oktober 1998 houdende reglementering van de opvang van stedelijk afvalwater.

TITEL II. - Financiering van het beheer van de anthropische watercyclus HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen Art. R. 308. § 1. Voor de toepassing van deze titel dient te worden verstaan onder : 1° « besluiten ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning » : besluiten betreffende de integrale en sectorale voorwaarden die van toepassing op de individuele zuiveringssystemen;2° « camping-caravaning » : het gebruik voor de huisvesting door andere personen dan woonwagenbewoners en nomaden die als zodanig handelen, van één der volgende onderdak verschaffende verplaatsbare objecten : tent, toercaravan, stacaravan zonder verdieping, camper of elk ander analoog object die niet ontworpen zijn om voor permanente bewoning te dienen;3° "comité" : het comité van deskundigen belast met de behandeling van de dossiers betreffende de erkenning van individuele zuiveringssystemen;4° « verbruiker met betalingsmoeilijkheden » : de verbruiker vermeld op de in artikel 318 bedoelde lijst, overgemaakt door de leverancier aan het ocmw wegens het feit dat de verbruiker na afloop van de aanmaningstermijn niet in staat is zijn leidingwaterfactuur geheel of gedeeltelijk te betalen;5° « uitgaven inzake tegemoetkoming » : de uitgaven betreffende de financiële tegemoetkoming ten gunste van de verbruikers die moeilijkheden ondervinden om hun waterfactuur te betalen;6° « uitgaven betreffende de werking van de ocmw's » : de uitgaven betreffende de kosten voor de werking, de administratieve en personeelskosten van de ocmw's bij het beheren van de dossiers die onder het Sociaal waterfonds ressorteren;7° « uitgaven inzake technische verbeteringen » : de tussenkomsten van de leveranciers in het kader van de technische verbeteringen van de waterinstallaties van de verbruikers die in aanmerking komen voor de financiële tegemoetkoming in de betaling van hun waterfactuur;8° « uitgaven betreffende de werking van de 'SPGE'« : de uitgaven voor het beheer van het Sociaal waterfonds;9° « dierlijke meststoffen" : mest, aalt en gier; 10° "inwonerequivalent », afgekort, « I.E. » : vuilvrachteenheid die een biologisch afbreekbare organische belasting met een biochemisch zuurstofverbruik over vijf dagen (BZV5) van 60 g zuurstof per dag vertegenwoordigt; 11° « waterfactuur » : de factuur betreffende de dienstverstrekking inzake levering van distributiewater, in voorkomend geval vermeerderd met de kosten voor rappels en aanmaningen en met de verwijlinteresten;12° "mest" : vermenging van stalstro, urine en dierlijke uitwerpselen;13° « woning » : vaste installatie in de zin van artikel 84, § 1, van het Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium die stedelijk afvalwater loost;14° "aalt" : de zuivere uitwerpselen en urine;15° « algemeen gemeentelijk afwateringsplan" : het algemeen gemeentelijk afwateringsplan goedgekeurd door de Minister ter uitvoering van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 19 september 1991 tot vaststelling van de regelen voor de inrichting en de uitwerking van de algemene gemeentelijke afwateringsplannen;16° "saneringsplan per hydrografisch onderbekken" : het plan vastgesteld door de Waalse Regering overeenkomstig de artikelen 274 tot en met 291;17° gier" : uitsluitend urine of het vocht dat eventueel uit mest sijpelt;18° « individueel zuiveringssysteem" : individuele zuiveringseenheid, individuele zuiveringsinstallatie of individueel zuiveringsstation die de zuivering van huishoudelijk afvalwater geloosd door een woning of een groep woningen mogelijk maakt en de afvoering van het gezuiverd water in de voorwaarden bepaald bij de besluiten getroffen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;19° "belasting" : de belasting op lozingen van industrieel en huishoudelijk afvalwater;20° « kampeer- en caravaningterrein » : het terrein dat gebruikelijk of occasioneel bestemd is voor het beoefenen van camping-caravaning door meer dan tien personen tegelijk of waarop meer dan drie onder 2° vernoemde objecten opgesteld staan. HOOFDSTUK II. - Sociaal Waterfonds Afdeling 1. - Voorwerp en beheersmodaliteiten

Art. R. 309. Dit hoofdstuk regelt overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet een aangelegenheid bedoeld in artikel 128, § 1, ervan. Het is slechts op het grondgebied van het Franse taalgebied toepasselijk.

Art. R. 310. Het Sociaal waterfonds is het financieel mechanisme dat op het grondgebied van het Franse taalgebied tussenkomt ten gunste van de verbruikers die moeilijkheden ondervinden om hun waterfactuur te betalen.

Te dien einde wordt de opbrengst van de bijdragen in het Sociaal waterfonds voor vier uitgavencategorieën bestemd, namelijk : - 85 % voor de uitgaven inzake tegemoetkoming; - 9 % voor de uitgaven betreffende de werking van de ocmw's; - 5 % voor de uitgaven inzake technische verbeteringen; - 1 % voor de uitgaven betreffende de werking van de 'SPGE'.

Art. R. 311. § 1. De leveranciers, de 'SPGE' en de ocmw's dragen bij in de werking van het Sociaal waterfonds volgens de modaliteiten bedoeld in de onderstaande paragrafen. § 2. De leveranciers moeten : 1° bij het afsluiten van het boekjaar of van de begroting in hun rekeningen en begrotingen een voorschot identificeren voor de uitgaven inzake tegemoetkoming, één voor de uitgaven betreffende de werking van de ocmw's, één voor de uitgaven inzake technische verbeteringen en één voor de uitgaven betreffende de werking van de 'SPGE';2° jaarlijks uiterlijk 28 februari aan de SPGE een activiteitenrapport overmaken waarin hoe dan ook de volgende gegevens voorkomen : - het in m3 uitgedrukte watervolume gefactureerd voor het vorige jaar; - het bedrag van de gebruikte fondsen bestemd voor technische verbeteringen en de bestemming ervan; - het saldo van de bijdrage in het Sociaal waterfonds van het vorige jaar; 3° jaarlijks uiterlijk 31 maart aan de 'SPGE' : - op de rekening werkingskosten" 10% van het bedrag van de bijdrage storten dat hij verschuldigd is overeenkomstig artikel 240, 2° en 3°, van het decreetgevende deel; - op de rekening "saldo van de te bestemmen bijdrage" het saldo storten van de rekening "bijdrage in het Sociaal waterfonds", vastgelegd op 31 december van het vorige jaar; 4° jaarlijks uiterlijk 28 februari de volgende gegevens per gemeente aan de 'SPGE' meedelen : - het aantal meters; - het aantal verbruikers met betalingsmoeilijkheden meegedeeld het vorige jaar op basis van de lijsten bedoeld in artikel 318; - het aantal financiële tegemoetkomingen; - het gemiddelde bedrag van de verleende tegemoetkomingen; - het globaal aantal tegemoetkomingen. § 3. De 'SPGE' moet : 1° jaarlijks uiterlijk 15 maart : - op basis van de voor het voorafgaande jaar gefactureerde watervolumes het totaalbedrag van de bijdrage van elke verdeler in het Sociaal waterfonds bepalen voor het lopende jaar en het hen meedelen; - het bedrag bepalen van het bijkomende trekkingsrecht waarover elk ocmw beschikt, rekening houdende met het saldo van de te bestemmen bijdrage, en het aan de verdelers meedelen; 2° elk ocmw jaarlijks uiterlijk 31 maart kennis geven van : - het bedrag van het trekkingsrecht waarover het beschikt voor het lopende jaar; - het bedrag van het bijkomende trekkingsrecht waarover het beschikt, rekening houdende met het saldo van de te bestemmen bijdrage en - hem een bijgevoegde vragenlijst bezorgen, samen met het jaarverslag van het vorige jaar; 3° jaarlijks uiterlijk 30 april : - aan elk ocmw de werkingskosten betalen op de rekening "werkingskosten van de ocmw's"; - aan de verdelers het bedrag storten van het "saldo van de te bestemmen bijdrage", berekend overeenkomstig artikel 316, § 2; 4° na haar gewone algemene vergadering de Minister een jaarverslag overleggen waarin de volgende gegevens voorkomen : - het bedrag van de bijdrage in het Sociaal waterfonds dat het vorige jaar per verdeler beschikbaar was; - het bedrag van de bijdrage in het Sociaal waterfonds dat het vorige jaar per verdeler gebruikt werd; - het saldo van de bijdrage in het Sociaal waterfonds dat het vorige jaar per verdeler niet gebruikt werd; - het totaalbedrag van de overtollige saldi; - de bestemming van het overtollige saldo; - de bedragen betreffende de werkingskosten gestort aan de ocmw's; - de bedragen betreffende de werkingskosten van de 'SPGE'; - de bedragen bestemd voor de technische verbeteringen.

Het verslag wordt aan de Minister voorgelegd en een maand later aan de federatie van de ocmw's van de "Union des villes et communes de Wallonie" (Vereniging van de steden en gemeenten van Wallonië), alsook aan de verdelers en aan het Comité voor watercontrole. De Minister organiseert dan een evaluatievergadering tussen de vertegenwoordigers van de verdelers, van de 'SPGE', de ocmw's en het Comité voor watercontrole. § 4. Elk ocmw stuurt jaarlijks uiterlijk 31 mei de in § 3, 2°, bedoelde vragenlijst terug naar de 'SPGE'. De aldus ingezamelde gegevens worden opgenomen in het jaarverslag.

Art. R. 312. Elke verdeler vermeldt het bedrag van zijn bijdrage, dat door de 'SPGE' meegedeeld wordt krachtens artikel 311, § 3, 1°, in zijn begroting en in zijn rekeningen in de aparte rubriek "bijdrage in het Sociaal waterfonds".

Art. R. 313. Elk ocmw gevestigd op het territoriale ambtsgebied dat overeenstemt met het distributienet van de verdeler beschikt op de rekening of de begroting "bijdrage in het Sociaal waterfonds" over een trekkingsrecht om de uitgaven inzake tegemoetkoming te dekken.

Het trekkingsrecht van het ocmw wordt vastgelegd volgens onderstaande formule : C x 85 % x [80 %(cn C.P.A.S./cn distr)+15 %(di C.P.A.S./di distr)+ 5 % (r C.P.A.S./r distr)] waarbij : C : het totaalbedrag van de bijdrage van de verdeler in het Sociaal waterfonds voor het lopende jaar, door de 'SPGE' aan de verdeler meegedeeld krachtens artikel 4, § 3, 1°; cn C.P.A.S. : aantal verbruikers met betalingsmoeilijkheden vermeld op de lijsten die de verdeler het vorige jaar aan het ocmw heeft overgemaakt; cn distr : aantal verbruikers met betalingsmoeilijkheden voor het geheel van de ocmw's gevestigd op het territoriale ambtsgebied dat overeenstemt met het distributienet van de verdeler; di C.P.A.S. : aantal personen dat op 31 december van het voorlaatste jaar voor betrokken ocmw het recht op sociale integratie geniet; di verdeler : aantal personen dat op 31 december van het voorlaatste jaar voor de gezamenlijke ocmw's het recht op sociale integratie geniet op het territoriale ambtsgebied dat overeenstemt met het distributienet van de verdeler.

Als het grondgebied van een gemeente door verschillende verdelers bediend wordt, wordt het aantal personen dat het recht op sociale integratie geniet op het territoriale ambtsgebied van het distributienet van een verdeler berekend naar evenredigheid met het aantal meters van de verdeler t.o.v. het totaalaantal meters van de verdelers op het grondgebied van de gemeente; r C.P.A.S. : aantal meters aangesloten op het openbare waterdistributienet van de verdeler op het grondgebied van de gemeente; r distr : aantal meters aangesloten op het openbare waterdistributienet op het gezamenlijke grondgebied van de verdeler.

Art. R. 314. De sommen geconsigneerd in de rubriek "Fonds bestemd voor technische verbeteringen" dienen voor de tegemoetkoming in de uitgaven voor de technische verbeteringen uitgevoerd ten gunste van verbruikers met betalingsmoeilijkheden of die betalingsmoeilijkheden hadden de twee laatste jaren vóór de aanvraag om tegemoetkoming. Die technische verbeteringen kunnen o.a. bestaan in de aanpassing van de aansluitingsinstallaties, in de plaatsing van een debietbeperkende meter en in de opsporing van lekkages in de binneninstallatie van de verbruiker.

Art. R. 315. De forfaitaire tegemoetkoming in de werkingskosten van de ocmw's bedoeld in artikel 311, § 3, 3°, wordt berekend volgens onderstaande formule : Ct x 9 % x [90 % cn C.P.A.S./cn R + 5 %(di C.P.A.S./di R) + 5 % (R C.P.A.S./R)] waarbij : Ct : het totaalbedrag van de bijdrage van de verdelers in het Sociaal waterfonds voor het lopende jaar, door de 'SPGE' aan de verdelers meegedeeld krachtens artikel 4, § 3, 1°; cn C.P.A.S. : aantal verbruikers met betalingsmoeilijkheden meegedeeld het vorige jaar door de verdeler(s) die het grondgebied van de gemeente bedient (bedienen); cn R : aantal verbruikers met betalingsmoeilijkheden meegedeeld het vorige jaar door de verdelers aan de gezamenlijke ocmw's; di C.P.A.S. : aantal personen dat op 31 december van het voorlaatste jaar voor betrokken ocmw het recht op sociale integratie geniet; di R : aantal personen dat op 31 december van het voorlaatste jaar op het gezamenlijke grondgebied van het Gewest het recht op sociale integratie geniet;

R C.P.A.S. : aantal watermeters op het grondgebied van de gemeente van het ocmw;

R : aantal watermeters op het gezamenlijke grondgebied van het Gewest.

Art. R. 316. § 1. Het in artikel 311, § 3, tweede streepje, bedoelde saldo van de onder alle waterverdelers te bestemmen bijdrage wordt door de 'SPGE' op hun rekening "bijdrage in het Sociaal waterfonds" gestort zodat elk ocmw op dat saldo kan beschikken over een bedrag evenredig met het gebruik van zijn trekkingsrecht van het vorige jaar t.o.v. het totaalgebruik van het trekkingsrecht van de gezamenlijke ocmw's.

Dat bedrag wordt verminderd naar rato van het aantal aansluitingen bediend door elke verdeler als het grondgebied van een ocmw door verschillende verdelers bediend wordt. § 2. Het bedrag van het bijkomende trekkingsrecht waarover elk ocmw voor het jaar beschikt, wordt berekend volgens onderstaande formule : S x (udt C.P.A.S./udt C.P.A.S. R) waarbij : S : saldo van de te bestemmen bijdrage; udt C.P.A.S. : gebruik voor het vorige jaar van het trekkingsrecht van het ocmw; udt C.P.A.S. R : gebruik voor het vorige jaar van het trekkingsrecht van de ocmw's. Afdeling 2. - Modaliteiten inzake tegemoetkoming van het Fonds

Art. R. 317. § 1. In zijn herinneringsbrief wijst de verdeler de verbruiker op de mogelijkheid om de tegemoetkoming van het Sociaal waterfonds te genieten. § 2. Bij niet-betaling van de waterfactuur na afloop van de termijn die in de herinneringsbrief vermeld staat, stuurt de verdeler een aanmaningsbrief. § 3. De aanmaningsbrief bevat onderstaande tekst : « Als u moeilijkheden ondervindt om uw waterfactuur te betalen, dan kunt u terecht bij het ocmw van uw gemeente waar met u gezocht zal worden naar oplossingen om u te helpen de factuur geheel of gedeeltelijk via het Sociaal waterfonds te betalen.

Bij niet-betaling na afloop van de aanmaningstermijn maken wij uw dossier op eigen initiatief over aan het ocmw van uw gemeente.

Verwittig ons als u niet wenst dat uw dossier naar het ocmw van uw gemeente gestuurd wordt. In dat geval kan geen financiële tegemoetkoming via het Sociaal fonds verleend worden.

Uw gegevens zijn vertrouwelijk, het ocmw is gehouden tot het beroepsgeheim. » § 4. Als het Sociaal waterfonds de waterfactuur geheel of gedeeltelijk ten laste neemt, verwittigt de verdeler de verbruiker in een schrijven.

Art. R. 318. § 1. De verdeler bezorgt de ocmw's minstens één keer per maand een lijst met de personalia van de verbruikers met betalingsmoeilijkheden die zich vijftien dagen na de aanmaning niet hebben verzet tegen de verzending van hun gegevens. § 2. De ocmw's kunnen op eigen initiatief bij de verdeler tussenkomen om de tegemoetkoming van het sociaal fonds te vragen ten gunste van de verbruikers die betalingsmoeilijkheden zouden kunnen ondervinden vóór de opstelling van de lijst door de verdeler. § 3. Het ocmw kan bij de verdeler steeds inzage nemen van de gegevens betreffende het bedrag van het saldo van zijn trekkingsrecht, alsmede van de lijst van de tegemoetkomingen voor het lopende jaar.

Art. R. 319. De door de verdeler aan de ocmw's overgemaakte lijst bestaat uit een enig rekeningoverzicht dat voor elke nog niet volledig betaalde factuur de volgende gegevens bevat : - de naam en het adres van de verbruiker met betalingsmoeilijkheden; - de facturatiedatum; - het bedrag van de factuur; - het verschuldigde saldo, alsook de desbetreffende kosten.

Art. R. 320. § 1. Het ocmw beslist over de toekenning en het bedrag van de financiële tegemoetkoming overeenkomstig de bepalingen van artikel 242 van het decreetgevende deel. § 2. De tegemoetkoming van het Sociaal waterfonds in de betaling van de factuur van de verbruiker met betalingsmoeilijkheden wordt beperkt tot een jaarlijks bedrag van 175 euro.

Die drempel wordt verhoogd met 50 euro per persoon vanaf de vierde persoon die deel uitmaakt van het gezin van de verbruiker met betalingsmoeilijkheden.

Die bedragen worden jaarlijks op 1 januari geïndexeerd en op de euro afgerond op basis van de evolutie van de gezondheidsindex, met verwijzing naar de index van toepassing op 1 januari 2004. § 3. De beslissing van het ocmw i.v.m. een tegemoetkoming ten laste van het Sociaal fonds loopt niet vooruit op eventuele bijkomende of alternatieve maatregelen die aan de verbruikers met betalingsmoeilijkheden gesuggereerd kunnen worden. § 4. De verdeler kan, o.a. op verzoek van het ocmw, de technische verbeteringen uitvoeren die het meest geschikt zijn in bedoelde situatie of een specifieke meter plaatsen om het waterverbruik van gebruikers met betalingsmoeilijkheden te beperken en te reguleren. HOOFDSTUK III. - berekening, inning en invordering van de heffing op de winplaatsen van tot drinkwater verwerkbaar water en van de belasting op de winplaatsen van grondwater dat niet tot drinkwater verwerkbaar is Afdeling 1. - Berekening en inning van de heffing en van de belasting

Art R. 321. De kohieren vermelden : 1° de naam van het Gewest;2° de naam, de voornaam of de firmanaam van de heffing- of belastingplichtige en zijn adres;3° de verwijzing naar de artikelen 275 tot en met 316, 319, 420 en 421 van het decreetgevende deel;4° het bedrag van de heffing, de belasting of het voorschot;5° het bevel tot tenuitvoerlegging;6° het begrotingsartikel waarop de opbrengst van de heffing, de belasting of het voorschot wordt toegerekend;7° het volgnummer of het artikel van het kohier. Naast de in het eerste lid bedoelde gegevens vermelden de aanslagbiljetten van kohieren : a) de opeisbaarheidsdatum;b) de benaming en het adres van de dienst die belast is met de inning van de belasting. Art. R. 322. Als het bedrag van de voorschotten lager is dan 250 euro, mogen de aanbetalingen uitgesteld worden tot de datum van de uitbetaling van het saldo van de heffing of de belasting. Afdeling 2. - Invordering

Art. R. 323. Het bevelschrift bedoeld in artikel 267, derde lid, van het decreetgevende deel moet vergezeld gaan van een uittreksel van het artikel van het kohier betreffende de belastingplichtige en van een afschrift van het bevel tot tenuitvoerlegging.

Art. R. 324. Als het bedrag dat in hoofdsom en als interesten wordt teruggevorderd, niet hoger is dan 495,79 euro, kan de met de invordering belaste ambtenaar het bevelschrift bij ter post aangetekende brief overmaken.

Art. R. 325. De gedeeltelijke stortingen die ten gevolge van de betekening of de mededeling van een dwangschrift worden verricht, belemmeren de voortzetting van de vervolgingen niet.

Art. R. 326. Na afloop van de beveltermijn laat de met de invordering belaste ambtenaar tot de gedwongen tenuitvoerlegging overgaan.

Art. R. 327. Het uitvoerend beslag op onroerend goed is onderworpen aan de machtiging van de voor financiën bevoegde Minister.

De met de invordering belaste ambtenaar voegt de volgende stukken bij de machtigingsaanvraag : 1° een door de hypotheekbewaarder afgegeven certificaat van de inschrijvingen die de te verkopen goederen bezwaren;2° een staat met vermelding van : a) de naam van de belastingplichtige met betalingsachterstand;b) de aard en het bedrag van de in te vorderen heffingen, belastingen of voorschotten;c) de geschatte verkoopwaarde van voormelde goederen;d) het kadastrale inkomen;e) de ruw geschatte waarde van de goederen die worden aangerekend op het voorrecht van de gewestelijke Schatkist en waarop beslag is gelegd of zou kunnen worden gelegd. Art. R. 328. Als de onrechtstreekse vervolgingen betrekking hebben op een bedrag dat in hoofdsom en als interesten en accessoria teruggevorderd wordt en niet hoger is dan 495,79 euro, mag de met de invordering belaste ambtenaar overeenkomstig artikel 269, §§ 2 tot en met 4, van het decreetgevende deel handelen.

De betekening geldt als aanmaning met verzet op de inkomens, sommen en bezittingen van derden. Ze blijft geldig zolang de schuld niet vereffend is.

Het bericht bedoeld in artikel 1390 van het Gerechtelijk Wetboek wordt door de met de invordering belaste ambtenaar aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg overgemaakt binnen 24 uur nadat de aangetekende brief die als beslag onder derden geldt bij de post is afgegeven.

Art. R. 329. De met de invordering belaste ambtenaar maakt het eventuele overschot weer over aan de belastingplichtige.

Art. R. 310. Behalve de vervolgingskosten, berekend volgens de voorschriften die gelden voor de handelingen van de gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en commerciële zaken, zijn de volgende kosten ten laste van de belastingplichtige met betalingsachterstand : 1° de postkosten;2° de hypotheekkosten. In uitzonderingsgevallen kan de voor financiën bevoegde Minister de met de invordering belaste ambtenaar machtiging geven om de vervolgingskosten aan de instrumenterende deurwaarder voor te schieten.

De volgende kosten komen niet in aanmerking voor vereffening : 1° de kosten voor handelingen van gerechtsdeurwaarders die niet bewezen zijn aan de hand van originelen;2° de kosten voor vervolgingen die niet krachtens een voorafgaand bevelschrift ingesteld zijn. Hoofdstuk III. - Betalingen en kwijtscheldingen Art. R. 331. De heffing, de belasting en de voorschotten zijn betaalbaar in handen van de met de invordering belaste ambtenaar.

Art. R. 332. § 1. De heffing, de belasting en de voorschotten moeten worden betaald d.m.v. : 1° een stortings- of overschrijvingsformulier dat het opschrift "Redevances et contributions" ("Heffingen en belastingen") draagt;2° een postwissel ten gunste van de met de invordering belaste ambtenaar;3° een op voorhand gekruiste betaalcheque uitgeschreven ten gunste van de met de invordering belaste ambtenaar op een financiële instelling die aangesloten of vertegenwoordigd is bij een clearinginstelling van het land. In bijzondere gevallen kan de voor financiën bevoegde Minister instemmen met andere betalingswijzen. § 2. Voor de driemaandelijkse voorschotten of als hij het bij het aanslagbiljet gevoegde formulier niet gebruikt, moet de belastingplichtige het bedrag van het voorschot, de heffing of de belasting vermelden op zijn betalingsformulier. § 3. Behoudens bewijs van het tegendeel gelden de volgende stukken als betalingsbewijs : 1° voor stortingen en postwissels, de ontvangstbewijzen met de postdatum;2° voor overschrijvingen en cheques, de rekeningafschriften en de desbetreffende bijlagen. Als de voor financiën bevoegde Minister instemt met een andere betalingswijze, worden de bewijsstukken daarvoor door hem bepaald.

Art. R. 333. De betaling van de heffing of de belasting of van de desbetreffende voorschotten heeft uitwerking : 1° voor betalingen verricht in een postkantoor, door storting of met een wissel, op de op het document vermelde postdatum, die als schuldbevrijdende datum geldt;2° voor betalingen verricht met een betaalcheque, op de datum waarop de met de invordering belaste ambtenaar de cheque in ontvangst neemt;3° voor de in artikel 332 bedoelde betalingen en voor beslagopbrengsten, op de datum waarop de fondsen in de handen van de gerechtsdeurwaarder worden overgemaakt;4° voor overschrijvingen, op de datum van het rekeningafschrift van de met de invordering belaste ambtenaar, die als betalingsbewijs geldt. Als de voor financiën bevoegde Minister instemt met een andere betalingswijze, bepaalt hij de datum waarop de betaling uitwerking heeft.

Art. R. 334. Als de belastingplichtige het achterstallige bedrag dat hij wil vereffenen niet vermeldt, worden de betalingen eerst toegerekend op : 1° het bedrag in hoofdsom van de heffingen, de belastingen of de desbetreffende voorschotten die de met de invordering belaste ambtenaar wenst aan te zuiveren;2° de nalatigheidsinteresten betreffende de heffingen, belastingen of voorschotten die de met de invordering belaste ambtenaar wenst aan te zuiveren;3° diverse kosten, ongeacht de heffingen of belastingen waarop ze betrekking hebben. Art. R. 335. Alleen de met de invordering belaste ambtenaar heeft machtiging om termijnen toe te staan voor de betaling van heffingen, belastingen of desbetreffende voorschotten en om kwijtscheldingen te verlenen.

Art. R. 336. De heffing, de belasting of de desbetreffende voorschotten worden in ieder stadium van de berekening in euro uitgedrukt; de eurocentdelen worden op een hele eurocent naar boven of beneden afgerond al naargelang ze meer of minder dan dat bedrag bedragen.

Art. R. 337. Het model van het formulier voor de aangifte van de volumes en het verbruik van het ontnomen water is vastgesteld in bijlage LV. HOOFDSTUK IV. - Berekening, inning, invordering, vrijstelling en terugbetaling van de belasting op het lozen van industrieel en huishoudelijk afvalwater Afdeling 1. - Aangifte en berekening van de belasting

Art. R. 338. Krachtens artikel 367, § 1, moet elke belastingplichtige het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, jaarlijks alle op het vorige jaar slaande gegevens

verstrekken die nodig zijn voor de berekening van de belasting.

In afwijking van het eerste lid wordt een vrijstelling van aangifte verleend aan de belastingplichtigen die : 1° slechts huishoudelijk afvalwater lozen, met uitzondering van landbouwafvalwater;2° het totaalbedrag van de belasting vereffenen overeenkomstig artikel 305 van het decreetgevende deel. Voor zover ze het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, toekomen binnen de termijnen bedoeld in de artikelen 290 en 291 van het decreetgevende deel, worden onderstaande aangiften van rechtswege gelijkgesteld met de aangifte bedoeld in het eerste lid : 1° de aangifte, voor zover ze volledig en juist is, die de belastingplichtige bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, indient overeenkomstig de regelgeving voor de bescherming en de exploitatie van grondwater en tot drinkwater verwerkbaar water;2° de aangifte, voor zover ze volledig en juist is, die de belastingplichtige bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, indient overeenkomstig artikel 382;3° de aangifte, voor zover ze volledig en juist is, die de belastingplichtige bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, indient overeenkomstig de artikelen 289 tot en met 291 van het decreetgevende deel. Art. R. 339. De in artikel 338 bedoelde aangifte en de berekening van de belasting vallen onder de bepalingen van de artikelen 290 tot en met 297 van het decreetegevende deel.

Onderafdeling 2. - Inning van de belasting Art. R. 340. De openbare watermaatschappijen, hierna "verdelers" genoemd, worden belast met de inning van de belasting op het lozen van ander afvalwater dan industrieel afvalwater.

Art. R. 341. § 1. Onderstaande registers worden gedurende twee jaar door de verdelers bewaard : 1° een register van de belastingplichtigen die op hun voorzieningsnet aangesloten zijn, al is het maar tijdelijk, en waarin wordt aangegeven of ze al dan niet over een telsysteem beschikken;2° een register van de per kalenderjaar verzonden berichten voor de belastingbetaling;3° een register van de betaalde belastingen;4° een register van de onbetaalde belastingen waarin maandelijks de belastingbedragen worden opgenomen die geheel of gedeeltelijk verschuldigd blijven na afloop van een termijn van negentig dagen, die ingaat de dag waarop de verdeler het betalingsbericht verzendt. De verdelers bezorgen de met de invordering belaste ambtenaar uiterlijk de twintigste dag van elke maand een afschrift van het in 4° bedoelde register, dat wordt opgemaakt op de laatste dag van de maand vóór die van de verzending. § 2. Als ze erom verzocht worden, moeten de verdelers het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de Inspecteur-generaal van de Afdeling Thesaurie van het Ministerie van het Waalse Gewest, of de met dat ambt beklede ambtenaar, of de met de invordering belaste ambtenaar ter plaatse inzage geven van elk document dat nodig is voor de controle op de goede uitvoering van de verplichtingen die opgelegd worden krachtens de artikelen 275 tot en met 316, 319, 420 en 421 van het decreetgevende deel.

Onverminderd het recht van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de Inspecteur-generaal van de Afdeling Thesaurie van het Ministerie van het Waalse Gewest, of de met dat ambt beklede ambtenaar, of van de met de invordering belaste ambtenaar om mondelinge inlichtingen te vragen, moet elke verdeler, als hij erom verzocht wordt, hen binnen de maand na de aanvraag elk nuttig gegeven verstrekken, hetzij schriftelijk, hetzij d.m.v. een drager die gekozen wordt door de voor financiën en het waterbeleid bevoegde Ministers. § 3. De verdelers krijgen een vergoeding voor de gezamenlijke kosten die ze maken in het kader van de belastinginning. Daarbij wordt rekening gehouden met het aantal verzonden betalingsberichten en wordt hen een forfaitair bedrag van 1,3634 euro per betalingsbericht terugbetaald, excl. BTW. De in artikel 343, § 3, bedoelde factuur betreffende een verhoging of een vermindering van de belasting, de eventuele rappelbrieven en de tussenfacturen worden niet beschouwd als betalingsberichten die recht geven op een vergoeding.

Om de forfaitaire vergoeding te verkrijgen, bezorgt de verdeler de met de invordering belaste ambtenaar op dezelfde datum als die waarop de in artikel 343, § 1, bedoelde stortingen verricht worden, een aangifte van schuldvordering in drie exemplaren, behoorlijk getekend en waar en oprecht verklaard. De aangifte slaat op het geheel van de toegezonden betalingsberichten betreffende de betaalde belastingen waarvan de bedragen aan de met de invordering belaste ambtenaar worden overgemaakt, alsmede op het geheel van de toegezonden betalingsberichten betreffende de onbetaalde belastingen waarvan hij de afschriften in de loop van hetzelfde trimester heeft overgemaakt.

Na onderzoek van de aangifte van schuldvordering, wordt het goedgekeurde bedrag aan de verdeler betaald binnen 60 dagen na de storting die hij verricht heeft, voor zover de aangifte op dezelfde datum is ingediend. Deze termijn wordt verlengd met één dag per dag vertraging bij de indiening van de aangifte.

Van rechtswege en zonder aanmaning is interest verschuldigd tegen de wettelijke rentevoet, die begint te lopen op de dag na de vervaldag.

De voor financiën en het waterbeleid bevoegde Ministers bepalen welke gegevens op de aangifte van schuldvordering moeten worden vermeld.

Art. R. 342. De belasting die is ingevorderd op initiatief van de met de invordering belaste ambtenaar, moet betaald worden binnen twee maanden nadat hij het betalingsbericht heeft verzonden en uiterlijk 31 maart van het jaar na het aanslagjaar of van het jaar van de aanslag ambtshalve.

Art. R. 343. § 1. De verdelers innen het belastingbedrag zoals bedoeld in de bepalingen van de artikelen 284 tot en met 286 en 305 van het decreetgevende deel.

Uiterlijk de dertigste dag van de maand na elk trimester van het kalenderjaar maken ze het totaalbedrag van de gedurende het bedoelde trimester geïnde belastingen over aan de met de invordering belaste ambtenaar.

Bij elke storting bezorgen ze de met de invordering belaste ambtenaar op dezelfde datum een afschrift van het register van de betaalde belastingen dat op het bedoelde trimester slaat.

Onverminderd § 3, eerste lid, mogen de verdelers het belastingbedrag niet terugbetalen aan de belastingplichtigen, noch deze laatsten vrijstellen van de belastingbetaling. § 2. De verdelers vermelden het belastingbedrag in alle rappelbrieven die de belastingplichtige worden toegezonden vóór het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 341, § 1, 4°.

Ze bezorgen de met de invordering belaste ambtenaar uiterlijk de twintigste dag van de maand een afschrift van de onbetaalde belastingen dat is opgemaakt op de laatste dag van de maand vóór die van de verzending.

De met de invordering belaste ambtenaar zorgt voor de invordering van de onbetaalde belastingen, onverminderd het vierde lid.

Het totaalbedrag van de onbetaalde belastingen die naderhand worden geïnd door elke verdeler, wordt wekelijks overgemaakt aan de met de invordering belaste ambtenaar.

Als bewijs van elke storting bezorgen de verdelers de met de invordering belaste ambtenaar een afschrift van het register van de onbetaalde belastingen dat op de bedoelde week slaat en enkel geldt voor de belastingplichtigen voor wie de verdelers een storting verrichten en waarin bovendien de innings- of, bij gebreke hiervan, de verrekeningsdata worden vermeld.

De in het vorige lid bedoelde storting mag in geen geval gelijkgesteld worden met die bedoeld in § 1.

De met de invordering belaste ambtenaar kan de verdelers toestemming geven om de in deze paragraaf bedoelde verplichtingen binnen andere termijnen na te komen. § 3. Behalve voor belastingen die na afloop van de in artikel 341, § 1, 4° bedoelde termijn onbetaald blijven, hebben de verdelers machtiging om verhoogde of verminderde belastingbedragen te innen of terug te betalen na rechtzetting van een verkeerde berekening van de geleverde jaarlijkse waterhoeveelheid.

Voor onbetaalde belastingen maken de verdelers een nieuwe factuur op en bezorgen ze de met de invordering belaste ambtenaar maandelijks een afschrift van het register van de onbetaalde belastingen dat op de maand vóór die van de verzending slaat, en dat enkel geldt voor de belastingplichtigen voor wie een rechtzetting is uitgevoerd.

De met de invordering belaste ambtenaar zorgt voor de inning van het verschuldigde bedrag of voor de terugbetaling van het niet-verschuldigde bedrag.

De krachtens de §§ 1 en 2 overgemaakte afschriften van de registers van de betaalde en onbetaalde belastingen bevatten een uitvoerige omschrijving van de in deze paragraaf bedoelde verrichtingen voor het trimester en de maand waarop ze slaan.

Art. R. 344. De verdelers innen de belasting niet bij de belastingplichtigen als het product van de jaarlijks verbruikte waterhoeveelheid van de openbare voorziening, in m3 uitgedrukt door de eenheidsbelasting bedoeld in artikel 284 van het decreetgevende deel, hoger is dan of gelijk is aan het dubbele van het totaalbedrag van de belasting berekend door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, overeenkomstig de artikelen 283 en 286 van het decreetgevende deel en voor zover het minstens 2478,94 euro bedraagt.

Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, bezorgt de verdelers een lijst van de op hun net

aangesloten belastingplichtigen die de in het eerste lid bedoelde voorwaarden vervullen. Dit bericht geldt als richtlijn om de belasting niet meer te innen bij de belastingplichtigen die erin vermeld staan.

De richtlijn wordt geacht gekend te zijn vijftien dagen na de verzending van het bericht.

Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, bezorgt de verdelers de lijst van de op hun net

aangesloten belastingplichtigen die de in het eerste lid bedoelde voorwaarden niet meer vervullen. Dit bericht geldt als richtlijn om de belasting te innen bij de belastingplichtigen die erin vermeld staan en het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, voor elke belastingplichtige kennis te geven van de

gefactureerde waterhoeveelheid die niet belast is sinds 1 januari van het jaar vóór dat waarin het bericht is verzonden. De richtlijn wordt geacht gekend te zijn vijftien dagen na de verzending van het bericht.

Art. R. 345. De afschriften en stukken die de verdeler aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, of aan de met de invordering belaste ambtenaar moet bezorgen, worden via een elektronische drager overgemaakt, behoudens afwijking verleend door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, of de inspecteur-generaal van de Afdeling Thesaurie.

De technische specificaties van de bestanden en de overdrachtsmodaliteiten, die nader bepaald zullen worden door de voor financiën en het waterbeleid bevoegde Ministers, worden door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, of de inspecteur-generaal van de Afdeling Thesaurie bekendgemaakt uiterlijk drie maanden voor hun toepassing door de verdeler. Afdeling 2. - Berekening en inning van de belasting op het lozen van

industrieel afvalwater Art. R. 346. De kohieren vermelden : 1° de naam van het Gewest;2° de naam, de voornaam of de firmanaam van de belastingplichtige, alsmede zijn adres en de plaats waar het afvalwater wordt geloosd;3° de verwijzing naar de artikelen 275 tot en met 316, 319, 420 en 421 van het decreetgevende deel;4° het bedrag van de belasting, de grondslag ervan en het boekjaar waarop ze slaat;5° het bevel tot tenuitvoerlegging;6° het begrotingsartikel waarop de opbrengst van de belasting wordt toegerekend;7° het volgnummer of het artikel van het kohier. Naast de in het eerste lid bedoelde gegevens vermelden de aanslagbiljetten : 1° de opeisbaarheidsdatum;2° de benaming en het adres van de dienst die belast is met de berekening van de belasting. Art. R. 347. De kohieren worden opgemaakt door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, op de tijdstippen die het zelf bepaalt.

Ze worden vastgesteld door de voor het waterbeleid bevoegde Minister en uitvoerbaar verklaard door de inspecteur-generaal van de Afdeling Thesaurie of door de met dat ambt beklede ambtenaar.

Art. R. 348. De kohieren slaan op het begrotingsjaar dat loopt op de datum waarop ze uitvoerbaar worden verklaard.

Art. R. 349. De aanslagbiljetten worden aan de belastingplichtige verzonden zodra de kohieren uitvoerbaar worden verklaard.

De door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, opgemaakte berekeningsnota wordt bij het desbetreffende aanslagbiljet gevoegd. Afdeling 3. - Vrijstelling en terugbetaling

Art. R. 350. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, bezorgt de verdelers een driemaandelijkse lijst van de op hun net aangesloten belastingplichtigen die in aanmerking komen voor een vrijstelling, met de vermelding van de bedoelde voorzieningspunten. Dit bericht geldt als richtlijn om de belasting niet meer te innen bij de belastingplichtigen die erin vermeld staan. De richtlijn wordt geacht gekend te zijn vijftien dagen na de verzending van het bericht.

Art. R. 351. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, bezorgt de verdelers een driemaandelijkse lijst van de op hun net aangesloten belastingplichtigen die niet in aanmerking komen voor een vrijstelling, met de vermelding van de bedoelde voorzieningspunten. Dit bericht geldt als richtlijn om de belasting te innen bij de belastingplichtigen die erin vermeld staan en om voor elke belastingplichtige het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, kennis te geven van de niet-belaste gefactureerde waterhoeveelheid vanaf 1 januari van het jaar vóór dat waarin het bericht is toegezonden. De richtlijn wordt geacht gekend te zijn vijftien dagen na de verzending van het bericht.

Art. R. 352. § 1. Binnen drie maanden na de verzending van het dossier door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, betaalt de met de invordering belaste ambtenaar de

sommen waarop een belastingplichtige overeenkomstig artikel 307 van het decreetgevende deel recht heeft, van ambtswege terug, onder voorbehoud van het bewijs van de betaling van de bedragen waarvan de terugbetaling wordt gevraagd. § 2. Elke som die aan belastingplichtigen moet worden terugbetaald, kan zonder formaliteiten door de met de invordering belaste ambtenaar worden aangewend voor de aanzuivering van elke belasting in hoofdsom, interesten en kosten die door die belastingplichtigen verschuldigd is.

Als de belasting het voorwerp uitmaakt van bezwaren of beroepen en voor zover ze geen vaststaande en vlottende schuld is, wordt de aanwending als bewarende maatregel verricht.

Het door de met de invordering belaste ambtenaar verzonden bericht vermeldt de schulden voor de aanzuivering waarvan deze sommen worden aangewend. Afdeling 4. - Invordering

Art. R. 353. Als de belastingplichtige de belasting niet heeft betaald binnen de termijn en volgens de voorschriften bedoeld in de artikelen 301 of 306 van het decreetgevende deel, zendt de met de invordering belaste ambtenaar hem een bevelschrift toe waarbij hij wordt aangemaand tot betaling op straffe van uitvoering bij beslag.

Als het bedrag dat in hoofdsom en interesten wordt teruggevorderd, niet hoger is dan 495,79 euro, mag de met de invordering belaste ambtenaar het bevelschrift bij ter post aangetekende brief overmaken.

Het bevelschrift bedoeld in artikel 308, derde lid, van het decreetgevende deel moet vergezeld gaan van een afschrift van het kohierartikel dat op de belastingplichtige slaat en van een afschrift van het bevel tot tenuitvoerlegging.

Art. R. 354. De gedeeltelijke stortingen die naar aanleiding van de betekening of de mededeling van een dwangschrift worden verricht, zijn geen beletsel voor de voortzetting van de vervolgingen.

Art. R. 355. Na afloop van de beveltermijn laat de met de invordering belaste ambtenaar tot de gedwongen tenuitvoerlegging overgaan.

Art. R. 356. Het uitvoerend beslag op onroerend goed is onderworpen aan de machtiging van de voor financiën bevoegde Minister.

De met de invordering belaste ambtenaar voegt de volgende stukken bij de machtigingsaanvraag : 1° een door de hypotheekbewaarder afgegeven certificaat van de inschrijvingen die de te verkopen goederen bezwaren;2° een staat met vermelding van : a) de naam van de belastingplichtige met betalingsachterstand;b) de aard en het bedrag van de in te vorderen belastingen;c) de geschatte verkoopwaarde van voormelde goederen;d) het kadastrale inkomen;e) de ruw geschatte waarde van de goederen die worden aangerekend op het voorrecht van de gewestelijke Schatkist en waarop beslag is gelegd of zou kunnen worden gelegd. Art. R. 357. Als de onrechtstreekse vervolgingen betrekking hebben op een bedrag dat in hoofdsom en interesten en accessoria teruggevorderd wordt en niet hoger is dan 495,79 euro, mag de met de invordering belaste ambtenaar handelen overeenkomstig artikel 310, §§ 2 tot en met 4, van het decreetgevende deel.

De betekening geldt als aanmaning met verzet op de inkomens, sommen en bezittingen van derden. Ze blijft geldig zolang de schuld niet vereffend is. De betaling mag slechts na het verstrijken van de verplichtingen van derde t.o.v. de belastingplichtige gevorderd worden.

Het bericht bedoeld in artikel 1390 van het Gerechtelijk Wetboek wordt door de met de invordering belaste ambtenaar aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg overgemaakt binnen 24 uur nadat de aangetekende brief die als beslag onder derden geldt bij de post is afgegeven.

Art. R. 358. De met de invordering belaste ambtenaar maakt het eventuele overschot weer over aan de belastingplichtige.

Art. R. 359. Behalve de vervolgingskosten, berekend volgens de voorschriften die gelden voor de handelingen van de gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en commerciële zaken, zijn de volgende kosten ten laste van de belastingplichtige met betalingsachterstand : 1° de postkosten;2° de hypotheekkosten. In uitzonderingsgevallen kan de voor financiën bevoegde Minister de met de invordering belaste ambtenaar ertoe machtigen de vervolgingskosten aan de instrumenterende deurwaarder voor te schieten.

De volgende kosten komen niet in aanmerking voor vereffening : 1° de kosten voor handelingen van gerechtsdeurwaarders die niet bewezen zijn aan de hand van originelen;2° de kosten voor vervolgingen die niet krachtens een voorafgaand bevelschrift ingesteld zijn. Afdeling 5. - Betalingen en kwijtscheldingen

Art. R. 360. Onverminderd de artikelen 340 en 343 is de belasting betaalbaar in handen van de met de invordering belaste ambtenaar.

Art. R. 361. § 1. De belasting moet worden betaald d.m.v. : 1° een storting of een overschrijving op de rekening-courant van de met de invordering belaste ambtenaar of van de verdeler wanneer hij met de inning belast is;2° een postwissel ten gunste van de met de invordering belaste ambtenaar of van de verdeler als hij met de inning belast is;3° een op voorhand gekruiste betaalcheque uitgeschreven ten gunste van de met de invordering belaste ambtenaar of van de verdeler als hij met de inning belast is, op een financiële instelling die aangesloten of vertegenwoordigd is bij een clearinginstelling van het land. In bijzondere gevallen kan de voor financiën bevoegde Minister instemmen met andere betalingswijzen. § 2. Als hij het bij het aanslagbiljet of bij het betalingsbericht gevoegde formulier niet gebruikt, moet de belastingplichtige het bedrag van de belasting vermelden op zijn betalingsformulier. § 3. Behoudens bewijs van het tegendeel gelden de volgende stukken als betalingsbewijs : 1° voor stortingen en postwissels, de ontvangstbewijzen met de postdatum;2° voor overschrijvingen en cheques, de rekeningafschriften en de desbetreffende bijlagen. Als de voor financiën bevoegde Minister instemt met een andere betalingswijze, worden de bewijsstukken daarvoor door hem bepaald.

Art. R. 362. De betaling van de belasting heeft uitwerking : 1° voor betalingen verricht bij een postkantoor, door storting of met een wissel, op de op het document vermelde postdatum;2° voor betalingen verricht met een betaalcheque, op de datum waarop de met de invordering belaste ambtenaar de cheque in ontvangst neemt;3° voor de in de handen van een gerechtsdeurwaarder verrichte betalingen en voor beslagopbrengsten, op de datum waarop de fondsen in de handen van de gerechtsdeurwaarder worden overgemaakt;4° voor overschrijvingen, op de datum van het rekeningafschrift van de met de invordering belaste ambtenaar, die als betalingsbewijs geldt;5° voor de bij een verdeler verrichte betalingen, op de datum van zijn rekeningafschrift. Als de voor financiën bevoegde Minister instemt met een andere betalingswijze, bepaalt hij de datum waarop de betaling uitwerking heeft.

Art. R. 363. Als de belastingplichtige het achterstallige bedrag dat hij wil vereffenen niet vermeldt, worden de betalingen eerst toegerekend op : 1° het bedrag in hoofdsom van de belastingen die de met de invordering belaste ambtenaar wenst aan te zuiveren;2° de nalatigheidsinteresten betreffende de belastingen die de met de invordering belaste ambtenaar wenst aan te zuiveren;3° diverse kosten, ongeacht de belastingen waarop ze betrekking hebben. Art. R. 364. Als de belastingplichtige het achterstallige bedrag dat hij wil vereffenen niet vermeldt, worden de sommen die hij aan de verdelers stort, eerst toegerekend op het bedrag van de waterfactuur, met uitzondering van de eventuele kosten voorgeschoten door de verdelers naar aanleiding van de brieven van rappel en vervolgingen voor de invordering van de in de waterfacturen vermelde bedragen alsmede de desbetreffende interesten.

Art. R. 365. Alleen de met de invordering belaste ambtenaar heeft machtiging om termijnen toe te staan voor de betaling van de belasting en om kwijtscheldingen te verlenen.

Onverminderd artikel 343, § 3, heeft alleen hij machtiging om over te gaan tot de terugbetalingen en teruggaven als gevolg van de toepassing van de artikelen 275 tot en met 316, 319, 420 en 421 van het decreetgevende deel en van dit hoofdstuk.

Art. R. 366. De betalingen van de verdelers hebben uitwerking op de datum van het rekeningafschrift van de met de invordering belaste ambtenaar, dat als betalingsbewijs geldt.

Van rechtswege en zonder aanmaning is interest verschuldigd tegen de wettelijke rentevoet, die op de dag na de vervaldag in werking treedt. Afdeling 6. - Diverse bepalingen

Art. R. 367. § 1. De voor financiën en het waterbeleid bevoegde Ministers bepalen de vorm, inhoud en drager van de in dit besluit bedoelde registers, boeken en afschrifts. Ze bepalen het model van de aangifteformulieren. § 2. De betalingsberichten en aanslagbiljetten kunnen afzonderlijk gewag maken van de betalingen van de belastingen, heffingen of bijdragen bedoeld in de regelgeving voor de bescherming en de exploitatie van grondwater en tot drinkwater verwerkbaar water. § 3. Er mag slechts één enkel dwangschrift worden opgemaakt voor het geheel van de belastingen, heffingen of bijdragen die de belastingplichtige nog verschuldigd is op de dag waarop het toegezonden wordt.

Art. R. 368. Elke mededeling betreffende de aangifte en de controle alsmede de aanslagbiljetten en betalingsberichten wordt onder gesloten omslag overgemaakt aan de belastingplichtigen.

Art. R. 369. De belasting wordt in ieder stadium van de berekening in euro uitgedrukt; de eurocentdelen worden op een hele eurocent naar boven of beneden afgerond al naargelang ze meer of minder dan 0,5 eurocent bedragen.

Art. R. 370. Voor de vóór 1 april 2001 te betalen belastingen, : 1° wordt het dwangschrift geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de Secretaris-generaal van het Ministerie van het Waalse Gewest of door de met dat ambt beklede ambtenaar;2° worden de aanvragen om terugbetaling van het belastingbedrag ingediend bij exploot met dagvaarding voor het gerecht en meegedeeld aan het kabinet van de Minister-President van de Waalse Regering. HOOFDSTUK V. - Industrieel afvalwater Afdeling 1. - Technische opdrachten van de

"Société wallonne des eaux" (Waalse watermaatschappij, afgekort S.W.D.E.) Art. R. 371. De S.W.D.E. is belast met de uitvoering van de volgende technische opdrachten : 1° de echtheid van de technische gegevens vermeld in de in artikel 363 van het decreetgevende deel bedoelde aangiften nazien;2° een voorstel met betrekking tot de vaststelling van het aantal eenheden verontreinigende stoffen van de lozingen van industrieel afvalwater aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, onderwerpen;3° monsters met betrekking tot de lozingen van industrieel afvalwater nemen;4° de resultaten van de nodige chemische analyses aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, mededelen;5° de elementen aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, mededelen die het in de mogelijkheid stelt de in artikel 20 van het decreet voorziene ambtshalve aanslag toe te passen;6° elke technische of wetenschappelijke verrichting doorvoeren als aanvulling verzocht door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water. Afdeling 2. - Aangifteformulier voor de belasting op het lozen van

industrieel afvalwater Art. R. 372. Het model van het aangifteformulier voor de belasting op het lozen van industrieel afvalwater is in bijlage LVI vastgesteld.

Art. R. 373. Deze afdeling heeft geen betrekking op de belastingaangifte voor het lozen van industrieel afvalwater afkomstig van veehouderijen of -fokkerijen. Afdeling 3. - Bepaling van de reële gemiddelde waarden van de

parameters die tussenkomen in de berekening van de belasting op het lozen van industrieel afvalwater Onderafdeling 1. - Bepaling van de verontreinigende lasten N1, N2 en N3 A - Monsternemingen Art. R. 374. § 1. De belastingplichtige die opteert voor de bepaling van de reële gemiddelde waarden van de belastingparameters moet monsternemingen laten uitvoeren in verhouding tot de hoeveelheid industrieel afvalwater geloosd tijdens een periode van minstens 24 uren. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, bepaalt de duur van die periode en de frequentie van

de monsternemingen op grond van de voorzienbare veranderingen van de hoeveelheid en de kwaliteit van het geloosde industriële afvalwater.

Voor de bepaling van de verontreinigende last N1 vinden de monsternemingen plaats in de loop van de drukste maand van het jaar, waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat ze de maand is waarin : - hetzij de geloosde verontreinigende last het grootst is; - hetzij het bedrijf het meest actief is.

Indien het bedrijf bestaat uit verschillende departementen waarvan de aard van de activiteit en de periode waarin ze plaatsvindt duidelijk onderscheiden zijn, wordt het begrip "drukste maand" op ieder departement toegepast. § 2. De monsternemingen worden op kosten van de belastingplichtige op de in de lozingsvergunning bedoelde controlepunten door een erkend laboratorium uitgevoerd. Er mag gebruik worden gemaakt van de apparatuur van het bedrijf op voorwaarde dat een erkend laboratorium eerst heeft nagegaan of ze goed werkt.

Art. R. 375. § 1. Minstens acht dagen vccr de in artikel 374, § 2, bedoelde monsternemingen, stelt de belastingplichtige het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, in kennis van de dag en het uur waarop de monsterneming aanvangt om het in staat te stellen eventueel een afgevaardigde ter plaatse te sturen. § 2. Onder toezicht van de verantwoordelijke van het erkende laboratorium of van de afgevaardigde van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, laat de belastingplichtige, althans aan het begin en aan het einde van de monsterneming, overgaan tot de opmeting van de hoeveelheid water opgenomen door meettoestellen die aangesloten zijn op de leidingen voor watertoevoer en afvalwaterafvoer en, in voorkomend geval, tot de opmeting van het waterniveau in de verschillende tanks.

Op eigen initiatief verstrekt hij de verantwoordelijke van het erkende laboratorium de produktiecijfers van het bedrijf tijdens de periode van de monsternemingen alsmede alle inlichtingen over het representatieve karakter van de tijdens dezelfde periode gestorte hoeveelheid afvalwater.

De in de eerste en tweede leden bedoelde inlichtingen worden bij het verslag van het erkende laboratorium gevoegd.

De belastingplichtige voegt het verslag van het erkende laboratorium bij de aangifte die hij overeenkomstig de artikelen 289 tot en met 291 van het decreetgevende deel aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, richt. § 3. Tijdens de hele duur van de monsternemingen voert de afgevaardigde van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de controles uit die hij nuttig acht en verstrekt hij de verantwoordelijke van het laboratorium eventueel alle voor het goede verloop van de monsternemingen vereiste instructies.

B - Bepaling van de parameterswaarden Art. R. 376. De analyses worden uitgevoerd overeenkomstig de door het Belgisch Instituut voor Normalisatie bepaalde procedures of overeenkomstig de procedures bepaald door het "Institut scientifique de Service public (ISSEP)" en aan de hand van de richtlijnen van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water.

Als de belastingplichtige het bewijs levert dat de waarden van bepaalde parameters, rekening houdend met de aard van de binnen het bedrijf aangewende produkten en proc,d,s, slechts gelijk aan nul zijn of dicht bij de detectiegrens liggen, mag hij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, schriftelijk verzoeken om vrijstelling van de bepaling van de waarden van die parameters.

Art. R. 377. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, hoeft de tijdens een bijzondere vervuilingsfase opgemeten waarden niet langer in aanmerking te nemen indien die fase klaarblijkelijk een toevallig, niet repetitief en kortstondig karakter vertoont en niet te wijten is aan de permanente nalatigheid van de belastingplichtige.

C - Modaliteiten voor het in aanmerking nemen van de parameters Art. R. 378. § 1. Als het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, beschikt over het resultaat van de analyses uitgevoerd op verschillende voldoende representatief geachte monsters die op dezelfde loosplaats zijn genomen, wordt de verontreinigende last N1 bepaald op grond van de gemiddelde dagelijkse hoeveelheid en van het rekenkundige gemiddelde van de opgemeten waarden van de parameters S.S. en C.O.D. Indien de tijdens de periodes van monsternemingen geloosde hoeveelheid is opgemeten, neemt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, het gewogen gemiddelde van de opgemeten waarden van die parameters in aanmerking door aan ieder van hen een gewicht toe te kennen dat evenredig is met de geloosde hoeveelheid.

De gemiddelde dagelijkse hoeveelheid is gelijk aan die van de drukste maand van het jaar. § 2. De verontreinigende lasten N1 worden afzonderlijk per loospunt berekend. Indien het bedrijf zijn industrieel afvalwater echter op verschillende plaatsen loost waarvan minstens,,n 225 dagen per jaar wordt gebruikt, wordt elke loosplaats van dat type omgezet in een waterlozingspunt met dezelfde kenmerken, waar geloosd wordt tijdens een aantal dagen dat gelijk is aan het jaarlijks aantal dagen waarop een of andere lozing is vastgesteld. Daartoe wordt de gemiddelde dagelijkse hoeveelheid in omgekeerde verhouding tot de fictieve vermeerdering van het aantal loosdagen verminderd. De globale verontreinigende last N1 wordt verkregen door optelling van de met elk loospunt overeenstemmende verontreinigende lasten die aan de hand van de in artikel 279 van het decreetgevende deel bedoelde formule zijn vastgesteld. § 3. Als afvalwater wordt geloosd tijdens de periodes waar de activiteit van het bedrijf gelijk aan nul of zeer beperkt is, met een gemiddelde dagelijkse last die kleiner is dan 10% van de gemiddelde dagelijkse last geloosd tijdens de normale activiteitsperiodes van het bedrijf, hoeft het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, voor de bepaling van de verontreinigende last N1 niet langer rekening te houden met de buiten de normale activiteitsperiode van het bedrijf verrichte lozing.

Art. R. 379. Als het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, beschikt over het resultaat van de analyses verricht op verschillende monsters die op hetzelfde loospunt zijn genomen, worden de verontreinigende lasten N2 en N3 vastgesteld op basis van de jaarlijkse hoeveelheid geloosd industrieel afvalwater en van het rekenkundige gemiddelde van de opgemeten waarden van de parameters "zware metalen en voedingsstoffen". Als de tijdens de periodes van monsternemingen gestorte hoeveelheid is opgemeten, neemt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, het gewogen gemiddelde van de opgemeten waarden van

die parameters in overweging door aan ieder van hen een met de gestorte hoeveelheid evenredig gewicht toe te kennen.

De verontreinigende lasten N2 en N3 worden verkregen door optelling van de met ieder loospunt overeenstemmende verontreinigende lasten die aan de hand van de in artikel 6 van het decreet bedoelde formule zijn vastgesteld.

Onderafdeling 2. - Bepaling van de verontreinigende last N4 Art. R. 380. § 1. Het gemiddelde temperatuurverschil toegepast op de jaarlijkse hoeveelheid koelwater is gelijk aan het verschil tussen de gemiddelde temperatuur van het geloosde water en de gemiddelde temperatuur van het afgenomen water, zoals bepaald aan het begin van een onafgebroken temperatuuropneming. Het verschil kan eveneens overeenstemmen met het rekenkundige gemiddelde van de uurverschillen die tussen die twee temperaturen zijn gemeten.

De verontreinigende last N4 wordt verkregen door optelling van de met elk loospunt overeenstemmende verontreinigende lasten die aan de hand van de in artikel 279 van het decreetgevende deel bedoelde formule zijn vastgesteld.

De verontreinigende last wordt voor elk loospunt afzonderlijk berekend. § 2. De belastingplichtige moet tot de in § 1 bedoelde temperatuuropnemingen volgens de richtlijnen van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, laten overgaan.

Onderafdeling 3. - Algemene bepalingen Art. R. 381. De waarden van Q, Q1, Q2, S.S. en C.O.D. die rechtstreeks tussenkomen in de berekening van de verontreinigende lasten en zijn uitgedrukt in de bij de artikelen 275 tot en met 316, 319, 420 en 421 van het decreetgevende deel vastgestelde eenheden, worden op het hele aantal naar boven afgerond.

De waarden van Xi, Yi, Zi, N, P en ët die rechtstreeks tussenkomen in de berekening van de verontreinigende lasten en zijn uitgedrukt in de bij de artikelen 275 tot en met 316, 319, 420 en 421 van het decreetgevende deel vastgestelde eenheden, worden op het hele aantal naar boven afgerond.

De waarde van d, aantal zonder dimensie dat rechtstreeks tussenkomt in de berekening van de verontreinigende last, alsmede de waarden van N1, N2, N3 en N4, uitgedrukt in verontreinigende lasteenheden, worden op de tweede decimaal naar boven afgerond.

De in euro uitgedrukte bedragen van de belasting worden op de hogere eurocent afgerond. HOOFDSTUK VI. - Afvalwater afkomstig van veehouderijen en -fokkerijen Art. R. 382. Het in artikel 290 van het decreetgevende deel bedoelde aangifteformulier dat met name de gegevens bevat op grond waarvan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de industriële of huishoudelijke categorie van het geloosde afvalwater kan bepalen, wordt opgemaakt op basis van het in bijlage LVIII. Art. R. 383. Wanneer de vervuilende last van dierlijke meststoffen wordt verspreid naar verhouding van maximum 45 eenheden per ha, wordt het afvalwater uit de landbouw gelijkgesteld met huishoudelijk afvalwater.

De vervuilende last wordt bepaald door de in bijlage 3 van het decreetgevende deel vastgestelde eenheden toe te passen op grond van het aantal dieren in elke categorie.

Als de dierlijke meststoffen geheel of gedeeltelijk op terreinen van derden worden verspreid, wordt de oppervlakte van deze terreinen in aanmerking genomen voor de bepaling van de per ha verspreide vervuilende last, voor zover de belastingplichtige bij het in artikel 382 bedoelde aangifteformulier de verspreidingsattesten voegt die door derden zijn opgemaakt aan de hand van het in bijlage LX bedoelde formulier.

Art. R. 384. § 1. De belasting op lozingen van met huishoudelijk afvalwater gelijkgesteld afvalwater uit de landbouw moet niet betaald worden door bedrijven die aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° opslag van dierlijke meststoffen : a) de veehouderijen zijn voorzien van een waterdichte tank voor de opslag van aalt en gier, of zijn zodanig gebouwd dat het mestvocht niet uit de stalruimten kan wegvloeien;b) de tanks en de veehouderijen zijn niet aangesloten op een openbare riolering, noch op gewoon oppervlaktewater, een kunstmatige afwateringsweg voor regenwater, een zinkput of een daarmee gelijkgestelde put, noch rechtstreeks op grondwater;c) binnen het bedrijf wordt het uit de stal gehaalde mest in een waterdichte ruimte opgeslagen en wordt het vocht hetzij in een gierput opgevangen, hetzij door een materie opgezogen die over het land kan worden verspreid;het bedrijf kan uitgerust worden met een apparatuur voor de scheiding van regenwater en gier; d) de tanks en putten voor de opslag van vloeibare meststoffen zijn niet voorzien van een overloop en het voortbrengsel van hun ruiming wordt volledig over het land verspreid;2° dierlijke meststoffen worden verspreid overeenkomstig de artikelen 188 tot en met 232. § 2. Een belastingvrijstelling kan enkel toegestaan worden voor lozingen van met huishoudelijk water gelijkgesteld afvalwater uit de landbouw waarvan het volume maximum 2,5 m3 per eenheid geproduceerde vervuilende last bedraagt. § 3. Om een belastingvrijstelling te genieten moet de belastingplichtige : 1° in het aanvraagformulier, dat is opgemaakt op grond van het in bijlage LIX bedoelde formulier, op zijn erewoord verklaren dat hij aan de vrijstellingsvoorwaarden voldoet;2° het in artikel 382 bedoelde aangifteformulier behoorlijk invullen;3° beide formulieren uiterlijk 31 maart van het jaar na dat van de lozing terugsturen naar het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water. § 4. De belastingplichtige die een deel van zijn meststoffen op terreinen van derde-landbouwers verspreidt of laat verspreiden, en die zelf voldoet aan de in § 1 bedoelde voorwaarden, kan de belastingvrijstelling genieten indien de betrokken derden : - de in § 1 vermelde vrijstellingsvoorwaarden vervullen als ze zelf een veehouderij of -fokkerij exploiteren en, in het tegenovergestelde geval, de in § 1, 1°, b), d) en 2°, bedoelde voorwaarden als de aangevoerde meststoffen voorlopig opgeslagen zijn vooraleer ze verspreid worden; - de in § 5 bedoelde ambtenaren controles laten uitvoeren binnen hun eigen bedrijf; - aan de hand van het in bijlage 4 bij dit besluit bedoelde formulier een verklaring op erewoord afleggen, die bij het in artikel 2 bedoelde aangifteformulier te voegen is. § 5. De met een technisch ambt belaste ambtenaren en contractuelen die aangesteld zijn bij de Directie Belastingen en Heffingen van de Afdeling Water of Leefmilieupolitie van het Directoraat-generaal

Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest, zijn gemachtigd om ter plaatse na te gaan of de belastingplichtige voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de belastingvrijstelling. § 6. De belastingplichtige die een vrijstellingsmaatregel geniet, is gehouden het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, onmiddellijk te verwittigen zodra hij niet meer voldoet aan de in de §§ 1 en 4 bedoelde voorwaarden.

Art. R. 385. Voor personen die afvalwater uit de landbouw lozen, de in artikel 384 bedoelde vrijstellingsvoorwaarden niet vervullen en de totale hoeveelheid afgetapt water niet d.m.v. een teller kunnen bepalen, wordt het volume op grond waarvan het bedrag van de belasting wordt berekend, verkregen door de optelling van het vermoedelijke verbruik van het gezin, te weten 100 m3, en het geschatte verbruik van de veestapel, vastgesteld op 1,8 m3 per eenheid vervuilende last.

Er wordt verondersteld dat het totaalvolume afgetapt water niet d.m.v. een teller wordt gemeten wanneer het kleiner is dan 1,2 m3 per eenheid vervuilende last. HOOFDSTUK VII.- Vrijstelling van de belasting op het lozen van ander afvalwater dan industrieel afvalwater Art. R. 386. De publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die het huishoudelijk afvalwater dat ze produceert of voor behandeling opvangt, zelf zuivert in een individueel zuiveringssysteem dat het voorwerp is geweest van een aangifte of een milieuvergunning, kan in aanmerking komen voor de vrijstelling van de belasting op het lozen van ander afvalwater dan industrieel afvalwater onder de volgende voorwaarden : 1° wanneer het huishoudelijk afvalwater gezuiverd wordt d.m.v. een systeem erkend krachtens de artikelen 401 tot en met 407, wordt de vrijstellingsprocedure bedoeld in artikel 388 opgestart door het enige formulier waarvan sprake in artikel 387 bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, in te dienen; 2° wanneer het huishoudelijk afvalwater gezuiverd wordt d.m.v. een niet-erkend systeem geïnstalleerd na de datum van inwerkingtreding van de integrale exploitatievoorwaarden voor individuele zuiveringseenheden en -installaties, wordt de vrijstellingsprocedure bedoeld in artikel 388 opgestart door het enige formulier waarvan sprake in artikel 387 aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, in te dienen; 3° wanneer het huishoudelijk afvalwater gezuiverd wordt d.m.v. een systeem geïnstalleerd vóór de datum van inwerkingtreding van de besluiten tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, begint de vrijstellingsprocedure bedoeld in artikel 388 te lopen na kennisgeving van de aangifte of van de milieuvergunning en voor zover de periodieke controle bedoeld in artikel 304, § 1, 2°, erop wijst dat voldaan wordt aan de lozingsvoorwaarden waarin die besluiten voorzien.

Art. R. 387. De begunstigde van de vrijstelling bezorgt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de gegevens op grond waarvan hij zijn recht op vrijstelling kan uitoefenen. Daartoe maakt hij gebruik van het enige formulier waarvan de inhoud en het model door de Minister bepaald worden.

Het enige formulier bevat alle gegevens op grond waarvan de exploitant van een individueel zuiveringssysteem slechts één aanvraag moet indienen om vrijgesteld te worden van de belasting en om de premie voor de installatie van een individueel zuiveringssysteem te verkrijgen. Het enige formulier en een praktische gids liggen ter inzage van de gemeentediensten.

Het enige formulier bevat met name : 1° de identificatie van de exploitant van het individuele zuiveringssysteem, samen met zijn inschrijvingsnummer in het gemeentelijk register van aangiften en milieuvergunningen;2° de identificatie van de begunstigde van de aangevraagde vrijstellingsmaatregel of van de verschillende begunstigden in geval van gegroepeerde autonome sanering;3° de identificatie van de begunstigde van de premie voor de installatie van een individueel zuiveringssysteem of van de verschillende begunstigden in geval van gegroepeerde autonome sanering;4° de gegevens op grond waarvan het premiebedrag kan worden bepaald wanneer de toekenningsvoorwaarden vervuld zijn. Dat formulier gaat vergezeld van de volgende documenten : a) één exemplaar van het controleattest opgemaakt door de controleur die daartoe gemachtigd is krachtens de bepalingen van dit besluit;b) als het geïnstalleerde systeem niet erkend is, één exemplaar van het conformiteitsattest opgemaakt door de leverancier of de installateur van het individuele zuiveringssysteem overeenkomstig het model bedoeld in de besluiten tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, en het dossier - of de referenties van het dossier - overgelegd door de fabrikant van het systeem met opgave van een volledige technische beschrijving alsmede de concrete referenties inzake prestatievermogen die in situ op het grondgebied van het Waalse Gewest verifieerbaar zijn;c) als het huishoudelijk afvalwater geproduceerd wordt vanaf water opgenomen bij de distributie van openbaar drinkwater : een afschrift van het laatste betalingsbericht van de waterverdeler aan de hand waarvan bedoelde aansluiting(en) geïdentificeerd kan (kunnen) worden;d) een voor eensluidend verklaard afschrift van de facturen betreffende de werken voor de installatie van het individuele zuiveringssysteem. Art. R. 388. Als de vrijstellingsvoorwaarden werkelijk vervuld zijn en als het huishoudelijk afvalwater geproduceerd wordt vanaf water opgenomen bij de distributie van openbaar drinkwater, wordt de openbare verdeler binnen dertig dagen na ontvangst van het in artikel 387 bedoelde volledige dossier door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water,verzocht de belasting op de vanaf bedoelde aansluiting(en) opgenomen volumes niet meer voor rekening van het Waalse Gewest te innen, meer bepaald met ingang van de factureringsperiode die volgt op de datum van kennisgeving.

Art. R. 389. Onverminderd de toepassing van de voorziene administratieve sancties wordt het recht op vrijstelling van de belasting opgeschort wanneer het resultaat van de controle niet voldoet aan de emissienormen en binnen zes maanden niet teniet gedaan wordt door een nieuwe controle waaruit blijkt dat de monsterneming conform is.

In dat geval is de verdeler de belasting verschuldigd voor de gezamenlijke kubieke meters bedoeld in de factureringsperiode. Als de nieuwe monsterneming aan de normen voldoet, wordt vrijstelling van de belasting toegekend vanaf de volgende factureringsperiode die volgt op het tijdstip waarop het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de verdeler informeert dat het resultaat aan de normen voldoet. HOOFDSTUK VIII. - Ruiming van septische putten en van gelijksoortige zuiveringssystemen en slijkverspreiding Art. R. 390. De ruiming van septische putten of van gelijksoortige zuiveringssystemen mag enkel door erkende ruimingsdiensten verricht worden.

De Minister kan de erkenning toekennen aan elke ruimingsdienst die om deze erkenning verzoekt.

De erkenning wordt verleend voor een periode van maximum acht jaar. Na het verstrijken van die periode moet de ruimingsdienst een nieuwe aanvraag tot erkenning indienen.

Art. R. 391. De aanvraag tot erkenning dient bij aangetekende brief bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, te worden ingediend.

Op straffe van niet-ontvankelijkheid moet de aanvraag de volgende inlichtingen bevatten : 1° de identiteit en de rechtstoestand van de aanvrager;2° zijn woonplaats of het adres van de maatschappelijke zetel;3° het inschrijvingsnummer in het BTW-register;4° het inschrijvingsnummer in het handelsregister;5° een fotocopie van de immatriculatiekaart van elk voertuig;6° voor elk voertuig, een fotocopie van het door het centrum voor technische automobielinspectie afgegeven attest;7° het adres van de gebruikelijke garage van elk voertuig;8° een nota die voor elk gebruikt voertuig de technische kenmerken van de tank en van de in artikel 392 bepaalde accessoires vermeldt. Art. R. 392. Elk door een erkende ruimingsdienst gebruikt voertuig moet uitgerust zijn met een hermetische tank voorzien van : 1° een opening die een vlotte reiniging mogelijk maakt;2° een volumemeter;3° een vacuümpomp of een volumetrische pomp;4° een afsluiter die de zuiging en de wegpersing toelaat;5° een vacuümbrekersklep;6° een overdrukklep. Art. R. 393. De Minister beslist over de bij hem ingediende erkenningsaanvraag en betekent zijn beslissing bij aangetekende brief aan de ruimingsdienst uiterlijk drie maanden nadat het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de aanvraag heeft ontvangen. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, bevestigt de ontvangst van de aanvraag.

Elke bijkomende inlichtingsaanvraag van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, schort deze termijn op gedurende de periode begrepen tussen de verzendingsdatum van de aanvraag en de ontvangstdatum van het antwoord.

Art. R. 394. Elke wijziging van één van de elementen van de in artikel 391, tweede lid, bepaalde aanvraag moet onmiddellijk door de ruimingsdienst aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, medegedeeld worden.

Art. R. 395. Elke tank gebruikt bij de ruiming van een septische tank of een gelijksoortig zuiveringssysteem mag geen andere stoffen dan slijk bevatten.

Wanneer de gebruikte tank reeds voor het vervoer van andere stoffen dan slijk werd gebruikt, moet hij zorgvuldig gereinigd en uitgespoeld worden alvorens voor de ruiming van septische putten of van gelijksoortige zuiveringssystemen te worden gebruikt.

Art. R. 396. De erkende ruimingsdienst verwijdert het slijk met één van de volgende procédés : 1° door afgifte van het slijk aan een zuiveringsstation voor zover het technisch in staat is het slijk te ontvangen;2° door afgifte van het slijk aan een landbouwer met het oog op de verspreiding ervan;3° door overbrenging van het slijk naar een ander gebied dan het Waalse Gewest, voor zover het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, zoals vermeld in artikel 399 op de hoogte van de bestemming van het slijk wordt gebracht. Art. R. 397. De ruimingsdienst mag het slijk enkel aan een landbouwer afgeven indien deze een bemestend potentieel onder de vorm van dierlijke uitwerpselen bezit dat kleiner is dan of gelijk aan tien eenheden van groot vee.

De slijkverspreidingen zijn slechts toegelaten om in de fysiologische behoeften van de betrokken plantsoort te voorzien en voor zover de jaarlijks totale stikstofhoudende inbreng nooit 400 kg/ha overschrijdt.

De landbouwer mag het slijk enkel op één derde van de ploegbare oppervlakte van zijn bedrijf verspreiden. Op die oppervlakte mag hij jaarlijks maximum twintigduizend liter slijk per hectare verspreiden.

Slijkverspreiding is op groenteteelt verboden.

Het absorptievermogen van de grond mag nooit overschreden worden.

Dat vermogen wordt als overschreden geacht te zijn wanneer het slijk meer dan 24 uur stagneert of wanneer een sijpeling buiten de verspreidingszone voorkomt.

Wanneer de gemiddelde helling steiler is dan 6 % is slijkverspreiding verboden op een grond die niet met vegetatie bedekt is, behalve indien het slijk op de dag van de verspreiding met de grond wordt vermengd.

Slijkverspreiding is verboden op minder dan 10 meter van de oeverkruin van een waterloop of van een sloot.

Met ingang van 1 november tot en met 1 maart is slijkverspreiding verboden op gronden die niet met vegetatie of plantresten bedekt zijn, behalve indien het slijk op de dag van de verspreiding met de grond wordt vermengd.

Slijkverspreiding is verboden op een sedert meer dan 24 uur permanent bevroren bodem.

Art. R. 398. Een vervoerdocument waarvan het model in bijlage LXII is bepaald, wordt voor elk voertuig in drievoud opgemaakt.

Het vervoerdocument wordt aan boord van het voertuig bewaard en na elke ruiming ingevuld.

Aan het einde van elk kwartaal stuurt de erkende ruimingsdienst een exemplaar van de tijdens het vorige kwartaal opgemaakte vervoerdocumenten naar het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water.

Art. R. 399. De naam en het adres van de ruimingsdienst dienen op de voertuigen te worden vermeld.

Art. R. 400. De erkenning kan opgeschort worden indien de ruimingsdienst één van de bepalingen van dit besluit niet in acht neemt. In geval van recidive wordt de erkenning ingetrokken.

Elke beslissing houdende opschorting of intrekking van de erkenning wordt bij aangetekende brief aan de ruimingsdienst betekend. HOOFDSTUK X. - Installatiepremie voor een individueel zuiveringssysteem Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. R. 401. Binnen de perken van de kredieten daartoe uitgetrokken op de begroting van het Waalse Gewest en onder de voorwaarden vastgesteld bij dit hoofdstuk, kent de Minister een premie toe aan elke publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die op eigen kosten een individueel waterzuiveringssysteem dat beantwoordt aan de voorwaarden bepaald in de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning installeert in een woning of een groep woningen die opgetrokken zijn vóór de datum van goedkeuring of van wijziging van het algemeen gemeentelijk afwateringsplan of van het saneringsplan per hydrografisch onderbekken waardoor zij ondergebracht zijn in : a) een individueel waterzuiveringsgebied in het algemeen gemeentelijk afwateringsplan of in een zelfstandig saneringsstelsel in het saneringsplan per hydrografisch onderbekken;b) een collectief waterzuiveringsgebied in het algemeen gemeentelijk afwateringsplan of in een collectief saneringsstelsel in het saneringsplan per hydrografisch onderbekken indien zij in aanmerking komen voor een afwijking van de verplichting tot aansluiting op een riolering die gedekt is door een milieuvergunning. De premie dekt niet het eventuele aandeel van de vuilvracht voortvloeiend uit de beoefening van een handels- of industriële activiteit of van een vrij beroep.

De Minister kan slechts één enkele premie per geïnstalleerd individueel waterzuiveringssysteem toekennen.

Art. R. 402. § 1. Het bedrag van de premie bedraagt voor de individuele waterzuiveringssystemen die gedimensioneerd zijn om een vuilvracht te behandelen die gelijk is aan of groter is dan vijf equivalenten-inwoners en voor de eerste schijf : 1° 500 euro voor de niet-erkende systemen met een capaciteit lager dan 100 EI; 2° 1.500 euro voor de niet-erkende systemen met een capaciteit gelijk aan of hoger dan 100 EI; 3° 2.500 euro voor de krachtens de bepalingen van afdeling II erkende systemen; 4° 3.125 euro voor de krachtens de bepalingen van afdeling II erkende systemen indien de afvoer van het gezuiverde water via bodeminfiltratie gebeurt, zinkputten uitgezonderd, gemachtigd bij de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

De premie bedoeld in § 1, 1°, wordt vermeerderd met een bedrag van 75 euro per bijkomende equivalent-inwoner.

De premie bedoeld in § 1, 2°, wordt vermeerderd met een bedrag van 225 euro per bijkomende equivalent-inwoner.

De premie bedoeld in § 1, 3° en 4°, wordt vermeerderd met een bedrag van 375 euro per bijkomende equivalent-inwoner.

De premie bedoeld in § 1, 3° en 4°, wordt vermeerderd met een bedrag van 500 euro per bijkomende equivalent-inwoner in het kader van de uitvoering van een gemeentelijk zelfstandig saneringssysteem waarvoor specifieke werken voor het herstel of de aanleg van een afwateringsnetwerk, onder de voorwaarden opgenomen in artikel 279, § 5, noodzakelijk zijn. § 2. De vuilvracht die in rekening genomen wordt voor de berekening van de premie wordt bepaald overeenkomstig de bepalingen van bijlage LXIII. Voor de woningen die enkel huishoudelijk afvalwater produceren, wordt ervan uitgegaan dat de vuilvracht uitgedrukt wordt door een aantal equivalenten-inwoners die gelijk is aan het aantal bewoners met een minimum van vijf equivalenten-inwoners als het zuiveringssysteem één enkele woning en een minimum van vier equivalenten-inwoners per woning in geval van gegroepeerde sanering bedient zonder evenwel de maximumcapaciteit van het geïnstalleerde systeem te mogen overschrijden.

Als bijzondere omstandigheden de raming van de capaciteit van het individuele waterzuiveringssysteem dat geïnstalleerd dient te worden op grond van de bepalingen van bijlage LXIII irrelevant of onmogelijk maakt, wordt de capaciteit van de zuiveringseenheid door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, voorgesteld op grond van de beoordelingsbestanddelen waarover het beschikt. § 3. De premies bedoeld in § 1 en § 2 worden tot een maximum beperkt ten belope van : 1° 70 % van het totaalbedrag van de facturen met betrekking tot de individuele zuiveringswerken bestaande uit de studie, de aankoop, het vervoer, de aanleg en de aansluiting van het individuele waterzuiveringssysteem en het afwateringsnetwerk voor het huishoudelijk afvalwater en het afvoersysteem voor het gezuiverde water, het herstel van de plaats in diens oorspronkelijke staat niet inbegrepen;2° 80 % van het totaalbedrag van de facturen met betrekking tot de individuele zuiveringswerken bestaande uit de studie, de aankoop, het vervoer, de aanleg en de aansluiting van het individuele zuiveringssysteem en het afwateringsnetwerk van het huishoudelijk afvalwater en het afvoerstelsel van het gezuiverde water, het herstel van de plaats indiens oorspronkelijke staat niet inbegrepen, indien de premie-aanvraag ingediend wordt door de gemeente die de plaats inneemt van de personen die verplicht zijn tot het uitrusten van hun woning(en) met een individueel waterzuiveringssysteem waarbij ze zelf de gemeentelijke zelfstandige sanering bedoeld in artikel 279, §§ 3 tot en met 5, doorvoert. § 4. Om in rekening te worden genomen, dienen de facturen vermeld in § 3 melding te maken van de geleverde hoeveelheden en de gebruikte eenheidsprijzen en op een voldoende gedetailleerde wijze te zijn opgesteld zodat het Bestuur na kan gaan of de gefactureerde prestaties aan de posten beantwoorden die in rekening gebracht zouden kunnen worden en of het gefactureerde zuiveringssysteem aan het model beantwoordt waarvoor de premie wordt aangevraagd.

Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, is gemachtigd om het in rekening nemen van onvoldoende

gedetailleerde facturen of van posten die gefactureerd worden met betrekking tot werken niet bedoeld in § 2 van dit artikel of die niet onontbeerlijk zijn voor de goede werking van het individuele waterzuiveringssysteem te weigeren.

Art. R. 403. § 1. Overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 106 tot en met 117 bedraagt het bedrag van de premie 100% van het totaalbedrag van de investering van het erkende ontsmettingssysteem, met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde, waarmee de individuele waterzuiveringsinstallaties en -stations voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater dat geloosd wordt in een badzone of stroomopwaartse zone, uitgerust worden.

Die bepaling geldt enkel na overlegging aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, van de facturen tot en met 31 december 2004. Zodra die termijn verstreken is, wordt het percentage van de premie op 50% teruggebracht. § 2. Indien de woning haar huishoudelijk afvalwater in een badzone of in een stroomopwaartse zone loost, wordt het maximumbedrag van de premie op 80% gebracht voor het plaatsen van een erkend waterzuiveringssysteem en dit tot en met 31 december 2005. § 3. Indien een camping-caravaningterrein houder is van een behoorlijk afgeleverde camping-caravaningvergunning en zijn afvalwater in een badzone of een stroomopwaartse zone loost, bedraagt het bedrag van de premie : 1° 50 % van het totaalbedrag van de investering, de belasting over de toegevoegde waarde niet meegerekend, van het erkende ontsmettingssysteem waarmee de individuele zuiveringsinstallaties en -stations uitgerust worden voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater en dit na overlegging van de facturen tot en met 31 december 2004.Zodra die termijn verstreken is, wordt dat percentage teruggebracht op 25%; 2° 25 % van het totaalbedrag van de investering, de belasting over de toegevoegde waarde niet meegerekend, van de overeenkomstig dit hoofdstuk erkende individuele zuiveringsinstallaties en -stations, en dit na overlegging van de facturen tot en met 31 december 2004. Art. R. 404. De premie-aanvraag wordt ingediend aan de hand van een enig formulier waarvan inhoud en vorm door de Minister worden vastgesteld.

Op het enig formulier worden alle bestanddelen vermeld aan de hand waarvan de uitbater van een individueel zuiveringssysteem in één enkele te ondernemen stap het voordeel van de vrijstelling evenals de installatiepremie voor een individueel zuiveringssysteem kan krijgen.

Het enig formulier wordt samen met een praktische gids ter beschikking gesteld van de gemeentediensten.

Op het enig formulier worden meer bepaald vermeld : 1° de identificatie van de uitbater van het individuele zuiveringssysteem met de verwijzing naar de inschrijving in het register van de milieu-aangiften en -vergunningen van de gemeente;2° de identificatie van de vrijstellingsgerechtigde of van de verschillende gerechtigden indien die maatregel wordt aangevraagd voor een gegroepeerde sanering;3° de identificatie van de installatiepremiegerechtigde voor een individueel zuiveringssysteem of van de verschillende gerechtigden indien de premie een gegroepeerde sanering betreft;4° de bestanddelen aan de hand waarvan het premiebedrag bepaald kan worden indien de toekenningsvoorwaarden nagekomen zijn. Bij dat formulier worden gevoegd : a) een exemplaar van het controle-attest opgesteld door de daartoe gemachtigd controleur ter uitvoering van de artikelen 304 tot en met 307 en 386 tot en met 389;b) als het geïnstalleerde systeem niet erkend is, een exemplaar van het conformiteitsattest dat door de leverancier of de installateur van het individuele zuiveringssysteem is opgesteld volgens het model bepaald bij de besluiten genomen ter uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en het dossier - of de refertes van het dossier - voorgesteld door de fabricant van het systeem, waarbij een volledige technische omschrijving inbegrepen is, evenals concrete verwijzingen naar performanties die ter plaatse op het grondgebied van het Waalse Gewest geverifieerd kunnen worden;c) als het huishoudelijk afvalwater afkomstig is van water dat geput wordt uit de openbare drinkwaterdistributie : een afschrift van het meest recente betalingsbericht van de de drinkwaterverdeler, bestemd om de betrokken aansluiting(en) te identificeren;d) een voor eensluidend verklaard afschrift van de facturen met betrekking tot de werken voor de installatie van het individuele zuiveringssysteem. Art. R. 405. Wanneer de woning haar huishoudelijk afvalwater in een badzone of in een stroomopwaartse zone loost, aanfewezen overeenkomstig de artikelen 106 tot en met 117, bedraagt het premiebedrag 100% van het tottaalbedrag van de investering in het erkende ontsmettingssysteem, met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde, dat de individuele zuiveringsinstallaties en -stations uitrust, na overlegging van de facturen tot en met 31 december 2004 bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water. Als die termijn eenmaal verstreken is, wordt het percentage van de premie tot 50% teruggebracht.

Art. R. 406. Wanneer de woning zijn huishoudelijk afvalwater in een badzine of een stroomopwaartse zone aangewezen overeenkomstig de artikelen 106 tot en met 117 loost, wordt het plafond bedoeld in artikel 104, lid 4, 1°, op 80% gebracht voor de aanleg van een erkend individueel zuiveringssysteem tot 31 december 2005.

Art. R. 407. In afwijking van artikel 401, § 1, bedraagt het premiebedrag, wanneer een camping-caravaningterrein waarvoor een behoorlijk afgeleverde camping-caravanvergunning is gehouden, zijn afvalwater in een badzone of in een stroomopwaartse zone aangewezen overeenkomstig de artikelen 106 tot en met 117 loost : 1° 50 % van het totaalbedrag van de investering, belasting over de toegevoegde waarde niet meegerekend, van het erkende ontsmettingssysteem dat de individuele zuiveringsinstallaties en -stations uitrust voor de behandeling van het huishoudelijk afvalwater en dit na overlegging van de facturen tot en met 31 december 2004.Als die termijn eenmaal verstreken is, wordt dat percentage teruggebracht tot 25%; 2° 25 % van het totaalbedrag van de investering, belasting over de toegevoegde waarde niet meegerekend, van de overeenkomstig de artikelen 401 tot en met 417 erkende individuele zuiveringsstations voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater en dit na overlegging van de facturen tot en met 31 december 2004. Art. R. 408. § 1. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, spreekt zich uit over de premie-aanvraag binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst ervan; elk verzoek om inlichtingen of aanvullende stukken dat van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, uitgaat en aan de aanvrager gericht is onderbreekt die termijn. § 2. De premie wordt uitbetaald binnen de zestig dagen nadat het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, de gunstige beslissing getroffen heeft. Afdeling 2. - Erkenning van de individuele zuiveringsystemen

Art. R. 409. De individuele zuiveringssystemen, met inbegrip van de ontsmettingsystemen, worden erkend indien ze voldoen aan de criteria bedoeld in bijlage LXIV. Art. R. 410. § 1. De Minister benoemt een Comité van deskundigen die aangewezen worden op grond van hun technische kennis van de behandelde materie. Het Comité bestaat uit : 1° twee vertegenwoordigers van het het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water;2° twee deskundigen gekozen uit het academisch en wetenschappelijk personeel van de Faculteiten Wetenschappen of Toegepaste Wetenschappen gevestigd in het Waalse Gewest;3° twee vertegenwoordigers van de "Union wallonne des Entreprises", 4° twee vertegenwoordigers van "Aquawal", 5° twee vertegenwoordigers van de "Union des Villes et Communes de Wallonie" (Vereniging van Waalse Steden en Gemeenten), 6° twee vertegenwoordigers van de "Conseil économique et social de la Région wallonne" (Sociaal-Economische Raad van het Waalse Gewest), 7° twee vertegenwoordigers van de "Conseil wallon de l'Environnement pour le développement durable" (Waalse milieuraad voor duurzame ontwikkeling), 8° één vertegenwoordiger van de Minister, die het voorzitterschap van het Comité waarneemt. Het secretariaat van het Comité wordt waargenomen door de "Conseil wallon de l'environnement pour le développement durable".

De zetel van het Comité is gevestigd te Verviers. § 2. Het comité wordt belast met de behandeling en de beoordeling van de anvragen tot erkenning van zuiveringssystemen. Ieder lid is stemgerechtigd. § 3. Het Comité is gehouden tot de vertrouwelijkheid van zijn werkzaamheden. § 4. De werkingsregels van het Comité worden door de Regering bepaald.

Het Comité maakt een huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Minister. Het bedrag van het presentiegeld en dat van de eventuele reiskosten liggen vast in het huishoudelijk reglement.

Art. R. 411. § 1. De erkenningsaanvraag wordt door de producent of de gemachtigde exploitant bij aangetekend schrijven aan het secretariaat van het Comité gericht of tegen ontvangbewijs overgemaakt; § 2. de aanvraag bevat de volgende gegevens : 1° de identiteit van de aanvrager, 2° de handelsnaam betreffende het doel van de aanvraag, 3° de lijst van de productiecentra. § 3. de aanvraag gaat vergezeld van een dossier met de gegevens bedoeld in de bijlagen LXIV en LXV. Art. R. 412. § 1. Binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst van de aanvraag bezorgt het secretariaat de aanvrager een ontvangstbewijs waarbij de aanvraag volledig en ontvankelijk wordt verklaard.

Indien de aanvraag onvolledig is, wijst het secretariaat de aanvrager bij aangetekend schrijven op de ontbrekende gegevens.

De aanvrager beschikt dan over dertig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van de aangetekende brief, om het secretariaat de vereiste gegevens bij aangetekend schrijven of tegen ontvangbewijs te bezorgen.

Binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst van de ontbrekende gegevens bezorgt het secretariaat de aanvrager een bericht van ontvangst waarbij de aanvraag volledig en ontvankelijk wordt verklaard.

Indien het dossier onvolledig is, vervalt de aanvraag. De aanvrager wordt per post verwittigd. § 2. Het Comité geeft de Minister advies binnen drie maanden na onvangst van het volledige dossier. Het advies is met redenen omkleed. § 3. De Minister spreekt zich uit binnen twee maanden na ontvangst van het advies.

Art. R. 413. § 1. De erkenning, die door de Minister verleend wordt binnen twee maanden na het uitbrengen van het eensluidend advies van het Comité, heeft een referentienummer en bevat een uittreksel met de omschrijving van het dossier. Ze wordt verleend voor een type product dat voor een gegeven omvangvariatie op dezelfde wijze is ontworpen wat betreft het aantal bestanddelen van het systeem of hun samenstelling.

Het comité wordt ingelicht over iedere wijziging betreffende een erkend zuiveringssysteem en beslist of een nieuwe aanvraag ingediend moet worden. § 2. Iedere erkenning wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Art. R. 414. De erkende zuiveringssystemen worden voorzien van een plaatje waarvan de afmetingen en de inhoud door de minister worden bepaald en waarop de volgende gegevens vermeld staan : 1° naam en adres van de producent en/of gemachtigde exploitant;2° de functie van het product;3° het referentienummer van de erkenning. Art. R. 415. De erkenning stelt de producenten, de kopers of de verkopers niet vrij van hun verantwoordelijkheid. Ze houdt geen waarborg van het Waalse Gewest in. Ze verleent geen exclusieve productie- of verkooprechten.

Art. R. 416. De erkenning geldt vijf jaar.

Indien na onderzoeken bij gebruikers en analyses in situ van het zuiveringsprestatievermogen van een erkend systeem blijkt dat het niet meer voldoet aan de erkenningsnormen van de bijlagen LXIV en LXV, kan de Minister de erkenning intrekken na eensluidend advies van het Comité. Maar daarvoor wordt de producent of de gemachtigde exploitant door het Comité gehoord.

Art. R. 417. § 1. Zes maanden vóór de vervaldatum van de erkenning kan de begunstigde haar vernieuwing aanvragen. Deze aanvraag wordt ingediend en behandeld volgens de procedure voor de aanvankelijke erkenningsaanvraag. § 2. Het dossier voor de vernieuwing hoeft niet meer te zijn dan een uitvoerig geschreven verslag met de wijzigingen die eventueel voorgesteld worden. § 3. De erkenning blijft geldig totdat een beslissing wordt genomen voor zover een geldige vernieuwingsaanvraag wordt ingediend binnen zes maanden vóór de vervaldatum van de erkenning. HOOFDSTUK X. - Financiering van het beheer en de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water Art. R. 418. Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden verstaan onder : 1° "rekening" : bankrekening van de houder van een milieuvergunning)waarop het Fonds voor de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water bedragen stort die uitsluitend bestemd zijn voor het verrichten van onderzoeken, voor de vergoeding van de rechtstreekse materiële schade, krachtens artikel 174 van het decreetgevende deel en de beschermingswerken goedgekeurd in de voorkomingsgebieden;2° "onderzoek" : het geheel van de materiële en geestelijke werkzaamheden voor de afbakening van de voorkomings- en of toezichtsgebieden, alsmede de technische en economische inventaris van de in deze gebieden geplande beschermingsacties;3° « houder » : de houder van een milieuvergunning voor een inrichting met een winning van tot drinkwater verwerkbaar water, afgegeven krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning. Art. R. 419. § 1. De op initiatief van het Waalse Gewest ondernomen acties zijn ten laste van het Fonds voor de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water, met name i.v.m. : 1° de voor de afbakening van toezichtsgebieden vereiste onderzoeken;2° de in artikel 175 van het decreetgevende deel bedoelde vergoedingen;3° de uitgaven voor het treffen van maatregelen inzake het toezicht en de controle op tot drinkwater verwerkbaar water;4° de uitgaven voor het beheer van het tot drinkwater verwerkbare water dat voorhanden is, en voor de verbetering van de kwaliteit en het opvoeren van de hoeveelheid ervan;5° de onderzoeken en de uitvoering van werken die de overexploitatie van bepaalde grondwaterlagen moeten helpen voorkomen en, bijgevolg, de kwalitatieve en kwantitatieve duurzaamheid van het tot drinkwater verwerkbare water dat voorhanden is te verzekeren;6° de beschermingsmaatregelen met het oog op de inachtneming van de algemene immissienormen bedoeld in artikel 127, die van toepassing zijn op de gebieden van tot drinkwater verwerkbaar water;7° de uitgaven voor het uitwerken en de uitvoering van actieprogramma's in de kwetsbare gebieden aangewezen overeenkomstig de artikelen 188 tot en met 232;8° de uitgaven voor de inning van de belasting;9° de werken voor de bestrijding van onverwachte verontreinigingen in de toezichtsgebieden;10° de uitgaven voor de administratieve behandeling van de dossiers die door het Gewest en de milieuvergunninghouders worden ingediend overeenkomstig de artikelen 3, 13, 167, 171 tot en met 176, 254 tot en met 274, 318, 407 tot en met 410, 434 en 435 van het decreetgevende deel; 11° de aankoop van onroerende goederen in de voorkomingsgebieden, die ter beschikking van de(houder van een milieuvergunning worden gesteld, met name d.m.v. een erfpacht waarvan de Minister de voorwaarden en modaliteiten vaststelt. § 2. Met inachtneming van de artikelen 421 tot en met 424 zijn de hierna vermelde acties die door de houder van een milieuvergunning in het voorkomingsgebied worden ondernomen, eveneens - geheel of gedeeltelijk - ten laste van het Fonds voor de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water : 1° de onderzoeken;2° de voor de bescherming van het gebied vereiste werken;3° de in artikel 174 van het decreetgevende deel bedoelde vergoedingen;4° de werken met het oog op de bestrijding van toevallige verontreinigingen in de voorkomingsgebieden. Art. R. 420. De financiering van de door het Waalse Gewest gevoerde acties wordt jaarlijks vóór 30 juni door de Regering bepaald op grond van een door de Minister ingediend programma.

Het programma omvat : 1° de beschrijving en de rechtvaardiging volgens een orde van prioriteiten, van de geplande maatregelen die krachtens artikel 419, § 1;2° de kostenraming van alle overwogen acties;3° de duur van de uitvoering van de geplande acties en de ordonnancering van de voorziene uitgaven. Art. R. 421. Elke houder van een milieuvergunning kan vragen dat het Fonds de voor de afbakening van de voorkomingsgebieden vereiste onderzoekskosten voor zijn rekening neemt.

Daartoe bezorgt de vergunninghouder het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, een onderzoeksprogramma met de rechtvaardiging, de kosten en de uitvoeringsduur van het onderzoek.

Op grond van het rapport van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water,keurt de Minister het programma goed of weigert hij het binnen drie maanden na indiening ervan bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water,. De indiening moet met redenen omkleed zijn.

Na goedkeuring van het programma, neemt het Fonds het geheel van de onderzoekskosten voor zijn rekening.

Een voorschot, gelijk aan de waterhoeveelheid afgenomen in de loop van het jaar vóór de aanvraag m.b.t. de winplaats waarvoor het onderzoek wordt voorgesteld, wordt binnen de maand na de goedkeuring van het programma op de rekening van de houder gestort; dit bedrag wordt vastgesteld op 0,05 euro/m3 zonder evenwel 70 % van het krachtens het derde lid van dit artikel goedgekeurde bedrag te overschrijden.

Het saldo wordt aan het einde van het onderzoek uitbetaald, mits rechtvaardiging van de uitgaven ten belope van het goedgekeurde bedrag. Het onderzoek moet evenwel, met een inventaris van de in het gebied te treffen beschermingsmaatregelen en met een kostenraming ervan, bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water,ingediend worden.

Art. R. 422. § 1. Zodra de Regering het voorkomingsgebied aangewezen heeft, bezorgt de (houder van een milieuvergunning) het bestuur een programma waarin, voor de bij de winning betrokken voorkomingsgebieden, de aard van de acties en het bedrag van de vergoedingen voorkomen die krachtens artikel 419, § 2, 2° en 3° voor zijn rekening zullen zijn.

Het programma omvat : 1° a) een beschrijving van de overeenkomstig artikel 2, § 2, 2°, vereiste werken;b) een kostenraming ervan;2° a) een beschrijving van de overeenkomstig artikel 2, § 2, 3°, te vergoeden rechtstreekse materiële schade;b) een schatting van deze vergoeding;3° een termijnplanning van de ordonnancering van de uitgaven die de in 1° en 2° bedoelde werken en vergoedingen dekken. § 2. het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water,bezorgt de Minister binnen 60 dagen een rapport over

het voorgestelde programma. Deze laatste keurt het programma goed of weigert het binnen 30 dagen na ontvangst ervan. De weigering moet met redenen omkleed zijn. § 3. Een voorschot, gelijk aan 40 % van het geschatte bedrag van het goedgekeurde programma, wordt op de rekening van de vergunninghouder gestort binnen een maand na goedkeuring van het programma door de Minister.

Zodra het eerste voorschot uitgeput is, kan de vergunninghouder een tweede voorschot vragen, dat gelijk is aan 50 % van het bedrag van het goedgekeurde programma, op voorwaarde dat hij de uitvoering van het eerste deel van het programma behoorlijk gerechtvaardigd heeft d.m.v. bewijsstukken.

Het saldo wordt uitbetaald op grond van de bewijsstukken waarbij de laatste uitgaven worden gerechtvaardigd. § 4. Indien het in het programma geschatte bedrag onvoldoende is om het geheel van de geplande acties te dekken, kan de (houder van een milieuvergunning) een bijkomend programma indienen dat volgens de in §§1 en 2 van dit artikel bedoelde procedure voorgesteld en goedgekeurd wordt.

De vereffening van het aanvullende programma gebeurt op grond van de bewijsstukken waarbij de extra-uitgaven worden gerechtvaardigd.

Art. R. 423. Wat de krachtens artikel 419, § 2, 2° en 3°, genomen maatregelen betreft, komt het Fonds onder voorbehoud van alinea 2 van dit artikel, slechts tegemoet om de specifieke of aanvullende acties te dekken die ondernomen worden overeenkomstig de artikelen 163, 165, 166, 167, 168, 2° en 170.

Het Fonds komt in geen geval tegemoet om acties te dekken die voortvloeien uit verplichtingen die door andere wetgevingen dan de artikelen 3, 13, 167, 171 tot en met 176, 252 tot en met 274, 318, 407 tot en met 410, 434 en 435 van het decreetgevende deel worden opgelegd.

Art. R. 424. In geval van onverwachte verontreiniging in de voorkomingsgebieden komt het Fonds slechts tegemoet in de terugbetaling van de kosten voortvloeiende uit de werken voor de vervuilingbestrijding als : 1° de houder van een milieuvergunning)onmiddellijk gereageerd heeft om de vervuiling van zijn winplaats te voorkomen;2° het bestuur in kennis wordt gebracht van het ongeval zodra het is vastgesteld;3° de houder van een milieuvergunning)de schade gezamenlijk vaststelt met de veroorzaker van het ongeval, als deze kan worden geïdentificeerd, met de vertegenwoordiger van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, en, in voorkomend geval, met de eigenaar van het beschadigde goed; 4° de houder van een milieuvergunning het Waalse Gewest bij overeenkomst in de rechten doet treden die hij heeft t.o.v. de veroorzaker van het ongeval ten belope van de vergoeding die door het Gewest zal worden gestort. Afdeling 2. - Grondwater

Art. R. 425. Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden verstaan onder : 1° « rekening" : bankrekening van de vergunninghouder waarop het waterbeschermingsfonds de toelagen stort die uitsluitend bestemd zijn voor de krachtens deze afdeling subsidieerbare onderzoeken en werken ";2° « vergunninghouder » : de houder van een milieuvergunning die betrekking heeft op een inrichting met een aansluitpunt voor tot drinkwater verwerkbaar water krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en die de bijdrage afdraagt overeenkomstig artikel 252, § 2, van het decreetgevende deel. Art. R. 426. § 1. Elke vergunninghouder kan vragen dat de kosten van de handelingen die hij verricht in het kader van de opdrachten bedoeld in artikel 318, § 3, derde lid, 4°, 5°, 6°, 9°,, door het waterbeschermingsfonds worden gedragen.

Tedieneinde kan de Minister, binnen de perken van de beschikbare kredieten van het fonds, een toelage verlenen aan de vergunninghouder.

Daartoe draagt het waterbeschermingsfonds 50 % van de kosten van de onderzoeken en de gezamenlijke kosten van de werken, waarbij deze laatste kosten niet hoger mogen zijn dan vijfmaal het bedrag van de belasting die de vergunninghouder jaarlijks moet betalen. § 2. Wat de onderzoeken betreft, wordt binnen de maand na de betekening van de toekenning van de toelage een voorschot van 25 % op de rekening van de vergunninghouder gestort.

De overige 25 % worden betaald binnen de maand na afloop van het onderzoek en na de goedkeuring van de inhoud ervan, mits rechtvaardiging van al de geplande en gedane uitgaven, en op overlegging van de aangiften van schuldvordering en van al de aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, gerichte bewijsstukken. § 3. Wat de werken betreft, wordt binnen de maand na de betekening van de toekenning van de toelage een voorschot van 50 % op de rekening van de vergunninghouder gestort. Dat voorschot mag niet hoger zijn dan 50 % van het in § 1, derde lid, bedoelde bedrag.

Het saldo wordt binnen de maand na afloop van de werken uitbetaald, mits rechtvaardiging van al de geplande en gedane uitgaven en op overlegging van de aangiften van schuldvordering en van al de aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, gerichte bewijsstukken.

Art. R. 427. De vergunninghouder moet de toelage bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, aanvragen en de volgende gegevens verstrekken : 1° zijn adres;2° het nummer van de huidige grondwaterwinplaats;3° de thans opgepompte waterhoeveelheid en het bedrag van de laatste belasting dat hij betaald heeft;4° het voorwerp van het onderzoek en/of van de geplande werken en de rechtvaardiging ervan;5° de geplande organisatie van de verschillende fasen van het onderzoek en/of van de geplande werken en de duur van hun uitvoering;6° de geraamde kosten van het onderzoek en/of van de geplande werken;7° zijn bankrekeningnummer. Art. R. 428. De Minister betekent zijn beslissing binnen een termijn van vijftig dagen vanaf de ontvangst van de aanvraag. HOOFDSTUK XI. - Waals Fonds van voorschotten voor het herstel van schade veroorzaakt door de grondwaterwinning en pomping Afdeling 1. - Inkomsten van het Fonds

Art. R. 429. De belastingen aan het Fonds welke verschuldigd zijn door de in artikel 328, § 1, bedoelde personen zijn evenredig met het volume van het afgenomen grondwater.

Nochtans wordt dit volume enkel in acht genomen voor de personen die grondwaterwinningen uitbaten waarvan het volume hoger is dan 100.000 m3 jaarlijks afgenomen.

Zij geven, in het begin van het jaar en vóór 30 maart ten laatste, de hoeveelheid grondwater afgenomen tijdens het vorig jaar aan. Deze aangifte wordt opgesteld op een formulier welk aan Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, moet gevraagd worden.

Art. R. 430. De belastingen worden berekend op basis van het volume van grondwater afgenomen tijdens het vorig jaar.Ieder jaar bepaalt de Executieve, voor het lopend jaar, het bedrag van de belasting per afgenomen m3 zodanig dat de inachtneming van het door artikel 433, eerste lid, bevestigd beginsel verzekerd is.

Een reserve van 2,48 miljoen euro zal tijdens de twee eerste jaren samengesteld worden om de onvoorzienbare uitgaven welk het Fonds zou moeten toestaan te dekken.

Art. R. 431. De belastingen zijn opeisbaar binnen de maand volgend de verzending bij een ter post aangetekende brief door het Fonds van een betalingsbericht.

Zij worden geregeld door stortingen op een rekening geopend in de rekeningboeken van de kassier van het Fonds. Afdeling 2. - Beheer van het Fonds

Art. R. 432. De zetel van het Fonds is die van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water.

De secretaris en de boekhouder van het Fonds worden door de Regering aangeduid.

Art. R. 433. De begroting van het Fonds verzekert het evenwicht tussen de ontvangsten en de uitgaven, de in artikel 430 bedoelde reserve niet inbegrepen.

Het Fonds gaat over tot een lening van korte termijn enkel in aanvullend geval en in geval van tijdelijke tekortkoming van zijn eigen beschikbaarheden.

Art. R. 434. De inningen van het Fonds gebeuren door bemiddeling van de kassier van het Fonds.

De Minister wijst de kassier aan met instemming van de Minister van Begroting.

Art. R. 435. De financiële verrichtingen van het Fonds worden dagelijks opgenomen; er wordt een dagboek per verrichtingstype gehouden.

Deze verrichtingen worden maandelijks opgesteld in een centraliserend dagboek welk de wijzigingen van beschikbaarheden die er van voortvloeien doet voorkomen. Binnen de maand volgend het einde van elke semester worden de staat van beschikbaarheden en zijn schommeling ten opzichte van het vorige semester medegedeeld aan de Minister en aan de Minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort. Er wordt een rechtvaardiging van de schommelingen ingeleverd.

Tegen 31 maart van elk jaar overhandigt het Fonds aan de Minister en aan de Minister voor Begroting een jaarlijks verslag van zijn activiteit tijdens het afgelopen jaar evenals een balans op 31 december van het vorige jaar.

TITEL III. - Instellingen voor het beheer van de anthropische watercyclus HOOFDSTUK I. - Samenstelling en werking van het comité van deskundigen Art. R. 436. In de zin van dit hoofdstuk sluit wordt verstaan onder : 1° "comité" : het comité voor watercontrole opgericht krachtens dit hoofdstuk;2° « directiecomité » : het directiecomité bedoeld in artikel 26 van de statuten van de « SPGE »;3° « raad van bestuur » : de raad van bestuur van de SPGE zoals opgericht bij de artikelen 1, 17, 24, 25, 223 tot en met 227, 253, 331 tot en met 342, 432 en 433 van het decreetgevende deel;4° « dienstencontracten » : de contracten bedoeld in artikel 2, 16°, 17° en 18° van het decreetgevende deel. Art. R. 437. Het comité van deskundigen heeft als opdracht : 1° de raad van bestuur en het directiecomité, hetzij op eigen initiatief, hetzij op hun verzoek, advies uit te brengen over elk technisch probleem betreffende het waterbeheer met inbegrip van de ontwerpen van decreten en besluiten i.v.m. de kringloop van het water.

Het kan met name verzocht worden onderzoeken uit te voeren om een beter inzicht te verschaffen in de verrichtingen of activiteiten van de kringloop van het water, de coördinatie ervan te bevorderen en de optimalisering en de harmonisatie ervan na te streven; 2° adviezen uit te brengen over de technische vragen die aan het licht zouden komen in een geschil tussen elke houder van een waterwinning, elke waterverdeler of elke zuiveringsinstelling en de "S.P.G.E" in het kader van de uitoefening van de dienstencontracten.

Art. R. 438. Het comité bestaat uit acht gewone en acht plaatsvervangende leden. Ze worden met name benoemd op grond van hun kennissen van het geheel of van een deel van de activiteiten van de watersector in het Waalse Gewest.

Ze handelen onafhankelijk van de activiteitssector waarvan ze afkomstig zijn.

Twee deskundigen vertegenwoordigen het Gewest;

Twee deskundigen vertegenwoordigen de waterproductie en -verdeling;

Twee deskundigen vertegenwoordigen de zuiveringssector;

Twee deskundigen vertegenwoordigen de gemeenten.

Art. R. 439. De Regering benoemt de deskundigen die het Gewest, de waterproductie en -verdeling en de zuiveringssector vertegenwoordigen.

Hij benoemt de deskundigen die de gemeenten vertegenwoordigen, op grond van een dubbeltal dat voorgedragen wordt door de "Union des villes et communes de Wallonie" (Vereniging van Waalse Steden en Gemeenten).

Met uitzondering van de eerste oprichting van het comité worden de voordrachten van de nieuwe deskundigen die de waterproductie en -verdeling, de zuiveringssector en de gemeenten vertegenwoordigen, door de sector waarvan ze afkomstig zijn, medegedeeld aan de Regering drie maanden vóór het verstrijken van de mandaten van de deskundigen van het comité. In voorkomend geval kan de Regering op eigen initiatief de deskundigen aanwijzen binnen de sector die ze vertegenwoordigen.

Art. R. 440. Het mandaat van de deskundigen geldt vier jaar. Het begint te lopen vanaf de datum van kennisgeving van de benoeming. Dit mandaat kan één keer verlengd worden voor een duur die de oorspronkelijke duur niet overschrijdt.

Aan het einde van het eerste mandaat kan evenwel slechts het mandaat van één van beide deskundigen die een in het comité bepaalde sector vertegenwoordigen, verlengd worden.

Art. R. 441. De deskundigen zijn gehouden tot de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen van het comité.

De hoedanigheid van lid van de raad van bestuur van de "S.P.G.E" of van lid van het comité voor controle op het waterbeheer is onverenigbaar met die van lid van het comité van de deskundigen.

Art. R. 442. De leden van het comité van de deskundigen kunnen elk ogenblik ontslagen worden in geval van onmogelijkheid hun ambt uit te oefenen of wegens grove tekortkoming of wanneer ze de hoedanigheid waarvoor ze zijn benoemd, verliezen.

Behalve overmacht moeten ze de raad van bestuur en de Regering zo spoedig mogelijk verwittigen van het ontstaan van het voorval dat hen belet hun ambt uit te oefenen of waarbij ze de hoedanigheid waarvoor ze zijn benoemd, verliezen.

Bij vacature vóór het verstrijken van het mandaat van het gewone lid voleindigt het plaatsvervangende lid het lopende mandaat.

Art. R. 443. Het comité wijst uit zijn midden zijn voorzitter en zijn ondervoorzitter aan.

Wanneer de voorzitter niet in staat is zijn ambten uit te oefenen, of bij ontslag of overlijden, neemt de ondervoorzitter het voorzitterschap tot het einde van het mandaat waar. Het comité wijst onmiddellijk een nieuwe ondervoorzitter aan.

Art. R. 444. Het comité wordt bijgestaan door een permanente cel van drie personen die de titels en diploma's van ingenieur bezitten of die erkend zijn als kenners inzake de kringloop van het water in het Waalse Gewest.

Het bureau bestaat uit de voorzitter, de ondervoorzitter en de permanente cel.

Het secretariaat van het comité wordt door de "S.P.G.E. » waargenomen.

Art. R. 445. De voorzitter ontvangt de aanvragen om advies. De permanente cel bereidt de dossiers voor en het bureau organiseert de werkzaamheden van het comité.

Art. R. 446. Het comité vergadert op initiatief van de voorzitter telkens als zijn opdracht het vereist en minstens één keer per maand.

Elke deskundige wordt terwijl de termijn nog lopende is, bij brief of fax, of in spoedgevallen, bij het meest geschikte middel opgeroepen.

Elk aanwezig lid wordt geacht regelmatig opgeroepen te zijn.

Art. R. 447. De leden van het directiecomité of hun afgevaardigde mogen de vergaderingen van het comité van de deskundigen bijwonen.

Daartoe en op straffe van nietigheid van de vergadering worden de leden van het directiecomité van de "S.P.G.E. » bij brief of fax door het comité uitgenodigd minstens acht dagen vóór de datum van de vergadering. In spoedgevallen worden ze binnen de overeengekomen termijn en volgens de meest geschikte regels uitgenodigd.

Art. R. 448. De aanvragen om advies worden bij aangetekende brief aan het bureau van het comité gericht.

Ze vermelden : 1° de identiteit van de aanvrager;2° het onderwerp waarop het advies betrekking heeft;3° een korte uiteenzetting over de te behandelen kwestie. Wanneer er in de aanvraag om advies technische vragen staan die aan het licht zouden kunnen komen tijdens een geschil, vermeldt de aanvraag eveneens de identiteit van de partijen tussen welke het geschil is ontstaan, een korte uiteenzetting van de standpunten van elke partij en het geheel van de stukken betreffende dit geschil.

Art. R. 449. Het comité drukt zich uit door een meerderheidsstandpunt in te nemen. In voorkomend geval maakt het gewag van de uiteenlopende meningen. De stem van de voorzitter is doorslaggevend.

Art. R. 450. Het advies van het comité wordt in principe uitgebracht binnen 20 dagen nadat de aangetekende brief opgezonden werd.

Wanneer de aanvragen om advies een grondiger onderzoek of analyse vergen, stelt het comité de aanvrager in kennis van de termijn waarbinnen het advies wordt uitgebracht rekening houdende met de bijzonderheden van het dossier of van het belang van het onderzoek.

Art. R. 451. Alle personen die de vergaderingen van het comité bijwonen, hebben recht op de terugbetaling van hun reiskosten volgens de regels bedoeld in de koninklijke besluiten van 24 december 1963 en 18 januari 1965.

De deskundigen van het comité genieten een presentiegeld van 61,97 euro per zitting.

De voorzitter verdient een bijkomende vergoeding van 247,89 euro per maand.

De ondervoorzitter verdient een bijkomende vergoeding van 123,95 euro per maand.

Het directiecomité kan de deskundigen de terugbetaling van de kosten betreffende hun deelneming aan manifestaties in rechtstreeks verband met de kringloop van het water toekennen.

Art. R. 452. Het comité maakt zijn huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur van de "S.P.G.E. » Deel IV. - Vaststelling van de overtredingen en straffen TITEL I. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van oppervlaktewater TITEL II. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van grondwater TITEL III. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van tot drinkwater verwerkbaar water TITEL IV. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van schade aan aansluitpunten voor en pompingen van grondwater TITEL V. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van tarifering TITEL VI. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van inning en betaling van belastingen TITEL. VII. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van het Sociale Waterfonds TITEL. III. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van onbevaarbare waterlopen TITEL IX. - Vaststelling van de overtredingen en straffen ter zake van bevaarbare waterlopen Deel V. - Wijzigingsbepalingen Art. R. 457. In bijlage II bij het besluit van de Waalse Regering van 7 november 2002 tot bepaling van de integrale exploitatievoorwaarden voor individuele zuiveringseenheden en -installaties : a) worden de woorden « hebben betrekking op gemiddelden van 24 uren » vervangen door de woorden « hebben betrekking op punctuele monsternemingen »;b) wordt in punt a) de waarde « 0,45 m » vervangen door « 0,45m »;c) worden in punt b) de verwijzing « (4) » en de overeenstemmende voetnota geschrapt;d) worden in punt b) de kolom van de tabel met het opschrift « Minimaal verminderingspercentage » en de voetnota die overeenstemt met de verwijzing 1) geschrapt. Deel VI. - Overgangsbepalingen Art. R. 458. § 1. De artikelen 164 en 168 tot en met 178 zijn van toepassing in de beschermingsomtrekken vastgesteld krachtens de wet van 1 augustus 1924 betreffende de bescherming van mineraal en thermaal water. § 2. Artikel 165, 3° tot en met 7°, 9° en 10°, is van toepassing op de bestaande werken, bouwwerken en installaties binnen de twee jaar volgend op de aanwijzing van het dichtbijgelegen voorkomingsgebied.

Artikel 165, 1° is van toepassing op de bestaande werken, bouwwerken en installaties binnen de drie jaar volgend op de aanwijzing van het dichtbijgelegen voorkomingsgebied.

Artikel 165, 2° en 8°, is van toepassing op de bestaande werken, bouwwerken en installaties binnen de vier jaar volgend op de aanwijzing van het dichtbijgelegen voorkomingsgebied.

De veronderstellingen bedoeld in vorige leden uitgezonderd, is artikel 165 van onmiddellijke toepassing onmiddellijk na de aanwijzing van het gebied. § 3. Artikel 166, laatste lid, en artikel 167, 1°, 3°, 4°° en 7°, zijn van toepassing op de bestaande werken, bouwwerken en installaties binnen de twee jaar volgend op de aanwijzing van het dichtbijgelegen voorkomingsgebied.

Artikel 167, 2°, is van toepassing op de bestaande werken, bouwwerken en installaties binnen de twee jaar volgend op de aanwijzing van het dichtbijgelegen voorkomingsgebied.

Artikel 167, 5°, van toepassing op de bestaande werken, bouwwerken en installaties binnen de twee jaar volgend op de aanwijzing van het dichtbijgelegen voorkomingsgebied.

De veronderstellingen bedoeld in vorige leden uitgezonderd, zijn de artikelen 166 en 167 van onmiddellijke toepassing onmiddellijk na de aanwijzing van het gebied. § 4. Artikel 170, 3° en 5°, is van toepassing op de bestaande werken, bouwwerken en installaties binnen de twee jaar volgend op de aanwijzing van het afgelegen voorkomingsgebied.

De artikelen 168 en 170, 1°, eerste lid en tweede lid, 2° en 4°, zijn van toepassing op de bestaande werken, bouwwerken en installaties binnen de twee jaar volgend op de aanwijzing van het afgelegen voorkomingsgebied.

Artikel 170, 1°, laatste lid, is van toepassing op de bestaande werken, bouwwerken en installaties binnen de twaalf jaar volgend op de aanwijzing van het afgelegen voorkomingsgebied.

Voor de bestaande betrokken werken, bouwwerken en installaties die om technische redenen niet onmiddellijk vervangen of conform gemaakt kunnen worden, wordt die termijn op vier jaar gebracht indien er een onmiddellijk milieurisico wordt vastgesteld op groond van waterdichtheids- en corrosieproeven die gepaard gaande met een diagnose betreffende de resterende nuttige levensduur worden doorgevoerd door de betrokken houder van de wateraansluitpunten.

Artikel 170, 6°, is van toepassing binnen de twaalf maanden volgend op de aanwijzing van het afgelegen voorkomingsgebied.

De veronderstellingen bedoeld in vorige leden uitgezonderd, zijn de artikelen 168 tot en met 170 van onmiddellijke toepassing onmiddellijk na de aanwijzing van het gebied. § 5. Artikel 172 is van toepassing onmiddellijk na de aanwijzing van het toezichtsgebied.

Art. R. 459. § 1. De ministeriële besluiten waarbij gebiedsdelen in kwetsbare gebieden worden aangewezen, blijven van toepassing ondanks de opheffing van het besluit van de Waalse Regering van 5 mei 1994 tot bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. § 2. Onverminderd paragraaf 1 wordt het actieprogramma bedoeld in artikel 5 uitgevoerd vanaf de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het ministerieel besluit waarbij het kwetsbaar gebied wordt aangewezen. § 3. De specifieke maatregelen voor het stikstofbeheer in de landbouw bedoeld in artikel 7 worden uitgevoerd vanaf de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het ministerieel besluit waarbij het gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is, wordt aangewezen.

Art. R. 460. § 1. Wat betreft de bestaande opslagaccommodatie die niet in overeenstemming is met de artikelen 12 tot en met 14 de dag van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en die zich in een kwetsbaar gebied en in een gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is, bevindt, treden de artikelen 199 tot en met 201 en 206 in werking : 1) op 1 januari 2004 voor alle bedrijven die beschouwd worden als inrichtingen van klasse 1 krachtens de regelgeving met betrekking tot de milieuvergunning;2) op 1 januari 2005 voor alle bedrijven die beschouwd worden als inrichtingen van klasse 2 krachtens de regelgeving met betrekking tot de milieuvergunning;3) op 1 januari 2006 voor alle bedrijven die beschouwd worden als inrichtingen van klasse 3 krachtens de regelgeving met betrekking tot de milieuvergunning. § 2. Wat betreft de bestaande opslagaccommodatie die niet in overeenstemming is met de artikelen 199 tot en met 201 op 29 november 2002 en die zich niet in een kwetsbaar gebied en in een gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is, bevindt, treden de artikelen 199 tot en met 201 en 206 in werking op 1 januari 2007 voor alle bedrijven die die beschouwd worden als inrichtingen van klasse 1, 2 en 3 krachtens de regelgeving met betrekking tot de milieuvergunning. § 3. In afwijking van de §§ 1 en 2 treden de artikelen 199 tot en met 201 en 206 in werking negen jaar na 29 november 2002 voor wat betreft de bestaande opslagaccommodatie die niet in overeenstemming is met de artikelen 199 tot en met 201 op 29 november 2002 en die eigendom zijn van landbouwers die de leeftijd van 56 jaar bereikt hebben op 29 november 2002.

Art. R. 461. Voor het jaar 2004 zijn de berekeningen van het trekkingsrecht van de OCMW's en hun werkingskosten gebaseerd tegen 75% op het aantal personen die in aanmerking komen voor het recht op maatschappelijke integratie en tegen 25% op het aantal tellers in het openbaar waterleidingnet van de verdeler.

Art. R. 462. Artikel 268 treedt in werking de dag van inwerkingtreding van het regeringsbesluit getroffen ter uitvoering van artikel 185 van het decreetgevende deel.

Art. R. 463. De krachtens de regeringsbesluiten van 8 december 1994 en 15 oktober 1998 vergunde individuele zuiveringsstations worden beschouwd als in overeenstemming met de artikelen 274 tot en met 291 tot op het ogenblik waarop ze aan een eerstvolgende verplichte controle worden onderworpen.

Art. R. 464. De voorschriften van de PCGE blijven van toepassing tot aan de inwerkingtreding van de saneringsplannen per hydrografisch onderbekken.

Indien er een tegenstrijdigheid is tussen de beginselen vastgesteld in artikel 286 en de PCGE zijn de regels eigen aan de overgangsregeling ter zake van de sanering van toepassing.

Vóór het saneringsplan per hydrografisch onderbekken definitief goedgekeurd wordt, kunnen de gemeenten met de instemming van de minister en de SPPGE de autonome saneringsregeling voorgesteld aan het ontwerp van saneringsplan per hydrografisch onderbekken toepasselijk maken.

Art. R. 465. De personen aan wie een gunstige beslissing reeds is vooorbehouden overeenkomstig het ebsluit van 25 oktober 1990 tot bepaling van de voorwaarden voor de teruggave van de belasting op de lozing van ander afvalwater dan industrieel afvalwater komen in aanmerking voor de vrijstelling en hoeven het formulier bedoeld in artikel 387 niet op te sturen naar het Directoraat-generaak Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water.

Art. R. 466. Indien het individuele zuiveringssysteem niet erkend zou zijn op de datum van een premieaanvraag ingediend tussen 1 januari 2002 en 31 december 2003, wordt er een bijkomende premie verleend waardoor bedragen bereikt kunnen worden die overreenstemmen met de vigerende erkende systemen op het ogenblik van de indiening van de premieaanvraag voor zover de erkenning van het geïnstalleerde systeem toegekend zou zijn binnen een termijn van hoogstens één jaar na de datum van indiening van de aanvraag of de eventuele aanpassing van het geïnstalleerde systeem met het oog op het conform maken ervan met het erkende systeem plaatsvindt binnen een termijn van hoogstens twee jaar na die datum.

Art. R. 467. De personen die op 1 januari 2004 houder zijn sinds meer dan zes maanden van een milieuvergunning of een verklaring over een individueel zuiveringssysteem en die nog geen premieaanvraag hebben ingediend, beschikken over een termijn van zes maanden te rekenen van die datum om die aanvraag in te dienen.

Art. R. 468. De artikelen 401 tot en met 417 houden op uitwerking te hebben op 31 december 2009.

^