Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 05 juli 2007
gepubliceerd op 17 augustus 2007

Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale en sectorale voorwaarden voor het houden van runderen van zes maanden en meer

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2007202542
pub.
17/08/2007
prom.
05/07/2007
ELI
eli/besluit/2007/07/05/2007202542/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

5 JULI 2007. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale en sectorale voorwaarden voor het houden van runderen van zes maanden en meer


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, §§ 2 en 3, 7, § 1, 8 en 9;

Gelet op het advies 42.924/4 van de Raad van State, gegeven op 23 mei 2007, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving

Artikel 1.Deze voorwaarden zijn van toepassing op het houden van runderen van zes maanden en meer bedoeld in de rubriek 01.30.01 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. 2.Voor de toepassing van deze voorschriften wordt verstaan onder : 1° dierlijke mest : organische meststoffen, namelijk dierlijke uitwerpselen of mengsels, ongeacht de verhoudingen, van dierlijke uitwerpselen en andere bestanddelen zoals stalstro, zelfs na verwerking;2° stalstro : stro, zaagsel of elke andere stof ter bedekking van de bodem van omheinde ruimten of van elke andere plaats waar dieren ondergebracht worden;3° omheinde ruimte : afgesloten ruimte in de openlucht, weilanden uitgezonderd;4° afvloeisel : vloeistoffen, met uitzondering van aalt, die wegsijpelen uit de ruimte of uit de tank waar zij geproduceerd of opgeslagen worden;regenwater wordt niet als afvloeisel beschouwd 5° wit water : water afkomstig van de reiniging van het melkmateriaal en de melkopslagapparatuur;6° bruin water : water afkomstig van niet-overdekte loop- of wachtruimten die regelmatig door de dieren bezoedeld worden;7° groen water : water afkomstig van de reiniging van melkstallen;het wordt geproduceerd in zones waar de dieren regelmatig komen en wordt als dierlijke mest beheerd; 8° bestaande inrichting : inrichting die behoorlijk is vergund of aangegeven vóór de inwerkingtreding van dit besluit.De inrichting waarvan de vergunningsaanvraag vóór de inwerkingtreding van dit besluit is ingediend en de verbouwing of uitbreiding van een inrichting die de exploitant vóór de inwerkingtreding van dit besluit heeft opgenomen in het register bedoeld in artikel 10, § 2, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning worden gelijkgesteld met bestaande inrichtingen. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw

Art. 3.De inrichting mag niet gevestigd worden : 1° op minder dan 10 meter van een oppervlaktewater, een piëzometer, een inlaat van een openbare riolering;2° in een waterwingebied zoals bedoeld in de artikelen R.147, R. 157 en R. 160 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt; 3° op minder dan 20 meter van een woning van derden als het aantal runderen van zes maanden en meer die in dat gebouw of die infrastructuur ondergebracht worden gelijk is aan 50 of minder;4° op minder dan 50 meter van een woning van derden als meer dan 50 runderen van zes maanden en meer in dat gebouw of die infrastructuur ondergebracht worden.

Art. 4.De vloeren van de gebouwen of infrastructuren voor de huisvesting van dieren worden ingericht zodat geen afvloeiend water of dakwater kan binnensijpelen.

Art. 5.De voederinstallaties, zoals, o.a., troggen, voeder- of drinkbakken, zijn vervaardigd uit duurzame en vlot wasbare materialen. HOOFDSTUK III. - Exploitatie

Art. 6.Eventueel stalstro is gezond en compact genoeg om dierlijke mest te absorberen.

Art. 7.Er worden preventiemaatregelen genomen tegen ongedierte, insecten en knaagdieren. Deze maatregelen bestaan in het gebruik van erkende bestrijdingsmiddelen, van toegelaten vallen of giften voor knaagdieren, in het behoud van de opslagen van meel en ander voeder in gezonde omstandigheden, in de bescherming ervan met voorzieningen zoals dunne afrasteringen, klamboes, elektrische insectenverdelgers of elk ander gelijkwaardig systeem.

Art. 8.Producten die een gevaar inhouden voor de mens en het milieu worden opgeslagen op daartoe bestemde plaatsen.

Art. 9.De voedingsmiddelen worden in specifieke ruimten of in silo's opgeslagen.

Art. 10.Er worden maatregelen genomen om ontsnapping van de dieren te voorkomen. HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie

Art. 11.Binnen het bedrijf zijn de toegangen tot de blussers en haspels voortdurend ontruimd.

Art. 12.De hoogte, het type, de afmetingen en de wijdte tussen de palen, de wijdte van de draden of de afmetingen van de afrasteringen van de loopruimten en weilanden worden aan het soort dier aangepast. HOOFDSTUK V. - Water

Art. 13.Het is verboden rechtstreeks of onrechtstreeks dierlijke mest, afvloeisel en ander afvalwater dan huishoud- en regenwater in de ondergrond, een openbare riolering, een oppervlaktewater of een regenwaterafvoer te lozen.

Art. 14.Het dak op de gebouwen voor huisvesting van dieren wordt aangebracht zodat het regenwater opgevangen wordt via goten of een waterdraineersysteem waarmee waterstagnatie of -insijpeling aan de voet van de gebouwen voorkomen kan worden.

Het opgevangen regenwater wordt afgevoerd naar een regenput, een verliesput, draineerbuizen, kunstmatige afvloeiwegen of gewone oppervlaktewateren.

Art. 15.Het bruine en het groene water mogen niet rechtstreeks in de ondergrond, een openbare riolering of een oppervlaktewater geloosd worden. Dat water wordt verzameld en opgeslagen in een infrastructuur voor de opslag van dierlijke mest.

Art. 16.Alvorens geloosd te worden, wordt het witte water behandeld in een ontvetter en door een bufferput met een inhoud van minimum 3 000 liter. HOOFDSTUK VI. - Lucht

Art. 17.De exploitant beperkt de geur- en stofemissies uit de gebouwen of infrastructuren voor de huisvesting van dieren of uit de bijhorende installaties. HOOFDSTUK VII. - Afvalbeheer Afdeling 1 - Dierlijke mest

Art. 18.Bij gebrek aan valorisatie door de exploitant wordt de dierlijke mest aan een valorisatiecontract onderworpen of door een geregistreerde ophaler opgehaald.

De exploitant houdt een register waarin hij voor elke afvoer van dierlijke mest de volgende gegevens vermeldt : 1° de ophaaldatum;2° de opgehaalde hoeveelheid in t of in m3;3° het soort afvoerkanaal;4° de naam van de afvoerder;5° de bestemming van de dierlijke mest. Afdeling 2 - Dierlijke afval

Art. 19.Opslagplaatsen voor krengen mogen niet gelegen zijn op : 1° op minder dan 10 meter van een oppervlaktewater, een piëzometer, een inlaat van een openbare riolering;2° in een waterwingebied zoals bedoeld in de artikelen R.147, R. 157 en R. 160 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt; 3° op minder dan 20 meter van een woning van derden.

Art. 20.Het kreng wordt in afwachting van zijn verwijdering op een voor de door de exploitant gemachtigde personen vlot toegankelijke plaats in een opslagruimte of op zijn minst onder een dekzeil bewaard.

Art. 21.De exploitant bewaart de door de erkende ophaler of vervoerder overgemaakte lijsten van opgehaalde krengen. HOOFDSTUK VIII. - Controle en toezicht

Art. 22.De registers bedoeld in de artikelen 18, § 2, en 21 worden gedurende vijf jaar op de bedrijfszetel bewaard en ter inzage gelegd van de toezichthoudend ambtenaar. HOOFDSTUK IX. - Slot- en overgangsbepalingen

Art. 23.Dit besluit is van toepassing op de bestaande inrichtingen zodra het in werking treedt.

In afwijking van het eerste lid : 1° zijn de artikelen 4 en 12 uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van dit besluit van toepassing op de bestaande inrichtingen;2° is artikel 3 niet van toepassing op de bestaande inrichtingen.

Art. 24.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 5 juli 2007.

De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

^