Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 07 november 2002
gepubliceerd op 18 december 2002

Besluit van de Waalse Regering betreffende de opdrachten, de erkenning en de subsidiëring van de centra voor beroepsopleiding

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2002028186
pub.
18/12/2002
prom.
07/11/2002
ELI
eli/besluit/2002/11/07/2002028186/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 NOVEMBER 2002. - Besluit van de Waalse Regering betreffende de opdrachten, de erkenning en de subsidiëring van de centra voor beroepsopleiding


Gelet op het decreet van 6 april 1995 betreffende de integratie van gehandicapte personen, inzonderheid op de artikelen 6, 14, 15, 24 en 26;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de mindervaliden;

Gelet op het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 25 oktober 1990 houdende vaststelling van de voorwaarden van toekenning, van het bedrag en van de modaliteiten voor betaling van de uitkeringen en het aanvullend loon ten gunste van de gehandicapten die een beroepsopleiding, omscholing of herscholing doormaken;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 16 januari 1997 tot goedkeuring van het huishoudelijk reglement van de adviesraden van het "Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées" (Waals Agentschap voor de integratie van gehandicapte personen);

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 5 november 1998 tot bevordering van de kansen van de gehandicapte personen op de arbeidsmarkt, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 18 mei 2000 en 2 mei 2002;

Gelet op het ministerieel besluit van 22 september 1966 houdende vaststelling van de criteria van toekenning der toelagen voor de oprichting, de vergroting, de inrichting en het onderhoud van de centra voor beroepsopleiding of omscholing van mindervaliden;

Gelet op de regelgevende beslissing van 7 februari 1965 tot bepaling van de modaliteiten en voorwaarden voor de voorlopige erkenning van de beroepsopleidings- en omscholingscentra voor gehandicapte personen;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 26 april 2002;

Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 2 mei 2002;

Gelet op het advies van de « Conseil consultatif wallon des personnes handicapées » (Gewestelijke raad van advies voor gehandicapte personen), gegeven op 17 juni 2002;

Gelet op het advies A.662 van de "Conseil économique et social de la Région wallonne" (Sociaal-Economische Raad van het Waalse Gewest), gegeven op 24 juni 2002;

Gelet op het advies van het beheerscomité van het "Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées" (Waals Agentschap voor de integratie van gehandicapte personen), gegeven op 27 juni 2002;

Gelet op het advies van de Raad van State nr. 33.898/4, gegeven op 30 september 2002, in toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Besluit :

Artikel 1.Dit besluit regelt in toepassing van artikel 138 van de Grondwet een aangelegenheid bedoeld in artikel 128, § 1, ervan.

TITEL I. - Algemeen

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° het decreet : het decreet van 6 april 1995 betreffende de integratie van gehandicapte personen;2° het besluit van 4 juli 1996 : het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 1996 tot uitvoering van het decreet van 6 april 1995 betreffende de integratie van gehandicapte personen;3° het Agentschap : het Waals Agentschap voor de integratie van gehandicapte personen;4° de begunstigde : de gehandicapte persoon zoals omschreven in artikel 2 van het decreet en die ten minste 18 jaar oud is;5° de beroepsopleiding : het proces voor sociale integratie en inschakeling in het beroepsleven met mogelijk volgende fases : 1.een waarnemingsfase bestaande uit ofwel afzonderlijk ofwel opeenvolgend : a) een onderdompelingsperiode van de begunstigde, met het oog op kennismaking van betrokkene met de werkelijkheid van de vooropgestelde beroepsopleiding, met als doel de bevestiging dat zijn project voor beroepsopleiding relevant is;b) een module voor de bewustwording en de inschakeling van de stagiair, met tot doel het opmaken van de balans van zijn vaardigheden, het ontdekken van een beroep, het verduidelijken van het project voor zijn beroepsleven en het bewerkstelligen dat hij actor van zijn inschakelingstraject wordt;2. een vooropleiding van de stagiair bestaande uit de verwerving van de basisvaardigheden die noodzakelijk zijn voor het aanvangen van het proces van sociale integratie en inschakeling in het beroepsleven;3. het aanleren door de stagiair van een beroep of een functie;4. een voortgezette opleiding door de bijwerking van de vaardigheden al naar gelang van de evoluerende behoeften van de begunstigde of de stagiair en de bedrijven. Beroep of functie dienen te worden aangeleerd op grond van een aangepaste pedagogie die berust op het begrip van de afwisselende opleiding bedoeld onder 9°.

Voor de andere fases van de beroepsopleiding kan het centrum eveneens voorzien in opleidingsperiodes in opleidingsbedrijven.

De beroepsopleiding kan plaatsvinden in het kader van een opleiding voor beginners of van een beroepsomschakeling; 6° het centrum : het centrum voor beroepsopleiding erkend door het Agentschap, dat voorziet in de beroepsopleiding ten voordele van de begunstigden;7° de overeenkomst : de overeenkomst waarbij de beroepsopleiding bedoeld onder 5°, 1, b , 2, 3 en, in voorkomend geval, 4, geformaliseerd wordt;8° de stagiair : de begunstigde die een beroepsopleidingsovereenkomst met het centrum ondertekend heeft;9° de afwisselende opleiding : elke actie waarbij één of meerdere opleidingsmedewerkers en één of meerdere werkgevers betrokken worden bij de doorvoering van een programma inzake kwalificerende opleiding waarbij een praktische opleiding met een theoretische opleiding gecombineerd wordt, die algemeen en/of professioneel van aard zijn;10° het opleidingsbedrijf : elk bedrijf uit de privé- of de overheidssector die in een samenwerkingsverband met het centrum bijdraagt tot de beroepsopleiding van de stagiair;11° het einddoel : het beroep of de functie beoogd door de opleiding;12° de omscholingsovereenkomst : de overeenkomst bedoeld in titel II van het besluit van de Waalse Regering van 5 november 1998 tot bevordering van de kansen van de gehandicapte personen op de arbeidsmarkt;13° de opvolging na opleiding : elke actie die door het centrum ondernomen wordt en die via een overeenkomst geformaliseerd wordt, in een periode van drie jaar te rekenen van het vertrek van de stagiair uit het centrum, met als doel de begeleiding van de stagiair tijdens het proces van sociale integratie en inschakeling in het beroepsleven, waarbij diens inschakeling na opleiding beoogd of ondersteund wordt;14° de inschakeling na opleiding : elke beroepsactiviteit met een duur van minstens drie jaar die in de privé- of in de overheidssector dan wel als zelfstandige uitgeoefend wordt in een periode van drie jaar volgend op het einde van de beroepsopleiding;15° de directeur : de als dusdanig betaalde natuurlijke persoon gemachtigd om krachtens een schriftelijke bevoegdheidsoverdracht van de raad van bestuur en onder diens verantwoordelijkheid het dagelijks beheer van het centrum op zich te nemen, minstens voor wat betreft : a) de doorvoering en de opvolging van het pedagogisch project bedoeld in de artikelen 11 en 12;b) het personeelsbeheer;c) het geldelijk beheer;d) de toepassing van de vigerende regelgeving;e) de vertegenwoordiging van het centrum in diens betrekkingen met het Agentschap;16° het integratiepersoneel : de personeelsleden bevoegd voor beroepsintegratie;17° het maatschappelijk personeel : de maatschappelijke assistenten;18° het pedagogisch personeel : de opleiders en de psychologen;19° de Minister : de Minister bevoegd voor Gehandicaptenbeleid. TITEL II. - Opdrachten van de centra voor beroepsopleiding

Art. 3.De opdracht van de centra bestaat erin : 1° in een beroepsopleiding te voorzien zoals bedoeld in artikel 2, 5°, die aangepast is aan de categorieën begunstigden voor wie het centrum erkend is, waarbij indien mogelijk erover gewaakt wordt dat het opgevangen publiek wat de handicap betreft zo heterogeen mogelijk samen is gesteld;2° de stagiairs de opvolging na opleiding voor te stellen en op hun verzoek deze dienst bedoeld in artikel 2, 13°, te verlenen, in een samenwerkingsverband met de plaatselijke actoren van de inschakeling in het beroepsleven, alsmede met elke instelling en/of plaatselijke overheid die de beroepsintegratie van gehandicapte personen bevordert;3° indien er een omscholingsovereenkomst is ondertekend met personen die in aanmerking zijn gekomen voor een opleiding in een centrum, de opmaak van het programma en de opleiding door het bedrijf of de overheidsinstelling die mede de overeenkomst ondertekend hebben, te ondersteunen;4° indien er een omscholingsovereenkomst is ondertekend met personen die niet in aanmerking zijn gekomen voor een opleiding in een centrum, de opmaak van het programma en de opleiding door het bedrijf of de overheidsinstelling die mede de overeenkomst ondertekend hebben, te ondersteunen op verzoek van het Agentschap. In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°, dient de ondersteuning gewaarborgd te worden door een opleider in het betrokken einddoel.

Art. 4.§ 1. De onderdompelingsperiode bedoeld in artikel 2, 5°, 1, a , heeft een maximumduur van 38 uur. Op verzoek van het Agentschap of van het centrum dan wel van de begunstigde na instemming van het Agentschap kan die duur verlengd worden met maximum 38 uur. § 2. Het centrum en, in voorkomend geval, het opleidingsbedrijf verzekeren de begunstigde tegen mogelijke ongevallen op de plaatsen waar de onderdompeling zijn beslag krijgt en tijdens de verplaatsing naar die plaatsen.

Het centrum en, in voorkomend geval, het opleidingsbedrijf verzekeren de begunstigde eveneens op het vlak van de burgerlijke aansprakelijkheid zowel voor de schade aan machines en gereedschap als voor de materiële of lichamelijke schade die aan derden toegebracht zou worden tijdens de onderdompelingsperiode.

De eventuele schadeloosstelling wordt berekend volgens hierna volgende modaliteiten : 1° de medische, farmaceutische, ziekenhuis-, prothese-, orthopedische kosten, de daarmee verbonden verplaatsingskosten, evenals de begrafeniskosten worden vastgesteld overeenkomstig de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, na aftrek van de bijdrage van de ziekte- en invaliditeitsverzekering;2° wat betreft de schadeloosstelling wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid wordt het maximumbedrag van de schadevergoeding, na indexering overeenkomstig de wet van 10 april 1971 voornoemd, vastgesteld op 90 % van het gemiddeld minimummaandinkomen gewaarborgd op het ogenblik van het ongeval, na aftrek van elke andere wettelijke en regelgevende bijdrage;3° de schadeloosstelling wegens permanente arbeidsongeschiktheid of overlijden wordt vastgesteld overeenkomstig de wet van 10 april 1971 voornoemd, waarbij het refentieloon uitsluitend bestaande uit het gemiddeld gewaarborgd minimummaandinkomen op het ogenblik van het ongeval of, in voorkomend geval, van het overlijden. § 3. De module voor de bewustwording en de inschakeling bedoeld in artikel 2, 5°, 1, b , heeft een maximumduur van 456 uren.

Art. 5.De vooropleidingsperiode bedoeld in artikel 2, 5°, 2, heeft een maximumduur van 1 824 uur.

Art. 6.§ 1. De fase waarin een beroep of een functie wordt aangeleerd bedoeld in artikel 2, 5°, 3, kan over de vier hierna volgende inwerkingscycli gespreid worden : 1° een bijscholing en/of een initiatie van de stagiair;2° het aanleren van de vooraf vereiste vaardigheden;3° een kwalificerende opleiding;4° een vervolmaking en een inschakeling in het beroepsleven, in voorkomend geval, in het kader van een omscholingsovereenkomst. De totale maximumduur voor de aanleerfase bedraagt 5 472 uur.

De totale maximumduur voor de periodes 1° en 2° bedraagt 912 uur. § 2. De inwerkingscycli bedoeld in § 1, eerste lid, 3° en 4°, dienen in een opleidingsbedrijf plaats te vinden ten belope van minstens 30 % en hoogstens 70 % van hun duur. § 3. De stagiairs die naast hun opleiding een beroepsactiviteit uitoefenen in de privé- of in de overheidssector dan wel als zelfstandige, zijn vrijgesteld van de periodes in een opleidingsbedrijf, voorzover hun beroep verband houdt met de gevolgde opleiding. § 4. Voor de stagiairs wier evaluatie in de inwerkingscycli bedoeld in § 1, eerste lid, 1° en 2°, erop wijst dat ze een aangepaste werkbegeleiding nodig hebben, kunnen de latere opleidingsperiodes in een opleidingsbedrijf plaatsvinden in een bedrijf voor aangepast werk, in andere functies dan die waarvoor de begeleiding geldt.

Art. 7.De voortgezette opleiding bedoeld in artikel 2, 5°, 4 heeft een maximumduur van 912 uur.

TITEL III. - Erkenning van de centra HOOFDSTUK I. - Erkenningsvoorwaarden

Art. 8.Naast de voorwaarden bedoeld in hoofdstuk IV van titel II van het decreet dienen de centra om erkend te worden te voldoen aan de erkenningsvoorwaarden bedoeld in de afdelingen 1 tot en met 3. Afdeling 1. - Algemene erkenningsvoorwaarden

Art. 9.De centra moeten : 1° minstens voor 70 % van het aantal erkende uren : a) de waarneming op zich nemen bedoeld in artikel 2, 5°, 1, a en b , van de begunstigden en de stagiairs;b) de vooropleiding of het aanleren van een beroep of een functie bedoeld in artikel 2, 5, 2 en 3, van de stagiairs voor wie het gewestelijke bureau van het Agentschap een gunstige beslissing getroffen heeft krachtens artikel 26, § 2, 2° of artikel 26, § 4, op zich nemen;c) zorgen voor de voortgezette opleiding bedoeld in artikel 2, 5°, 4, van de stagiairs. Daarnaast kunnen maximaal 30 % van de erkende uren gebruikt worden voor de beroepsopleiding van personen die niet in aanmerking komen voor tussenkomsten van het Agentschap, voorzover de opleiding is aangevraagd door een openbare instelling die onder de federale overheid, de Gemeenschap of het Gewest ressorteert, en onder het voorbehoud dat laatstgenoemde instelling de kosten van de opleiding op zich neemt; 2° de opdrachten omschreven in titel II naleven;3° hun werking ontplooien met inachtneming van de beginselen gedragen door de beschikkende teksten die in het Waalse Gewest van kracht zijn en die de inschakeling van werkzoekenden in het beroepsleven beogen, ofwel in het kader van het handvest over het inschakelingstraject ondertekend op 15 mei 1997, ofwel in het kader van elke andere overeenkomst die het Agenstchap mede ondertekend zou hebben, ofwel in het kader van een decreet of een regelgevende tekst;4° over de aangepaste uitrusting beschikken, alsmede over lokalen die toegankelijk zijn voor de begunstigden en de stagiairs; 5° volgende stukken ter beschikking van het Agentschap stellen : 5.1° een jaarlijks activiteitenverslag volgens een schema dat door het Agentschap is vastgelegd, uiterlijk tegen 15 februari van het jaar volgend op het afgelopen werkjaar. Daarin dienen te worden opgenomen : a) een analyse van het publiek dat het centrum bezoekt;b) een kwalitatieve evaluatie van de maatregelen die getroffen zijn om de algemene doelstellingen van het pedagogisch project bedoeld in artikel 11 te halen;c) een kwalitatieve evaluatie van de maatregelen die getroffen zijn om de doelstellingen die vooropgesteld zijn door de systemen voor inschakeling in het beroepsleven bedoeld in artikel 9, 3°, te halen;d) de resultaten die behaald zijn wat betreft het verwerven van de vaardigheden;e) de resultaten die behaald zijn over een periode van drie jaar wat betreft de vooruitgang geboekt door de stagiairs in de verschillende fases van de beroepsopleiding en wat betreft de opvolging en de inschakeling na opleiding;f) de kwantitatieve en de kwalitatieve evaluatie van de in het leven geroepen plaatselijke samenwerkingsverbanden;g) de kwantitatieve en de kwalitatieve evaluatie van de acties in verband met de voortgezette opleiding van het personeel bedoeld in artikel 15;h) een synthese van de werkzaamheden van de pedagogische raad en van de deelnemingsraad bedoeld in artikel 16, § § 1 en 2;i) in voorkomend geval, de perspectieven waarin het pedagogisch project en/of het opleidingsaanbod aangepast kunnen worden; 5.2° de jaarrekeningen van het afgelopen boekjaar, zoals omschreven door het Agentschap, uiterlijk tegen 31 januari van het jaar volgend op het boekjaar; 6° opgericht zijn in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 over de verenigingen zonder winstoogmerk;7° onder de leden van de vereniging geen personeelsleden of met hen tot en met de derde graad verwante personen tellen voor meer dan één vijfde van de leden;8° in diens raad van bestuur geen personen tellen van hetzelfde gezin, echtgenoten, wettelijk samenwonenden en bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad, waarvan het aantal voor elk gezin hoger is dan één derde van het totaal aantal leden van de raad van bestuur, noch personen die deel uitmaken van het personeel van het centrum;de directeur van het centrum dient evenwel met raadgevende stem alle vergaderingen van de raad van bestuur in verband met de organisatie van het centrum bij te wonen, behalve voor de agendapunten waarvoor er een belangenconflict bestaat; 9° in hun raad van bestuur minstens één vertegenwoordiger van het bedrijfsleven tellen;10° geleid worden door een directeur. In geval van tekortkomingen of onregelmatigheden in de uitvoering van het mandaat dat aan de directeur is toevertrouwd overeenkomstig artikel 2, 15, nodigt het Agentschap de raad van bestuur bij aangetekend schrijven uit om de schikkingen te treffen die in die omstandigheden vereist zijn; 11° een boekhouding voeren overeenkomstig de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en de uitvoeringsbesluiten ervan; 12° de vakbondsafvaardiging de sociale balans zoals omschreven bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de sociale balans meedelen, alsmede het jaarlijks activiteitenverslag bedoeld onder 5.1°, de jaarrekeningen bedoeld onder 5.2°, het pedagogisch project bedoeld in artikel 12 en het plan voor voortgezette opleiding bedoeld in artikel 15; 13° een personeel tewerkstellen wiens functies, profielen en kwalificaties overeenstemmen met de functies, profielen en kwalificaties bedoeld in bijlage I, behalve in de gevallen bepaald bij de punten 2.2 en 2.3 van bijlage IV. Afdeling 2. - Erkenningsvoorwaarden met betrekking tot de

begeleidingsnormen

Art. 10.§ 1. De centra moeten minstens over het volgende begeleidingspersoneel beschikken : 1° een halve voltijds equivalent of een voltijds equivalent als de erkende uren meer bedragen dan 35 000, die het directeursambt uitoefent;2° een halve voltijds equivalent die belast is met administratieve taken;3° een halve voltijds equivalent die de functie van personeelslid bevoegd voor integratie in het beroepsleven uitoefent;4° een halve voltijds equivalent die de functie van maatschappelijk assistent uitoefent;5° een voltijds equivalent die de functie van opleider uitoefent, per schijf van 11 000 erkende uren;6° een halve voltijds equivalent die de functie van psycholoog uitoefent, in de centra die erkend zijn voor de ontwikkeling van een module voor bewustwording en inschakeling bedoeld in artikel 2, 5°, 1, b . § 2. De centra moeten onder hun personeel een pedagogische coördinator tellen.

Die functie wordt uitgeoefend door de directeur of door een door laatstgenoemde afgevaardigde-opleider die onder diens verantwoordelijkheid handelt. In dit geval dient de opleider houder te zijn van het getuigschrift pedagogische bekwaamheid.

Het aantal uren dat aan de opdracht van de pedagogische coördinator besteed wordt, wordt door de directeur bepaald na advies van de pedagogische raad. Afdeling 3. - Erkenningsvoorwaarden met betrekking tot de pedagogie

Art. 11.De centra zijn ertoe verplicht een pedagogisch project uit te werken. Daarmee worden minstens volgende doelstellingen beoogd : 1° de begunstigden en de stagiairs helpen bij het bepalen en het verwezenlijken van hun socio-professioneel project;2° ervoor zorgen dat elke stagiair op zijn eigen leerritme een geïndividualiseerde opleiding volgt in functie van zijn behoeften en mogelijkheden;3° het mogelijk maken dat de stagiair een begeleiding krijgt die aangepast is aan zijn handicap, meer bepaald wat de uurregeling en de medische opvolging en/of de psychologische opvolging extra muros betreft;4° op een continue wijze de ontwikkeling van de stagiair waarnemen en evalueren ten opzichte van de regelingen die in het Waalse Gewest van kracht zijn, bedoeld in artikel 9, 3°.

Art. 12.In het pedagogisch project moeten aan bod komen : 1° de in aanmerking genomen einddoelen wat betreft de beroepsopleiding, een voorstel voor het aantal desbetreffende uren en hun verband met : a) het bestaan van het opleidingenaanbod in het Waalse Gewest en de toegangsmogelijkheden voor de gehandicapte personen tegenover dat aanbod;b) de perspectieven van de arbeidsmarkt in de desbetreffende sector;2° het model voor de toelatingstest bedoeld in artikel 26, § 5, derde lid, waarbij per einddoel de vooraf bepaalde vereisten geëvalueerd worden, alsmede de afstemming van de per centrum ontwikkelde methodologieën op diens project;3° de beoogde beroepsopleidingsprogramma's, met bepaling van : a) de noodzakelijke vooraf bepaalde vereisten;b) de beoogde algemene doelstellingen;c) de inhoud van de te ontwikkelen vaardigheden, omschreven in te bereiken operationele doelstellingen;d) de modaliteiten van de tussentijdse evaluatie;e) de modaliteiten voor de evaluatie van de algemene doelstellingen en de mate waarin verwacht wordt dat deze beheerst worden. De beroepsopleidingsprogramma's met betrekking tot het aanleren van een beroep of van een functie bedoeld in artikel 2, 5°, 3, moeten : a) uitgewerkt worden op grond van referenties inzake kwalificatie en tewerkstelling, in samenwerking met de overheidsdiensten bevoegd voor tewerkstelling en de sociale partners, in een Europese, federale, communautaire en gewestelijke optiek;b) gericht zijn op het behalen van een mate van beheersing van de algemene doelstellingen die de validering van de vaardigheden door de daartoe gemachtigde gewestelijke instellingen mogelijk maakt of die het in rekening brengen ervan in een certificeringsproces mogelijk maakt;4° de in aanmerking genomen pedagogische methodes en het aantonen dat ze specifiek zijn ten opzichte van : a) de kenmerken en de behoeften van de stagiair;b) de fases en de modaliteiten van de beroepsopleiding, meer bepaald wat betreft de afwisselende opleidingen bedoeld in artikel 2, 9°. De centra die productieactiviteiten ontwikkelen, moeten aantonen dat laatstgenoemden nauwkeurig aansluiten op de pedagogische doelstelling van de geïmplementeerde beroepsopleidingsprogramma's en voor de stagiairs van enig pedagogisch nut zijn; 5° de modaliteiten voor de pedagogische en sociale begeleiding van de stagiairs tijdens de hele duur van hun opleiding, alsmede de modaliteiten van de opvolging na opleiding;6° de afstemming van het organogram van het pedagogisch personeel en van de beoogde materiële middelen op het pedagogisch projet. Indien de centra een beroep doen op ander personeel dan het personeel bedoeld in artikel 10, § 1, onder de voorwaarden bedoeld in de punten 2.2 en 2.3 van bijlage IV, dienen ze de profielen en de kwalificaties waaraan dat personeel moet beantwoorden, te bepalen, alsmede de specifieke rol die van dat personeel verwacht wordt; 7° de beschrijving van de samenwerkingsverbanden, zowel in het kader van de beroepsopleiding als in het kader van de opvolging na opleiding;8° de modaliteiten voor de evaluatie van het pedagogisch project en de implementering ervan;9° het verband tussen het pedagogisch project en de opdrachten omschreven in titel II. BS/MB - Ed. 2 - 18.12.2002 - 2/2

Art. 13.De pedagogische coördinator bedoeld in artikel 10, § 2, heeft als opdracht toezicht te houden over de implementering van het pedagogisch project.

Dat project bestaat erin : 1° de werkzaamheden van de pedagogische raad bedoeld in artikel 16 te coördineren;2° de beroepsopleidingsprogramma's bedoeld in artikel 12, 3°, in overleg met de pedagogische raad uit te werken;3° de afstemming van de opleiding van de stagiair op de operationele doelstellingen bedoeld in artikel 12, 3°, c , te controleren;4° de verantwoordelijkheid voor de implementering van het plan voor voortgezette opleiding bedoeld in artikel 15 op te nemen;5° de communicatie met de Directie opleidingen van het Agentschap in te vullen, met het oog op een gemeenschappelijke pedagogische cultuur;6° samen met het Agentschap en de pedagogische coördinatoren van alle centra een gemeenschappelijk beleid op het vlak van beroepsopleiding uit te werken.

Art. 14.§ 1. Voor elke stagiair maakt het centrum een pedagogisch dossier op waarin minstens melding gemaakt wordt van : 1° de resultaten die behaald zijn bij de toelatingstest bedoeld in artikel 26, § 5, derde lid;2° de doelstellingen en het proces van de opleiding, alsmede van de modaliteiten voor de daarop betrekking hebbende evaluatie. Over het opleidingsproces wordt tussen het centrum en de stagiair onderhandeld. Voor de periodes waarin een opleiding in een bedrijf plaatsvindt, wordt er onderhandeld tussen het centrum, de stagiair en het opleidingsbedrijf; 3° de maandelijkse tussentijdse evaluaties;4° het uiteindelijke evaluatieverslag waarin de stand van zaken wordt opgemaakt wat betreft de vaardigheden van de stagiair aan het eind van de opleiding;5° een opname van de aanwezigheden van de stagiair in het centrum en in het opleidingsbedrijf;6° in voorkomend geval, de overeenkomst betreffende de overeenkomst na opleiding;7° de resultaten van een eventuele inschakeling na opleiding. § 2. Het pedagogisch dossier wordt uitgewerkt en opgevolgd in onderlinge samenwerking met de stagiair en, in voorkomend geval, met het opleidingsbedrijf. Het kan op verzoek van één der partijen worden herzien.

Art. 15.§ 1. Ter attentie van de directeur, van het pedagogisch, het maatschappelijk en het integratiepersoneel wordt er door het centrum een plan voor voortgezette opleiding opgemaakt dat minstens over twee jaar loopt. Dat plan berust op het pedagogisch project bedoeld in de artikelen 11 en 12.

Het wordt opgebouwd in de pedagogische raad bedoeld in artikel 16, § 1, en het bepaalt de nagestreefde doelstellingen.

Het beschrijft het verband tussen de globale omgeving van het centrum, de dynamiek van het pedagogisch project en de ontwikkeling van de zowel technische als pedagogische vaardigheden van het personeel. Het bepaalt de criteria, de modaliteiten en de periodiciteit van de evaluatie van deze drie aspecten. § 2. Wat betreft de ontwikkeling van de technische vaardigheden, beoogt het opleidingsplan de bijwerking van de vaardigheden van de opleiders en de personeelsleden bevoegd voor de beroepsintegratie tegenover de evoluerende behoeften van de bedrijven. § 3. Wat betreft de pedagogische vaardigheden, wordt het opleidingsplan opgemaakt op grond van de behoeften van het centrum op dat vlak. Het wordt aan het Agentschap overgemaakt volgens de modaliteiten die door laatstgenoemde zijn vastgelegd. Het Agentschap brengt ze samen, onder de voorwaarden bepaald door diens beheerscomité, in de opleidingsprogramma's die het instelt ter attentie van het personeel van de erkende en gesubsidieerde diensten.

Het personeel bedoeld in § 1 wordt ertoe verplicht aan de opleidingsmodules die door het Agentschap worden georganiseerd, deel te nemen.

Art. 16.§ 1. Het centrum wordt voorzien van een pedagogische raad waarin de directeur, het pedagogisch, het maatschappelijk en het integratiepersoneel zetelen.

Die raad is ermee belast, een met redenen omkleed advies uit te brengen over : 1° het pedagogisch project zoals het aan het Agentschap zal worden voorgelegd;2° het investeringsprogramma dat aan het pedagogisch materieel gekoppeld is;3° het plan voor de voortgezette opleiding van het personeel bedoeld in artikel 15; 4° het jaarlijkse activiteitenverslag bedoeld in artikel 9, 5.1°; 5° het aantal uren betreffende de opdracht van de pedagogische coördinator bedoeld in artikel 10, § 2, die door de directeur voorgedragen wordt. De pedagogische raad vergadert minstens vier keer per jaar. Het wijst in eigen kring een werker aan die ermee belast wordt toe te zien op het vlotte verloop van de werkzaamheden en op de zorgvuldige informatieverlening aan elke deelnemer. § 2. Het centrum wordt voorzien van een deelnemingsraad waarin de stagiairs die een beroepsopleiding en een opvolging na opleiding volgen, en de leden van de pedagogische raad samenkomen.

Die raad zorgt ervoor dat de stagiairs aan een periodiek overleg deelnemen in verband met het verloop van hun opleiding en met hun evolutie ten opzichte van de systemen bedoeld in artikel 9, 3°.

De deelnemingsraad vergadert minstens vier keer per jaar. Het wijst in eigen kring een werker aan die ermee belast wordt toe te zien op het vlotte verloop van de werkzaamheden en op de zorgvuldige informatieverlening aan elke deelnemer. HOOFDSTUK II. - Erkenningsaanvraag

Art. 17.De voorwaarden vermeld onder hoofdstuk IX van het besluit van 4 juli 1996 zijn van toepassing op de erkenningsaanvragen die de centra indienen.

Art. 18.Samen met de erkenningsaanvraag wordt een dossier opgestuurd waarin verplicht melding wordt gemaakt van : 1° de statuten van het centrum;2° het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 54, 13°, van het besluit van 4 juli 1996 en waarin minstens volgende clausules opgenomen zijn : a) de uurregeling van de theoretische en de praktische cursussen;b) de lijst van de verlofdagen;c) de modaliteiten voor de toewijzing van de vergoedingen van de stagiair en de bijdragen in de reis- en verblijfkosten;d) de verplichtingen inzake veiligheid en hygiëne;e) de verplichting voor de stagiair om zich aan het onderzoek door de arbeidsgeneesheer waarmee het centrum voor beroepsopleiding samenwerkt, te onderwerpen, alsmede om zich aan de vaccinaties die krachtens de regelgeving opgelegd zijn, te onderwerpen;f) de modaliteiten voor de organisatie van de pedagogische raad en van de deelnemingsraad bedoeld in artikel 16;g) de eventuele beroepsprocedures die de stagiair kan inschakelen voor elke sanctie of maatregelen die tegen hem zou worden getroffen;h) de voorwaarden waaronder het huishoudelijk reglement gewijzigd kan worden;3° het pedagogisch project bedoeld in de artikelen 11 en 12 en het advies terzake door de vakbondsafvaardiging uitgebracht;4° een lijst van het personeel dat tewerkgesteld wordt door het centrum met vermelding voor elk personeelslid van diens kwalificaties alsmede van zijn functies in het centrum;5° wat betreft de directeur, een bewijs van goed zedelijk gedrag, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen betreffende misdrijven die onverenigbaar zijn met de functie, of tot criminele straffen;6° het plan voor de voortgezette opleiding van het personeel, bedoeld in artikel 15;7° een afschrift van de overeenkomsten waarmee de implementering van de samenwerkingsverbanden bedoeld in artikel 3, 2°, worden geconcretiseerd;8° een met redenen omkleed advies van het subgewestelijk comité voor tewerkstelling en vorming over de relevantie van de te ontwikkelen einddoelen, al naar gelang van de mogelijkheden voor de reconversie op de arbeidsmarkt. Indien er geen advies wordt voorgelegd binnen een termijn van twee maanden, wordt het advies als gunstig beschouwd; 9° een met redenen omkleed advies van de bevoegde subgewestelijke coördinatiecommissie bedoeld in artikel 38 van het decreet over de geschiktheid van de organisatie van de gewenste opleidingen ten gunste van de gehandicapte personen.Indien er geen advies wordt voorgelegd binnen een termijn van twee maanden, wordt het advies als gunstig beschouwd; 10° een investeringsprogramma voor de komende drie jaar; 11° het recentste jaarlijkse activiteitenverslag bedoeld in artikel 9, 5.1°; 12° de verbintenis om zich aan het toezicht door het Agentschap te onderwerpen, overeenkomstig titel VI. HOOFDSTUK III. - Beslissing over de erkenning

Art. 19.Het centrum wordt erkend op grond van de voorwaarden bedoeld in hoofdstuk 1 van titel III en krijgt een aantal erkende uren. Afdeling 1. - Eerste erkenning

Art. 20.Voor de eerste erkenning wordt het globaal aantal erkende uren voor elk centrum in bijlage III vermeld.

Voor het eerste erkenningsjaar wordt dat aantal uren door het Agentschap per einddoel opgedeeld, op grond van de bestaande toestand zoals deze bestaat op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Voor de twee volgende jaren wordt dat aantal uren door het Agentschap opgedeeld in functie van de verschillende einddoelen en/of fases bedoeld in artikel 2, 5°, op grond van de voorstellen omschreven in het pedagogisch project bedoeld in de artikelen 11 en 12 en die uiterlijk op het einde van het eerste erkenningsjaar aan het Agentschap worden overgemaakt. Bij ontstentenis wordt de erkenning van het centrum door het Agentschap ingetrokken. Afdeling 2. - Hernieuwing van de erkenning

Art. 21.§ 1. Indien het Agentschap over de hernieuwingsaanvraag bedoeld in artikel 57 van het besluit van 4 juli 1996 beslist, wordt aan elk centrum een aantal erkende uren toegekend.

Het totaal aantal uren voor alle centra samen mag niet meer bedragen dan 863 811.

Dat totaal aantal uren wordt verdeeld in functie van het bezoekcijfer dat in elk centrum per stagiair wordt verwezenlijkt per einddoel en/of per fase bedoeld in artikel 5, 2°.

Voor de begunstigden wordt dat cijfer bepaald op grond van een maandelijkse opname van de gepresteerde en daarmee gelijkgestelde uren, binnen de perken bepaald in de artikelen 4, § 1, en 7.

Voor de stagiairs wordt dat cijfer bepaald op grond van het aantal gepresteerde en daarmee gelijkgestelde uren die op de maandelijkse prestatiestaten worden vermeld, zonder dat dat aantal meer mag bedragen dan 1 824 uren per jaar per stagiair.

De daadwerkelijke en de gelijkgestelde prestaties bedoeld in het vierde en het vijfde lid worden in rekening gebracht op grond van een wekelijkse dienstregeling van 38 gepresteerde uren.

Indien de wekelijkse dienstregeling minder dan 38 gepresteerde uren bedraagt, kan op de daadwerkelijke en gelijkgestelde prestaties een valoriseringscoëfficiënt toegepast worden die door het Agentschap bepaald wordt en waarbij rekening gehouden wordt met het arbeidsstelsel van het begeleidingspersoneel zoals bestaande op de dag van inwerkingtreding van dit besluit. § 2. Naast het aantal uren bedoeld in § 1 zijn in het bezoekcijfer eveneens inbegrepen : 1° de opvolging door een opleider van een begunstigde of van een stagiair die door een door het Agentschap erkende omscholingsovereenkomst gebonden is, die forfaitair gevaloriseerd wordt à rato van 40 uur per maand;2° de opvolging na opleiding bedoeld in artikel 2, 13°, en waarvoor een overeenkomst is opgemaakt, die maximaal gevaloriseerd wordt à rato van 144 uur;3° volgens de modaliteiten bedoeld in § 1, de beroepsopleiding van de andere personen dan de begunstigden en de stagiairs, binnen de perken bepaald in artikel 9, 1°, en voorzover de beroepsopleiding niet financieel gedragen wordt door het Agentschap.

Art. 22.§ 1. Aan het einde van elke erkenningsperiode wordt per einddoel het jaargemiddelde van het bezoekcijfer per periode berekend.

Als het gemiddelde waarvan sprake in vorig lid gelijk is aan of hoger is dan 75 % van het voorheen erkende uurvolume, komt het centrum voor hetzelfde uurvolume in aanmerking voor de volgende erkenning.

Dat cijfer wordt op 60 % teruggebracht in de gevallen waarin het centrum voor het eerst één van de fases bedoeld in artikel 2, 5°, 1, b , en 2 tot en met 4 in werking heeft gesteld.

Als dat gemiddelde lager is dan 65 % van het uurvolume, staat het aantal erkende uren voor de periode van de nieuwe erkenning gelijk met 125 % van het werkelijke bezoek zoals waargenomen na afloop van de voorgaande erkenningsperiode.

Als dat gemiddelde minstens gelijk is aan 65 % en lager is dan 75 % van het uurvolume, kan het Agentschap op verzoek van het centrum en volgens criteria die het zelf bepaalt het bereikte aantal uren vermeerderen in functie van het verwezenlijke inschakelingscijfer. § 2. Na afloop van elke erkenningsperiode wordt per einddoel het gemiddelde inschakelingscijfer van de stagiairs berekend.

Daartoe wordt rekening gehouden met het aantal overeenkomsten voor opvolging na opleiding bedoeld in artikel 2, 13°, die afgesloten zijn in elk einddoel met de personen die de fase van het aanleren van een beroep of een functie bedoeld in artikel 2, 5°, 3, hebben gevolgd.

Gelijkgesteld met de overeenkomsten voor opvolging na opleiding worden de inschakelingen na opleiding bedoeld in artikel 2, 14°, waaraan geen overeenkomst is voorafgegaan.

Het aantal overeenkomsten dat is afgesloten na afloop van elke erkenningsperiode dient gelijk te zijn aan of hoger te zijn dan 75 % van het aantal personen die de fase bedoeld in artikel 2, 5°, 3, hebben gevolgd.

Het te bereiken inschakelingscijfer is de uitkomst van de vermenigvuldiging van het werkelijke percentage der afgesloten overeenkomsten met één der volgende percentages, in functie van het werkloosheidscijfer per arrondissement waarin het centrum zich bevindt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Als het aantal afgesloten overeenkomsten lager is dan 75 % van het aantal personen die de fase bedoeld in artikel 2, 5°, 3, hebben gevolgd of als het inschakelingscijfer lager is dan het cijfer dat berekend is overeenkomstig het vijfde lid, wordt het centrum ertoe verplicht het Agentschap binnen de zes maanden na hernieuwing van de erkenning een heroriënteringsplan voor het (de) betrokken einddoel(en) voor te leggen. Bij ontstentenis wordt de erkenning ingetrokken voor het (de) betrokken einddoel(en) alsmede eventueel voor de betrokken uren. Afdeling 3. - Bepalingen gemeen aan afdelingen 1 en 2

Art. 23.Indien het beheerscomité van het Agentschap krachtens artikel 55 van het besluit van 4 juli 1196 op grond van het dossier bedoeld in artikel 18 beslist, worden minstens volgende criteria in acht genomen : 1° de samenhang tussen het pedagogisch project bedoeld in de artikelen 11 en 12 en de opdrachten bedoeld in titel II;2° de kwaliteit en de relevantie van de pedagogische methodes die in aanmerking zijn genomen rekening houdend met het specifiek karakter van de opgevangen bevolkingsgroep;3° het bestaan van het opleidingenaanbod in het Waalse Gewest en de mogelijkheden voor de gehandicapte personen om toegang tot dat aanbod te krijgen;4° de arbeidsmarktperspectieven in de ontwikkelde bedrijvigheidssector;5° de strategie van het centrum in termen van organisatie, van pedagogische en sociale opvolging, opvolging na opleiding, inschakeling na opleiding en bijdrage van de begeleidingsploeg van het centrum tot de toekomstige inschakeling van de stagiairs;6° de naleving van de beginselen vastgeschreven in de systemen bedoeld in artikel 9, 3°.

Art. 24.De erkenningen worden voor een periode van drie jaar toegekend.

Art. 25.De centra kunnen een beroep indienen tegen de beslissing van het Agentschap, volgens de procedure omschreven in hoofdstuk X van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 1996.

TITEL IV. - Procedure voor de toelating van de begunstigden tot een beroepsopleiding HOOFDSTUK I. - Toelatingsvoorwaarden

Art. 26.§ 1. Naast de algemene ontvankelijkheidsvoorwaarden die elke door een begunstigde ingediende aanvraag moet vervullen voor een beroepsopleiding, onderzoekt het bevoegde gewestelijk bureau van het Agentschap : 1° of de begunstigde niet meer onder de leerplicht valt;2° of de begunstigde al dan niet in staat is om de opleidingen voorgesteld door de opleidingsmedewerkers en die op de gehele bevolking gericht zijn te volgen, omdat ze minder aangepast zijn wegens : a) de ontoegankelijkheid van de accommodatie voor de begunstigde;b) het niet-bezitten door de begunstigde van een basis- of schoolopleiding zoals vereist;c) het feit dat zij na afloop van een tegensprekelijk debat tussen het bevoegde gewestelijke bureau van het Agentschap en de begunstigde als minder gunstig voor de ontplooiing van laatstgenoemde en voor diens persoonlijke ontwikkeling worden beschouwd;d) het feit dat zij gebaseerd zijn op een methodologie en/of pedagogie die weinig of niet aangepast is aan de begunstigde. § 2. Indien de voorwaarden bedoeld in § 1 vervuld zijn, wordt de fase van het integratieproces bedoeld in artikel 2, 5°, waarin de begunstigde zich moet inschrijven door het bevoegde gewestelijke bureau van het Agentschap in onderlinge samenwerking met het eventueel gepolste centrum aangewezen : 1° als blijkt dat de begunstigde zijn beroepsproject wenst te verduidelijken of dat het wenselijk geacht wordt dat de begunstigde met de concrete invulling van het beroep geconfronteerd wordt : a) geeft het gewestelijk bureau zijn toelating voor de inschrijving van de begunstigde in een bewustwordings- en inschakelingsmodule zoals bedoeld in artikel 2, 5°, 1, b , of stelt hem voor om zich tot de oriëntatie- en balanseenheden van de Gemeenschaps- en Gewestdienst voor Beroepsopleiding en Arbeidsbemiddeling (FOREm) te richten, waarbij laatstgenoemde eenheden overnemen;b) of stelt het gewestelijk bureau hem voor om een onderdompelingsperiode zoals bedoeld in artikel 2, 5°, 1, a , te volgen;2° als blijkt dat de begunstigde een duidelijk beroepsproject voor ogen heeft zonder dat hij evenwel over de noodzakelijke vooraf vereiste vaardigheden beschikt voor het aanvangen van een kwalificerende opleidingsfase, staat het gewestelijk bureau toe dat hij ingeschreven wordt in een vooropleidingsfase zoals bedoeld in artikel 2, 5°, 2;3° als blijkt dat de begunstigde een duidelijk beroepsproject voor ogen heeft en dat hij over de noodzakelijke vooraf vereiste bekwaamheden beschikt, wordt hij door het gewestelijk bureau onderworpen aan een medisch onderzoek door de arbeidsgeneeskundige dienst die door het gepolste centrum erkend is, met als doel zich uit te spreken over eventuele medische tegenaanwijzingen. Indien deze dienst een negatieve beslissing treft, wordt door het gewestelijk bureau aan de begunstigde een beslissing tot weigering voor de in het vooruitzicht gestelde opleiding medegedeeld en wordt over een nieuwe oriëntatie nagedacht.

Indien deze dienst een positieve beslissing treft, wordt de begunstigde door het gewestelijk bureau aan een toelatingstest onderworpen in het gepolste centrum.

Daarnaast laat het gewestelijk bureau, als de begunstigde wenst zijn opleidingsproject aan de werkelijke invulling van het in het vooruitzicht gestelde beroep te toetsen, toe dat hij voor een onderdompelingsperiode wordt ingeschreven zoals bedoeld in artikel 2, 5°, 1, a . In dat geval vindt de toelatingstest in die periode plaats.

In de daarop volgende week wordt het verslag, dat wordt opgemaakt volgens een door het Agentschap vastgesteld schema, aan het gewestelijk bureau overgemaakt. § 3. Het Agentschap beschikt over een termijn van vijfenveertig dagen om de procedures bedoeld in de §§ 1 en 2 door te voeren. § 4. Indien de begunstigde voor de toelatingstest slaagt, geeft het gewestelijk bureau van het Agentschap kennis van een beslissing tot toelating tot de gepolste opleiding aan betrokkene.

Indien de begunstigde niet voor de toelatingstest slaagt, geeft het gewestelijk bureau van het Agentschap kennis van een beslissing tot weigering van de toelating tot de vooropgestelde opleiding aan betrokkene en stelt hem voor om een vooropleiding of een bewustwordings- en inschakelingsmodule te volgen of, in voorkomend geval, dankt met hem na over een andere oriëntatie. HOOFDSTUK II. - Overeenkomst

Art. 27.Om de opdrachten bedoeld in titel II uit te voeren, sluiten de centra met de begunstigden een overeenkomst af in de zin van artikel 2, 7°. Die overeenkomst dient door het Agentschap aanvaard te worden. Bij ontstentenis kan het centrum geen aanspraak maken op de subsidiëring bedoeld in titel V.

Art. 28.De overeenkomst wordt schriftelijk afgesloten en opgesteld in drie exemplaren, waarvan één overgemaakt wordt aan elke partij en één aan het Agentschap.

Art. 29.De overeenkomst kan voor elke periode, module of inwerkingscyclus bedoeld in de artikelen 4, § 3, 5 en 6, § 1, niet meer bedragen dan de maximumduur vastgelegd in deze bepalingen.

Art. 30.In de overeenkomst worden bepaald : 1° de identiteit of de benaming en de woonplaats of de zetel van de partijen;2° de begindatum van de overeenkomst en duur ervan;3° het voorwerp van de overeenkomst;4° de respectievelijke verplichtingen van de partijen, opgesomd in artikel 31, §§ 1 en 2.

Art. 31.§ 1. Het centrum moet : 1° in een beroepskwalificatie voor de stagiair voorzien door hem de noodzakelijke theoretische en praktische beroepskwalificatie te bezorgen;2° de eventuele uitrusting voor de opleiding, meer bepaald het materieel, het gereedschap, de werkkledij en de in goede staat van werking verkerende en regelmatig onderhouden veiligheids- en beschermingsuitrustingen ter beschikking van de stagiair te stellen;3° erover waken dat de overeenkomst goed wordt uitgevoerd, het gedrag van de stagiair waarnemen met het oog op de beoordeling van diens evolutie en de waarnemingen mededelen zowel aan de stagiair als aan de afgevaardigde van het Agentschap;4° de stagiair een opvolging na opleiding voorstellen en daar op zijn verzoek voor zorgen;5° als een goede huisvader waken over de gezondheid en de veiligheid van de stagiair;6° vermijden dat de stagiair taken worden opgelegd die vreemd zijn aan het beroepsopleidingsproces of die een gevaar inhouden voor diens veiligheid en gezondheid of die verboden zijn krachtens de arbeidswetgeving;7° de stagiair in die hoedanigheid inschrijven in het personeelsregister;8° de stagiair de vergoedingen betalen bedoeld in artikel 43 alsmede de reis- en verblijfkosten, die berekend worden overeenkomstig het ministerieel besluit van 9 april 1964 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de lasten die voor de mindervaliden voortvloeien uit de verplaatsing naar en het verblijf op de plaats die aangewezen werd voor hun beroepsopleiding, omscholing of herscholing, worden gedragen door het Rijksfonds voor sociale reclassering van de mindervaliden;9° het bewijs leveren dat het ten overstaan van de stagiair de verplichtingen nakomt die voortvloeien uit de op het centrum toepasselijke wets-, decretale of regelgevende bepalingen, meer bepaald de bepalingen voortvloeiende uit de wet op de sociale zekerheid der werknemers, op de schadevergoeding voor arbeidsongevallen of beroepsziekten, op de wettelijke feestdagen, de arbeidsregelgeving, het welzijn van de werknemers bij de uitoefening van hun taak en op de betaling van de vergoedingen;10° het Agentschap onmiddellijk inlichten over elke betwisting met betrekking tot de uitvoering van de overeenkomst;11° de vordering van de opleiding met de stagiair, de afgevaardigde van het Agentschap en, in voorkomend geval, het opleidingsbedrijf bespreken, minstens één maand vóór de contractueel voorziene einddatum;12° de stagiair aan het einde van diens overeenkomst een attest afleveren waarin de duur en de aard van diens overeenkomst worden vermeld. § 2. De stagiair moet : 1° zich gewetensvol wijden aan het verwerven van de beroepsopleiding;2° zich schikken naar het huishoudelijk reglement en, in voorkomend geval, het vertrouwelijkheidsbeginsel in verband met de informatie waartoe hij toegang zou hebben gehad, naleven;3° de welvoeglijkheid en de goede zeden naleven tijdens de uitvoering van zijn overeenkomst;4° de veiligheids- en hygiënevoorschriften naleven;5° handelen overeenkomstig de instructies die hem door het centrum of het opleidingsbedrijf zijn gegeven met het oog op de uitvoering van zijn contract;6° het gereedschap, de uitrusting, het materieel en de niet-gebruikte grondstoffen die hem door het centrum zijn toevertrouwd, in goede staat teruggeven;7° het Agentschap onmiddellijk inlichten over elke betwisting met betrekking tot de uitvoering van de overeenkomst;8° aan de evaluatie bedoeld in § 1, 11°, deelnemen. § 3. Het bevoegde gewestelijke bureau van het Agentschap moet : 1° de overeenkomst aanvaarden;2° indien de evaluatie bedoeld in § 1, 11°, positief is, de verlenging van de overeenkomst voor de duur bepaald in het opleidingsprogramma aanvaarden;3° het bedrag van de vergoedingen en van de reis- en verblijfkosten vastleggen zoals bedoeld in artikel 1, 8°;4° een overleggende rol tussen de partijen spelen, mocht er betwisting zijn.

Art. 32.§ 1. De uitvoering van de overeenkomst wordt geschorst indien één der partijen tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om aan de overeenkomst uitvoering te verlenen, meer bepaald in geval van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval, moederschapsverlof, wederoproeping onder de wapens, wegens een tijdelijke tewerkstelling of wegens het volgen van een aanvullende opleiding bij een andere opleidingsmedewerker.

De betrokken partij is ertoe verplicht het bewijs voor deze onmogelijkheid voor te leggen en, indien zij voortvloeit uit een arbeidsongeschiktheid van de stagiair, een medisch attest voor te leggen, uiterlijk de tweede werkdag volgend op de aanvang van de ongeschiktheid.

Indien de uitvoering van de overeenkomst geschorst wordt, wordt de overeenkomst met een periode van dezelfde duur als de schorsing verlengd door middel van een aanhangsel bij de overeenkomst.

Over de schorsing en de hervatting van de uitvoering van de overeenkomst tijdens de periode die gedekt wordt door de aanvankelijke overeenkomst of door een aanhangsel, dient het Agentschap te worden ingelicht door het centrum, binnen een termijn van hoogstens tien kalenderdagen. § 2. De overeenkomst voorziet enkel in een proefperiode als de duur ervan gelijk is aan of meer bedraagt dan zes maanden.

In dat geval wordt de proefperiode op één maand vastgesteld. Deze periode wordt verlengd met de periodes waarin de uitvoering van de overeenkomst geschorst is.

Art. 33.§ 1. Onverminderd de algemene wijze waarop verplichtingen vervallen, wordt de overeenkomst vóór afloop van de voorziene termijn beëindigd indien het Agentschap daarover wordt ingelicht : 1° omdat beide partijen het aldus willen;2° omdat één der partijen het tijdens de proefperiode aldus wil, ongeacht het ogenblik ervan;3° indien er een ernstige reden bestaat voor de verbreking bepaald bij de artikelen 34 en 35;4° indien de schorsing van de uitvoering van de overeenkomst langer dan drie maanden duurt en één der partijen niet meer wenst dat de overeenkomst verder loopt;5° omdat het centrum het aldus wil, indien verschillende evaluaties zoals bedoeld in artikel 14, § 1, 3°, negatief blijken;in dat geval kan het centrum de overeenkomst verbreken middels een vooropzeg van zeven kalenderdagen die bij aangetekend schrijven mede wordt gedeeld en in werking treedt de maandag volgend op de week waarin de vooropzeg plaatsvond; 6° omdat de stagiair het aldus wil, indien hij een beroepsactiviteit in de privé-sector, bij de overheid of als zelfstandige aanvangt;7° wegens de ontbinding van het centrum;8° wegens overmacht, indien daardoor de uitvoering van de overeenkomst definitief onmogelijk is geworden;9° na kennisgeving aan de partijen bij ter post aangetekend schrijven van de intrekking van de aanvaarding van de overeenkomst door het Agentschap, indien één der partijen het Agentschap valse of vervalste documenten heeft voorgelegd. § 2. Elke onverantwoorde verbreking kan voor de voor de verbreking verantwoordelijke partij de schorsing van de in dit besluit bedoelde prestaties die deze partij vanwege het Agentschap geniet, met zich brengen.

Art. 34.De hierna vermelde omstandigheden vormen een ernstige, de stagiair toerekenbare reden voor de ontbinding van rechtswege van de overeenkomst : 1° indien hij zich schuldig maakt aan een daad van onrechtschapenheid, aan ernstige feitelijkheden of ernstige beledigingen aan het adres van het personeel van het centrum;. 2° indien hij hen met opzet tijdens de uitvoering van de overeenkomst ernstige materiële of morele schade toebrengt;3° indien hij het vertrouwelijkheidsbeginsel betreffende de informatie waartoe hij toegang zou hebben, overtreedt;4° in het algemeen, indien hij blijk geeft van ernstige tekortkomingen tegenover zijn verplichtingen in verband met de goede orde, de veiligheid en de discipline in het centrum of de uitvoering van zijn contract;5° indien hij herhaaldelijk afwezig blijft en daardoor, samengeteld, meer dan veertien werkdagen afwezig is. In dat geval kan de verbreking van de overeenkomst enkel worden ingeroepen na een waarschuwing die hem per aangetekend schrijven wordt toegestuurd; 6° indien de stagiair valse documenten heeft voorgelegd met het oog op het afsluiten van de overeenkomst.

Art. 35.De hierna vermelde omstandigheden vormen een ernstige, het centrum toerekenbare reden voor de ontbinding van rechtswege van de overeenkomst : 1° indien het zich schuldig maakt aan een daad van onrechtschapenheid, aan ernstige feitelijkheden of ernstige beledigingen;2° indien het vanwege derden dergelijke daden tegenover de stagiair duldt;3° indien de zedelijkheid van de stagiair tijdens de overeenkomst in gevaar wordt gebracht;4° indien zijn veiligheid en gezondheid tijdens de overeenkomst blootgesteld blijken te zijn aan gevaren die hij op het ogenblik waarop de overeenkomst afgesloten werd, niet kon voorzien;5° in het algemeen, indien het centrum blijk geeft van ernstige tekortkomingen aan zijn verplichtingen in verband met de uitvoering van de overeenkomst. TITEL V. - Subsidiëring van de centra voor beroepsopleiding HOOFDSTUK I. - Subsidiëring van de werking van de centra voor beroepsopleiding

Art. 36.Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten erkent het Agentschap voor elk centrum betreffende elke erkenningsperiode een aantal forfaitair gesubsidieerde uren à 10,62 euro per uur. Het aldus verkregen bedrag vormt het jaarlijkse krediet van het centrum. Het aantal gesubsidieerde uren beantwoordt aan het aantal krachtens artikel 19 erkende uren.

Art. 37.Het forfaitaire uurbedrag bedoeld in artikel 36 wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld en wordt gekoppeld aan de spilindex 1.2936 van 1 maart 2002.

Art. 38.Binnen de perken van de beschikbare begrotingskrediten kan het jaarlijkse krediet verhoogd worden met een aanpassingscoëfficiënt die door de Regering wordt vastgelegd, waarbij de centra de mogelijkheid wordt gegeven om de verhogingen wegens de evolutie van de geldelijke anciënniteit van hun begeleidingspersoneel vastgesteld op de datum van inwerkingtreding van dit besluit te financieren.

Art. 39.Een bedrag dat overeenstemt met minstens 70 % van het jaarlijkse krediet wordt toegerekend aan de lasten van het personeel dat middels een arbeidsovereenkomst door het centrum wordt tewerkgesteld en aan het ereloon dat aan prestatieverleners gestort wordt die van buiten het centrum komend door laatstgenoemde aangesproken worden voor de uitvoering van administratieve, boekhoudkundige en onderhoudstaken.

Art. 40.De financiële lasten die middels het jaarlijkse krediet worden gefinancierd, worden door het Agentschap toegelaten op grond van de toelaatbaarheidsbeginselen voor de lasten bepaald in bijlage IV. De lasten van het personeel dat door het centrum wordt tewerkgesteld middels een arbeidsovereenkomst, worden in rekening gebracht op grond van de loonschalen en de bepalingen vermeld in bijlage II.

Art. 41.De centra worden ertoe gemachtigd de eventuele inkomsten uit hun productie-activiteiten voor hun maatschappelijk doel aan te wenden, mist naleving van de toelaatbaarheidsbeginselen voor de lasten bepaald in bijlage IV. De inkomsten uit de opleidingsactiviteit van de centra worden geheel door het Agentschap teruggevorderd.

Art. 42.Het Agentschap betaalt aan het begin van elk kwartaal 25 % van het jaarlijkse krediet uit.

De uitgaven van de centra worden jaarlijks aan een boekhoudkundige controle door de diensten van het Agentschap onderworpen, waarbij laatstgenoemde in voorkomend geval het niet-gebruikte gedeelte van het jaarlijkse krediet terugvordert. HOOFDSTUK II. - Subsidiëring van de vergoedingen van de stagiair

Art. 43.De vergoedingen van de stagiair bestaan uit : 1° een basisvergoeding;2° een aanvullende premie.

Art. 44.De basisvergoeding bedoeld in artikel 43, 1°, wordt vastgesteld op 40 % van het gemiddeld minimum- maandinkomen zoals gewaarborgd bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988, ondertekend in de Nationale Arbeidsraad.

Het bedrag bedoeld in vorig lid wordt op 60 % gebracht indien de stagiair het bewijs levert dat hij zich in één der volgende toestanden bevindt : 1° hij vormt een gezin met een persoon die over een inkomen beschikt dat lager is dan het forfaitaire bedrag van de werkloosheidsuitkeringen voor samenwonenden;2° hij woont samen zonder echtgenoot en uitsluitend met : a) één of meerdere kinderen, op voorwaarde dat hij voor minstens één ervan recht heeft op gezinsbijslagen of dat de kinderen over een inkomen beschikken dat lager is dan het forfaitaire bedrag van de werkloosheidsuitkeringen voor samenwonenden;b) één of meerdere kinderen of andere verwanten of aanverwanten tot en met de derde graad, op voorwaarde dat hij voor minstens één ervan recht heeft op gezinsbijslagen of dat de verwanten of aanverwanten over een inkomen beschikken dat lager is dan het forfaitaire bedrag van de werkloosheidsuitkeringen voor samenwonenden;c) één of meerdere verwanten of aanverwanten tot en met de derde graad, die beschikken dat lager is dan het forfaitaire bedrag van de werkloosheidsuitkeringen voor samenwonenden.

Art. 45.De basisuurvergoeding is gelijk aan drie keer het maandelijkse basisbedrag bedoeld in het artikel, gedeeld door 13 x 38.

Art. 46.De basisvergoeding bedoeld in artikel 43, 1°, wordt verminderd met het bedrag van de wettelijke en regelgevende tegemoetkomingen die de stagiair worden toegekend, vastgesteld overeenkomstig artikel 47 en tegen 75 % van het bedrag ervan.

Art. 47.De wettelijke en regelgevende tegemoetkomingen waarvan sprake in artikel 46 zijn : 1° de pensioenen, alsmede alle plaatsvervangende voordelen dan wel de voordelen die als aanvulling worden toegekend : a) ofwel bij of krachtens een Belgische of buitenlandse wet;b) ofwel door een overheid of een openbare instelling;2° de vergoedingen, uitkeringen en lijfrenten die toegekend worden aan slachtoffers van arbeidsongevallen of beroepsziekten, in toepassing van de wetgeving over de schadevergoeding voor arbeidsongevallen of in toepassing van de wetgeving over de schadevergoeding voor beroepsziekten en over de preventie ervan;3° de vergoedingen die worden toegekend aan een gehandicapte persoon die slachtoffer is van een ongeval, in toepassing van artikel 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek of in toepassing van enige gelijkaardige buitenlandse wetgeving;4° de vergoeding voor arbeidsongeschiktheid die worden toegekend in toepassing van de wetgeving over de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering;5° de werkloosheidsuitkeringen die worden toegekend in toepassing van de regelgeving over tewerkstelling en werkloosheid;6° de inkomensvervangende toelagen die toegekend worden in toepassing van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, of de gewone en bijzondere tegemoetkomingen die toegekend worden in toepassing van het koninklijk besluit van 17 november 1969 houdende algemeen reglement betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen;7° de belastbare beroepsinkomsten. Indien de bijdrage bedoeld in het eerste lid, 2°, uitbetaald wordt in de vorm van kapitaal of van terugkoopwaarde wordt artikel 30 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten toegepast.

Er wordt in geen enkel geval rekening gehouden met het gedeelte van de wettelijke of regelgevende bijdragen die als gezinsbijslag, als integratietoelsag in toepassing van voornoemde wet van 27 februari 1987 of als schadevergoeding voor de hulp van een derde in toepassing van het koninklijk besluit van 17 november 1969 houdende algemeen reglement betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de mindervaliden worden toegekend.

Art. 48.De aanvullende premie bedoeld in artikel 43, 2°, wordt vastgesteld op 1,1040 euro per daadwerkelijk gepresteerd of daarmee gelijkgesteld uur.

Deze premie wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk en is gekoppeld aan de spilindex 1.2936 van 1 aart 2002.

Art. 49.Het centrum is ertoe verplicht de vergoedingen bedoeld in artikel 43 regelmatig met niet meer dan één maand afstand te betalen.

Art. 50.§ 1. De sociale zekerheidsbijdragen die verschuldigd zijn door de stagiair worden ingehouden op de basisvergoeding zoals berekend in artikel 46 en op de aanvullende premie bedoeld in artikel 43, 2°, en door het centrum gestort aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid. § 2. De sociale zekerheidsbijdragen die door het centrum verschuldigd zijn, worden door het centrum aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid gestort als contract voor beroepsopleiding. § 3. Het centrum richt aan het Agentschap een driemaandelijkse staat van de werkgeversbijdragen in de sociale zekerheid die het aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid gestort heeft.

Art. 51.Het centrum betaalt de premie verzekering-wet voor alle stagiairs samen en de arbeidsgeneeskundige kosten. HOOFDSTUK III. - Terugbetaling van de kosten door het Agentschap

Art. 52.Door het Agentschap worden aan het centrum terugbetaald : 1° de vergoedingen bedoeld in artikel 43;2° de reis- en verblijfkosten die aan de stagiairs en aan de begunstigden worden gestort overeenkomstig het ministerieel besluit van 9 april 1964 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de lasten die voor de mindervaliden voortvloeien uit de verplaatsing naar en het verblijf op de plaats die aangewezen werd voor hun beroepsopleiding, omscholing of herscholing, worden gedragen door het Rijksfonds voor sociale reclassering van de mindervaliden;3° de werkgeversbijdragen in de sociale zekerheid bedoeld in artikel 50;4° de premie en de kosten bedoeld in artikel 51. TITEL IV. - Opvolging en controle door het Agentschap

Art. 53.De Directie opleiding van het Agentschap wijst in eigen kring een pedagogisch referent aan.

Diens opdracht bestaat erin : 1° ervoor te zorgen dat er een pedagogische cultuur eigen aan de gehandicapte ontstaat die door alle centra gedeeld wordt;2° de actie van de verschillende pedagogische coördinatoren van de centra te coördineren;3° te waken over de afstemming van het opleidingsaanbod op de behoeften van de arbeidsmarkt.

Art. 54.De pedagogische inspectie van het Agentschap is ermee belast te waken over de naleving van het pedagogische project bedoeld in de artikelen 11 en 12.

Daartoe evalueert het Agentschap de toepassing van het project en legt het aan het bestuur een omstandig verslag voor, binnen de drie maanden voorafgaand aan het verstrijken van elke erkenningsperiode.

Art. 55.Het Agentschap heeft als taak de evaluatie bedoeld in artikel 31, § 1, 11°, door te voeren.

Art. 56.Overeenkomstig artikel 57 van het decreet voert het Agentschap de onderzoeken uit bij het centrum of het opleidingsbedrijf en legt het de bezoeken af die het nodig acht.

Het Agentschap kan van elk centrum eisen dat het elk stuk dat het verantwoord acht, overlegt.

TITEL VII. - Overgangsbepalingen

Art. 57.De centra voor beroepsopleiding die niet aan de voorwaarden opgelegd door dit besluit voldoen, beschikken over één jaar vanaf diens inwerkingtreding om zich ernaar te schikken.

TITEL VIII. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen

Art. 58.Er wordt een artikel 24bis luidend als volgt ingevoegd in het besluit van de Waalse Regering van 16 januari 1997 tot goedkeuring van het huishoudelijk reglement van de adviesraden van het "Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées" (Waals Agentschap voor de integratie van gehandicapte personen) : «

Art. 24bis.Er wordt een vaste werkgroep opgericht in de adviesraad voor tewerkstelling en opleiding.

Diens taak bestaat erin de raad van advies te dienen inzake : 1° de erkenningsaanvragen die door de centra bedoeld in het besluit van het Waalse Gewest van 7 november 2002 betreffende de opdrachten, de erkenning en de subsidiëring van de centra voor beroepsopleiding worden ingediend, op basis van de criteria bedoeld in artikel 23 van dit besluit;2° over het evaluatieverslag bedoeld in artikel 62 van dit besluit.»

Art. 59.Artikel 26, eerste lid, van het besluit van de Waalse Regering van 5 november 1998 tot bevordering van de kansen van de gehandicapte personen op de arbeidsmarkt, wordt met volgende bepaling aangevuld : « 8° het integratie-inkomen bedoeld in de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op sociale integratie ».

Art. 60.Opgeheven worden voor wat betreft het Franse taalgebied : 1° de artikelen 44 tot en met 46, 56, § 2, 2°, 4° en 5°, 57 tot en met 61, 67, 74, 75 en 78 van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de mindervaliden;2° de regelgevende beslissing van 7 februari 1964 waarbij de modaliteiten en de voorwaarden voor de voorlopige erkenning van de opleidingscentra en beroepsreconversie voor gehandicapten worden bepaald;3° hoofdstuk 2 van het ministerieel besluit van 22 september 1966 houdende vaststelling van de criteria van toekenning der toelagen voor de oprichting, de vergroting, de inrichting en het onderhoud van de centra voor beroepsopleiding of omscholing van mindervaliden;4° het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 25 oktober 1990 houdende vaststelling van de voorwaarden van toekenning, van het bedrag en van de modaliteiten voor betaling van de uitkeringen en het aanvullend loon ten gunste van de gehandicapten die een beroepsopleiding, omscholing of herscholing doormaken. TITEL IX. - Slotbepalingen

Art. 61.De Minister belast de administrateur-generaal van het Agentschap ermee hem jaarlijks tegen 31 maart een evaluatie over te maken in verband met de toepassing van dit besluit.

Art. 62.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2003.

Art. 63.De Minister van Sociale Aangelegenheden is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 7 november 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE

Bijlage I FUNCTIES, PROFIELEN EN KWALIFICATIES VAN HET PERSONEEL 1. Interieurverzorger Functiebeschrijving : Schoonmaken van de lokalen en de uitrusting Beheer van de onderhoudsproducten Profiel : Vermogen om zich aan te passen aan en zich te integreren in een team Vermogen om zijn werk te organiseren Een gepaste houding aannemen ten overstaan van de gehandicapte personen Minimaal vereiste kwalificaties : nihil Weddeschaal : schaal 1 2.Polyvalent arbeider Functiebeschrijving : Onderhoud der gebouwen en lokalen Onderhoud van het klein materieel en eventuele opvolging wagenpark Toepassing van de naleving van de normen (meer bepaald inzake veiligheid en hygiëne) Opvolging en/of onderhoud van de werkkledij Actieve deelname aan de doelstellingen van het centrum Personen- en goederenvervoer Profiel : Vermogen om zich aan te passen aan en zich te integreren in een team Rijbewijs C en/of D (indien vereist door wagenpark) Verantwoordelijkheidszin, zelfstandigheid en initiatiefrijk Een gepaste houding aannemen ten overstaan van de gehandicapte personen Minimaal vereiste kwalificaties : getuigschrift secundair onderwijs tweede graad Weddeschaal : schaal 2 3. Bestuursassistent Functiebeschrijving : Lopende administratieve taken Ontvangst, telefoon, classering Opstellen en verzenden briefwisseling Algemene administratiezaken Beheer kantoorbenodigdheden Dossierbeheer Agendabeheer Profiel : Vermogen om zich aan te passen aan en zich te integreren in een team Polyvalentie Verantwoordelijkheidszin Kennis gebruikelijke software Zin voor organisatie, nauwkeurigheid Beroepsethiek Vermogen tot zelfopleiding (software, wetgeving...) Openheid tegenover de problemen van in moeilijkheden verkerende doelgroepen en kennis van de gehandicaptenwereld Minimaal vereiste kwalificaties : attest hoger secundair onderwijs of kwalificatiegetuigschrift zevende jaar Weddeschaal : schaal 3 4. Technicus Functiebeschrijving : Beheer machinepark - Installatie - Onderhoud - Herstellingen Administratief beheer machinepark - Inventaris - Vervanging - Programmatie Profiel : Vermogen om zich aan te passen aan en zich te integreren in een team Rijbewijs C en/of D (indien vereist door wagenpark) Verantwoordelijkheidszin, zelfstandigheid en initiatiefrijk Een gepaste houding aannemen ten overstaan van de gehandicapte personen Minimaal vereiste kwalificaties : graduaat Weddeschaal : schaal 4 5.Boekhouder Functiebeschrijving : Voorraadbeheer Opvolging en afhandeling verrichtingen (bank, kassa, allerlei verrichtingen, facturen...) van de Algemene Boekhouding (nazicht, aanrekening, invoeren, balans, eindbalans, resultatenrekening) Analytische boekhouding Balans, resultatenrekeningen van de v.z.w.

Profiel : Vermogen om zich aan te passen aan en zich te integreren in een team Polyvalentie Verantwoordelijkheidszin Kennis gebruikelijke software Zin voor organisatie, nauwkeurigheid Beroepsethiek Vermogen tot zelfopleiding (software, wetgeving...) Openheid tegenover de problemen van in moeilijkheden verkerende doelgroepen en kennis van de gehandicaptenwereld Minimaal vereiste kwalificaties : graduaat boekhouden Weddeschaal : schaal 4 6. Bestuurssecretaris Functiebeschrijving : Lopende boekhouding van het centrum : - Opvolging en afhandeling van alle verrichtingen - Nazicht, aanrekening, invoeren, balans,... - Balans en resultatenrekening van de v.z.w. i.s.m. externe boekhouddienst Loonberekening stagiairs, uitkeringen, reiskosten Voorbereiding vergaderingen en dossiers Gegevensbewerking voor AWIPH, "Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées" (Waals Agentschap voor de integratie van gehandicapte personen), sociaal secretariaat Opvolging administratieve dossiers Profiel : Vermogen om zich aan te passen aan en zich te integreren in een team Polyvalentie Verantwoordelijkheidszin Kennis gebruikelijke software Zin voor organisatie, nauwkeurigheid Beroepsethiek Vermogen tot zelfopleiding (software, wetgeving...) Openheid tegenover de problemen van in moeilijkheden verkerende doelgroepen en kennis van de gehandicaptenwereld Minimaal vereiste kwalificaties : graduaat boekhouden/directiesecretariaat Weddeschaal : schaal 4 Opleider Functiebeschrijving : Aanleren knowhow en attitudes : - De stagiair voorbereiden met het oog op aanleren beroepsattitudes Pedagogisch groepswerk met gehandicapte personen : - Uitwerken van de inhoud van de opleiding - Inhoud van de opleiding aanpassen aan evolutie van de techniek en van de arbeidsmarkt - Deelname aan uitwerking en evolutie van evaluatie-instrumenten - Opleiding aanpassen aan stagiair en aan diens project - Deelname aan globale evaluatie van de stagiair (tegenover het geheel van diens programma) - Aanpassing programma en methode t.g.v. evaluaties - Deelname aan waarneming en oriëntatie van de kandidaat-stagiair Contact buitenwereld : - Opvolging stagiair in bedrijven en diens vooruitgang evalueren - Deelname aan zoektocht naar bedrijfsopleidingen Organisatie bedrijfsbezoeken en andere bezoeken i.v.m. opleiding Deelname aan werking van het centrum : - Pedagogische opvolging stagiair onder omscholingsovereenkomst - Voorraadbeheer van materiaal nodig voor opleiding - Opvolging bestellingen - Deelname aan sociale integratie en inschakeling stagiair in beroepsleven Profiel : Openheid tegenover de problemen van in moeilijkheden verkerende doelgroepen en kennis van de gehandicaptenwereld Vermogen om een gedifferentieerde pedagogie toe te passen (opleiding of geïndividualiseerd of in groepjes) Teamworkbereidheid Zelfstandigheid - verantwoordelijkheid Aanpassingsvermogen Beroepsethiek Minimaal vereiste kwalificaties : Getuigschrift pedagogische bekwaamheid of opleiding tot opveder of daarmee gelijk te stellen pedagogische opleiding zo spoedig mogelijk te verwerven met een maximum van vier jaar na indiensttreding Weddeschaal : schaal 5 7. Personeelslid bevoegd voor beroepsintegratie Functiebeschrijving : Contact buitenwereld : - Beheer overeenkomsten i.v.m. bedrijsopleidingen - Bevordering tewerkstellingstegemoetkomingen bij bedrijven - Zoeken naar partnerbedrijven (voor inschakelingstraject) en toegang tot betrekkingen - Bemiddeling stageplaatsen - Samenwerking met arbeidsbemiddelingsinstellingen - Begeleiding stagiairs in hun zoektocht naar werk en hun sociale integratie en hun inschakeling in de beroepswereld Deelname aan werking van het centrum : - Werkagenda inschakelingstrajecten - Uitwerking met stagiair van realistisch beroepsproject (samen met het team) - Voorbereiding stagiairs bij zoeken naar werk - Informatieverlening aan het centrum over evolutie beroepen Profiel : Openheid tegenover de problemen van in moeilijkheden verkerende doelgroepen en kennis van de gehandicaptenwereld Vaardigheden als werker, bemiddelaar en onderhandelaar Beheer gesprekstechnieken Zin voor organisatie Kennis marketing, arbeidsleer Vermogen om een grote hoeveelheid informatie te verwerken (meer bepaald van juridische en maatschappelijke aard), om ze af te handelen en ze naar de verschillende doelgroepen toe te hertalen Beroepservaring hebben (kennis bedrijfswereld) Commercieel aangelegd zijn Aanpasbaarheid en beschikbaarheid Beroepsethiek Ervaring handel Minimaal vereiste kwalificaties : ofwel Graduaat marketing Graduaat menswetenschappen of Hoger niet-universitair onderwijs in één of verschillende professionele einddoelen van het Centrum voor Beroepsopleiding (CBO) Weddeschaal : schaal 5 8. Maatschappelijk assistent Functiebeschrijving : Informatieverlening aan de diensten die in contact staan met gehandicapte doelgroepen over opleidingenaanbod en toegangsvoorwaarden CBO Deelname aan oriëntatie en interne selectie kandidaat-stagiairs Maatschappelijke en gezinsopvolging stagiairs Opvolging van de evolutie van de stagiair in opleiding (op maatschappelijk vlak) Verbinding met het gewestelijk bureau AWIPH in het kader van de aanvragen voor opleidingen (formulier voor indiening aanvraag, contract,...) Sensibilisering van het team voor behoeften gehandicapte personen Informatieverlening aan stagiairs over rechten en plichten en meer in het bijzonder in hun hoedanigheid van gehandicapte personen Toegang van de gehandicapte personen tot deze rechten vergemakkelijken Begeleiding stagiair bij instellingen en personen « buitenwereld » (FOREm, huisvesting,...) De betrekkingen tussen de stagiairs onderling en tussen stagiairs en teamleden vergemakkelijken Af en toe pedagogisch inspringen (sociale wetgeving,...) Profiel : Juridische en sociale vaardigheden Luisterbereidheid Groepswerking Bemiddelingsbekwaamheden Openheid tegenover de problemen van in moeilijkheden verkerende doelgroepen en kennis van de gehandicaptenwereld Beroepsethiek Minimaal vereiste kwalificaties : Graduaat maatschappelijk assistent Weddeschaal : schaal 5 9. Directeur Functiebeschrijving : Pedagogische bezieling van het centrum : - Vormgeving, uitwerking van en toezicht op opleidingsprogramma's - Evaluatie en aanpassing opleidingsprogramma's - Bezieling team « opleidingen » Dagelijkse leiding en dagelijks beheer van het centrum : - Begroting en opvolging boekhouding - Beheer en opvolging bestuur met inbegrip van Europese subsidiëring - Beheer human resources Contact buitenwereld : - Verantwoordelijk tegenover machten en overheden (inrichtende macht, subsidiërende overheid) - Leggen en opvolgen van contacten met plaatselijk en subgewestelijk maatschappelijk middenveld en bedrijfswereld Studie en prospectie : - Zoeken naar nieuwe werkmethodes, nieuwe marktniches en isntelling van strategieen die aangepast zijn aan evolutie centra - Beheer eventuele bijkomende projecten (Europa, vennootschappen met maatschappelijk doel...) Profiel : Bekwaamheden leiding en beheer (bestuurszaken, boekhouding, human resources) « Kennis » tegenover georganiseerde einddoelen Pedagogische vaardigheden Openheid tegenover de problemen van in moeilijkheden verkerende doelgroepen en kennis van de gehandicaptenwereld Minimaal vereiste kwalificaties : ofwel licentiaat (of graduaat) pedagogische wetenschappen licentiaat (of graduaat) technische en/of economische en/of menswetenschappen met getuigschrift pedagogische bekwaamheid Nuttige ervaring : 3 jaar Weddeschaal : schaal 6 Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 7 november 2002 betreffende de opdrachten, de erkenning en de subsidiëring van de centra voor beroepsopleiding.

Namen, 7 november 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE

Bijlage II WEDDESCHALEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bovenstaande schalen worden geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld en wordt gekoppeld aan de spilindex 1.2936 van 1 maart 2002.

Berekening anciënniteit 1. Berekening interne anciënniteit a) Tegen 100 % gevaloriseerd wordt de anciënniteit die in het centrum of in één of verschillende centra voor beroepsopleiding erkend door AWIPH is verworven bij functieverandering van een personeelslid, met uitzondering van de bevordering tot de directie van het centrum.b) Tegen 75 % gevaloriseerd wordt de anciënniteit die in het centrum of in één of verschillende centra voor beroepsopleiding erkend door AWIPH is verworven bij de bevordering tot de directie van het centrum.2. Berekening externe anciënniteit a) Enkel de vorige prestaties in verband met de functie die in het centrum uitgeoefend zal worden, geven aanleiding tot aanciënniteitsjaren.b) Eventuele anciënniteitsaanvaarding loopt pas vanaf 22 jaar. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 7 november 2002 betreffende de opdrachten, de erkenning en de subsidiëring van de centra voor beroepsopleiding.

Namen, 7 november 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE

BIJLAGE III AANTAL UREN DIE WORDEN ERKEND VOOR DE EERSTE ERKENNINGSPERIODE Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 7 november 2002 betreffende de opdrachten, de erkenning en de subsidiëring van de centra voor beroepsopleiding.

Namen, 7 november 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE

BIJLAGE IV TOELAATBAARHEIDSBEGINSELEN VOOR DE LASTEN 1. De lasten worden geacht ontoelaatbaar te zijn als de hierna vermelde algemene beginselen niet worden nageleefd : * de lasten dienen rechtstreeks verband te houden met de opleiding waarvoor het centrum is erkend en wordt gesubsidieerd in functie van dit besluit; * zij dienen redelijk te zijn tegenover de opleidingsbehoeften; * zij dienen in de boekhouding te worden opgenomen mits naleving van de beginselen van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en de uitvoeringsbesluiten ervan; * zij dienen voort te vloeien uit de omgang met derden en tastbare bedrijfszaken. In het bijzonder vormen de v.z.w.'s die door één enkele directie verbonden zijn in de zin van hoofdstuk III, afdeling I, IV, A , § 6, van de bijlage van het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 betreffende de jaarrekeningen derden onderling voor zover hun respectievelijke boekhouding geldig gecontroleerd kan worden; * zij mogen niet betrekking hebben op forfaitaire sommen, buiten de sommen die verantwoord zijn via een overeenkomst waarin de voorwaarden waaronder de beroepsprestaties geleverd en bezoldigd worden, omstandig worden omschreven; * zij dienen in voorkomend geval voort te vloeien uit de aanrekening die wordt doorgevoerd vanuit een verdeelsleutel die beantwoordt aan objectieve, realistische en concrete criteria; * zij dienen voort te vloeien uit de omgang met natuurlijke personen die geen lid mogen zijn van de inrichtende macht of van de directie van het centrum, of met rechtspersonen waaronder leden van de inrichtende macht of van de directie van het centrum geen leidinggevend of bestuurdersambt waarnemen. In het tegenovergestelde geval dient de aantoonbaarheid van de lasten door het Agentschap te worden vastgesteld. 2. De volgende lasten in het bijzonder worden geacht ontoelaatbaar te zijn : 2.1 in de rekeningen 60 het aandeel van de bestedingen voor aankopen en goederen uitsluitend aangerekend op de productieactiviteiten van het centrum. 2.2 in de rekeningen 61 - het aandeel van de uitgaven voor dienstverlening en allerlei goeden uitsluitend aangerekend op de productieactiviteiten van het centrum; - het deel der reiskosten van het centrum dat boven het cijfer bepaald voor het personeel der ministeries uitkomt zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene reglementering inzake rondreiskosten, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 7 maart 2001; - de investeringswaarden van meer dan 247,89 euro toegerekend als last op één enkel boekjaar; - de erelonen met betrekking tot de aanwending van buitenpersoneel in het kader van een onderaanneming of van een oproep tot hulppersoneel wiens prestaties niet verband houden met de functies, profielen en kwalificaties bepaald in de bijlagen 1 en 2 bij dit besluit.

Het Agentschap kan evenwel, om gevolg te geven aan innoverende modules of aan bepaalde bijzondere opdrachten en bij wijze van uitzondering, toestaan dat de kosten voor het buitenpersoneel wiens prestaties niet verband houden met de functies, profielen en kwalificaties bepaald in de bijlagen 1 en 2 bij dit besluit toch opgenomen worden. - de vertegenwoordigingskosten die niet rechtstreeks verband houden met de activiteit van het centrum; - de huurlast die niet verantwoord zou worden door een schriftelijke huurovereenkomst of een overeenkomst tussen de partijen die vooraf door het Agentschap zou zijn goedgekeurd. 2.3 in de rekeningen 62 - de loon- en werkgeverslasten met betrekking tot het interne personeel die niet beantwoorden aan de de functies, profielen en kwalificaties bepaald in de bijlagen 1 en 2 bij dit besluit.

Het Agentschap kan evenwel, om gevolg te geven aan innoverende modules of aan bepaalde bijzondere opdrachten en bij wijze van uitzondering, toestaan dat de kosten voor het intern personeel wiens prestaties niet verband houden met de functies, profielen en kwalificaties bepaald in de bijlagen 1 en 2 bij dit besluit toch opgenomen worden. - de werkgeverspremies voor extra-wettelijke verzekeringen; - de dotaties en gebruik van provisies voor vakantiegeld en vertrekpremie; - de extra-wettelijke voordelen toegekend aan de werknemers. 2.4 in de rekening 63 - de afschrijvingslasten voortvloeiende uit percentages boven onderstaande percentages uitkomend : - 20 % voor de oprichtingskosten; - 33 % voor de immateriële activa; - 3 % voor bouwwerken en bebouwde gronden; - 20 % voor machines en gereedschap met een lagere kost dan 1.239,47 euro en 10 % voor machines en gereedschap met een hogere. Voor informaticamaterieel geldt evenwel het percentage 33 %; - 10 % voor roerende goeden; - 20 % voor rollend materieel; - één van voorvermelde percentages in functie van het type betrokken goeden voor het leasingcontract en andere gelijkaardige rechten. - de waardeverminderingen van schuldvorderingen; - de provisies voor wettelijke en extra-wettelijke pensioenen; - de provisies voor omvangrijke werkzaamheden en grote onderhoudswerken; - de andere provisies. 2.5 in de rekeningen 64 - het deel der andere bedrijfslasten uitsluitend aangerekend op de productieactiviteiten van het centrum; - de niet-aftrekbare BTW op ontoelaatbare lasten; - de verschillende boetes. 2.6 in de rekeningen 65 - het deel der financiële lasten uitsluitend aangerekend op de productieactiviteiten van het centrum; - de rentelasten met betrekking tot investeringskredieten waarvoor geen goedkeuring door het Agentschap is verkregen; - de kaskredietlasten behalve als het gebruik ervan nodig is voor de delging van een achterstallige betaling aan het Bestuur of wegens een dringende reden buiten de wil van het Agentschap om. De instelling dient dan het bewijs van de achterstallige betaling te leveren alsmede de verantwoordelijkheid van het Agentschap door een attest dat het bij het Agentschap moet aanvragen of het bewijs leveren voor het dwingend karakter van de gebeurtenis die het gebruik van een dergelijk krediet noodzakelijk heeft gemaakt; - de nalatigheidsintrest wegens een fout in het beheer van het centrum. 2.7 in de rekeningen 66 - het deel der buitengewone lasten uitsluitend aangerekend op de productieactiviteiten van het centrum. 2.8 in de rekeningen 69 - de lasten van toevoegingen en vooruitnemingen. 3. Van de lasten worden afgetrokken : - de bedrijfssubsidies van overheidswege indien zij dezelfde lasten dekken als de lasten opgenomen volgens dit besluit; - de verschillende terugvorderingen van kosten eigen aan de opleidingsactiviteiten, met uitzondering van private schenkingen, van opbrengsten van feestjes of andere verrichtingen waarmee privé-gelden worden ingezameld. Deze uitzonderingen worden in rekening gebracht als de betrokken producten verrekend worden in afzonderlijke rekeningen of onderrekeningen en dat dezelfde onderscheidingen tegelijkertijd gelden voor de lasten verbonden aan de organisatie van deze verrichtingen; - de financiële producten voortvloeiend uit beleggingsverrichtingen met betrekking tot de opleidingsactiviteiten; - de in de tijd gespreide verminderingen der kapitaalsubsidies van overheidswege die hetzelfde ritme volgen als de opneming van afschrijvingen met betrekking tot de activa verkregen voor de verwerving of de samenstelling ervan; - de verschillende financiële producten met betrekking tot de opleidingsactiviteiten.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 7 november 2002 betreffende de opdrachten, de erkenning en de subsidiëring van de centra voor beroepsopleiding.

Namen, 7 november 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE

^