Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 08 november 2000
gepubliceerd op 02 december 2000

Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van artikelen 2, 12, 16 en 38 van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2000027543
pub.
02/12/2000
prom.
08/11/2000
ELI
eli/besluit/2000/11/08/2000027543/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 NOVEMBER 2000. - Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van artikelen 2, 12, 16 en 38 van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie


De Waalse Regering, Gelet op de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie, inzonderheid op de artikelen 2, 12, 16 en 38, § 3, gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 6 november 2000;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 8 november 2000;

Gelet op het advies van de Europese Commissie;

Gelet op het advies van de « Conseil économique et social de la Région wallonne (Sociaal-economische Raad van het Waalse Gewest);

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de steunregelingen met een gewestelijk doeleinde die vanaf 1 januari 2000 van toepassing zijn, moeten overeenstemmen met de voorschriften van de communautaire richtlijnen betreffende de Staatssteun met een gewestelijk doeleinde;

Overwegende dat onderhandelingen met de Europese Commissie zijn begonnen en dat die deze nieuwe steunregeling op 18 oktober 2000 heeft goedgekeurd;

Overwegende dat die steunregeling vanaf 1 januari 2000 geldig moet zijn om de ondernemingen die met de uitvoering van een investeringsprogramma zijn begonnen, vanaf die datum te ondersteunen;

Overwegende de verplichtingen die door de Regering in het Toekomstcontract voor Wallonië aangegaan zijn;

Op de voordracht van de Minister van Economie, K.M.O.'s, Onderzoek en Nieuwe Technologieën, Besluit : HOOFDSTUK I. - Begripsbepalingen en toepassingsgebied

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° de "wet", de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie, zoals gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992;2° de "Minister", de Minister bevoegd voor Economie;3° het "bestuur", het Directoraat-generaal Economie en Tewerkstelling;4° het "bedrijf", iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon opgericht als een handelsvennootschap;5° het "investeringsprogramma", een geheel van verrichtingen en uitgaven gedaan door een bedrijf waarvan een bedrijfszetel gevestigd is in één van de ontwikkelingsgebieden die door de Regering vastgesteld zijn overeenkomstig artikel 11 van de weten dat noodzakelijkerwijze als actief in de balans opgenomen moeten worden, onder de rubriek "vastgelegde middelen";6° de "premie", de investeringspremie bedoeld in artikel 12 van de wet van van 30 december 1970 betreffende de economische expansie, gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992;7° het "begin van het investeringsprogramma", de datum van de eerste factuur;8° het "einde van het investeringsprogramma", de datum van de laatste aankoop of inwendige uitgave waarvan de uitvoering effectief is en geboekt als vaste of immateriële activa;9° de "tewerkstelling", het in het kader van een arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel dat onderworpen is aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, berekend in voltijdse equivalenten en aangesteld bij een bedrijfszetel in het Waalse Gewest;10° De "NACE-code", de code betreffende de nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap zoals bepaald bij de verordening (EEG) nr.3037/90 van de Raad betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap, gewijzigd bij de verordening (EEG) nr. 761/93 van de Commissie.

Art. 2.§ 1. Met uitzondering van het bedrijf dat in aanmerking komt voor een door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling medegefinancierde premie, zijn de bepalingen bedoeld in titel I, hoofdstuk 1, van de wet alleen toepasselijk op het bedrijf dat niet valt onder het toepassingsgebied van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering, zoals gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992. § 2. In aanmerking voor de premie komt het bedrijf dat zijn zetel of één bedrijfszetel heeft in het Waalse Gewest. § 3. In aanmerking voor de premie komen een geheel van ondernemingen die een homogene exploitatie-eenheid uitmaken.

Art. 3.Onder activiteiten die uitgesloten zijn krachtens § 2, tweede lid van artikel 2 van de wet dient te worden verstaan : 1° in punt 1 van dat lid, de activiteiten opgenomen in de klassen 65.00 tot 70.32 van de NACE-code; 2° in punt 2 van dat lid, de activiteiten opgenomen in de klassen 10.20 tot 12.00 en 23.30, alsook de klassen 40.10 tot 41.00 van de NACE-code; 3° in punt 3 van dat lid, de activiteiten opgenomen in de klassen 80.10 tot 80.42 van de NACE-code, alsook het verlenen van opleidingscursussen of het inrichten van werkcolleges; 4° in punt 4 van dat lid, de activiteiten opgenomen in de klassen 85.11 tot 85.32 van de NACE-code, alsook de laboratoria van medische analyse, de rusthuizen of rustoorden voor bejaarden en de paramedische beroepen zoals apothekersassistent, audiologie, diëtetiek, ergotherapie, medische beeldvorming, fysiotherapie en fysiotechniek, logopedie, orthese, bandage en prothese, optometrie en optiek, orthoptie, podologie en tandprothese; 5° in punt 5 van dat lid, de activiteiten opgenomen in de klassen 92.11 tot 92.72 van de NACE-code, met uitzondering van hotels, de pretparken, vakantiedorpen en uitbatingen van toeristische bezienswaardigheden; 6° in punt 6 van dat lid, de sector van de grootwinkelbedrijven waarvan het voornaamste doel bestaat uit de verkoop van goederen aan particulieren, met uitzondering van distributiecentra;7° in punt 7 van dat lid, het geheel van de vrije beroepen en verenigingen die door deze personen opgericht zijn om dezelfde soort activiteiten uit te oefenen.

Art. 4.De hiernavermelde dienstverleningsactiviteiten komen echter niet in aanmerking voor de in titel I van de wet bedoelde tegemoetkoming : 1° de handelsbemiddelingsactiviteiten opgenomen in de klassen 51.11 tot 51.19 van de NACE-code alsook de kleinhandel opgenomen in klassen 50.10 tot 50.50 en 52.11 tot 52.74, met uitzondering van de concessies en garages voor vervoermiddelen of exploitatievoertuigen; 2° de kampeerterreinen, restaurants, drankgelegenheden en kantines opgenomen in klassen 55.21 tot 55.52 van de NACE-code; 3° het verhuren van roerende goederen opgenomen in klassen 71.10 tot 71.40 van de NACE-code; 4° de ondernemingen voor de uitbating van parkeerterreinen; 5° de reisbureaus opgenomen in klasse 63.30 van de NACE-code; 6° het reizigersvervoer, al dan niet via lijn-verbindingen, opgenomen in klassen 60.10 tot 60.23 van de NACE-code, met uitzondering van het luchtvervoer; 7° de in klassen 93.01 tot 93.05 van de NACE-code opgenomen diensten aan particulieren; 8° de persoonlijke en huishoudelijke diensten, alsook de kleutercrèches, de dierenpensions en alle aangelegenheden die betrekking hebben op huisdieren.

Art. 5.Het bedrijf moet een toegelaten investeringsprogramma van ten minste 20 miljoen frank voorleggen.

Met uitzondering van het bedrijf dat sinds minstens drie jaar opgericht is, moet het bedrijf een investeringsprogramma voorleggen waarvan het bedrag ten minste gelijk is aan het gemiddelde van de aflossingen, die eventueel opnieuw berekend worden op de lineaire wijze met het normale percentage van de drie boekjaren die voorafgaan aan de indiening van het dossier of aan de datum van ontvangst van de premieaanvraag. HOOFDSTUK II. - Toelaatbare investeringen

Art. 6.§ 1. Het bedrijf dat investeert in terreinen en gebouwen, in nieuw aangeworven materieel en in immateriële goederen, komt in aanmerking voor een premie.

De bijkomende kosten betreffende een materiële investering worden behandeld als een materiële investering, met uitzondering van de in klasse 20 van het genormaliseerd minimum boekhoudplan opgenomen vestigingskosten, waarmee geen rekening gehouden wordt.

De investeringen in productiematerieel moeten in het Waalse Gewest gelegen zijn, met uitzondering van het materieel dat voor een werkterrein bestemd is.

De toelaatbare immateriële investeringen zijn beperkt tot de aanschaffing van vergunningen en brevetten, alsook tot de indiening en het behoud ervan ten belope van 25 % van het toegelaten investeringsprogramma. Die moeten tegen de marktprijs worden aangeworven bij een derde in het bedrijf. § 2. Er wordt geen rekening gehouden met de volgende investeringen : 1° de knowhow, het merk, de stock, de goodwill, de cliënteel, het uithangbord, het sleutelgeld, de pachtovername, de aankoop van aandelen;2° het tweedehands materieel of meubilair;3° het herverpakte materieel;4° het expositie- en demonstratiematerieel of -meubilair;5° de voertuigen waarvan de nuttige last gelijk is aan of minder is dan 3,5 ton; 6° de voertuigen van het bedrijf dat ressorteert onder één van de sectoren opgenomen in de klassen 60.10 tot 63.40 van de NACE-code; 7° de vliegtuigen, de luchtvaartuigen en de helikopters;8° de aankoop van terreinen en gebouwen die toebehoren aan een beheerder of een rechtspersoon die deel uitmaakt van dezelfde groep als het bedrijf;9° de met statiegeld belaste verpakkingen;10° de wisselstukken;11° de conciërgewoningen;12° de modelvilla's; 13° de investeringen bestemd voor het verhuren, met uitzondering van degene die gebruikt worden in het kader van de in klasse 45.50 van de NACE-code opgenomen activiteit; 14° de investeringen in materieel, roerende of onroerende goederen ter vervanging van vorige investeringen. HOOFDSTUK III. - Voorwaarden om in aanmerking te komen voor de aanvraag

Art. 7.§ 1. Het bedrijf dat een premie aanvraagt moet in orde zijn met de wettelijke bepalingen die de uitoefening van zijn activiteit regelen, alsook met de fiscale en sociale regelingen.

Bovendien moet het bedrijf voldoen aan alle maatregelen inzake de boekhouding en de jaarrekeningen die vermeld zijn in de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen. § 2. Het bedrijf moet voorzien in minstens 25 % van de financiering van het investeringsprogramma zonder een beroep te doen op een openbare tussenkomst onder de vorm van een tegemoetkoming in de zin van artikel 87, § 1 van het Verdrag tot instelling van de Europese Gemeenschap. § 3. Met uizondering van het sinds minder dan drie jaar opgerichte bedrijf, mag het bedrijf, om recht te hebben op een premie : 1° geen exploitatieverlies, dat hoger is dan het bedrag van de afschrijvingen en waardeverminderingen betreffende de oprichtingskosten en de materiële en immateriële activa, hebben geleden tijdens de twee boekjaren die voorafgaan aan de indiening van het dossier of aan de datum van ontvangst van de premieaanvraag;2° geen nettoactief vertonen dat verminderd is tot een kleiner bedrag dan twee derde van het maatschappelijk kapitaal, ten gevolge van verliezen op de datum van afsluiting van het boekjaar dat voorafgaat aan de indiening van het dossier of op de datum van ontvangst van de premieaanvraag. In het in artikel 1, 1° bedoelde geval wordt de premieaanvraag geschorst totdat het bedrijf een nieuwe financiële toestand voorlegt m.b.t. het volgende boekjaar en met een bruto winstmarge die een zelffinanciering mogelijk maakt.

In het in artikel 1, 2° bedoelde geval wordt de premieaanvraag geschorst totdat het bedrijf een nieuwe toestand van de balans voorlegt m.b.t. het volgende boekjaar en met een nettoactief dat hoger is dan twee derde van het maatschappelijk kapitaal. § 4. De Minister of de daartoe gemachtigde ambtenaar neemt een beslissing tot schorsing, die door het bestuur ter kennis van het bedrijf wordt gebracht, als dit laatste zich in de in § 3, 1° of 2° bedoelde toestand bevindt. § 5. De Minister of de daartoe gemachtigde ambtenaar neemt een beslissing tot weigering, die door het bestuur ter kennis van het bedrijf wordt gebracht, als dit laatste niet voldoet aan de in §§ 1 en 2 bedoelde voorwaarden of als het een nieuwe toestand van de balans die overeenstemt met de in leden 2 en 3 van § 3 bedoelde kenmerken, niet kan voorleggen.

Art. 8.§ 1. Het bedrijf moet vóór het opstarten van zijn investeringsprogramma een premieaanvraag indienen bij het bestuur. Dit laatste moet binnen vijftien dagen ontvangst daarvan berichten en de datum vaststellen waarop het investeringsprogramma in aanmerking wordt genomen, die overeenstemt met de datum van ontvangst van de premieaanvraag.

Het volledige dossier wordt door het bedrijf opgemaakt op grond van een typeformulier, dat gevoegd wordt bij het in het eerste lid bedoelde ontvangbewijs.

Het bedrijf moet binnen vier maanden vanaf de datum van het in het eerste lid bedoelde ontvangbewijs een dossier indienen bij het bestuur.

De Minister of de daartoe gemachtigde ambtenaar mag, op voorafgaand verzoek van het bedrijf en om behoorlijk bewezen redenen, de in het derde lid bedoelde termijn verlengen. § 2. Het bestuur mag een aanvraag om bijkomende inlichtingen richten aan het bedrijf waarbij een termijn van één maand wordt toegekend om het dossier aan te vullen.

Als de door het bestuur aangevraagde inlichtingen niet binnen de maand zijn verstuurd, wordt een aangetekende brief gezonden aan het bedrijf, waarbij een nieuwe termijn van één maand wordt toegekend.

Na die termijn neemt de Minister of de daartoe gemachtigde ambtenaar een beslissing tot weigering, die door het bestuur ter kennis van het bedrijf wordt gebracht. § 3. Vóór elke beslissing tot toekenning, op behoorlijk bewezen verzoek van het bedrijf, mag de Minister of de daartoe aangewezen ambtenaar investeringen aanvaarden die het voorgelegde investeringsprogramma aanvullen.

De Minister of de daartoe gemachtigde ambtenaar mag, op voorafgaand en behoorlijk bewezen verzoek, een wijziging van het toegelaten investeringsprogramma toestaan.

Art. 9.Het investeringsprogramma moet starten binnen een termijn van zes maanden vanaf de datum van ontvangst van de premie.

Het investeringsprogramma moet uiterlijk vier jaar na de datum van ontvangst van de premieaanvraag eindigen.

Indien het investeringsprogramma investeringen in onroerende goederen bevat, moeten die voor beroepsdoeleinden gebruikt worden binnen zes maanden na hun afwerking.

De Minister of de daartoe gemachtigde ambtenaar mag deze termijnen verlengen om behoorlijk bewezen redenen. HOOFDSTUK IV. - Toekenningscriteria en omvang van de premie

Art. 10.§ 1. De premie wordt berekend met inachtneming van de multisectorale begeleiding van de tegemoetkomingen met een gewestelijk doeleinde voor sommige belangrijke investeringsprojecten, van de communautaire begeleiding m.b.t. sommige activiteitensectoren en van de richtlijnen betreffende de Staatsteun met een gewestelijk doeleinde. § 2. De premie wordt uitgedrukt in percentage van het toegelaten investeringsprogramma. § 3. Voor de oprichting of de uitbreiding van een bedrijf dat niet voldoet aan de criteria m.b.t. het personeelsbestand, de omzet of het balanstotaal van de middelgrote onderneming, zoals bepaald in artikel 2, § 1, van het besluit van de Waalse Regering van 21 mei 1999 tot uitvoering van artikelen 32.2, 32.4, 32.7 en 32.14 van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering, en dat zijn personeelsbestand verhoogt met minimum 10 eenheden in vergelijking met het in artikel 11 vastgestelde aanvankelijke personeelsbestand, alsook voor de uitbreiding van een bedrijf dat niet meer dan 100 personen tewerkstelt en dat voldoet aan de criteria m.b.t. de omzet of het balanstotaal, maar niet aan het afhankelijkheidscriterium bedoeld in artikel 2, § 1, van voornoemd besluit en dat zijn personeelsbestand met minstens 10 % verhoogt in vergelijking met het in artikel 11 vastgestelde personeelsbestand, wordt de premie berekend als volgt : 1° basistegemoetkoming van 3 %;2° verhoging van de tewerkstelling van 0 tot 10 %;3° belang van de activiteit van 0 tot 8 %. In uitzonderlijke gevallen die de goedkeuring van de Regering behoeven, komt het bedrijf dat een investeringsprogramma uitvoert voor zijn oprichting of de uitbreiding van zijn activiteiten, in aanmerking voor een bijkomende premie volgens het belang van het programma voor de economische ontwikkeling van het betrokken gebied. § 4. De premie die toegelaten wordt volgens de verhoging van de tewerkstelling, wordt berekend overeenkomstig de volgende tabellen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De premie die toegekend wordt volgens de verhoging van de tewerkstelling, wordt berekend op maximum 20 miljoen BEF investeringen per nieuwe arbeidsplaats. § 5. De handeling die erin bestaat het juridisch statuut van een bestaand bedrijf te wijzigen, wordt niet beschouwd als een bedrijfsoprichting die een verhoging van de tewerkstelling met zich meebrengt. Hiermee zijn met name de fusies, splitsingen, overnames en oprichtingen bedoeld.

In dat geval, wat betreft de berekening van de tewerkstellingsverhoging, wordt er geen rekening gehouden met de overgeplaatste personeelsleden van bedrijven die bestonden vóór de oprichting van de nieuwe juridische entiteit.

Zo wordt er ook geen rekening gehouden met de personeelsleden die vroeger tewerkgesteld werden in een bedrijf dat minstens 25 % van het kapitaal bezit of een toezicht houdt op het bedrijf dat de premie aanvraagt noch met de overgeplaatste personeelsleden van een bedrijf dat deel uitmaakt van dezelfde groep. § 6. Onder belang van de activiteit dient men de kwaliteitsaspecten van het investeringsprogramma te verstaan, die namelijk beoordeeld worden t.o.v. de vraag of het bedrijf tot een speerpuntsector behoort dan wel tot een sector die als prioritair voor het Gewest wordt beschouwd, alsook de innoverende aard van het investeringsprogramma en de inspanningen van het bedrijf inzake onderzoek en ontwikkeling, technologische aanpassing en bescherming van het leefmilieu. § 7. Voor het bedrijf dat zijn personeelsbestand verhoogt met ten minste 10 eenheden of ten minste 10 %, naar gelang het geval, in vergelijking met het in artikel 11 vastgestelde aanvankelijke personeelsbestand, mag de premie niet hoger zijn dan 3 miljoen frank per nieuwe arbeidsplaats, behalve als het investeringsprogramma, dat de beoordeling van de Regering behoeft, van groot belang is voor het Waalse Gewest. § 8. Er wordt geen premie toegekend aan het bedrijf dat zijn personeelsbestand handhaaft in vergelijking met het in artikel 11 vastgestelde aanvankelijke personeelsbestand, noch aan het bedrijf dat dit bestand verhoogt met minder dan 10 eenheden of minder dan 10 %, naar gelang het geval, behalve als het investeringsprogramma, dat de beoordeling van de Regering behoeft, van groot belang is voor het Waalse Gewest. § 9. Er wordt geen premie toegekend aan het bedrijf dat zijn personeelsbestand vermindert in vergelijking met het in artikel 11 vastgestelde aanvankelijke personeelsbestand. § 10. De toekenning van de premie wordt uitgevoerd op grond van een overeenkomst aangegaan met het bedrijf.

Art. 11.Het aanvankelijke personeelsbestand betreffende het criterium « verhoging van de tewerkstelling » bestaat uit de gemiddelde tewerkstelling van de vier kwartalen die voorafgaan aan de datum van ontvangst van de premieaanvraag of aan de indiening van het dossier.

Indien het bedrijf evenwel meer personen in dienst moet nemen in het kader van een vorig dossier, wordt dat aantal arbeidsplaatsen beschouwd als aanvankelijk personeelsbestand. HOOFDSTUK V. - Bijzondere regeling voor de sector van de opiniepers

Art. 12.Het bedrijf dat actief is in de sector van de dagelijkse of wekelijkse geschreven opiniepers komt in aanmerking voor een tegemoetkoming die gelijk is aan 15 % van het bedrag van het toegelaten investeringsprogramma. Artikelen 10, 11, 17 en 18 zijn niet van toepassing. HOOFDSTUK VI. - Vrijstelling van de onroerende voorheffing

Art. 13.§ 1. De vrijstelling van de onroerende voorheffing wordt toegekend voor zover de in artikel 5, eerste lid, bedoelde minimale drempel van de toegelaten investeringen wordt bereikt. § 2. Het bedrijf komt in aanmerking voor de onroerende voorheffing : 1° gedurende drie jaar indien het bedrijf een investeringsprogramma uitvoert dat de handhaving van het in artikel 11 bedoelde personeelsbestand met zich meebrengt of, naar gelang het geval, het scheppen van minder dan 10 arbeidsplaatsen in vergelijking met dat bestand mogelijk maakt of een verhoging met minder dan 10 % van dat bestand;2° gedurende vier jaar als het bedrijf een investeringsprogramma uitvoert dat, enerzijds, het scheppen van ten minste 10 arbeidsplaatsen of een verhoging van het in artikel 11 bedoelde personeelsbestand met minstens 10 % mogelijk maakt en, anderzijds, een verhoging van dat bestand met 10 tot 20 % met zich meebrengt;3° gedurende vijf jaar bij de oprichting van een bedrijf dat ten minste 10 nieuwe arbeidsplaatsen schept of als het bedrijf een investeringsprogramma uitvoert dat, enerzijds, naar gelang het geval, het scheppen van minstens 10 arbeidsplaatsen of een verhoging van het in artikel 11 bedoelde aanvankelijke personeelsbestand mogelijk maakt en, anderzijds, een verhoging van dat bestand met meer dan 20 % met zich meebrengt. HOOFDSTUK VII. - Uitbetaling en toezicht

Art. 14.§ 1. Behoudens bijzondere contractuele bepalingen en met uitzondering van het bedrijf waarvoor een overtreding van de milieuwetgevingen en -regelingen eerder werd vastgesteld en waaraan geen einde werd gemaakt op het tijdstip van indiening van het dossier bedoeld in artikel 8, mag de betaling van 40 % van de premie door het bedrijf aangevraagd worden na uitvoering en betaling van 25 % van het investeringsprogramma en mits de inachtneming van de fiscale en sociale wetgevingen en regelingen wordt bewezen.

Een tweede gedeelte dat gelijk is aan 40 % van de premie mag door het bedrijf aangevraagd worden mits 75 % van het investeringsprogramma werd uitgevoerd en betaald en de inachtneming van de fiscale en sociale wetgevingen en regelingen wordt bewezen.

De uitbetaling van het saldo mag door het bedrijf worden aangevraagd nadat het geheel van het investeringsprogramma werd uitgevoerd en betaald alsook na de uitvoering van de doelstelling inzake tewerkstelling en voor zover de fiscale, sociale en milieuwetgevingen en regelingen in acht worden genomen.

Art. 15.§ 1. De uitbetaling van de premie is afhankelijk van de aanvraag van het bedrijf waarin de stand van de uitvoering van het investeringsprogramma is vermeld en van de door het bestuur uitgevoerde controle over de uitvoering van het investeringsprogramma.

Die controle mag uitgevoerd worden hetzij op grond van de door het bedrijf gerichte stukken, hetzij ter plaatse.

Het eerste gedeelte van 40 % mag echter uitbetaald worden op overlegging van een door een lid van het Instituut der Bedrijfsrevisoren waar en oprecht verklaard attest waarin de uitvoering en de betaling van 25 % van het investeringsprogramma worden aangegeven.

Art. 16.Behoudens behoorlijk bewezen gevallen, komt het bedrijf, dat binnen de in artikel 9 bedoelde termijn minder dan 80 % van het toegelaten investeringsprogramma uitvoert, niet meer in aanmerking voor de premie.

Art. 17.Het bestuur gaat na of de overeenkomstig artikel 10 vastgestelde doelstelling inzake tewerkstelling in acht wordt genomen hetzij op grond van de door het bedrijf gerichte stukken, hetzij ter plaatse.

De doelstelling inzake tewerkstelling moet : 1° bereikt worden tijdens een door het bedrijf vastgesteld referentiekwartaal, d.w.z. niet eerder dan het kwartaal dat volgt op de indiening van het dossier of op de datum van ontvangst van de premieaanvraag en uiterlijk twee jaar na het einde van het investeringsprogramma; 2° gemiddeld tijdens zestien kwartalen gehandhaafd worden, met inbegrip van het referentiekwartaal. Als die doelstelling niet binnen de vastgestelde termijnen wordt bereikt en gehandhaafd, wordt de overeenstemmende premie geheel of gedeeltelijk ingetrokken.

Art. 18.Na uitbetaling van de volledige premie maakt het bedrijf maandelijks aan het bestuur de volledig ingevulde R.S.Z.-attesten of -aangiften van de zestien kwartalen die volgen op het einde van de uitvoering van het investeringsprogramma of op de datum waarop de beoogde tewerkstelling bereikt moet zijn, aan het bestuur over.

Art. 19.Als, bij de indiening van elke betalingsaanvraag, de fiscale en sociale wetgevingen en regelingen niet in acht worden genomen door het bedrijf, wordt de betaling van de premie opgeschort voor een maximumduur van twaalf maanden vanaf de indiening van voornoemde aanvraag. Als, na die termijn, bovenvermelde wetgevingen en regelingen niet in acht worden genomen, worden de tegemoetkomingen vernietigd en teruggegeven.

Art. 20.§ 1. Indien bij een bedrijfsoprichting en na afloop van de in artikel 9 bedoelde termijn of bij indiening van de betalingsaanvraag betreffende het laatste premiegedeelte, de milieuwetgevingen en -regelingen niet in acht worden genomen, wordt een kennisgeving gericht aan het bedrijf waarbij het verplicht wordt zich eraan aan te passen binnen een termijn van twaalf maanden vanaf de kennisgeving en wordt de betaling opgeschort. Als, na die termijn, die wetgevingen en regelingen niet in acht worden genomen, worden de tegemoetkomingen als onbestaande beschouwd en teruggegeven. § 2. In de andere gevallen, onverminderd de andere contractuele bepalingen die overeenkomstig artikel 14 genomen zijn, wordt, indien de milieuwetgevingen en -regelingen niet in acht worden genomen bij de indiening van de betalingsaanvraag betreffende één van de eerste twee gedeelten van de premie, een kennisgeving gericht aan het bedrijf waarbij het verplicht wordt zich eraan aan te passen overeenkomstig modaliteiten en binnen een termijn die met het bestuur overeengekomen zijn, voor zover die laaste niet hoger is dan de in artikel 9 bedoelde termijn. Als, na afloop van de aanpassingstermijn of bij de indiening van de betalingsaanvraag betreffende het laatste premiegedeelte, voornoemde regelingen niet in acht worden genomen, worden de tegemoetkomingen vernietigd en teruggegeven.

Als, bij de indiening van de betalingsaanvraag betreffende het laatste premiegedeelte of bij afloop van de in artikel 9 bedoelde termijn, de milieuwetgevingen en -regelingen niet in acht worden genomen, wordt een kennisgeving gericht aan het bedrijf waarbij het verplicht wordt zich eraan aan te passen binnen een termijn van twaalf maanden vanaf de kennisgeving en wordt de betaling opgeschort. Als, na die termijn, voornoemde wetgevingen en regelingen niet in acht worden genomen, worden de tegemoetkomingen als onbestaande beschouwd en teruggegeven.

Art. 21.Als, na controle van het bestuur, vastgesteld wordt dat de financiering van het investeringsprogramma niet overeenstemt met artikel 7, § 2, worden de tegemoetkomingen opgeschort en teruggegeven.

Art. 22.Het bestuur mag een controle uitoefenen binnen het bedrijf zodra dit laatste de vergunning heeft gekregen om het investeringsprogramma op te starten en totdat zijn verplichtingen t.o.v. het Gewest vervallen.

Art. 23.De in artikel 38, § 2, van de wet bedoelde termijn voor de handhaving van de investeringen wordt opgevoerd tot vijf jaar voor alle bedrijven die in aanmerking komen voor de premie.

Art. 24.Overeenkomstig het koninklijk besluit van 27 november 1973 houdende reglementering van de economische en financiële inlichtingen te verstrekken aan de ondernemingsraden, moet de kennisgeving van de overeenkomst de aan de werknemers mee te delen informatie bepalen. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen

Art. 25.Het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 juli 1992 tot uitvoering van artikelen 2, 12, en 16 van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie, zoals gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992, wordt opgeheven.

Art. 26.Voorliggend besluit is toepasselijk op het bedrijf dat de premieaanvraag vanaf 1 januari 2000 indient.

Art. 27.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000.

Art. 28.De Minister van Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 8 november 2000.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Economie, K.M.O.'s, Onderzoek en Nieuwe Technologieën, S. KUBLA

^