Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 10 oktober 2002
gepubliceerd op 29 november 2002

Besluit van de Waalse Regering betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2002028133
pub.
29/11/2002
prom.
10/10/2002
ELI
eli/besluit/2002/10/10/2002028133/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 OKTOBER 2002. - Besluit van de Waalse Regering betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 7 oktober 1985 inzake de bescherming van het oppervlaktewater tegen vervuiling, inzonderheid op de artikelen 40, 41, 42 en 46;

Gelet op het decreet van 30 april 1990 op de bescherming en de exploitatie van het grondwater en het tot drinkwater verwerkbaar water, inzonderheid op de artikelen 8 en 9, gewijzigd bij de decreten van 23 december 1993, 7 maart 1996, 11 maart 1999 en 15 april 1999;

Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 4 juli 1991 houdende regeling van de modaliteiten inzake verspreiding van afvalwater afkomstig van veeteelt;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestregering van 14 november 1991, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 9 maart 1995, betreffende de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkomings- en de toezichtsgebieden en de kunstmatige aanvulling van de grondwaterlagen;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 5 mei 1994 tot bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;

Gelet op het advies van de « Commission consultative des eaux » (Wateradviescommissie);

Gelet op het advies van de "Conseil supérieur des villes, communes et provinces de la Région wallonne" (Hoge Raad van Steden, Gemeenten en Provincies van het Waalse Gewest), Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën;

Gelet op het advies van de Raad van State van 27 februari 2002;

Gelet op de instemming van de Minister van Begroting;

Gelet op de Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;

Gelet op de met redenen omklede adviezen van 28 november 1998 en 9 november 1999 uitgebracht door de Europese Commissie tegen het Waalse Gewest wegens het uitblijven van een actieprogramma in de aangewezen kwetsbare gebieden;

Op de gezamenlijke voordracht van de Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu en van de Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, Besluit : HOOFDSTUK I. - Begripsbepalingen en doelstellingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° « Minister » : de Minister van het Waalse Gewest bevoegd voor het Waterbeleid;2° « Ministers » : de Ministers van het Waalse Gewest bevoegd voor het Waterbeleid en voor het Landbouwbeleid;3° « Bestuur » : het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest;4° « Landbouwbestuur » : het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest;5° « landbouwer » : de natuurlijke of rechtspersoon die als hoofd-, gedeeltelijke of bijkomende activiteit land-, tuinbouw of veeteelt bedrijft in het Waalse Gewest, die in die hoedanigheid over een producentennummer en een BTW-nummer beschikt en die onderworpen is aan een social verzekeringsfonds;6° « landbouwbedrijf » of « bedrijf » : geheel aan productiemiddelen door middel waarvan de landbouwer zijn activiteit uitoefent, met inbegrip van de gebouwen, de opslagaccommodatie, de meststoffen, het vee en de landbouwgrond waarvan hij het gebruik aangeeft;met dien verstande dat de door derden aangegeven landbouwgrond bemest met organische stikstof die uit het bedrijf geëxporteerd wordt, niet als landbouwgrond van laatstgenoemd bedrijf beschouwd wordt; 7° « oppervlaktewater » : het stagnerend water of het met een vast debiet lopend water dat zich op de bodemoppervlakte bevindt, met inbegrip van inzonderheid de bevaarbare waterwegen, de onbevaarbare waterlopen met inbegrip van hun ondergrondse loop, de beken en de rivieren stroomopwaarts gelegen tegenover het punt vanaf waar zij als onbevaarbare waterlopen zijn opgenomen, de kunstmatige afwateringswegen zoals riolen, grachten of waterleidingen die gebruikt worden voor de afvoer van regen- of gezuiverd afvalwater, de meren en de vijvers;8° « eutrofiëring » : een verrijking van het water door inzonderheid stikstofverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een verstoring van de normale werking van het aquatisch ecosysteem en een verslechtering van de waterkwaliteit;9° « nitraatverontreiniging » : het rechtstreeks of onrechtstreeks lozen van stikstofverbindingen uit agrarische bronnen in het aquatisch milieu, waardoor de gezondheid van de mens in gevaar kan worden gebracht, de levende rijkdommen en het aquatisch ecosysteem kunnen worden geschaad;10° « stikstofverbinding » : elke stikstof (N) bevattende stof, met uitzondering van gasvormige moleculaire stikstof (N2).Een onderscheid dient te worden gemaakt tussen : a) « minerale stikstof » (Nmin.) : de stikstof in de vorm van een minerale meststof; b) « organische stikstof » (Norg.) : de stikstof in de vorm van een organische meststof; c) « totale stikstof » : de som van de organische stikstof en van de minerale stikstof;11° « potentieel uitspoelbare stikstof » : hoeveelheid nitraatstikstof in de bodem tijdens de herfst, die tijdens de winter uit de wortelzone kan worden gespoeld;12° « stikstofprofiel » : meting van de hoeveelheid nitraatstikstof in de bodem, uitgevoerd volgens een methode waarbij de potentieel uitspoelbare stikstof gemeten kan worden als het profiel in de herfst wordt opgesteld;13° « meststof » : elke stof die één of meer stikstofverbindingen inhoudt en bestemd is voor de bemesting van de gewassen;de meststoffen worden onderverdeeld in organische meststoffen en minerale meststoffen : - « organische meststof » : elke meststof die verkregen wordt vanuit organische grondstoffen, met uitzondering van overblijfselen van gewassen die na de oogst op het veld zijn blijven liggen; de organische meststoffen zijn onderverdeeld in twee categorieën : a) « organische meststoffen met een snelle werking » : organische meststoffen die gekenmerkt worden door een hoog stikstofaandeel dat na spreiding snel beschikbaar is;het betreft meer bepaald aalt, gier, aalt van pluimvee en afvloeisel; b) « organische meststoffen met een trage werking » : organische meststoffen die gekenmerkt worden door een laag stikstofaandeel op het ogenblik waarop ze gespreid worden;het betreft meer bepaald runder- en varkensmest, alsmede mestcompost.

De producten die noch onder de categorie a) noch onder de categorie b) vallen, worden al naar gelang in één van beide categorieën ondergebracht door het Landbouwbestuur; - « minerale meststof » : elke meststof die niet-organisch is; ureum wordt gelijkgesteld met een minerale stikstof; 14° « dierlijke mest » : organische meststof uit de landbouw, namelijk dierlijke uitwerpselen of mengsels, ongeacht de verhoudingen, van dierlijke uitwerpselen en andere samenstellende delen zoals stalstro, zelfs na verwerking.Onder dierlijke mest wordt inzonderheid verstaan : a) « mest » : een vast mengsel van stalstro, urine en dierlijke uitwerpselen, met uitzondering van aalt van pluimvee;de mest kan « droog », namelijk gekenmerkt door een gehalte aan droge stoffen dat hoger is dan 24 %, dan wel « zacht » zijn, namelijk gekenmerkt door een gehalte aan droge stoffen dat lager is dan 15 % gezien het lage gehalte aan stalstro, meer bepaald wanneer de mest afkomstig is van een mestschuif; b) « aalt » : een mengsel van feces en urine, in vloeibare of brijachtige vorm;c) « gier » : uitsluitend urine, al dan niet verdund, die uit de verblijfplaats van de dieren wegvloeit;d) « aalt van pluimvee » : pluimveemest en -uitwerpselen; - « gemengde pluimveemest » : uitwerpselen van pluimvee, gemengd met stalstro (meer bepaald houtkrullen of stro); - « zuivere pluimveemest » : zuivere uitwerpselen van pluimvee, die vochtig, vooraf gedroogd of gedroogd kunnen zijn; e) « mestcompost » : mest die op een geschikte wijze mechanisch is verlucht, waardoor de aërobe afbraak mogelijk wordt;mest wordt als gecomposteerd beschouwd zodra de mesttemperatuur, na meer dan 60 °C te hebben bereikt, opnieuw onder de 35 °C daalt; 15° « gehalte aan droge stof » : verhouding tussen het gewicht van de stof na droging tegen 105 °C en het gewicht van de verse stof, verkregen volgens een in een laboratorium gebruikte methode;16° « grond » : het geheel aan weide- en akkerland;17° « opname » : de handeling die erin bestaat een meststof in de bodem in te graven, zodat bedoelde verbinding volledig met het substraat wordt vermengd en zodat enkel nog een overschot van bedoelde verbinding op de bodemoppervlakte blijft liggen;18° « opslag op het veld » : opslagplaats die verwijderd is van de productieplaats of van de gebouwen van de hoeve, zodat vervoer nodig is;19° « opslag op de hoeve » : opslagplaats die dichtbij de productieplaats of de gebouwen van de hoeve ligt;20° « mestvaalt » : mestbewaarplaats, met uitzondering van de stallen en de verblijfplaats van de dieren;21° « afvloeisel » : vloeistof uit de landbouwbedrijvigheid, met uitzondering van gier en aalt, die een aandeel zou kunnen hebben in de verontreiniging van het water door nitraat en die afvloeit uit diens productie- of bewaarplaats;regenwater wordt niet als afvloeisel beschouwd; 22° « stalhouding » : wijze waarop de dieren in de gebouwen gehuisvest worden;daaronder wordt inzonderheid verstaan : a) het « stalhouding op een roostervloer » : het huisvesten van de dieren zonder stalstro, gekenmerkt door het inzamelen in een daartoe voorziene tank van alle zuivere dierlijke uitwerpselen in vorm van aalt;b) het « gekluisterde stalhouding » : wijze waarop de dieren in een stal op een strobed gehuisvest worden, gekenmerkt door het kluisteren ervan, het inzamelen van droge mest, in sommige gevallen van zachte mest en afvloeisel uit de stal dat met gier gelijk wordt gesteld;c) het « stalhouding met halve strobedekking » : wijze waarop de niet gekluisterde dieren in een stal gehuisvest worden waarvan de vloer uit roosters bestaat die gecombineerd worden met overhangend stro zodat bedoelde wijze van huisvesting met de stalhouding van dieren op stalstro gelijk wordt gesteld;d) het « stalhouding op een strobed of op stalstro » : wijze waarop de niet gekluisterde dieren in een van stalstro voorziene stal gehuisvest worden, gekenmerkt door het inzamelen van droge mest en, indien een mestschuif aanwezig is, van zachte mest;23° « valoriseringscontract » : contract waarbij de modaliteiten geregeld worden voor het overbrengen van organische meststoffen en voor de transacties verbonden met het weiden;zij kunnen meer bepaald de vorm aannemen van een « spreidingscontract » of een « weidecontract » : - « spreidingscontract » : contract waarbij het overbrengen van organische meststoffen van een landbouwer naar een derde geregeld wordt; - « weidecontract » : contract waarbij de transacties verbonden met het weiden (inzonderheid de dieren die in een pension zijn ondergebracht en het huren en verhuren van weiden) tussen een landbouwer en een derde geregeld worden; 24° « maximumwaarde » van spreidbare organische stikstof : maximumhoeveelheid organische stikstof die gemiddeld gespreid kan worden op de gronden over één jaar;er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen : a) de « basismaximumwaarden », die buiten het kwaliteitszorgproces gelden : - de « basismaximumwaarde op akkerland » : maximumhoeveelheid organische stikstof die gemiddeld gespreid kan worden op akkerland over één jaar; - de « basismaximumwaarde op weiland » : maximumhoeveelheid organische stikstof die gemiddeld gespreid kan worden op weiland over één jaar, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het op de weilanden aanwezige vee; b) de « afwijkende maximumwaarden », die toegankelijk zijn in het kwaliteitszorgproces; - de « afwijkende maximumwaarde op akkerland » : maximumhoeveelheid organische stikstof die gemiddeld gespreid kan worden op akkerland over één jaar; - de « afwijkende maximumwaarde op weiland » : maximumhoeveelheid organische stikstof die gemiddeld gespreid kan worden op weiland over één jaar, met in begrip van de teruggave aan de bodem door het op de weilanden aanwezige vee; 25° het « grondgebondenheidscijfer » (LS) : breukgetal waarmee voor een landbouwbedrijf de verhouding over één jaar uitgedrukt wordt tussen de organische-stikstofbewegingen en de maximumhoeveelheden organische stikstof die op de gronden van het bedrijf gespreid kunnen worden.In dit besluit wordt een onderscheid gemaakt tussen basisgrondgebondenheidscijfer (LS1 of LS-Base), het grondgebondenheidscijfer met valoriseringscontracten (LS2 of LS-Contrats), het bedrijfsinterne grondgebondenheidscijfer (LS3 of LS-Interne), het afwijkende grondgebondenheidscijfer (LS4 of LS-Dérogatoire) en het grondgebondenheidscijfer in kwetsbare gebieden (LS5 of LS-Zone Vulnérable); 26° « voortgebrachte organische stikstof » : de organische stikstof die over één jaar voortgebracht wordt door het vee op het landbouwbedrijf;27° « ingevoerde organische stikstof » : de organische stikstof die niet voortgebracht wordt door het bedrijf en die over één jaar in het bedrijf binnengebracht wordt in de vorm van een organische meststof, met inbegrip van de uitwerpselen op het weideland van bedrijfsvreemd vee dat aanwezig is op de weiden van het bedrijf (inzonderheid de dieren die in een pension zijn ondergebracht en de contracten voor de verkoop van gras);28° « uitgevoerde organische stikstof » : de organische stikstof die door het vee van het landbouwbedrijf wordt voortgebracht en die over één jaar het bedrijf verlaat door middel van een transactie die gedekt wordt door een valoriseringscontract;29° « jaarlijkse correctiemaatregelen » : landbouwkundige maatregelen, praktijken en beheerswijzen die de verbetering van het stikstofbeheer begunstigen waarbij inzonderheid door een jaarlijkse vooruitgang in het kwaliteitszorgproces het verwerven van potentieel uitspoelbare stikstof en van op duurzame wijze voldoening gevende stikstofbalansen beoogd wordt;30° « stikstofbalans » of « systemische stikstofbalans » : meting van de in- en uitgaande stikstofbewegingen in een landbouwsysteem (bedrijfsbalans of wisselbouwbalans);met een balans wordt de verrekening van alle in- en uitgaande stikstofbewegingen in het landbouwsysteem beoogd; het verschil tussen de in- en de uitgaande bewegingen vormt het balanssaldo, dat overeenstemt met het verlies van stikstof in het leefmilieu en met de schommelingen in de bedrijfsinterne stikstofvoorraad, inzonderheid in de vorm van humus; wat het verlies van stikstof in het leefmilieu betreft wordt een onderscheid gemaakt tussen : - de « percolatie » : het verlies van stikstof in de vorm van nitraat (NO3-) die via het doorsijpelend water uit de wortelzone wordt gespoeld; - de « stikstofafbraak » : gasvormig stikstofverlies in de vorm van N2 en N2O; - de « volatilisering » : stikstofverlies in de vorm van ammoniak (NH3); - de « afvloeiing » : stikstofverlies waarbij de mesthoudende bestanddelen door afvloeiing aan de oppervlakte uit de opslagplaats of het spreidingsoppervlak worden gespoeld; 31° « nitraat vasthoudend gewas » : bodembedekkende beplanting zonder peulgewassen die dankzij de opname van nitraten door de wortels voorkomt dat de nitraten op het akkerland waarop de lentegewassen aangebracht zullen worden, tijdens het herfst- en het winterseizoen in de ondergrond percolleren.Bedoelde bodembedekkende beplanting wordt zo spoedig mogelijk na de voorafgaande oogst aangebracht en bedekt de bodem op voldoende wijze (minstens 75 % bodembedekking op een bepaald tijdstip in de groei, behalve bij uitzonderlijke weersomstandigheden); 32° « jaar » : « het kalenderjaar.

Art. 2.Dit besluit beoogt : 1° de waterverontreiniging door of ten gevolge van nitraten uit agrarische bronnen te verminderen;2° elke nieuwe verontreiniging door bedoelde stof te voorkomen;3° een duurzaam beheer van stikstof en van humus in de bodem te begunstigen in de landbouw. HOOFDSTUK II. - Kwetsbare gebieden en gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn

Art. 3.Om het water tegen de nitraatverontreiniging te beschermen, wijst de Minister op het grondgebied van het Waalse Gewest kwestbare gebieden en gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, aan. Afdeling I. - Kwetsbare gebieden

Onderafdeling 1. - Algemeen

Art. 4.De kwetsbare gebieden worden volgens hiernavolgende criteria bepaald : 1° voor het oppervlaktewater dat een nitraatconcentratie bevat of dreigt te bevatten dat hoger ligt dan 50 milligram per liter als de maatregelen bepaald bij artikel 5 niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoeld oppervlaktewater door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen;2° voor het grondwater dat een nitraatconcentratie bevat of dreigt te bevatten dat hoger ligt dan 50 milligram per liter als de maatregelen bepaald bij artikel 5 niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoeld grondwater door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen;3° voor de natuurlijke zoetwatermeren en de andere zoetwatermassa's die in een nabije toekomst geëutrofieerd worden of dreigen te worden als de maatregelen bepaald bij artikel 5 niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoelde natuurlijke zoetwatermeren of andere zoetwatermassa's door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen. Bij de toepassing van de criteria bedoeld in het eerste lid houdt de Minister eveneens rekening met : a) de fysische en milieukenmerken van het water, de bodem en de ondergrond;b) de huidige kennisstand inzake het gedrag van de stikstofverbindingen in het water, de bodem en de ondergrond;c) de huidige kennisstand inzake de impact van de maatregelen getroffen overeenkomstig artikel 5. Onderafdeling 2. - Actieprogramma

Art. 5.§ 1. Het actieprogramma is van toepassing op de bedrijven en delen van bedrijven die zich in een kwetsbaar gebied bevinden.

Het bestaat erin, de voorwaarden die van toepassing zijn op het beheer van stikstof in de landbouwbeoefening in kwetsbare gebieden overeenkomstig de artikelen 8 tot en met 35 na te leven. § 2. Het actieprogramma wordt minstens om de vier jaar aan een nieuw onderzoek onderworpen en indien nodig herzien. Bij bedoelde herzieningen die verricht worden overeenkomstig artikel 40 van dit besluit, kunnen verschillende programma's vastgesteld worden voor verschillende kwetsbare gebieden of delen ervan. § 3. Voor elk kwetsbaar gebied stelt de Minister een situatie-overzicht van het actieprogramma vast waarmee de doeltreffendheid ervan geëvalueerd wordt.

Bedoeld situatie-overzicht bestaat meer bepaald uit de volgende bestanddelen : 1) de context et de algemene kenmerken van het gebied;2) de landbouwkenmerken en -praktijken in het gebied;3) de opslag en de hantering van de meststoffen;4) de spreidingswijze van de meststoffen;5) het grondgebondenheidscijfer van de bedrijven;6) de valoriseringscontracten en de meststoffenbewegingen;7) de kwaliteitszorg;8) de begeleiding, de coördinatie en de bewaking;9) de potentieel uitspoelbare stikstof, de evolutie van de waterverontreiniging door nitraten en de eutrofiëring. Afdeling 2. - Gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig

zijn Onderafdeling 1. - Algemeen

Art. 6.De Minister kan gebieden aanwijzen die onderhevig zijn aan een bijzondere milieudruk indien bedoelde gebieden dreigen aan de criteria te beantwoorden bedoeld in artikel 4, eerste lid, maar waarvoor de maatregelen bedoeld in artikel 5, § 1, niet het meest relevant zijn wegens de bestanddelen vervat in artikel 4, tweede lid, inzonderheid : 1) de lange groeiperiodes;2) de gewassen met een sterke stikstofopname;3) de hoge nettoneerslag in het gebied;4) de bodem met een uitzonderlijke hoog vermogen voor de nitraatafbraak; en waarvoor een bijzonder maatregelenprogramma voor het beheer van stikstof in de landbouw van toepassing is voor zover de verwezenlijking van de doelstellingen bedoeld in artikel 2 niet in het gedrang worden gebracht.

Onderafdeling 2. - Bijzonder maatregelenprogramma voor het beheer van stikstof in de landbouw

Art. 7.§ 1. Het bijzonder maatregelenprogramma is van toepassing op de bedrijven en delen van bedrijven die zich in een gebied bevinden dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is.

Het bestaat erin, de voorwaarden die van toepassing zijn op het beheer van stikstof in de landbouwbeoefening in gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, overeenkomstig de artikelen 8 tot en met 35 na te leven. § 2. Het bijzonder maatregelenprogramma wordt minstens om de vier jaar aan een nieuw onderzoek onderworpen en indien nodig herzien. Bij bedoelde herzieningen die verricht worden overeenkomstig artikel 40 van dit besluit, kunnen verschillende programma's vastgesteld worden voor verschillende gebieden of delen ervan die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn. § 3. Voor elk gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is, stelt de Minister een situatie-overzicht van het bijzonder maatregelenprogramma vast waarmee de doeltreffendheid ervan geëvalueerd wordt.

Bedoeld situatie-overzicht bestaat meer bepaald uit de volgende bestanddelen : 1) de context et de algemene kenmerken van het gebied;2) de landbouwkenmerken en -praktijken in het gebied;3) de opslag en de hantering van de meststoffen;4) de spreidingswijze van de meststoffen;5) het grondgebondenheidscijfer van de bedrijven;6) de valoriseringscontracten en de meststoffenbewegingen;7) de kwaliteitszorg;8) de begeleiding, de coördinatie en de bewaking;9) de potentieel uitspoelbare stikstof, de evolutie van de waterverontreiniging door nitraten en de eutrofiëring. HOOFDSTUK III. - Voorwaarden die van toepassing zijn op het beheer van stikstof in de landbouw Afdeling 1. - Opslag en hantering van meststoffen, dierlijke mest,

plantaardig materiaal en afvloeisel in het Waalse Gewest

Art. 8.Elke rechstreekse lozing van meststoffen en afvloeisel in de ondergrond, in een openbare riool of in oppervlaktewater is verboden.

Art. 9.Het eventuele afvloeisel van opgeslagen plantaardig materiaal mag noch de riolering, noch het grond- of oppervlaktewater bereiken en dient ofwel opgeslagen ofwel door middel van een absorberende installatie worden opgevangen.

Art. 10.Indien er geen opslagaccommodatie op het veld is aangelegd overeenkomstig artikel 12, beantwoordt de mestopslag aan volgende voorwaarden : 1° de mest moet droog zijn om de productie van afvloeisel te beperken;2° elke mestopslagplaats moet na afloop van een maximumperiode van één jaar worden geruimd;3° de mestopslag is verboden op een oppervlakte die sinds minder dan één jaar is geruimd, en op minder dan tien meter van de uiterste limiet van bedoelde oppervlakte;4° er mag geen elke mestbewaarplaats op het veld worden aangelegd op het laagste punt van een glooiing, noch op minder dan tien meter van oppervlaktewater, noch van een aansluitpunt voor waterwinning, noch van een piëzometer, noch van een inlaat van de openbare riolering; het eventuele afvloeisel uit bedoelde bewaarplaats mag noch het oppervlaktewater, noch een aansluitpunt voor waterwinning, noch een piëzometer noch een inlaat van de openbare riolering bereiken.

Art. 11.Indien er geen opslagaccommodatie op het veld is aangelegd overeenkomstig artikel 13, beantwoordt de opslag van de aalt van pluimvee op het veld aan volgende voorwaarden : 1° de opslag op het veld van aalt van pluimvee die gekenmerkt is door een gehalte aan droge stoffen dat lager is dan 55 %, is verboden;2° elke opslagplaats voor gemengde pluimveemest die gekenmerkt is door een gehalte aan droge stoffen dat minstens 55 % bedraagt en door een voldoende stalstrogehalte dient na afloop van een maximumperiode van negen maanden geruimd worden;3° elke opslagplaats voor zuivere pluimveemest die gekenmerkt is door een gehalte aan droge stoffen dat minstens 55 % bedraagt dient na afloop van een maximumperiode van drie maanden te worden geruimd;4° de opslag van aalt van pluimvee is verboden op een oppervlakte die sinds minder dan één jaar is geruimd, en op minder dan tien meter van de uiterste limiet van bedoelde oppervlakte;5° er mag geen elke bewaarplaats voor aalt van pluimvee op het veld worden aangelegd op het laagste punt van een glooiing, noch op minder dan tien meter van oppervlaktewater, noch van een aansluitpunt voor waterwinning, noch van een piëzometer, noch van een inlaat van de openbare riolering;het eventuele afvloeisel uit bedoelde bewaarplaats mag noch het oppervlaktewater, noch een aansluitpunt voor waterwinning, noch een piëzometer noch een inlaat van de openbare riolering bereiken.

Art. 12.§ 1. Op de hoeve wordt de dierlijke mest opgeslagen op een waterdichte, van een betonlaag voorziene mestvaalt met een voldoende oppervlakte en uitgerust met een voldoende, waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel. Op het veld kan de dierlijke mest eveneens op een mestvaalt worden opgeslagen. § 2. Op geen enkel ogenblik mag meer dan 3 m3 dierlijke mest per m2 mestvaalt worden opgeslagen. § 3. Indien de mestvaalt volledig overdekt is, kan de nodige opslagoppervlakte met één kwart worden verminderd, zodat er op geen enkel ogenblik meer dan 4 m3 dierlijke mest per m2 mestvaalt worden opgeslagen. § 4. De afmetingen van de oppervlakte van de mestvaalt worden vastgesteld op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage I. § 5. Voor de opvang van afvloeisel uit mestvaalten is een capaciteit van 220 liter per m2 mestvaalt vereist als de oppervlakte niet helemaal overdekt is. Bedoelde capaciteit kan verminderd worden tot 150 liter per m2 als er in de stal overeenkomstig artikel 14 een terugwinningsysteem voor gier bestaat. § 6. De opslagplaats voor gier en de tanks voor de opvang van afvloeisel uit bedoelde mestvaalten worden zodanig ingericht dat het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt. § 7. De afmetingen vastgesteld in de paragrafen 4 en 5 kunnen gewijzigd worden, na een schriftelijke en met redenen omkleed verzoek van de betrokken landbouwer. Bedoeld verzoek wordt bij aangetekend schrijven ingediend bij het Landbouwbestuur.

Bedoeld verzoek tot wijziging kan gegrond zijn op de plaatselijke klimaatomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het veebestand, op de soorten stallingswijzen, op de soorten voortgebrachte mest, op de hantering van de dierlijke mest, op de eventuele verwerking ervan en op het eventuele gebruik van een onweersbekken, van procédés voor de zuivering van afvloeisel of de opslag op het veld.

Het Landbouwbestuur richt zijn beslissing waarbij over de volledigheid van het verzoek wordt beslist aan de verzoeker binnen de vijftien dagen vanaf de dag waarop het verzoek is ingediend, in toepassing van het eerste lid. Het verzoek wordt behandeld en het Landbouwbestuur treft een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in het tweede lid, binnen de drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij verklaard wordt dat het dossier volledig is.

Indien hij de beslissing van het Landbouwbestuur niet gekregen heeft binnen de termijn van drie maanden bedoeld in het derde lid, kan de verzoeker de Minister van Landbouw bij aangetekend schrijven uitnodigen om over zijn verzoek te beslissen.

De verzoeker voegt bij zijn schrijven een afschrift van het dossier dat hij aanvankelijk aan het Landbouwbestuur heeft gericht.

Binnen de drie maanden na aanhangingmaking van het verzoek bij de Minister van Landbouw, richt laatstgenoemde zijn beslissing aan de verzoeker, bij aangetekend schrijven. Indien er binnen bedoelde termijn geen beslissing wordt verstuurd, wordt dat met een beslissing tot weigering gelijkgesteld. § 8. De zachte mest mag enkel op een mestvaalt worden opgeslagen als hij vermengd is met droge mest of met een ander samenstellend deel waarmee het gehalte aan droge stof van 15 % of meer verkregen kan worden; voor de zachte mest die niet op de mestvaalt wordt opgeslagen, dient in een scheidings- en opslaginrichting van de vaste en de vloeibare fase te worden voorzien, met de vereiste volumes.

Art. 13.§ 1. Op de hoeve wordt de aalt van pluimvee opgeslagen op een waterdichte, van een betonlaag voorziene mestvaalt met een voldoende oppervlakte. Bedoelde opslagplaats moet uitgerust zijn met een voldoende, waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel. Op het veld kan de aalt van pluimvee eveneens op een dergelijke plaats worden opgeslagen. § 2. Indien vochtige en zuivere pluimveemest wordt opgeslagen, dient de opslagplaats helemaal overdekt te zijn. § 3. Op geen enkel ogenblik mag meer dan 3 m3 aalt van pluimvee per m2 mestvaalt worden opgeslagen. § 4. Indien de opslagplaats volledig overdekt is, kan de nodige opslagoppervlakte met één kwart worden verminderd, zodat er op geen enkel ogenblik meer dan 4 m3 aalt van pluimvee per m2 opslagplaats worden opgeslagen. § 5. De afmetingen van de oppervlakte van de opslagplaats worden vastgesteld op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage I. § 6. Voor de opvang van afvloeisel uit opslagplaatsen is een capaciteit van 220 liter per m2 opslagplaats vereist als de oppervlakte niet helemaal overdekt is. § 7. De opslagplaats voor aalt van pluimvee en de tanks voor de opvang van afvloeisel uit bedoelde plaatsen worden zodanig ingericht dat het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt. § 8. De afmetingen vastgesteld in de paragrafen 5 en 6 kunnen gewijzigd worden, na een schriftelijke en met redenen omkleed verzoek van de betrokken landbouwer. Bedoeld verzoek wordt bij aangetekend schrijven ingediend bij het Landbouwbestuur.

Bedoeld verzoek tot wijziging kan gegrond zijn op de plaatselijke klimaatomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het pluimveebestand, op de soorten huisvesting, op de soorten voortgebrachte aalt, op de hantering ervan, op de eventuele verwerking ervan en op het eventuele gebruik van een onweersbekken, van procédés voor de zuivering van afvloeisel of de opslag op het veld.

Het Landbouwbestuur richt zijn beslissing waarbij over de volledigheid van het verzoek wordt beslist aan de verzoeker binnen de vijftien dagen vanaf de dag waarop het verzoek is ingediend, in toepassing van het eerste lid. Het verzoek wordt behandeld en het Landbouwbestuur treft een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in het tweede lid, binnen de drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij verklaard wordt dat het dossier volledig is.

Indien hij de beslissing van het Landbouwbestuur niet gekregen heeft binnen de termijn van drie maanden bedoeld in het derde lid, kan de verzoeker de Minister van Landbouw bij aangetekend schrijven uitnodigen om over zijn verzoek te beslissen.

De verzoeker voegt bij zijn schrijven een afschrift van het dossier dat hij aanvankelijk aan het Landbouwbestuur heeft gericht.

Binnen de drie maanden na aanhangingmaking van het verzoek bij de Minister van Landbouw, richt laatstgenoemde zijn beslissing aan de verzoeker, bij aangetekend schrijven. Indien er binnen bedoelde termijn geen beslissing wordt verstuurd, wordt dat met een beslissing tot weigering gelijkgesteld.

Art. 14.§ 1. De opslag van aalt en gier beantwoordt aan volgende voorwaarden : 1° zij worden opgeslagen in waterdichte accommodaties met een voldoende capaciteit, zonder overlooppijp zodat zij niet afvloeien naar de externe omgeving;2° de opslagaccommodatie wordt zodanig ingericht dat het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt;3° om de spreidingsperiodes bedoeld in artikel 19 vlot na te kunnen leven, dient de opslagaccommodatie voor aalt en gier de opslag tijdens minstens zes maanden mogelijk te maken. § 2. De afmetingen van bedoelde accommodatie wordt bepaald op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage I. § 3. De afmetingen vastgesteld in vorige paragraaf kunnen gewijzigd worden, na een schriftelijke en met redenen omkleed verzoek van de betrokken landbouwer. Bedoeld verzoek wordt bij aangetekend schrijven ingediend bij het Landbouwbestuur.

Bedoeld verzoek tot wijziging dient gegrond te zijn op de plaatselijke klimaatomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het veebestand, op de soorten huisvesting, op de soorten voortgebrachte dierlijke mest, op de hantering ervan en op de eventuele verwerking ervan.

Het Landbouwbestuur richt zijn beslissing waarbij over de volledigheid van het verzoek wordt beslist aan de verzoeker binnen de vijftien dagen vanaf de dag waarop het verzoek is ingediend, in toepassing van het eerste lid. Het verzoek wordt behandeld en het Landbouwbestuur treft een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in het tweede lid, binnen de drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij verklaard wordt dat het dossier volledig is.

Indien hij de beslissing van het Landbouwbestuur niet gekregen heeft binnen de termijn van 3 maanden bedoeld in het derde lid, kan de verzoeker de Minister van Landbouw bij aangetekend schrijven uitnodigen om over zijn verzoek te beslissen.

De verzoeker voegt bij zijn schrijven een afschrift van het dossier dat hij aanvankelijk aan het Landbouwbestuur heeft gericht.

Binnen de drie maanden na aanhangingmaking van het verzoek bij de Minister van Landbouw, richt laatstgenoemde zijn beslissing aan de verzoeker, bij aangetekend schrijven. Indien er binnen bedoelde termijn geen beslissing wordt verstuurd, wordt dat met een beslissing tot weigering gelijkgesteld.

Art. 15.§ 1. De waterdichtheid van elke opslagaccommodatie bedoeld in dit besluit en waarvan de bouw ondernomen wordt na verschijning van het besluit in het Belgisch Staatsblad dient door geschikte systemen vlot en constant controleerbaar te worden gemaakt. § 2. De artikelen 12, 13 en 14 zijn niet van toepassing op de bedrijven die niet ingedeeld zijn krachtens de regelgeving betreffende de milieuvergunning. Afdeling 2. - Spreiding van de meststoffen

Art. 16.Het spreiden van organische meststoffen is verboden : 1° op een besneeuwde bodem;2° op een met water verzadigde bodem;de waterverzadiging van de bodem is geacht bereikt te zijn wanneer het water op het spreidingsoppervlak stagneert of ervan afvloeit; 3° op minder dan vier meter van oppervlaktewater;4° op zuivere peulgewassen (fabaceae);5° tijdens de tussenteelt die voorafgaat aan of volgt op het inzaaien of aanplanten van peulgewassen;behalve, in het laatste geval, als voor de spreiding een bemestingsadvies wordt opgesteld op grond van stikstofprofielen.

Art. 17.De spreiding van organische meststoffen met een snelle werking is verboden : 1° op een bevroren bodem die daardoor de stof niet op kan nemen;2° op grond die niet bedekt is met planten, ongeacht de helling, behalve als de dierlijke mest opgenomen wordt op de dag zelf waarop hij aangebracht wordt.

Art. 18.§ 1. De spreiding wordt verricht door middel van geschikt en goed werkend materieel. § 2. Met het oog op de doelstellingen bedoeld in artikel 2 kan de Regering bijzondere spreidingsvoorwaarden vaststellen voor minerale meststoffen.

Art. 19.De spreidingsperiodes zoals voorgesteld in bijlage II worden op volgende wijze gereglementeerd volgens het type meststoffen.

Wat betreft de organische meststoffen met een snelle werking.

De spreiding van organische meststoffen met een snelle werking op akkerland is verboden van 1 oktober tot en met 28 februari.

Van 1 juli tot en met 30 september is de spreiding van organische meststoffen met een snelle werking op akkerland enkel toegelaten op percelen bestemd voor wintergewassen die in de herfst aangeplant of ingezaaid worden of voor « nitraat vasthoudende » gewassen die aangeplant worden vóór 15 september en vernietigd worden na 30 november, tot en met 210 kg stikstof per hectare; en, na de oogst van een stro voortbrengende gewassen, op de percelen die niet bestemd zijn voor wintergewassen of voor « nitraat vasthoudende » gewassen, tot en met 80 kg stikstof per hectare, op voorwaarde dat alle stro opgenomen wordt.

De spreiding van organische meststoffen met een snelle werking op weidland is verboden van 1 september tot en met 30 november, met uitzondering van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt.

Wat betreft de organische meststoffen met een trage werking op akkerland.

Van 1 juli tot en met 30 september is de spreiding van organische meststoffen met een trage werking enkel toegelaten op percelen bestemd voor wintergewassen die in de herfst zijn aangeplant of voor « nitraat vasthoudende » gewassen die vóór 15 september worden aangeplant en die na 30 november worden vernietigd, tot en met 210 kg stikstof per hectare; en, na de oogst van stro voortbrengende gewassen, op de percelen die niet bestemd zijn voor wintergewassen of voor « nitraat vasthoudende » gewassen, tot en met 80 kg stikstof per hectare, op voorwaarde dat alle stro opgenomen wordt.

Wat betreft de spreiding van minerale meststoffen.

De spreiding van minerale meststoffen is verboden van 1 november tot en met 31 januari. Afdeling 3. - Maximumhoeveelheden spreidbare stikstof

Art. 20.De spreiding van meststoffen wordt enkel toegelaten voor het dekken van de fysiologische stikstofbehoeften van de planten, waarbij erover gewaakt wordt dat het verlies van nutriënten beperkt wordt.

Art. 21.Op weideland mag de totale stikstofaanbreng over één jaar nooit 350 kg per hectare overschrijden, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt.

Art. 22.De aanbreng van minerale meststoffen op akkerland wordt zodanig beperkt dat de totale hoeveelheid aangebrachte stikstof over één jaar, rekening houdend met de stikstofaanbreng door organische meststoffen, 250 kg per hectare akkerland als gemiddelde voor één bedrijf, niet overschrijdt.

Art. 23.Volgens het soort gewassen mag de som van de aanbreng die op in groei zijnde gewassen en daarvóór verricht wordt vanaf de voorafgaande oogst, per hectare de waarden vermeld in de tabel in bijlage III niet overschrijden.

Art. 24.§ 1. In de kwetsbare gebieden en in de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, mag de aanbreng van organische stikstoof op de betrokken oppervlakten van het bedrijf over één jaar het gemiddelde van 80 kg per hectare akkerland en het gemiddelde van 210 kg per hectare weideland met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt, niet overschrijden.

Daarbij vormen bedoelde gemiddelden de basismaximumwaarden van spreidbare organische stikstof in bedoelde gebieden (Franse noteerwijze : VBA/VBP = 80/120). § 2. Buiten de in § 1 bedoelde gebieden mag de aanbreng van organische stikstof op de betrokken oppervlakten van het bedrijf het gemiddelde van 120 kg per hectare akkerland en het gemiddelde van 210 kg per hectare weideland met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt, niet overschrijden.

Daarbij vormen bedoelde gemiddelden de basismaximumwaarden van spreidbare organische stikstof buiten de gebieden bedoeld in § 1 (Franse noteerwijze : VBA/VBP = 120/210). § 3. De maximumwaarden van gemiddeld spreidbare organische stikstof op akker- en weideland zijn vermeld in de tabel in bijlage IV.

Art. 25.Op een gegeven perceel worden de organische meststoffen in dusdanige verhoudingen verspreid dat de gemiddelde aanbreng van organische stikstof over de drie opeenvolgende jaren waarin bedoeld perceel in bedrijf is als akker- of weideland, volgende waarden over één jaar niet overschrijdt : 1° in de kwetsbare gebieden en in de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn : a) 80 kg organische stikstof per hectare akkerland;b) 210 kg organische stikstof per hectare weideland, met inbegrip van de teruggaven aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt;2° buiten de gebieden bedoeld onder 1° : a) 120 kg organische stikstof per hectare akkerland;b) 210 kg organische stikstof per hectare weideland, met inbegrip van de teruggaven aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt.

Art. 26.De maximumaanbreng van organische stikstof per perceel akkerland over één jaar wordt vastgesteld op 210 kg organische stikstof per hectare. Afdeling 4 . - Grondgebondenheidscijfer

Art. 27.§ 1. Het grondgebondenheidscijfer van het bedrijf (LS1) wordt volgens hiernavolgende formule berekend : Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) LS-Base = [weideoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBP (kgNorg./ha)]+ [akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBA (kgNorg./ha)] waarbij in de noemer de oppervlakte van elk perceel vermenigvuldigd wordt met de basismaximumwaarde die hem eigen is, al naar gelang het perceel al dan niet gelegen is in een kwetsbaar gebied of in een gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is. § 2. Minstens één maal per jaar en op grond van de recentst beschikbare gegevens licht het Bestuur de landbouwers schriftelijk in over de waarde van LS1 van hun bedrijf. § 3. Zolang het bedrijf een LS1 vertoont dat hoger is dan één eenheid, is de landbouwer verplicht om voor één der volgende opties te kiezen.

Het staat hem evenwel vrij om zijn keuze te wijzigen na voor één der volgende opties gekozen te hebben : - ofwel één of meer valoriseringscontracten afsluiten overeenkomstig de artikelen 28 en 29; - ofwel zich er overeenkomstig de artikelen 30 tot en met 35 toe verbinden in een kwaliteitszorgproces te stappen. § 4. Elke stopzetting van de bedrijvigheid of wijziging van de bedrijfsvoorwaarden of elke andere verandering of evolutie die al dan niet afhangen van de wil van de landbouwer en waardoor enerzijds LS1 onder of boven de eenheidswaarde uitkomt of dreigt uit te komen en anderzijds de verplichtingen bepaald in § 3 niet meer nageleefd worden, alsmede elke wijziging van de keuze krachtens § 3 dienen door de landbouwer aan het Bestuur te worden medegedeeld bij aangetekend schrijven uiterlijk één maand voor doorvoering van bedoelde veranderingen of binnen de maand als bedoelde veranderingen niet te voorzien waren. Afdeling 5. - Valorsieringscontracten

Onderafdeling 1. - Algemeen

Art. 28.§ 1. De landbouwer kan valoriseringscontracten aangaan met derden om zich te schikken naar artikel 27, § 3, voor zover het grondgebondenheidscijfer van zijn bedrijf met valoriseringscontracten (LS2 of LS-Contrats) onder de eenheid of gelijk aan de eenheid blijft.

De contracten dienen ten minste over één jaar te lopen. § 2. Het grondgebondenheidscijfer van het bedrijf met valoriseringscontracten wordt volgens hiernavolgende formule berekend : Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) - Uitgevoerde organische stikstof (kgNorg.) LS-Contrats = [weideoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBP (kgNorg./ha)]+ [akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBA (kgNorg./ha)] waarbij in de noemer de oppervlakte van elk perceel vermenigvuldigd wordt met de basismaximumwaarde die hem eigen is, al naar gelang het perceel al dan niet gelegen is in een kwetsbaar gebied of in een gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is. § 3. Minstens één maal per jaar en op grond van de recentst beschikbare gegevens licht het Bestuur de landbouwers schriftelijk in over de waarde van LS2 van hun bedrijf. § 4. De landbouwers die in het kwaliteitszorgproces zijn gestapt, overeenkomstig de artikelen 30 tot en met 35, mogen als ontvangers enkel valoriseringscontracten opstellen met andere landbouwers die eveneens in het kwaliteitszorgproces zijn gestapt. § 5. In de valoriseringscontracten worden minstens volgende uitvoeringswijzen opgenomen : a) de verbintenis door de contractpartners om alle voorschriften die hen betreffen inzake het stikstofbeheer na te leven;b) de hoeveelheid organische stikstof die in het contract wordt bepaald (en diens equivalent in hoeveelheden organische meststoffen), evenals de duur van het contract;c) de modaliteiten die bepaald zijn bij contractbreuk, bij niet-naleving van het contract of in geval van geschil tussen de partijen;d) de bijwerking en terbeschikkingstelling van het Bestuur, tegen 30 april van elk jaar door de contractpartners, van een transferboekhouding of van een boekhouding voor de weilanden voor het afgelopen landbouwjaar.Voor beide boekhoudingen wordt een document opgemaakt dat door de bij het of de contracten betrokken partijen ondertekend wordt en waarin de informatie over de verrichte transfers is opgenomen. § 6. De Minister kan de modaliteiten bepalen voor de uitvoering van de valoriseringscontracten. § 7. Elk valoriseringscontract wordt in drie exemplaren opgemaakt, één voor de landbouwer, één voor de derde en één voor het Bestuur, dat door de cedent wordt overgemaakt, uiterlijk één maand na ondertekening ervan.

Onderafdeling 2. - De verbintenis om via valoriseringscontracten organische stikstof uit te voeren

Art. 29.§ 1. De landbouwer die zich ertoe wenst te verbinden om valoriseringscontracten met derden af te sluiten om zich te schikken naar artikel 27, § 3, dient daartoe een verklaring af te leggen bij het Bestuur.

Bij bedoelde verklaring verbindt de landbouwer zich ertoe om de voorschriften van artikel 28 na te leven. Bedoelde verklaring wordt opgesteld aan de hand van een door de Minister opgesteld formulier dat behoorlijk door de landbouwer ingevuld dient te worden, met datering en ondertekening.

De verklaring wordt aan het Bestuur gericht bij aangetekend schrijven. § 2. De landbouwer is ertoe verbonden via valoriseringscontracten organische stikstof uit te voeren op de datum waarop hij zijn verklaring verstuurd heeft. § 3. Bedoelde verbintenis loopt over een hernieuwbare periode van vier jaar die ingaat vanaf de verbintenis van de landbouwer. § 4. Bedoelde verbintenis wordt na afloop van de vier jaar hernieuwd, behalve als bedoelde hernieuwing niet overwogen wordt in toepassing van artikel 27, § 4. Afdeling 4. - Kwaliteitszorg

Onderafdeling 1. - Algemeen

Art. 30.§ 1. Indien het bedrijfsinterne grondgebondenheidscijfer (LS3 of LS-Interne) hoger is dan of gelijk is aan de eenheid, kan de landbouwer wiens bedrijfszetel in het Waalse Gewest gevestigd is, in een kwaliteitszorgproces stappen. In dat geval kan hij afwijken van de verplichtingen bedoeld in de artikelen 24 en 25. § 2. Doel van het kwaliteitszorgproces is het beheer van het milieurisico dat de landbouwbedrijvigheid met zich brengt wat betreft de nitraatverontreiniging van het water. Het proces bestaat uit een verbintenis van de landbouwers of van een groep landbouwers om de verplichtingen evenals het protocol na te leven, vermeld in de artikelen 33 en 34.

Bedoeld proces loopt over een hernieuwbare periode van vier jaar die ingaat vanaf de verbintenis van de landbouwer om in het kwaliteitszorgproces te stappen. § 3. Het bedrijfsinterne grondgebondenheidscijfer wordt volgens hiernavolgende formule berekend : Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) LS-Interne = [weideoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBP (kgNorg./ha)]+ [akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBA (kgNorg./ha)] waarbij in de noemer de oppervlakte van elk perceel vermenigvuldigd wordt met de basismaximumwaarde die hem eigen is, al naar gelang het perceel al dan niet gelegen is in een kwetsbaar gebied of in een gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is. § 4. Minstens eenmaal per jaar en op grond van de recentst beschikbare gegevens licht het Bestuur de landbouwers schriftelijk in over de waarde van LS3 van hun bedrijf.

Onderafdeling 2. - De verbintenisverklaring inzake kwaliteitszorg

Art. 31.§ 1. De landbouwer die zich wenst ertoe te verbinden om in een kwaliteitszorgproces te stappen dient daartoe een verklaring af te leggen bij het Bestuur.

Bij bedoelde verklaring verbindt de landbouwer zich ertoe om de voorschriften van artikel 33 na te leven. Bedoelde verklaring wordt door de landbouwer gedateerd en ondertekend. Hij wordt aan de begeleidingsstructuur voor visum voorgelegd.

De verklaring wordt aan het Bestuur gericht bij aangetekend schrijven. § 2. De verklaring is onontvankelijk : - als hij niet bij aangetekend schrijven is verstuurd; - als hij noch ondertekend noch gedateerd is; - als hij niet van een visum is voorzien door de begeleidingsstructuur; - als hij niet is opgesteld in toepassing van artikel 30, § 1; - als de landbouwer krachtens artikel 33, § 6, het verbod is opgelegd om een vorig kwaliteitszorgproces te vervolgen in een termijn die korter dan vier jaar is; als de eindbalans van de landbouwer in het kader van een vorig kwaliteitszorgproces door het Bestuur is afgekeurd in een termijn die korter is dan vier jaar. - Als de verklaring onontvankelijk is, richt het Bestuur een beslissing aan de landbouwer waarin de onontvankelijkheidsgronden zijn opgenomen, binnen de drie maanden vanaf de ontvangstdatum van de verklaring. - Indien er geen beslissing getroffen is binnen bedoelde termijn, wordt het Bestuur geacht tot de ontvankelijkheid van de verklaring te hebben besloten. § 3. Op grond van een met redenen omklede verklaring kan het Bestuur toelaten dat landbouwers wier bedrijfszetel in het Waalse Gewest gevestigd is en waarvan het LS3 lager is dan de eenheid, in het kwaliteitszorgproces stappen.

Bij toekenning van bedoelde individuele toelatingen houdt het Bestuur rekening met de bijzonderheden van de biologische landbouw, evenals met de plaatselijke landbouwkenmerken en in het bijzonder met het belang van bedoelde toelating voor andere landbouwers wier bedrijfszetel in het Waalse Gewest gevestigd is en die hun eigen overschotten inzake dierlijke mest trachten uit te voeren. § 4. De landbouwer vat in het kwaliteitszorgproces aan op de datum waarop zijn verklaring verstuurd is, als bedoelde verklaring niet onontvankelijk is verklaard overeenkomstig § 2.

Onderafdeling 3. - Afwijkende maximumwaarden toegekend aan de landbouwers die in het kwaliteitszorgproces zijn gestapt

Art. 32.§ 1. In afwijking van de artikelen 24 en 25 beantwoorden de afwijkende maximumwaarden in de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, volgens het soort gewassen aan de som van de aanbreng op de groeiende gewassen en daarvóór vanaf de voorafgaande oogst, overeenkomstig de waarden vermeld in de tabel in bijlage III. § 2. In afwijking van artikel 24 vervangen de afwijkende maximumwaarden voor spreidbare organische stikstof buiten de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn de basiswaarden voor spreidbare organische stikstof op de betrokken oppervlakten van het bedrijf en hun waarde bedraagt : 1) gemiddeld per hectare akkerland (VDA) : 130 kg Norg./ha.an; 2) gemiddeld per hectare weideland (VDP) : 250 kg Norg./ha.an, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt.

Op grond van bedoelde waarden dient de uitkomst van volgende breuk verplicht lager te zijn dan of gelijk te zijn aan de eenheid : Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) - Uitgevoerde organische stikstof (kgNorg.) LS-Dérogatoire = [weideoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBP (kgNorg./ha)]+ [akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X VBA (kgNorg./ha)] waarbij in de noemer de oppervlakten van het bedrijf die zich niet in gebieden bevinden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, niet in rekening worden gebracht.

Voor de berekening van bedoelde formule wordt het aandeel van de voortgebrachte organische stikstof en van de ingevoerde organische stikstof die gespreid wordt op percelen die zich in gebieden bevinden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt, als uitgevoerde organische stikstof beschouwd.

Bedoelde breuk wordt « afwijkend grondgebondenheidscijfer van het bedrijf » genoemd (S4 of LS-Dérogatoire). § 3. De landbouwers mogen evenwel 210 kg Norg./ha gemiddeld op de oppervlakte van het bedrijf dat zich in een kwetsbaar gebied bevindt, niet overschrijden. Bedoelde voorwaarde vertaalt zich in het feit dat de uitkomst van volgende breuk (LS5 of LS-Zone Vulnérable) verplicht lager moet zijn dan of gelijk moet zijn aan de eenheid : Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) - Uitgevoerde organische stikstof (kgNorg.) LS-Zone Vulnérable = [oppervlakte van het bedrijf in kwetsbaar gebied (ha) X 210 (kgNorg./ha)] Voor de berekening van bedoelde formule wordt het aandeel van de voortgebrachte organische stikstof en van de ingevoerde organische stikstof die gespreid wordt op percelen die zich buiten een kwetsbaar gebied bevinden, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt, als uitgevoerde organische stikstof beschouwd. § 4. Minstens eenmaal per jaar en op grond van de recentst beschikbare gegevens licht het Bestuur de landbouwers schriftelijk in over de waarde van LS4 en LS5 van hun bedrijf. § 5. De uitgevoerde organische stikstof wordt enkel als dusdanig in rekening gebracht als daarvoor valoriseringscontracten behoorlijk worden opgemaakt, overeenkomstig artikel 28, §§ 4, 5 en 7 van het besluit. § 6. In afwijking van artikel 25 worden de organische meststoffen in de percelen die zich buiten de gebieden bevinden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, in dusdanige verhoudingen gespreid dat het jaargemiddelde van de aanbreng van organische stikstof over drie opeenvolgende jaren waarin bedoeld perceel in bedrijf is als akkerland, enerzijds, dan wel als weideland anderzijds, 130 kg Norg. per hectare en per jaar op akkerland en 250 kg Norg. per hectare en op weideland, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt, niet overschrijdt.

Onderafdeling 4. - Na te leven verplichtingen in het kader van het kwaliteitszorgproces

Art. 33.§ 1. De landbouwers leven de basisbepalingen van een samenwerking met de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel 39, §§ 2 en 3, na.

Daartoe verbinden ze zich ertoe : a) volledig mee te werken met de begeleidingsstructuur;b) « perceelfiches » bij te houden : in bedoelde fiches worden perceel per perceel inlichtingen opgenomen noodzakelijk voor het vaststellen van de stikstofbewegingen die daarop betrekking hebben, evenals de inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de opvolging van en de controle op de naleving van de verplichtingen vermeld in dit artikel; de begeleidingsstructuur kan de landbouwers helpen bij het invullen van bedoelde perceelfiches; de Minister kan het model van de formulieren voor bedoelde perceelfiches vaststellen; c) de volledige doorzichtigheid van de stikstofbewegingen van het bedrijf te garanderen, hetgeen inhoudt dat de oppervlakte-opnames, de valoriseringscontracten, de « perceelfiches », de veebestandsopnames, de resultaten van de opbrengst van de gewassen, de etiketten op de voeder- en mestzakken, van de facturen en leveringsbewijzen met betrekking tot de aan- en verkoop van producten die stikstof bevatten, de facturen of de leveringsbewijzen met betrekking tot de aan- of verkoop van stikstof bevattende producten, evenals van enige andere informatie met betrekking tot andere transacties die betrekking hebben op stikstof of het stikstofbeheer in ruime zin, voor inzage door de begeleidingsstructuur ter beschikking worden gesteld;d) alle documenten met betrekking tot de resultaten van de potentieel uitspoelbare stikstoffen, de individuele grondgebondenheidscijfers en de valorsieringscontracten, elke briefwisseling met het Bestuur en het Landbouwbestuur daaromtrent, evenals elke andere nuttige informatie voor het vervullen van de opdrachten van de begeleidingsstructuur ter beschikking te stellen;e) te aanvaarden dat de gegevens die in het bedrijf zijn ingezameld, na anoniem te zijn gemaakt, ingevoerd worden in een gegevensbank voor het onderzoek naar, de communicatie over en de evaluatie van het programma voor het duurzame beheer van stikstof in de landbouw. § 2. De landbouwers verbinden zich er eveneens toe elke herfst stikstofprofielen te laten verwezenlijken in een monsterneming van hun percelen met het oog op het bereiken van op duurzame wijze voldoening gevende potentieel uitspoelbare stikstoffen.

Jaarlijks worden de resultaten inzake de potentieel uitspoelbare stikstoffen van de landbouwers die in het kwaliteitszorgproces zijn gestapt, door de begeleidingsstructuur vergeleken met de referentiewaarden inzake de potentieel uitspoelbare stikstoffen die door de Minister zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 43, teneinde de prestaties van bedoelde landbouwers wat het stikstofbeheer betreft te evalueren. Als de verwachte prestaties niet bereikt worden, past de landbouwer in overeenstemming met de begeleidingsstructuur en overeenkomstig artikel 34, § 1, maatregelen toe met het oog op de verbetering van het stikstofbeheer overeenkomstig § 4 en, in het bijzonder, de vermindering van de bestaande stikstofinvoer.

De Minister stelt de na te leven voorwaarden vast, evenals het te bereiken peil van de potentieel uitspoelbare stikstoffen zodat het als voldoende en duurzaam beschouwd kan worden, evenals de wijze van monsterneming en van analyse van de stikstofprofielen. § 3. De landbouwers worden eveneens verplicht om te waken over de jaarlijkse verwezenlijking in overleg met de begeleidingsstructuur van de systemische stikstofbalansen (bedrijfsbalans en wisselbouwbalans), met als doel het bereiken van op duurzame wijze voldoening gevende systemische stikstofbalansen.

Jaarlijks worden de resultaten inzake de systemische stikstofbalansen van de landbouwers die in het kwaliteitszorgproces zijn gestapt, door de begeleidingsstructuur vergeleken met de referentiewaarden inzake de systemische stikstofbalansen, teneinde de prestaties van bedoelde landbouwers wat het stikstofbeheer betreft te evalueren. Als de verwachte prestaties niet bereikt worden, past de landbouwer in overeenstemming met de begeleidingsstructuur en overeenkomstig artikel 34, § 1, maatregelen toe met het oog op de verbetering van het stikstofbeheer overeenkomstig § 4 en, in het bijzonder, de vermindering van de bestaande stikstofinvoer.

De Minister stelt de referentiewaarden vast, evenals de na te leven voorwaarden en het te bereiken peil zodat de systemische stikstofbalansen als voldoende en duurzaam worden beschouwd.

De Minister kan de berekeningswijze van de systemische stikstofbalansen bepalen.

De Minister kan de landbouwers wier bedrijf niet in een kwetsbaar gebied gevestigd is, noch in een gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is, en die zich ertoe verbonden hebben in een kwaliteitszorgproces te stappen, van de verplichtingen bedoeld in deze paragraaf vrijstellen. § 4. In overeenstemming met de begeleidingsstructuur passen de landbouwers overeenkomstig artikel 34, § 1, landbouwkundige maatregelen, praktijken en beheerswijzen toe die een geleidelijke verbetering van het stikstofbeheer begunstigen, met als doel de prioritaire verbetering van de resultaten van de potentieel uitspoelbare stikstoffen bedoeld in § 2, evenals van de resultaten van de stikstofbalansen bedoeld in § 3.

De uitvoeringswijze, evenals het referentiële toepassingsniveau van bedoelde maatregelen worden door de Minister vastgesteld.

Als uit ervaring blijkt dat bedoelde maatregelen niet aangepast zijn voor het doeltreffend bereiken van bedoelde doelstellingen, kan de Minister de uitvoeringswijze ervan wijzigen, evenals het referentiële toepassingsniveau. Met het oog op hetzelfde doel kan de Minister bepaalde landbouwkundige maatregelen en praktijken tenietdoen of nieuwe maatregelen en praktijken toevoegen.

In het kader van de individuele kwaliteitszorg kan de begeleidingsstructuur eveneens andere maatregelen formuleren indien hij de mening is toegedaan dat dankzij laatstgenoemde maatregelen de doelstellingen bedoeld in het eerste lid beter bereikt kunnen worden. § 5. De landbouwers verbinden zich ertoe het protocol voor de verwezenlijking van de kwaliteitszorg overeenkomstig onderafdeling V na te leven. § 6. De niet-naleving van de verplichtingen vastlegd krachtens dit besluit en vastgesteld overeenkomstig artikel 44 impliceert voor de landbouwers het onmiddellijke verbod op de voortzetting van het kwaliteitszorgproces en bijgevolg de onmiddellijke verplichting om de waarden inzake spreidbare organische stikstof bedoeld in de artikelen 24 en 25 toe te passen.

Onderafdeling 5. - Balansen voor de afgelopen landbouwjaren, vooruitzichten voor de komende landbouwjaren, eindbalans en verlenging van het kwaliteitszorgproces

Art. 34.§ 1. De landbouwer stelt jaarlijks in overleg met de begeleidingsstructuur een document op waarin de balans van het afgelopen landbouwjaar wordt opgemaakt, alsook de vooruitzichten worden opgesteld voor het komende landbouwjaar; in de balans van het afgelopen landbouwjaar wordt de evaluatie opgemaakt van de prestaties van de landbouwer zoals bedoeld in artikel 33; op grond van de balans van het afgelopen landbouwjaar wordt in de vooruitzichten de omschrijving opgenomen van de maatregelen bedoeld in artikel 33, zoals geprogrammeerd voor het komende landbouwjaar.

Om als geldig te worden beschouwd dient het document bedoeld in het eerste lid door de landbouwer ondertekend te worden, en voor akkoord ondertekend te worden door de begeleidingsstructuur, uiterlijk tegen 31 mei van elk jaar.

Indien de begeleidingsstructuur zijn instemming niet verleent, wordt de zaak naar het Bestuur doorverwezen; artikel 44 is van toepassing.

De Minister kan het model vaststellen van de formulieren voor de balans van het afgelopen landbouwjaar en de vooruitzichten voor het komende landbouwjaar. § 2. Het kwaliteitszorgproces wordt afgesloten na vaststelling van een eindbalans door de landbouwer in overleg met de begeleidingsstructuur.

Om als geldig te worden beschouwd, dient bedoelde eindbalans door de landbouwer ondertekend te worden en voor akkoord ondertekend te worden door de begeleidingsstructuur. Bedoelde balans dient door de landbouwer aan het Bestuur te worden overgemaakt bij aangetekend schrijven, uiterlijk één maand na afloop van de vier jaar van het kwaliteitszorgproces.

Indien de begeleidingsstructuur zijn instemming niet verleent, wordt de zaak naar het Bestuur doorverwezen; artikel 44 is van toepassing.

In bedoelde eindbalans wordt vastgesteld in welke mate de verplichtingen bedoeld in artikel 33 door de landbouwer zijn nageleefd.

Het Bestuur onderzoekt de eindbalans en treft een met redenen omklede beslissing wat diens goedkeuring betreft binnen de drie maanden die volgen op de datum waarop de eindbalans door de landbouwer is verstuurd.

Indien er geen beslissing getroffen is binnen bedoelde termijn, wordt het Bestuur geacht de eindbalans te hebben goedgekeurd.

Als de eindbalans door het Bestuur goedgekeurd wordt, wordt het kwaliteitszorgproces verlengd, behalve als bedoelde verlenging niet overwogen wordt, in toepassing van artikel 27, § 4.

Als de eindbalans niet door het Bestuur goedgekeurd wordt, wordt het kwaliteitszorgproces niet verlengd.

De Minister kan het model vaststellen van het formulier voor de eindbalans. § 3. Indien het kwaliteitszorgproces verlengd wordt, vormt de eindbalans bedoeld in § 2 een referentiële werkbasis voor de komende landbouwjaren met het oog op het op peil houden of het verbeteren van de prestaties.

Onderafdeling 6. - Verbintenis van groepen bedrijven in een kwaliteitszorgproces

Art. 35.Het kwaliteitszorgproces kan binnen een groep bedrijven worden verricht op voorwaarde dat : - er een contract bestaat waarbij de samenwerking tussen de deelnemers geregeld wordt; - er een maximumafstand tussen de bedrijfszetels bestaat; - er bewijzen bestaan voor een reeds bestaande samenwerking, zoals meer bepaald de gemeenschappelijke aankoop of levering, de grondruil, het delen van gebouwen, valoriseringscontracten, een verwantschapsband of de deelname aan een Coöperatieve voor het Gebruik van Landbouwmaterieel.

In dat geval wordt de groep bedrijven beschouwd als een bedrijfseenheid voor de verschillende aspecten van het kwaliteitszorgproces. De Minister kan de voorwaarden vastleggen voor de toegang tot en de gemeenschappelijke uitvoering van het kwaliteitszorgproces. HOOFDSTUK IV. - Evaluatie van de per dier voortgebrachte stikstofhoeveelheden, van het stikstofgehalte van de dierlijke mest en andere meststoffen

Art. 36.§ 1. De per dier en per jaar voortgebrachte stikstofhoeveelheden opgenomen in bijlage V vormen de waarden gebruikt voor de berekening van de organische stikstof voortgebracht bij de vaststelling van de grondgebondenheidscijfers.

In het kader van het kwaliteitszorgproces kan de berekening van de organische stikstof voortgebracht bij de vaststelling van de grondgebondenheidscijfers evenwel verricht worden op grond van de productievolumes en het stikstofgehalte van de bedrijfseigen dierlijke mest, op grond van een duidelijke, behoorlijk verantwoorde en door de in artikel 39, §§ 2 en 3, bedoelde begeleidingsstructuur goedgekeurde bepaling, indien meer bepaald rekening gehouden wordt met de voederwijze, de samenstelling en de omvang van het veebestand, de soorten huisvesting voor de dieren, de soorten voortgebrachte mest, de hantering ervan, alsmede met de resultaten van de regelmatige analyses die representatief zijn voor de dierlijke mest. § 2. Het stikstofgehalte van de dierlijke mest die als referentie gebruikt wordt, inzonderheid voor de berekening van de ingevoerde en uitgevoerde organische stikstof bij de vaststelling van het grondgebondenheidscijfer, is opgenomen in bijlage VI. Landbouwers wier bedrijfszetel evenwel in het Waalse Gewest gevestigd is, kunnen afwijkende waarden verantwoorden op grond van resultaten van regelmatige analyses die representatief zijn voor de dierlijke mest, indien behoorlijk verantwoord en goedgekeurd door de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel 39, §§ 2 en 3. § 3. Het stikstofgehalte van andere meststoffen kan door het Bestuur vastgesteld worden als het niet gewaarborgd wordt krachtens andere vigerende regelgevingen. Landbouwers wier bedrijfszetel evenwel in het Waalse Gewest gevestigd is, kunnen afwijkende waarden verantwoorden op grond van resultaten van regelmatige analyses die representatief zijn voor de meststoffen, indien behoorlijk verantwoord en goedgekeurd door de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel 39, §§ 2 en 3. § 4. Het Bestuur beslist over de productievolumes en over het stikstofgehalte zoals voorgesteld door de landbouwer in toepassing van de §§ 1, 2 en 3, uiterlijk op het ogenblik waarop het de landbouwer over de waarde van zijn grondgebondenheidscijfers inlicht. HOOFDSTUK V. - Terbeschikkingstelling van inlichtingen

Art. 37.Elke land bouwer is verplicht om op verzoek van het Bestuur of van het Landbouwbestuur de bij dit besluit vereiste inlichtingen over te maken.

De inlichtingen dienen te worden overgemaakt binnen de maand volgend op het verzoek van het Bestuur of het Landbouwbestuur.

Artikel 45 is van toepassing in geval van niet-naleving van dit artikel. HOOFDSTUK VI. - Begeleiding en coördinatie

Art. 38.Met het oog op de bevordering van een duurzaam stikstofbeheer in de landbouw organiseren de Ministers in het Waalse Gewest een informatieprogramma waarbij zij inzonderheid de landbouwers uitnodigen om de code van goede landbouwpraktijken door te voeren.

Zij organiseren eveneens specifieke communicatiecampagnes voor de kwetsbare gebieden en de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn.

Art. 39.§ 1. De Ministers organiseren de coördinatie van het regelsysteem en de begeleiding van de landbouwers wier bedrijfszetel in het Waalse Gewest gevestigd is. § 2. Daartoe vertrouwen zij op grond van een overeenkomst begeleidings- en coördinatie-opdrachten aan één of verschillende instellingen die in dit besluit onder het begrip « begeleidingsstructuur » vallen.

In ieder geval treedt de begeleidingsstructuur op : 1° in het kader van het kwaliteitszorgproces, overeenkomstig de artikelen 31, 33 en 34;2° in het kader van artikel 36. De begeleidingsstructuur kan eveneens de landbouwers helpen die niet in het kwaliteitszorgproces zijn gestapt en wier bedrijfszetel in het Waalse Gewest is gevestigd, bij het beheren van het milieurisico voortvloeiend uit hun landbouwbedrijvigheid, wat betreft de nitraatverontreiniging van het water. § 3. De begeleidingsstructuur treedt bij voorrang op in de kwetsbare gebieden en in de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn. HOOFDSTUK VII. - Evaluatie en bewaking

Art. 40.Als uit de ervaring opgedaan bij de uitvoering van een actieprogramma in een kwetsbaar gebied of van een specifiek programma voor het stikstofbeheer in de landbouw in gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn, blijkt dat de daarin vervatte maatregelen niet aangepast zijn of niet voldoen om in het betrokken gebied de doelstellingen bedoeld in artikel 2 te bereiken, treft de Regering alle maatregelen en acties die hij noodzakelijk acht.

Bij de keuze van bedoelde maatregelen of acties wordt rekening gehouden met hun doeltreffendheid en hun kostprijs, in verhouding tot andere in overweging genomen maatregelen.

Art. 41.§ 1. Om de kwetsbare gebieden en de gebieden die onderhevig zijn aan een bijzondere milieudruk aan te wijzen, de vastgestelde lijst ervan te herzien en de doeltreffendheid van de algemene maatregelen van de daarop betrekking hebbende programma's te evalueren, wordt door het Bestuur een algemene bewaking van het nitraatgehalte van het water, « survey nitrate » genaamd, georganiseerd, op volgende wijze : 1° het Bestuur stelt een meetnet vast voor nitraat in het oppervlaktewater en in het grondwater, dat wordt aangevuld met de door de waterproducenten verstrekte inlichtingen;2° de exploitanten van aansluitpunten voor tot drinkwater verwerkbaar grondwater verrichten met een frequentie zoals voorzien in de tabel in bijlage VII, de analyse van representatieve monsternemingen van het ruwe water die betrekking hebben op volgende parameters : ammoniumstikstof, nitriet en nitraat (resultaten uitgedrukt in, respectievelijk, mg NH4, mg NO2, mg NO3 per liter);zij verstrekken de resultaten van de analyses minstens eenmaal viermaandelijks aan het Bestuur; 3° de exploitanten van aansluitpunten voor tot drinkwater verwerkbaar oppervlakte water verrichten met een frequentie zoals voorzien in bijlage VII, de representatieve monsternemingen van het ruwe water die betrekking hebben op volgende parameters : ammoniumstikstof, nitriet en nitraat (resultaten uitgedrukt in, respectievelijk, mg NH4, mg NO2, mg NO3 per liter);zij verstrekken de resultaten van de analyses minstens één maal viermaandelijks aan het Bestuur. § 2. De lijst van de kwetsbare gebieden en van de gebieden die aan een bijzondere milieudruk onderhevig zijn wordt minstens elke vier jaar opnieuw onderzocht en indien nodig herzien en aangevuld, om rekening te houden met de veranderingen en factoren die op het ogenblik van de voorgaande aanwijzing niet te voorzien waren.

Art. 42.De nitraatconcentraties in het water wordt gemeten via spectrofotometrie van moleculaire absorptie of via enige andere meetmethode die door het Bestuur is aanvaard en waarmee vergelijkbare resultaten gehaald kunnen worden.

Art. 43.Jaarlijks stelt de Minister de referentiewaarden op voor de potentieel uitspoelbare stikstoffen, aan de hand waarvan de impact van de ondernomen acties geëvalueerd en de maatregelen uitgevoerd door de landbouwers die in het kwaliteistzorgproces zijn gestapt met het oog op de bestrijding van de nitraatverontreiniging van het water bijgesteld kunnen worden.

Bedoelde waarden worden inzonderheid vastgesteld op grond van volgende bestanddelen : 1° de weersomstandigheden die het betrokken jaar hebben gekenmerkt;2° de resultaten van de stikstofprofielen verspreid in een netwerk van respresentatieve meetpunten, « survey surfaces agricoles » genaamd.De Minister kan de wijze van doorvoering van de « survey surfaces agricoles » vaststellen; 3° het soort gewassen;4° de ligging en de bodemkundige voorwaarden.

Art. 44.Het Bestuur gaat na of de verplichtingen die landbouwers zijn opgelegd krachtens de artikelen 8 tot en met 15, 16 tot en met 19, 20 tot en met 26, 27, § 3, 28 en 29 en 30 tot en met 35 van dit besluit, worden nageleefd.

In geval van twijfel over de niet-naleving van bedoelde verplichtingen licht het Bestuur de landbouwer bij aangetekend en met redenen omkleed schrijven daarover in, waarbij laatstgenoemde uitgenodigd wordt om de opmerkingen van het Bestuur van antwoord te voorzien. Daarvoor beschikt hij over een termijn van één maand. Binnen een termijn van drie maanden vanaf voornoemd aangetekend schrijven bepaalt het Bestuur of er sprake is van niet-naleving van de verplichtingen. In dat geval is artikel 45 van toepassing.

Art. 45.De bepalingen van het decreet van 30 april 1990 op de bescherming en de exploitatie van het grondwater en het tot drinkwater verwerkbaar water betreffende de bewaking, de maatregelen van bestuurlijke politie en de strafbepalingen zijn van toepassing bij de uitvoering van dit besluit. HOOFDSTUK VIII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen

Art. 46.Opgeheven worden : 1° het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 4 juli 1991 houdende regeling van de modaliteiten inzake verspreiding van afvalwater afkomstig van veeteelt;2° het besluit van de Waalse Regering van 5 mei 1994 tot bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.

Art. 47.§ 1. De ministeriële besluiten waarbij gebiedsdelen in kwetsbare gebieden worden aangewezen, blijven van toepassing ondanks de opheffing van het besluit van de Waalse Regering van 5 mei 1994 tot bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. § 2. Onverminderd paragraaf 1 wordt het actieprogramma bedoeld in artikel 5 uitgevoerd vanaf de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het ministerieel besluit waarbij het kwetsbaar gebied wordt aangewezen. § 3. De specifieke maatregelen voor het stikstofbeheer in de landbouw bedoeld in artikel 7 worden uitgevoerd vanaf de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het ministerieel besluit waarbij het gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is, wordt aangewezen.

Art. 48.Onverminderd de artikelen 49 en 50 treedt dit besluit in werking de dag van diens bekendmaking in het Belgisch Staatsblad .

Art. 49.§ 1. Wat betreft de bestaande opslagaccommodatie die niet in overeenstemming is met de artikelen 12 tot en met 14 de dag van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en die zich in een kwetsbaar gebied en in een gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is, bevindt, treden de artikelen 12 tot en met 14 en 19 in werking : op 1 januari 2004 voor alle bedrijven die beschouwd worden als inrichtingen van klasse 1 krachtens de regelgeving met betrekking tot de milieuvergunning; op 1 januari 2005 voor alle bedrijven die beschouwd worden als inrichtingen van klasse 2 krachtens de regelgeving met betrekking tot de milieuvergunning; op 1 januari 2006 voor alle bedrijven die beschouwd worden als inrichtingen van klasse 3 krachtens de regelgeving met betrekking tot de milieuvergunning. § 2. Wat betreft de bestaande opslagaccommodatie die niet in overeenstemming is met de artikelen 12 tot en met 14 de dag van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en die zich in een kwetsbaar gebied en in een gebied dat aan een bijzondere milieudruk onderhevig is, bevindt, treden de artikelen 12 tot en met 14 en 19 in werking op 1 januari 2007 voor alle bedrijven die die beschouwd worden als inrichtingen van klasse 1, 2 en 3 krachtens de regelgeving met betrekking tot de milieuvergunning. § 3. In afwijking van de §§ 1 en 2 treden de artikelen 12 tot en met 14 en 19 in werking negen jaar na bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad voor wat betreft de bestaande opslagaccommodatie die niet in overeenstemming is met de artikelen 12 tot en met 14 de dag van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en die eigendom zijn van landbouwers die de leeftijd van 56 jaar bereikt hebben de dag waarop dit besluit in het Belgisch Staatsblad verschijnt.

Art. 50.Artikel 27, § 3, treedt in werking één jaar na bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad .

Art. 51.De Minister is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 10 oktober 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART

BIJLAGE I Overeenstemmingstabel met betrekking tot de productie van dierlijke mest Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 10 oktober 2002 betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw.

Namen, 10 oktober 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

BIJLAGE III Tabel voor de maximumhoeveelheden spreidbare totale stikstof per hectare en per jaar volgens het soort gewassen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De maximumhoeveelheden totale stikstof beantwoorden aan de som van de aanvoer verricht op de groeiende gewassen en daarvóór vanaf de voorgaande oogst. In het bijzonder zijn in de maximumhoeveelheden totale stikstof gemeld voor de bieten, de maïs, het koolzaad en de aardappelen inbegrepen, de organische meststoffen (hoofdzakelijk mest) aangebracht op de wisselbouw en die de daarna volgende gewassen eveneens bemesten. Het gaat om maximumwaarden die eens overschreden een hoog risisco op nitraatverontreiniging van het grond- en/of het oppervlaktewater met zich kunnen brengen.

De cijfers van deze tabel zijn bijgevolg geen optimale waarden en kunnen in geen enkel geval als bemestingsadvies gelden.

De behoeften dienen geëvalueerd te worden ten opzichte van de mogelijkheden van elk gewas en de plaatselijke specificiteiten, evenals van de agroklimatische omstandigheden die het jaar kenmerken.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 10 oktober 2002 betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw.

Namen, 10 oktober 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART

BIJLAGE IV Maximumwaarden van gemiddeld spreidbare organische stikstof op akker- en weideland 1°. De maximumwaarden van gemiddeld spreidbare organische stikstof op akker- en weideland worden in hiernavolgende tabel vastgesteld.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2°. De afwijkende maximumwaarden van gemiddeld spreidbare organische stikstof op akker- en weideland worden in hiernavolgende tabel vastgesteld.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) De teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt worden in rekening gebracht. (2) Het gemiddelde van 210 kg Norg./ha.an op bedrijfsoppervlakten die in kwetsbare gebieden gelegen zijn mogen evenwel niet overschreden worden. (3) De afwijkende maximumwaarden van gemiddeld spreidbare organische stikstof op akker- en weideland worden vervangen door de maximumhoeveelheden spreidbare totale stikstof, per hectare en per jaar volgens het soort gewassen, voorgesteld in de tabel van BIJLAGE III. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 10 oktober 2002 betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw.

Namen, 10 oktober 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART

BIJLAGE V Tabel voor de jaarlijkse stikstofproductie per dierencategorie na aftrek van het opslagverlies en rekening houdend met de leegstandperiodes voor varkensachtigen en pluimvee Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 10 oktober 2002 betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw.

Namen, 10 oktober 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART

BIJLAGE VI Tabel van de gemiddelde stikstofsamenstelling van dierlijke mest Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 10 oktober 2002 betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw.

Namen, 10 oktober 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART

BIJLAGE VII Tabel voor de frequentie van de analyses van nitraat, nitriet en ammoniumstikstof op de plaatsen van monsterneming in het bewakingsnet Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 10 oktober 2002 betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw.

Namen, 10 oktober 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART

^