Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 10 september 2015
gepubliceerd op 26 oktober 2015

Besluit van de Waalse Regering betreffende steun voor ontwikkeling en investering in de landbouwsector

bron
waalse overheidsdienst
numac
2015204764
pub.
26/10/2015
prom.
10/09/2015
ELI
eli/besluit/2015/09/10/2015204764/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 SEPTEMBER 2015. - Besluit van de Waalse Regering betreffende steun voor ontwikkeling en investering in de landbouwsector


De Waalse Regering, Gelet op Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad;

Gelet op Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad;

Gelet op de gedelegeerde Verordening (EU) nr. 807/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot invoering van overgangsbepalingen;

Gelet op Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

Gelet op de uitvoeringsVerordening (EU) nr. 808/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo));

Gelet op Verordening (EU) nr. 1310/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 17 december 2013 houdende bepaalde overgangsbepalingen inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO), houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft middelen en de verdeling ervan met betrekking tot 2014, houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1307/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toepassing ervan in 2014;

Gelet op het Waals landbouwwetboek, artikelen D.4, D.6, D.242, D.243, D.245 tot D.248 en D.254, § 1;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2008 betreffende investeringen in de landbouwsector;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2013 tot organisatie van een overgangsregeling voor de investeringssteun in de landbouwsector en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2008 betreffende investeringen in de landbouwsector;

Gelet op het rapport van 2 april 2015 opgemaakt overeenkomstig artikel 3, 2° , van het decreet van 11 april 2014 houdende uitvoering van de resoluties van de Vrouwenconferentie van de Verenigde Naties die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de gewestelijke beleidslijnen;

Gelet op het overleg tussen de Gewestregeringen en de Federale overheid d.d. 23 april 2015 en 18 juni 2015;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 27 maart 2015;

Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 2 april 2015;

Gelet op het advies nr. 57.864/2/V van de Raad van State, gegeven op 26 augustus 2015, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2° , van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat de toekenning van de overheidsgarantie gelijkstaat met een staatsteun die vrijgesteld is op grond van verordening nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 1 juli 2014 onder de referentie "PB L 193 van 1.7.2014, p. 1-75", in het bijzonder op grond van hoofdstuk I en van de artikelen 4 en 18;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° toezichtcomité : het toezichtcomité ingesteld krachtens artikel 47 van verordening nr.1303/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad, hierna verordening nr. 1303/2013; 2° overeenkomst inzake de garanties : de tussen een kredietinstelling en de Minister gesloten overeenkomst tot vastlegging van de modaliteiten voor het beheer van de krachtens dit besluit verleende garantie;3° CVGL : de coöperatieve vennootschap die opgericht is overeenkomstig artikel 2, § 2, vierde streepje, van het Wetboek van vennootschappen en die aan de volgende vereisten voldoet : a) haar maatschappelijk doel binnen het bedrijf van haar leden is hoofdzakelijk gericht op het gemeenschappelijke gebruik van landbouwmateriaal dat noodzakelijk is voor de landbouwactiviteit van haar leden;b) de meerderheid van de leden van de CVGL zijn partners van het type producent die in aanmerking komen voor steun, waarbij minimum drie partners in aanmerking komen voor steun;c) in de statuten wordt bepaald dat elke vennoot over minstens één stem beschikt op de algemene vergaderingen;4° vestigingscomité : het vestigingscomité in de zin van artikel 60 van het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2015 tot uitvoering van het systeem van de rechtstreekse betalingen ten gunste van de landbouwers;5° indieningsdatum : de datum van indiening van de volledige en conforme steunaanvraag;6° datum van vestiging door oprichting : de datum van de eerste registratie bij het GBCS als landbouwer in hoofdberoep die overeenstemt met de datum van inschrijving bij de kas voor sociale verzekeringen als landbouwer in hoofdberoep;7° datum van vestiging door overname : de datum van de eerste registratie bij het GBCS als landbouwer in hoofdberoep die overeenstemt met de overnamedatum vermeld in de overnameovereenkomst en met de datum van inschrijving bij de kas voor sociale verzekeringen als landbouwer in hoofdberoep;8° steunaanvraag : de bijstandsaanvraag in de zin van artikel 2, § 1, (3) van verordening nr.640/2014 voor een aanvraag tot toetreding tot één van de maatregelen voorzien in de artikelen 17 en 19 van verordening nr. 1305/2013; 9° praktische ervaring : voltijdsequivalente beroepservaring in de landbouwsector als landbouwer of hulp of meewerkende echtgeno(o)t(e); 10° garantie : steun verleend in de vorm van een overheidsgarantie die gekoppeld kan worden aan de terugbetaling in kapitaal, interesten en accessoria van de leningen die toegekend worden aan de in dit besluit bedoelde natuurlijke en rechtspersonen, op voorwaarde dat ze toegekend worden door een erkende kredietinstelling bedoeld in artikel D.248 van het Landbouwwetboek; 11° investeringen : verrichtingen die gericht zijn op de aankoop, de bouw of de vernieuwing van onroerende goederen of op de aankoop van roerende goederen voor de steunbegunstigden;12° jonge landbouwer : de begunstigde van de vestigingssteun zoals bepaald in artikel 2, n), van verordening nr.1305/2013; 13° partner van het type producent : natuurlijke persoon of groepering van natuurlijke personen of rechtspersoon of groepering van rechtspersonen geïdentificeerd in het GBCS die een land- of tuinbouwactiviteit uitoefent/uitoefenen;14° partner van het type coöperatief : coöperatieve vennootschappen van het type CVGL of CVAV die in het GBCS geïdentificeerd zijn;15° bedrijfsplan : het plan bedoeld in artikel 19, § 4, van verordening nr.1305/2013; 16° kwaliteitsproducten : de kwaliteitsproducten bedoeld in de artikelen D.171 tot D.184 van het Waals landbouwwetboek; 17° verordening nr.1305/2013 : Verordening (EU) nr.1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad; 18° verordening nr.1306/2013 : Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad; 19° verordening nr.1307/2013 : Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad; 20° verordening nr.640/2014 : gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden; 21° verordening nr.702/2014 : Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard; 22° verordening nr.807/2014 : Verordening (EU) nr. 807/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot invoering van overgangsbepalingen; 23° vervanging : aankoop van nieuw materiaal dat identiek of soortgelijk is aan een ander materiaal dat toebehoort aan de landbouwer, de CVGL of de CVAV, ten einde het te vervangen, met minder dan zeven jaar tussentijd tussen de fabricagejaren van beide materialen;24° CVAV : de coöperatieve vennootschap die opgericht is overeenkomstig artikel 2, § 2, vierde streepje, van het Wetboek van vennootschappen en die aan de volgende vereisten voldoet : a) het doel van de vennootschap is voornamelijk gericht op landbouw, tuinbouw of veeteelt en op de verbetering en rationalisatie van de behandeling, de verwerking of de afzet van landbouwproducten;b) de meerderheid van de leden van de CVGL zijn partners van het type producent die in aanmerking komen voor steun, waarbij minimum drie partners in aanmerking komen voor steun;c) in de statuten wordt bepaald dat elke vennoot over minstens één stem beschikt op de algemene vergaderingen; 25° grondgebondenheidscijfer : het globale grondgebondenheidscijfer van het bedrijf bedoeld in artikel R.210, § 4, van het Waterwetboek en, in voorkomend geval, het grondgebondenheidscijfer van het bedrijf in een gevoelig gebied zoals bedoeld in artikel R.214, § 2, van het Waterwetboek; 26° AE : de arbeidseenheid of de verhouding tussen, enerzijds, het jaarlijks op het bedrijf gepresteerd aantal werkuren, meer bepaald maximum 1.800 uren, verminderd met het aantal werkuren gepresteerd buiten het bedrijf in dezelfde periode en, anderzijds, de waarde van 1.800 werkuren. HOOFDSTUK II. - Gemeenschappelijke voorwaarden betreffende steun voor investering, vestiging en niet-agrarische diversificatie Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepaling

Art. 2.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de aanvragen van steun voor investering, vestiging en investering in de niet-agrarische diversificatie. Afdeling 2. - Bepalingen betreffende de indiening, de behandeling van

de steunaanvraag en de betaling van de steun

Art. 3.De landbouwer dient zijn steunaanvraag in volgens de voorschriften die het betaalorgaan bepaalt.

Binnen tien werkdagen na ontvangst van de steunaanvraag geeft het betaalorgaan de aanvrager per zending kennis van hetzij : 1° de ontvankelijkheid van de steunaanvraag als ze volledig en conform bevonden wordt;2° de niet-ontvankelijkheid van de steunaanvraag als ze onvolledig of niet-conform bevonden wordt. In het geval bedoeld onder punt 2° wordt in de zending gewezen op de ontbrekende elementen.

Als een aanvraag onontvankelijk is, wordt ze als onbestaand beschouwd.

Art. 4.Na de kennisgeving van de ontvankelijkheid kan het betaalorgaan aanvullende stukken of gegevens van de aanvrager verlangen.

Het verzoek om aanvullende informatie schorst de behandeling van het dossier. Na vijftien dagen kan de steunaanvraag als niet in aanmerking komend beschouwd worden als het betaalorgaan niet het geheel van de stukken en gegevens ontvangen heeft.

De Minister kan de duur van de behandeling van het steunaanvraagdossier bepalen alsmede de duur van de behandeling van het dossier na ontvangst van de aanvullende stukken bedoeld in het tweede lid.

Art. 5.§ 1. Het betaalorgaan geeft de aanvrager kennis van de beslissing door elk middel dat een vaste datum verleent in de zin van artikel D.15 van het Waals Landbouwwetboek.

De beslissing tot toekenning van de steun vermeldt : 1° om welke investering of vestiging het gaat;2° het subsidiabele bedrag van de investering;3° het bedrag van de steun;4° de uiterste datum voor de verrichting van de investering;5° de eventueel in acht te nemen voorwaarden, met inbegrip van de als bewijs van de investering of vestiging over te leggen stukken. § 2. De betaling van de steun wordt bepaald na overlegging van de bewijsstukken.

De bewijsstukken worden in aanmerking genomen als ze de duidelijke identificatie van de uitgaven voor de verrichting van de investering mogelijk maken. Facturen worden slechts in aanmerking genomen als ze van betalingsbewijzen vergezeld gaan.

Als de bewijsstukken ontoereikend zijn of geen bewijswaarde hebben, worden ze geacht niet in aanmerking te komen.

In de steungevallen bedoeld in de hoofdstukken 4 en 5, mag de aanvrager geen investering verrichten of opstarten voor de datum van kennisgeving van de ontvankelijkheid bedoeld in artikel 3, tweede lid, 1° . Afdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de

ontvankelijkheid en de toelaatbaarheid van de steunaanvragen

Art. 6.§ 1. De steunaanvraag is ontvankelijk als de aanvrager : 1° over een correspondentieadres in het Waalse Gewest beschikt;2° zijn bedrijf op autonome wijze voor eigen profijt en eigen rekening beheert op het grondgebied van het Waalse Gewest;3° door zijn partnernummer geïdentificeerd is bij het GBCS;4° als zaakvoerder van een productie-eenheid geïdentificeerd is bij het GBCS ;5° elke productie-eenheid van zijn bedrijf bij het GBCS heeft laten identificeren. § 2. Dezelfde natuurlijke persoon vraagt enkel steun voor vestiging aan en vraagt geen steun voor investering onder veelvoudige identificaties bij het GBCS aan, ongeacht of hij al dan niet zaakvoerder of gedelegeerd bestuurder is van een rechtspersoon buiten een coöperatieve vennootschap.

Steun voor vestiging door overname en oprichting is niet cumuleerbaar.

Art. 7.De steun wordt aangevraagd voor een landbouwactiviteit in de zin van artikel D.3, 1° , van het Waals landbouwwetboek, met uitsluiting van een activiteit in de aquacultuur.

Art. 8.Het globale jaarinkomen uit de beroepsactiviteit is de som van het belastbare bruto-inkomen uit het geheel van de beroepsactiviteiten en de vervangingsinkomens van een landbouwbedrijfshoofd. het belastbare bruto-inkomen uit het geheel van de beroepsactiviteiten omvat de inkomens : 1° uit activiteiten als bezoldigde werknemer;2° uit pensioenuitkeringen;3° als zelfstandige. Vervangingsinkomens zijn sociale uitkeringen, werkloosheidsuitkeringen, vergoedingen « Ziekte- en invaliditeitsverzekering », vergoedingen wegens arbeidsongeval, vergoedingen wegens beroepsziekte of inkomens wegens loopbaanonderbreking.

Art. 9.De landbouwer rechtspersoon komt niet in aanmerking als zijn statuten aangeven dat het maatschappelijk doel de landbouwactiviteit is waarvan minstens vijftig procent van de omzet eruit voortkomt, en vervult de volgende voorwaarden : 1° wat betreft een landbouwbedrijf bedoeld in artikel 2, § 3, van het Wetboek van vennootschappen, oefenen de zaakvoerders van de vennootschap een beroepsactiviteit uit in verband met bedoeld bedrijf;2° wat betreft de andere vennootschapsvormen bedoeld in artikel 2, § 2, van het Wetboek van vennootschappen : a) is de vennootschap opgericht voor minimum twintig jaar;b) zijn de aandelen of deelbewijzen op naam;c) behoren de aandelen of deelbewijzen voor minstens 51 % aan de gedelegeerd bestuurders of zaakvoerders toe;d) worden de gedelegeerd bestuurders of zaakvoerders aangewezen onder de vennoten;e) zijn alle gedelegeerd bestuurders of zaakvoerders of, bij afwezigheid, alle bestuurders natuurlijke personen die het betrokken bedrijf beheren en er een activiteit in hoofdberoep uitoefenen.

Art. 10.Bij de berekening van het inkomen per AE is de gepresteerde arbeid de arbeid verricht door elke persoon die actief is in een bedrijf en die beschikt over het sociaal statuut van zelfstandig landbouwexploitant, als landbouwer, als helper of als meewerkende echtgeno(o)t(e).

Het aantal AE bedraagt niet meer dan één eenheid per persoon die in het bedrijf actief is en die bij een sociale verzekeringskas aangesloten is. Afdeling 4. - Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de

subsidiabiliteit van de investeringen

Art. 11.§ 1. Om in aanmerking te komen is elke investering waarvoor steun wordt aangevraagd functioneel en gerechtvaardigd door het redelijke gebruik ervan voor beroepsdoeleinden. Bij de beoordeling van het redelijke gebruik voor beroepsdoeleinden houdt het betaalorgaan rekening met de omvang van het bedrijf, met de technologische evolutie, de economische rendabiliteit van de investering, de relevantie van het verband met de landbouwactiviteit. § 2. De Minister kan een lijst van niet-subsidiabele investeringen opmaken. § 3. De investering betreffende een onroerend goed in de zin van artikel 517 van het Burgerlijk wetboek wordt als een onroerende investering beschouwd.

De investering betreffende een roerend goed in de zin van artikel 528 van het Burgerlijk wetboek wordt als een roerende investering beschouwd

Art. 12.Alleen de investeringen verricht en bestemd voor in het Waalse Gewest gelegen productie-eenheden komen in aanmerking.

Wat betreft de renovatie van in het bedrijf bestaande onroerende goederen, maken die onroerende goederen deel uit van het landbouwbedrijf van de aanvrager. De landbouwer is eigenaar van de grond of heeft er het genot van voor een duur van minstens vijf jaar vanaf de datum van de laatste betaling. De duur bedraagt minstens zeven jaar na verrichting van de investering en is minstens gelijk aan die van de overheidsgarantie.

Elke bijsturing van de steunaanvraag is slechts mogelijk via de indiening van een nieuwe steunaanvraag, die de eerste vervangt. Een dergelijke steunaanvraag wordt pas na afloop van de door de Minister krachtens artikel 4 bepaalde periode van behandeling van het dossier ingediend.

De aanvrager verwittigt het betaalorgaan dat hij afziet van de investering die het voorwerp van een steunaanvraag heeft uitgemaakt.

De steun betreffende de niet verrichte investering wordt geannuleerd. Afdeling 5. - Verbinteniscriteria

Art. 13.Gedurende een in lid 3 nader bepaalde minimale periode houdt de begunstigde zich aan de volgende voorschriften : 1° een boekhouding voeren zoals bepaald in artikel 14° ; 2° de naleving van de opslagcapaciteitsnormen voor de teelteffluenten bedoeld in de artikelen R.191 tot R.197 van het Waterwetboek; 3° de inachtneming van de in artikel 1, 25° , bedoelde grondgebondenheidscijfers, lager dan of gelijk aan één;4° desgevallend, de naleving van het bestek van de kwaliteitsproducten;5° de handhaving van de gesubsidieerde investeringen en de aanwending ervan voor de voorziene bestemming;6° de inachtneming van het verbod op de huur van de gesubsidieerde investeringen;7° in geval van vestiging, exclusief bedrijfshoofd zijn of gedurende minimum 8 jaar daadwerkelijke zeggenschap over het bedrijf hebben. Wat betreft de naleving van het eerste lid, punt 2° , is de landbouwer, overeenkomstig artikel 25, in overeenstemming binnen 24 maanden na de vestiging.

Wat punt 5° betreft, overeenkomstig artikel 71, § 1, van verordening nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad, bedraagt de in lid 1bedoelde minimale periode vijf jaar na de datum van de eindbetaling aan de begunstigde : 1° met minimum acht jaar, te rekenen van de datum van daadwerkelijke vestiging wat vestigingssteun betreft;2° met minimum zeven jaar, te rekenen van de datum van de daadwerkelijke verrichting van de investering wat steun voor investering en steun voor niet-agrarische diversificatie betreft. De voorwaarde vermeld in het eerste lid, 2° , is vervuld als de aanvrager beschikt over een attest van conformiteit van de infrastructuren voor de opslag van teelteffluenten, afgeleverd krachtens artikel R.198 van het Waterwetboek. Het vermoeden van conformiteit, vastgesteld op grond van artikel R.198, § 4, laat de behandeling van het dossier toe maar de steun wordt uitbetaald op voorwaarde dat een conformiteitsattest wordt verkregen waaruit blijkt dat de in de artikelen R.194 tot R.197 van het Waterwetboek bedoelde normen nageleefd worden.

Art. 14.§ 1. De steunaanvrager, natuurlijke of rechtspersoon, voert een boekhouding die minstens de in paragraaf 2 vermelde elementen bevat.

In afwijking van het eerste lid, wordt een vereenvoudigde boekhouding aanvaard als de steunaanvrager een CVGL of CVAV is. § 2. De boekhouding vermeld in paragraaf 1 wordt jaarlijks gevoerd en bevat minstens de volgende elementen : 1° een omschrijving van de algemene bedrijfskenmerken, incluis de aangewende productiefactoren;2° een balans en een bedrijfsrekening, met een uitvoerige melding van de lasten en producten;3° de nodige gegevens voor de beoordeling van de doeltreffendheid van de bedrijfsvoering in haar geheel, alsmede van de rendabiliteit van de belangrijkste bedrijfsonderdelen;4° een jaarlijkse begin- en eindinventaris;5° de systematische en regelmatige registratie van de verschillende goederen- en geldstromen betreffende het bedrijf in de loop van het boekjaar, in natura en in speciën. De boekhouding bedoeld in het eerste lid dekt het jaar waarin de subsidiabele investering verricht wordt.

In geval van overname of van oprichting, mag de begunstigde voor het eerste jaar alleen de in paragraaf 2, eerste lid, 1° , 3° en 5° , bedoelde stukken overleggen. § 3. Met inachtneming van de Europese normen kan de Minister : 1° de vorm en de inhoud van de in paragraaf 1, tweede lid, bedoelde vereenvoudigde boekhouding bepalen;2° de wijze bepalen waarop de in paragraaf 2 bedoelde stukken overgelegd moet worden;3° de lijst van de in paragraaf 2 bedoelde elementen aanvullen. HOOFDSTUK III. - Steun voor vestiging door overname of oprichting Afdeling 1. - Ontvankelijkheid van de aanvraag

Art. 15.§ 1. De steunaanvraag voor vestiging door overname of oprichting is ontvankelijk : 1° als ze verzonden wordt d.m.v. het formulier dat door het betaalorgaan ter beschikking wordt gesteld en vergezeld gaat van een met de hulp van een adviseur opgemaakt bedrijfsplan; 2° als ze uiterlijk binnen twaalf maanden na de registratie bij het GBCS volledig en conform aan het betaalorgaan gezonden wordt, wat inhoudt dat ze de stukken bevat die nodig zijn om na te gaan of de ontvankelijkheidsvoorwaarden vervuld zijn. Wat punt 1° betreft, wordt het bedrijfsplan medeondertekend door de adviseur. § 2. Het landbouwbedrijfshoofd is niet verplicht het advies van de adviseur te volgen bij het opmaken van zijn bedrijfsplan. In geval van meningsverschil vermeldt de adviseur de door hem geformuleerde alternatieve voorstellen in een bijlage bij het plan.

Het landbouwbedrijfshoofd doet een beroep op verschillende adviseurs om het bedrijfsplan op te maken en uit te voeren. Als verschillende adviseurs zich opvolgen bij het opmaken van een bedrijfsplan, worden hun naam en de redenen van hun vervanging in het plan opgegeven.

Art. 16.Overeenkomstig article 5, § 1, van de gedelegeerde Verordening (EU) nr. 807/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot invoering van overgangsbepalingen, hierna verordening nr. 807/2014, bevat het bedrijfsplan, om ontvankelijk te zijn, : 1° de doelstelling landbouwer te zijn in de zin van artikel 9 van verordening nr.1307/2013, zoals uitgevoerd bij hoofdstuk IV van het besluit van de Waalse Regering van 12 février 2015 tot uitvoering van het systeem van de rechtstreekse betalingen ten gunste van de landbouwers binnen een termijn van achttien maanden, met ingang op de vestigingsdatum; 2° de mijlpalen en streefwaarden over drie jaar voor de ontwikkeling van de activiteiten van het landbouwbedrijf;3° een analyse van het project waarin het potentieel van het bedrijf bij de vestiging door overname of oprichting opgenomen is;4° de behoeften of het gebrek aan behoefte aan bijkomende investeringen in de loop van de eerste drie jaar na de datum van vestiging door overname of oprichting;5° een leefbaarheidsberekening waarvan de modaliteiten door de Minister bepaald worden;6° resultatenindicatoren opgemaakt bij de aanvraag en gebruikt als hulpmiddelen bij de analyse van de evolutie van het bedrijf na afloop van het plan, op grond waarvan het betaalorgaan de stand van uitvoering van de doelstellingen kan beoordelen via de leefbaarheidsberekening;7° nadere informatie over de voor de ontwikkeling van de activiteiten van het landbouwbedrijf vereiste acties, zoals investeringen, opleidingen en adviezen;8° een beschrijving van de uitgangssituatie van het landbouwbedrijf. De inhoud van de in lid 1 vermelde elementen kan door de Minister bepaald worden.

De uitvoering van het bedrijfsplan gaat van start uiterlijk binnen negen maanden na de datum van het besluit tot verlening van de steun overeenkomstig artikel 19, § 4, eerste lid, van verordening nr. 1305/2013.

Na afloop van de periode van drie jaar bedoeld in het eerste lid, 2° , gaat het betaalorgaan na of de doelstellingen van het bedrijfsplan gehaald zijn en of de in artikel 25, eerste lid, 5° , bedoelde leefbaarheidsgrens bereikt is. De laatste tranche van de vestigingssteun wordt verleend op voorwaarde dat de doelstellingen gehaald worden. Afdeling 2. - Subsidiabiliteit van de vestiging door overname of

oprichting

Art. 17.§ 1. De vestiging door overname is de aankoop door een jonge landbouwer van het geheel of van een gedeelte van een voorbestaand landbouwbedrijf. Ze wordt bevestigd op grond van een aandelenregister, een geregistreerde overname-overeenkomst of een authentieke akte : 1° waarin de effectieve datum van vestiging door overname van de jonge landbouwer, alsook de modaliteiten en de inventaris van de overname vermeld worden;2° die door de verschillende partijen gedagtekend en ondertekend is uiterlijk op de datum van vestiging door overname. De jonge landbouwer houdt gedurende minstens 8 jaar een daadwerkelijke zeggenchap over het bedrijf.

De Minister bepaalt de voorwaarden die de jonge landbouwer die niet enig bedrijfshoofd is vervult om geacht te worden een daadwerkelijke zeggenchap te houden. § 2. Als de overeenkomst of de akte niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in paragraaf 1, wordt ze niet in aanmerking genomen door het betaalorgaan.

Art. 18.De vestiging door oprichting is de oprichting van een functioneel landbouwbedrijf door een jonge landbouwer ten einde zich er te vestigen.

De jonge landbouwer houdt gedurende minstens 8 jaar een daadwerkelijke zeggenchap over het bedrijf.

De Minister bepaalt de voorwaarden die de jonge landbouwer die niet enig bedrijfshoofd is vervult om geacht te worden een daadwerkelijke zeggenschap te houden.

De toegelaten datum voor de vestiging door oprichting is de begindattum van het beheer van de productie-eenheid geregistreerd bij het GBCS als landbouwer in hoofdberoep. Afdeling 3. - Subsidiabiliteit van de aanvrager

Art. 19.§ 1. Om vestigingssteun te genieten vervult de aanvrager die zich als natuurlijke persoon vestigt de volgende voorwaarden op de datum van de daadwerkelijke vestiging : 1° zich als zelfstandige landbouwer in hoofberoep vestigen op een landbouwbedrijf;2° als zelfstandige landbouwer in hoofdberoep aangegeven zijn bij een sociale verzekeringskas en zijn bijdrage betaald hebben;3° deel uitmaken van een partner die bij het GBCS geïdentificeerd is als beheerder van een productie-eenheid in hoofdberoep;4° enig bedrijfshoofd zijn of gedurende minstens 8 jaar daadwerkelijke zeggenschap over het bedrijf houden overeenkomstig artikel 2, § 1, van verordening nr.807/2014, hetzij als natuurlijke persoon die lid van een groepering is, hetzij als gedelegeerd bestuurder, zaakvoerder, of vennoot-zaakvoerder van een rechtspersoon.

Wat punt 1° betreft, wordt onder landbouwer in hoofdberoep verstaan de landbouwer die de volgende cumulatieve voorwaarden vervult : 1° hij vergaart uit zijn landbouw-, toeristische, pedagogische, ambachtelijke activiteiten, uitgeoefend op het betrokken bedrijf, of uit zijn bosbouwactiviteiten of activiteiten inzake onderhoud van de natuurlijke omgeving met het voordeel van overheidssteun, een belastbaar jaarlijks totaal bruto-inkomen dat hoger is dan vijftig procent van zijn globaal jaarinkomen uit het geheel van beroepsactiviteiten;2° hij besteedt vanaf de vestiging minder dan negenhonderd uren over 12 maanden aan de beroepsactiviteiten buiten het bedrijf. § 2. Om vestigingssteun te genieten vervult de aanvrager, natuurlijke persoon, op de datum van indiening van de steunaanvraag de volgende voorwaarden : 1° niet ouder zijn dan 40 jaar;2° beschikken over een kwalificatie of, bij gebreke daarvan, over voldoende ervaring;3° minimum twintig dagen stage hebben gelopen overeenkomstig de voorschriften van het Waals landbouwwetboek of het besluit van de Regering van de Duitstalige gemeenschap van 27 mei 1993 betreffende de beroepsopleiding en de bijscholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn en de latere wijzigingen ervan. Wat punt 2° betreft, bepaalt de Minister de kwalificatie en de toereikende ervaring.

Art. 20.Als het bedrijf al een pluimvee- of varkensspeculatie heeft, valt de investering niet onder klasse 1 in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

Als de aanvrager een pluimvee- of varkensspeculatie wenst op te starten, valt de investering niet onder klasse 1 in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning zodra de activiteit wordt opgestart.

Wat betreft de fokkerijen betrokken bij het grondgebondenheidscijfer, : 1° in geval van oprichting verbindt de aanvrager zich ertoe een grondgebondenheidscijfer in acht te nemen dat het jaar van de aanvraag lager dan of gelijk is aan één en die drempel niet te overschrijden in de loop van de volgende jaren;2° in geval van overname, houdt de aanvrager zich aan een grondgebondenheidscijfer dat het jaar van de aanvraag en de volgende jaren lager dan of gelijk is aan één. De niet-naleving van de voorwaarden van dit besluit wordt gestraft overeenkomstig hoofdstuk 8.

Art. 21.De jonge landbouwer die zich vestigt als zaakvoerder of gedelegeerd bestuurder van een rechtspersoon met een landbouwactiviteit als hoofddoel vervult de voorwaarden bedoeld in artikel 19, §§ 1 en 2. Afdeling 4. - Pre-aanvraag betreffende de kwalificatie van de jonge

landbouwer

Art. 22.Elke persoon die van plan is vestigingssteun aan te vragen, kan een pre-aanvraag bij het betaalorgaan indienen aan de hand van het formulier dat door het betaalorgaan ter beschikking gesteld wordt.

De pre-aanvraag dient om te bepalen of de kwalificatie van de jonge landbouwer in aanmerking genomen kan worden.

De na onderzoek van de pre-aanvraag genomen beslissing bindt het betaalorgaan wat de kwalificatie van de jonge landbouwer betreft.

Art. 23.Als de pre-aanvraag onvolledig of niet conform is, stuurt het betaalorgaan binnen tien werkdagen na ontvangst ervan een schrijven waarin bevestigd wordt dat ze niet ontvankelijk is en waarin gewezen wordt op de ontbrekende stukken.

Als de pre-aanvraag onvolledig is, stuurt het betaalorgaan binnen tien werkdagen na ontvangst ervan een schrijven waarin meegedeeld wordt dat de kwalificatie van de jonge landbouwer al dan niet in aanmerking genomen kan worden.

Art. 24.Als de aanvrager over voldoende kwalificaties beschikt maar niet aanmerking genomen kan worden vanwege een gebrek aan praktische ervaring, kan hij verzoeken om gehoord te worden door het Vestigingscomité.

Het Vestigingscomité kan verlangen dat hij een bijkomende stage van hoogstens 60 dagen loopt om te bevestigen dat hij over voldoende ervaring beschikt.

Het advies van het Vestigingscomité bindt het betaalorgaan slechts wat de praktische ervaring betreft. Afdeling 5. - Subsidiabiliteit van het overgenomen of opgerichte

bedrijf

Art. 25.Het overgenomen of opgerichte bedrijf vervult de volgende voorwaarden : 1° voldoen aan de capaciteitsnormen betreffende de infrastructuren voor de opslag van teelteffluenten binnen 24 maanden na de vestiging;2° zich houden aan een minimale leefbaarheidsgrens bij het opstarten van het bedrijfsplan;3° functioneel zijn na afloop van het eerste jaar van het bedrijfsplan;4° de bovengrens niet overschrijden bij het opstarten van het bedrijfsdplan;5° een leefbaarheidsgrens bereiken na afloop van het bedrijfsplan;6° de standaardwaarde van de brutoproductie ervan in de zin van artikel 5 van verordening 1242/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende invoering van een gemeenschappelijke typologie van de landbouwbedrijven voldoet aan de boven- en benedengrenzen die door de Minister bepaald worden. De voorwaarde vermeld in het eerste lid, 1° , is vervuld als de aanvrager beschikt over een attest van conformiteit van de infrastructuren voor de opslag van teelteffluenten, afgeleverd krachtens artikel R.198 van het Waterwetboek. Het vermoeden van conformiteit vastgesteld op grond van artikel R.198, § 4, van het Waterwetboek laat de behandeling van het dossier toe maar de steun wordt uitbetaald op voorwaarde dat een conformiteitsattest wordt verkregen waaruit blijkt dat de in de artikelen R.194 tot R.197 van het Waterwetboek bedoelde normen nageleefd worden.

Onverminderd lid 2, kan de Minister criteria vastleggen op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de in lid 1 bedoelde voorwaarden vervuld zijn. De Minister is ook bevoegd om verschillende drempels te bepalen naar gelang van de activiteit die door het bedrijf voortgezet wordt.

Art. 26.Overeenkomstig artikel 19, § 4, derde lid, van verordening nr. 1305/2013, wordt de vestigingssteun uitsluitend verleend aan de bedrijven die onder de gemeenschappelijke definitie van de kleine en micro-ondernemingen vallen. Afdeling 6. - Steun en selectiecriteria

Art. 27.§ 1. De steun voor vestiging door overname of oprichting, een gecumuleerd maximumbedrag van 70.000 euro, bestaat uit een forfaitaire kapitaalsubsidie van 70.000 euro.

De steun voor vestiging door overname of oprichting kan bestaan uit een overheidsgarantie, als ze aangevraagd wordt. De overheidsgarantie bedraagt maximum vijfenzeventig procent voor alle leningen betreffende subsidiabele investeringen en voor een maximumduur van tien jaar.

De steun bedoeld in het eerste lid wordt afgetrokken van een bedrag gelijk aan het bruto-subsidie-equivalent of aan een bedrag hoger dan het maximumbedrag bedoeld in artikel 18, § 7, eerste lid, van verordening nr. 702/2014, wanneer een overheidsgarantie door de begunstigde van de steun aangevraagd wordt en de som van de investeringssteun en van het bruto-subsidie-equivalent dat maximumbedrag overschrijdt.

Het subsidie-equivalent van de garantie wordt afgetrokken van het totaalbedrag van de steun. § 2. De steun vermeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt over een periode van maximum vijf jaar in twee tranches gestort voor de overname en in vier tranches voor de oprichting. De laatste tranche wordt uitbetaald nadat is nagegaan of de doelstellingen van het bedrijfsplan en van de in artikel 25, eerste lid, 5° , bedoelde leefbaarheidsgrens gehaald zijn.

De twee tranches zijn gelijk aan respectievelijk 75 en 25 %. Elk van de vier tranches is gelijk aan 25 %.

De steun wordt gestort aan de partner van het type "producent" vermeld in artikel 36, § 1.

Art. 28.De jonge landbouwer die de minimale quotering verkrijgt voor het geheel van de selectiecriteria, heeft recht op steun voor vestiging door overname of oprichting.

De Minister bepaalt de minimale quotering, de selectiemethode, de selectiecriteria en verzoekt om de goedkeuring van het toezichtcomité in het kader van de uitvoering van het Waals programma voor plattelandsontwikkeling. HOOFDSTUK IV. - Investeringssteun Afdeling 1. - Ontvankelijkheid van de aanvraag

Art. 29.De aanvraag van investeringssteun is ontvankelijk als ze toegestuurd wordt d.m.v. het formulier dat door het betaalorgaan ter beschikking gesteld wordt.

De steunaanvraag wordt voor één enkele investering ingediend. Voor de programmeringsperiode 2014-2020 kunnen verschillende aanvragen ingediend worden tot het maximale steunbedrag bedoeld in artikel 45.

Art. 30.Een jonge landbouwer kan tegelijkertijd vestigings- en investeringssteun genieten. Afdeling 2. - Termijn voor de verrichting van de investeringen die

voor steun in aanmerking komen

Art. 31.Met inachtneming van artikel 5, § 2, wordt geen onroerende investering in de zin van artikel 11, § 3, eerste lid, onder de in artikel 32, eerste lid, bedoelde voorwaarden opgestart voor de datum van kennisgeving van de ontvankelijkheid van de aanvraag van investeringssteun.

Er wordt geen roerende investering in de zin van artikel 11, § 3, tweede lid, verricht voor de datum van kennisgeving van de ontvankelijkheid van de aanvraag van investeringssteun.

Art. 32.§ 1. De daadwerkelijke verrichting en het opstarten van de investering geschieden uiterlijk 30 juni van het jaar na de indieningsdatum.

De datum van de daadwerkelijke verrichting van de investering en de datum van het opstarten van de investering stemmen overeen met de datum van overlegging van het eerste bewijsstuk. De bewijsstukken die in aanmerking genomen worden zijn : 1° de eerste voorschotfactuur die betaald is;2° de eerste factuur die betaald is;3° de verkoopovereenkomst, ondertekend en waarvoor een voorschot is gestort;4° de notariële akte met betaling. Overeenkomstig artikel 5, § 2, vierde lid, gaan de data van de bewijsstukken bedoeld in het tweede lid vooraf aan de datum bedoeld in het eerste lid.

Alle bewijsstukken betreffende een investering worden tegelijkertijd bij het betaalorgaan ingediend. § 2. De datum van de in aanmerking komende eerste factuur die betaald is gaat vooraf aan de uiterste datum van verrichting die aan de aanvrager wordt meegedeeld. De overige facturen worden in aanmerking genomen als ze opgemaakt zijn binnen een termijn van twee jaar, met ingang op de datum van de eerste factuur die betaald is. Afdeling 3. - Subsidiabiliteit van de aanvrager en van het bedrijf

Art. 33.Om aanspraak te maken op investeringssteun, vervult de aanvrager, natuurlijke persoon of groepering van natuurlijke personen, op de datum van indiening van de steunaanvraag, de volgende voorwaarden : 1° bewijzen dat hij beschikt over een voldoende kwalificatie, zoals die vereist voor vestigingssteun;2° een belastbaar totaal bruto-inkomen vergaren dat hoger is dan vijfendertig procent van het bedrag van zijn globale jaarinkomen uit de beroepsactiviteit, zoals bedoeld in artikel 8, uit : a) landbouwactiviteiten uitgeoefend op de locatie van bedoeld bedrijf;b) toeristische activiteiten uitgeoefend op de locatie van bedoeld bedrijf;c) pedagogische activiteiten uitgeoefend op de locatie van bedoeld bedrijf;d) ambachtelijke activiteiten uitgeoefend op de locatie van bedoeld bedrijf;e) bosbouwactiviteiten;f) activiteiten inzake het onderhoud van de natuurlijke ruimte voor zover ze voor overheidssteun in aanmerking komen;3° minder dan 1 170 uren per jaar besteden aan beroepsactiviteiten buiten het bedrijf;4° als zelfstandige landbouwer in bij- of hoofdberoep aangegeven zijn bij een sociale verzekeringskas en zijn bijdrage betaald hebben;5° bewijzen dat het bedrijf voldoet aan de capaciteitsnormen voor de opslag van teelteffluenten en aan een grondgebondenheidscijfer kleiner dan of gelijk aan één;6° bewijzen dat het inkomen uit de activiteiten van het bedrijf voor de investering aan een minimale leefbaarheidsgrens voldoet en de bovengrens niet overschrijdt;7° een leefbaarheidsgrens bereiken na investering;8° een actieve landbouwer zijn in de zin van artikel 9 van verordening nr.1307/2013, zoals uitgevoerd bij het besluit van de Waalse Regering van 12 février 2015 tot uitvoering van het systeem van de rechtstreekse betalingen ten gunste van de landbouwers.

Bij gebrek aan de kwalificatie bedoeld onder punt 1° , beschikken over minstens tien jaar praktische ervaring, hetzij in hoofberoep als zelfstandige land- of tuinbouwer, als helper of als meewerkende echtegeno(o)t(e), hetzij voltijds als bezoldigde landbouw- of tuinbouwarbeider.

De praktische ervaring wordt bewezen op grond van de periodes van aansluiting bij een sociale verzekeringskas of van de beroepservaring als arbeider of bezoldigd landbouwarbeider, die op grond van een arbeidscontract bevestigd wordt.

De voorwaarde vermeld in het eerste lid, 5° , is vervuld als de aanvrager beschikt over een attest van conformiteit van de infrastructuren voor de opslag van teelteffluenten, afgeleverd krachtens artikel R.198 van het Waterwetboek. Het vermoeden van conformiteit, vastgesteld op grond van artikel R.198, § 4, is niet van toepassing.

De Minister bepaalt de minimale en de maximale leefbaarheidsgrens waarvan sprake onder punt 6° .

De Minister bepaalt de leefbaarheidsgrens waarvan sprake onder punt 7° .

Art. 34.Voor elke groepering van natuurlijke personen, vervult minstens de helft van de landbouwers waaruit de groepering bestaat de voorwaarden van artikel 33, eerste lid, 1° tot 4° , en zijn, met uitsluiting van de gebouwen en de grond, minstens vijftig procent van het kapitaal van het bedrijf en minstens vijftig procent van de investering waarvoor steun wordt aangevraagd, in hun handen.

Het bedrijf van de groepering vervult de voorwaarden van artikel 33, eerste lid, 5° tot 7° .

De groepering houdt zich aan artikel 33, eerste lid, 8° , en de natuurlijke personen die lid zijn van de bij het GBCS geïdentificeerde groepering ondertekenen de steunaanvraag.

Art. 35.§ 1. Minstens de helft van de vennoten-zaakvoerders in het geval van een landbouwvennootschap en minstens de helft van de zaakvoerders of gedelegeerd bestuurders in het geval van een rechtspersoon vervullen de voorwaarden van artikel 33, eerste lid, 1° tot 4° , en zijn eigenaar van minstens vijftig procent van de aandelen van de vennootschap. § 2. Om aanspraak op investeringssteun te kunnen maken, vervult het bedrijf van de landbouwvennootschap of van de rechtspersoon de voorwaarden van artikel 33, eerste lid, 5 tot 7° .

De landbouwvennootschap of de rechtspersoon vervult de voorwaarden van artikel 33, eerste lid, 4° en 8° .

De zaakvoerders van de bij het GBCS geïdentificeerde landbouwvennootschap, de zaakvoerders of de gedelegeerd bestuurders van de bij het GBCS geïdentificeerde rechstpersoon ondertkenen de steunaanvraag.

Art. 36.§ 1. Elke partner van het type producent wordt bij het GBCS geïdentificeerd met een partnerschapsnummer.

Een partner van het type producent komt in aanmerking als de meerderheid van de natuurlijke personen waaruit hij bestaat voldoet aan de voorwaarden van artikel 33, eerste lid, 1° tot 4° , en eigenaar is van minstens vijftig procent van het kapitaal van het bedrijf, met uitsluiting van de gebouwen en de grond. § 2. Elke partner van het type coöperatieve vennootschap wordt bij het GBCS geïdentificeerd met een partnerschapsnummer.

Een partner van het type coöperatieve vennootschap komt in aanmerking als hij bestaat uit een meerderheid van in aanmerking komende partners van het type producent die eigenaar zijn van minstens vijftig procent van de aandelen van de coöperatieve vennootschap. Een partner van het type coöperatieve vennootschap bestaat uit minimum drie partners van het type producent.

Binnen een partner van het type CVGL of CVAV gelden de volgende toelaatbaarheidsvoorwaarden : 1° identificatie bij het GBCS;2° de meerderheid van de partners van het type producent als de CVGL of de CVAV bestaat uit minstens tien partners van het type producent;3° zes partners van het type producent als de CVGL of de CVAV bestaat uit minstens tien partners van het type producent.

Art. 37.Om steun te kunnen genieten, vervult een aanvrager van het type CVGL de volgende voorwaarden : 1° het maatschappelijk doel binnen het bedrijf van zijn partners is hoofdzakelijk gericht op het gemeenschappelijke gebruik van landbouwmateriaal dat noodzakelijk is voor de landbouwactiviteit van zijn partners;2° bestaan uit partners van het type producent die niet deel uitmaken van een andere CVGL met hetzelfde maatschappelijk doel;3° voor de investering het bewijs leveren van het gemeenschappelijke gebruik door minstens drie partners van de CVGL van het type producent;4° voor de investering het bewijs leveren dat het gebruik hoofdzakelijk ten bate is van de partners van de CVGL van het type producent;5° bewijzen dat het inkomen uit de leefbaarheidsberekening gelijk is aan minstens nul euro voor de CVGL.

Art. 38.Om steun te kunnen genieten, vervult een aanvrager van het type CVAV de volgende voorwaarden : 1° het maatschappelijk doel is voornamelijk gericht op landbouw, tuinbouw of fokkerij en op de verbetering en rationalisatie van de behandeling, de verwerking of de afzet van landbouwproducten;2° bestaan uit partners van het type producent die niet deel uitmaken van een andere CVAV met hetzelfde maatschappelijk doel;3° voor de investering het bewijs leveren van het gemeenschappelijke gebruik door minstens drie partners van de CVAV van het type producent;4° voor de investering het bewijs leveren dat het gebruik hoofdzakelijk ten bate is van de partners van de CVAV van het type producent;5° bewijzen dat het volume van de verwerkte en op de markt gebrachte landbouwproducten hoofdzakelijk is voortgebracht in de bedrijven van de partners van de CVAV;6° bewijzen dat het inkomen uit de leefbaarheidsberekening gelijk is aan minstens nul euro voor de CVAV.

Art. 39.Met inachtneming van de voorwaarden van artikel 36, § 2, wordt de steunaanvraag voor een CVGL of een CVAV ondertekend door alle natuurlijke personen waaruit de meerderheid van de in aanmerking komende partners van een CVGL of een CVAV bestaat, alsmede door de natuurlijke personen waaruit de partners van het type producent bestaan die de investering rechtvaardigen.

Art. 40.Als ontstentenis van een partner van de CVGL of de CVAV de niet-naleving van de artikelen 36, 37 en 38 tot gevolg heeft, verwittigt de CVGL of de CVAV het betaalorgaan en beschikt ze vanaf de ontstentenis over zes maanden om een in aanmerking komende overnemer te vinden.

Indien de voorwaarden van het eerste lid niet vervuld zijn na afloop van die termijn, wordt de betaling van de steun geschorst en de ontvangen steun ingevorderd. Afdeling 4. - Subsidiabele investeringen

Art. 41.De Minister kan bepalen welke investeringen in aanmerking komen voor een aanvrager natuurlijke of rechtspersoon, een CVGL of een CVAV, met inachtneming van de subsidiabele investeringen vermeld in het Waals programma voor plattelandsontwikkeling.

Art. 42.De Minister kan de lijst van de in artikel 41 bedoelde susbsidiabele investeringen aanvullen met materiële investeringen ter verbetering van de globale prestatie en de duurzaamheid van het landbouwbedrijf voor zover het Waals programma voor plattelandsontwikkeling in die mogelijkheid voorziet.

Art. 43.Het minimumbedrag en het maximumbedrag van de subsidiabele investering worden door de Minister bepaald met inachtneming van het Waals programma voor plattelandsontwikkeling. Afdeling 5. - Investeringssteun en selectiecriteria

Art. 44.§ 1. De in de steunaanvraag voorgedragen projecten worden op basis van criteria geselecteerd. De quotering van de geselecteerde projecten bepaalt het investeringssteunpercentage.

De Minister bepaalt de minimale quotering, de selectiemethode, de selectiecriteria en verzoekt om de goedkeuring van het toezichtcomité in het kader van de uitvoering van het Waals programma voor plattelandsontwikkeling. § 2. De steun bestaat uit een kapitaalsubsidie gelijk aan het steunpercentage, met een maximum van veertig procent van het bedrag van de subsidiabele investering. De kapitaalsubsidie wordt gestort in maximum twee jaarlijkse tranches. De laatste tranche kan gestort worden voor het einde van de termijn van twee jaar.

De steun kan bestaan uit een overheidsgarantie als ze aangevraagd wordt. De overheidsgarantie kan verleend worden voor alle leningen betreffende subsidiabele investeringen voor een maximumduur van tien jaar.

De steun bedoeld in het eerste lid wordt afgetrokken van een bedrag gelijk aan het bruto-subsidie-equivalent of aan een bedrag hoger dan 40 procent van de bedragen van de in aanmerking komende investeringen overeenkomstig artikel 14, § 12, d, van verordening nr. 702/2014, wanneer een overheidsgarantie door de begunstigde van de steun aangevraagd wordt en de som van de investeringssteun en van het bruto-subsidie-equivalent de drempel van 40 procent van het bedrag van de subsidiabele investering overschrijdt overeenkomstig artikel 8, § 3, b, van verordening nr. 702/2014.

De drempel van 40 procent van de in aanmerking komende bedragen bedoeld in het tweede lid kan met 20 procentpunten verhoogd worden als de begunstigde een jonge landbouwer is of als hij zich gevestigd heeft in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de steunaanvraag overeenkomstig artikel 14, § 13, a, van verordening nr. 702/2014. § 3. Wat de CVAV's betreft, is de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde steun gelijk aan 60 procent van het bedrag berekend overeenkomstig de krachtens paragraaf 1 genomen bepalingen.

Art. 45.Voor de programmeringsperiode 2014-2020 bepaalt de Minister de gecumuleerde bovengrens van de investeringssteun en van de steun voor niet-agrarische diversificatie die aan dezelfde begunstigde verleend worden. HOOFDSTUK V. - Steun voor niet-agrarische diversificatie Afdeling 1. - Ontvankelijkheid van de aanvraag, toelaatbaarheid van de

aanvrager en van het bedrijf, steunniveaus en selectiecriteria

Art. 46.Een aanvrager kan ook steun genieten voor de diversificatie naar niet-agrarische activiteiten, hierna niet-agrarische diversificatie.

De ontvankelijkheidscriteria betreffende de steunaanvraag, de voorwaarden waaronder de aanvrager en het bedrijf in aanmerking komen en de selectiecriteria waarin hoofdstuk 4 voorziet zijn van toepassing op de steun voor niet-agrarische diversificatie.

De Minister bepaalt het steunniveau betreffende de niet-agrarische diversificatie.

In afwijking van het tweede lid geniet een CVGL of een CVAV geen steun voor niet-agrarische diversificatie. Afdeling 2. - Subsidiabiliteit van de niet-agrarische

diversificatieactiviteit in landelijke gebieden

Art. 47.De volgende niet-agrarische diversificatieactiviteiten komen in aanmerking voor steun : 1° sociale, pedagogische, ambachtelijke onthaalactiviteiten en die inzake landelijk toerisme;2° de verwerking of de verkoop op de hoeve van een meerderheid van niet-agrarische producten afkomstig van agrarische grondstoffen;3° dienstactiviteiten in landelijk milieu. De in lid 1 bedoelde toerisstische activiteit wordt erkend door het Commissariaat-generaal voor Toerisme of door het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap wat de Duitstaligen gemeenten betreft. De steun voor niet-agrarische diversificatie heeft betrekking op het saldo, na aftrek van elke andere steun.

De verkochte niet-agrarische producten bedoeld in lid 1, 2° , zijn merendeels afkomstig van grondstoffen uit het landbouwbedrijf van de aanvrager.

Recreatie- en sportactiviteiten komen niet in aanmerking.

De Minister kan een lijst opmaken van de investeringen die al dan niet in aanmerking komen voor steun voor niet-agrarische diversificatie in landelijke gebieden. Afdeling 3. - Subsidiabiliteit van de investeringen voor

niet-agrarische diversificatie

Art. 48.Investeringen in niet-agrarische diversificatie vervullen de desbetreffende voorwaarden vermeld in hoofdstuk II, met uitzondering van artikel 11, § 1, en in hoofdstuk VI, met uitzondering van de investeringen van de CVGL's en de CVAV's bedoeld in artikel 1.

Om in aanmerking te komen is elke investering waarvoor steun wordt aangevraagd functioneel en gerechtvaardigd door het verstandige beroepsgebruik ervan voor niet-agrarische doeleinden. Bij de beoordeling van het verstandige beroepsgebruik voor niet-agrarische doeleinden houdt het betaalorgaan op zijn minst rekening met de omvang van de infrastructuur voor sociaal, toeristisch, pedagogisch of ambachtelijk onthaal, met de omvang van het landbouwbedrijf, met de economische rendabiliteit van de investering, met de relevantie van het verband met de ontwikkelde niet-agrarische diversificatieactiviteit. HOOFDSTUK VI. - Bijkomende steun voor investering in de verwerking en de afzet van landbouwproducten of in de ontwikkeling van landbouwproducten, alsmede voor investering betreffende de bedrijven uit de sector van de eerste houtverwerking Afdeling 1. - Principe van de bijkomende steun

Art. 49.De steun voor investering in de verwerking en de afzet van landbouwproducten of in de ontwikkeling van landbouwproducten is een bijkomende Europese steun van het ELFPO die evenredig is met een regionale investeringssteun.

De regionale steun bedoeld in het eerste lid is : 1° hetzij de steun toegekend aan de ondernemingen door het Operationeel directoraat-generaal Economie, Tewerkstelling en Onderzoek krachtens het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van de grote ondernemingen;2° hetzij de steun toegekend aan de CVAV's door het Operationeel directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, vertegenwoordigd door het betaalorgaan.

Art. 50.De investeringssteun voor de ondernemingen uit de sector van de eerste houtverwerking is een bijkomende Europese steun van het ELFPO die evenredig is met een regionale investeringssteun. Afdeling 2. - Toelaatbaarheid van de aanvrager en ontvankelijkheid van

de bijkomende steunaanvraag

Art. 51.Om aanspraak te maken op bijkomende steun voor investering in de verwerking en de afzet van landbouwproducten of in de ontwikkeling van landbouwproducten, vervult de aanvrager van het type CVAV, op de datum van indiening van de aanvraag van bijkomende steun, de voorwaarden gesteld in de artikelen 35, § 2, 38, 39 en 40 en heeft hij van het betaalorgaan een beslissing tot toekenning van investeringssteun ontvangen.

Om aanspraak te maken op bijkomende steun voor investering in de verwerking en de afzet van landbouwproducten of in de ontwikkeling van landbouwproducten, bewijst de aanvrager van het type K.M.O. of van het type grote onderneming dat hij op de datum van indiening van de aanvraag van bijkomende steun de voorwaarden vervult om in aanmerking te komen voor steun zoals bedoeld in het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van de kleine en middelgrote ondernemingen en dat hij bij het Operationeel directoraat-generaal Economie, Tewerkstelling en Onderzoek een beslissing tot toekenning van investeringssteun heeft ontvangen.

Art. 52.Om aanspraak te maken op bijkomende investeringssteun voor de ondernemingen uit de sector van de eerste houtverwerking, bewijst de aanvrager van het type K.M.O. dat hij op de datum van indiening van de aanvraag van bijkomende steun de voorwaarden vervult om in aanmerking te komen voor steun zoals bedoeld in het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van de kleine en middelgrote ondernemingen en dat hij bij het Operationeel directoraat-generaal Economie, Tewerkstelling en Onderzoek een bericht van beslissing tot toekenning van investeringssteun heeft ontvangen.

Art. 53.Het betaalorgaan bepaalt de vorm van de aanvragen van bijkomende steun.

Binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag van bijkomende steun geeft het betaalorgaan de aanvrager per zending kennis van : 1° hetzij de ontvankelijkheid van de aanvraag van bijkomende steun als ze volledig en conform bevonden wordt;2° hetzij de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag van bijkomende steun als ze onvolledig of niet-conform bevonden wordt. In het geval bedoeld onder punt 2° wordt in de zending gewezen op de ontbrekende elementen. Afdeling 3. - Toelaatbaarheid van de aanvraag en toekenning van de

bijkomende steun

Art. 54.Na kennisgeving van de ontvankelijkheid kan het betaalorgaan aanvullende stukken of gegevens van de aanvrager verlangen. De aanvraag van bijkomende steun kan als niet in aanmerking komend beschouwd worden als het betaalorgaan het geheel van de stukken en gegevens niet heeft ontvangen binen een termijn van vijftien dagen.

Art. 55.§ 1. Het betaalorgaan geeft de aanvrager kennis van de beslissing door elk middel dat een vaste datum verleent in de zin van artikel D.15 van het Waals landbouwwetboek.

De beslissing tot toekenning van de in dit hoofdstuk bedoelde steun vermeldt : 1° om welke investeringen het gaat;2° het subsidiabele totaalbedrag van de investeringen;3° het bedrag van de toegekende steun;4° de periode waarin de investering verricht wordt;5° de eventueel te vervullen voorwaarden;6° welke stukken als bewijs van de verrichting van de investeringen overgelegd moeten worden. § 2. De betaling van de steun wordt bepaald na overlegging van de bewijsstukken.

De bewijsstukken worden in aanmerking genomen als ze de duidelijke identificatie van de uitgaven voor de verrichting van de investering mogelijk maken. Facturen worden slechts in aanmerking genomen als ze van betalingsbewijzen vergezeld gaan.

Als de bewijsstukken ontoereikend zijn of geen bewijswaarde hebben, worden ze geacht niet in aanmerking te komen. § 3. De data van betaalde facturen vallen binnen de periode van verrichting van de investering die in de beslissing tot toekenning is vastgelegd.

Art. 56.De aanvraag van bijkomende steun is ontvankelijk als de aanvrager de volgende voorwaarden vervult : 1° een beslissing tot toekenning van de in de artikelen 49 en 50 bedoelde regionale steun ontvangen hebben;2° beschikken over een correspondentieadres in België en investeren in het Waalse Gewest;3° zijn onderneming op autonome wijze voor eigen profijt en voor eigen rekening beheren;4° bij het betaalorgaan door zijn partnerschapsnummer geïdentificeerd zijn bij het GBCS. De aanvraag van bijkomende steun voor investering in de verwerking en de afzet van landbouwproducten of in de ontwikkeling van landbouwproducten valt onder een activiteit uit de volgende sectoren : de verwerking, de verpakking en de opslag van producten uit de landbouw.

Art. 57.De aanvraag van bijkomende investeringssteun voor de ondernemingen uit de sector van de eerste houtverwerking valt onder een activiteit in de sector van de bosbouwexploitatie. Afdeling 4. - Subsidiabele investeringen

Art. 58.§ 1. Om in aanmerking te komen is elke investering waarvoor bijkomende steun wordt aangevraagd functioneel en gerechtvaardigd door het verstandige beroepsgebruik ervan. Bij de beoordeling van het verstandige gebruik voor beroepsdoeleinden houdt het betaalorgaan rekening met de omvang van het bedrijf, met de technologische evolutie, de economische rendabiliteit van de investering, de relevantie van het verband met de landbouwactiviteit. § 2. Wat de SCTC's betreft, komen enkel investeringen in het Waalse Gewest in aanmerking.

De Minister legt een lijst van subsidiabele en niet subsidiabele investeringen vast voor de SCTC's. § 3. Wat betreft de ondernemingen uit de sectoren i.v.m. landbouwproducten en uit de houtsector, komen enkel de investeringen in aanmerking die verricht worden in bedrijfseenheden gelegen in het Waalse Gewest.

De Minister maakt een lijst van subsidiabele en niet subsidiabele investeringen op voor de ondernemingen uit de sectoren i.v.m. landbouwproducten en uit de houtsector. Afdeling 5. - Niveau van bijkomende steun

Art. 59.De bijkomende steun wordt berekend als volgt : 1° wat de SCTC's betreft : de steun is gelijk aan maximum 40 procent van het bedrag bepaald overeenkomstig de krachtens artikel 44, § 1, genomen bepalingen ; 2° wat betreft de ondernemingen uit de sectoren i.v.m. landbouwproducten en uit de houtsector : de regionale bijdrage wordt berekend zoals bepaald bij de regionale wetgeving in percentage van het bedrag van de investering.

Wat punt 2° betreft, wordt die regionale bijdrage verhoogd met een bijkomend bedrag gelijk aan twee derde van de regionale tegemoetkoming berekend op het bedrag van de subsidiabele investeringen bedoeld in de artikelen 58, § 3, en 60, als Europese cofinanciering.

Art. 60.De waarde van de totale overheidssteun is niet hoger dan 40 procent van de subsidiabele kost van de investering.

Art. 61.De Minister bepaalt het maximumbedrag van de bijkomende steun die aan dezelfde begunstigde toegekend wordt over de programmeringsperiode 2014-2020. HOOFDSTUK VII. - Garantie Afdeling 1. - Erkenning van de kredietinstellingen

Art. 62.Overeenkomstig artikel D. 248 van het Waals landbouwwetboek, kan de Minister de kredietinstellingen erkennen waarvoor een overheidsgarantie toegekend kan worden onder de voorwaarden vermeld in afdeling 2.

Art. 63.Om erkend te worden, vervult de kredietinstelling de volgende voorwaarden : 1° erkend zijn overeenkomstig de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen;2° beschikken over een geschikte beheersstructuur voor de behandeling van de kredietaanvragen van de landbouwers; 3° voortdurend beschikken over een contactpersoon i.v.m. de garanties verleend krachtens dit hoofdstuk; 4° zich ertoe verbinden te werken en gebruik te maken van de formulieren en beheersmiddelen ter beschikking gesteld voor de behandeling van de overheidsgaranties door het betaalorgaan;5° zich verbinden tot de inachtneming van de termijnen bedoeld in de artikelen 73 en 74;6° met de Minister een overeenkomst inzake de garanties ondertekenen.

Art. 64.Overeenkomstig artikel D. 8, 3° , van het Waals Landbouwwetboek, worden de erkende kredietinstellingen gecontroleerd op de naleving van de criteria vermeld in artikel 63. Afdeling 2. - Toekenning van de garantie

Art. 65.§ 1. Het betaalorgaan kan overheidsgaranties verlenen volgens de modaliteiten bedoeld in de artikelen 65 tot 70 en in de gevallen bedoeld in de paragrafen 3 en 7.

De overheidsgarantie wordt slechts toegekend voor een investering vermeld in artikel 1, 10° , en voor de eerste vestigingen waarvoor een lening wordt aangevraagd bij een erkende kredietinstelling. Ze vult de door de kredietaanvrager gestelde zekerheden aan en mag niet meer dekken dan 75 procent van de opgenomen krediettranche die gebruikt wordt voor de financiering van investeringen die in aanmerking komen bij de tegemoetkoming van het betaalorgaan. § 2. Het in aanmerking genomen bedrag van het krediet waarop de garantie betrekking heeft, is niet hoger dan 500.000 euro voor vestigingssteun en dan 400.000 euro voor investeringssteun. § 3. Overeenkomstig artikel 18 van verordening nr. 702/2014, wordt de garantie toegestaan voor een lening ter financiering van de vestiging van jonge landbouwers door overname of door oprichting.

Het project van de jonge landbouwer inzake vestiging door overname of oprichting voldoet aan de bepalingen van hoofdstuk 3 en aan de voorschriften genomen krachens die bepalingen.

Overeenkomstig artikel 18, § 2, vierde lid, van verordening nr. 702/2014, wordt de garantie slechts toegekend als de begunstigde een kleine en micro-onderneming is in de zin van verordening nr. 702/2014, bijlage 1, artikel 2. § 4. Voor investeringen betreffende hetzelfde landbouwbedrijf in de zin van artikel D.3, 15° , van het Wetboek is het totaalbedrag van de toegekende garanties niet hoger dan 750.000 euro voor het geheel van de dossiers inzake de toegekende steun.

Het in aanmerking genomen bedrag is het uitstaande bedrag van het gewaarborgde kapitaal. § 5. De overheidsgarantie wordt slechts toegestaan als zekerheid voor de verbintenissen van leners voortkomend uit leningen in euro.

De overheidsgarantie dekt : 1° het gewaarborgde kapitaal of het saldo ervan berekend op grond de overeenkomst inzake de garanties;2° het rentesaldo berekend op grond van de overeenkomst, naar rato van het kapitaalsaldo dat gewaarborgd blijft;3° de rente gegenereerd door het gewaarborgde kapitaalsaldo na opzegging tegen de wettelijke voet op de datum van opzegging naar rato van het kapitaalsaldo dat gegarandeerd blijft;4° de accessoria, invorderbaar ten laste van de lener, naar rato van het kapitaalsaldo dat gewaarborgd blijft. De garantie duurt maximum tien jaar. De kredietinstelling en de lener kunnen een krediet overeenkomen waarvan de looptijd de duur van de overheidsgarantie overschrijdt. § 6. De garantie wordt niet toegekend als : 1° de aangevraagde garantie niet valt onder het toepassingsgebied bedoeld in artikel 1 van verordening nr.702/2014; 2° de begunstigde een grote onderneming is, overeenkomstig artikel 2, § 26, van verordening nr.702/2014; 3° de kwaliteit van het krediet valt onder de categorie "de betalingscapaciteit is afhankelijk van aanhoudend gunstige omstandigheden" of de categorie "geen jaarlijkse safe harbour-premie mogelijk". Om na te gaan of de onder 3° gestelde voorwaarde vervuld is, wordt door de Minister een correspondantietabel van de kwaliteit van het krediet opgemaakt. § 7. Overeenkomstig artikel 14 van verordening nr. 702/2014, wordt de garantie toegestaan voor een lening ter financiering van een investering in materiële of immateriële activa op landbouwbedrijven i.v.m. primaire landbouwproductie.

Het investeringsproject voldoet aan de bepalingen van hoofdstuk 4 en aan de bepalingen genomen krachtens een bepaling van hoofdstuk IV. De garantie wordt niet toegestaan als het investeringsproject niet één van de in artikel 14, § 3, van verordening nr. 702/2014 vermelde doelstellingen nastreeft.

De garantie wordt niet toegestaan als het investeringsproject : 1° betrekking heeft op een irrigatieproject bedoeld in artikel 14, § 8, van verordening nr.702/2014; 2° betrekking heeft op één van de verrichtingen bedoeld in artikel 14, §§ 7 en 9, van verordening nr.702/2014; 3° een verbod of een beperking overtreedt waarin voorzien wordt bij Verordening (EU) nr.1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, ook al betreffen die verbods- en beperkingsbepalingen enkel de steun van de Unie waarin genoemde verordening voorziet, overeenkomstig artikel 14, § 10, van verordening nr. 702/2014; 4° andere kosten dekt dan die bepaald bij artikel 14, § 6, van verordening 702/2014;5° gekoppeld kan worden aan de productie, op het landbouwbedrijf, van biobrandstoffen of van energie uit hernieuwbare bronnen en de bij artikel 14, § 5, van verordening 702/2014 bepaalde voorwaarden niet vervult.

Art. 66.De garantieaanvraag van de landbouwer wordt ingediend door de erkende kredietinstelling die daartoe gemachtigd is.

De erkende kredietinstelling dient de aanvraag van overheidsgarantie bij het betaalorgaan in volgens de modaliteiten die door het betaalorgaan bepaald worden.

De garantieaanvraag bevat op zijn minst de volgende gegevens : 1° de identificatie van de aanvrager en van de kredietinstelling;2° het bedrag, het doel, de rentevoet, de duur en andere contractuele voorwaarden van de overeenkomst;3° een overzicht van de overige zekerheden om de financieringsovereenkomst te waarborgen waarvoor de garantie toegestaan wordt;4° de duur en het percentage van de aangevraagde garantie. De garantieaanvraag gaat vergezeld van een door de aanvrager ondertekende verklaring : 1° waarbij bevestigd wordt dat hij de garantie aanvraagt en de kredietinstelling machtiging geeft om de aanvraag in te dienen;2° waarin de naam, voornaam of firma van de aanvrager worden opgegeven;3° waarin de omvang van het bedrijf van de aanvrager wordt vermeld, uitgedrukt in micro-, kleine, middelgrote of grote onderneming overeenkomstig artikel 2, 2° en 26° , van verordening nr.702/2014; 4° waarin een omschrijving wordt gegeven van het project gefinancierd door de lening waarvoor de garantie wordt aangevraagd, met melding van de begin- en einddata;5° waarin melding wordt gemaakt van de plaats van het project gefinancierd door de lening waarvoor de garantie wordt aangevraagd;6° waarin sprake is van een omschrijving en kwantificering van de kosten gewaarborgd door de lening waarvoor de garantie wordt aangevraagd, geventileerd overeenkomstig artikel 65, § 5, tweede lid, 1° tot 4° ;7° waaruit blijkt dat de aangevraagde steun bestaat in een garantie van de lening;8° waarin melding wordt gemaakt van het bedrag van het subsidie-equivalent berekend overeenkomstig artikel 71;9° waarbij hij toestaat dat alle stukken die voor het onderzoek van zijn aanvraag nodig zijn aan het betaalorgaan gestuurd worden;10° waarbij hij bevestigt dat hij de kredietinstelling kennis heeft gegeven van alle zowel actieve als passieve elementen van zijn vermogen; 11° waarbij hij bevestigt dat hij geen andere aanvraag van overheidsgarantie heeft ingediend en zal indienen m.b.t. hetzelfde doel.

De begunstigde bewaart een afschrift van de verklaring bedoeld in het vierde lid.

Art. 67.Het betaalorgaan behandelt het dossier. Hij onderzoekt de garantieaanvragen en het beroep op de garantie. Het betaalorgaan kan voor het onderzoek aanvullende gegevens inzamelen bij de aanvrager of de kredietinstelling, met inachtneming van artikel D. 36 van het Waals landbouwwetboek.

Art. 68.§ 1. Het betaalorgaan is bevoegd om de garantie toe te kennen als de investering die het voorwerp van het krediet is, in aanmerking komt voor steun en als de aanvrager bewijst dat zijn bedrijf leefbaar is.

Het betaalorgaan geeft kennis van zijn beslissing binnen negentig dagen na ontvangst van de garantieaanvraag. § 2. De garantie treedt in werking ten vroegste de dag waarop de sommen die het voorwerp van het krediet zijn gedeeltelijk of volledig opgenomen worden.

Art. 69.De kredietinstelling : 1° verzoekt het betaalorgaan om de goedkeuring van het behoud van de garantiesteun voor elke wijziging in het terugbetalingsplan t.o.v. de oorspronkelijke beslissing; 2° geeft het betaalorgaan, gedurende de hele looptijd van de steun en zodra hij er weet van heeft, kennis van elke tekortkoming van de lener t.o.v. zijn wettelijke, reglementaire of conventionele verplichtingen betreffende de toekenning van het krediet of de tegemoetkoming van het betaalorgaan; 3° legt een afschrift over van de dossiers, rekeningen en stukken betreffende de kredieten die het voorwerp van de overheidsgarantie uitmaken, als het betaalorgaan daarom verzoekt;4° levert, op het eerste verzoek van het betaalorgaan of van de Minister, het bewijs van zijn beheer van de kredieten en van de realisatie van de goederen van de lener en van de gestelde zekerheden en legt elk daartoe nuttig stuk aan het betaalorgaan of aan de Minister over.

Art. 70.De overheidsgarantie wordt op elke vervaldatum van de garantie van rechtswege verminderd met een bedrag gelijk aan het gewaarborgde kapitaal, gedeeld door het aantal kapitaaltermijnen vastgelegd voor de garantie volgens modaliteiten omschreven in de overeenkomst.

Indien een geschiktere vastlegging van de termijnen zulks rechtvaardigt, kan de garantie eindigen op een andere datum, binnen twaalf maanden voor of na de vervaldatum, dan de oorspronkelijk voorziene datum als de aldus gewijzigde garantietermijn niet 10 jaar overschrijdt.

Art. 71.Het bruto-subsidie-equivalent bedoeld in artikel 5 van verordening nr. 702/2014 wordt berekend volgens de formule die de Minister bepaalt. Afdeling 3. - Vaststelling van achterstallige betalingen

Art. 72.Als de lener die de overheidsgarantie geniet, voor het toegestane krediet zijn verplichting niet nakomt, met name de afschrijving in kapitaal of rente betalen uiterlijk zes maanden na de vastgelgde vervaldatum, legt de kredietinstelling voor het einde van de zevende maand aan het betaalorgaan een bevinding over waarin de oorsprong van de moeilijkheden van de lener alsmede zijn financiële toestand vermeld worden.

Elke onbetaalde termijn wordt door de overheidsgarantie gedekt als ze het voorwerp heeft uitgemaakt van de bevinding bedoeld in paragraaf 1.

Elke termijn die niet het voorwerp heeft uitgemaakt van de bevinding bedoeld in paragraaf 1 wordt geacht volledig betaald te zijn voor de berekening van de overheidsgarantie.

Als de kredietinstelling binnen een jaar na de bevinding geen nieuwe bevinding doet of het krediet niet opzegt, wordt de geconstateerde achterstallige betaling geacht nooit te hebben bestaan. Afdeling 4. - Beroep op de garantie

Art. 73.§ 1. De kredietinstelling kan een beroep doen op de garantie als ze de aanvrager uitdrukkelijk in gebreke heeft gesteld op grond van de bepalingen van de kredietovereenkomst en als ze de toegekende financiering opeisbaar verklaard heeft.

Binnen driehondervijfenzestig dagen na de opzegging van het krediet deelt de kredietinstelling het beroep op de garantie mee aan het betaalorgaan via een zending met vaste datum in de zin van de artikelen D.15 en D.16 van het Waals Landbouwwetboek. Die mededeling bevat een voorstel voor de voorlopige inbetalingstelling van de garantie, rekening houdend met het garantiepercentage, in afwachting van de afsluiting van het dossier na het stellen van alle zekerheden die aan het kredietcontract toegestaan worden. § 2. Het voorstel van voorlopige betaling bevat : 1° de motivering van de opzegging;2° het voor de datum van de opzegging in te vorderen bedrag van het kredietcontract, in kapitaal en rente;3° een raming van de zakelijke zekerheden op grond van een evaluatierapport opgemaakt door een zelfstandige deskundige;4° een raming van de persoonlijke zekerheden;5° een voorstel van afrekening dat rekening houdt met de verwachte verwezenlijkingen;6° het rekeningnummer waarop het bedrag gestort wordt. § 3. Het betaalorgaan onderzoekt het voorstel van voorlopige betaling en kan de voorlopige betaling verrichten als de kredietinstelling binnen de perken van het beschikbare krediet voldaan heeft aan de contractuele voorwaarden van de lening en van de garantieovereenkomst. § 4. Het betaalorgaan kan de kredietinstelling ertoe verplichten een voorstel van tussentijdse afrekening op te maken na het stellen van één of meer zekerheden.

Art. 74.§ 1. De kredietinstelling dient een aanvraag van eindafrekening en van afsluiting van het dossier in uiterlijk negentig dagen na : 1° het stellen van alle zekerheden;2° het afsluiten van het faillissement;3° het afsluiten van een collectieve schuldregeling;4° een definitieve betaling overeengekomen met het betaalorgaan na het stellen van de zakelijke en persoonlijke zekerheden. In geval van aanvraag van de eindafrekening en van afsluiting van het dossier na het stellen van alle zekerheden, of na afsluiting van het faillissement of van de collectieve schuldregeling, bevat de aanvraag de gegevens waarin de overeenkomst voorziet. § 2. De kredietinstelling stelt voor dat het dossier pas afgesloten wordt als alle zekerheden gesteld zijn, behalve als met het betaalorgaan een definitieve betaling is overeengekomen na het al dan niet stellen van de zakelijke en persoonlijke zekerheden.

Art. 75.Als de voorlopige of tussentijdse betalingen hoger zijn dan het bedrag dat het betaalorgaan moet betalen bij het afsluiten van het dossier, betaalt de kredietinstelling het verschil terug aan het betaalorgaan. Als de voorlopige of tussentijdse betalingen lager zijn dan het bedrag dat het betaalorgaan moet betalen bij het afsluiten van het dossier, maakt de kredietinstelling het saldo over aan het betaalorgaan. In voorkomend geval is geen rente verschuldigd, noch door de kredietinstelling, noch door het betaalorgaan.

Art. 76.De inbetalingstelling van de garantie en elke betaling die daarop volgt stellen de aanvrager jegens de kredietinstelling niet vrij van de nakoming van zijn contractuele verplichtingen, die voortvloeien uit de overeenkomst tot financiering van het niet gewaarborgde bedrag.

Wanneer de overheidsgarantie betaald is, ziet de kredietinstelling af van het saldo van het gewaarborgde deel van de vordering dat ze de lener nog verschuldigd is. De sommen die na de definitieve betaling van de overheidsgarantie eventueel ingevorderd worden door de kredietinstelling, worden verhoudingsgewijs bestemd voor de terugbetaling van het al dan niet gewaarborgde saldo van de lening.

Art. 77.Het betaalorgaan kan, in geval van fout of van nalatigheid van de kredietinstelling bij het beheer van een gewaarborgd krediet, alsmede, in voorkomend geval, bij de realisatie van de goederen van de lener of van de gestelde overige zekerheden, de uitvoering van de garantie beperken ten belope van de schade die daaruit zou voortvloeien of kan de garantie intrekken in geval van ernstige fout van de kredietinstelling.

De kredietinstellingen kunnen een beroep bij de Minister indienen volgens de modaliteiten en binnen de termijnen bedoeld in de artikelen D.17, D.18 en D.257 van het Waals landbouwetboek. Het beroep gaat vergezeld van de bewijsstukken, op straffe van onontvankelijkheid. HOOFDSTUK VIII. - Controles en sancties Afdeling 1. - Controle op de duurzaamheid van de vestiging, het behoud

en de bestemming van de investering

Art. 78.In geval van vestigingssteun vervult de jonge landbouwer de voorwaarden bedoeld in artikel 19, § 1, gedurende een periode van vijf jaar na de datum van de laatste steunbetaling aan de begunstigde en van minimum acht jaar na de datum van de daadwerkelijke vestiging.

Art. 79.De verkoop, de verhuur, de kosteloze terbeschikkingstelling, met als doel of gevolg de investering af te wenden van de in de steunaanvraag vermelde doelstelling, machtigt het betaalorgaan ertoe over te gaan tot de invordering van het geheel of een gedeelte van de steun die voor betrokken investering is gestort.

Art. 80.De steungerechtigde die de bestemming of het gebruik van een investering die voor steun in aanmerking komt of is gekomen wenst te wijzigen, geeft het betaalorgaan eerst kennis van zijn wens.

De begunstigde vermeldt de nieuwe bestemming of het nieuwe gebruik van de investering en motiveert de wijziging. De wijzigingen van bestemming of gebruik van de investeringen worden onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van het betaalorgaan.

Het betaalorgaan stemt in met een wijziging van bestemming als ze de voorwaarden van dit besluit vervult. Als de wijziging van bestemming niet wordt toegestaan, vordert het betaalorgaan het geheel of een gedeelte van de voor betrokken investering gestorte steun in.

Art. 81.De steungerechtigde verschaft het betaalorgaan alle nodige gegevens en stukken zodat het kan nagaan of de investering bestaat en of betrokken steun correct bestemd wordt.

Als de steungerechtigde weigert de nodige informatie te verstrekken of geen bewijsstukken overlegt, betaalt hij de steun terug naar rato van het niet gerechtvaardigde gedeelte. Afdeling 2. - Toezicht op de monitoring van het bedrijfsplan

Art. 82.De begunstigde van de investeringssteun maakt een jaarlijkse lijst op van de resultatenindicatoren waarin zijn bedrijfsplan voorziet en neemt er zijn bemerkingen in op. Hij kan een beroep doen op een adviseur om die lijst op te maken.

Voor de daadwerkelijke vestigingen die in de loop van de eerste semester van een kalenderjaar worden doorgevoerd, maakt de begunstigde een eerste jaarlijkse lijst op voor het jaar « n+1 », waarbij « n » het daadwerkelijke vestigingsjaar is.

Voor de daadwerkelijke vestigingen die in de loop van de tweede semester van een kalenderjaar worden doorgevoerd, maakt de begunstigde een eerste jaarlijkse lijst op voor het jaar « n+2 », waarbij « n » het daadwerkelijke vestigingsjaar is.

De tweede jaarlijkse lijst wordt opgemaakt het jaar na dat van de eerste lijst.

Na afloop van het bedrijfsplan legt de begunstigde een eindrapport over de monitoring aan het betaalorgaan over voor elk jaar van het bedrijfsplan. De globale uitvoering van het bedrijfsplan kan op grond van dat rapport geëvalueerd worden.

Het betaalorgaan bepaalt het model van de jaarlijkse lijst en van het monitoringrapport.

Het betaalorgaan evalueert de monitoring en de resultaten van de lijsten alsmede de globale uitvoering van het bedrijfsplan. Afdeling 3. - Diverse controles

Art. 83.Op verzoek van het betaalorgaan maken de CVGL en de CVAV het rapport van hun jaarlijkse algemene vergadering over. Wat de CVGL betreft, wordt het rapport medeondertekend door alle leden. Het rapport vermeldt minstens de activiteiten, de rekeningen en de verdeling van het gebruik van het materieel onder de leden. Bij gebrek aan rapport wordt de steun geschorst en betaalt de begunstigde de steun terug ten belope van het niet gerechtvaardigde gedeelte. Afdeling 4. - Sancties

Art. 84.§ 1. Overeenkomstig artikel 35 van verordening nr. 640/2014, heeft de niet-naleving van de bepalingen de stopzetting van de steun tot gevolg en, desgevallend, de terugbetaling van het geheel of van een gedeelte van de reeds ontvangen steun naar gelang van de ernst, de omvang, de duur en de herhaling van het geval van non-conformiteit. § 2. De evenredige terugbetaling is van toepassing in de gevallen van niet-naleving van het behoud van de investering, in de niet toegelaten gevallen van wijziging van bestemming van de investering en in de tijdelijke gevallen van niet-naleving van de verbinteniscriteria. Deze terugbetaling is evenredig met de duur van de niet-naleving. Per aangesneden jaarlijkse tranche van niet-naleving bedraagt de invorderingsvoet een zevende van het totaal van de betrokken steun in geval van investeringssteun en van steun voor investering in de niet-agrarische diversificatie, en een achtste in geval van vestigingssteun.

De totale terugbetaling van de steun wordt gevorderd als er wordt vastgesteld dat : 1° de begunstigde valse bewijsstukken heeft overgelegd om steun te genieten;2° de begunstigde niet voldoet aan de criteria om steun te genieten over het geheel van zijn verbintenis;3° de begunstigde zich over het geheel van zijn verbintenis niet houdt aan de resultatenindicatoren bedoeld in de artikelen 16, eerste lid, 6° , en 82. Overeenkomstig artikel 4 van verordening nr. 640/2014 wordt geen terugbetaling geëist in de gevallen van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden bedoeld in artikel 91.

Art. 85.Naast de weigering, de intrekking en de uitsluiting van de bijstand bedoeld in artikel 35, § 6, van verordening 640/2014, wanneer vast komt te staan dat de aanvrager valse bewijsstukken heeft verstrekt om steun te ontvangen, wordt hij vervolgd wegens het begaan van de overtreding bedoeld in artikel D.396, 3° , van het Waals landbouwwetboek. Als de begunstigde van de steun het in artikel 82 bedoelde eindrapport over de monitoring van het bedrijfsplan niet overlegt, betaalt het betaalorgaan de nog te ontvangen laatste tranche niet en kan het overgaan tot de invordering of de compensering van de steun die de begunstigde voor het geheel of een gedeelte ontvangen heeft.

Art. 86.Als de resultatenindicator erop wijst dat de in het bedrijfsplan nagestreefde doelstellingen niet gehaald zijn, rechtvaardigt de begunstigde zijn toestand en geeft hij kennis van de nieuwe maatregelen die getroffen worden om de toestand te verhelpen.

In geval van niet-naleving van artikel 82, betaalt het betaalorgaan de nog te ontvangen laatste tranche in de zin van artikel 19, § 5, van verordening nr. 1305/2013 niet en gaat het over tot de invordering of de compensering van de steun die voor het geheel of voor een gedeelte al ontvangen is.

Als de steungerechtigde weigert de informatie te verstrekken die nodig is voor de controle op de kwaliteit en de resultaten van de lijsten alsmede op de globale uitvoering van het bedrijfsplan of als hij geen bewijsstukken overlegt, betaalt hij de steun terug naar rato van het niet gerechtvaardigde gedeelte.

Art. 87.Overeenkomstig artikel 60 van verordening nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad, hierna verordening nr. 1306/2013, wordt geen enkele steun waarin dit besluit voorziet toegekend aan natuurlijke personen of rechtspersonen die kunstmatig de voorwaarden hebben gecreëerd om voor die steun in aanmerking te komen, dus niet in overreenstemming met de doelstellingen van dit besluit.

Art. 88.Overtredingen van dit besluit worden gecontroleerd en opgespoord overeenkomstig titel 13 van het Waals landbouwwetboek. Afdeling 5. - Invorderingsprocedure

Art. 89.Het betaalorgaan deelt de begunstigde mee dat het de steun invordert alvorens daadwerkelijk tot de verrekening over te gaan.

Art. 90.De steun wordt ingevorderd overeenkomstig de artikelen D.258 tot D.260 van het Waals Landbouwwetboek. HOOFDSTUK IX. - Gevallen van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden

Art. 91.Overeenkomstig artikel 2, § 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 is er sprake van overmacht in minstens één van de volgende gevallen : 1° de begunstigde is overleden;2° de begunstigde is langdurig arbeidsongeschikt geworden;3° het bedrijf is zwaar getroffen door een ernstige natuurramp;4° de veehouderijgebouwen op het bedrijf zijn door een ongeluk verloren gegaan;5° al het vee of alle landbouwgewassen van de begunstigde of een gedeelte ervan zijn getroffen door respectievelijk een epizoötie of een plantenziekte;6° het volledige bedrijf of een groot deel daarvan is onteigend, indien deze onteigening op de dag van indiening van de aanvraag niet was te voorzien. De Minister kan de uitzonderlijke omstandigheden bepalen die erkend zijn in de zin van artikel 2, § 2, van verordening nr. 1306/2013.

Art. 92.De gevallen van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden bedoeld in artikel 91, 1° en 2° , zijn slechts van toepassing om de verworven steun te behouden. Ze zijn niet van toepassing om een nieuwe toekenning van steun te genieten in hoofde van een derde aan een begunstigde die aan de subsidiabiliteitscriteria voldoet.

De gevallen van overmacht of van uitzonderlijke omstandigheden worden bevestigd op grond van bewijsstukken overgemaakt binnen de termijn bepaald bij artikel 4, § 2, van verordening nr. 640/2014. HOOFDSTUK X. - Algemene bepalingen

Art. 93.De bedragen bedoeld in dit besluit worden begrepen excl. BTW of andere vormen van belastingen.

Art. 94.De steun wordt aan de landbouwers gestort binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten. Als de fondsen ontoereikend zijn, kan de Minister besluiten dat de steunaanvragen niet meer in aanmerking komen vanaf de datum van zijn besluit.

Art. 95.Het landbouwbedrijfshoofd dat steun wenst te genieten voor alle investeringen bedoeld in dit besluit, verbindt zich ertoe geen andere steun bij het Waalse Gewest aan te vragen, in de vorm van een rentetoelage, subsidie of premie van welke aard ook, en te erkennen dat hij geen andere steun heeft aangevraagd of zal aanvragen waardoor het bij verordening nr. 1305/2013 bepaalde steunniveau overschreden zou worden.

Elke overschrijding van het niveau van de steun bedoeld in bijlage 2 bij verordening nr. 1305/2013 wordt ingevorderd.

Art. 96.Overeenkomstig artikel D.254, § 1, van het Waals landbouwwetboek heeft de verantwoordelijke van het betaalorgaan of, in geval van verhindering van de ambtenaar die hem vervangt, volmacht om de uitgaven in het kader van de voorziene steun goed te keuren en te vereffenen. HOOFDSTUK XI. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 97.De steunaanvragen ingediend overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende landbouwsteun vallen onder de bepalingen van dit besluit.

Art. 98.Wat betreft de rentesubsidies die krachtens vroegere regelgevingen zijn toegekend, wordt de betaling van de rentesubsidie opgeschort zodra de uitvoering van de garantie wordt ingeroepen.

De monitoring van de ontwikkelingsplannen betreffende de aanvragen bedoeld in het eerste lid valt evenwel onder de artikelen 82 en 85.

Elk jaar van de looptijd van het plan wordt een jaarljkse lijst opgemaakt.

Art. 99.Met uitzondering van de artikelen 1, § 1, 32, 35, 36, 68 tot 75, 76bis tot 76quater, en van bijlage 1, wordt het besluit van de Waalse regering van 19 december 2008 betreffende investeringen in de landbouwsector, voor het laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2015 tot uitvoering van het systeem van de rechtstreekse betalingen ten gunste van de landbouwers, opgeheven.

Art. 100.De steunaanvragen ingediend overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2008 betreffende investeringen in de landbouwsector vallen onder de bepalingen van dit besluit.

De monitoring van de ontwikkelingsplannen en van de investeringsplannen betreffende steunaanvragen bedoeld in het eerste lid valt evenwel onder de artikelen 82 en 85 van dit besluit. Elk jaar van de looptijd van het plan wordt een jaarljkse lijst in de zin van artikel 82 opgemaakt.

De begunstigde die afziet van de steun bedoeld in artikel 36 van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2008 betreffende de investeringen in de landbouwsector is evenwel niet verplicht om een eindrapport inzake monitoring op te maken. Desniettegenstaande stuurt hij aan het betaalorgaan de beheersboekhoudingen en, desgevallend, het grondgebondenheidscijfer voor elk jaar van de looptijd van het plan.

Art. 101.De personen aan wie steun in het kader van een eerste fase voor een vestiging is toegekend krachtens de artikelen 22 tot 30 van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2008 en de artikelen 22 tot 30 van het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007, kunnen steun voor een tweede fase genieten overeenkomstig de artikelen 22 tot 30 van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2008 en de artikelen 22 tot 30 van het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007, voor zover de investering i.v.m. die tweede fase voor 31 december 2016 wordt verricht.

De tweede fase wordt gestort in de vorm van een kapitaal-subsidie van 40 procent op de opgenomen eerste 100 duizend euro en van een kapitaal-subsidie van 15 procent op de laatste 200 duizend euro.

Art. 102.§ 1. Het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2013 tot organisatie van een overgangsregeling voor de investeringssteun in de landbouwsector en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2008 betreffende de investeringen in de landbouwsector, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 2 juli 2015, wordt opgeheven. § 2. Het T-model bedoeld in artikel 1, 4° , van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2013 tot organisatie van een overgangsregeling voor de investeringssteun in de landbouwsector en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2008 voor de investeringen in de landbouwsector, ingediend overeenkomstig dit besluit, blijft onderworpen aan de bepalingen van dit besluit.

De monitoring van de ontwikkelingsplannen en van de investeringsplannen betreffende steunaanvragen bedoeld in het eerste lid valt evenwel onder de artikelen 82 en 85 van dit besluit. Elk jaar van de looptijd van het plan wordt een jaarljkse lijst in de zin van artikel 82 opgemaakt.

Art. 103.Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2015.

Art. 104.Dit besluit houdt op van kracht te zijn op 31 december 2020.

In afwijking van het eerste lid blijft het van kracht voor de dossiers die het voorwerp zijn van een gunstig ontvankelijkheidsbesluit voor 31 december 2020.

Art. 105.De Minister van Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 10 september 2015.

De Minister-President, P. MAGNETTE De Minister van Landbouw, Natuur, Landelijke Aangelegenheden, Toerisme en Sportinfrastructuren, afgevaardigde voor de Vertegenwoordiging bij de Grote Regio, R. COLLIN

^