Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 16 juli 1998
gepubliceerd op 22 september 1998

Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de voorwaarden waaronder de leerovereenkomsten erkend worden in het kader van de permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
1998027516
pub.
22/09/1998
prom.
16/07/1998
ELI
eli/besluit/1998/07/16/1998027516/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

16 JULI 1998. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de voorwaarden waaronder de leerovereenkomsten erkend worden in het kader van de permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen


De Waalse Regering, Gelet op het samenwerkingsakkoord betreffende de permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen en het toezicht op het Instituut voor permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, gesloten op 20 februari 1995 door de Franse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest, goedgekeurd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 4 mei 1995, inzonderheid op artikel 5, 3°;

Gelet op het advies van de Raad van bestuur van het Instituut voor permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, gegeven op 4 mei en 11 juni 1998;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het Instituut voor permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, de centra voor permanente vorming van de middenstand, de toezicht-afgevaardigden, de bedrijfshoofden en de leerlingen vóór het begin van het komende vormingsjaar, dat in september 1998 van start gaat, in kennis moeten worden gesteld van de nieuwe bepalingen die de leerovereenkomsten regelen;

Overwegende dat dit besluit derhalve zo spoedig mogelijk moet worden bekendgemaakt en in werking moet treden;

Op de voordracht van de Minister van Begroting en Financiën, Tewerkstelling en Vorming, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Het Instituut voor permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, hierna het Instituut genoemd, erkent de leerovereenkomst die aan de in dit besluit bedoelde algemene voorwaarden voldoet, onder voorbehoud van de bijzondere voorwaarden die voor het aanleren van één of meerdere beroepen opgelegd zijn krachtens artikel 5, 2°, van het samenwerkingsakkoord betreffende de permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen en het toezicht op het Instituut voor permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, gesloten op 20 februari 1995 door de Franse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest, goedgekeurd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 4 mei 1995.

Art. 2.De leerovereenkomst moet betrekking hebben op het aanleren van een zelfstandig beroep dat vertegenwoordigd kan worden binnen de Hoge raad voor de middenstand.

Art. 3.Gelet op de vormingsmogelijkheden die eigen zijn aan de door het Instituut bepaalde beroepen, kan de toezicht-afgevaardigde ervoor zorgen dat de leerling een bijkomende opleiding i.v.m. bepaalde programmapunten wordt gegeven, hetzij door een ander bedrijfshoofd, hetzij aan de hand van bijkomende praktische cursussen die in de centra worden gegeven.

Art. 4.§ 1. Het bedrijf moet als vormingsbedrijf erkend worden voor het beroep dat het voorwerp uitmaakt van de overeenkomst krachtens het besluit van de Waalse Regering van 16 juli 1998 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder bedrijven erkend worden voor de permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen. § 2. Als het bedrijf een rechtspersoon is, moet de leerovereenkomst in zijn naam gesloten worden door de natuurlijke persoon die instaat voor het werkelijke beheer ervan en gemachtigd is om het te verbinden.

Art. 5.De leerling moet de volgende voorwaarden vervullen : 1° hetzij de volle leeftijd van 15 jaar bereikt hebben en ten minste de eerste twee jaar middelbaar onderwijs gevolgd hebben, en voor het tweede jaar van dit onderwijs geslaagd zijn als hij beroepsonderwijs heeft gevolgd;2° hetzij aan de voltijdse leerplicht hebben voldaan zonder de onder punt 1° bedoelde opleidingsvoorwaarden te vervullen, voor zover hij voor de door het Instituut georganiseerde proef geslaagd is;3° hetzij voldoen aan de bijzondere toelatingsvoorwaarden die opgelegd zijn krachtens artikel 5, 2°, van het samenwerkingsakkoord betreffende de permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen en het toezicht op het Instituut voor permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, gesloten op 20 februari 1995 door de Franse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest, goedgekeurd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 4 mei 1995;4° 5 jaar voor de vermoedelijke datum van sluiting van de overeenkomst, niet uitgesloten zijn krachtens artikel 22 en volgens de in artikel 25 bedoelde procedure.

Art. 6.De minderjarige leerling mag de leerovereenkomst alleen sluiten en ontbinden, mits uitdrukkelijke of stilzwijgende machtiging van zijn vader, moeder of voogd.

Bij gebreke van deze machtiging kan de jeugdrechtbank beslissen op verzoek van het openbaar ministerie of van een gezinslid. De vader, moeder of voogd wordt vooraf gehoord of opgeroepen.

Onder voorbehoud van wat voorafgaat, kan de rechter die bevoegd is om kennis te nemen van een geschil betreffende de in dit besluit bedoelde overeenkomsten, een voogd ad hoc aanwijzen om de afwezige of verhinderde voogd in het geding te vervangen.

Art. 7.De leerovereenkomst moet gelijkvormig zijn aan de door het Instituut bepaalde standaardovereenkomst en wordt ondertekend in aanwezigheid van de contracterende partijen en de toezicht-afgevaardigde. Iedere partij krijgt één exemplaar ervan.

Het door het Instituut uitgewerkte vormingsprogramma betreffende het beroep wordt bij de gesloten overeenkomst gevoegd en maakt er noodzakelijk deel van uit.

Art. 8.De leerovereenkomst loopt even lang als het door de toezicht-afgevaardigde opgemaakte vormingsplan.

In geval van verbreking van de overeenkomst moet de latere overeenkomst even lang duren als de nog te volgen opleiding.

Art. 9.De leerovereenkomst voorziet in een proefperiode van drie maanden.

Art. 10.Aan de hand van het bij de aanvraag om erkenning van de overeenkomst gevoegde dossier moet met name kunnen worden nagegaan of : 1° de overeenkomst gelijkvormig is aan de in artikel 7 bedoelde standaardovereenkomst;2° het bedrijf erkend is voor het beroep dat het voorwerp uitmaakt van de overeenkomst;3° de leerling de in artikel 5 bedoelde voorwaarden vervult;4° de duur van de overeenkomst overeenstemt met die vermeld in het vormingsplan;5° de leerling ingeschreven is op de werknemerslijst die overgemaakt wordt aan de Interbedrijfsgeneeskundige dienst. Het bij de erkenningsaanvraag gevoegde dossier wordt aan het Instituut overgemaakt binnen twee maanden na de datum waarop de overeenkomst begint te lopen.

Het Instituut beslist over de erkenningsaanvraag uiterlijk binnen de maand van ontvangst van het dossier. De beslissing wordt schriftelijk meegedeeld aan de partijen. Deze kunnen beroep instellen overeenkomstig artikel 28.

Art. 11.De contracterende partijen verbinden zich ertoe de toezicht-afgevaardigde onmiddellijk kennis te geven van alle moeilijkheden die bij de uitvoering van de overeenkomst ontstaan.

De toezicht-afgevaardigde treedt op als bemiddelaar in geval van meningsverschil tussen de partijen. Als hij geen akkoord bereikt of als de opgeroepen partijen of één ervan niet opdaagt, stuurt hij binnen veertien dagen een verslag aan het Instituut, samen met de notulen van het verhoor van de partijen.

Art. 12.De handelingen die uit de leerovereenkomst voortvloeien, verjaren één jaar na afloop van de overeenkomst of vijf jaar na het feit waardoor ze zijn ontstaan, waarbij deze laatste termijn niet langer mag lopen dan één jaar na de beëindiging van de leerovereenkomst. HOOFDSTUK II. - Verplichtingen van de partijen

Art. 13.Het bedrijfshoofd en de leerling zijn elkaar eerbied en achting verschuldigd. Zolang de overeenkomst loopt, moeten ze de welvoeglijkheid en goede zeden in acht nemen en waarborgen.

Art. 14.Het bedrijfshoofd moet : 1° ervoor zorgen dat de leerling de opleiding krijgt waarin het programma voorziet, zodat hij wordt voorbereid op de examens en op de uitoefening van het beroep dat hij op het oog heeft, met name door hem de nodige hulp, gereedschap en grondstoffen te verschaffen;2° de nodige zorg en aandacht besteden aan de inschakeling van de leerling in zijn beroepskring;3° de leerling geen taken opdragen die : a) geen verband houden met het beroep waarvoor hij werd aangeworven;b) geen opleidend karakter hebben;c) gevaarlijk zijn voor zijn gezondheid en veiligheid;d) verboden zijn krachtens wettelijke of verordeningsbepalingen inzake de arbeidsbescherming;4° de toezicht-afgevaardigde en de wettelijke vertegenwoordiger van de leerling, als deze minderjarig is, op de hoogte houden van het verloop van de opleiding in het bedrijf;5° in samenwerking met de toezicht-afgevaardigde, ervoor zorgen dat de leerling : a) de cursussen regelmatig volgt in een centrum voor permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, wat inhoudt dat hij ermee instemt dat de leerling niet aanwezig is in het bedrijf tijdens deze cursussen en de hele dag als de cursussen méér dan een halve dag in beslag nemen;b) aan de praktische evaluaties op de werkvloer deelneemt en de examens aflegt, wat inhoudt dat het bedrijfshoofd hem, de dag vóór die waarop de evaluaties en examens plaatsvinden, ten laatste om 16 uur vrijaf moet geven;c) de hem verstrekte pedagogische stukken nauwkeurig bijhoudt, met name het vooruitgangsplan en het pedagogische boekje;6° wanneer de cursussen of examens plaatsvinden buiten de dagen waarop de leerling aanwezig is in het bedrijf, hem binnen zes dagen daarna een compensatoire rustperiode verlenen waarvan de duur overeenstemt met de duur van de cursussen of examens;7° de nodige grondstoffen leveren voor de evaluatie van de opleiding op de werkvloer;8° toezien op de toepassing van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en de uitvoeringsbesluiten ervan, met name : a) door de voorschriften van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan na te leven;b) door de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen, zowel inzake de organisatie als op het vlak van de uitrustingen die ter beschikking van de leerlingen worden gesteld, en te voorzien in de krachtens dezelfde wet opgelegde kleren en uitrustingen voor individuele bescherming;c) door de leerling, zodra de overeenkomst begint te lopen, in te schrijven op de werknemerslijst die overgemaakt wordt aan de Interbedrijfsgeneeskundige dienst;d) door de toezicht-afgevaardigde, binnen twee maanden na de dag waarop de leerovereenkomst begint te lopen, een document van de Interbedrijfsgeneeskundige dienst te bezorgen, waarbij bevestigd wordt dat het krachtens dezelfde wet opgelegde medisch onderzoek heeft plaatsgehad;e) door ervoor te zorgen dat de leerling aan de krachtens deze wet opgelegde medische onderzoeken onderworpen wordt;9° de leerling behoorlijk huisvesten en hem voldoende gezond voedsel bezorgen als hij zich ertoe verbonden heeft de leerling kost en inwoon te verschaffen;10° de leerling de nodige tijd geven om zijn filosofische of godsdienstige plichten en zijn burgerplichten te vervullen;11° zich schikken naar alle wettelijke en verordeningsbepalingen die opgelegd zijn aan een bedrijfshoofd dat een erkende leerovereenkomst heeft ondertekend;12° de leerling, naast de feestdagen, onbetaald verlof toestaan of hem toelaten zijn wettelijk verlof aan te vullen met onbetaald verlof dat gelijkgesteld is met wettelijk verlof, als hij geen recht heeft op verlofdagen of recht heeft op een kleiner aantal dagen dan de wettelijke maximale duur, zodat hij voor elk vormingsjaar over 20 à 24 vrije dagen kan beschikken, al naar gelang de overeenkomst uitgevoerd wordt over 5 of 6 dagen aanwezigheid per week in het bedrijf;13° een verzekering afsluiten tegen ongevallen die de leerling kunnen overkomen bij en door de uitvoering van de leerovereenkomst : a) tijdens de vormingsuren in het bedrijf en tijdens de uren waarin de leerling cursussen volgt, aan de evaluaties deelneemt en examens aflegt;b) tijdens de trajecten tussen zijn woonplaats en het bedrijf of het centrum, alsook tussen het bedrijf en het centrum;14° zich schikken naar het in het arbeidsreglement vastgelegde werkrooster zonder de drempel te overschrijden waarin voorzien wordt in de collectieve arbeidsovereenkomst die binnen het bevoegde paritaire comité gesloten werd of, bij gebrek aan dergelijke overeenkomst, de drempel bepaald bij de arbeidswetgeving, met inbegrip - in elk geval - van de tijd besteed aan het volgen van de cursussen;15° de leerling over het hele jaar gemiddeld minimum 28 uren per week in het bedrijf tewerkstellen;16° de leerling de in artikel 15 bedoelde minimale maandelijkse leertoelage betalen;17° tegemoetkomen in de vervoerkosten van de leerling, overeenkomstig de vigerende wettelijke bepalingen;18° de toezicht-afgevaardigde en elke door het Instituut aangewezen persoon op de plaats van de uitvoering van de overeenkomst laten nagaan of hij de aangegane verplichtingen nakomt;19° pedagogische bijscholingscursussen volgen onder de voorwaarden en volgens de voorschriften die het Instituut bepaalt;20° de leerling op diens verzoek een attest bezorgen, waarin de begin- en einddatum van de overeenkomst alsook de aard van de gevolgde opleiding worden vermeld;21° de door de leerling in depot afgegeven persoonlijke bezittingen veilig bewaren en ze hem in ieder geval teruggeven;22° de leerling naar de toezicht-afgevaardigde laten gaan tijdens de opleidingsuren in het bedrijf;23° de in artikel 11 van dit besluit bedoelde procedure in acht nemen bij elke moeilijkheid die in de loop van de overeenkomst ontstaat;24° zodra de overeenkomst begint te lopen, schriftelijk contact opnemen met de toezicht-afgevaardigde om een standaardleerovereenkomst te ondertekenen, en een afschrift ervan in het bedrijf bewaren.

Art. 15.§ 1. De in artikel 14, 16°, bedoelde minimale maandelijkse leertoelage bedraagt : a) BF 7 500 voor het eerste jaar van de leertijd;b) BF 10 000 voor het tweede jaar van de leertijd;c) BF 13 000 voor het derde jaar van de leertijd. Als de bevoegde paritaire commissie hogere bedragen heeft vastgesteld, is het bedrijfshoofd verplicht ze te betalen.

Als de overeenkomst voor een kortere duur wordt gesloten, moet de aan de leerling te betalen toelage berekend worden met inachtneming van de vorige opleiding die een ingekorte leertijd mogelijk heeft gemaakt.

De door het bedrijfshoofd toegekende voordelen in natura worden in de toelage ingerekend na een forfaitaire schatting ervan krachtens de reglementering op de sociale zekerheid van de werknemers.

Ze is verschuldigd zowel voor de prestaties van de leerling binnen het bedrijf als voor de cursussen die hij volgt, de evaluaties waaraan hij deelneemt en de examens die hij aflegt ter uitvoering van de overeenkomst.

Wat de vanaf 1 januari 1998 gesloten overeenkomsten betreft, wordt de maandelijkse basistoelage verhoogd vanaf 1 augustus vóór de overgang naar het volgende jaar.

Wat de vóór 1 januari 1998 gesloten leerovereenkomsten betreft, wordt de maandelijkse basistoelage verhoogd op elke verjaardag van de sluiting van de overeenkomst.

In geval van verlenging van de overeenkomst wordt de verhoging van de leertoelage met één jaar uitgesteld. § 2. De in § 1, eerste lid, bedoelde bedragen worden jaarlijks op 1 januari gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand december van het voorafgaande jaar.

Het geïndexeerde bedrag van de progressieve maandelijkse basistoelage, voordelen in natura inbegrepen, mag echter niet hoger zijn dan het bedrag waarboven de leerling geen recht meer heeft op kinderbijslag.

Het Instituut deelt de nieuwe bedragen van de maandelijkse leertoelage schriftelijk mee aan de partijen. § 3. Het bedrijfshoofd stelt de minderjarige leerling de maandelijkse leertoelage op geldige wijze tegen schriftelijke kwijting ter hand, behoudens verzet van zijn vader, moeder of voogd.

Als het belang van de minderjarige leerling het vereist, kan de jeugdrechtbank, op verzoek van het openbaar ministerie of van een gezinslid, hem toelaten de leertoelage te innen en er geheel of ten dele over te beschikken, of een voogd ad hoc aanwijzen, die altijd ontslagen kan worden, om de toelage te gebruiken voor de behoeften van de pupil. De vader, moeder of voogd wordt vooraf gehoord of opgeroepen.

Art. 16.De leerling moet : 1° alles in het werk stellen om zijn opleiding te beëindigen;2° zijn taken zorgvuldig, eerlijk en nauwgezet vervullen op het tijdstip, de plaats en onder de voorwaarden die overeengekomen zijn;3° zich met het oog op de uitvoering van de overeenkomst richten naar de bevelen en de onderrichtingen van het bedrijfshoofd, zijn lasthebbers of zijn aangestelden;4° de cursussen regelmatig volgen, deelnemen aan de evaluaties van de opleiding op de werkvloer en de examens afleggen, behalve in geval van vrijstelling, en de hem overgemaakte pedagogische stukken in acht nemen en nauwkeurig aanvullen;5° zowel in de loop van de leerovereenkomst als na afloop ervan, afzien van de onthulling van fabricage- of zakengeheimen, alsook van geheimen over persoonlijke of vertrouwelijke zaken, die hij zou hebben vernomen door zijn aanwezigheid in het bedrijf;6° afzien van al wat zijn eigen veiligheid, die van zijn collega's, het bedrijfshoofd of derden in het gedrang kan brengen, en meer bepaald de voor het beroep opgelegde veiligheids- en hygiënevoorschriften naleven;7° het hem toevertrouwde gereedschap in goede staat teruggeven aan het bedrijfshoofd, alsook de werkkledij wanneer deze opgelegd is bij of krachtens de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;8° zich op verzoek van de toezicht-afgevaardigde bij een psycho-medisch-sociale dienst melden;9° de in artikel 11 bedoelde procedure in acht nemen bij elke moeilijkheid die bij de uitvoering van de overeenkomst ontstaat.

Art. 17.De leerling die het bedrijfshoofd of derden schade berokkent tijdens de uitvoering van zijn leerovereenkomst, is slechts aansprakelijk uit hoofde van eigen opzet of grove schuld.

Hij is slechts aansprakelijk voor zijn kleine fout als deze, wat hem betreft, eerder gewoon dan toevallig is.

In geval van in het eerste lid bedoelde schade moeten de partijen de toezicht-afgevaardigde onmiddellijk verwittigen.

Het bedrijfshoofd kan de hem krachtens dit artikel verschuldigde vergoedingen en schadeloosstellingen van de leertoelage aftrekken die na de feiten met de leerling zijn overeengekomen of door de rechter zijn vastgesteld.

Het totaal van de inhoudingen mag niet hoger zijn dan één vijfde van de maandelijkse toelage, na aftrek van de eventuele inhoudingen die verricht worden krachtens de fiscale wetgeving en de wetgeving op de sociale zekerheid.

Art. 18.De leerling staat niet in voor beschadigingen of slijtage te wijten aan het gewone gebruik van het gereedschap, noch voor toevallig verlies.

Er wordt geen rekening meer gehouden met gebreken na de oplevering van het werk. HOOFDSTUK III. - Schorsing van de uitvoering van de overeenkomst

Art. 19.De uitvoering van de leerovereenkomst wordt geschorst, o.a. in geval van zwangerschapsverlof, gedwongen werkloosheid, arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval.

Als de uitvoering van de leerovereenkomst meer dan zes maanden wordt geschorst, wordt de einddatum ervan verschoven naar 31 juli van het jaar waarin ze ten einde loopt.

In geval van schorsing van de leerovereenkomst behoudt de leerling het recht op zijn leertoelage gedurende zeven dagen.

Art. 20.Het bedrijfshoofd moet de toezicht-afgevaardigde onmiddellijk verwittigen telkens als een leerovereenkomst geschorst wordt. HOOFDSTUK IV. - Einde van de overeenkomst, verbreking, intrekking van de erkenning

Art. 21.§ 1. De leerovereenkomst eindigt : 1° bij het verstrijken van de termijn op 31 juli van het jaar waarin de opleiding afloopt, behalve voor overeenkomsten waarvan de duur is ingekort en de einddatum verschoven moet worden om de minimale opleidingsduur van één jaar te halen;2° op schriftelijk verzoek van één van de partijen gedurende de proeftijd en met een opzegtermijn van 7 dagen;3° wanneer een ernstige reden tot verbreking bestaat, zoals bepaald in de artikelen 22 en 23, of met inachtneming van de in artikel 11 bedoelde procedure, wanneer één van de partijen een reden inroept die, zonder gewichtig te zijn, het goede verloop van de overeenkomst en bijgevolg van de opleiding in de weg staat;4° als de uitvoering van de overeenkomst meer dan zes maanden geschorst wordt en één van de partijen de wens uitdrukt ze niet voort te zetten;5° door het overlijden van één van de partijen;6° door toeval of in geval van overmacht die de uitvoering van de overeenkomst definitief onmogelijk maakt;7° door schriftelijk verzoek van de leerling, gericht aan het bedrijfshoofd en de toezicht-afgevaardigde, en met een opzegtermijn van 7 dagen, als hij bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen is, binnen een administratie benoemd is of zich als zelfstandige vestigt. In afwijking van het eerste lid, 1°, kan de einddatum van de overeenkomst in sommige gevallen, op voorstel van de toezicht-afgevaardigde en met de instemming van het Instituut, aan de hand van een ander aanhangsel op een andere datum vastgesteld worden dan 31 juli van het jaar waarin de opleiding ten einde loopt. § 2. In geval van verbreking van de overeenkomst moeten de partijen onmiddellijk de toezicht-afgevaardigde verwittigen.

Art. 22.Het bedrijfshoofd kan een ernstige reden tot verbreking inroepen die de ontbinding van rechtswege van de leerovereenkomst wettigt als : 1° de leerling : zich schuldig maakt aan een oneerlijke daad, aan handtastelijkheden of zware beledigingen t.o.v. het bedrijfshoofd of zijn personeel; hen opzettelijk stoffelijke of morele schade berokkent tijdens of naar aanleiding van de uitvoering van de overeenkomst; a) beroepsgeheimen onthult of blijk geeft van indiscretie op het gebied van zaken; b) zijn verplichtingen verzuimt i.v.m. de goede orde, de veiligheid en de tucht binnen het bedrijf of de uitvoering van de overeenkomst; 2° de intrekking of de weigering van de erkenning van de overeenkomst uitgesproken wordt.

Art. 23.De leerling kan, met de in artikel 6 bedoelde instemming indien hij minderjarig is, een ernstige reden van verbreking inroepen, die de ontbinding van rechtswege van de leerovereenkomst wettigt als : 1° het bedrijfshoofd of de instructeur zich tegenover de leerling schuldig maakt aan een oneerlijke daad, aan handtastelijkheden of zware beledigingen;2° het bedrijfshoofd of de instructeur de leerling op dergelijke wijze laat behandelen door derden;3° de zedelijkheid van de leerling in gevaar wordt gebracht in de loop van de overeenkomst; 4° het bedrijfshoofd ernstig tekort schiet in de nakoming van zijn verplichtingen m.b.t. de uitvoering van de overeenkomst; 5° de leerling, op grond van ernstige motieven, van beroep wenst te veranderen met inachtneming van de in artikel 11 bedoelde procedure;6° de instructeur niet meer in staat is om de praktische opleiding van de leerling waar te nemen;7° de intrekking of de weigering van de erkenning van de overeenkomst uitgesproken wordt;8° de overeenkomst geschorst wordt krachtens artikel 27.

Art. 24.§ 1. Het Instituut kan de erkenning van een leerovereenkomst intrekken als : 1° één van de partijen valse inlichtingen heeft verstrekt;2° de voorwaarden van erkenning niet meer vervuld zijn;3° één van de partijen haar verplichtingen niet meer nakomt;4° uit de evaluaties tijdens de leertijd blijkt dat de leerling niet beschikt over de nodige bekwaamheden om de bij het opleidingsprogramma bepaalde kennis te verwerven;5° de leerling lichamelijk ongeschikt wordt verklaard voor de uitoefening van het beroep dat het voorwerp uitmaakt van de leerovereenkomst, bij of krachtens de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. § 2. Het Instituut kan de erkenning intrekken wanneer de partijen niet tot een akkoord zijn gekomen na afloop van de in artikel 11 bedoelde procedure.

Art. 25.Vooraleer de erkenning van een leerovereenkomst in te trekken of één van de partijen in de zin van artikel 26 uit te sluiten, verzoekt het Instituut de toezicht-afgevaardigde om advies.

Behalve wanneer de intrekking voorgesteld wordt door de Toezichtscommissie, bedoeld in de reglementering betreffende de voortgezette opleiding en de examens in het kader van de permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, moet de toezicht-afgevaardigde de contracterende partijen erom verzoeken hun eventuele opmerkingen schriftelijk mee te delen; in voorkomend geval roept hij ze op om ze te horen en maakt hij een verslag op, dat hij aan het Instituut voorlegt.

Art. 26.De intrekking of de weigering van de erkenning van een overeenkomst die reeds een begin van uitvoering kent, kan als gevolg hebben dat het voordeel van de erkenning van latere leerovereenkomsten uitgesloten wordt volgens de in artikel 25 bedoelde procedure.

Art. 27.Als het belang van de leerling het rechtvaardigt, kan de administrateur-generaal van het Instituut, na advies van de in artikel 28 bedoelde Beroepscommissie, de erkenning van de overeenkomst intrekken voor een termijn die hij bepaalt.

De schorsing van de erkenning van de overeenkomst heeft van ambtswege de schorsing van de uitvoering van de overeenkomst tot gevolg.

Als de erkenning van de overeenkomst meer dan zes maanden geschorst wordt, is artikel 21, § 1, 4°, van toepassing.

De schorsing van de erkenning vormt een ernstige reden in de zin van artikel 23.

Art. 28.De Waalse Regering bepaalt de wijze waarop de contracterende partijen een beroep kunnen instellen tegen elke beslissing die op grond van dit besluit wordt genomen. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 29.Het besluit van de Franse Gemeenschapsexecutieve van 24 oktober 1991 houdende bepaling van de erkenningsvoorwaarden van de leercontracten en leerverbintenissen in de permanente vorming voor de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, wordt opgeheven.

Art. 30.De leerovereenkomsten die vóór de inwerkingtreding van dit besluit gesloten zijn en krachtens het bovenbedoelde besluit van de Franse Gemeenschapsexecutieve van 24 oktober 1991 erkend zijn, worden in de zin van dit besluit erkend.

Art. 31.Dit besluit treedt in werking op 1 september 1998.

Art. 32.De Minister van Tewerkstelling en Vorming is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 16 juli 1998.

De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, KMO's, Toerisme en Patrimonium, R. COLLIGNON De Minister van Begroting en Financiën, Tewerkstelling en Vorming, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE

^