Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 19 december 2002
gepubliceerd op 30 januari 2003

Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector en van andere wetsbepalingen

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2003200039
pub.
30/01/2003
prom.
19/12/2002
ELI
eli/besluit/2002/12/19/2003200039/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 DECEMBER 2002. - Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector en van andere wetsbepalingen


De Waalse Regering, Gelet op het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen;

Gelet op hoofdstuk II, titel III, van de programmawet van 30 december 1988;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 258 van 31 december 1983 betreffende de indienstneming van werklozen voor bepaalde bijstandsprojecten ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen, bekrachtigd bij de wet van 6 december 1984, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 496 van 31 december 1986 en bij het decreet van 1 april 1999;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1987 en gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 511 van 11 maart 1987, bij het arrest van het Arbitragehof nr. 58 van 8 juni 1988, alsook bij de wet van 6 juli 1989;

Gelet op hoofdstuk II, titel III, van de programmawet van 30 december 1988, gewijzigd bij de wetten van 29 december 1990, 20 juli 1991, 22 juli 1993 en bij het koninklijk besluit van 3 april 1997;

Gelet op het decreet van 31 mei 1990 houdende instelling van een programma tot bevordering van de werkgelegenheid dat speciaal bestemd is voor langdurige werklozen in de niet-commerciële sector, gewijzigd bij de decreten van 19 mei 1994, 1 april 1999 en 6 mei 1999;

Gelet op het decreet van 19 mei 1994 betreffende de indienstneming van werklozen voor bepaalde projecten ten bate van kleine en middelgrote ondernemingen, gewijzigd bij de decreten van 1 april 1999 en 6 mei 1999;

Gelet op het decreet van 11 juli 1996 betreffende het interdepartementaal begrotingsfonds ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector, gewijzigd bij de decreten van 1 april 1999 en 6 mei 1999;

Gelet op het decreet van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector;

Gelet op het koninklijk besluit van 14 oktober 1986 tot uitvoering van het koninklijk besluit nr. 258 van 31 december 1983 betreffende de indienstneming van werklozen voor bepaalde bijstandsprojecten ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 496 van 31 december 1986 en bij het decreet van 1 april 1999;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 22 juni 1990 tot uitvoering van het decreet van 31 mei 1990 houdende instelling van een programma tot bevordering van de werkgelegenheid dat speciaal bestemd is voor langdurige werklozen in de niet-commerciële sector, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 22 april 1993, bij de besluiten van de Waalse Regering van 30 maart 1995 en 14 september 1995, bij het decreet van 5 februari 1998, bij het besluit van 1 april 1999, bij het decreet van 6 mei 1999 en bij het besluit van 13 januari 2000;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 13 juni 1991 tot bepaling van de verdelingsmaatstaven van de toelagen die toegekend zijn aan de plaatselijke besturen waar contractuelen te werk zijn gesteld, gewijzigd bij de besluiten van 3 december 1992, 14 januari 1993, 3 februari 1994, 6 oktober 1994, 8 december 1994, 30 maart 1995, 11 mei 1995, 31 oktober 1996, 27 januari 1998, bij het decreet van 5 februari 1998 en bij de besluiten van 2 april 1998, 4 maart 1999, bij het decreet van 6 mei 1999 en bij de besluiten van 2 maart 2000, 22 februari 2001, 10 januari 2002, 24 januari 2002 en 7 maart 2002;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 15 september 1994 houdende uitvoering van het decreet van 19 mei 1994 betreffende de indienstneming van werklozen voor bepaalde projecten ten bate van kleine en middelgrote ondernemingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 496 van 31 december 1986 en bij het decreet van 1 april 1999;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 6 oktober 1994 tot uitvoering van artikel 7 van het decreet van 31 mei 1990 houdende instelling van een programma tot bevordering van de werkgelegenheid dat speciaal bestemd is voor langdurige werklozen in de niet-commerciële sector, gewijzigd bij het besluit van 24 januari 2002;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 11 mei 1995 betreffende de indienstneming van gesubsidieerde contractuelen door sommige openbare besturen en daarmee gelijkgestelde werkgevers, gewijzigd bij de besluiten van 4 april 1996, 25 april 1996, 19 december 1996, 27 februari 1997, 27 november 1997, 11 december 1997, 22 januari 1998, bij het decreet van 5 februari 1998 en bij de besluiten van 26 maart 1998, 2 april 1998, 14 mei 1998, 4 juni 1998, 9 juli 1998, 23 december 1998, 4 maart 1999, bij het decreet van 6 mei 1999 en bij de besluiten van 2 maart 2000, 22 februari 2001, 10 januari 2002, 24 januari 2002 en 7 maart 2002;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 26 maart 1998 betreffende de plaatselijke onthaal- en informatiediensten voor tewerkstelling, gewijzigd bij het decreet van 6 mei 1999;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 14 mei 1998 betreffende de gewestelijke zendingen voor arbeidsbemiddeling;

Gelet op het ministerieel besluit van 29 november 1995 tot uitvoering van de artikelen 7, § 1, 1°, en 9, tweede lid, van het besluit van de Waalse Regering van 11 mei 1995 betreffende de indienstneming van gesubsidieerde contractuelen door sommige openbare besturen en daarmee gelijkgestelde werkgevers;

Gelet op de goedkeuring van de Europese Commissie, gegeven op 6 november 2001;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de « Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi » (Gemeenschaps- en Gewestdienst voor Beroepsopleiding en Arbeidsbemiddeling), gegeven op 3 september 2002;

Gelet op het advies van de « Conseil économique et social de la Région wallonne » (Sociaal-economische raad van het Waalse Gewest), gegeven op 23 september 2002;

Gelet op het advies van de « Conseil supérieur des Villes, Communes et Provinces de la Région wallonne » (Hoge Raad van Steden, Gemeenten en Provincies van het Waalse Gewest), gegeven op 23 september 2002;

Gelet op het protocol nr. 2002/25, opgemaakt op 10 september 2002 door het Waalse « Comité C » voor de openbare provincie- en plaatselijke diensten - onderafdeling « Waals Gewest »;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 5 juli 2002;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 11 juli 2002;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door : a) de uitvoering van de kaderovereenkomst voor de non-profitsector, aangegaan op 16 mei 2000, die in werking moest treden op 1 oktober 2001 wat betreft de hervorming van de programma's voor werkloosheidsbestrijding, wat de inwerkingtreding met terugwerkende kracht op die datum vereist van de bepalingen betreffende de werkgevers bedoeld in artikel 43 van het decreet; b) de betaling, met terugwerkende kracht op 1 oktober 2001, van de achterstallen m.b.t. de indienstneming van de loonschaalharmonisering opgelegd aan sommige werkgevers bedoeld in artikel 3 van het decreet; c) het feit dat de plaatselijke besturen zo spoedig mogelijk kennis moeten krijgen van het aantal punten waarover ze in 2003 zullen beschikken, alsook van de bepalingen betreffende het gebruik van die punten, zoals bedoeld in o.a. artikel 14 van het ontwerp van besluit, opdat ze hun begrotingen voor het boekjaar 2003 kunnen opmaken; d) het feit dat talrijke overeenkomsten aangegaan met de werkgevers bedoeld in de artikelen 2 tot 3 en 5 van het decreet, vervallen op 31 december 2002 en dat de betrokken werkgevers en werknemers zo spoedig mogelijk kennis moeten krijgen van het bedrag van de toelagen die hen worden toegekend in het kader van de overdracht in het nieuwe stelsel;e) het feit dat de Regering en de wetgever de begroting voor het gezamenlijke stelsel binnen de opgelegde termijnen per categorie werkgevers moeten kunnen opmaken;f) de dwingende noodzakelijkheid de overdracht te organiseren in het begin van het boekjaar en in het begin van het kwartaal, daar het gaat om de toekenning van toelagen die dienen voor de betaling van het loon van duizenden werknemers; g) het feit dat elke vertraging in het proces m.b.t. de goedkeuring van de bepalingen van het ontwerp de belangen van de betrokken werkgevers en werknemers ernstig zou schaden; h) het feit dat het ontwerp van besluit de inwerkingtreding van de decretale bepalingen vastlegt;i) het feit dat de decretale bepalingen deels terugwerkende kracht moeten hebben op 1 oktober 2001 en deels in werking moeten treden op 1 januari 2003;j) het feit dat een latere inwerkingtreding een juridisch vacuüm tot gevolg zou hebben; Gelet op het advies van de Raad van State nr. 354.537/4, gegeven op 13 december 2002, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Tewerkstelling en Vorming;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Begripsbepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder : 1° « het decreet » : het decreet van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector en van andere wetsbepalingen;2° « de Minister » : de Minister van Tewerkstelling;3° « de bevoegde Minister(s) » : het lid of de leden van de Regering bevoegd voor de bedoelde activiteitensector(en);4° « de administratie » : de Afdeling Tewerkstelling en Beroepsopleiding van het Directoraat-generaal Economie en Tewerkstelling van het Ministerie van het Waalse Gewest;5° « de FOREm » : de « Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi » (Gemeenschaps- en Gewestdienst voor Beroepsopleiding en Arbeidsbemiddeling);6° « de werkgever » : één van de werkgevers bedoeld in de artikelen 2 tot 5 van het decreet;7° « de werknemers » : de personen bedoeld in de artikelen 7 tot 9 van het decreet;8° « de tegemoetkoming » : de tegemoetkoming bedoeld in artikel 14 van het decreet;9° « de commissie » : de interministeriële commissie bedoeld in artikel 25 van het decreet;10° « de programma's voor wedertewerkstelling » : de programma's voor de wedertewerkstelling van niet tewerkgestelde werkzoekenden bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen; 11° « A.P.E. » : de bij of krachtens het decreet verleende tegemoetkomingen ter bevordering van de tewerkstelling. HOOFDSTUK II. - Procedure voor de indiening van de aanvragen om tegemoetkoming en voorwaarden voor de toekenning ervan

Art. 2.De werkgever die werknemers in dienst wenst te nemen voor wie een tegemoetkoming wordt verleend, richt zijn aanvraag aan de administratie, hetzij per post, hetzij per e-mail, aan de hand van een formulier waarvan het model door de administratie wordt bepaald. Het formulier is verkrijgbaar bij de administratie of bij de regionale directies van de « FOREm ».

Behalve wat betreft de werkgevers bedoeld in de artikelen 2, § 1, 2° en 3°, 4 en 5, § 1, 1°, van het decreet, richt de administratie een voorstel van overplaatsing aan de werkgever die werknemers tewerkstelt in het kader van de programma's voor wedertewerkstelling en die die werknemers wenst over te plaatsen in het kader van het decreet.

De werkgever beschikt over dertig kalenderdagen vanaf de datum van ontvangst van het voorstel van overplaatsing om mee te delen waarom hij de in het voorstel vermelde gegevens betwist. Hij voegt er de bewijsstukken bij.

De administratie behandelt het bezwaar en maakt een eventueel gewijzigd voorstel van overplaatsing over.

De werkgever die het voorstel van overplaatsing of het gewijzigde voorstel van overplaatsing niet betwist, dient een aanvraag in binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het voorstel van overplaatsing.

Art. 3.§ 1. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde aanvraag vermeldt al naar gelang het soort werkgever : 1° de identiteit, de personalia, de handelsnaam, de maatschappelijke zetel, de hoofdzetel, het inschrijvingsnummer bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, hierna RSZ genoemd, het bedrijfsnummer, het BTW-nummer, het RSVZ-nummer en het nummer van de paritaire commissie of paritaire subcommissie waaronder hij ressorteert;2° het reële aantal tewerkgestelde werknemers, alsook het aantal tewerkgestelde werknemers berekend in voltijds equivalent, rekening houdende met : a) hetzij de bij de RSZ beschikbare statistieken die betrekking hebben op de vier kwartalen vóór de aanvraag;b) hetzij een attest van een erkend sociaal secretariaat betreffende de vier kwartalen vóór de aanvraag;3° het (de) nummer(s) van de NACE BEL-code, alsook de referenties van elke andere door de minister vastgelegde classificatie die betrekking hebben op de activiteitensector(en); 4° de beoogde doelstelling, de door de werkgever aan te wenden menselijke, materiële en financiële middelen om ze te halen, alsook de kalender m.b.t. de uitvoering van de activiteiten; 5° het aantal in dienst te nemen werknemers, hun functie zoals bepaald bij de collectieve arbeidsovereenkomst die goedgekeurd werd door de bevoegde paritaire commissie of subcommissie, alsook het niveau van hun beroepsbekwaamheid, rekening houdende met de vereiste titels;6° een afschrift van de drie laatste jaarrekeningen;7° de begrotingen voor één of meerdere boekjaren;8° wat de rechtspersonen betreft, de statuten en de wijzigingsakten. De in artikel 3 van het decreet bedoelde werkgever die in aanmerking komt voor de programma's voor wedertewerkstelling, voegt evenwel, in afwijking van het eerste lid, 6°, een afschrift van de laatste beschikbare jaarrekeningen bij. § 2. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde aanvraag, die door de in artikel 5, § 1, 1°, van het decreet bedoelde werkgever ingediend wordt, gaat ook vergezeld van : 1° een afschrift van de RSZ-statistieken betreffende de vier kwartalen vóór de aanvraag of een attest van een erkend sociaal secretariaat ter bevestiging van het jaarlijks gemiddeld aantal werknemers die tewerkgesteld werden tijdens de vier kwartalen vóór de aanvraag, berekend in voltijds equivalent;2° het bedrag van de omzet en het totaal van de balans van het boekjaar dat aan de aanvraag voorafgaat of, in voorkomend geval, zoals ze resulteren uit de laatste jaarrekeningen;3° een afschrift van de drie laatste jaarrekeningen of, als het bedrijf nog geen boekjaar telt, een afschrift van het financiële plan;4° een verklaring op erewoord dat de werkgever voldoet aan de verplichtingen bedoeld in artikel 5, § 3, 3°, van het decreet en, in voorkomend geval, een afschrift van de beslissing waarbij de bevoegde administratie hem termijnen toekent;5° het soort aangevraagde functies dat beantwoordt aan de gewestelijke beleidsvormen bedoeld in artikel 19, eerste lid, 3°, van het decreet. Als uit de statuten blijkt dat het kapitaal voor meer dan 25 % in handen is van één of meer bedrijven dat/die geen openbare participatiemaatschappijen is/zijn, noch maatschappijen met risicodragend kapitaal of institutionele investeerders die geen controle uitoefenen, legt de werknemer voor elk van die bedrijven ook de volgende stukken over : 1° een afschrift van de RSZ-statistieken betreffende de vier kwartalen voorafgaand aan de aanvraag of een attest van een erkend sociaal secretariaat ter bevestiging van het jaarlijks gemiddeld aantal werknemers die tewerkgesteld werden tijdens de vier kwartalen vóór de aanvraag, berekend in voltijds equivalent;2° het (de) bedrag(en) van de omzet en het totaal van de balans van het boekjaar dat aan de aanvraag voorafgaat of, in voorkomend geval, zoals ze resulteren uit de laatste jaarrekeningen. De aanvrager kan zijn dossier vergezeld laten gaan van elke studie, analyse of plan uitgevoerd door een derde instelling, met name inzake bijstand of adviesverlening. § 3. Naast de stukken bedoeld in § 1, gaat de aanvraag bedoeld in artikel 2, vijfde lid, ook vergezeld van : 1° het laatste verslag over de uitvoering van de activiteiten wat betreft de werkgevers die werknemers tewerkstelden in het kader van het decreet van 31 mei 1990 houdende instelling van een programma tot bevordering van de werkgelegenheid dat speciaal bestemd is voor langdurige werklozen in de niet-commerciële sector;2° het akkoord van de werkgever betreffende het voorstel van overplaatsing of het gewijzigde voorstel van overplaatsing bedoeld in artikel 2, vijfde lid. § 4. De in de §§ 1 tot 3 bedoelde stukken die de werkgever niet bij de aanvraag hoeft te voegen, worden door de Minister bepaald. Ze zijn immers in het bezit van het Ministerie van het Waalse Gewest of per e-mail verkrijgbaar bij andere openbare instellingen of overheden.

Art. 4.De administratie bericht ontvangst van de aanvraag binnen tien dagen. Als de aanvraag of het dossier onvolledig is, verwittigt de administratie de werkgever in hetzelfde schrijven en wijst ze hem erop dat de in artikel 7 bedoelde termijn geschorst is tot de ontvangst van de ontbrekende stukken of gegevens.

De stukken en gegevens worden door de werkgever ingediend volgens dezelfde modaliteiten als de aanvraag.

De administratie stuurt de aanvrager binnen vijftien dagen na het verzenden van het ontvangbewijs een rappel i.v.m. de lijst van de ontbrekende stukken.

Als ze niet binnen vijftien dagen na het rappel overgemaakt worden, wordt de aanvraag geseponeerd.

Art. 5.De administratie vraagt binnen vijftien dagen na indiening van de volledige aanvraag om : 1° het advies (de adviezen) van de bevoegde Minister(s) over de in artikel 2, eerste lid, bedoelde aanvraag, ingediend door de werknemer bedoeld in artikel 3 van het decreet;2° de beoordeling van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde aanvraag, ingediend door de werkgever bedoeld in artikel 5 van het decreet, door de diensten van de Regering of door de volgende instellingen : 1° het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest;2° het Directoraat-generaal Technologieën, Onderzoek en Energie van het Ministerie van het Waalse Gewest;3° het Directoraat-generaal Economie en Tewerkstelling van het Ministerie van het Waalse Gewest;4° het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest;5° de « FOREm »;6° het « Agence wallonne à l'Exportation » (Waals Exportagentschap). De beoordelingen worden overgemaakt binnen een termijn van zestig dagen. Als die termijn niet in acht wordt genomen, worden de beoordelingen niet meer vereist.

De bevoegde Minister(s) kunnen in hun advies (adviezen) voorrang geven aan het dossier waarover hij (zij) zich uitspreekt (uitspreken).

Art. 6.De administratie behandelt de aanvraag en beoordeelt in voorkomend geval de uitvoering van de activiteiten.

Art. 7.De administratie maakt het volledige dossier en een voorstel van beslissing aan de Minister over binnen honderd twintig dagen na ontvangst van de aanvraag bedoeld in artikel 2, eerste lid, of binnen tachtig dagen na ontvangst van de aanvraag bedoeld in artikel 2, vijfde lid.

Art. 8.De Minister vraagt de administratie in voorkomend geval om een bijkomende behandeling.

De Minister beslist binnen twintig dagen na ontvangst van het dossier of van de bijkomende behandeling. Als hij niet instemt met het advies (de adviezen) van de bevoegde Minister(s), verwittigt hij hen vóór de kennisgeving van de beslissing.

De Minister geeft de administratie kennis van zijn beslissing.

De administratie geeft de bevoegde Minister(s), de hoofdzetel van de « FOREm » en de werkgever kennis van de beslissing binnen tien dagen na ontvangst ervan.

De werknemers worden in dienst genomen binnen honderd tachtig dagen, te rekenen van de dag die volgt op de kennisgeving van de beslissing.

De « FOREm » bepaalt : 1° het model van attest waaruit blijkt dat de niet tewerkgestelde werkzoekenden voldoen aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 7 tot 9 van het decreet, alsook de modaliteiten betreffende de afgifte en de geldigheid ervan; 2° de signalementskaart van de werknemers en de procedure waarbij de stukken i.v.m. de indienstneming aan de « FOREm » worden overgemaakt; 3° de kaart met de wijzigingen van het signalement van de werknemer;4° de loonstaat;5° de modaliteiten voor het overmaken van de loonstaat met het oog op de betaling van de tegemoetkoming.

Art. 9.Wat betreft de werkgever bedoeld in artikel 3 van het decreet, kan de beslissing tot toekenning van de tegemoetkoming worden genomen voor een bepaalde of onbepaalde duur, hetzij op grond van de criteria bedoeld in artikel 17 van het decreet, hetzij op grond van de beoordelingscriteria bedoeld in artikel 32, vierde lid, van het decreet.

De Minister kan van de werkgever op gemotiveerd verzoek vrijstellen van de inachtneming van de voorwaarde bedoeld in artikel 3, § 3, eerste lid, 3°, van het decreet.

Wat betreft de werknemers bedoeld in artikel 3 van het decreet, worden de beslissingen vanaf 1 januari 2005 minstens om de drie jaar door de administratie beoordeeld.

De administratie voert de beoordeling uit op grond van de criteria bedoeld in artikel 32, vierde lid, 1° tot 3° en 7° tot 13°, van het decreet en vraagt de betrokken Minister(s) om advies wat betreft de inachtneming van de criteria bedoeld in artikel 32, vierde lid, 4° tot 6°, van het decreet.

Art. 10.§ 1. In geval van ongunstige beoordeling kan de Minister de beslissing tot toekenning overeenkomstig artikel 33 van het decreet intrekken, op voorstel van de administratie en na advies van de commissie en van de bevoegde Minister(s).

Na afloop van een beslissing van onbepaalde duur of in het geval bedoeld in het eerste lid, wordt de tegemoetkoming verder toegekend volgens de door de Minister bepaalde modaliteiten, voor de duur van de door de werknemer gepresteerde opzegtermijn, zoals bepaald bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 75 van 20 december 1999, gesloten binnen de Nationale Arbeidsraad, betreffende de opzegtermijnen van de werknemers, met uitsluiting van de periodes van werkonbekwaamheid die de uitvoering van de opzegtermijn schorsen en niet door de werkgever gedragen worden.

Artikel 17, tweede lid, van het decreet is niet van toepassing op de vervanging van de ontslagen werknemer wiens opzegtermijn wegens werkonbekwaamheid geschorst wordt. § 2. In geval van ontslag betekend door de werkgever of van verlof betekend door de werknemer en voorzover de opzegtermijn door de werknemer gepresteerd wordt, wordt de tegemoetkoming toegekend aan de werkgever voor de duur van de door de werknemer gepresteerde opzegtermijn, zoals bepaald bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 75 van 20 december 1999, gesloten binnen de Nationale Arbeidsraad, betreffende de opzegtermijnen van de werknemers, met uitsluiting van de periodes van werkonbekwaamheid die de uitvoering van de opzegtermijn schorsen en niet door de werkgever gedragen worden.

De toekenning van de tegemoetkoming is niet effectief als de werknemer die de in het eerste lid bedoelde werknemer vervangt, ontslagen wordt.

Art. 11.Wat betreft de werkgever bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, van het decreet, wordt de beslissing genomen voor een onbepaalde duur, behalve wat betreft de beslissing genomen krachtens artikel 15, § 4, van het decreet.

Wat betreft de werkgever bedoeld in de artikelen 2, § 1, 2° en 3°, 3 en 5, § 1, 2°, van het decreet, wordt de beslissing genomen, hetzij voor een onbepaalde duur, hetzij voor een bepaalde duur van minimum zes maanden tot maximum drie jaar.

Art. 12.De werkgever kan vragen om elke wijziging van de beslissing volgens de procedure bedoeld in de artikelen 2 tot 8. De aanvraag om overdracht van punten bedoeld in artikel 22 van het decreet wordt beschouwd als een wijziging van de beslissing.

Wat betreft de wijzigingen van beslissingen die geen bijkomende budgettaire weerslag hebben en die de inhoud van het ontwerp niet wijzigen, kan de Minister de behandeling van die beslissingswijzigingen en de ondertekening ervan evenwel aan de administratie opdragen.

Art. 13.De werkgever maakt jaarlijks een uitvoeringsverslag m.b.t. de beslissing aan de administratie over volgens de modaliteiten die de Minister bepaalt. HOOFDSTUK III. - Bedragen van de tegemoetkoming Afdeling 1. - Plaatselijke besturen

Art. 14.Wat betreft de werkgever bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, van het decreet, wordt het maximum aantal punten overeenkomstig artikel 15, § 7, van het decreet per werkpost vastgelegd als volgt : 1° als het gaat om een niet-tewerkgestelde werkzoekende bedoeld in artikel 7 van het decreet : a) van niveau 1 : 2 punten;b) van niveau 2+ : 2 punten;c) van niveau 2 : 2 punten;d) van niveau 3 en 4 : 2 punten;2° als het gaat om een niet-tewerkgestelde werkzoekende bedoeld in artikel 8 van het decreet : a) van niveau 1 : 8 punten;b) van niveau 2+ : 7 punten;c) van niveau 2 : 6 punten;d) van niveau 3 en 4 : 5 punten;3° als het gaat om een niet-tewerkgestelde werkzoekende bedoeld in artikel 9 van het decreet : a) van niveau 1 : 10 punten;b) van niveau 2+ : 9 punten;c) van niveau 2 : 8 punten;d) van niveau 3 en 4 : 7 punten. De Minister bepaalt de methode voor de convergentie tussen bovenbedoelde bekwaamheidsniveaus en de door de werknemers uitgeoefende functies, zoals bepaald bij de collectieve arbeidsovereenkomsten, de akkoorden gesloten binnen het Waalse « Comité C » voor de openbare provincie- en plaatselijke diensten - onderafdeling « Waals Gewest » of bij de regelgeving die toepasselijk is op de werkgever.

Art. 15.Overeenkomstig artikel 15, § 4, 4°, van het decreet, bepaalt de Minister het aantal punten toegekend aan elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn al naar gelang het voorkomen van veelvoudige geboorten in zijn ambtsgebied. Hij bepaalt ook de modaliteiten voor de toekenning van die punten.

Onder veelvoudige geboorten verstaat men de geboorte van minstens drie kinderen binnen een periode van twaalf maanden. De Minister kan, op behoorlijk gemotiveerd verzoek, afwijken van die begripsbepaling wat betreft de periode waarin of de samenstelling van het gezin waar een veelvoudige geboorte zich voordoet.

De Minister bepaalt, op voorstel van de commissie, de modaliteiten voor de toekenning van de bijkomende punten bedoeld in artikel 15, § 4, 1° tot 3°, van het decreet.

Art. 16.Wat betreft de werkgever bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, van het decreet, wordt de handhaving van het globale tewerkstellingsvolume berekend in verhouding tot het referentiebestand, met name het gemiddeld aantal werknemers berekend in voltijds equivalent, tewerkgesteld in welke hoedanigheid ook bij de werkgever in de loop van de vier kwartalen vóór de indiening van een aanvraag bedoeld in artikel 2.

Bij de berekening van het referentiebestand wordt evenwel geen rekening gehouden met : 1° de werknemers in dienst genomen in het kader van het doorstromingsprogramma;2° de werknemers in dienst genomen in het kader van de Startbaanovereenkomst bedoeld in hoofdstuk VIII van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid;3° de werknemers in dienst genomen in het kader van de artikelen 60, § 7, en 61 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;4° de werknemers die de activering van de werkloosheidsuitkeringen genieten;5° de werknemers die in aanmerking komen voor de Sociale Maribel;6° het onderwijspersoneel;7° de vrijwillige brandweerlieden;8° het personeel tewerkgesteld in een ziekenhuis;9° het personeel tewerkgesteld krachtens een beslissing bedoeld in artikel 15, §§ 4 en 5, van het decreet. Het referentiebestand wordt bepaald, hetzij op grond van de RSZ-statistieken betreffende de vier kwartalen vóór de aanvraag, hetzij d.m.v. een attest van een erkend sociaal secretariaat betreffende de vier kwartalen vóór de aanvraag.

De berekening voor de handhaving van het globale tewerkstellingsvolume wordt jaarlijks door de administratie uitgevoerd op de jaardag van de kennisgeving van de beslissing.

Daartoe wordt het referentiebestand vergeleken met het in voltijds equivalent uitgedrukte jaarlijks gemiddeld aantal werknemers tewerkgesteld in welke hoedanigheid ook tijdens de vier kwartalen vóór de jaardag van de kennisgeving van de beslissing, met uitzondering van het personeel bedoeld in het tweede lid.

Bij vermindering van het referentiebestand, wordt het aantal punten toegekend krachtens artikel 15, § 1, van het decreet verminderd met een percentage dat evenredig is met het percentage van het verminderde globale tewerkstellingsvolume.

Er wordt volgens de door de Minister bepaalde modaliteiten geen rekening gehouden met de verminderingen te wijten aan : 1° de overdracht van punten uitgevoerd krachtens artikel 22 van het decreet;2° de overplaatsing van personeel naar de politiezones;3° het verlies van toelagen verleend door de overheid. Bij overdracht van punten bedoeld in artikel 22 van het decreet, wordt het referentiebestand van de overnemende werkgever verhoogd met het aantal punten gekoppeld aan de vermindering van het referentiebestand van de overdragende werkgever.

Bij vermindering van het referentiebestand te wijten aan een vermindering van het maximumaantal punten toegekend overeenkomstig artikel 15 van het decreet, wordt de berekening betreffende de handhaving van het globale tewerkstellingsvolume op de jaardag van de kennisgeving van de beslissing uitgevoerd in verhouding tot het referentiebestand bedoeld in het derde lid, verminderd met het in voltijds equivalent berekende gemiddelde aantal werknemers verkregen als gevolg daarvan.

Art. 17.De werkgever bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, gebruikt de krachtens artikel 15, § 1, van het decreet toegekende punten binnen zes maanden, te rekenen van de eerste dag van de maand die volgt op de kennisgeving van de beslissing tot toekenning.

De werknemer bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, van het decreet mag de niet tewerkgestelde werkzoekenden bedoeld in artikel 7 van het decreet niet in dienst nemen die tewerkgesteld werden in het kader van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur en die niet gesubsidieerd werden door de werkgever die ze in dienst neemt binnen zes maanden vóór hun inschrijving als werkzoekende. Afdeling 2 . - Gewestelijke en gemeenschapsbesturen

Art. 18.Wat betreft de werkgever bedoeld in artikel 2, § 1, 2° en 3°, van het decreet, mogen overeenkomstig artikel 16, derde lid, van het decreet, maximum twee punten per werkpost gebruikt worden, ongeacht de kwalificaties van de werknemer of het feit dat hij ingedeeld is bij één van de categorieën bedoeld in de artikelen 7 tot 9 van het decreet. Afdeling 3 . - Werkgevers uit de non-profitsector

Art. 19.Wat betreft de werkgever bedoeld in artikel 3 van het decreet, wordt het maximumaantal punten dat per werkpost gebruikt mag worden, overeenkomstig artikel 17, derde lid, van het decreet bepaald als volgt : 1° als het gaat om een niet-tewerkgestelde werkzoekende bedoeld in artikel 7 van het decreet : a) van niveau 1 : 6 punten;b) van niveau 2+ : 5 punten;c) van niveau 2 : 4 punten;d) van niveau 3 of 4 : 3 punten;2° als het gaat om een niet-tewerkgestelde werkzoekende bedoeld in artikel 8 van het decreet : a) van niveau 1 : 10 punten;b) van niveau 2+ : 9 punten;c) van niveau 2 : 8 punten;d) van niveau 3 of 4 : 7 punten;3° als het gaat om een niet-tewerkgestelde werkzoekende bedoeld in artikel 9 van het decreet : a) van niveau 1 : 12 punten;b) van niveau 2+ : 11 punten;c) van niveau 2 : 10 punten;d) van niveau 3 of 4 : 9 punten. De werkgever bedoeld in artikel 3 van het decreet mag de hem overeenkomstig het eerste lid toegewezen punten verdelen onder zijn werknemers, onverminderd artikel 20.

De Minister bepaalt de methode voor de convergentie tussen bovenbedoelde bekwaamheidsniveaus en de door de werknemers uitgeoefende functies, zoals bepaald bij de collectieve arbeidsovereenkomsten of bij de regelgeving die toepasselijk is op de werkgever.

Art. 20.Wat betreft de in artikel 3, § 1, 1°, van het decreet bedoelde werkgever die een in artikel 2, vijfde lid, bedoelde aanvraag indient, wordt het maximumaantal punten dat per werkpost gebruikt mag worden, in afwijking van artikel 19 berekend overeenkomstig artikel 44, zesde lid, van het decreet, volgens de modaliteiten die de Minister bepaalt.

Art. 21.Wat betreft de werkgever bedoeld in artikel 3 van het decreet, wordt de handhaving van het globale tewerkstellingsvolume berekend in verhouding tot het referentiebestand, met name het gemiddeld aantal werknemers berekend in voltijds equivalent, tewerkgesteld in welke hoedanigheid ook bij de werkgever in de loop van de vier kwartalen vóór de indiening van een aanvraag bedoeld in artikel 2.

Bij de berekening van het referentiebestand wordt evenwel geen rekening gehouden met : 1° de werknemers in dienst genomen in het kader van het doorstromingsprogramma;2° de werknemers in dienst genomen in het kader van de Startbaanovereenkomst bedoeld in hoofdstuk VIII van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid;3° de werknemers in dienst genomen in het kader van de artikelen 60, § 7, en 61 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;4° de werknemers die de activering van de werkloosheidsuitkeringen genieten;5° de werknemers die in aanmerking komen voor de Sociale Maribel. Het referentiebestand wordt volgens de door de Minister bepaalde modaliteiten vastgelegd, hetzij op grond van de RSZ-statistieken, hetzij d.m.v. een attest van een erkend sociaal secretariaat betreffende de vier kwartalen vóór de aanvraag.

De berekening voor de handhaving van het globale tewerkstellingsvolume wordt jaarlijks door de administratie uitgevoerd op de jaardag van de kennisgeving van de beslissing. Daartoe wordt het referentiebestand vergeleken met het in voltijds equivalent uitgedrukte jaarlijks gemiddeld aantal werknemers tewerkgesteld in welke hoedanigheid ook tijdens de vier kwartalen vóór de jaardag van de kennisgeving van de beslissing.

Bij vermindering van het referentiebestand, wordt het toegekende aantal punten verminderd met een percentage gelijk aan het percentage van het verminderde globale tewerkstellingsvolume.

De werkgever mag de Minister evenwel bij aangetekend schrijven verzoeken om een afwijking van artikel 3, § 3, 3°, van het decreet, overeenkomstig artikel 3, § 3, tweede lid, van het decreet. Afdeling 4 . - Ondernemingen - Universiteiten, Hogescholen, Hogere

kunst- en architectuurscholen die een creatieproces voor producten of diensten invoeren ter bevordering van onderzoek

Art. 22.§ 1. Wat betreft de werkgever bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, van het decreet, wordt het per werkgever toegekende maximumaantal punten berekend als volgt : 1° als het gaat om een werkgever die 1 tot 4 werknemers tewerkstelt : 28 punten;2° als het gaat om een werkgever die 5 tot 6 werknemers tewerkstelt : 34 punten;3° als het gaat om een werkgever die 10 tot 24 werknemers tewerkstelt : 42 punten;4° als het gaat om een werkgever die 25 tot 49 werknemers tewerkstelt : 48 punten;5° als het gaat om een werkgever die 50 tot 99 werknemers tewerkstelt : 56 punten;6° als het gaat om een werkgever die 100 tot 249 werknemers tewerkstelt : 60 punten. Het personeelsbestand wordt berekend op grond van het in voltijds equivalent uitgedrukte driemaandelijks gemiddeld aantal werknemers, tewerkgesteld in welke hoedanigheid ook door de werkgever, rekening houdende met de RSZ-statistieken betreffende het kwartaal vóór de aanvraag of met een attest van een erkend sociaal secretariaat betreffende het kwartaal vóór de aanvraag. § 2. De maximale duur van de tegemoetkoming wordt berekend als volgt : 1° wat betreft de gewestelijke beleidsvormen bedoeld in artikel 19, eerste lid, 3°, a) tot f) , van het decreet : 3 jaar;2° wat betreft de gewestelijke beleidsvormen bedoeld in artikel 19, eerste lid, 3°, g) , van het decreet : 2 jaar;3° wat betreft de gewestelijke beleidsvormen bedoeld in artikel 19, eerste lid, 3°, h) , van het decreet : 1 jaar.

Art. 23.Wat betreft de werkgever bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, van het decreet, wordt het maximumaantal punten dat per werkpost gebruikt mag worden, overeenkomstig artikel 19, derde lid, van het decreet bepaald als volgt : 1° als het gaat om een niet-tewerkgestelde werkzoekende bedoeld in artikel 7 van het decreet : a) van niveau 1 : 7 punten;b) van niveau 2+ : 8 punten;c) van niveau 2 : 9 punten;d) van niveau 3 of 4 : 10 punten;2° als het gaat om een niet-tewerkgestelde werkzoekende bedoeld in artikel 8 van het decreet : a) van niveau 1 : 8 punten;b) van niveau 2+ : 9 punten;c) van niveau 2 : 10 punten;d) van niveau 3 of 4 : 11 punten;3° als het gaat om een niet-tewerkgestelde werkzoekende bedoeld in artikel 9 van het decreet : a) van niveau 1 : 9 punten;b) van niveau 2+ : 10 punten;c) van niveau 2 : 11 punten;d) van niveau 3 of 4 : 12 punten. De Minister bepaalt de lijst van de diploma's voor bovenbedoelde niveaus.

De in artikel 5, § 1, 1°, van het decreet bedoelde werkgever die 1 tot 24 werknemers tewerkstelt en die gevestigd is in een ontwikkelingsgebied, mag maximum 12 punten per werkpost gebruiken, ongeacht de kwalificaties of het statuut van de werknemer t.o.v. de artikelen 7 tot 9 van het decreet.

Art. 24.De werkgever bedoeld in artikel 5, § 1, 2°, van het decreet krijgt maximum zestig punten.

Elke werkpost komt in aanmerking voor maximum 12 punten, ongeacht de kwalificaties van de werknemer of het feit dat hij ingedeeld is bij één van de categorieën bedoeld in de artikelen 7 tot 9 van het decreet.

De Minister bepaalt de lijst van de diploma's voor bovenbedoelde niveaus.

Art. 25.Wat betreft de werkgever bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, van het decreet, wordt de nettoverhoging van het globale tewerkstellingsvolume berekend in verhouding tot het referentiebestand, met name het in voltijds equivalent uitgedrukte jaarlijks gemiddeld aantal werknemers tewerkgesteld in welke hoedanigheid ook in de loop van de vier kwartalen vóór de indiening van een aanvraag bedoeld in artikel 2.

Het referentiebestand wordt berekend, hetzij op grond van de RSZ-statistieken betreffende de vier kwartalen vóór de aanvraag, hetzij d.m.v. een attest van een erkend sociaal secretariaat betreffende de vier kwartalen vóór de aanvraag.

De nettoverhoging van het globale tewerkstellingsvolume wordt jaarlijks door de administratie berekend op de jaardag van de kennisgeving van de beslissing en tijdens de duur van de beslissing, alsook tijdens een daarop volgende periode van gelijke duur. Daartoe wordt het referentiebestand vergeleken met het in voltijds equivalent uitgedrukte jaarlijks gemiddeld aantal werknemers, tewerkgesteld in welke hoedanigheid ook tijdens de vier kwartalen vóór de jaardag van de kennisgeving van de beslissing.

De verhoging is gelijk aan het aantal werknemers die in aanmerking komen voor de tegemoetkoming, of hoger.

Als de nettoverhoging niet in acht wordt genomen tijdens de duur van de beslissing, noch tijdens een periode van gelijke duur die volgt op de beslissing, wordt de toegekende tegemoetkoming teruggevorderd naar verhouding van de vermindering van het globale tewerkstellingsvolume. HOOFDSTUK IV. - Betaling van de tegemoetkoming

Art. 26.Wat betreft de werkgevers bedoeld in de artikelen 2, § 1, 2° en 3°, 3 en 5 van het decreet, wordt de tegemoetkoming tijdens de eerste maand van tewerkstelling van de werknemers na de overdracht per voorlopige twaalfde uiterlijk op de 23e dag van die maand door de « FOREm » aan de werkgever betaald volgens de modaliteiten die de Minister bepaalt.

De tijdens de eerste maand of de eerste drie maanden ten onrechte verleende toelage wordt, rekening houdende met de binnen de termijnen ingediende loonstaat, in voorkomend geval teruggevorderd aan het einde van de arbeidsovereenkomst van de betrokken werknemer(s) of na het vervallen van de beslissing.

Voor de overige maanden van tewerkstelling van de werknemers, betaalt de « FOREm » de tegemoetkoming per twaalfde betaald aan de werkgever, uiterlijk op de 23e dag van bedoelde maand en op grond van de loonstaat van de vorige maand, ingediend uiterlijk de 15e dag van de maand volgens de modaliteiten die de Minister bepaalt.

Als de loonstaat niet ingediend wordt binnen de termijn bedoeld in het tweede lid, wordt de tegemoetkoming betaald op de 23e dag van de volgende maand, op voorwaarde dat de loonstaat uiterlijk binnen vijfentwintig dagen na die termijn ingediend wordt.

Voor elke loonstaat ingediend buiten de termijn bedoeld in het derde lid, wordt de bezoldiging van de werknemers op wie die loonstaat betrekking heeft, alleen door de werkgever gedragen. HOOFDSTUK V. - Beoordeling, straffen en terugvorderingen

Art. 27.Het verslag bedoeld in artikel 20, eerste lid, van het decreet wordt aangenomen op voorstel van de Minister en van de bevoegde Ministers.

De Minister bepaalt de inhoud van het verslag.

Het verslag bedoeld in artikel 50, tweede lid, van het decreet wordt aangenomen op voorstel van de Minister en van de bevoegde Ministers.

Art. 28.De Minister kan, op voorstel van de Commissie en na advies van de betrokken bevoegde Minister(s), één van de in artikel 33 van het decreet bedoelde straffen opleggen.

De administratie waarschuwt de werkgever eerst bij aangetekend schrijven en verzoekt hem zijn opmerkingen en verweermiddelen mee te delen binnen vijftien kalenderdagen, te rekenen van de datum van ontvangst van het aangetekend schrijven.

De werkgever of zijn gemachtigde kan op eigen verzoek door de commissie gehoord worden binnen van dertig kalenderdagen van indiening van de aanvraag.

Het besluit van de Minister wordt door de administratie meegedeeld aan de bevoegde Minister, het centrale bestuur van de « FOREm » en de werkgever.

Art. 29.De ten onrechte betaalde tegemoetkoming wordt teruggevorderd door de « FOREm ». Ze wordt met alle rechtsmiddelen teruggevorderd, meer bepaald via een opneming op het bedrag van een toekomstige tegemoetkoming.

Art. 30.Overeenkomstig artikel 3, § 2, 5°, van het decreet, kan de FOREm aanzuiveringsplannen overeenkomen met de werkgever bedoeld in artikel 3, § 1, van het decreet, met inachtneming van de modaliteiten die de Minister bepaalt.

Als het aanzuiveringsplan niet in acht wordt genomen, wordt het bedrag van de tegemoetkoming volgens de door de Minister bepaalde modaliteiten verminderd met de vervallen en de te vervallen bedragen. HOOFDSTUK VI. - Informatie van de werknemers

Art. 31.De werkgever bedoeld in artikel 3 maakt de administratieve akten bedoeld in de artikelen 3, 8, 10 en 29 over aan de ondernemingsraad, de vakbondsafvaardiging of aan de betrokken werknemers.

De informatie is optimaal en bevat alle gegevens van bovenbedoelde akten. HOOFDSTUK VII. - Uitvoeringsbepalingen

Art. 32.Overeenkomstig artikel 1 van koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen, hierna « het koninklijk besluit nr. 474 » genoemd, vallen de werkgevers onder het toepassingsgebied bedoeld in artikel 2 van het decreet.

Art. 33.De premie waarin het koninklijk besluit nr. 474 voorziet, wordt toegekend en betaald volgens de modaliteiten bedoeld in hoofdstuk II van het decreet.

Art. 34.Overeenkomstig artikel 5 van koninklijk besluit nr. 474, vallen de werknemers onder het toepassingsgebied bedoeld in de artikelen 7 tot 9 van het decreet.

Art. 35.Overeenkomstig artikel 93, vierde lid, van de wet, vallen de werkgevers onder het toepassingsgebied bedoeld in de artikelen 3, 4 en 5, § 1, 2°, van het decreet.

Art. 36.Overeenkomstig artikel 94, § 1, van de wet, wordt de premie toegekend en betaald volgens de modaliteiten bedoeld in hoofdstuk II van het decreet.

Art. 37.Overeenkomstig artikel 97, § 3, van de wet, vallen de werknemers onder het toepassingsgebied bedoeld in de artikelen 7 tot 9 van het decreet.

Art. 38.Artikel 5 van het besluit van de Waalse Regering van 14 mei 1998 betreffende de gewestelijke zendingen voor arbeidsbemiddeling wordt gewijzigd als volgt : « De Minister kan de erkende gewestelijke zendingen voor arbeidsbemiddeling een jaarlijkse toelage verlenen voor de gedeeltelijke dekking van de administratieve kosten i.v.m. de uitoefening van de functies bedoeld in artikel 3. De Minister kan het toelagebedrag elk begrotingsjaar al naar gelang de omvang van de verrichte activiteiten aanpassen op voorstel van het begeleidingscomité. » HOOFDSTUK VIII. - Opheffingsbepalingen

Art. 39.Het koninklijk besluit van 14 oktober 1986 tot uitvoering van het koninklijk besluit nr. 258 van 31 december 1983 betreffende de indienstneming van werklozen voor bepaalde bijstandsprojecten ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen, wordt opgeheven.

Art. 40.Het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 22 juni 1990 tot uitvoering van het decreet van 31 mei 1990 houdende instelling van een programma tot bevordering van de werkgelegenheid dat speciaal bestemd is voor langdurige werklozen in de niet-commerciële sector, wordt opgeheven.

Art. 41.Het besluit van de Waalse Regering van 6 oktober 1994 tot uitvoering van artikel 7 van het decreet van 31 mei 1990 houdende instelling van een programma tot bevordering van de werkgelegenheid dat speciaal bestemd is voor langdurige werklozen in de niet-commerciële sector, wordt opgeheven.

Art. 42.Het besluit van de Waalse Regering van 15 september 1994 houdende uitvoering van het decreet van 19 mei 1994 betreffende de indienstneming van werklozen voor bepaalde projecten ten bate van kleine en middelgrote ondernemingen, wordt opgeheven.

Art. 43.Het besluit van de Waalse Regering van 11 mei 1995 betreffende de indienstneming van gesubsidieerde contractuelen door sommige openbare besturen en ermee gelijkgestelde werkgevers, wordt opgeheven.

Art. 44.Het ministerieel besluit van 29 november 1995 tot uitvoering van de artikelen 7, § 1, 1°, en 9, tweede lid, van het besluit van de Waalse Regering van 11 mei 1995 betreffende de indienstneming van gesubsidieerde contractuelen door sommige openbare besturen en ermee gelijkgestelde werkgevers, wordt opgeheven.

Art. 45.Het besluit van de Waalse Regering van 18 juli 1996 tot uitvoering van het decreet van 11 juli 1996 betreffende het interdepartementaal begrotingsfonds ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector, wordt opgeheven.

Art. 46.De artikelen 1, 4°, 5 en 6, 11, 12 en 13 van het besluit van de Waalse Regering van 26 maart 1998 betreffende de plaatselijke onthaal- en informatiediensten voor tewerkstelling, worden opgeheven.

Art. 47.De artikelen 5, § 1, 8 en 9, van het besluit van de Waalse Regering van 14 mei 1998 betreffende de gewestelijke zendingen voor arbeidsbemiddeling, worden opgeheven.

Art. 48.Het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 13 juni 1991 tot bepaling van de verdelingsmaatstaven van de toelagen die toegekend zijn aan de plaatselijke besturen waar contractuelen te werk zijn gesteld, wordt opgeheven. HOOFDSTUK IX. - Overgangsmaatregelen

Art. 49.Het eerste lid van artikel 21 van het decreet van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector, wordt gewijzigd als volgt : « Eén punt is gelijk aan 2.541 euro en de werkgevers kunnen per jaar en per voltijds equivalent werknemer in aanmerking komen voor maximum twaalf punten, behalve wat betreft de in artikel 44 bedoelde werkgevers die in aanmerking kunnen komen voor een hoger aantal punten per jaar en per voltijds equivalent werknemer, voorheen tewerkgesteld in één van de programma's voor wedertewerkstelling bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. »

Art. 50.De werkgevers bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, van het decreet moeten pas vanaf 1 januari 2004 voldoen aan de voorwaarde bedoeld in artikel 3, § 2, 7°, van het decreet. HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen

Art. 51.Het verslag bedoeld in artikel 25, 6°, van het decreet vermeldt het bij besluit toegekende aantal werkposten en wordt om de drie maanden aan de commissie overgemaakt.

Art. 52.Het decreet en dit besluit treden in werking op 1 januari 2003 en hebben uitwerking met ingang van 1 oktober 2001 wat betreft de werkgevers bedoeld in artikel 43 van het decreet.

Desalniettemin : 1° treden artikel 35 van het decreet en artikel 39 van dit besluit in werking op 1 januari 2003;2° treden artikel 36 van het decreet en artikel 48 van dit besluit in werking op 31 december 2003;3° treden artikel 37 van het decreet en de artikelen 43, 44, 46 en 47 van dit besluit treden in werking op 31 december 2003;4° treden artikel 38 van het decreet en de artikelen 40 en 41 van dit besluit in werking op 31 december 2003;5° treden artikel 39 van het decreet en artikel 42 van dit besluit in werking op 1 januari 2003;6° treden artikel 40 van het decreet en artikel 45 van dit besluit in werking op 31 december 2003. De aanvragen die vóór 31 december 2002 bij de administratie ingediend werden krachtens het decreet van de Waalse Gewestraad van 19 mei 1994 betreffende de indienstneming van werklozen voor bepaalde projecten ten bate van kleine en middelgrote ondernemingen of krachtens het koninklijk besluit nr. 258 van 31 december 1983 betreffende de indienstneming van werklozen voor bepaalde bijstandprojecten ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen, blijven onderworpen aan bovenbedoelde wetgeving.

Art. 53.De Minister van Tewerkstelling en Vorming is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 19 december 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE Minister van Tewerkstelling en Vorming, Mevr. M. ARENA

^