Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 27 mei 2004
gepubliceerd op 16 augustus 2004

Besluit van de Waalse Regering tot regeling van de controlemodaliteiten voor de Inspecteur van Financiën bij het 'Institut du Patrimoine wallon'

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2004027186
pub.
16/08/2004
prom.
27/05/2004
ELI
eli/besluit/2004/05/27/2004027186/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

27 MEI 2004. - Besluit van de Waalse Regering tot regeling van de controlemodaliteiten voor de Inspecteur van Financiën bij het 'Institut du Patrimoine wallon' (Waals Instituut voor het Patrimonium)


De Waalse Regering, Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op de artikelen 1, A, en 8, tweede lid;

Gelet op het Waalse Wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium, inzonderheid op artikel 217, tweede lid, vervangen bij het decreet van 1 april 1999;

Gelet op het programmadecreet houdende verschillende maatregelen inzake gewestelijke fiscaliteit, thesaurie en schuld, organisatie van de energiemarkten, leefmilieu, landbouw, plaatselijke en ondergeschikte besturen, erfgoed, huisvesting en ambtenarenzaken;

Gelet op de adviezen van de Inspectie van Financiën, gegeven op 16 oktober 2000 en 5 november 2001;

Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 9 februari 2001;

Gelet op de beraadslaging van de Regering over het verzoek om adviesverlening door de Raad van State binnen hoogstens één maand;

Gelet op het advies 31.443/4 van de Raad van State, uitgebracht op 16 mei 2004, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister-President;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Dit besluit regelt de controlemodaliteiten voor de Inspecteur van Financiën wat betreft het 'Institut du patrimoine wallon (IPW)', ongeacht of de voorstellen bedoeld in de artikelen 2 en 3 al dan niet het voorwerp van delegaties hebben uitgemaakt.

Art. 2.De volgende voorstellen worden onderworpen aan het voorafgaandelijk advies van de Inspecteur van Financiën, die over een termijn van minstens drie werkdagen beschikt : a. de voorstellen bedoeld in de artikelen 3, 5 en 12, § 2 en § 3, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut en die betrekking hebben op : a) de begroting;b) de overdrachten en overschrijdingen van de limitatieve kredieten;b. de voorstellen betreffende de personeelsformatie en het statuut van het personeel;c. de voorstellen betreffende de indienstneming van contractueel personeel;d. alle andere voorstellen die krachtens wetten, decreten en algemene of bijzondere reglementen waaronder het 'IPW' valt, de tussenkomst vereisen van de Waalse Regering, de Minister van Begroting en de Minister van Ambtenarenzaken, al naar gelang het geval, met name : a) de voorstellen van het 'IPW' betreffende de ontwerpen van decreet in voorbereiding, de amendementen van die ontwerpen van decreet, de ontwerpen van regeringsbesluiten, ministeriële besluiten of van beslissingen waarvan de toepassing een weerslag kan hebben op de ontvangsten of uitgaven van het 'IPW';b) de werving van statutair personeel;c) de toekenning van hogere functies;d) het gunnen van overheidsopdrachten en het sluiten van overeenkomsten of samenwerkingsovereenkomsten;e. de voorstellen tot toekenning van subsidies, toelagen, vergoedingen of premies die niet toegekend worden krachtens decreten, besluiten of reglementen waarin de toekennings- en rentevoorwaarden nauwkeurig vermeld worden;f. de overeenkomsten inzake lening en waarborgtoekenning;g. de voorstellen betreffende het beheer van de activa van het 'IPW' en de oriëntaties betreffende de belegging van de beschikbare middelen.

Art. 3.Wat de uitgaven betreft, wordt het advies van de Inspecteur van Financiën niet vereist voor de voorstellen betreffende : a. de ontwerpen van reglement of overeenkomst bevattende maatregelen waarvan de geschatte financiële weerslag op de begroting van het 'IPW' niet groter is dan 62.500 euro op jaarbasis; b. de overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, voor zover de uitgaven niet meer bedragen dan : a) 250.000 euro voor de openbare aanbesteding en de algemene offerteaanvraag; b) 125.000 euro voor de beperkte aanbesteding en de beperkte offerteaanvraag; c) 62.500 euro voor de onderhandelingsprocedure wat de opdrachten van werken betreft; d) 31.250 euro voor de onderhandelingsprocedure wat de opdrachten van leveringen en diensten betreft; en dit, voor elke stap van de procedure, meer bepaald : a) vóór de oproep tot de concurrentie of de bekendmaking van de offerteaanvragen;b) bij het voorstel tot beslissing van de aanbesteding van de opdracht. Het voorafgaandelijk advies van de Inspecteur van Financiën wordt evenwel na de aanbesteding van de opdracht gevraagd voor de kortingen of aanhangsels boven 10 % van de oorspronkelijke opdracht (met een minimum van 7.450 euro), waarbij kortingen die op dezelfde opdracht slaan in voorkomend geval gecumuleerd moeten worden.

Wat de ontvangsten betreft, wordt het advies van de Inspecteur van financiën niet vereist voor de voorstellen betreffende de tarieven of vergoedingen voor prestaties die niet onder organieke regels vallen maar vastliggen in allerlei overeenkomsten die jaarlijks minder dan 31.250 euro aan ontvangsten ten gunste van het IPW kunnen voortbrengen.

Art. 4.Als de Minister van Patrimonium niet kan instemmen met het advies van de Inspecteur van Financiën, maakt hij het voorstel aanhangig bij de Minister van Begroting, die het aan de Regering voorlegt indien hij er niet mee kan instemmen.

Art. 5.De Inspecteur van Financiën kan, in de gevallen die hij rechtvaardigt, steeds verzoeken om toegang tot elke informatie betreffende de ontvangsten of uitgaven van het 'Institut'. Dat recht op onderzoek kan door geen enkel voorschrift beperkt of nietig verklaard worden.

Art. 6.Dit besluit treedt in werking op 1 mei 1999.

Art. 7.De Minister-President is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 27 mei 2004.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE

^