Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 27 mei 2009
gepubliceerd op 20 augustus 2009

Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 26 juli 1990 tot bepaling van het typebestek waarin de algemene verplichtingen van de mijnconcessiehouders vastliggen

bron
waalse overheidsdienst
numac
2009027155
pub.
20/08/2009
prom.
27/05/2009
ELI
eli/besluit/2009/05/27/2009027155/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 MEI 2009. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 26 juli 1990 tot bepaling van het typebestek waarin de algemene verplichtingen van de mijnconcessiehouders vastliggen


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen, inzonderheid op artikel 18;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 26 juli 1990 tot bepaling van het typebestek waarin de algemene verplichtingen van de mijnconcessiehouders vastliggen;

Gelet op het advies nr. 46.017/4 van de Raad van State, gegeven op 11 maart 2009, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG wordt gedeeltelijk omgezet bij dit besluit.

Art. 2.De bijlage bij het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 26 juli 1990 tot bepaling van het typebestek waarin de algemene verplichtingen van de mijnconcessiehouders vastliggen wordt aangevuld met een artikel 13, luidend als volgt : «

Art. 13.De verplichtingen tot opvulling van de uitgravingskuilen met winningsafval worden in bijlage bepaald. »

Art. 3.In de bijlage bij het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 26 juli 1990 tot bepaling van het typebestek waarin de algemene verplichtingen van de mijnconcessiehouders vastliggen wordt een bijlage bij het typebestek toegevoegd, luidend als volgt : « Bijlage Onderafdeling 2. - Verplichtingen tot opvulling van de uitgravingskuilen met winningsafval 1. Deze bijlage is van toepassing op afvalstoffen afkomstig van de ontginning van mijnen, hierna winningsafval genoemd, met uizondering van : 1° afvalstoffen die niet rechtstreeks van deze ontginning afkomstig zijn;2° injectie van water om technische redenen, in geologische formaties waaruit de stoffen zijn gewonnen of in geologische formaties die van natuur blijvend ongeschikt zijn voor andere doeleinden.Deze injecties bevatten geen andere stoffen dan die welke uit bovenvermelde verrichtingen voortvloeien; 3° de herinjectie van uit mijnen gepompt water.2. In de zin van deze bijlage wordt verstaan onder : 1° afvalstoffen : alle afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 2, 1°, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;2° verwerking : een mechanisch, fysisch, biologisch, thermisch of chemisch proces, of een combinatie van dergelijke processen die op minerale bronnen worden uitgevoerd met de bedoeling het mineraal te extraheren, inclusief het wijzigen van de grootte ervan, het indelen, het scheiden en uitlogen, en het opnieuw verwerken van eerder weggegooid afval, smelten uitgezonderd, andere thermische productieprocessen dan de verbranding van kalksteen, en metallurgische processen;3° percolaat : elke vloeistof die door de gestorte afvalstoffen sijpelt en afkomstig is uit een afvalvoorziening of zich daarin bevindt, met inbegrip van verontreinigd afvoerwater dat, als het niet op de juiste wijze behandeld wordt, nadelige effecten op het milieu kan hebben;4° gevaarlijke stof : een stof, mengsel of preparaat dat gevaarlijk is in de zin van Richtlijn 67/548/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen of Richtlijn 1999/45/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten;5° oppervlaktewater : binnenwateren, met uitzondering van grondwater, overgangswater en kustwateren, en voor zover het de chemische toestand betreft, ook territoriale wateren;6° grondwater : al het water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in rechtstreeks contact met de bodem of de ondergrond staat;7° overgangswater : een oppervlaktewaterlichaam in de nabijheid van een riviermonding, dat gedeeltelijk zoutachtig is door de nabijheid van kustwateren, maar dat in belangrijke mate door zoetwaterstromen wordt beïnvloed;8° kustwateren : de oppervlaktewateren, gelegen aan de landzijde van een lijn waarvan elk punt zich op een afstand bevindt van één zeemijl zeewaarts van het dichtstbijzijnde punt van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale wateren wordt gemeten, zo nodig uitgebreid tot de buitengrens van een overgangswater;9° exploitant : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het beheer van winningsafval, tevens met betrekking tot de tijdelijke opslag van winningsafval, alsmede de exploitatiefasen en de fase na de sluiting;10° afvalhouder : de producent van winningsafval of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het afval in bezit heeft;11° terrein : het geheel van een terrein gelegen op een afzonderlijke geografische locatie en beheerd door een exploitant.3. De exploitant die de met het oog op rehabilitatie- en bouwdoeleinden winningsafval teruggooit in de door bovengrondse of ondergrondse winning ontstane uitgravingskuilen, neemt de maatregelen bedoeld in de punten 4 tot 6. 4. De exploitant waarborgt de stabiliteit van het winningsafval door ervoor te zorgen dat : 1° de opvulling op een geschikt terrein gebeurt, in het bijzonder wat betreft van beschermde gebieden en geologische, hydrologische, hydrogeologische, seismische en geotechnische factoren, en dat hij aan de noodzakelijke voorwaarden voldoet om, op korte en lange termijn, verontreiniging van de bodem, de lucht, het grondwater of het oppervlaktewater te voorkomen, rekening houdend met o.a., het Waterwetboek, om ervoor te zorg dat verontreinigd water en percolaat op doelmatige wijze worden verzameld onder de voorwaarden waarin de vergunning voorziet, en erosie door water of wind tegen te gaan voor zover dat technisch mogelijk en haalbaar is; 2° de opvulling wordt beheerd en onderhouden teneinde op korte en lange termijn de fysische stabiliteit ervan te waarborgen en verontreiniging of besmetting van de bodem, de lucht, het oppervlaktewater of het grondwater te voorkomen en schade aan het landschap zoveel mogelijk te minimaliseren;3° er passende plannen en regelingen zijn voor de periodieke monitoring en de inspectie van de uitgravingskuil door competente personen en voor het ondernemen van actie indien de resultaten wijzen op instabiliteit of verontreiniging van het water of de bodem;4° passende regelingen zijn getroffen voor de rehabilitatie van het terrein en de sluiting van de afvalvoorziening;5° passende regelingen zijn getroffen voor de fase na de sluiting van de uitgravingskuil. De gegevens van de monitoring en de inspecties als bedoeld onder 1, 3°, worden, samen met de vergunningsdocumenten, bijgehouden om de passende overdracht van informatie te verzekeren, met name in het geval van een wijziging van exploitant. 5. 1.Om de verontreiniging van de bodem, het oppervlaktewater en het grondwater te voorkomen, neemt de exploitant de noodzakelijke maatregelen om, overeenkomstig het Waterwetboek, de verslechtering van de huidige toestand van het water te voorkomen, onder meer door : 1° de potentiële percolaatvorming te evalueren, met inbegrip van de verontreinigde bestanddelen van het percolaat, vanuit het tijdens de opvullingsfase gestorte afval, en de waterbalans te bepalen;2° te voorkomen, of zoveel mogelijk te voorkomen, dat percolaat wordt gegenereerd en oppervlaktewater en grondwater of de bodem door het afval worden verontreinigd;3° het verontreinigde water en percolaat van de afvalvoorziening verzameld en behandeld worden totdat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde normen voor de lozing ervan. 5.2. Als de bevoegde overheid op basis van een beoordeling van de milieurisico's en rekening houdend met de bepalingen van het Waterwetboek, voor zover van toepassing, heeft besloten dat het verzamelen en behandelen van percolaat niet nodig is, of wanneer is vastgesteld dat de uitgravingskuil geen potentieel gevaar voor de bodem, het grondwater of het oppervlaktewater vormt, kan ze de in 5.1, 2° en 3° bedoelde voorschriften versoepelen of beslissen dat er dientengevolge van afgeweken mag worden. 5.3. Wanneer de exploitant de winningsafval en andere ontgonnen stoffen terugplaatst in de uitgravingskuilen, ontstaan door bovengrondse of ondergrondse winning, die na sluiting mogen volstromen, neemt hij de nodige maatregelen om de verslechtering van de waterkwaliteit en bodemverontreiniging te voorkomen of tot een minimum te beperken, overeenkomstig 5.1, 1° en 3°.

De concessiehouder verstrekt aan de bevoegde overheid de informatie die noodzakelijk is voor de naleving van zijn verplichtingen. 6.1. Na de opvulling is de exploitant verantwoordelijk voor het onderhoud, de monitoring en de controle op het terrein en de corrigerende maatregelen voor zolang de mijningenieur zulks verlangt, rekening houdend met de aard en de duur van het gevaar, tenzij hij besluit dergelijke taken na de definitieve opvulling van de exploitant over te nemen, onverminderd de nationale of communautaire wetgeving betreffende de aansprakelijkheid van de afvalhouder. 6.2. Indien de mijningenieur het noodzakelijk acht ten einde te voldoen aan de relevante milieuvoorwaarden waarin de Gemeenschapswetgeving en het Waterwetboek voorzien, zal de exploitant, onder meer, de fysische en chemische stabiliteit van de uitgravingskuil onder controle houden en eventuele negatieve milieueffecten tot een minimum beperken, in het bijzonder met betrekking tot het oppervlaktewater en het grondwater, door ervoor te zorgen dat : 1° alle structuren die deel uitmaken van de voorziening worden gemonitord en in stand gehouden, met controle- en meetapparatuur die altijd gebruiksklaar is;2° voor zover van toepassing, overloop- en afvoerkanalen schoon en vrij worden gehouden.»

Art. 4.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 27 mei 2009.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

^