Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 15 april 2015

Uittreksel uit arrest nr. 3/2015 van 22 januari 2015 Rolnummer : 5792 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 504 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk. Het Grondwettelijk Hof, s wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
grondwettelijk hof
numac
2015201557
pub.
15/04/2015
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 3/2015 van 22 januari 2015 Rolnummer : 5792 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 504 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 24 december 2013 in zake L.D. en anderen tegen Mr. M. Vinckier, in zijn hoedanigheid van curator van een faillissement, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 30 december 2013, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 504 BW in zijn huidige vorm de bepalingen van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in die zin geïnterpreteerd dat een vordering van de erfgenamen tot vernietiging van een rechtshandeling van een overledene op basis van krankzinnigheid ontvankelijk is wanneer een verzoekschrift tot onbekwaamverklaring werd neergelegd doch niet wanneer een verzoekschrift tot het aanstellen van een voorlopige bewindvoerder werd neergelegd, rekening houdend met het feit dat beide verzoekschriften, wat de rechtshandelingen betreffen, dienen tot het vaststellen van de juridische onbekwaamheid van de betrokken persoon om rechtshandelingen te stellen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 504 van het Burgerlijk Wetboek, dat in de versie van toepassing in het bodemgeschil, vóór de opheffing ervan bij artikel 119 van de wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid (hierna : wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten), bepaalde : « Na iemands dood kunnen de door hem verrichte handelingen niet worden betwist op grond van krankzinnigheid, dan voor zover de onbekwaamverklaring was uitgesproken of gevorderd voor zijn overlijden; tenzij het bewijs van de krankzinnigheid uit de betwiste handeling zelf voortvloeit ».

Die bepaling moet in verband worden gebracht met artikel 489 van het Burgerlijk Wetboek, dat, vóór de vervanging ervan bij artikel 33 van de wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten bepaalde : « Een meerderjarige die zich in een aanhoudende staat van onnozelheid of krankzinnigheid bevindt, moet worden onbekwaam verklaard, zelfs wanneer in die staat heldere tussenpozen voorkomen ».

Artikel 503 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde vóór de opheffing ervan bij artikel 119 van de wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten : « De handelingen die voor de onbekwaamverklaring verricht zijn, kunnen vernietigd worden, indien de oorzaak van de onbekwaamverklaring kennelijk bestond ten tijde dat die handelingen zijn verricht ».

B.2. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van dat vroegere artikel 504 van het Burgerlijk Wetboek met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de interpretatie dat op basis van die bepaling een vordering van de erfgenamen tot vernietiging van een rechtshandeling van een intussen overleden persoon op basis van diens krankzinnigheid ontvankelijk was wanneer vóór diens overlijden een verzoekschrift tot onbekwaamverklaring was ingediend, maar niet wanneer een verzoekschrift tot het aanstellen van een voorlopig bewindvoerder was ingediend.

B.3. In tegenstelling tot wat de Ministerraad in eerste instantie aanvoert, zijn de personen die een verzoekschrift tot het aanstellen van een voorlopig bewindvoerder hebben ingediend en de personen die een verzoekschrift tot onbekwaamverklaring hebben ingediend voldoende vergelijkbaar wanneer het erop aankomt te onderzoeken of zij gerechtigd zijn de vernietiging te vorderen van handelingen die de inmiddels overleden persoon vóór zijn overlijden heeft gesteld wanneer zij tijdig stappen hebben gezet om de handelingsonbekwaamheid van die persoon te doen vaststellen.

B.4. Het vroegere artikel 504 van het Burgerlijk Wetboek beantwoordde aan meer dan één zorg van de wetgever.

De wetgever heeft willen verhinderen dat na het overlijden van iemand de rechtsgeldigheid van diens handelingen toen hij nog leefde op grond van krankzinnigheid zou worden betwist, teneinde alle moeilijkheden bij de bewijsvoering a posteriori over de geestestoestand van de betrokkene te vermijden, wat het ook mogelijk maakt de rechtszekerheid over diens handelingen niet nodeloos in het ongewisse te laten.

Tegelijkertijd wilde de wetgever ook de erfgenamen ertoe aanzetten om indien nodig tijdig de procedure tot onbekwaamverklaring op te starten en hen daarentegen straffen indien zij hadden nagelaten om het rechtsverkeer te beschermen tegen een geesteszieke.

Voorts heeft de wetgever willen vermijden dat erfgenamen zouden verklaren dat zij in hun erfdeel benadeeld zijn door de geestestoestand van de inmiddels overleden persoon ter discussie te stellen, in de hoop hun erfdeel alsnog te vergroten.

Rekening houdend met het feit dat de procedure tot onbekwaamverklaring, en de bewijsvoering in dat verband, een lange tijd kunnen duren, heeft de wetgever bepaald dat niet de rechterlijke eindbeslissing tot onbekwaamverklaring maar reeds het tijdstip van het indienen van het verzoekschrift daartoe bepalend is voor de mogelijkheid om alsnog een vordering in te stellen tot nietigverklaring van handelingen van de inmiddels overleden persoon.

B.5. De gerechtelijke onbekwaamverklaring (artikelen 1240 tot 1253 van het Gerechtelijk Wetboek, vóór de vervanging ervan bij de wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten) kon worden uitgesproken wanneer de betrokkene leed aan een ernstige geestesstoornis. Het moest gaan om een « aanhoudende » toestand, ook al kunnen heldere tussenperiodes voorkomen (oud artikel 489 van het Burgerlijk Wetboek). De gerechtelijke onbekwaamverklaring had tot gevolg dat de betrokkene als volledig handelingsonbekwaam moest worden beschouwd en onder voogdij werd gesteld, zowel wat zijn persoon als wat zijn vermogen betreft.

B.6. Krachtens de artikelen 488bis en volgende van het Burgerlijk Wetboek, ingevoerd bij de wet van 18 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/07/1991 pub. 04/04/2018 numac 2018030682 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de bescherming van de goederen van personen die wegens hun lichaams- of geestestoestand geheel of gedeeltelijk onbekwaam zijn die te beheren maar inmiddels opgeheven bij artikel 27 van de wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten, kon de aanstelling van een voorlopig bewindvoerder worden gevraagd om een meerderjarige te vertegenwoordigen of bij te staan wanneer die zelf, geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk, wegens zijn gezondheidstoestand, niet in staat was zijn goederen te beheren. Er was geen aanhoudende toestand van ernstige geestesstoornis vereist. De vertegenwoordiging of bijstand van een voorlopig bewindvoerder had enkel betrekking op het beheer van de goederen van de betrokkene en de vrederechter kon nader bepalen voor welke handelingen die vertegenwoordiging of bijstand vereist was en op welke goederen die betrekking had.

B.7. De wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten voorziet in één beschermingsstatuut voor meerderjarige onbekwamen, ter vervanging van de vroegere stelsels van gerechtelijke onbekwaamverklaring, van aanstelling van een voorlopig bewindvoerder, van instelling van de verlengde minderjarigheid en van bijstand door een gerechtelijk raadsman.

Thans bepaalt artikel 493/3 van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 51 van de wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten : « Na het overlijden van de beschermde persoon kunnen de door hem ten bezwarende titel verrichte handelingen niet worden betwist op grond van zijn gezondheidstoestand, dan voor zover de rechterlijke bescherming was uitgesproken of gevorderd voor zijn overlijden, tenzij het bewijs van wilsonbekwaamheid uit de betwiste handeling zelf voortvloeit ».

De wetgever handhaaft derhalve grotendeels de regeling die was uitgedrukt in artikel 504 van het Burgerlijk Wetboek, maar maakt de mogelijkheid tot het instellen van een vordering tot nietigverklaring afhankelijk van het tijdig instellen van een vordering tot gerechtelijke bescherming van de meerderjarige persoon die « wegens zijn gezondheidstoestand geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk, niet in staat is zonder bijstand of andere beschermingsmaatregel zijn belangen van vermogensrechtelijke of niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen » (artikel 488/1juncto artikel 492 van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de artikelen 30 respectievelijk 41 van de wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten).

B.8.1. Het onderscheid tussen de erfgenamen die tijdens het leven van de betrokkene een verzoekschrift tot onbekwaamverklaring hebben ingediend en erfgenamen die tijdens het leven van de betrokkene een verzoekschrift tot het aanstellen van een voorlopig bewindvoerder hebben ingediend, is objectief.

B.8.2. De vordering tot vernietiging van een handeling wegens krankzinnigheid na het overlijden leidt immers tot bijzondere bewijsmoeilijkheden. Na het overlijden is het zeer moeilijk en speculatief om de krankzinnigheid van iemand aan te tonen. Uit die bezorgdheid vermocht de wetgever redelijkerwijze de vordering alleen toe te laten wanneer vóór het overlijden reeds vaststond, of minstens door het instellen van de vordering tot onbekwaamverklaring kon worden vermoed, dat de persoon zich in een aanhoudende staat van onnozelheid of krankzinnigheid bevond. Alleen dan kon na het overlijden met grote zekerheid aangenomen worden dat de persoon krankzinnig was bij het stellen van de handeling.

B.9.1. Artikel 488bis, a), van het Burgerlijk Wetboek vereiste niet dat de onder voorlopig bewind geplaatste persoon krankzinnig was. Ook personen met een fysieke beperking konden onder voorlopig bewind worden geplaatst.

B.9.2. Het is dan ook pertinent om de vordering bedoeld in artikel 504 van het Burgerlijk Wetboek niet toe te laten wanneer vóór het overlijden een verzoekschrift tot aanstelling van een voorlopig bewindvoerder wegens fysieke beperking was ingediend.

B.9.3. Het is, rekening houdend met de door de wetgever nagestreefde doelstelling, daarentegen niet pertinent om die vordering niet toe te laten wanneer het verzoekschrift was ingediend wegens geestelijke stoornis.

B.10. In zoverre de wetgever beoogde de rechthebbenden tot diligentie aan te zetten en moeilijkheden te vermijden bij de bewijsvoering over de geestestoestand van iemand die inmiddels is overleden, maakt het immers niet uit of de zwakke geestestoestand van de betrokkene vóór diens overlijden ernstig en aanhoudend was of niet; het volstaat dat de erfgenamen vóór het overlijden stappen hebben gezet om de betrokkene wegens zijn zwakke geestestoestand te doen beschermen en het bewijs daarvan nog tijdens diens leven in beginsel mogelijk te maken.

In zoverre de wetgever beoogde te voorkomen dat erfgenamen die zich benadeeld achten, de geestestoestand van de betrokkene vóór diens overlijden alsnog ter discussie stellen in de hoop hun erfdeel te vergroten, is het evenmin pertinent een onderscheid te maken op basis van het gegeven dat de betrokkene geheel dan wel slechts beperkt handelingsonbekwaam was, aangezien die handelingsonbekwaamheid - of minstens de vordering daartoe - hoe dan ook minstens betrekking heeft op de vermogensrechtelijke handelingen die het erfdeel hebben kunnen beïnvloeden.

B.11. Aangezien de in B.9.3 gedane vaststelling van de lacune is uitgedrukt in voldoende nauwkeurige en volledige bewoordingen die toelaten de in het geding zijnde bepaling toe te passen met inachtneming van de referentienormen op grond waarvan het Hof zijn toetsingsbevoegdheid uitoefent, staat het aan de verwijzende rechter een einde te maken aan de schending van die normen.

B.12. In de in B.9.3 aangegeven mate dient de prejudiciële vraag bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 504 van het Burgerlijk Wetboek, vóór de opheffing ervan bij artikel 119 van de wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet indien het ertoe leidt dat een vordering van de erfgenamen tot vernietiging van een handeling van een inmiddels overleden persoon op basis van diens krankzinnigheid ontvankelijk is wanneer vóór diens overlijden een verzoekschrift tot onbekwaamverklaring is neergelegd maar niet wanneer een verzoekschrift tot het aanstellen van een voorlopig bewindvoerder wegens geestelijke stoornis is ingediend.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 22 januari 2015.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, A. Alen

^