Etaamb.openjustice.be
Decreet van 02 april 2004
gepubliceerd op 06 juli 2004

Decreet houdende de subsidiëring van kunstenorganisaties, kunstenaars, organisaties voor kunsteducatie en organisaties voor sociaal-artistieke werking, internationale initiatieven, publicaties en steunpunten

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2004036021
pub.
06/07/2004
prom.
02/04/2004
ELI
eli/decreet/2004/04/02/2004036021/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

2 APRIL 2004. - Decreet houdende de subsidiëring van kunstenorganisaties, kunstenaars, organisaties voor kunsteducatie en organisaties voor sociaal-artistieke werking, internationale initiatieven, publicaties en steunpunten (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet houdende de subsidiëring van kunstorganisaties, kunstenaars, organisaties voor kunsteducatie en organisaties voor sociaal-artistieke werking, internationale initiatieven, publicaties en steunpunten. HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2.In dit decreet wordt verstaan onder : 1° een werkingsjaar : de periode van 1 januari tot en met 31 december;2° professionele organisatie : elke organisatie die voor haar activiteiten een of meer medewerkers permanent op contractuele basis in dienst heeft;3° project : een initiatief op het vlak van de kunsten dat zowel qua opzet of doelstelling als in de tijd afgebakend kan worden;4° subsidie : financiële steun, toegekend door welke overheid ook, inclusief de federale en buitenlandse overheden en door de Nationale Loterij;5° eigen inkomsten : alle inkomsten inclusief de inkomsten uit buitenlandse fondsen, verworven in een werkingsjaar met uitzondering van de subsidies;6° beleidsveld : de vier beleidsvelden van het cultuurbeleid, namelijk kunsten, cultureel erfgoed, sociaal-cultureel werk en jeugd;7° steunpunten : facilitaire organisaties die een intermediaire rol vervullen tussen het veld en de overheid met als belangrijkste taken : praktijkondersteuning, praktijkontwikkeling, beeldvorming en communicatie;8° financieringsbudget : het subsidiebudget toegekend voor het geheel van de meerjarige werking.

Art. 3.Dit decreet regelt de subsidiëring van de volgende werkingen : 1° de meerjarige werking van de volgende professionele organisaties : a) kunstencentra : organisaties die in hoofdzaak de opdracht hebben de ontwikkelingen in de nationale en/of internationale kunstproductie te volgen door middel van creatie, presentatie, reflectie en/of publiekswerking;b) festivals : organisaties die in hoofdzaak de opdracht hebben, binnen een welbepaalde tijdspanne, de ontwikkelingen in de nationale en/of internationale kunstproductie te volgen door middel van presentatie, publiekswerking, reflectie en/of creatie;c) organisaties voor Nederlandstalige dramatische kunst : organisaties die zich in hoofdzaak toeleggen op het vlak van teksttheater en figurentheater waarbij teksttheater staat voor de expressievorm waarvan tekst het hoofdbestanddeel vormt en figurentheater staat voor de expressievorm waarvan beeldtaal het hoofdbestanddeel vormt;d) organisaties voor dans : organisaties die zich in hoofdzaak toeleggen op het geheel van activiteiten op het vlak van de scenische kunstvorm waarin het bewegen van het menselijk lichaam de belangrijkste uitdrukkingsvorm is;e) organisaties voor muziektheater : organisaties die zich in hoofdzaak toeleggen op het vlak van initiatieven waarin muziek, in hoofdzaak live uitgevoerd, met theatrale vormen verbonden wordt;f) muziekgroepen en muziekensembles : vocale, instrumentale of gemengde groepen die zich in hoofdzaak toeleggen op het uitvoeren van muziek;g) concertorganisaties : organisaties die in hoofdzaak op een continue wijze concerten programmeren;h) muziekclubs : organisaties waarvan de werking in hoofdzaak betrekking heeft op presentatie, publiekswerking en omkadering van muzikanten;i) werkplaatsen : organisaties die zich in hoofdzaak toeleggen op ondersteuning van creatie, ontwikkeling, reflectie of zakelijke dienstverlening aan kunstenaars;j) organisaties voor beeldende kunst : organisaties die in hoofdzaak initiatieven ontwikkelen op het vlak van de hedendaagse beeldende kunsten;k) instellingen van de Vlaamse Gemeenschap : instellingen die als zodanig worden aangewezen door de Vlaamse regering;l) architectuurorganisaties : organisaties die in hoofdzaak publieksgerichte initiatieven ontwikkelen op het vlak van architectuur, landschapsarchitectuur, vormgeving, en/of ruimtelijke ordening door middel van presentatie en reflectie;m) organisaties voor audiovisuele kunsten : organisaties, die in hoofdzaak initiatieven ontwikkelen op het vlak van de presentatie, de niet-commerciële distributie en/of omkadering van audiovisuele kunsten;n) organisaties voor kunsteducatie : organisaties, met uitzondering van onderwijsinstellingen, die in hoofdzaak educatieve activiteiten opzetten waarbij men individueel of in groep leert omgaan met kunsten;o) organisaties voor sociaal-artistieke werking : organisaties die in hoofdzaak procesmatige werkingen opzetten met een sociale en artistieke dimensie;2° de volgende projecten : a) projecten Nederlandstalige dramatische kunst;b) projecten dans;c) projecten muziektheater;d) projecten muziek;e) projecten beeldende kunsten;f) projecten architectuur;g) projecten vormgeving;h) projecten audiovisuele kunsten;i) projecten festivals;j) projecten kunsteducatie;k) projecten sociaal-artistiek werk. Onverminderd bovenstaande omschrijvingen, kunnen mengvormen van projecten als bedoeld in a) tot en met h) , eveneens in aanmerking komen voor subsidiëring; 3° de volgende ondersteuningen aan kunstenaars : a) ontwikkelingsgerichte beurzen;b) projectbeurzen;c) creatieopdrachten;4° de volgende internationale initiatieven : a) internationale projecten;b) werkverblijven;c) internationale netwerkorganisaties;d) tegemoetkomingen in reis-, verblijf- en transportkosten;e) vertalingen uit en naar het Nederlands.5° de volgende publicaties en opnameprojecten : a) periodieke publicaties;b) niet-periodieke publicaties;c) opnameprojecten;6° steunpunten die als zodanig worden aangewezen door de Vlaamse regering. HOOFDSTUK II. - Subsidiëring van kunstenorganisaties Afdeling I. - Subsidiëring voor het geheel van de werking

Onderafdeling I. - Technieken en vormen van subsidiëring

Art. 4.§ 1. Aan organisaties als bedoeld in artikel 3, 1°, a) tot en met j), l) en m), kunnen subsidies worden verleend voor het geheel van hun werking. De Vlaamse regering kan minimumbedragen bepalen die aan de respectieve organisaties als bedoeld in artikel 3, 1° a) tot en met j), l) en m), zullen worden toegekend voor het geheel van de meerjarige werking. § 2. De kredieten die jaarlijks door het Vlaams Parlement worden goedgekeurd, bepalen het maximale bedrag aan subsidies dat jaarlijks aan de begunstigden, vermeld in § 1, toegekend kan worden. § 3. Het financieringsbudget bedoeld in artikel 5, § 1, wordt in het desbetreffende begrotingsjaar verminderd als de naleving van de budgettaire beperking, vermeld in § 2 van dit artikel, dat noodzakelijk maakt.

Art. 5.§ 1. De subsidies, bedoeld in artikel 4, § 1, kunnen om de vier jaar toegekend worden in de vorm van een vierjarig financieringsbudget. Dat financieringsbudget bevat de nodige middelen voor de subsidiëring van basis-, personeels-, en werkingskosten van de organisaties, bedoeld in artikel 3, 1°, a) tot en met j), l) en m).

De subsidies, bedoeld in artikel 4, § 1, kunnen om de twee jaar toegekend worden in de vorm van een tweejarig financieringsbudget. Dat financieringsbudget bevat de nodige middelen voor de subsidiëring van basis-, personeels-, en werkingskosten van de organisaties, bedoeld in artikel 3, 1°, a) tot en met j), l) en m). De Vlaamse regering kan beslissen om een tweejarige subsidie toe te kennen aan organisaties die een vierjarige subsidiëring aanvragen. § 2. De subsidies, bedoeld in artikel 4, § 1, worden in de vorm van voorschotten per kwartaal beschikbaar gesteld. De Vlaamse regering bepaalt hoe de voorschotten berekend en uitbetaald kunnen worden. § 3. Bij de aanvang van elk werkingsjaar mag de Vlaamse regering de subsidies aanpassen ter financiering van de extra personeelsuitgaven die voortvloeien uit de stijging van het indexcijfer op basis waarvan de salarissen van de Vlaamse ambtenaren worden berekend. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 4, § 2, worden deze subsidies aangepast binnen de perken van de door het Vlaams Parlement goedgekeurde kredieten.

Art. 6.§ 1. De aanvragen tot subsidiëring voor een vierjarige periode moeten uiterlijk op 1 september van het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan de vierjarige subsidieperiode bij de door de Vlaamse regering aangewezen dienst worden ingediend.

De aanvragen tot subsidiëring voor een tweejarige periode moeten uiterlijk op 1 februari van het jaar dat voorafgaat aan de tweejarige subsidieperiode bij de door de Vlaamse regering aangewezen dienst worden ingediend. § 2. De Vlaamse regering bepaalt op welke wijze de aanvraag tot subsidiëring bezorgd moet worden. Ze bepaalt eveneens welke gegevens en documenten de aanvraag tot subsidiëring minstens moet bevatten. § 3. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt of deze aanvraag tijdig en volledig werd ingediend, of ze voldoet aan de voorwaarden, bepaald in artikel 7, § 1, 1° tot en met 3°, en of ze de gegevens bevat, bepaald in artikel 7, § 1, 4° tot en met 11°. Als de aanvraag niet tijdig of onvolledig werd ingediend of niet voldoet aan de voorwaarden, bepaald in artikel 7, § 1, 1° tot en met 3°, is deze aanvraag onontvankelijk.

De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor de behandeling van onontvankelijke aanvragen. § 4. De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor het aanvragen en toekennen van subsidies, bedoeld in artikel 4, § 1. § 5. De Vlaamse regering beslist over de toekenning van en over de grootte van de subsidies, bedoeld in artikel 4, § 1, aan de hand van de beoordelingscriteria, bedoeld in artikel 8. Deze beslissing gebeurt met inbegrip van de optionele internationale, sociaal-artistieke en kunsteducatieve elementen van de werking, aan de hand van de criteria, bedoeld in artikel 43 en artikel 55. § 6. De Vlaamse regering neemt die beslissing uiterlijk zes maanden voor het begin van de meerjarige periode. § 7. Als de Vlaamse regering niet tijdig een beslissing neemt over de toekenning van de meerjarige subsidiëring, dan wordt de subsidiëring van de organisaties die al in toepassing van artikel 4, § 1, gesubsidieerd werden, met één jaar verlengd. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 4, § 2, is de voor dat jaar uitgekeerde subsidie minstens gelijk aan een vierde van het financieringsbudget van vier jaar of aan de helft van het financieringsbudget van twee jaar, in voorkomend geval met een aanpassing als bedoeld in artikel 5, § 3.

Onderafdeling II. - Basisvoorwaarden en beoordelingscriteria

Art. 7.§ 1. Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidiëring, moeten de organisaties, bedoeld in artikel 3, 1°, a) tot en met j), l) en m), voldoen aan de volgende basisvoorwaarden : 1° beschikken over rechtspersoonlijkheid met niet-commercieel karakter;2° gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;3° een meerjarig artistiek of inhoudelijk en financieel beleidsplan indienen en uitvoeren;4° het artistieke of inhoudelijke beleid, op grond van het beleidsplan, toevertrouwen aan een artistieke of inhoudelijke leiding, waarbij de persoon of de personen die de artistieke of inhoudelijke leiding uitoefenen, contractueel verbonden zijn met de organisatie;5° het zakelijke beleid, op grond van het beleidsplan, toevertrouwen aan een zakelijke leiding die contractueel verbonden is met de organisatie.Het artistieke of inhoudelijke en het zakelijke beleid kan aan eenzelfde persoon worden toevertrouwd; 6° de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten naleven, gesloten tussen de erkende vakbonden en werkgeversfederaties en geregistreerd op de bevoegde federale overheidsdienst;7° aan de bezoldigde zelfstandige artistieke en artistiek-technische medewerkers op wie de organisatie een beroep doet, minstens evenveel betalen als wat minstens aan loonkosten verschuldigd is aan een werknemer voor dezelfde prestatie, en enkel met zelfstandige werknemers werken die een zelfstandigheidsverklaring kunnen voorleggen;8° met de meerderheid van de bezoldigde medewerkers een schriftelijke overeenkomst sluiten;9° voldoende garanties bieden voor sociale en burgerrechtelijke bescherming van vrijwilligers;10° een boekhouding voeren conform de bepalingen van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen;11° zorg dragen voor het eigen archief.De Vlaamse regering bepaalt nader de voorwaarden betreffende de zorg voor het eigen archief. § 2. De Vlaamse regering bepaalt nader de bijkomende voorwaarden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor subsidiëring als bedoeld in artikel 4, § 1, het minimum aantal activiteiten, het minimum aantal eigen creaties en oorspronkelijke creatieopdrachten, het minimum percentage eigen inkomsten berekend op de artistieke uitgaven en het minimum percentage van het toegekende financieringsbudget te gebruiken voor de honorering van medewerkers. § 3. Het artistiek en financieel beleidsplan, bedoeld in § 1, 3°, is een nota waarin de organisatie : 1° haar artistieke of inhoudelijke beleidsvisie toelicht, uiteenzet hoe ze zichzelf, in vergelijking met andere organisaties, in het veld van de kunsten positioneert, en omschrijft waaruit de eigen mix van functies bestaat die ze met haar werking invult, met inbegrip van de optionele functies die ze wil invullen op het vlak van internationale, sociaal-artistieke, en/of kunsteducatieve werking.De organisatie geeft daarbij aan in welke mate ze de volgende functies nu al invult en hoe ze die functies in de toekomst wil invullen : a) organisaties als bedoeld in artikel 3, 1°, a) tot en met f), h) , j) en k), met de volgende functies : 1) creatiegerichtheid;2) presentatiegerichtheid;3) publieksgerichtheid;b) organisaties als bedoeld in artikel 3, 1° g), l) en m), met de volgende functies : 1) presentatiegerichtheid;2) publieksgerichtheid;c) organisaties als bedoeld in artikel 3, 1°, i), met de functie creatiegerichtheid;2° haar zakelijke beleidsvisie toelicht.De organisatie geeft daarbij aan hoe de zakelijke leiding van de organisatie functioneert en op welke manier ze aan haar kwaliteitsontwikkeling werkt; 3° haar artistieke of inhoudelijke, organisatorische en financiële planning voor de subsidiëringperiode op realistische en, minstens voor het eerste werkjaar van deze periode, meer gedetailleerde wijze uiteenzet. De Vlaamse regering bepaalt nader de inhoudelijke en vormelijke voorwaarden van het artistiek/inhoudelijk en financieel beleidsplan. § 4. De organisatie is verplicht om binnen de drie maanden nadat zij op de hoogte werd gesteld van de beslissing over het financieringsbudget een aangepast meerjarig beleidsplan in te dienen op basis van de ter beschikking gestelde middelen, en in functie van de beslissing van de Vlaamse regering.

De organisatie is verplicht om voor elk werkingsjaar een geactualiseerd beleidsplan in te dienen op basis van de ter beschikking gestelde middelen.

Dit geactualiseerde beleidsplan moet ter advies worden voorgelegd aan de bevoegde beoordelingscommissie en aan de dienst die de Vlaamse regering heeft aangewezen.

De Vlaamse regering bepaalt nader de wijze waarop het beleidsplan jaarlijks geactualiseerd moet worden, en de wijze waarop en de termijn waarbinnen de organisatie dit geactualiseerde beleidsplan moet indienen.

Art. 8.§ 1. Om de grootte van het financieringsbudget te bepalen, worden - rekening houdend met de specificiteit van de organisatie - de volgende beoordelingscriteria gehanteerd, voor zover die relevant zijn voor de beoordeling van de gesubsidieerde activiteit en voor zover die relevant zijn voor een tweejarig of een vierjarig financieringsbudget : 1° profilering en positionering;2° langetermijnvisie;3° kwaliteit van inhoudelijk concept en concrete (uit)werking;4° landelijke en/of internationale uitstraling;5° samenwerking en netwerking met artistieke en niet-artistieke actoren in het binnen- en/of in het buitenland;6° haalbaarheid;7° publieksgerichtheid;8° gedegen financiële onderbouw van de werking. § 2. Ter aanvulling van de criteria, genoemd in § 1, mag de Vlaamse regering criteria bepalen in functie van de door haar geformuleerde prioriteiten.

De adviescommissie, bedoeld in artikel 80, adviseert de Vlaamse regering bij het bepalen van aanvullende criteria met betrekking tot de artistieke of inhoudelijke kwaliteit van de gesubsidieerde activiteit. Ze kan zelf ook aanvullende artistieke of inhoudelijke criteria ter goedkeuring voorleggen aan de Vlaamse regering.

De lijst van aanvullende criteria moet uiterlijk drie maanden voor de aanvraag tot subsidiëring moet worden ingediend, kenbaar gemaakt worden. Als dat niet is gebeurd, gelden de aanvullende criteria die het laatst van toepassing zijn. § 3. Voor de optionele functies, vermeld in artikel 7, § 3, 1°, worden ter aanvulling van de criteria, genoemd in § 1 en § 2, en rekening houdend met de specificiteit van de organisatie, de beoordelingscriteria gehanteerd, genoemd in artikel 43 en 55, voor zover die relevant zijn voor de beoordeling van de gesubsidieerde activiteit.

Art. 9.Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 7, mag de Vlaamse regering bijkomende subsidiëringvoorwaarden opleggen, uitsluitend met de bedoeling dubbele subsidiëring vanwege de Vlaamse Gemeenschap te voorkomen.

Art. 10.§ 1. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 5, § 1, moeten de provincies en de gemeenten, waar een organisatie als bedoeld in artikel 3, 1°, c), is gevestigd, die opgericht of mede opgericht werd door die provincie of gemeente en die gesubsidieerd wordt als bedoeld in artikel 5, § 1, behoudens afwijkingen toegestaan door de Vlaamse regering, in een overeenkomst met deze organisatie een subsidieregeling bepalen, die goedgekeurd moet worden door de Vlaamse regering. Deze overeenkomsten worden opgenomen in het aangepast meerjarige beleidsplan, bedoeld in artikel 7, § 4, eerste lid, van deze organisatie. De overeenkomst met de gemeente wordt eveneens opgenomen in de convenant die deze gemeente sluit met de Vlaamse gemeenschap in toepassing van artikel 34 en 35 van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid. § 2. Bij ontstentenis van een overeenkomst zoals bepaald in § 1, moeten de provincies en de gemeenten het bewijs leveren dat ze gedurende de meerjarige subsidieperiode, bedoeld in artikel 5, § 1, een financiële bijdrage verlenen aan de organisaties, bedoeld in § 1, waarvan het totale bedrag gelijk is aan het financieringsbudget, toegekend aan de organisatie krachtens artikel 4, § 1. Behoudens de afwijkingen toegestaan door de Vlaamse regering, komt dit totale bedrag voor een vierde ten laste van de begroting van de provincie en voor drie vierde ten laste van de begroting van de gemeente. § 3. In afwijking van § 1 en § 2, sluit de Vlaamse regering een overeenkomst met de Vlaamse Gemeenschapscommissie en met één of meer gemeenten, gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, om minstens een gelijkwaardige medefinanciering als bedoeld in § 2, te verkrijgen voor de organisaties, bedoeld in artikel 3, 1°, c), opgericht of medeopgericht door de Vlaamse Gemeenschapscommissie en/of door gemeenten en gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

Art. 11.§ 1. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt na elk werkingsjaar of de organisaties die gesubsidieerd worden als bedoeld in artikel 4, § 1, voldoen aan de subsidiëringvoorwaarden, genoemd in artikel 7, 8 en 9, die specifiek op hen van toepassing zijn. § 2. De organisaties die gesubsidieerd worden als bedoeld in artikel 4, § 1, moeten per werkingsjaar de jaarrekeningen bezorgen aan de door de Vlaamse regering aangewezen dienst.

De Vlaamse regering bepaalt nader de modaliteiten van dit toezicht en de modaliteiten en termijnen voor het bezorgen van deze jaarrekeningen. § 3. Organisaties die gesubsidieerd worden als bepaald in artikel 4, § 1, bezorgen op verzoek van de door de Vlaamse regering aangewezen dienst alle informatie voor de registratie van gegevens. § 4. Als de door de Vlaamse regering aangewezen dienst vaststelt dat een organisatie die wordt gesubsidieerd als bedoeld in artikel 4, § 1, de basisvoorwaarden, bepaald in artikel 7, § 1, de nader te bepalen subsidiëringvoorwaarden, bedoeld in artikel 7, § 2, de beoordelingscriteria, bepaald in artikel 8, en/of de bijkomende subsidiëringvoorwaarden, bepaald door de Vlaamse regering krachtens artikel 9, niet geheel heeft ingevuld, dan kan de Vlaamse regering op advies van de door de Vlaamse regering aangewezen dienst, beslissen om over te gaan tot : 1° inhouding en/of terugvordering van een gedeelte van het financieringsbudget dat toegekend werd aan de organisatie;2° definitieve stopzetting van de subsidiëring van de organisatie. § 5. De terugvordering of stopzetting die de Vlaamse regering oplegt, moet in een redelijke verhouding staan tot de vastgestelde inbreuken op de subsidiëringvoorwaarden. § 6. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst stuurt binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum waarop de Vlaamse regering beslist om een terugvordering of stopzetting, als bedoeld in § 4, 1° of 2°, op te leggen, een aangetekende brief naar de organisatie met de kennisgeving van de opgelegde terugvordering of stopzetting. § 7. Als de organisatie de vastgestelde inbreuk betwist of van mening is dat de opgelegde terugvordering of stopzetting niet in redelijke verhouding staat tot de vastgestelde inbreuk, dan kan ze gemotiveerd schriftelijk bezwaar aantekenen bij de Vlaamse regering. Het moet minstens in drie exemplaren binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de datum waarop de door de Vlaamse regering aangewezen dienst de aangetekende brief, bedoeld in § 6, verstuurd heeft, per aangetekende brief naar de door de Vlaamse regering aangewezen dienst verstuurd worden of tegen ontvangstmelding aan de door de Vlaamse regering aangewezen dienst bezorgd worden. Als het bezwaar niet gemotiveerd is of niet tijdig wordt ingediend, dan is het onontvankelijk. In dat geval stuurt de door de Vlaamse regering aangewezen dienst binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaar, een bericht naar de organisatie waarin wordt meegedeeld dat het bezwaar onontvankelijk werd verklaard, met vermelding van de reden. § 8. De Vlaamse regering beslist over het ingediende, ontvankelijke bezwaar binnen dertig werkdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaar.

Art. 12.§ 1. In afwijking van artikel 55, § 2, van het decreet van 7 mei 2004 houdende regeling van de begrotingen, de boekhouding, de controle inzake subsidies en de controle door het Rekenhof, kunnen organisaties die gesubsidieerd worden voor het geheel van hun werking in de vorm van een vierjarig financieringsbudget als bedoeld in artikel 5, § 1, eerste lid, gedurende die vierjarige subsidieperiode onbeperkt een reserve aanleggen met eigen inkomsten en subsidies. Die reserve moet voldoen aan de geldende boekhoudkundige regels en moet aangewend worden voor de realisatie van een beleidsplan, bedoeld in artikel 7, § 4. § 2. Als de organisaties, bedoeld in § 1, op het einde van de vierjarige subsidieperiode nog beschikken over een reserve, aangelegd overeenkomstig § 1, dan kan die reserve overgedragen worden naar een volgende meerjarige subsidieperiode op voorwaarde dat deze reserve niet meer bedraagt dan tien percent van de gemiddelde jaarlijkse personeels- en werkingkosten, berekend over de voorbije vierjarige subsidieperiode. De personeels- en werkingskosten omvatten alle kosten die betrekking hebben op de uitvoering en de realisatie van een beleidsplan, bedoeld in artikel 7, § 4, en die in de voorbije vierjarige subsidieperiode tot stand zijn gekomen. Bij de berekening van de overdraagbare reserve wordt geen rekening gehouden met éénmalige uitzonderlijke inkomsten. De Vlaamse regering bepaalt de éénmalige uitzonderlijke inkomsten die in aanmerking komen.

De Vlaamse regering kan een afwijking toestaan van het in het eerste lid bepaalde percentage op voorwaarde dat de organisatie daartoe een gemotiveerd bestedingsplan voorlegt.

De overgedragen reserve, bedoeld in het eerste lid, moet aangewend worden voor de realisatie van een beleidsplan, bedoeld in artikel 7, § 4. § 3. Als bij de afrekening van het laatste werkingsjaar van de vierjarige subsidieperiode, bedoeld in § 1, de resterende reserve, bedoeld in § 2, eerste lid, meer bedraagt dan hetgeen bepaald werd in § 2, dan moet het teveel ingehouden worden van het nog uit te keren saldo van het financieringsbudget, toegekend aan de organisatie voor de voorbije vierjarige subsidieperiode, en moet het eventueel daarna nog resterende bedrag door de organisatie teruggestort worden aan de Vlaamse Gemeenschap tot een maximum van de door de Vlaamse Gemeenschap toegekende werkingssubsidies in het laatste werkingsjaar van de voorbije vierjarige subsidieperiode.

Als aan een organisatie na afloop van de vierjarige subsidieperiode, bedoeld in § 1, geen subsidies meer worden verleend voor het geheel van haar werking in de vorm van een financieringsbudget als bedoeld in artikel 5, § 1, dan is de organisatie verplicht een bestedingsplan voor de aangelegde reserve, aangelegd overeenkomstig § 1, in te dienen bij de door de Vlaamse regering aangewezen dienst. De reserve moet in voorkomend geval prioritair aangewend worden voor het voldoen van de arbeidsrechtelijke verplichtingen. Afdeling II. - Subsidiëring van projecten

Art. 13.§ 1. Aan organisaties kunnen subsidies worden toegekend voor de realisatie van een project, als bedoeld in artikel 3, 2°, a) tot en met i). § 2. De kredieten die jaarlijks door het Vlaams Parlement worden goedgekeurd, bepalen het maximale bedrag aan subsidies dat jaarlijks aan de begunstigden, vermeld in § 1, toegekend kan worden.

Art. 14.Organisaties die gesubsidieerd worden overeenkomstig artikel 4, § 1, kunnen geen subsidie verkrijgen als bedoeld in artikel 13, § 1.

Art. 15.De subsidies, bedoeld in artikel 13, § 1, worden in de vorm van voorschotten beschikbaar gesteld. De Vlaamse regering bepaalt hoe de voorschotten berekend en uitbetaald kunnen worden.

Onverminderd artikel 41 en artikel 50 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, worden voorschotten ten belope van maximum 90 procent van de overeenkomstig artikel 13, § 1 toegekende subsidies, vrijgesteld van het voorafgaand visum van het Rekenhof.

Art. 16.Om in aanmerking te komen voor de subsidiëring, bedoeld in artikel 13, § 1, moeten de organisaties voldoen aan de volgende basisvoorwaarden : 1° beschikken over rechtspersoonlijkheid;2° gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;3° de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten naleven, gesloten tussen de erkende vakbonden en werkgeversfederaties en geregistreerd op de bevoegde federale overheidsdienst;4° aan de bezoldigde zelfstandige artistieke en artistiek-technische medewerkers waarop de organisatie een beroep doet, minstens evenveel betalen als wat minstens aan loonkost verschuldigd is aan een werknemer voor dezelfde prestatie, en enkel met zelfstandige werknemers werken die een zelfstandigheidsverklaring kunnen voorleggen;5° met de meerderheid van de bezoldigde medewerkers een schriftelijke overeenkomst sluiten;6° voldoende garanties bieden voor sociale en burgerrechtelijke bescherming van vrijwilligers;7° een boekhouding voeren conform de bepalingen van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen.

Art. 17.§ 1. Om de grootte van het subsidiebedrag te bepalen, worden rekening houdend met de specificiteit van de organisatie, de volgende beoordelingscriteria gehanteerd, voorzover die relevant zijn voor de beoordeling van de gesubsidieerde activiteit : 1° kwaliteit van inhoudelijk concept en concrete (uit)werking;2° bovenlokale dimensie;3° samenwerking en netwerking met artistieke en niet-artistieke actoren in het binnen- en/of in het buitenland;4° haalbaarheid;5° gedegen zakelijk beheer en financiële onderbouw. § 2. Ter aanvulling van de criteria, genoemd in § 1, mag de Vlaamse regering criteria bepalen in functie van de door haar geformuleerde prioriteiten.

De adviescommissie, bedoeld in artikel 80, adviseert de Vlaamse regering bij het bepalen van aanvullende criteria met betrekking tot de artistieke of inhoudelijke kwaliteit van de gesubsidieerde activiteit. Ze kan zelf ook aanvullende artistieke of inhoudelijke criteria ter goedkeuring voorleggen aan de Vlaamse regering.

De lijst van aanvullende criteria moet uiterlijk drie maanden voor de aanvraag tot subsidiëring moet worden ingediend, kenbaar gemaakt worden. Als dit niet is gebeurd, gelden de aanvullende criteria die het laatst van toepassing zijn.

Art. 18.§ 1. De Vlaamse regering bepaalt op welke wijze en wanneer de aanvraag tot subsidiëring moet worden ingediend bij de dienst die de Vlaamse regering aangewezen heeft. Ze bepaalt eveneens welke gegevens en documenten de aanvraag tot subsidiëring minstens moet bevatten. § 2. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt of de aanvraag tijdig en volledig werd ingediend en voldoet aan de voorwaarden, bepaald in artikel 16. Als de aanvraag niet tijdig of onvolledig werd ingediend of niet voldoet aan de voorwaarden, bepaald in artikel 16, is de aanvraag onontvankelijk.

De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor de behandeling van onontvankelijke aanvragen. § 3. De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor het aanvragen en toekennen van de subsidies, bedoeld in artikel 13, § 1. § 4. De Vlaamse regering neemt de beslissing over de toekenning en over de grootte van de subsidies, bedoeld in artikel 13, § 1, rekening houdend met de criteria, bedoeld in artikel 17, uiterlijk vier maanden na de uiterlijke indieningdatum van de aanvragen tot subsidiëring, zoals bepaald in § 1. § 5. In afwijking van § 4, neemt de Vlaamse regering de beslissing over de toekenning en over de grootte van de subsidies, bedoeld in artikel 13, § 1, voor de projecten, bedoeld in artikel 3, 2°, d), uiterlijk drie maanden na de uiterlijke indieningdatum van de aanvragen tot subsidiëring, zoals bepaald in § 1. § 6. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt na afloop van het gesubsidieerde project, bedoeld in artikel 13, § 1, of de organisaties voldoen aan de subsidiëringvoorwaarden die specifiek op hen van toepassing zijn. § 7. Als de door de Vlaamse regering aangewezen dienst vaststelt dat een organisatie die wordt gesubsidieerd, zoals bedoeld in artikel 13, § 1, de basisvoorwaarden bepaald in artikel 16, en/of de beoordelingscriteria bepaald in artikel 17, niet geheel heeft ingevuld, dan kan de Vlaamse regering op advies van de door de Vlaamse regering aangewezen dienst beslissen om over te gaan tot inhouding en/of terugvordering van een gedeelte of het geheel van de projectsubsidie die toegekend werd aan de organisatie. § 8. De terugvordering die de Vlaamse regering oplegt, moet in een redelijke verhouding staan tot de vastgestelde inbreuken op de basisvoorwaarden en beoordelingscriteria. § 9. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst stuurt binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de datum waarop de Vlaamse regering beslist om een terugvordering als bedoeld in § 7, op te leggen, een aangetekende brief naar de organisatie met de kennisgeving van de opgelegde terugvordering. § 10. Als de organisatie de vastgestelde inbreuk betwist of van mening is dat de opgelegde terugvordering niet in redelijke verhouding staat tot de vastgestelde inbreuk, dan kan ze schriftelijk bezwaar aantekenen bij de Vlaamse regering. Dat bezwaar moet gemotiveerd zijn.

Het moet minstens in drie exemplaren binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de datum waarop de door de Vlaamse regering aangewezen dienst de aangetekende brief, bedoeld in § 9, verstuurd heeft, per aangetekende brief naar de door de Vlaamse regering aangewezen dienst verstuurd worden of tegen ontvangstmelding aan de door de Vlaamse regering aangewezen dienst bezorgd worden. Als het bezwaar niet gemotiveerd is of niet tijdig wordt ingediend, dan is het onontvankelijk. In dat geval stuurt de door de Vlaamse regering aangewezen dienst binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaar, een bericht naar de organisatie waarin wordt meegedeeld dat het bezwaar onontvankelijk werd verklaard, met vermelding van de reden. § 11. De Vlaamse regering beslist over het ingediende, ontvankelijke bezwaar, binnen de dertig werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaar. Afdeling III. - Instellingen van de Vlaamse Gemeenschap

Art. 19.§ 1. Aan organisaties, zoals bedoeld in artikel 3, 1°, k), worden subsidies verleend voor het geheel van hun werking. § 2. 1° De Vlaamse regering sluit met de organisaties, bedoeld in artikel 3, 1°, k), een beheersovereenkomst. Deze beheersovereenkomst bepaalt nader de opdrachten die de Vlaamse Gemeenschap de instellingen geeft, evenals hun missie, de hoogte van de subsidie, beoordelingscriteria, de financieringsvoorwaarden en de modaliteiten inzake werking, evaluatie, toezicht en sanctionering. 2° De beheersovereenkomst heeft een looptijd van vijf jaar, gaande van 1 januari van het tweede volledige kalenderjaar van een Vlaamse legislatuur tot en met 31 december van het eerste volledige kalenderjaar van een volgende Vlaamse legislatuur.Ze wordt afgesloten minstens zes maanden voor ze in werking treedt en wordt door de Vlaamse regering meegedeeld aan het Vlaams Parlement. 3° De organisaties zijn verplicht om voor 1 september van het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan de start van een nieuwe beheersovereenkomst, een nieuw vijfjarig artistiek of inhoudelijk en financieel beleidsplan in te dienen met betrekking tot de vijfjarige periode gedurende dewelke de nieuwe beheersovereenkomst geldt.Dit beleidsplan moet voldoen aan de bepalingen van artikel 7, § 3, 1° tot en met 3°. § 3. De bevoegde beoordelingscommissies, zoals bepaald in artikel 79, § 6, beoordelen de artistieke en inhoudelijke aspecten van de werking van de instellingen bedoeld in artikel 3, 1°, k) en brengen daarover advies uit. De beoordeling gebeurt op grond van de criteria vastgelegd in de beheersovereenkomst, waaronder de relevante beoordelingscriteria uit dit decreet. De administratie beoordeelt de werking en het beheer van de organisatie en brengt daarover advies uit. Halverwege de looptijd van de beheersovereenkomst is er een tussentijdse evaluatie van de uitvoering van het meerjarig beleidsplan. Die wordt door de Vlaamse regering meegedeeld aan het Vlaams Parlement. § 4. Onder voorbehoud van § 1 kan de Vlaamse regering met de provincies en gemeenten waar een organisatie, zoals bedoeld in artikel 3, § 1°, k), is gevestigd, een overeenkomst sluiten waarin wordt afgesproken welke medefinanciering zal worden bepaald. § 5. Onder voorbehoud van § 1 kan de Vlaamse regering met de Vlaamse Gemeenschapscommissie en met één of meer gemeenten, gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, waar een organisatie, zoals bedoeld in artikel 3, § 1°, k), is gevestigd, een overeenkomst afsluiten waarin wordt afgesproken welke medefinanciering zal worden bepaald. § 6. De bepalingen van dit artikel worden voor de eerste maal toegepast voor het werkingsjaar dat start op 1 januari 2006. Ter voorbereiding van de eerste beheersovereenkomst, zoals bedoeld in § 2, zijn de instellingen eraan gehouden een beleidsplan in te dienen, uiterlijk op 3 november 2004. HOOFDSTUK III. - Subsidies aan kunstenaars

Art. 20.De Vlaamse regering kan, binnen de perken van de kredieten die het Vlaamse Parlement heeft goedgekeurd, subsidies toekennen, gericht op de ondersteuning van de creatieve activiteit van kunstenaars, als bedoeld in artikel 3, 3°.

De volgende activiteiten vallen buiten het toepassingsgebied van dit hoofdstuk : 1° de creatieve activiteit van kunstenaars die zich situeert binnen het werkterrein van het Fonds der Letteren, opgericht krachtens het decreet van 30 maart 1999 houdende de oprichting van een Vlaams Fonds voor de Letteren, met uitzondering van de subsidies, bedoeld in artikel 21, 3°;2° de creatieve activiteit van kunstenaars die zich situeert binnen het werkterrein van het Vlaams Audiovisueel Fonds, opgericht krachtens het decreet van 13 april 1999 houdende machtiging van de Vlaamse regering om toe te treden tot en om mee te werken aan de oprichting van de vereniging zonder winstgevend doel Vlaams Audiovisueel Fonds;3° de creatieve activiteit van kunstenaars die zich situeert binnen het werkterrein van het VIZO, opgericht krachtens het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen, Dienst Vormgeving;4° onderzoek, ontwerp en uitvoering van al dan niet experimentele bouwprojecten.

Art. 21.De Vlaamse regering kan met toepassing van artikel 20, eerste lid, de volgende subsidies toekennen : 1° ontwikkelingsgerichte beurzen;2° projectbeurzen;3° creatieopdrachten.

Art. 22.§ 1. Om in aanmerking te komen voor subsidiëring als bedoeld in artikel 20, moet de kunstenaar minstens drie jaar betrokken zijn bij het kunstgebeuren binnen de Vlaamse Gemeenschap. § 2. Bij de toekenning van subsidies, zoals bedoeld in artikel 20, wordt rekening gehouden met : 1° het belang en de kwaliteit van het oeuvre van de kunstenaar binnen het hedendaagse kunstenlandschap en/of binnen de internationale context;2° het belang en de kwaliteit van het al door de kunstenaar afgelegde parcours;3° de groeimogelijkheden en de consistentie van het oeuvre.

Art. 23.§ 1. De Vlaamse regering bepaalt op welke wijze en wanneer de aanvraag tot subsidiëring moet worden ingediend bij de dienst die de Vlaamse regering aangewezen heeft. Ze bepaalt eveneens welke gegevens en documenten de aanvraag tot subsidiëring minstens moet bevatten. § 2. De dienst die de Vlaamse regering heeft aangewezen, onderzoekt of de aanvraag tijdig en volledig werd ingediend en voldoet aan de voorwaarden, bepaald in artikel 22, § 1. Als de aanvraag niet tijdig of onvolledig werd ingediend of als ze niet voldoet aan de voorwaarden, bepaald in artikel 22, § 1, is de aanvraag onontvankelijk.

De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor de behandeling van onontvankelijke aanvragen. § 3. De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor het aanvragen en toekennen van de subsidies, bedoeld in artikel 21. § 4. De Vlaamse regering neemt de beslissing over de toekenning en over de grootte van de subsidies, bedoeld in artikel 21, uiterlijk vier maanden na de uiterlijke indieningdatum van de aanvragen tot subsidiëring, zoals bepaald in § 1. § 5. Ontwikkelingsgerichte beurzen en projectbeurzen worden in principe verleend en uitbetaald aan de kunstenaar. De Vlaamse regering kan evenwel in bepaalde gevallen besluiten dat die subsidies, geheel of ten dele, niet aan de kunstenaar zelf worden uitbetaald, maar aan een door de kunstenaar aan te wijzen rechtspersoon of feitelijke vereniging. Creatieopdrachten worden verleend en uitbetaald aan de opdrachtgever. § 6. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt voor elke toegekende subsidie, bedoeld in artikel 21, of er werd voldaan aan de subsidiëringvoorwaarden en de beoordelingscriteria. § 7. Als de door de Vlaamse regering aangewezen dienst vaststelt dat er niet werd voldaan aan de subsidiëringvoorwaarden en/of de beoordelingscriteria, dan kan de Vlaamse regering op advies van de door de Vlaamse regering aangewezen dienst beslissen om over te gaan tot inhouding en/of terugvordering van een gedeelte of het geheel van de subsidie die toegekend werd aan de aanvrager. § 8. De terugvordering die de Vlaamse regering oplegt, moet in een redelijke verhouding staan tot de vastgestelde inbreuken op de subsidiëringvoorwaarden en beoordelingscriteria. § 9. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst stuurt binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum waarop de Vlaamse regering beslist om een terugvordering als bedoeld in § 7, op te leggen, een aangetekende brief naar de gesubsidieerde met de kennisgeving van de opgelegde terugvordering. § 10. Als de gesubsidieerde de vastgestelde inbreuk betwist of van mening is dat de opgelegde terugvordering niet in redelijke verhouding staat tot de vastgestelde inbreuk, dan kan die schriftelijk bezwaar aantekenen bij de Vlaamse regering. Dat bezwaar moet gemotiveerd zijn.

Het moet minstens in drie exemplaren binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de datum waarop de door de Vlaamse regering aangewezen dienst de aangetekende brief, bedoeld in § 9, verstuurd heeft, per aangetekende brief naar de door de Vlaamse regering aangewezen dienst verstuurd worden of tegen ontvangstmelding aan de door de Vlaamse regering aangewezen dienst bezorgd worden. Als het bezwaar niet gemotiveerd is of niet tijdig wordt ingediend, dan is het onontvankelijk. In dat geval stuurt de door de Vlaamse regering aangewezen dienst binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaar, een bericht naar de gesubsidieerde waarin wordt meegedeeld dat het bezwaar onontvankelijk werd verklaard, met vermelding van de reden. § 11. De Vlaamse regering beslist over het ingediende, ontvankelijke bezwaar binnen de dertig werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaar. Afdeling I. - Ontwikkelingsgerichte beurzen

Art. 24.Ontwikkelingsgerichte beurzen worden toegekend aan kunstenaars aan wiens oeuvre een bijzondere kwaliteit of bijzondere mogelijkheden toegeschreven worden.

Art. 25.De subsidies, bedoeld in artikel 21, 1°, worden in de vorm van voorschotten beschikbaar gesteld. De Vlaamse regering bepaalt hoe de voorschotten berekend en uitbetaald kunnen worden.

Onverminderd artikel 41 en artikel 50 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, worden voorschotten ten belope van maximum 90 procent van de overeenkomstig artikel 21, 1°, toegekende subsidies, vrijgesteld van het voorafgaand visum van het Rekenhof.

Art. 26.De aanvraag tot toekenning van een ontwikkelingsgerichte beurs gebeurt aan de hand van een aanvraagdossier waarin de aanvrager zijn werkplan voor de periode waarop de aanvraag betrekking heeft, toelicht, een actueel artistiek curriculum vitae voorlegt, alsook documentatiemateriaal dat een adequaat beeld geeft van het artistieke oeuvre van de aanvrager.

Art. 27.§ 1. De toekenning van een ontwikkelingsgerichte beurs en de vaststelling van het subsidiebedrag gebeurt op basis van de criteria, bedoeld in artikel 22 § 2, en op basis van de artistieke kwaliteit van het oeuvre van de kunstenaar. § 2. Eventueel wordt rekening gehouden met de mogelijkheden tot een heroriëntering van het oeuvre. § 3. Ter aanvulling van de criteria, genoemd in § 1, mag de Vlaamse regering criteria bepalen in functie van de door haar geformuleerde prioriteiten.

De adviescommissie, bedoeld in artikel 80, adviseert de Vlaamse regering bij het bepalen van aanvullende criteria met betrekking tot de artistieke of inhoudelijke kwaliteit van de gesubsidieerde activiteit. Ze kan zelf ook aanvullende artistieke of inhoudelijke criteria ter goedkeuring voorleggen aan de Vlaamse regering.

De lijst van aanvullende criteria moet uiterlijk drie maanden voor de aanvraag tot subsidiëring moet worden ingediend, kenbaar gemaakt worden. Als dit niet is gebeurd, gelden de aanvullende criteria die het laatst van toepassing zijn.

Art. 28.Met toepassing van artikel 55, tweede lid, van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, wordt, voor de ontwikkelingsgerichte beurzen die aan de kunstenaars toegekend worden, aan de toelagetrekker vrijstelling verleend van de verplichting om een financiële verantwoording te verstrekken voor de aanwending van de ontvangen bedragen. Het volstaat dat de kunstenaar een inhoudelijk verslag indient bij de dienst die de Vlaamse regering aanwijst. Afdeling II. - Projectbeurzen

Art. 29.Projectbeurzen worden toegekend aan kunstenaars ter ondersteuning van de realisatie van een specifiek project. Die projecten kunnen zich onder meer situeren op het vlak van de presentatie van een oeuvre, de reflectie inzake een oeuvre, of de productie van een specifiek werk.

Voor projecten in het veld van de muziek en de podiumkunsten kunnen alleen projectbeurzen worden toegekend die zich situeren op het vlak van de reflectie.

Art. 30.De subsidies, bedoeld in artikel 21, 2°, worden in de vorm van voorschotten beschikbaar gesteld. De Vlaamse regering bepaalt hoe de voorschotten berekend en uitbetaald kunnen worden.

Onverminderd artikel 41 en artikel 50 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, worden voorschotten ten belope van maximum 90 procent van de overeenkomstig artikel 21, 2°, toegekende subsidies, vrijgesteld van het voorafgaand visum van het Rekenhof.

Art. 31.De aanvraag tot toekenning van een projectbeurs gebeurt aan de hand van een aanvraagdossier waarin de aanvrager van de subsidie een omschrijving geeft van het project alsook van de financieringswijze. Dit aanvraagdossier bevat tevens een actueel artistiek curriculum vitae en documentatiemateriaal dat een adequaat zicht geeft op het artistieke oeuvre van de aanvrager.

Art. 32.§ 1. De toekenning van projectbeurzen en de vaststelling van het subsidiebedrag gebeurt op de wijze, bepaald in artikel 22, § 2.

Daarnaast worden volgende criteria getoetst : 1° de haalbaarheid van de voorgestelde financieringswijze van het project;2° de kwaliteit van de eventuele projectpartners;3° het belang van het project voor de verdere oeuvre-ontwikkeling van de kunstenaar. § 2. In aanvulling van de criteria, genoemd in § 1, mag de Vlaamse regering criteria bepalen in functie van de door haar geformuleerde prioriteiten.

De adviescommissie, bedoeld in artikel 80, adviseert de Vlaamse regering bij het bepalen van aanvullende criteria met betrekking tot de artistieke of inhoudelijke kwaliteit van de gesubsidieerde activiteit. Ze kan zelf ook aanvullende artistieke of inhoudelijke criteria ter goedkeuring voorleggen aan de Vlaamse regering.

De lijst van aanvullende criteria moet uiterlijk drie maanden voor de aanvraag tot subsidiëring moet worden ingediend, kenbaar gemaakt worden. Als dit niet is gebeurd, gelden de aanvullende criteria die het laatst van toepassing zijn.

Art. 33.Tenzij de Vlaamse regering dat anders bepaalt, gebeurt de afrekening van een projectbeurs aan de hand van een inhoudelijk en financieel verslag met betrekking tot het gesubsidieerde project. De kunstenaar kan, tenzij de Vlaamse regering dat anders bepaalt, in de afrekening van een project dat zich situeert op het vlak van de creatie en de presentatie, een forfaitaire creatievergoeding opnemen naar rato van maximaal 20 % van de totale kosten van het project.

Indien de kunstenaar niet of laattijdig het project voltooit, kan de Vlaamse regering de kunstenaar verplichten om de aan hem uitbetaalde subsidie geheel of ten dele terug te betalen. Afdeling III. - Creatieopdrachten

Art. 34.Subsidies voor creatieopdrachten worden toegekend aan de opdrachtgever ter ondersteuning van de creatie en presentatie van nieuwe werken binnen het veld van de beeldende kunst, de muziek en de podiumkunsten.

Art. 35.De subsidies, bedoeld in artikel 21, 3°, worden in de vorm van voorschotten beschikbaar gesteld. De Vlaamse regering bepaalt hoe de voorschotten berekend en uitbetaald kunnen worden.

Art. 36.Om in aanmerking te komen voor de toekenning van een subsidie voor een creatieopdracht, bedoeld in artikel 21, 3°, gelden volgende voorwaarden : 1° de opdrachtgever moet beschikken over rechtspersoonlijkheid of een natuurlijke persoon zijn;2° het opdrachtwerk moet door de opdrachtgever worden gepresenteerd. De Vlaamse regering bepaalt de termijn waarbinnen het opdrachtwerk uitgevoerd moet worden; 3° het opdrachtwerk moet een origineel werk zijn;4° het opdrachtwerk mag door de kunstenaar niet gecreëerd worden in opdracht van een onderwijsinstelling als proef die hij moet afleggen aan dezelfde onderwijsinstelling. Subsidies voor een creatieopdracht worden steeds door de opdrachtgever aangevraagd.

Subsidies voor een creatieopdracht voor eenzelfde tekst kunnen niet worden aangevraagd bij het Vlaams Fonds voor de Letteren en in het kader van dit decreet.

Art. 37.§ 1. De aanvraag tot toekenning van een subsidie voor een creatieopdracht gebeurt aan de hand van een aanvraagdossier waarin de aanvrager van de subsidie een omschrijving geeft van de creatieopdracht, alsook van de financieringswijze. Dat aanvraagdossier bevat tevens een actueel artistiek curriculum vitae en documentatiemateriaal dat een adequaat beeld geeft van het artistieke oeuvre van de kunstenaar aan wie de aanvrager een creatieopdracht wil toekennen. § 2. Elke creatieopdracht moet worden bewezen door een schriftelijke overeenkomst, gesloten tussen de kunstenaar en de opdrachtgever, waarin de opdrachtgever zich engageert tot de presentatie van de opdracht. De Vlaamse regering bepaalt nader de modaliteiten van deze overeenkomst, met inbegrip van de elementen die een dergelijke overeenkomst minstens dient te bevatten. § 3. De toekenning van creatieopdrachten en de vaststelling van het subsidiebedrag verlopen op de wijze, bepaald in artikel 22, § 2.

Daarnaast worden de volgende criteria getoetst : 1° de haalbaarheid van de voorgestelde financieringswijze van de creatieopdracht;2° de kwaliteit van de opdrachtgever;3° de relevantie van de contractueel bedongen uitvoeringen;4° de door de opdrachtgever geplande promotie voor het opdrachtwerk;5° het belang van de creatieopdracht voor de verdere oeuvre-ontwikkeling van de kunstenaar. § 4. In aanvulling op de criteria, genoemd in § 3, mag de Vlaamse regering criteria bepalen in functie van de door haar geformuleerde prioriteiten.

De adviescommissie, bedoeld in artikel 80, adviseert de Vlaamse regering bij het bepalen van aanvullende criteria met betrekking tot de artistieke of inhoudelijke kwaliteit van de gesubsidieerde activiteit. Ze kan zelf ook aanvullende artistieke of inhoudelijke criteria ter goedkeuring voorleggen aan de Vlaamse regering.

Art. 38.Subsidies voor creatieopdrachten worden verleend en uitbetaald aan de opdrachtgever.

Tenzij de Vlaamse regering dat anders bepaalt, gebeurt de afrekening van een creatieopdracht aan de hand van een inhoudelijk en financieel verslag met betrekking tot de gesubsidieerde opdracht, ingediend door de opdrachtgever.

Bovendien moet de kunstenaar aan wie de opdracht werd toegekend, een exemplaar van het opdrachtwerk indienen bij de dienst aangewezen door de Vlaamse regering. Als het om visuele werken gaat, moet de kunstenaar de ontwerpschetsen van het opdrachtwerk indienen, of, als de Vlaamse regering dit, rekening houdend met de aard van de creatieopdracht, niet mogelijk acht, andere vervangende stukken.

Als de kunstenaar niet of laattijdig het opdrachtwerk voltooit, of als de opdrachtgever nalaat het opdrachtwerk te presenteren, kan de Vlaamse regering beslissen om sancties op te leggen aan de opdrachtgever. De Vlaamse regering bepaalt deze sancties nader. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring van organisaties voor kunsteducatie en organisaties voor sociaal-artistieke werking Afdeling I. - Subsidiëring voor het geheel van de werking

Onderafdeling I. - Technieken en vormen van subsidiëring

Art. 39.§ 1. Aan de organisaties, bedoeld in artikel 3, 1°, n) en o), kunnen subsidies worden verleend voor het geheel van hun werking. § 2. De kredieten die jaarlijks door het Vlaams Parlement worden goedgekeurd, bepalen het maximale bedrag aan subsidies dat jaarlijks aan de begunstigden, vermeld in § 1, toegekend kan worden. § 3. Het in artikel 40, § 1, voorgestelde meerjarige financieringsbudget wordt in het desbetreffende begrotingsjaar verminderd als de naleving van de budgettaire beperking, vermeld in § 2, dat noodzakelijk maakt.

Art. 40.§ 1. De subsidies, bedoeld in artikel 39, § 1, kunnen om de vier jaar toegekend worden in de vorm van een vierjarig financieringsbudget. Dit financieringsbudget bevat de nodige middelen voor de subsidiëring van basis-, personeels-, en werkingskosten van de organisaties, bedoeld in artikel 3, 1°, n) en o).

De subsidies, bedoeld in artikel 39, § 1, kunnen om de twee jaar toegekend worden in de vorm van een tweejarig financieringsbudget. Dat financieringsbudget bevat de nodige middelen voor de subsidiëring van basis-, personeels-, en werkingskosten van de organisaties, bedoeld in artikel 3, 1°, n) en o). De Vlaamse regering kan beslissen om een tweejarige subsidie toe te kennen aan organisaties die een vierjarige subsidiëring aanvragen. § 2. De subsidies, bedoeld in artikel 39, § 1, worden in de vorm van voorschotten per kwartaal beschikbaar gesteld. De Vlaamse regering bepaalt hoe de voorschotten berekend en uitbetaald kunnen worden. § 3. Bij de aanvang van elk werkingsjaar mag de Vlaamse regering de subsidies aanpassen ter financiering van de extra personeelsuitgaven die voortvloeien uit de stijging van het indexcijfer op basis waarvan de salarissen van de Vlaamse ambtenaren worden berekend. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 39, § 2, gebeurt de aanpassing van deze subsidies binnen de perken van de door het Vlaams Parlement goedgekeurde kredieten.

Art. 41.§ 1. De aanvragen tot subsidiëring van een vierjarige periode moeten uiterlijk op 1 september van het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan de ingang van de vierjarige subsidieperiode bij de door de Vlaamse regering aangewezen dienst worden ingediend.

De aanvragen tot subsidiëring van een tweejarige periode moeten uiterlijk op 1 februari van het jaar dat voorafgaat aan de ingang van de tweejarige subsidieperiode bij de door de Vlaamse regering aangewezen dienst worden ingediend. § 2. De Vlaamse regering bepaalt op welke wijze de aanvraag tot subsidiëring bezorgd moet worden. Ze bepaalt eveneens welke gegevens en documenten de aanvraag tot subsidiëring minstens moet bevatten. § 3. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt of de aanvraag tijdig en volledig werd ingediend en voldoet aan de voorwaarden, bepaald in artikel 42, § 1, 1° - 3° en of zij de gegevens bevat bepaald in artikel 42, § 1, 4° - 10°. Als de aanvraag niet tijdig of onvolledig werd ingediend of als ze niet voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 42, § 1, 1°- 3°, is deze aanvraag onontvankelijk.

De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor de behandeling van onontvankelijke aanvragen. § 4. De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor het aanvragen en toekennen van de subsidies als bedoeld in artikel 39, § 1. § 5. De Vlaamse regering beslist over de toekenning van en over de grootte van de subsidies, bedoeld in artikel 39, § 1, aan de hand van de relevante beoordelingscriteria, bedoeld in de artikelen 42 en 43.

Deze beslissing gebeurt met inbegrip van de optionele internationale elementen van de werking, aan de hand van de criteria bedoeld in artikel 55. § 6. De Vlaamse regering neemt de beslissing over de toekenning van de subsidies, bedoeld in artikel 39, § 1, uiterlijk zes maanden voor de aanvang van de subsidieperiode, bedoeld in § 1. § 7. Als de Vlaamse regering niet tijdig een beslissing neemt over de toekenning van de meerjarige subsidiëring, dan wordt de subsidiëring van de organisaties die al met toepassing van artikel 39, § 1, gesubsidieerd werden, met één jaar verlengd. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 39, § 2, is de voor dat jaar uitgekeerde subsidie gelijk aan een vierde van het financieringsbudget van vier jaar of de helft van het financieringsbudget van twee jaar, eventueel met een aanpassing als bedoeld in artikel 40, § 3.

Onderafdeling II. - Basisvoorwaarden en beoordelingscriteria

Art. 42.§ 1. Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidiëring, moeten de organisaties, bedoeld in artikel 3, 1°, n) en o), voldoen aan de volgende basisvoorwaarden : 1° beschikken over rechtspersoonlijkheid met niet-commercieel karakter;2° gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;3° een meerjarig inhoudelijk en financieel beleidsplan en begroting indienen en uitvoeren;4° het inhoudelijke beleid, op grond van het beleidsplan, toevertrouwen aan een persoon of de personen die de leiding uitoefenen en die contractueel verbonden zijn met de organisatie;5° het zakelijke beleid toevertrouwen aan een zakelijke leiding, die contractueel verbonden is met de organisatie.Zowel het inhoudelijke als het zakelijke beleid kan aan eenzelfde persoon worden toevertrouwd; 6° de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten naleven, gesloten tussen de erkende vakbonden en werkgeversfederaties en geregistreerd op de bevoegde federale overheids-dienst;7° aan de bezoldigde zelfstandige artistieke en artistiek-technische medewerkers op wie de organisatie een beroep doet, minstens evenveel betalen als wat minstens aan loonkost verschuldigd is aan een werknemer voor dezelfde prestatie, en enkel met zelfstandige werknemers werken die een zelfstandigheidverklaring kunnen voorleggen;8° met de meerderheid van de bezoldigde medewerkers een schriftelijke overeenkomst sluiten;9° voldoende garanties bieden voor sociale en burgerrechtelijke bescherming van vrijwilligers;10° een boekhouding voeren conform de bepalingen van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen. § 2. De Vlaamse regering bepaalt nader de voorwaarden, die moeten behaald worden om in aanmerking te komen voor subsidiëring zoals bedoeld in artikel 39, § 1 : het minimum aantal activiteiten, het minimum percentage eigen inkomsten, het minimum percentage van het toegekende financieringsbudget te gebruiken voor de honorering van medewerkers. § 3. Het inhoudelijk en financieel beleidsplan, bedoeld in § 1, 3°, is een nota waarin de organisatie : 1° haar inhoudelijke beleidsvisie toelicht, uiteenzet hoe ze zichzelf, in vergelijking met andere organisaties, binnen het veld positioneert, en omschrijft waaruit de eigen werking bestaat;2° haar zakelijke beleidsvisie toelicht.Ze geeft daarbij aan hoe haar management functioneert en op welke manier ze aan haar kwaliteitsontwikkeling werkt; 3° haar inhoudelijke, organisatorische en financiële planning voor de komende subsidieperiode op realistische en, minstens voor het eerste werkjaar van deze periode, meer gedetailleerde wijze uiteenzet. § 4. De organisatie is verplicht om binnen de drie maanden na de beslissing over het financieringsbudget een aangepast meerjarig beleidsplan in te dienen op basis van de ter beschikking gestelde middelen, en in functie van de beslissing van de Vlaamse regering.

De organisatie is verplicht om voor elk werkingsjaar een geactualiseerd beleidsplan in te dienen op basis van de ter beschikking gestelde middelen.

Dit geactualiseerde beleidsplan moet ter advies worden voorgelegd aan de bevoegde beoordelingscommissie en aan de dienst die de Vlaamse regering heeft aangewezen.

De Vlaamse regering bepaalt nader de wijze waarop het beleidsplan jaarlijks geactualiseerd moet worden en de wijze waarop en de termijn waarbinnen de organisatie dit geactualiseerde beleidsplan moet indienen.

Art. 43.§ 1. Voor organisaties als bedoeld in artikel 3, 1°, n), worden, om de grootte van het financieringsbudget te bepalen, en rekening houdend met de specificiteit van de organisatie, de volgende beoordelingscriteria gehanteerd, voorzover die relevant zijn voor de beoordeling van de gesubsidieerde activiteit : 1° kwaliteit van het educatieve concept en concrete uitwerking;2° samenwerking met kunstenaars, artistieke praktijk, culturele instellingen en samenwerkingsverbanden met sociaal-culturele verenigingen en onderwijsinstellingen;3° vernieuwend karakter van de gehanteerde methoden;4° geografische spreiding;5° voorbeeldfunctie binnen het educatieve veld;6° multidisciplinaire aanpak;7° het organisatorische, financiële en boekhoudkundige management. § 2. Voor organisaties als bedoeld in artikel 3, 1°, o), worden, om de grootte van het financieringsbudget te bepalen, en rekening houdend met de specificiteit van de organisatie, de volgende beoordelingscriteria gehanteerd, voorzover die relevant zijn voor de beoordeling van de gesubsidieerde activiteit : 1° kwaliteit van het sociaal-artistieke concept en concrete uitwerking;2° betrokkenheid van de deelnemers;3° kwaliteit van de procesbegeleiding;4° samenwerking met kunstenaars, artistieke praktijk, sociale en culturele organisaties;5° vernieuwend karakter van de gehanteerde methoden;6° voorbeeldfunctie binnen het sociaal-artistieke veld;7° het organisatorische, financiële en boekhoudkundige management. § 3. Ter aanvulling van de criteria, genoemd in § 1 en § 2, kan de Vlaamse regering criteria bepalen in functie van de door de haar geformuleerde prioriteiten.

De adviescommissie, bedoeld in artikel 80, adviseert de Vlaamse regering bij het bepalen van aanvullende criteria met betrekking tot de artistieke of inhoudelijke kwaliteit van de gesubsidieerde activiteit. Ze kan zelf ook aanvullende artistieke of inhoudelijke criteria ter goedkeuring voorleggen aan de Vlaamse regering.

De lijst van aanvullende criteria moet uiterlijk drie maanden voor de aanvraag tot subsidiëring moet worden ingediend, kenbaar gemaakt worden. Als dit niet is gebeurd, gelden de aanvullende criteria die het laatst van toepassing zijn.

Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 42, kan de Vlaamse regering aanvullende subsidiëringvoorwaarden opleggen met de uitsluitende bedoeling dubbele subsidiëring vanwege de Vlaamse Gemeenschap te voorkomen.

Art. 44.§ 1. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt na elk werkingsjaar of de organisaties die gesubsidieerd worden als bedoeld in artikel 39, § 1, voldoen aan de subsidiëringvoorwaarden, genoemd in artikel 42 en artikel 43, die specifiek op hen van toepassing zijn. § 2. De organisaties die gesubsidieerd worden als bedoeld in artikel 3, 1°, n) en o), moeten per werkingsjaar de jaarrekeningen bezorgen aan de door Vlaamse regering aangewezen dienst.

De Vlaamse regering bepaalt nader de modaliteiten van dit toezicht en de modaliteiten en termijnen voor het bezorgen van de jaarrekeningen. § 3. Organisaties die gesubsidieerd worden als bedoeld in artikel 39, § 1, bezorgen op verzoek van de door de Vlaamse regering aangewezen dienst alle informatie voor de registratie van gegevens. § 4. Als de door de Vlaamse regering aangewezen dienst vaststelt dat een organisatie die wordt gesubsidieerd zoals bedoeld in artikel 39, § 1, de basisvoorwaarden, bepaald in artikel 42, § 1, de nader te bepalen subsidiëringvoorwaarden, bedoeld in artikel 42, § 2, de beoordelingscriteria, bepaald in artikel 43, en/of de aanvullende subsidiëringvoorwaarden, bepaald door de Vlaamse regering krachtens artikel 43, laatste lid, niet volledig heeft ingevuld, dan kan de Vlaamse regering op advies van door de Vlaamse regering aangewezen dienst, beslissen over te gaan tot : 1° inhouding en/of terugvordering van een gedeelte van het financieringsbudget dat toegekend werd aan de organisatie;2° definitieve stopzetting van de subsidiëring van de organisatie. § 5. De terugvordering of stopzetting die de Vlaamse regering oplegt, moet in een redelijke verhouding staan tot de vastgestelde inbreuken op de basisvoorwaarden en beoordelingscriteria. § 6. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst stuurt binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de datum waarop de Vlaamse regering beslist om een terugvordering of stopzetting als bedoeld in § 4, 1° of 2°, op te leggen, een aangetekende brief naar de organisatie met de kennisgeving van de opgelegde terugvordering of stopzetting. § 7. Als de organisatie de vastgestelde inbreuk betwist of van mening is dat de opgelegde terugvordering of stopzetting niet in redelijke verhouding staat tot de vastgestelde inbreuk, dan kan ze gemotiveerd schriftelijk bezwaar aantekenen bij de Vlaamse regering. Het bezwaar moet minstens in drie exemplaren binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de datum waarop de door de Vlaamse regering aangewezen dienst de aangetekende brief, bedoeld in § 6, verstuurd heeft, per aangetekende brief naar de door de Vlaamse regering aangewezen dienst verstuurd worden of tegen ontvangstmelding aan de door de Vlaamse regering aangewezen dienst bezorgd worden. Als het bezwaar niet gemotiveerd is of niet tijdig wordt ingediend, dan is het onontvankelijk. In dat geval stuurt de door de Vlaamse regering aangewezen dienst binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaar, een bericht naar de organisatie waarin wordt meegedeeld dat het bezwaar onontvankelijk werd verklaard, met vermelding van de reden. § 8. De Vlaamse regering beslist over het ingediende, ontvankelijke bezwaar binnen de dertig werkdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaar.

Art. 45.§ 1. In afwijking van artikel 55, § 2, van het decreet van 7 mei 2004 houdende regeling van de begrotingen, de boekhouding, de controle inzake subsidies en de controle door het Rekenhof, kunnen organisaties die gesubsidieerd worden voor het geheel van hun werking in de vorm van een vierjarig financieringsbudget als bedoeld in artikel 40, § 1, eerste lid, gedurende die vierjarige subsidieperiode onbeperkt een reserve aanleggen met eigen inkomsten en subsidies. Die reserve moet voldoen aan de geldende boekhoudkundige regels en moet aangewend worden voor de realisatie van een beleidsplan, bedoeld in artikel 42, § 4. § 2. Als de organisaties, bedoeld in § 1, op het einde van de vierjarige subsidieperiode nog beschikken over een reserve, aangelegd overeenkomstig § 1, dan kan die reserve overgedragen worden naar een volgende meerjarige subsidieperiode op voorwaarde dat deze reserve niet meer bedraagt dan tien percent van de gemiddelde jaarlijkse personeels- en werkingkosten, berekend over de voorbije vierjarige subsidieperiode. De personeels- en werkingskosten omvatten alle kosten die betrekking hebben op de uitvoering en de realisatie van een beleidsplan, bedoeld in artikel 42, § 4, en die in de voorbije vierjarige subsidieperiode tot stand zijn gekomen. Bij de berekening van de overdraagbare reserve wordt geen rekening gehouden met eenmalige uitzonderlijke inkomsten. De Vlaamse regering bepaalt de éénmalige uitzonderlijke inkomsten die in aanmerking komen.

De Vlaamse regering kan een afwijking toestaan van het in het eerste lid bepaalde percentage op voorwaarde dat de organisatie daartoe een gemotiveerd bestedingsplan voorlegt.

De overgedragen reserve, bedoeld in het eerste lid, moet aangewend worden voor de realisatie van een beleidsplan, bedoeld in artikel 42, § 4. § 3. Als bij de afrekening van het laatste werkingsjaar van de vierjarige subsidieperiode, bedoeld in § 1, de resterende reserve, bedoeld in § 2, eerste lid, meer bedraagt dan hetgeen bepaald werd in § 2, dan moet het teveel ingehouden worden van het nog uit te keren saldo van het financieringsbudget, toegekend aan de organisatie voor de voorbije vierjarige subsidieperiode, en moet het eventueel daarna nog resterende bedrag door de organisatie teruggestort worden aan de Vlaamse Gemeenschap tot een maximum van de door de Vlaamse Gemeenschap toegekende werkingssubsidies in het laatste werkingsjaar van de voorbije vierjarige subsidieperiode.

Als aan een organisatie na afloop van de vierjarige subsidieperiode, bedoeld in § 1, geen subsidies meer worden verleend voor het geheel van haar werking in de vorm van een financieringsbudget als bedoeld in artikel 40, § 1, dan is de organisatie verplicht een bestedingsplan voor de aangelegde reserve, aangelegd overeenkomstig § 1, in te dienen bij de door de Vlaamse regering aangewezen dienst. De reserve moet in voorkomend geval prioritair aangewend worden voor het voldoen van de arbeidsrechtelijke verplichtingen. Afdeling II. - Subsidiëring van projecten

Art. 46.§ 1. Aan organisaties kunnen subsidies worden toegekend voor de realisatie van een project, als bedoeld in artikel 3, 2°, j) en k). § 2. De kredieten die jaarlijks door het Vlaams Parlement worden goedgekeurd, bepalen het maximale bedrag aan subsidies dat jaarlijks aan de organisaties, vermeld in § 1, toegekend kan worden.

Art. 47.§ 1. Organisaties die gesubsidieerd worden overeenkomstig artikel 39, § 1, kunnen geen subsidie verkrijgen als bedoeld in artikel 46, § 1. § 2.Organisaties als bedoeld in artikel 3, 1°, die subsidies ontvangen voor hun optionele werking binnen het veld van de kunsteducatie of binnen het sociaal artistieke veld, zoals bedoeld in artikel 6, § 5, kunnen geen subsidie verkrijgen als bedoeld in artikel 46, § 1.

Art. 48.De subsidies, bedoeld in artikel 46, § 1, worden in de vorm van voorschotten beschikbaar gesteld. De Vlaamse regering bepaalt hoe de voorschotten berekend en uitbetaald kunnen worden.

Onverminderd artikel 41 en artikel 50 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, worden voorschotten ten belope van maximum 90 procent van de overeenkomstig artikel 46, § 1, toegekende subsidies, vrijgesteld van het voorafgaand visum van het Rekenhof.

Art. 49.Om in aanmerking te komen voor subsidiëring zoals bedoeld in artikel 46, § 1, moeten de organisaties voldoen aan de volgende basisvoorwaarden : 1° beschikken over rechtspersoonlijkheid met niet-commercieel karakter;2° gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;3° de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten naleven, gesloten tussen de erkende vakbonden en werkgeversfederaties en geregistreerd op de bevoegde federale overheidsdienst;4° aan de bezoldigde zelfstandige artistieke en artistiek-technische medewerkers op wie de organisatie een beroep doet, minstens evenveel betalen als wat minstens aan loonkosten verschuldigd is aan een werknemer voor dezelfde prestatie, en enkel met zelfstandige werknemers werken die een zelfstandigheidverklaring kunnen voorleggen;5° met de meerderheid van de bezoldigde medewerkers een schriftelijke overeenkomst sluiten;6° voldoende garanties bieden voor sociale en burgerrechtelijke bescherming van vrijwilligers;7° een boekhouding voeren conform de bepalingen van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen.

Art. 50.§ 1. Om de grootte van het subsidiebedrag te bepalen voor projecten als bedoeld in artikel 3, 2°, j), worden, rekening houdend met de specificiteit van de organisatie, de volgende beoordelingscriteria gehanteerd, voorzover die relevant zijn voor de beoordeling van de gesubsidieerde activiteit : 1° kwaliteit van het educatieve concept;2° samenwerking met kunstenaars, artistieke praktijk en samenwerkingsverbanden met socio-culturele verenigingen en onderwijsinstellingen;3° vernieuwend karakter van de gehanteerde methoden;4° geografische spreiding;5° voorbeeldfunctie binnen het educatieve veld;6° betrokkenheid van de deelnemers;7° kwaliteit van de procesbegeleiding;8° publieksgerichtheid;9° het organisatorische, financiële en boekhoudkundige management. § 2. Om de grootte van het subsidiebedrag te bepalen voor projecten als bedoeld in artikel 3, 2°, k), worden, rekening houdend met de specificiteit van de organisatie, de volgende beoordelingscriteria gehanteerd, voor zover die relevant zijn voor de beoordeling van de gesubsidieerde activiteit : 1° kwaliteit van het sociaal-artistieke concept en concrete uitwerking;2° betrokkenheid van de deelnemers;3° kwaliteit van de procesbegeleiding;4° samenwerking met kunstenaars, artistieke praktijk, sociale en culturele organisaties;5° vernieuwend karakter van de gehanteerde methoden;6° organisatorische, financiële en boekhoudkundige management. § 3. In aanvulling op de criteria, genoemd in § 1 en § 2, kan de Vlaamse regering criteria bepalen in functie van de door haar geformuleerde prioriteiten.

De adviescommissie, bedoeld in artikel 80, adviseert de Vlaamse regering bij het bepalen van aanvullende criteria met betrekking tot de artistieke of inhoudelijke kwaliteit van de gesubsidieerde activiteit. Ze kan zelf ook aanvullende artistieke of inhoudelijke criteria ter goedkeuring voorleggen aan de Vlaamse regering.

De lijst van aanvullende criteria moet uiterlijk drie maanden voor de aanvraag tot subsidiëring moet worden ingediend, kenbaar gemaakt worden. Als dit niet is gebeurd, gelden de aanvullende criteria die het laatst van toepassing zijn.

Art. 51.§ 1. De Vlaamse regering bepaalt op welke wijze en wanneer de aanvraag tot subsidiëring moet worden ingediend bij de dienst die de Vlaamse regering aangewezen heeft. Ze bepaalt eveneens welke gegevens en documenten de aanvraag tot subsidiëring minstens moet bevatten. § 2. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt of de aanvraag tijdig en volledig werd ingediend en voldoet aan de voorwaarden, bepaald in artikel 49. Als de aanvraag niet tijdig of onvolledig werd ingediend of niet voldoet aan de voorwaarden, bepaald in artikel 49, is de aanvraag onontvankelijk.

De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor de behandeling van onontvankelijke aanvragen. § 3. De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor het aanvragen en toekennen van subsidies als bedoeld in artikel 46, § 1. § 4. De Vlaamse regering neemt de beslissing over de toekenning van de subsidies, bedoeld in artikel 46, § 1, aan de hand van de relevante beoordelingscriteria, bedoeld in artikel 50, uiterlijk vier maanden na de uiterste indieningdatum van de aanvragen tot subsidiëring, zoals bepaald in § 1. § 5. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt na afloop van het gesubsidieerde project, bedoeld in artikel 46, § 1, of de organisaties voldeden aan de subsidiëringvoorwaarden, die specifiek op hen van toepassing zijn. § 6. Als de door de Vlaamse regering aangewezen dienst vaststelt dat een organisatie die wordt gesubsidieerd, als bedoeld in artikel 46, § 1, de basisvoorwaarden, bepaald in artikel 49, en/of de beoordelingscriteria, bepaald in artikel 50, niet volledig heeft ingevuld, dan kan de Vlaamse regering op advies van de door de Vlaamse regering aangewezen dienst beslissen om over te gaan tot inhouding en/of terugvordering van een gedeelte of het geheel van de projectsubsidie die toegekend werd aan de organisatie. § 7. De terugvordering die de Vlaamse regering oplegt, moet in een redelijke verhouding staan tot de vastgestelde inbreuken op de basisvoorwaarden en beoordelingscriteria. § 8. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst stuurt binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de datum waarop de Vlaamse regering beslist om een terugvordering als bedoeld in § 6 op te leggen, een aangetekende brief naar de organisatie met de kennisgeving van de opgelegde terugvordering. § 9. Als de organisatie de vastgestelde inbreuk betwist of van mening is dat de opgelegde terugvordering niet in redelijke verhouding staat tot de vastgestelde inbreuk, dan kan ze schriftelijk bezwaar aantekenen bij de Vlaamse regering. Dat bezwaar moet gemotiveerd zijn.

Het moet minstens in drie exemplaren binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de datum waarop de door de Vlaamse regering aangewezen dienst de aangetekende brief, bedoeld in § 8, verstuurd heeft, per aangetekende brief naar de door de Vlaamse regering aangewezen dienst verstuurd worden of tegen ontvangstmelding aan de door de Vlaamse regering aangewezen dienst bezorgd worden. Als het bezwaar niet gemotiveerd is of niet tijdig wordt ingediend, dan is het onontvankelijk. In dat geval stuurt de door de Vlaamse regering aangewezen dienst binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaar, een bericht naar de organisatie waarin wordt meegedeeld dat het bezwaar onontvankelijk werd verklaard, met vermelding van de reden. § 10. De Vlaamse regering beslist over het ingediende, ontvankelijke bezwaar binnen de dertig werkdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaar. HOOFDSTUK V. - Subsidies aan internationale initiatieven

Art. 52.§ 1. Er kunnen subsidies toegekend worden voor : 1° internationale projecten;2° werkverblijven;3° internationale netwerkorganisaties;4° tegemoetkomingen in reis-, verblijf- en transportkosten vanuit en naar het buitenland;5° vertalingen uit het Nederlands naar andere talen en omgekeerd. § 2. De kredieten die jaarlijks door het Vlaams Parlement worden goedgekeurd, bepalen het maximale bedrag aan subsidies dat jaarlijks aan de begunstigden, vermeld in § 1, toegekend kan worden.

Art. 53.De subsidies, bedoeld in artikel 52, § 1, 1°, 2° en 3°, worden in de vorm van voorschotten beschikbaar gesteld. De Vlaamse regering bepaalt hoe de voorschotten berekend en uitbetaald kunnen worden.

Onverminderd artikel 41 en artikel 50 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, worden voorschotten ten belope van maximum 90 procent van de overeenkomstig artikel 52, § 1, 1°, 2° en 3°, toegekende subsidies, vrijgesteld van het voorafgaand visum van het Rekenhof.

Art. 54.§ 1. Organisaties die beschikken over rechtspersoonlijkheid met niet-commercieel karakter kunnen in aanmerking komen voor subsidiëring, bedoeld in artikel 3, 4°, a) tot en met d). § 2. Natuurlijke personen kunnen in aanmerking komen voor de subsidiëring, bedoeld in artikel 3, 4°, b), d) en e). § 3. Organisaties die beschikken over rechtspersoonlijkheid komen in aanmerking voor de subsidiëring, bedoeld in artikel 3, 4°, e). § 4. Structureel gesubsidieerde organisaties, waarvan de internationale activiteiten vervat zijn in hun financieringsbudget, komen niet in aanmerking voor de ondersteuning, bedoeld in artikel 52, § 1.

Art. 55.Om de grootte van het subsidiebedrag te bepalen, worden, rekening houdend met de specificiteit van de aanvrager, de volgende criteria gehanteerd, voor zover die relevant zijn voor de beoordeling van de gesubsidieerde activiteit : 1° voor internationale projecten : a) de kwaliteit van het artistieke en/of inhoudelijke concept;b) de artistieke uitstraling in binnen- en buitenland;c) de internationale uitstraling van de buitenlandse partners;d) de internationale uitstraling van de buitenlandse indieners;e) gedegen financiële onderbouw;2° voor werkverblijven : a) de kwaliteit van het oeuvre;b) de kwaliteit van de locatie(s);3° voor internationale netwerkorganisaties : a) de kwaliteit van de werking;b) het draagvlak van het netwerk binnen de sectoren;c) de internationale uitstraling;d) de impact op het vlak van concrete uitwisseling en samenwerking;e) de uitwisseling van deskundigheid;f) een gedegen financiële onderbouw;4° voor tegemoetkomingen in reis, verblijf- en transportkosten vanuit en naar het buitenland : a) meerwaarde van de deelname aan een buitenlandse activiteit voor de eigen ontwikkeling;b) kwaliteit van de buitenlandse activiteit;c) meerwaarde van de deelname van een buitenlandse gast aan een artistieke activiteit in Vlaanderen.5° voor vertalingen uit het Nederlands naar andere talen en omgekeerd : a) de artistieke en/of kunstkritische kwaliteit van de schriftelijke bijdrage;b) de meerwaarde voor de ontwikkeling van het artistieke landschap;c) impact op de internationale uitstraling en promotie van het gehele artistieke landschap.

Art. 56.§ 1. De Vlaamse regering bepaalt op welke wijze en wanneer de aanvraag tot subsidiëring moet worden ingediend bij de dienst die de Vlaamse regering aangewezen heeft. Ze bepaalt eveneens welke gegevens en documenten de aanvraag tot subsidiëring minimaal moet bevatten. § 2. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt of de aanvraag tijdig en volledig werd ingediend en voldoet aan de voorwaarden, bepaald in artikel 54. Als de aanvraag niet tijdig of onvolledig werd ingediend of niet voldoet aan de voorwaarden, bepaald in artikel 54, is deze aanvraag onontvankelijk.

De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor de behandeling van onontvankelijke aanvragen. § 3. De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor het aanvragen en toekennen van subsidies, als bedoeld in artikel 52, § 1. § 4. De Vlaamse regering neemt de beslissing over de toekenning en de grootte van de subsidies, bedoeld in artikel 52, § 1, 1° en 3°, uiterlijk vier maanden na de ultieme indieningdatum van de aanvragen tot subsidiëring, zoals bepaald in § 1. § 5. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt na afloop van het gesubsidieerde initiatief, bedoeld in artikel 52, § 1, of er werd voldaan aan de specifieke subsidiëringvoorwaarden. § 6. Als de door de Vlaamse regering aangewezen dienst vaststelt dat een gesubsidieerd initiatief dat wordt gesubsidieerd, zoals bedoeld in artikel 52, euro § 1, de basisvoorwaarden, bepaald in artikel 54, en/of de beoordelingscriteria, bepaald in artikel 55, niet helemaal heeft ingevuld, dan kan de Vlaamse regering op advies van de door de Vlaamse regering aangewezen dienst beslissen om over te gaan tot inhouding en/of terugvordering van een gedeelte of het geheel van de subsidie die toegekend werd aan het gesubsidieerde initiatief. § 7. De terugvordering die de Vlaamse regering oplegt, moet in een redelijke verhouding staan tot de vastgestelde inbreuken op de basisvoorwaarden en beoordelingscriteria. § 8. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst stuurt binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de datum waarop de Vlaamse regering beslist om een terugvordering als bedoeld in § 6 op te leggen, een aangetekende brief naar de verantwoordelijken van het gesubsidieerde initiatief met de kennisgeving van de opgelegde terugvordering. § 9. Als de verantwoordelijken van het gesubsidieerde initiatief de vastgestelde inbreuk betwisten of van mening zijn dat de opgelegde terugvordering niet in redelijke verhouding staat tot de vastgestelde inbreuk, dan kunnen ze schriftelijk bezwaar aantekenen bij de Vlaamse regering. Dat bezwaar moet gemotiveerd zijn. Het moet minstens in drie exemplaren binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de datum waarop de door de Vlaamse regering aangewezen dienst de aangetekende brief, bedoeld in § 8, verstuurd heeft, per aangetekende brief naar de door de Vlaamse regering aangewezen dienst verstuurd worden of tegen ontvangstmelding aan de door de Vlaamse regering aangewezen dienst bezorgd worden. Als het bezwaar niet gemotiveerd is of niet tijdig wordt ingediend, dan is het onontvankelijk. In dat geval stuurt de door de Vlaamse regering aangewezen dienst binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaar, een bericht naar de verantwoordelijken van het gesubsidieerde initiatief waarin wordt meegedeeld dat het bezwaar onontvankelijk werd verklaard, met vermelding van de reden. § 10. De Vlaamse regering beslist over het ingediende, ontvankelijke bezwaar binnen de dertig werkdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaar. HOOFDSTUK VI. - Subsidies voor publicaties en opnameprojecten

Art. 57.De Vlaamse regering kan, binnen de perken van de door het Vlaams Parlement goedgekeurde kredieten, ongeacht de drager, subsidies toekennen voor : 1° periodieke publicaties zoals bedoeld in artikel 3, 5°, a) ;2° niet-periodieke publicaties zoals bedoeld in artikel 3, 5°, b) ;3° opnameprojecten zoals bedoeld in artikel 3, 5°, c).

Art. 58.Om in aanmerking te komen voor de subsidiëring, bedoeld in artikel 57, moet de uitgever van een publicatie of opnameproject voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;2° voldoende expertise kunnen voorleggen met betrekking tot het uitgeven en distribueren van publicaties of opnameprojecten, of kunnen aantonen dat hij daarop afdoende een beroep kan doen. Om in aanmerking te komen voor de subsidiëring, bedoeld in artikel 57, 1°, moet de uitgever van een publicatie voldoen aan de voorwaarden, bepaald in artikel 62.

Om in aanmerking te komen voor de subsidiëring, bedoeld in artikel 57, 2°, moet de uitgever van een publicatie voldoen aan de voorwaarden, bepaald in artikel 65.

Om in aanmerking te komen voor de subsidiëring, bedoeld in artikel 57, 3°, moet de uitgever van een opnameproject voldoen aan de voorwaarden, bepaald in artikel 69.

Art. 59.§ 1. De Vlaamse regering bepaalt op welke wijze de aanvraag tot subsidiëring moet worden ingediend bij de dienst die de Vlaamse regering aangewezen heeft. Ze bepaalt eveneens welke gegevens en documenten de aanvraag tot subsidiëring minstens moet bevatten.

De aanvragen tot subsidiëring, bedoeld in artikel 57, 1°, moeten uiterlijk op 15 maart van het jaar dat voorafgaat aan de subsidieperiode worden ingediend bij de dienst die de Vlaamse regering aangewezen heeft.

De Vlaamse regering bepaalt nader de datum van indiening van de aanvragen tot subsidiëring, bedoeld in artikel 57, 2°.

De Vlaamse regering bepaalt nader de datum van indiening van de aanvragen tot subsidiëring, bedoeld in artikel 57, 3°. § 2. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt of de aanvraag tijdig en volledig werd ingediend en de aanvraag voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 58. Indien de aanvraag niet tijdig of onvolledig werd ingediend of niet voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 58, is deze aanvraag onontvankelijk.

De Vlaamse regering stelt de nadere regels vast voor de behandeling van onontvankelijke aanvragen. § 3. De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor het aanvragen en toekennen van de subsidies, bedoeld in artikel 57. § 4. De Vlaamse regering neemt de beslissing over de toekenning en de grootte van de subsidies, bedoeld in artikel 57, uiterlijk vier maanden na de uiterste indieningdatum van de aanvragen tot subsidiëring, zoals bepaald in § 1. § 5. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt na afloop van de gesubsidieerde publicatie of het gesubsidieerde opnameproject, zoals bedoeld in artikel 57, of er werd voldaan aan de specifieke subsidiëringvoorwaarden. § 6. Als de door de Vlaamse regering aangewezen dienst vaststelt dat een gesubsidieerde publicatie of een gesubsidieerd opnameproject, zoals bedoeld in artikel 57, de basisvoorwaarden, bepaald in artikelen 58, 60, 62, 65 en 69, en/of de beoordelingscriteria, bepaald in artikelen 63, 66 en 70 niet helemaal heeft ingevuld, dan kan de Vlaamse regering op advies van de door de Vlaamse regering aangewezen dienst beslissen om over te gaan tot : 1° inhouding en/of terugvordering van een gedeelte van de subsidie die toegekend werd aan de gesubsidieerde publicatie of het gesubsidieerde opnameproject;2° volledige terugvordering van de subsidie die werd toegekend aan de gesubsidieerde publicatie of het gesubsidieerde opnameproject. § 7. De terugvordering die de Vlaamse regering oplegt, moet in een redelijke verhouding staan tot de vastgestelde inbreuken op de basisvoorwaarden en beoordelingscriteria. § 8. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst stuurt binnen tien werkdagen te rekenen vanaf de datum waarop de Vlaamse regering beslist om een terugvordering als bedoeld in § 6, 1° of 2°, op te leggen, een aangetekende brief naar de verantwoordelijken van de gesubsidieerde publicatie of het gesubsidieerde opnameproject, met de kennisgeving van de opgelegde terugvordering. § 9. Als de verantwoordelijken van de gesubsidieerde publicatie of het gesubsidieerde opnameproject de vastgestelde inbreuk betwisten of van mening zijn dat de opgelegde terugvordering niet in redelijke verhouding staat tot de vastgestelde inbreuk, dan kunnen ze schriftelijk bezwaar aantekenen bij de Vlaamse regering. Dat bezwaar moet gemotiveerd zijn. Het moet minstens in drie exemplaren binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de datum waarop de door de Vlaamse regering aangewezen dienst de aangetekende brief, bedoeld in § 8, verstuurd heeft, per aangetekende brief naar de door de Vlaamse regering aangewezen dienst verstuurd worden of tegen ontvangstmelding aan de door de Vlaamse regering aangewezen dienst bezorgd worden. Als het bezwaar niet gemotiveerd is of niet tijdig wordt ingediend, dan is het onontvankelijk. In dat geval stuurt de door de Vlaamse regering aangewezen dienst binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaar, een bericht naar de verantwoordelijken van de gesubsidieerde publicatie of het gesubsidieerde opnameproject waarin wordt meegedeeld dat het bezwaar onontvankelijk werd verklaard, met vermelding van de reden. § 10. De Vlaamse regering beslist over het ingediende, ontvankelijke bezwaar binnen de dertig werkdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaar. Afdeling I. - Subsidies voor publicaties

Art. 60.Om in aanmerking te komen voor subsidiëring, zoals bedoeld in artikel 57, 1° en 2°, moet de publicatie een duidelijke artistieke, culturele en /of kunstkritische inhoud hebben.

Art. 61.De volgende publicaties komen niet in aanmerking voor de subsidiëring, bedoeld in artikel 57, 1° en 2° : 1° publicaties die onder toepassing van een ander decreet vallen;2° wetenschappelijke publicaties;3° periodieke publicaties van organisaties die gesubsidieerd worden op grond van de bepalingen in hoofdstuk II en hoofdstuk IV. Onderafdeling I. - Subsidies voor periodieke publicaties

Art. 62.Met periodieke publicaties worden bedoeld : publicaties ongeacht de drager, die minstens tweemaal per kalenderjaar verschijnen in eenzelfde reeks, en die een bovenregionaal belang en bereik hebben.

Om in aanmerking te komen voor subsidiëring zoals bedoeld in artikel 57, 1°, moet de uitgever van een periodieke publicatie, naast de voorwaarde zoals vermeld in artikel 60, voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° beschikken over rechtspersoonlijkheid;2° een redactioneel beleidsplan kunnen voorleggen over een periode die overeenstemt met de subsidiëringsperiode;3° een afzonderlijke boekhouding kunnen voorleggen voor de periodieke publicatie.

Art. 63.Om in aanmerking te komen voor subsidiëring als bedoeld in artikel 57, 1°, moet de periodieke publicatie voldoen aan de volgende beoordelings-criteria : 1° de artistieke en/of kunstkritische inhoud van de periodieke publicatie dominant aan bod laten komen;2° een degelijke kwaliteit bieden, zowel naar inhoud als naar vormgeving;3° een duidelijk en eigen profiel hebben;4° een bovenregionale uitstraling en eventueel een internationale uitstraling kunnen aantonen;5° een samenwerking realiseren met de artistieke en niet-artistieke actoren in Vlaanderen en/of in het buitenland;6° consistentie en continuïteit in de werking aantonen;7° voldoende publieksgerichtheid, distributie en communicatie beogen;8° tijdens de gesubsidieerde periode per werkingsjaar gemiddeld minstens vijf procent aan eigen inkomsten verwerven, berekend in verhouding tot de totale uitgaven;9° een gedegen zakelijk beheer en financiële onderbouw waarborgen;10° een honorarium betalen aan de auteurs en de vormgevers dat in verhouding staat tot het ingediende dossier. Naast de beoordelingscriteria, genoemd in het eerste lid, kan de Vlaamse regering aanvullende beoordelings criteria bepalen in functie van de door haar geformuleerde prioriteiten.

De adviescommissie, genoemd in artikel 80, adviseert de Vlaamse regering bij het bepalen van aanvullende criteria met betrekking tot de artistieke of inhoudelijke kwaliteit van de gesubsidieerde activiteit. Ze kan zelf ook aanvullende artistieke of inhoudelijke criteria ter goedkeuring voorleggen aan de Vlaamse regering.

De lijst van aanvullende criteria moet uiterlijk drie maanden voor de aanvraag tot subsidiëring moet worden ingediend, kenbaar gemaakt worden. Als dit niet is gebeurd, gelden de aanvullende criteria die het laatst van toepassing zijn.

Art. 64.De subsidies, bedoeld in artikel 57, 1°, kunnen om de vier jaar toegekend worden in de vorm van een vierjarig financieringsbudget.

De subsidies, als bedoeld in artikel 57, 1°, kunnen om de twee jaar toegekend worden in de vorm van een tweejarig financieringsbudget.

De Vlaamse regering kan een tweejarige subsidie toekennen aan organisaties die een vierjarige subsidiëring aanvragen.

De subsidies, bedoeld in artikel 57, 1°, worden in de vorm van voorschotten per kwartaal beschikbaar gesteld. De Vlaamse regering bepaalt hoe de voorschotten berekend en uitbetaald kunnen worden.

Onderafdeling II. - Subsidies voor niet-periodieke publicaties

Art. 65.Met niet-periodieke publicaties worden eenmalige publicaties, ongeacht de drager, bedoeld.

Om in aanmerking te komen voor subsidiëring zoals bedoeld in artikel 57, 2°, moet de uitgever van een publicatie, naast de voorwaarde bedoeld in artikel 60, voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° een natuurlijke persoon of rechtspersoon zijn;2° een degelijk publicatiedossier kunnen voorleggen dat minstens de volgende gegevens omvat : een inhoudsopgave, een manuscript of een significant deel ervan, een biografie van de auteur of vertaler en een calculatiemodel van de geraamde kosten en inkomsten. In uitzonderlijke gevallen kan voor natuurlijke personen worden afgeweken van artikel 58, eerste lid, 1°, als het belang van de publicatie voor de Vlaamse cultuur aangetoond kan worden.

Art. 66.Om in aanmerking te komen voor subsidiëring zoals bedoeld in artikel 57, 2°, moet een publicatie voldoen aan volgende beoordelingscriteria : 1° voldoende relevantie hebben voor het culturele veld in het algemeen en voor een artistieke sector in het bijzonder;2° een duidelijke creatieve inbreng hebben in of een geambieerd belang hebben voor een artistieke sector en voor het culturele veld;3° het kunnen aantonen van een bovenregionale uitstraling en eventueel van een internationale uitstraling;4° een degelijke kwaliteit bieden, zowel naar inhoud als naar vormgeving;5° voldoende publieksgerichtheid, promotie en distributie beogen;6° een gedegen zakelijk beheer en financiële onderbouw waarborgen. De Vlaamse regering kan in aanvulling op of als nadere bepaling van de beoordelingscriteria, genoemd in het eerste lid, beoordelingscriteria bepalen in functie van de door haar geformuleerde prioriteiten.

De adviescommissie, bedoeld in artikel 80, adviseert de Vlaamse regering bij het bepalen van aanvullende criteria met betrekking tot de artistieke of inhoudelijke kwaliteit van de gesubsidieerde activiteit. Ze kan zelf ook aanvullende artistieke of inhoudelijke criteria ter goedkeuring voorleggen aan de Vlaamse regering.

De lijst van aanvullende criteria moet uiterlijk drie maanden voor de aanvraag tot subsidiëring moet worden ingediend, kenbaar gemaakt worden. Als dit niet is gebeurd, gelden de aanvullende criteria die het laatst van toepassing zijn.

Art. 67.De subsidies, bedoeld in artikel 57, 2°, worden in de vorm van voorschotten beschikbaar gesteld. De Vlaamse regering bepaalt hoe de voorschotten berekend en uitbetaald kunnen worden.

Onverminderd artikel 41 en artikel 50 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, worden voorschotten ten belope van maximum 90 procent van de overeenkomstig artikel 57, 2° toegekende subsidies, vrijgesteld van het voorafgaand visum van het Rekenhof. Afdeling II. - Subsidies voor opnameprojecten

Art. 68.§ 1. De Vlaamse regering kan, binnen de perken van de door het Vlaamse Parlement goedgekeurde kredieten subsidies toekennen voor opnameprojecten. § 2. De subsidies, bedoeld in § 1, worden in de vorm van voorschotten beschikbaar gesteld. De Vlaamse regering bepaalt hoe de voorschotten berekend en uitbetaald kunnen worden. § 3. Onverminderd artikel 41 en artikel 50 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, worden voorschotten ten belope van maximum 90 procent van de overeenkomstig § 1 toegekende subsidies, vrijgesteld van het voorafgaand visum van het Rekenhof.

Art. 69.Met een opnameproject, bedoeld in artikel 57, 3°, wordt de registratie op een drager van artistieke uitvoeringen en kunsteducatieve activiteiten bedoeld.

Om in aanmerking te komen voor subsidiëring voor de realisatie van een opnameproject, bedoeld in artikel 57, 3°, moet de aanvraag minstens aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° identificatie van de aanvrager van de subsidie;2° een degelijk dossier voorleggen dat alle gegevens omvat om de aanvraag te kunnen beoordelen : artistieke verantwoording, eerdere opnames, uitvoerders, oplage en een calculatiemodel van de geraamde kosten en inkomsten;3° alle teksten bij en in de opname moeten minstens in het Nederlands zijn, met uitzondering van liedteksten;4° de geplande oplage bedraagt minimaal 1000 exemplaren.En minimaal 60% van de geplande oplage is bestemd voor verkoop.

Art. 70.Om de grootte van het subsidiebedrag te bepalen, moet het opnameproject, bedoeld in artikel 57, 3°, voldoen aan de volgende beoordelingscriteria : 1° de artistieke kwaliteit en relevantie van de opgenomen stukken en van de benaderingswijze;2° de distributiemogelijkheden;3° de geplande oplage;4° de complementariteit van de opname ten aanzien van bestaande opnames;5° de geplande verkoopprijs, de geplande verkoopprijs moet minstens gelijk zijn aan de groothandelsprijs;6° de eigen inbreng van de aanvrager van de subsidie, de producent, de verdeler en/ of de betrokken organisaties. De Vlaamse regering bepaalt nader de specifieke voorwaarden waaraan opnameprojecten moeten voldoen die zich situeren op een specifiek vlak van het beleidsdomein kunsten.

De Vlaamse regering kan in aanvulling op of als nadere bepaling van de beoordelingscriteria, genoemd in het eerste lid, beoordelingscriteria bepalen in functie van de door haar geformuleerde prioriteiten.

De adviescommissie, bedoeld in artikel 80, adviseert de Vlaamse regering bij het bepalen van aanvullende criteria tot de artistieke of inhoudelijke kwaliteit van de gesubsidieerde activiteit. Ze kan ook aanvullende artistieke of inhoudelijke criteria ter goedkeuring voorleggen aan de Vlaamse regering. HOOFDSTUK VII. - Subsidies aan steunpunten

Art. 71.§ 1. Aan de steunpunten, zoals bedoeld in artikel 2, 7°, en in artikel 3, 6°, kunnen subsidies worden verleend voor het geheel van hun werking. § 2. De jaarlijks door het Vlaams Parlement goedgekeurde kredieten bepalen het maximale bedrag aan subsidies dat jaarlijks aan de in § 1 bedoelde steunpunten toegekend kan worden. § 3. Het in artikel 72, § 1, bepaald financieringsbudget wordt in het begrotingsjaar verminderd als de naleving van de budgettaire beperking, vermeld in § 2 van dit artikel, dit noodzakelijk maakt.

Art. 72.§ 1. De subsidies, bedoeld in artikel 71, § 1, worden toegekend in de vorm van een vierjarig financieringsbudget. § 2. De subsidies, bedoeld in artikel 71, § 1, worden in de vorm van voorschotten per kwartaal beschikbaar gesteld. De Vlaamse regering bepaalt hoe de voorschotten berekend, uitbetaald en teruggevorderd kunnen worden. § 3. Bij de aanvang van elk werkingsjaar mag de Vlaamse regering de subsidies aanpassen ter financiering van de extra personeelsuitgaven die voortvloeien uit de stijging van het indexcijfer op basis waarvan de salarissen van de Vlaamse ambtenaren worden berekend. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 71, § 2, gebeurt de aanpassing van deze subsidies binnen de perken van de door het Vlaams Parlement goedgekeurde kredieten.

Art. 73.§ 1. De aanvragen tot subsidiëring van een vierjarige periode moeten, in de vorm van een beleidsplan, uiterlijk op 1 september van het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan de vierjarige subsidieperiode bij de door de Vlaamse regering aangewezen dienst worden ingediend. § 2. De Vlaamse regering bepaalt op welke wijze de aanvraag tot subsidiëring bezorgd moet worden. Ze bepaalt eveneens welke gegevens en documenten de aanvraag tot subsidiëring minstens moet bevatten. § 3. De dienst die de Vlaamse regering aangewezen heeft onderzoekt of de aanvraag tijdig en volledig werd ingediend en voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 74, § 2. Als de aanvraag niet tijdig of onvolledig werd ingediend of niet voldoet aan de voorwaarden, bepaald in artikel 74, § 2, is deze aanvraag onontvankelijk.

De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor de behandeling van onontvankelijke aanvragen. § 4. De Vlaamse regering stelt nadere regels vast voor de procedure van het aanvragen en het toekennen van een subsidiëring zoals bedoeld in artikel 71, § 1. § 5. De Vlaamse regering beslist over de toekenning en over de grootte van de subsidies, bedoeld in artikel 71, § 1, aan de hand van de kerntaken, bedoeld in artikel 74. § 6. De Vlaamse regering neemt die beslissing uiterlijk zes maanden voor het begin van de meerjarige periode. § 7. Als de Vlaamse regering niet tijdig een beslissing neemt over de toekenning van de meerjarige subsidiëring, dan wordt de subsidiëring van de steunpunten die al in toepassing van artikel 71, § 1, gesubsidieerd werden, met één jaar verlengd. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 71, § 2, is de voor dat jaar uitgekeerde subsidie minstens gelijk aan een vierde van het financieringsbudget van vier jaar, eventueel met een aanpassing zoals bedoeld in artikel 72, § 3.

Art. 74.§ 1. De steunpunten vervullen een intermediaire rol tussen het veld en de overheid. Ze ondersteunen het veld en informeren het veld over het beleid van de overheid. Daarnaast communiceren de steunpunten met de overheid over ontwikkelingen in het veld en over gewenste beleidsontwikkelingen. Ze treden niet in de plaats van belangenbehartigende organisaties. § 2. De kerntaken van een steunpunt zijn : - praktijkondersteuning : een actieve dienstverlening op het vlak van deskundigheidsbevordering, kwaliteitszorg, informatie en documentatie, management, publieksopbouw en -participatie, internationale samenwerking; - praktijkontwikkeling : op basis van permanente evaluatie en toegepast onderzoek een bijdrage leveren aan een continue ontwikkeling van het veld en het overheidsbeleid; - beeldvorming en communicatie : activiteiten en initiatieven organiseren en coördineren die de kennis over de sector bevorderen bij de publieke opinie, de overheid en in het buitenland, en die bijdragen tot een hogere cultuurparticipatie, zowel inzake de kwantitatieve als inzake de kwalitatieve dimensie. § 3. De Vlaamse regering kan als aanvullende kerntaken ook sectorspecifieke en sectoroverschrijdende taken toewijzen aan de steunpunten. § 4. Alle steunpunten hebben binnen hun werking aandacht voor de bevordering van de culturele diversiteit.

Art. 75.De Vlaamse regering sluit een samenwerkingsovereenkomst met elk steunpunt voor : 1° de invulling van de kerntaken, bedoeld in artikel 74, § 2 en § 3;2° de samenwerking tussen de steunpunten uit hetzelfde beleidsveld en, naar gelang van de inhoudelijke noodzaak, met steunpunten uit andere beleidsvelden;3° de evaluatie en het toezicht van de overeenkomst. Het steunpunt past het ingediende beleidsplan, bedoeld in artikel 73, § 1, aan in een beleidsplan dat in overeenstemming is met de gesloten overeenkomst en dat wordt opgemaakt voor een periode van vier jaar met een tussentijdse evaluatie halverwege de looptijd van de overeenkomst.

De procedure voor het indienen van het aangepaste beleidsplan, de voorwaarden waaraan het moet voldoen en de wijze waarop de evaluatie zal worden georganiseerd, worden opgenomen in de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid.

Art. 76.§ 1. In afwijking van artikel 55, § 2, van het decreet van 7 mei 2004 houdende regeling van de begrotingen, de boekhouding, de controle inzake subsidies en de controle door het Rekenhof, kunnen steunpunten die gesubsidieerd worden voor het geheel van hun werking in de vorm van een vierjarig financieringsbudget als bedoeld in artikel 72, § 1, gedurende die vierjarige subsidieperiode onbeperkt een reserve aanleggen met eigen inkomsten en subsidies. Die reserve moet voldoen aan de geldende boekhoudkundige regels en moet aangewend worden voor de realisatie van het aangepast meerjarig beleidsplan, bedoeld in artikel 75, tweede lid. § 2. Als de steunpunten, bedoeld in § 1, op het einde van de vierjarige subsidieperiode nog beschikken over een reserve, aangelegd overeenkomstig § 1, dan kan die reserve overgedragen worden naar een volgende vierjarige subsidieperiode op voorwaarde dat deze reserve niet meer bedraagt dan tien percent van de gemiddelde jaarlijkse personeels- en werkingkosten, berekend over de voorbije vierjarige subsidieperiode. De personeels- en werkingskosten omvatten alle kosten die betrekking hebben op de uitvoering en de realisatie van het aangepast meerjarig beleidsplan, bedoeld in artikel 75, tweede lid, en die in de voorbije vierjarige subsidieperiode tot stand zijn gekomen.

Bij de berekening van de overdraagbare reserve wordt geen rekening gehouden met éénmalige uitzonderlijke inkomsten. De Vlaamse regering bepaalt de eenmalige uitzonderlijke inkomsten die in aanmerking komen.

De Vlaamse regering kan een afwijking toestaan van het in het eerste lid bepaalde percentage op voorwaarde dat het steunpunt daartoe een gemotiveerd bestedingsplan voorlegt.

De overgedragen reserve, bedoeld in het eerste lid, moet aangewend worden voor de realisatie van het aangepast meerjarig beleidsplan, bedoeld in artikel 75, tweede lid, ingediend voor de meerjarige subsidieperiode waarnaar de reserve werd overgedragen. § 3. Als bij de afrekening van het laatste werkingsjaar van de vierjarige subsidieperiode, bedoeld in § 1, de resterende reserve, bedoeld in § 2, eerste lid, meer bedraagt dan hetgeen bepaald werd in § 2, dan moet het teveel ingehouden worden van het nog uit te keren saldo van het financieringsbudget, toegekend aan het steunpunt voor de voorbije vierjarige subsidieperiode, en moet het eventueel daarna nog resterende bedrag door het steunpunt teruggestort worden aan de Vlaamse Gemeenschap tot een maximum van de door de Vlaamse Gemeenschap toegekende werkingssubsidies in het laatste werkingsjaar van de voorbije vierjarige subsidieperiode.

Als aan een steunpunt na afloop van de vierjarige subsidieperiode, bedoeld in § 1, geen subsidies meer worden verleend voor het geheel van haar werking in de vorm van een financieringsbudget als bedoeld in artikel 72, § 1, dan is het steunpunt verplicht een bestedingsplan voor de aangelegde reserve, aangelegd overeenkomstig § 1, in te dienen bij de door de Vlaamse regering aangewezen dienst. De reserve moet in voorkomend geval prioritair aangewend worden voor het voldoen van de arbeidsrechtelijke verplichtingen. HOOFDSTUK VIII. - Kwaliteitsbeoordeling

Art. 77.De kwaliteitsbeoordeling bevat een advies over de werking en het beheer en een kwalitatief inhoudelijk advies.

Art. 78.De door de Vlaamse regering aangewezen dienst verleent advies over de aspecten betreffende de werking en het beheer aan de hand van de relevante criteria en brengt daarover een gemotiveerd advies uit.

Art. 79.§ 1. Voor het kwalitatieve inhoudelijke advies over dossiers die voorgelegd worden voor subsidiëring richt de Vlaamse regering beoordelingscommissies op. Deze beoordelingscommissies worden samengesteld voor onderdelen van een beleidsveld of voor transversale beleidsaspecten. § 2. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst stelt voor elke beoordelingscommissie een lijst van vijftien kandidaat-leden samen.

Uit deze lijst benoemt de Vlaamse regering minimaal vijf en maximaal vijftien leden. § 3. De leden van de beoordelingscommissies worden benoemd voor vier jaar. Om de vier jaar wordt de helft van de leden vervangen. Een lid kan maximaal twee mandaten vervullen. § 4. De leden van de beoordelingscommissies worden aangesteld voor hun expertise van of betrokkenheid met het te beoordelen onderdeel van het beleidsveld.

De beoordelingscommissies worden op evenwichtige wijze samengesteld uit leden die de verschillende aspecten van het te beoordelen onderdeel van het beleidsveld vertegenwoordigen. § 5. Voor de te beoordelen optionele elementen van de werking van organisaties zoals bepaald in artikel 3, 1°, worden de beoordelingscommissies aangevuld door experts op het vlak van het te beoordelen optionele element. § 6. Voor de beoordeling van de instellingen van de Vlaamse Gemeenschap, zoals bedoeld in artikel 19, richt de Vlaamse regering afzonderlijke beoordelingscommissies op. Deze commissies worden samengesteld uit drie leden van de betrokken reguliere beoordelingscommissies, in functie van het beleidsveld of de beleidsvelden waarin de betrokken instelling van de Vlaamse Gemeenschap actief is, en drie buitenlandse experts. De voorzitter van de adviescommissie is tevens voorzitter van deze afzonderlijke beoordelingscommissies.

Op voorstel van de door de Vlaamse regering aangewezen dienst benoemt de Vlaamse regering de leden van deze beoordelingscommissies.

Deze commissies kunnen bijkomend advies inwinnen bij de reguliere beoordelingscommissies, in functie van het beleidsveld of de beleidsvelden waarin de betrokken instelling van de Vlaamse Gemeenschap actief is. § 7. Voor de beoordeling van mengvormen en uitzonderlijke aanvragen kan de Vlaamse regering tijdelijke ad-hoc commissies oprichten. § 8. De Vlaamse regering bepaalt nader voor welke onderdelen van het beleidsveld beoordelingscommissies worden opgericht en de wijze waarop de beoordelingscommissies en de adviescommissie samengesteld moeten worden.

De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor de aanstelling van de experts.

De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor de aanstelling van ad-hoc commissies.

Art. 80.§ 1. De Vlaamse regering richt voor het beleidsveld kunsten een adviescommissie op voor de algemene coördinatie van de kwaliteitsbeoordeling.

De kerntaken van deze adviescommissie zijn : 1° waken over een kwaliteitsvolle organisatie van de interne werking van de beoordelingscommissies en daartoe de visie, de methodiek en de evaluatie van de kwaliteitsbeoordeling ontwikkelen;2° beleidsgericht advies formuleren op basis van de kwaliteitsbeoordeling in de beoordelingscommissies van het beleidsveld;3° de kwaliteitsbeoordeling van transversale dossiers organiseren voor zover die niet worden behandeld door een beoordelingscommissie;4° overleg stimuleren met het Vlaams Fonds voor de Letteren en het Vlaams Audiovisueel Fonds om tot een duidelijke beoordeling te komen van transversale dossiers die raakvlakken hebben met de bevoegdheden van deze fondsen. § 2. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst stelt voor de samenstelling van de adviescommissie een lijst van vijfentwintig kandidaat-leden samen. Uit deze lijst benoemt de Vlaamse regering minimaal acht en maximaal twaalf leden. De leden van de beoordelingscommissies kunnen lid zijn van de adviescommissie.

De leden van de adviescommissie hebben een totaalvisie op het beleidsveld. De adviescommissie wordt samengesteld uit leden uit de verschillende onderdelen van het beleidsveld.

De leden van de adviescommissie worden benoemd voor vier jaar. Een lid kan maximaal twee mandaten vervullen.

De door de Vlaamse regering aangewezen dienst neemt het secretariaat waar van de adviescommissie, de beoordelingscommissies en de ad-hoc commissies. § 3. Het lidmaatschap van een adviescommissie of een beoordelingscommissie is onverenigbaar met een mandaat in het Europees Parlement, de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat, het Vlaams Parlement en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, met het ambt van minister, staatssecretaris en hun kabinetsleden, met het ambt van personeelslid in dienst van de Vlaamse Gemeenschap of instellingen van de Vlaamse overheid die in het kader van zijn functie betrokken is bij de uitvoering van dit decreet, met het ambt van personeelslid van het Vlaams Parlement, en van personeelsleden en leden van de raad van bestuur van steunpunten en belangenbehartigers uit de betreffende sector. § 4. De Vlaamse regering bepaalt nader de wijze waarop de adviescommissie moet worden samengesteld.

Art. 81.De beoordelingscommissies, bedoeld in artikel 79, en de adviescommissie, bedoeld in artikel 80, worden uiterlijk drie maanden na ondertekening van dit decreet opgericht.

Art. 82.De Vlaamse regering bepaalt nader de voorwaarden inzake aanstelling en ontslag van de leden van beoordelingscommissies en de adviescommissie.

Art. 83.Elk jaar leggen de beoordelingscommissies en de adviescommissie een verslag met de evaluatie van hun werking voor aan de Vlaamse regering.

Art. 84.De leden van de beoordelingscommissies en de adviescommissie ontvangen een vergoeding voor hun werkzaamheden en verplaatsingen. De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor deze vergoedingen.

Art. 85.De algemene procedure van de beoordeling van dossiers, voorgelegd voor subsidiëring, verloopt als volgt : 1° de door de Vlaamse regering aangewezen dienst beheert het aanvraagdossier.Hij treft de nodige voorbereidingen, controleert alle vormelijke aspecten, zoals ontvankelijkheid en volledigheid, en legt het dossier voor aan de beoordelingscommissie; 2° de beoordelingscommissie geeft een kwaliteits- en inhoudelijke beoordeling van het ingediende dossier met inbegrip van een indicatieve waardering.De door de Vlaamse regering aangewezen dienst zorgt ervoor dat de commissieleden beschikken over alle nuttige informatie, inclusief een voorlopige zakelijke toetsing; 3° rekening houdend met het inhoudelijke en kwaliteitsadvies van de beoordelingscommissie stelt de door de Vlaamse regering aangewezen dienst een voorontwerp van beslissing op over alle aspecten van het aanvraagdossier, met inbegrip van de financiële en beheersmatige aspecten.In dat document wordt het advies van de beoordelingscommissie integraal opgenomen; 4° de door de Vlaamse regering aangewezen dienst brengt de beoordelingscommissie op de hoogte van het voorontwerp van beslissing. Als er een grote discrepantie bestaat tussen het oordeel van de beoordelingscommissie en het oordeel van de door de Vlaamse regering aangewezen dienst, houden beide partijen een deliberatiemoment, waarbij ze streven naar een geïntegreerd advies; 5° het voorontwerp van beslissing wordt, in het geval van subsidies voor werkingen van ten minste twee jaar, bezorgd aan de aanvrager, die op grond daarvan een schriftelijke reactie kan indienen bij de door de Vlaamse regering aangewezen dienst;6° de beoordelingscommissie behandelt de schriftelijke reactie van de meerjarige subsidieaanvragen met betrekking tot de kwaliteits- en de inhoudelijke aspecten.De door de Vlaamse regering aangewezen dienst behandelt de schriftelijke reactie met betrekking tot de financiële en beheersmatige aspecten en het geheel van voorontwerp van beslissing; 7° de door de Vlaamse regering aangewezen dienst bereidt het ontwerp van beslissing voor en bezorgt het volledige dossier aan de Vlaamse regering. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen

Art. 86.De overeenkomstig hoofdstuk II, afdeling I, hoofdstuk IV, afdeling I, en hoofdstuk VII toegekende subsidiëring houdt de erkenning in van de organisaties.

Art. 87.De volgende regelingen worden opgeheven : 1° artikel 7 van het decreet van 22 december 1993 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1994, gewijzigd bij de decreten van 6 juli 2001, 7 december 2001 en 5 juli 2002;2° artikel 10, § 1, van het decreet van 19 december 1997, houdende oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden, uitsluitend met betrekking tot de beoordelingscommissies voor de muziek, de beeldende kunsten, de architectuur en vormgeving, de Nederlandstalige dramatische kunst, het muziektheater, de dans en de kunstencentra;3° het decreet van 31 maart 1998 houdende de regeling van de erkenning en de subsidiëring van professionele muziekensembles, concertorganisaties, muziekclubs, muziekeducatieve organisaties en festivals, het muziekcentrum van de Vlaamse Gemeenschap, het subsidiëren van muziekprojecten en compositieopdrachten en het verlenen van werkbeurzen, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 21 december 2001;4° het decreet van 18 mei 1999 houdende regeling van de erkenning en de subsidiëring van professionele organisaties voor Nederlandstalige dramatische kunst, professionele organisaties voor dans, professionele organisaties voor muziektheater, professionele kunstencentra, professionele festivals voor podiumkunsten en het steunpunt podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap, en regeling van de subsidiëring van opdrachten aan scheppende kunstenaars, gewijzigd bij de decreten van 7 december 2001 en 10 juli 2003;5° artikel 16 van het decreet van 30 juni 2000 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2000.

Art. 88.§ 1. In afwijking van de bepalingen in artikel 87, blijven de decreten, vermeld in artikel 87, 3° en 4°, in verband met de uitbetaling en het toezicht van kracht voor : 1° organisaties voor podiumkunsten, erkend en gesubsidieerd voor de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2005;2° organisaties voor muziek, erkend en gesubsidieerd voor de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2006;3° projecten podiumkunsten, gesubsidieerd in de periode die loopt tot en met 2005;4° projecten muziek, gesubsidieerd in de periode die loopt tot en met 2005. § 2. In afwijking van de bepalingen in artikel 87, blijven de bepalingen, vermeld in artikel 87, 2°, van kracht tot de beoordelingscommissies, bedoeld in artikel 79, en de adviescommissie, bedoeld in artikel 80, opgericht zijn.

Art. 89.§ 1. Dit decreet wordt aangehaald als « Kunstendecreet ». § 2. De bepalingen van dit decreet worden voor de eerste maal toegepast voor subsidiëring tijdens het werkingsjaar dat start op 1 januari 2006. § 3. In afwijking van § 2, worden de bepalingen in verband met subsidiëring voor het geheel van de werking voor festivals, zoals bedoeld in artikel 3, 1°, b), die zich situeren op het vlak van de muziek, voor muziekgroepen en muziekensembles, zoals bedoeld in artikel 3, 1°, f), voor concertorganisaties, zoals bedoeld in artikel 3, 1°, g), voor muziekclubs, zoals bedoeld in artikel 3, 1°, h) , en voor organisaties voor kunsteducatie, zoals bedoeld in artikel 3, 1°, n), die zich situeren op het vlak van de muziek, voor de eerste maal toegepast voor de periode die start op 1 januari 2007. In afwijking van artikel 5, § 1, eerste lid, en artikel 40, § 1, eerste lid, wordt voor deze organisaties de vierjarige subsidieperiode die start op 1 januari 2007 bij wijze van overgangsmaatregel beperkt tot een driejarige subsidieperiode. § 4. In afwijking van artikel 6, § 1, eerste lid, artikel 41, § 1, eerste lid, en artikel 73, § 1, moeten de aanvragen tot subsidiëring voor de vierjarige periode die start op 1 januari 2006 uiterlijk op 3 november 2004 bij de door de Vlaamse regering aangewezen dienst worden ingediend.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 2 april 2004.

De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN _______ Nota (1) Zitting 2003 - 2004 Stukken.- Ontwerp van decreet : 2019 - Nr. 1. - Verslag over hoorzitting : 2019 - Nr. 2. - Amendementen : 2019 - Nr. 3. - In eerste lezing door de commissie aangenomen artikelen : 2019 - Nr. 4. - Amendemente : 2019 - Nr. 5. - Verslag : 2019 - Nr. 6. - Amendementen : 2019 - Nr. 7. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 2019 Nr. 8 Handelingen. - Bespreking en aanneming. - Middagvergadering van 31 maart 2004 en vergadering van 1 april 2004

^