Etaamb.openjustice.be
Decreet van 02 maart 1999
gepubliceerd op 11 september 1999

Decreet houdende de goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 8 oktober 1998 tussen de federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999021310
pub.
11/09/1999
prom.
02/03/1999
ELI
eli/decreet/1999/03/02/1999021310/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

2 MAART 1999. - Decreet houdende de goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 8 oktober 1998 tussen de federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2.Het samenwerkingsakkoord, tussen de federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik, gesloten te Brussel op 8 oktober 1998, wordt goedgekeurd.

Art. 3.Dit decreet treedt in werking op de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 2 maart 1999.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid, Mevr. W. DEMEESTER DE MEYER De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS _______ Nota (1) Zitting 1998-1999 Stukken.- Ontwerp van decreet : 1260 - Nr. 1. - Verslag : 1260 Nr. 2.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 9 en 10 februari 1999.

Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik Memorie van toelichting De algemene doelstelling van het Ministerie van Justitie is het doen naleven en het toepassen van de wet, de preventie van recidive (= tertiaire preventie of het vermijden dat nieuwe slachtoffers gemaakt worden) en het bevorderen van de (re)ïntegratie van de dader van seksueel misbruik in de maatschappij waarbij de stigmatisering zoveel mogelijk moet worden vermeden.

De algemene doelstelling van de Vlaamse Gemeenschap is het welzijn, de gezondheid en de harmonieuze ontplooiing van mensen te bevorderen evenals het verhinderen van situaties die hiertegen kunnen indruisen.

Deze samenwerking is gebaseerd op een wederzijds overleg, een gelijkwaardig partnership, en een akkoord aangaande verschillende items zoals doelgroep, organisatie, methode, middelen en financiering.

De samenwerking houdt rekening met de verdeling van taken naargelang de specifieke bevoegdheden van alle betrokken partijen.

De samenwerking beoogt inzonderheid de toepassing van de wet van 13 april 1995 betreffende seksueel misbruik ten aanzien van minderjarigen. Voor elke beslissing tot voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde of vrijstelling op proef van een geïnterneerde vereist deze wet een advies van een dienst die gespecialiseerd is in de psychosociale begeleiding of behandeling van daders van seksueel misbruik. De wet legt eveneens, na de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde, een psychosociale begeleiding of behandeling op.

Deze wettelijke bepalingen zijn ingeschreven in de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, die in voege treedt op een door de Koning te bepalen datum.

De geest van dit samenwerkingsakkoord geldt mutatis mutandis ook voor andere delinquenten (1) ten aanzien van wie een probleemgerichte begeleiding of behandeling aangewezen is. De Minister van Justitie en de Vlaamse minister bevoegd voor het Gezondheidsbeleid evenals de Vlaamse minister bevoegd voor de Bijstand aan Personen streven ernaar om deze samenwerking verder uit te bouwen voor deze brede doelgroep.

De Vlaamse Gemeenschap zal hiervoor forensische teams oprichten die zich onder meer zullen specialiseren in de psychosociale begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik. Deze samenwerking sluit aan bij het samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de Vlaams Gemeenschap inzake de sociale hulpverlening aan gedetineerden met het oog op hun sociale reïntegratie : "Hulpverlening aan gedetineerden, Op nieuwe wegen...", dat werd afgesloten op 28 februari 1994.

Artikel 2 Met daders van seksueel misbruik wordt bedoeld de personen die een inbreuk hebben gepleegd op artikels 372 tot en met 386ter van het strafwetboek.

Overzicht van de verschillende wettelijke kaders 1. De procedure van de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelden Het stelsel van de voorwaardelijke invrijheidstelling is op dit ogenblik nog gebaseerd op de wet Lejeune van 1888.De mogelijke voorwaardelijke invrijheidstelling vormt tijdens de periode van opsluiting een stimulans voor beter gedrag en maakt een geleidelijke overgang tussen een totale vrijheidsberoving en de volledige vrijheid mogelijk.

Het gespecialiseerd advies noodzakelijk voor het verkrijgen van een voorwaardelijke invrijheidstelling zoals ingevoerd bij wet van 13 april 1995 inzake seksueel misbruik van minderjarigen, wordt in principe opgesteld door de multidisciplinair samengestelde teams gespecialiseerd in de problematiek van daders van seksueel misbruik werkzaam in de strafinrichtingen, hierna genoemd psychosociale teams.

Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is ook een verplichte psychosociale begeleiding of behandeling bij een extrapenitentiaire gespecialiseerde voorziening gekoppeld.

De nieuwe wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964 die reeds door de wetgever is goedgekeurd, maar waarvan de Koning nog de datum van inwerkingtreding moet voorstellen, kent gelijkaardige verplichtingen in haar artikel 3, § 3, 4° en artikel 4, § 5, 3° lid.

De voorwaardelijke invrijheidstelling is een gecontroleerde vrijheid : de veroordeelde staat onder verplicht toezicht van een justitieassistent verbonden aan het Directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie van het Ministerie van Justitie, die de vrijgestelde begeleidt en er op toe ziet dat de opgelegde voorwaarden worden nageleefd. Deze begeleider stelt regelmatig een verslag op over het verloop van de begeleiding ten aanzien van de overheid die de invrijheidstelling gelast en met het toezicht op de voorziene voorwaarden belast is. 2. De procedure van invrijheidstelling van geïnterneerden en gewoontemisdadigers : a) Geïnterneerde abnormalen Aan de basis van de wet van 9 april 1930, gewijzigd bij de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij ligt de gedachte dat delinquenten die niet toerekeningsvatbaar zijn voornamelijk dienen verzorgd te worden in plaats van gestraft.Deze wet heeft tevens tot doel de bescherming van de maatschappij zo efficiënt mogelijk te organiseren.

De vrijlatingsprocedure voor de grote meerderheid van de geïnterneerden is de invrijheidstelling op proef. Deze beslissing wordt genomen door de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij bestaande uit drie leden : een werkend of een eremagistraat die voorzitter is, een advocaat en een geneesheer. De procureur des Konings woont de vergadering bij met raadgevende stem. Deze commissie neemt de beslissing tot de invrijheidstelling op proef en bepaalt de voorwaarden.

Als het feiten betreft van seksueel misbruik op minderjarigen is sedert de wet van 13 april 1995 een advies vereist van een dienst die gespecialiseerd is in de psychosociale begeleiding of de behandeling van daders van seksueel misbruik. Dit advies wordt in principe opgesteld door de psychosociale teams gespecialiseerd in de problematiek van daders van seksueel misbruik werkzaam in de strafinrichtingen of in de inrichtingen tot bescherming van de maatschappij.

De wet van 1 juli 1964 legt na de invrijheidstelling op proef een verplichte begeleiding op, met name een sociaalgeneeskundige begeleiding (artikel 20). In de praktijk wordt de sociale begeleiding doorgaans waargenomen door een justitieassistent en wordt de geneeskundige begeleiding verzekerd door een individuele therapeut, een deskundige, een Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg of een afdeling in een psychiatrische instelling.

De voorbereiding en opvolging van de invrijheidstelling op proef gebeurt door een justitieassistent op dezelfde wijze als bij de voorwaardelijke invrijheidstelling met dit verschil dat deze rechtstreeks verslag uitbrengt aan de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij. b) Veroordeelden ter beschikking van de regering De wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, waarvan de Koning de datum van inwerkingtreding zal bepalen, breidt de gevallen uit waarin de rechtbank een veroordeelde ter beschikking van de regering kan stellen. Deze uitbreiding viseert de daders van seksuele misdrijven.

De Minister van Justitie kan een dader van dergelijk misdrijf met een minderjarig slachtoffer, die tevens het voorwerp uitmaakt van een Terbeschikkingstelling van de Regering slechts vrijstellen na het inwinnen van een gespecialiseerd advies. Bovendien kan aan de invrijheidstelling de voorwaarde gekoppeld worden dat de betrokken persoon zich moet laten begeleiden of behandelen door een door de minister aangeduide dienst of persoon. 3. Probatieopschorting en probatieuitstel Door de wet van 29 juni 1964 en zijn uitbreiding van 10 februari 1994 kan de rechter vermijden een effectieve gevangenisstraf op te leggen aan de delinquent door de uitspraak van de veroordeling op te schorten of door de tenuitvoerlegging van de straffen uit te stellen.Aan die maatregelen kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden (probatieopschorting en probatieuitstel). De probatievoorwaarden kunnen worden opgelegd voor een periode van 1 tot 5 jaar.

Met het oog op de eventuele toepassing van probatieopschorting of probatieuitstel kan de magistraat, op verzoek van de verdachte of met zijn instemming, een maatschappelijke enquête over zijn gedragingen en zijn milieu doen instellen door de justitieassistent (de zgn. probatieassistent).

De probatiemaatregel die door de rechter wordt opgelegd wordt medegedeeld aan de probatiecommissie van de woonplaats van de betrokkene die zal toezien op de uitvoering ervan. Er bestaat een probatiecommissie in elk gerechtelijk arrondissement die samengesteld is uit een voorzitter (magistraat van de zetel), een advocaat en een ambtenaar. De procureur des Konings woont de vergaderingen bij met raadgevende stem.

De probatiecommissie stelt de probatieassistent aan die de maatregel zal opvolgen en haar hierover regelmatig (minstens om de drie maanden) zal rapporteren. De sociale begeleiding van de probatieassistent is vergelijkbaar met deze van de justitieassistent in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling. 4. Vrijheid onder voorwaarden Door de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis kan, in de gevallen waarin voorlopige hechtenis kan worden bevolen of gehandhaafd, de onderzoeksrechter de betrokkene in vrijheid laten onder oplegging van een of meer voorwaarden voor een duur van drie maanden.Deze proefperiode kan eenmaal verlengd worden, waarbij nieuwe voorwaarden kunnen worden opgelegd en de reeds opgelegde voorwaarden kunnen worden gewijzigd. Een van de opgelegde voorwaarden kan het volgen van een behandeling zijn.

Bij de regeling van rechtspleging kan de raadkamer besluiten de voorwaarden te handhaven.

Na het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek kan het vonnisgerecht waarbij de zaak aanhangig is de opgelegde voorwaarden verlengen voor maximum drie maanden en uiterlijk tot het vonnis.

Voor het toezicht op de naleving van de voorwaarden kan een beroep worden gedaan op de politiediensten of op de justitieassistenten verbonden aan de Dienst Maatschappelijk Werk Strafrechtstoepassing (Dienst Justitiehuizen). 5. Bemiddeling in strafzaken De wet van 10 februari 1994 introduceert een artikel 216ter in het wetboek van strafvordering dat de magistraten van het openbaar ministerie een bijkomende mogelijkheid verstrekt om op misdrijven te reageren.Deze situeert zich tussen het klasseren zonder gevolg en de vervolging voor een strafrechtbank waarbij de procureur des Konings vier soorten maatregelen kan voorstellen : de bemiddeling tussen dader en slachtoffer, de medische behandeling of therapie, de dienstverlening en de vorming. Dit samenwerkingsprotocol betreft enkel de maatregel van de medische behandeling of therapie. Indien de dader aan de voorwaarde(n) heeft voldaan, stelt de procureur des Konings een verval van de strafvordering vast voor de feiten die binnen deze procedure behandeld werden.

Bij de oriëntatie van een strafdossier naar een medische behandeling of psychosociale begeleiding dienen de bemiddelingsmagistraat, de substituut procureur des Konings, en de bemiddelingsassistent steeds het verband tussen de ziekte en het misdrijf voor ogen te houden. Het is de dader die zich op een ziekteverschijnsel of een verslaving moet beroepen als oorzaak van het misdrijf. Via probleemverkenning kan de bemiddelingsassistent de dader motiveren om tot probleemerkenning te komen. De bemiddelingsassistent gaat samen met betrokkene na welke medische behandeling of psychosociale begeleiding het meest geschikt is. Het akkoord rond de opvolging en de termijn wordt in aanwezigheid van de dader door de procureur des Konings in een proces-verbaal geacteerd.

In de uitvoerende fase wordt van de dader verwacht dat hij op geregelde tijdstippen het bewijs levert dat hij de afspraken waartoe hij zich geëngageerd heeft, nakomt. Het toezicht hierop wordt in de praktijk uitgeoefend door de bemiddelingsassistent. 7. De voorlopige invrijheidstelling van veroordeelden De voorlopige invrijheidstelling is een beslissing van de Minister van Justitie waarbij de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf om opportuniteitsredenen wordt opgeschort.Er zijn verschillende soorten van voorlopige invrijheidstelling, naargelang van de doelstellingen of de redenen die aan de invrijheidstelling ten grondslag liggen : - De voorlopige invrijheidstelling om gezondheidsredenen is een beslissing op humanitaire gronden, met een uitzonderlijk karakter; - Voorlopige invrijheidstelling met het oog op voorwaardelijke invrijheidstelling.

De langdurige procedure bij een voorwaardelijke invrijheidstelling verhindert een snelle beslissing waar dit om bepaalde humanitaire redenen aangewezen kan zijn of waar een nog langere detentie nadelig zou zijn. Veelal volstaat de gemotiveerde vraag van de directie waarna wordt beslist. Achteraf wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling dan volgens de voorgeschreven procedure onderzocht en goedgekeurd. - Voorlopige invrijheidstelling met het oog op de verwijdering uit het land.

Vreemdelingen die na het uitboeten van hun straf België dienen te verlaten worden, naar analogie met de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling en de voorlopige invrijheidstelling met het oog op genade, voorlopig vrijgesteld met het oog op de verwijdering uit het land. Keren zij zonder toelating alsnog naar België terug, dan wordt de straf opnieuw in uitvoering gebracht voor zover deze niet is verjaard. - Voorlopige invrijheidstelling ( voorheen : met het oog op genade).

Dit systeem dateert van 1972 ten gunste van kortgestraften. Het betreft gedetineerden voor wie de hoofdgevangenisstraffen en de vervangende gevangenisstraffen in het totaal niet meer dan 3 jaar bedragen, waarvoor geen tegenindicaties bestaan en die voldoende vooruitzichten hebben op sociale reïntegratie. Gezien de specifieke tijdsvoorwaarden en de procedure van de voorwaardelijke invrijheidstelling konden deze kortgestraften er zelden of nooit van genieten. Gelet op de overbevolking van de gevangenissen gebeurt de vrijstelling ambtshalve zonder voorstel van de administratie of advies van het parket. Deze vorm van voorlopige invrijheidstelling verkreeg een quasi-automatisch karakter en is de belangrijkste vrijstellingsmodaliteit.

Voor gedetineerden veroordeeld voor feiten van seksueel misbruik op minderjarigen, die een totaal aan gevangenisstraffen ondergaan van meer dan 1 jaar tot en met 3 jaar, wordt een advies van de directeur en van het gespecialiseerde psychosociaal team van de gevangenis opgesteld. Dit advies zal bovendien een geïndividualiseerd begeleidingsplan inhouden en een reclasseringsplan, dat in samenwerking met de justitieassistent en de externe hulpverlener(s) wordt op punt gesteld.

Artikel 3 Uitvoeren van multidisciplinair persoonlijkheidsonderzoek en adviesverlening De psychosociale teams werden opgericht in 1971 (toen nog Observatie en Behandelingseenheden (OBE's) genoemd) en zijn samengesteld uit psychiaters, psychologen, maatschappelijk assistenten en een gevangenisdirecteur (criminoloog). Elke gevangenis beschikt over zo'n team en hun opdrachten (omzendbrief 1629/XIII van 12 juli 1994) zijn veelvuldig : - het identificeren van gedetineerden waarvoor een observatie, begeleiding of penitentiaire behandeling aangewezen is (gezien het psychiatrisch verleden, de aard van het misdrijf,...) en het opstellen van een detentieplan zodat de detentietijd zinvol en reïntegratiegericht kan worden ingevuld.

Indien een gespecialiseerde behandeling aangewezen is of indien de gedetineerde het vraagt, kan beroep gedaan worden op externe hulpverleners die vallen onder de bevoegdheid van de Gewesten en Gemeenschappen. - het uitvoeren van persoonlijkheidsonderzoeken en het opstellen van adviezen in het kader van het penitentiair verlof, de voorlopige invrijheidstelling, de voorwaardelijke invrijheidstelling en de invrijheidstelling op proef van geïnterneerden. Deze evaluaties maken deel uit van een dynamische en multidisciplinaire benadering waarbij de probleemstelling geplaatst wordt in een ontwikkelingsperspectief.

De adviezen met betrekking tot de veroordeelden worden gericht aan de Minister van Justitie. In het kader van de nieuwe wetten op de voorwaardelijke invrijheidstelling van 5 en 18 maart 1998 zal dit de commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn. De adviezen met betrekking tot de geïnterneerden worden gericht aan de Commissies tot Bescherming van de Maatschappij.

Realisatie van een intrapenitentiair pretherapeutisch begeleidingsprogramma en samenwerking met de gespecialiseerde voorzieningen De psychosociale teams gespecialiseerd in de problematiek van daders van seksueel misbruik van de pilootinrichtingen staan in voor een intrapenitentiair pretherapeutisch begeleidingsprogramma. Het uitgangspunt bij dit programma is dat de gevangenis geen therapeutisch milieu is en dat de intrapenitentiaire begeleiding zich dus moet toeleggen op de voorbereiding van de extrapenitentiaire gespecialiseerde begeleiding. Het doel van dit programma is vooral bij de dader van seksueel misbruik het probleeminzicht te bevorderen, de motivatie om aan zichzelf te werken te stimuleren en de invrijheidstelling voor te bereiden. Hierbij zal bijzondere aandacht gaan naar de coherentie van het intrapenitentiair pretherapeutisch programma en de extrapenitentiaire psychosociale begeleiding of behandeling die zal worden uitgevoerd door de gespecialiseerde voorzieningen van de Gemeenschappen of Gewesten. Daarom is het wenselijk om deze voorzieningen te betrekken bij het intrapenitentiair pretherapeutisch programma en hen zo mogelijk bepaalde delen van dit programma te laten uitvoeren.

Artikel 4 De justitieassistenten belast met de begeleiding en het toezicht op de voorziene voorwaarden zijn meestal ambtenaren van het Ministerie van Justitie, Directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie. Uitzondering hierop vormt de begeleiding en het toezicht op de voorziene voorwaarden in het kader van de toepassing van artikel 216ter van het wetboek van strafvordering, m.n. de bemiddeling in strafzaken, die wordt waargenomen door de bemiddelingsassistenten, vooralsnog verbonden aan de Rechterlijke Orde.

Taken van de justitieassistent De informatieverstrekking bedoeld in artikel 4, 1° kan de volgende documenten betreffen: de uiteenzetting van de feiten, een uittreksel van het strafregister, het moraliteitsverslag, het psychiatrisch-deskundigverslag en relevante stukken uit de gerechtelijke bundel, de probatie-enquête, deskundigenverslagen, het verslag van het psychosociale team van de strafinrichting, de verslagen van de dienst sociaal werk, de beslissing tot voorwaardelijke of voorlopige invrijheidstelling, tot vrijstelling op proef of tot vrijheid onder voorwaarden, tot probatieopschorting of -uitstel, telkens met vermelding van de opgelegde voorwaarden, het akkoord inzake bemiddeling in strafzaken.

De gespecialiseerde psychosociale teams, de justitieassistent en de gespecialiseerde voorzieningen bepalen in onderling overleg welke relevante stukken m.o.o. de psychosociale begeleiding of behandeling van de betrokken persoon worden uitgewisseld.

Deze informatieverstrekking doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de rechterlijke overheden. De bevoegde magistraat kan bijvoorbeeld oordelen dat een bepaald document niet mag worden medegedeeld en hij kan ook rechtstreeks bepaalde stukken meedelen aan of laten inzien door de gespecialiseerde voorziening.

De betrokken persoon wordt hiervan op de hoogte gesteld en heeft het recht om de communicatie van een bepaald stuk te weigeren.

In de mate dat de procedure en de toegemeten tijd het toelaten, is het voorafgaandelijk overleg met de gespecialiseerde voorziening inzake de mogelijkheid van een extrapenitentiaire psychosociale begeleiding of behandeling aangewezen in alle gevallen die vallen onder de wettelijke kaders bedoeld in artikel 2.

Wanneer het een voorwaardelijk of op proef vrijgestelde persoon betreft, kunnen de taken vermeld in artikel 4, punten 1 en 2 ook uitgevoerd worden door de psychosociale teams van de strafinrichtingen en inrichtingen tot bescherming van de maatschappij.

De justitieassistenten staan in voor de sociale enquêtes en de begeleidingen die worden opgelegd door de bevoegde overheden. Zij motiveren en ondersteunen de betrokken persoon bij zijn integratie in de samenleving; hiervoor werken zij samen met de gemeenschapsvoorzieningen, teneinde het recht op maatschappelijke hulp- en dienstverlening van justitiecliënteel te waarborgen. Zij houden toezicht op de naleving van de opgelegde voorwaarden en hiervoor werken zij zonodig samen met parket en politie. Zij beogen de coördinatie en integratie van alle interventies ten aanzien van de persoon.

In die zin vervult de justitieassistent een scharnierfunctie tussen de justitiële instanties, de betrokken externe voorzieningen en de justitiecliënt. Voor de bevoegde overheid (zie artikel 1, 2° van het samenwerkingsakkoord) stelt hij regelmatig een verslag op over het verloop van de begeleiding zodat deze zijn beslissing kan individualiseren. Aan de externe voorziening kan hij informatie verstrekken over o.m. het gerechtelijk verleden van de betrokkene. De externe voorziening bezorgt hem regelmatig een verslag over het verloop van de psychosociale begeleiding of behandeling. Aan de justitiecliënt legt hij de doelstellingen van de wet uit, helpt hem de essentiële elementen van zijn delinquent gedrag te begrijpen, geeft uitleg betreffende de lopende gerechtelijke procedure en geeft hem de mogelijkheid om zijn mening te laten horen. Hierbij zal speciaal de aandacht gaan naar het gevaar van stigmatisering van de betrokkene en zijn sociale integratie.

De justitieassistent bespreekt de opgelegde voorwaarden en de mogelijke gevolgen van het niet naleven ervan. Als een opgelegde voorwaarde onnodig, te zwaar of te beledigend blijkt te zijn kan hij aan de bevoegde overheid vragen om deze op te heffen of te amenderen.

Prestatieverbintenis De prestatieverbintenis verduidelijkt de positie en rol van de betrokken partijen (de dader van seksueel misbruik, de justitieassistent en de gespecialiseerde voorziening) met betrekking tot het individuele geval. Elke partij is hierdoor op de hoogte van de taken en verantwoordelijkheden van elkeen zodat de samenwerking optimaal kan verlopen.

Er werd gekozen voor de term prestatieverbintenis en niet « resultaatsverbintenis » omdat de partijen zich engageren om alles in het werk te zetten om de sociale integratie van de betrokkene te bevorderen en om herhaling, waaronder seksueel misbruik, te voorkomen, maar het resultaat niet kunnen waarborgen.

Artikelen 5 en 6 Het Ministerie van Justitie wil een coherente en globale politiek ten aanzien van daders van seksueel misbruik voeren. Daarom is de samenwerking en netwerkvorming tussen de gespecialiseerde teams in en buiten de gevangenissen belangrijk. De steuncentra kunnen hierbij een ondersteunende rol vervullen zowel inzake de begeleiding en behandeling van individuele gevallen (artikel 5, 1°) als wat de aanpak van deze problematiek in zijn algemeenheid betreft én de wetenschappelijke methodologie (artikel 5, 2° en 4°). De steuncentra hebben ook een aanbod inzake specifieke vorming en stellen hun methodologie ter beschikking van de gespecialiseerde voorzieningen.

De steuncentra hebben daarnaast ook een advies- en behandelingsopdracht. Dit is voor hen belangrijk omdat het wetenschappelijk onderzoek zich moet kunnen baseren op de praktijk en omdat zij de nodige deskundigheid moeten hebben om de gespecialiseerde voorzieningen te kunnen adviseren indien zij hierom vragen.

Artikel 7 De samenwerking tussen de bevoegde diensten van het Ministerie van Justitie en de voorzieningen van de Vlaamse Gemeenschap is reeds een bestaande praktijk en wordt nu geformaliseerd en gestructureerd. Het is belangrijk dat de forensische teams van de Vlaamse Gemeenschap verder worden uitgebouwd zodat zij de gespecialiseerde nazorg van justitiecliënten op zich kunnen nemen. De verwijzing van justitiecliënten naar de gezondheids- of welzijnszorg gebeurt in functie van de ernst van de problematiek. Om die reden worden daders van seksueel misbruik die vallen onder de wet van 13 april 1995 voor nazorg in eerste instantie verwezen naar de tweedelijnsvoorzieningen (Centra Geestelijke Gezondheidszorg). Deze centra kunnen doorverwijzen naar de centra voor algemeen welzijnswerk, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.

De daders van seksueel misbruik kunnen met het oog op de extrapenitentiaire begeleiding eveneens verwezen worden naar de steuncentra en dit zowel initieel als na onderhandeling met de gespecialiseerde voorziening.

Artikel 8 Met multidisciplinair samengesteld team wordt bedoeld dat vertegenwoordigers van de disciplines psychiatrie, psychologie en criminologie of familiale en seksuologische wetenschappen of sociale wetenschappen voor het team werken als vast lid of als externe consulent.

Artikel 9 Adviesfunctie De adviesfunctie in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling, de voorlopige invrijheidstelling en de invrijheidstelling op proef is de taak van de gespecialiseerde psychosociale teams van de penitentiaire inrichtingen en de inrichtingen tot bescherming van de maatschappij. In geval deze teams een bijkomend advies noodzakelijk achten kan dit advies gevraagd worden aan een steuncentrum of een gespecialiseerde voorziening.

In de overige gevallen (vrijheid onder voorwaarden, probatieopschorting en -uitstel, bemiddeling in strafzaken) kan door de bevoegde overheid eventueel een advies worden gevraagd aan een steuncentrum, een gespecialiseerde voorziening of aan een gespecialiseerd psychosociaal team in de strafinrichtingen en de inrichtingen tot bescherming van de maatschappij. In dit laatste geval betreft het personen die tijdelijk van hun vrijheid werden beroofd.

Het is aangewezen om de adviesfunctie en de begeleidings- of behandelingsfunctie niet aan eenzelfde dienst toe te vertrouwen om rolconflicten te vermijden.

Opstellen van een verslag De gespecialiseerde voorziening stelt ten behoeve van de bevoegde overheid (zie artikel 1, 2° van het samenwerkingsakkoord) en van de justitieassistent die met het toezicht is belast, regelmatig een verslag op over het verloop van de psychosociale begeleiding of behandeling. Deze verslaggeving beperkt zich tot de punten opgesomd in artikel 9.

Het signaleren van situaties met ernstig risico voor derden is niet in tegenspraak met het principe van het beroepsgeheim, in zoverre er sprake is van een noodtoestand waarbij hogere waarden bijvoorbeeld bescherming van de samenleving, conflicteren met de absolute geheimhoudingsplicht (Cass. 13.5.1987).

Een noodtoestand kan ontstaan ingevolge een situatie van acute sociale gevaarlijkheid met ernstig risico voor derden. Het is de behandelaar die dit gevaar inschat. Hierbij moet hij twee tegenstrijdige belangen afwegen, namelijk zijn beroepsgeheim en het gevaar voor derden.

Oordeelt hij dat er sprake is van een situatie van acute sociale gevaarlijkheid met ernstig risico voor derden en dat de hulpverleningsinterventie hiervoor geen uitweg biedt, dan deelt hij de probleemsituatie mee aan de justitieassistent. Ondermeer op basis van dit rapport evalueert deze dienst de situatie en stelt zij een rapport op ten behoeve van de bevoegde overheid. Het is de verantwoordelijkheid van deze overheid om maatregelen te treffen met oog op het voorkomen van recidive.

De wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, die in voege treedt op een door de koning te bepalen datum, voorziet in artikel 7 laatste lid en in artikel 16, § 4, laatste lid, in een meldingsrecht ingeval van onderbreking van de begeleiding of behandeling en bij moeilijkheden bij de uitvoering ervan.

De justitiecliënt is op de hoogte van deze rapportage-afspraken bij middel van de prestatieverbintenis die hij voor kennisname en akkoord ondertekent.

Registratie en wetenschappelijk onderzoek Met het oog op het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en de evaluatie van het preventiebeleid is het wenselijk dat de intra- en extra-penitentiaire gespecialiseerde teams evenals de justitieassistenten gegevens met betrekking tot de psychosociale begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik bijhouden.

Om dit te verwezenlijken zal door een netwerk van gespecialiseerde teams en voorzieningen, in onderling overleg en in samenwerking met de steuncentra een model van registratie en een algemene beoordelingsmethode specifiek voor daders van seksueel misbruik worden uitgewerkt. Hierbij zal rekening worden gehouden met de behoefte van de Vlaamse Gemeenschap om deze registratie te integreren in haar bestaande en toekomstige initiatieven van registratie en monitoring, dit met het oog op een deugdelijk preventie- welzijns- en gezondheidsbeleid.

Artikel 10 De bevoegde justitiële overheid kan geen psychosociale begeleiding of behandeling opleggen aan een gespecialiseerde voorziening van de gemeenschappen en zal bij een weigering of stopzetting door deze laatste een andere oplossing zoeken. Maar aangezien een probleemgerichte begeleiding de nodige continuïteit vereist is collegiaal overleg aangewezen.

Artikel 12 De jaarlijkse evaluatie van dit samenwerkingsakkoord moet toelaten de inspanningen voor een coherente en gecoördineerde aanpak van daders van seksueel misbruik te toetsen en bij te sturen. Te dien einde kan het begeleidingscomité een externe audit instellen met het oog op een concrete evaluatie van het behandelingsverloop in de praktijk.

De Minister van Justitie, T. VAN PARYS ___________ Nota (1) De term delinquent heeft hier zowel betrekking op veroordeelden en geïnterneerden als op verdachten of beklaagden. Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik Gelet op artikel 128, § 1, van de Grondwet;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 5, § 1, I, 1° en II, 2° en 7°, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988, en artikel 92bis, § 1, ingevoegd bij de wet van 8 augustus 1988 en gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op de wet van 31 mei 1888 tot invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling in het strafstelsel en de wet van 9 april 1930 zoals vervangen door de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers, beide gewijzigd door de wet van 13 april 1995, inzonderheid door de artikelen 6, 7 en 8 betreffende seksueel misbruik ten aanzien van minderjarigen;

Gelet op de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers, inzonderheid artikel 3, § 3, 4°, artikel 4, § 5, 3de lid en artikel 7, 3de tot en met 5de lid;

Overwegende dat de specifieke problematiek van het seksueel misbruik het noodzakelijk maakt dat de samenwerking niet wordt beperkt tot het seksueel misbruik ten aanzien van minderjarigen;

Overwegende dat een structurele samenwerking tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap vereist is om de persoonlijke, relationele en maatschappelijke ontwikkeling van daders van seksueel misbruik te begeleiden en hun reïntegratie in de maatschappij te bevorderen teneinde herhaling van seksueel misbruik, inzonderheid ten aanzien van minderjarigen, te voorkomen; de Federale Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie, en de Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Vlaamse regering in de persoon van de minister-president, van de Vlaamse minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid en van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn;

In functie van hun respectieve bevoegdheden, zijn overeengekomen wat volgt :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit samenwerkingsakkoord wordt verstaan onder : 1° gespecialiseerde psychosociale teams : multidisciplinaire equipes (minstens samengesteld uit een maatschappelijk assistent, een psycholoog, en een psychiater) die gespecialiseerd zijn in de problematiek van daders van seksueel misbruik en die werkzaam zijn binnen de strafinrichtingen en de inrichtingen of afdelingen tot bescherming van de maatschappij;2° bevoegde overheid : naargelang het juridische kader, bedoeld in artikel 2, 1° tot en met 7°, zal het hier gaan om de Minister van Justitie, de gerechtelijke overheid, de probatiecommissie, de commissie tot bescherming van de maatschappij of de commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling;3° steuncentra : centra die ondersteuning bieden aan de gespecialiseerde psychosociale teams van de strafinrichtingen en de inrichtingen of afdelingen tot bescherming van de maatschappij en aan de gespecialiseerde voorzieningen inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik;4° gespecialiseerde voorzieningen : centra voor geestelijke gezondheidszorg en centra voor algemeen welzijnswerk, die de extrapenitentiaire ambulante begeleiding of behandeling van daders van seksueel misbruik op zich nemen;5° justitieassistenten : ambtenaren van het ministerie van Justitie, die buiten de gevangenis werken en die voorheen probatieassistent, maatschappelijk assistent van de buitendienst, bemiddelingsassistent, werden genoemd;6° prestatieverbintenis : een geschrift dat wordt ondertekend door de betrokken justitieassistent, de betrokken begeleider van de gespecialiseerde voorziening en de betrokken persoon, bedoeld in artikel 2, waarin de te ondernemen acties bij de begeleiding en behandeling van laatstgenoemde persoon worden vastgelegd, evenals de wijze van samenwerking tussen voornoemde partijen;7° begeleidingscomité : comité belast met de jaarlijkse evaluatie van de toepassing van dit samenwerkingsakkoord.

Art. 2.Dit samenwerkingsakkoord heeft betrekking op de begeleiding en behandeling van personen die feiten als bedoeld in artikel 372 tot en met 386ter van het Strafwetboek hebben gepleegd of van het plegen van die feiten verdacht worden, hierna de betrokken persoon genoemd, en die onder de toepassing vallen van één van de hierna vermelde regelingen of voor de toepassing ervan in aanmerking komen : 1° de wet van 31 mei 1888 tot invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling in het strafstelsel;2° de wet van 9 april 1930, gewijzigd bij de wet van 1 juli 1964, tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers;3° de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;4° de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis;5° artikel 216ter van het wetboek van strafvordering;6° de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers;7° de omzendbrieven van de Minister van Justitie inzake voorlopige invrijheidstelling.

Art. 3.De Minister van Justitie richt in een aantal strafinrichtingen en inrichtingen of afdelingen tot bescherming van de maatschappij gespecialiseerde psychosociale teams op.

De gespecialiseerde psychosociale teams vervullen volgende taken : 1° uitvoeren van multidisciplinair persoonlijkheidsonderzoek;2° realiseren van een intrapenitentiair pretherapeutisch begeleidingsprogramma ter voorbereiding van de extrapenitentiaire begeleiding of behandeling;3° verlenen van advies inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelden en de vrijstelling op proef van geïnterneerden ten behoeve van de bevoegde overheid;4° samenwerken en overleg plegen met de steuncentra en met de gespecialiseerde voorzieningen;5° meewerken aan een registratiemodel als bedoeld in artikel 9, 5°. De lijst van de inrichtingen en afdelingen wordt als bijlage I bij dit samenwerkingsakkoord gevoegd. Elke wijziging van deze lijst wordt zo vlug mogelijk door de Minister van Justitie aan de Vlaamse minister bevoegd voor het Gezondheidsbeleid en aan de Vlaamse minister bevoegd voor de Bijstand aan Personen meegedeeld.

Art. 4.De justitieassistenten staan in voor de hierna vermelde taken : 1° alle informatie die noodzakelijk is voor de aan de individuele problematiek van de betrokken persoon aangepaste begeleiding of behandeling ter beschikking stellen van de gespecialiseerde voorziening;2° voorafgaandelijk overleg plegen met de gespecialiseerde voorziening omtrent de mogelijkheid van een extrapenitentiaire psychosociale begeleiding of behandeling in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling of een invrijheidstelling op proef;3° erover waken dat voorafgaandelijk de afspraken betreffende de extrapenitentiaire psychosociale begeleiding of behandeling genoteerd worden in een prestatieverbintenis conform het model gevoegd als bijlage II bij dit samenwerkingsakkoord en dat deze prestatieverbintenis wordt ondertekend door de betrokken persoon, de begeleider van de gespecialiseerde voorziening en de justitieassistent;4° de betrokken persoon begeleiden en motiveren tot naleving van de opgelegde voorwaarden en toezien op de naleving ervan;5° in het kader van het individueel geval de samenwerking tussen de betrokken diensten van justitie en welzijns- en gezondheidszorg coördineren.Hierbij wordt regelmatig overleg gepleegd met de gespecialiseerde voorziening die de psychosociale begeleiding of behandeling op zich neemt; 6° regelmatig een verslag over de betrokken persoon opstellen ten behoeve van de bevoegde overheid, binnen de maand na de invrijheidstelling of de inwerkingtreding van de voorwaarden, ten minste om de zes maanden, bij wijzigingen in de situatie en verder als de bevoegde overheid het vraagt;7° in spoedeisend geval rechtstreeks verslag indienen bij de procureur des Konings en de bevoegde overheid verwittigen;8° meewerken aan een registratiemodel als bedoeld in artikel 9, 5°.

Art. 5.De Minister van Justitie richt steuncentra op die voor het uitvoeren van volgende taken worden gesubsidieerd : 1° vervullen van een consultatiefunctie op vraag van de gespecialiseerde psychosociale teams, de justitieassistenten en de gespecialiseerde voorzieningen;2° verstrekken van wetenschappelijke informatie aan de gespecialiseerde psychosociale teams, de justitieassistenten en de gespecialiseerde voorzieningen;3° verstrekken van logistieke steun voor diagnostiek en behandeling aan de gespecialiseerde psychosociale teams, de justitieassistenten en de gespecialiseerde voorzieningen;4° uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, onder meer op basis van gegevens afkomstig van de gespecialiseerde psychosociale teams, de justitieassistenten en de gespecialiseerde voorzieningen (zie ook artikel 9, 5°);5° bijdragen tot specifieke opleidingen van de gespecialiseerde psychosociale teams, de justitieassistenten en de gespecialiseerde voorzieningen;6° meewerken aan informatieve acties op vraag van de Minister van Justitie;7° minstens éénmaal per jaar onderling overleg plegen met het oog op informatie-uitwisseling en afstemming van hun respectieve werkingen;8° opstellen van een werkingsverslag ten behoeve van de ministers betrokken bij dit samenwerkingsakkoord, uiterlijk op 31 januari volgend op het werkingsjaar. De lijst van de steuncentra wordt als bijlage III bij dit samenwerkingsakkoord gevoegd. Elke wijziging van deze lijst wordt zo vlug mogelijk door de Minister van Justitie aan de Vlaamse minister bevoegd voor het Gezondheidsbeleid en aan de Vlaamse minister bevoegd voor de Bijstand aan Personen meegedeeld.

Art. 6.De steuncentra vervullen eveneens de taken, bedoeld in artikel 9, 1°, 2° en 3°.

Artikelen 10 en 11 zijn van overeenkomstige toepassing.

Art. 7.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, respectievelijk de Vlaamse minister, bevoegd voor de Bijstand aan Personen, wijzen per provincie alsook voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad één of meer door de Vlaamse Gemeenschap erkende en gesubsidieerde centra voor geestelijke gezondheidszorg en één of meer door de Vlaamse Gemeenschap erkende en gesubsidieerde centra voor algemeen welzijnswerk aan als gespecialiseerde voorzieningen inzake de extrapenitentiaire psychosociale begeleiding of behandeling van daders van seksueel misbruik.

Personen die feiten als bedoeld in artikel 372 tot en met 386ter van het Strafwetboek hebben gepleegd of van het plegen van die feiten verdacht worden en voor zover minderjarigen hiervan het slachtoffer waren, worden verwezen naar centra voor geestelijke gezondheidszorg.

In deze centra ligt de eindverantwoordelijkheid bij de medicus. De andere gevallen kunnen voor extrapenitentiaire begeleiding zowel naar de centra voor algemeen welzijnswerk als naar de centra voor geestelijke gezondheidszorg verwezen worden.

De lijst van de gespecialiseerde voorzieningen, wordt als bijlage IV bij dit samenwerkingsakkoord gevoegd. Elke wijziging van deze lijst wordt zo vlug mogelijk door de Vlaamse minister bevoegd voor het gezondheidsbeleid of de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen aan de minister van Justitie meegedeeld.

Art. 8.De gespecialiseerde voorzieningen beantwoorden minstens aan volgende criteria : 1° rechtspersoonlijkheid bezitten of deel uitmaken van een centrum dat over rechtspersoonlijkheid beschikt;2° beschikken over een multidisciplinair samengesteld team voor psychosociale begeleiding of behandeling van daders van seksueel misbruik;3° beschikken over de bekwaamheid om, op basis van een nauwkeurige diagnostiek, geëigende behandelingsmethodieken voor psychosociale begeleiding of behandeling van daders van seksueel misbruik - die overeenstemmen met de erkende klinische ervaring en de wetenschappelijke internationale inzichten op dit vlak - toe te passen;4° deelnemen aan door de bevoegde overheid erkende of gesubsidieerde permanente vorming in België of in het buitenland, op het vlak van psychosociale begeleiding of behandeling van daders van seksueel misbruik;5° bereid zijn de taken, bedoeld in artikel 9 van dit samenwerkingsakkoord te vervullen.

Art. 9.De gespecialiseerde voorzieningen vervullen de hiernavolgende taken : 1° advies verlenen inzake daders van seksueel misbruik die vallen onder één van de regelingen, bedoeld in artikel 2, 1° tot en met 7°, zonder afbreuk te doen aan de taak van de gespecialiseerde psychosociale teams werkzaam in de strafinrichtingen en inrichtingen tot bescherming van de maatschappij;2° instaan voor de gepaste extrapenitentiaire begeleiding of behandeling van daders van seksueel misbruik waarvoor voorafgaandelijk een prestatieverbintenis wordt ondertekend en waarbij de naam van de gespecialiseerde voorziening wordt vermeld in de beslissing van de bevoegde overheid die tevens de voorwaarden bepaalt;3° opstellen van een verslag over de opvolging van de begeleiding of de behandeling ten behoeve van de bevoegde overheid en de justitieassistent, binnen de maand na de inwerkingtreding van de gestelde begeleidings- en behandelingsvoorwaarden, telkens als de begeleidende dienst het nuttig acht, als de bevoegde overheid het vraagt, bij wijzigingen in de situatie, en tenminste om de zes maanden. In het verslag bedoeld in het eerste lid, 3°, worden de volgende punten behandeld : 1° data en uren van gemaakte afspraken;2° afwezigheden die niet gerechtvaardigd zijn;3° eenzijdige stopzetting van de behandeling door de betrokken persoon;4° mate waarin de betrokken persoon een inspanning levert om nuttig gebruik te maken van de begeleidingssessies;5° situaties van acute sociale gevaarlijkheid met ernstig risico voor derden; Dit verslag wordt aan de justitieassistent bezorgd. In geval van spoedeisendheid en onbereikbaarheid van de justitieassistent wordt rechtstreeks verslag uitgebracht aan de procureur des Konings; 4° opstellen van een werkingsverslag met een specifiek deel over kwantitatieve en kwalitatieve gegevens inzake de psychosociale begeleiding of behandeling van daders van seksueel misbruik vóór 31 januari volgend op het werkingsjaar, ten behoeve van de Vlaamse minister, bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de Bijstand aan Personen die dit jaarverslag op hun beurt bezorgen aan de Minister van Justitie;5° meewerken aan een registratiemodel conform de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, met het oog op wetenschappelijk onderzoek en de evaluatie van het beleid inzake de psychosociale begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik.Het registratiemodel, bedoeld in het eerste lid, 5°, wordt in onderling overleg tussen vertegenwoordigers van de gespecialiseerde voorzieningen, de steuncentra, het directoraat-generaal Strafinrichtingen, het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie en de dienst voor het Strafrechtelijk beleid van het Ministerie van Justitie evenals het begeleidingscomité als bedoeld in artikel 12, uitgewerkt.

Art. 10.Een gespecialiseerde voorziening kan weigeren op een verzoek om adviesverlening in te gaan en kan een begeleidings- of behandelingsopdracht weigeren of stopzetten. In dat geval zal zij de bevoegde overheid hiervan onmiddellijk in kennis stellen.

De stopzetting van een begeleiding of behandeling is het onderwerp van een overleg tussen de bevoegde overheid, de gespecialiseerde voorziening, de justitieassistent en de betrokken persoon.

In afwachting van een andere regeling die de continuïteit van de psychosociale begeleiding of behandeling waarborgt, wordt de betrokken persoon gedurende maximaal één maand verder begeleid door de gespecialiseerde voorziening.

Art. 11.Om een gemotiveerde reden kan de gespecialiseerde voorziening, mits akkoord van de bevoegde overheid, de psychosociale begeleiding of behandeling geheel of gedeeltelijk overdragen aan een andere gespecialiseerde voorziening, een steuncentrum of een individuele therapeut die de nodige specialisatie kan voorleggen. Deze bevestigt zijn instemming met de begeleidings- of behandelingsopdracht ten opzichte van de bevoegde overheid, die haar akkoord schriftelijk bekrachtigt.

Art. 12.Een begeleidingscomité samengesteld uit acht leden, waarvan er vier worden aangewezen door de Minister van Justitie, twee door de Vlaamse minister bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, en twee door de Vlaamse minister bevoegd voor de Bijstand aan Personen, wordt opgericht. Voor elk van de leden worden één of meerdere plaatsvervangers aangeduid. Dit begeleidingscomité zal de werking van het samenwerkingsakkoord jaarlijks evalueren en hierover een rapport opstellen ten behoeve van voornoemde ministers, uiterlijk drie maanden na ontvangst van de werkingsverslagen, bedoeld in artikel 5, 8° en artikel 9, 4°.

Minstens één maal per jaar vindt landelijk een vergadering plaats van de begeleidingscomités, opgericht in het kader van de samenwerkingsakkoorden tussen de Federale Staat en de Gemeenschappen en Gewesten inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik, met het oog op informatieuitwisseling en afstemming van de respectieve werkingen en het formuleren van beleidsaanbevelingen ten behoeve van de betrokken ministers.

Art. 13.In geval van betwistingen is uitsluitend een arbitragecommissie samengesteld uit de leidende ambtenaren van het directoraat-generaal Strafinrichtingen en het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie van het Ministerie van Justitie en de leidende ambtenaren van de administratie Gezondheidszorg en van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap of uit hun vertegenwoordigers.

Art. 14.Dit samenwerkingsakkoord geldt voor een proefperiode van twee jaar en wordt telkens met een jaar stilzwijgend verlengd indien het niet schriftelijk wordt opgezegd drie maanden voor het einde van de periode. Bij een verlenging wordt rekening gehouden met de evaluatie, bedoeld in artikel 12 van dit akkoord.

Art. 15.Dit samenwerkingsakkoord treedt in werking tien dagen nadat zowel de wet als het decreet die dit samenwerkingsakkoord goedkeuren, bekendgemaakt zijn in het Belgisch Staatsblad.

Gedaan te Brussel op 8 oktober 1998 in drie originele exemplaren, waarvan één voor de Federale Staat en twee voor de Vlaamse Gemeenschap.

Voor de Federale Staat : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS Voor de Vlaamse Gemeenschap : De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid, Mevr. W. DEMEESTER-DE MEYER De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS

Bijlagen gezien om te worden toegevoegd bij het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik getekend op 8 oktober 1998 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^