Etaamb.openjustice.be
Decreet van 04 juli 2002
gepubliceerd op 09 augustus 2002

Decreet op de groeven en houdende wijziging van sommige bepalingen van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2002027680
pub.
09/08/2002
prom.
04/07/2002
ELI
eli/decreet/2002/07/04/2002027680/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 JULI 2002. - Decreet op de groeven en houdende wijziging van sommige bepalingen van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning (1)


De Waalse Gewestraad heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Begripsomschrijving

Artikel 1.Groeven zijn bedrijven waarvan de activiteiten gericht zijn op de delving en de valorisatie van massa's ondergrondse of bovengrondse minerale of fossiele stoffen. Ze zijn niet onder de mijnen ingedeeld.

Art. 2.De bijhorigheden van de groeven zijn installaties die nodig zijn voor de valorisatie van de gedolven producten. Ze worden aangebracht in de nabijheid van de activiteiten.

TITEL II - Groeven HOOFDSTUK I. - Vergunningen

Art. 3.De groeven en hun bijhorigheden mogen slechts krachtens de milieuvergunning in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning geëxploiteerd worden. HOOFDSTUK II. - Gewestelijke adviescommissie voor de ontginning van groeven

Art. 4.Er wordt een Gewestelijke Adviescommissie voor de ontginning van groeven ingesteld. Die Commissie bestaat voor één derde uit ambtenaren, voor één derde uit vertegenwoordigers van de exploitanten en voor één derde uit vertegenwoordigers van diverse belangengroepen aangewezen door de Regering.

De Regering bepaalt het aantal leden van de Commissie, de modaliteiten voor hun voordracht en de werking van de commissie.

Art. 5.De Gewestelijke Commissie heeft als opdracht : a . de Regering te informeren over alle aspecten inzake ontginning en delving in groeven; b . advies uit te brengen over de ontwerpen van infrastructuurwerken ten aanzien van de rationele ontginning van minerale stoffen; c . voorstellen te doen over de eventuele herziening van de gewestplannen; d . advies uit te brengen over alle vraagstrukken die de Regering haar voorlegt. HOOFDSTUK III. - Recht tot bezetting en ontginning van andermans gronden

Art. 6.Bij gebrek aan toestemming van de eigenaar kan de Regering aan elk bedrijf dat erom vraagt het recht verlenen om andermans gronden te bezetten en te ontginnen met het oog op de bevoorrading van een exploitatiezetel waar sinds minstens vijf jaar dezelfde stoffen worden gedolven, op voorwaarde dat die gronden gelegen zijn binnen het ontginningsgebied ervan of er aan de oppervlakte liggen, dat ze de economische en rationele ontginning van de afzetting hinderen en dat de voorraad van de afzetting die het voorwerp uitmaakt van dat recht niet nodig is voor de voortzetting van de industriële activiteiten of voor de voldoende aflossing van de installaties van een naburige gelijksoortige onderneming die die de voorraad in bezit had.

De te volgen procedure om zulke rechten te verkrijgen wordt bepaald door de Regering en bestaat o.a. uit een openbaar onderzoek.

De houder van het recht om andermans gronden te bezetten en te ontginnen is de eigenaar van die gronden een vergoeding verschuldigd waarvan het bedrag bij gebrek aan een minnelijke overeenkomst tussen de partijen wordt bepaald overeenkomstig de procedure bepaald bij de wet van 26 juli 1962 betreffende de spoedprocedure inzake onteigening ten algemenen nutte. HOOFDSTUK IV. - Aankoop, verkaveling en terbeschikkingstelling van onroerende goederen ten behoeve van de ontginning

Art. 7.Het Gewest, de provincies, de gemeenten en de door de Regering aangewezen publiekrechtelijke personen mogen de onroerende goederen die nodig zijn voor de ontginning, de aanleg van toegangswegen of de aanvullende infrastructuurwerken ten algemenen nutte onteigenen en aankopen voor zover de voorraad van de afzetting die het voorwerp van de onteigening uitmaakt niet nodig is voor de voortzetting van de industriële activiteiten of voor de voldoende aflossing van de installaties van een naburige gelijksoortige onderneming die de voorraad in bezit had.

De provincies, gemeenten en publiekrechtelijke personen moeten daartoe door de Regering worden gemachtigd.

Art. 8.Het besluit gaat vergezeld van een plan met de ligging, de grenzen van de onteigeningen en van de voor de ontginning bestemde terreinen, met de toegangswegen en de aanvullende infrastructuurwerken.

Art. 9.§ 1. Het besluit wordt voorafgegaan door een openbaar onderzoek dat veertien dagen duurt en door de onteigenende instantie wordt ingesteld. De onteigenende instantie stuurt een bericht aan elke persoon die volgens het kadaster eigenaar of medeëigenaar is van de onroerende goederen die deel uitmaken van bedoelde terreinen of die nodig zijn voor de aanleg van toegangswegen naar die terreinen of voor aanvullende infrastructuurwerken.

De wegen die door de onteigende onroerende goederen lopen, worden aan hun vroegere bestemming onttrokken. De erfdienstbaarheden die die goederen bezwaren, gaan teniet.

Het recht van teruggave bepaald bij artikel 23 van de wet van 17 april 1835 betreffende de onteigening ten algemenen nutte kan niet worden ingeroepen voor de onteigeningen bedoeld in dit artikel. § 2. a . De bij de Minister van Financiën opgerichte aankoopcomités voor onroerende goederen kunnen belast worden met alle aankopen, met het instellen van vervolgingen en met het voeren van de procedures voor de overeenkomstig dit decreet uit te voeren onteigening van onroerende goederen, ongeacht de belanghebbende publiekrechtelijke persoon. De voorzitters van de aankoopcomités zijn bevoegd om de onteigenende publiekrechtelijke instantie voor de rechtbank te vertegenwoordigen.

Als de publiekrechtelijke persoon geen beroep doet op het comité, is het visum van het comité nodig voor ieder aanbod dat hij van plan is op minnelijke wijze of via juridische middelen te doen; het ontwerp van aanbod gaat vergezeld van een verklarend verslag. Het comité verleent of weigert zijn visum binnen één maand na ontvangst van het dossier betreffende het ontwerp van aanbod. Die termijn kan desnoods met één maand verlengd worden op verzoek van het comité. Op verzoek van de betrokken publiekrechtelijke persoon kan de Regering de visumweigering van het comité negeren bij een behoorlijk gemotiveerd besluit. b . In geval van onteigening wordt er gehandeld overeenkomstig de bepalingen van de wet van 26 juli 1962 betreffende de spoedprocedure inzake onteigening ten algemenen nutte. c . Om de waarde van de onteigende goederen te schatten, worden de onteigeningen die achtereenvolgens uitgesproken worden met het oog op de oprichting van een geheel dat nodig is voor een industriële ontginning, globaal in aanmerking genomen.

Bij de schatting van de waarde van het onteigende goed kan dus geen rekening worden gehouden met een meerwaarde ten gevolge van de opneming ervan in het geheel.

Art. 10.§ 1. De overeenkomstig de artikelen 7 tot 9 aangekochte terreinen worden ter beschikking van de gebruikers gesteld door verhuring, verpachting, erfpacht of verkoop.

De akte van terbeschikkingstelling bevat een clausule waarin de op bedoeld terrein uit te oefenen economische activiteit, alsmede de overige modaliteiten voor het gebruik ervan en de begindatum van de activiteit vermeld staan.

In geval van verkoop moet de akte ook een clausule bevatten die bepaalt dat het Gewest of de publiekrechtelijke persoon een recht van wederinkoop op het terrein heeft als de gebruiker ophoudt bedoelde economische activiteit uit te oefenen of de gebruiksmodaliteiten niet in acht neemt.

In dat geval of bij gebrek aan overeenkomst tussen de partijen wordt de wederinkoopprijs van de terreinen bepaald door de bij de Minister van Financiën ingestelde aankoopcomités voor onroerende goederen die in het kader van de onteigeningsprocedure handelen.

Anderzijds en bij gebrek aan overeenkomst tussen de partijen worden het materieel en de werktuigen, de gebouwen en de infrastructuur die zijn opgericht sinds het Gewest of een publierechtelijk persoon het goed heeft afgestaan, bij de wederinkoop van het terrein betaald tegen de verkoopwaarde ervan. Die waarde wordt bepaald door de aankoopcomités voor onroerende goederen bedoeld in het vierde lid.

In geval van verkoop kan de gebruiker het goed slechts doorverkopen met de toestemming van het Gewest of van de publiekrechtelijke persoon die verkoopt; de clausules bedoeld in het tweede en het derde lid worden opgenomen in de akte van herverkoop. § 2. Ongeacht de betrokken publiekrechtelijke persoon hebben de bij de Minister van Financiën ingestelde aankoopcomités voor onroerende goederen en de ontvangers der domeinen machtiging om zonder specifieke formaliteiten en met inachtneming van de in § 1 bedoelde bepalingen over te gaan tot de onderhandse verkoop of verhuring, voor een periode van hoogstens negenennegentig jaar, van de onroerende goederen aangekocht of onteigend krachtens dit decreet of van de domaniale onroerende goederen waaraan de Regering een bij dit decreet bepaalde bestemming zou willen geven. Van de in dit lid bedoelde akten kunnen grossen worden afgegeven.

De betrokken publiekrechtelijke personen mogen de door hen krachtens dit decreet aangekochte of onteigende onroerende goederen zelf verkopen, verhuren of verpachten. Als de publiekrechtelijke persoon geen beroep doet op het comité of op de ontvanger, moet hij het ontwerp van verkoop-, verhuur- of verpachtingsakte hetzij door het comité hetzij door de ontvanger laten viseren. Het comité of de ontvanger moet zijn visum of visumweigering binnen één maand na ontvangst van het dossier betekenen. Die termijn kan desnoods met één maand verlengd worden op verzoek van het comité of van de aanvrager.

In geval van visumweigering bepaalt en motiveert het comité of de ontvanger de voorwaarden waaronder het visum wordt verleend. Het visum wordt geacht verleend te zijn wanneer het comité of de ontvanger de in het vorige lid bedoelde termijn laat verstrijken. HOOFDSTUK V. - Pachtcontract voor terreinen onderworpen aan een milieuvergunning verleend voor een groeve of de bijhorigheden ervan

Art. 11.In geval van een pachtcontract en bij gebrek aan een overeenkomst tussen de partijen mag de exploitant de aan een milieuvergunning onderworpen terreinen ten vroegste in gebruik nemen na de oogst van de producten die erop groeien wanneer de vergunning wordt verleend. De aan de pachter verschuldigde vergoedingen liggen vast in de wet van 4 november 1969 betreffende het pachtcontract.

TITEL III - Slotbepalingen HOOFDSTUK I. - Wijzigingsbepaligen Afdeling 1. - Bepalingen tot wijziging van het decreet van 11 maart

1999 betreffende de milieuvergunning

Art. 12.Artikel 1, 4°, a ., van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning wordt vervangen als volgt : « a . drie jaar als het gaat : 1. om een inrichting die nodig is voor een bouwwerf;2. om een inrichting die bestemd is voor de delving of de valorisatie van sierrotsen uit een reeds geëxploiteerde of in exploitatie zijnde groeve en die nodig is voor een werf met het oog op de renovatie, ombouw, uitbreiding of wederopbouw van een onroerend goed met inachtneming van de bebouwde site;3. om de behoorlijk vergunde verbouwing of uitbreiding van een groeve en, in voorkomend geval, van de bijhorigheden ervan, ten einde in te spelen op tijdelijke behoeften van algemeen belang.»

Art. 13.In artikel 50, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet worden de woorden « het tweede lid en » ingevoegd tussen het woord « onverminderd » en de woorden « de artikelen ».

Hetzelfde lid wordt aangevuld als volgt : « De vergunning kan voor onbepaalde duur verleend worden als ze betrekking heeft op een groeve. »

Art. 14.Artikel 55 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1. In § 7 worden drie leden toegevoegd, luidend als volgt : « De exploitant kan bij de Regering een beroep instellen tegen alle beslissingen inzake zekerheid bedoeld in dit artikel en tegen de beslissing van de technisch ambtenaar over het niet-herstel. De technisch ambtenaar kan ook het beroep tegen de beslissingen inzake zekerheid instellen als hij de bevoegde overheid niet is.

De Regering regelt de modaliteiten om beroep in te stellen en bepaalt met name : 1° de in het beroep te vermelden gegevens en de vorm ervan;2° de modaliteiten die de bevoegde technisch ambtenaar in acht moet nemen bij de behandeling van het beroep.» 2. Er wordt een § 8 toegevoegd, luidend als volgt : « § 8.Voor de haar aangewezen ingedeelde installaties en activiteiten kan de Regering de berekeningswijze van de zekerheid bepalen naar gelang van de stand van de reeds uitgevoerde exploitatie- en herstelwerken. »

Art. 15.Artikel 180 van hetzelfde decreet wordt vervangen als volgt : «

Art. 180.Onder vergunning in de zin van dit artikel wordt verstaan elke vergunning, machtiging, registratie of toelating die vóór de inwerkingtreding van dit decreet verleend moest worden voor de exploitatie van een inrichting.

De vóór de inwerkingtreding van dit decreet ingediende vergunningsaanvragen en de desbetreffende administratieve beroepen worden behandeld volgens de regels die van toepassing zijn de dag waarop de aanvraag wordt ingediend.

De vergunningen verleend vóór de inwerkingtreding van dit decreet en de vergunningen verleend naar aanleiding van een vóór die datum ingediende aanvraag gelden voor de in de vergunning vastgelegde termijn, onverminderd de toepassing van de hoofdstukken VIII, IX en X. » Afdeling II. - Bepaligen tot wijziging van het Waals wetboek van

ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium

Art. 16.In artikel 130 van het Waals wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium, gewijzigd bij het decreet van 27 november 1997, worden de §§ 2 en 3 opgeheven. HOOFDSTUK II. - Opheffingsbepalingen

Art. 17.Het decreet van 27 oktober 1988 op de groeven, zoals gewijzigd bij de decreten van 23 december 1993, 21 januari 1999 en 8 februari 2002, wordt opgeheven.

Art. 18.De artikelen 3, 4, 84 tot 112 van de wetten op de mijnen, groeven en graverijen, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 15 september 1919, de artikelen 8 to 12 van het koninklijk besluit van 5 mei 1919 houdende algemene politieverordening op de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven, gewijzigd bij de wet van 19 augustus 1948 en bij het koninklijk besluit van 20 september 1950, wat betreft de ondergrondse graverijen en groeven, het koninklijk besluit van 14 augustus 1933 betreffende de politie en het toezicht op de openluchtgroeven, het koninklijk besluit van 15 april 1959 betreffende de toelating om graverijen te ontginnen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 september 1962, Titel I en II van het koninklijk besluit van 2 april 1935 houdende politiereglement en toezicht op de ondergrondse groeven, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1959, worden opgeheven. De bepalingen betreffende de groeven en de bijhorigheden ervan bedoeld in het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming en de bijlagen erbij worden opgeheven. HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen

Art. 19.De vergunningen voor de ontginning van een groeve en een open groeve verleend vóór de inwerkingtreding van het decreet van 22 december 1993 tot aanvulling van artikel 41 van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium en tot wijziging van het decreet van 27 oktober 1988 op de groeven, enerzijds, en de stedenbouwkudige vergunningen verleend vóór de inwerkingtreding van hetzelfde decreet wanneer ze vereist waren, of naar aanleiding van een aanvraag ingediend overeenkomstig artikel 41, § 6, van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium, zoals gewijzigd bij bovenbedoeld decreet van 23 december 1993, anderzijds, gelden als exploitatievergunning, op voorwaarde dat ze verleend werden.

De houders van een vergunning voor de ontginning van een groeve of een open groeve mogen de ontginning voortzetten tot de kennisgeving van de definitieve beslissing over hun aanvraag om stedenbouwkundige vergunning voorzover een beslissing is genomen over de aanvraag om stedebouwkundige vergunning ingediend vóór 1 februari 2002 overeenkomstig artikel 41, § 6, van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium, zoals gewijzigd bij het decreet van bovenbedoeld decreet van 23 december 1993, voorzover een administratief beroep tegen die beslissing binnen de wettelijke termijnen is ingediend en voorzover de vergunningsaanvrager alles in het werk stelt opdat een beslissing zou worden genomen over zijn aanvraag.

In afwijking van artikel 18 zijn de vroegere bepalingen van toepassing voor geschillen ingediend onder de gelding van de bepalingen die dit decreet opheft.

De procedure bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning om de verplichtingen inzake reorganisatie en borgstelling vast te leggen zal van toepassing zijn. HOOFDSTUK IV. - Coördinatie

Art. 20.De Regering kan de bepalingen van dit decreet coördineren met die van het decreet van de Waalse Gewestraad betreffende de milieuvergunning, van het decreet van de Waalse Gewestraad op de mijnen en met die van de wetten op de mijnen, groeven en graverijen gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 15 september 1919, voor zover ze betrekking hebben op aangelegenheden die onder de bevoegdheid van het Gewest vallen, alsmede met de bepalingen die ze uitdrukkelijk of impliciet zouden hebben gewijzigd wanneer de coördinatie wordt uitgevoerd. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 21.Dit decreet treedt in werking op dezelfde dag als het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Namen, 4 juli 2002 De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Economie, K.M.O.'s, Onderzoek en Nieuwe Technologieën, S. KUBLA De Minister van Vervoer, Mobiliteit en Energie, J. DARAS De Minister van Begroting, Huisvesting, Uitrusting en Openbare Werken, M. DAERDEN De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE De Minister van Tewerkstelling en Vorming, Mevr. M. ARENA _______ Nota (1) Zitting 2001-2002 Stukken van de Raad 372 (2001-2002), Nrs.1 tot 3 Volledig verslag , openbare vergadering van 26 juni 2002 Bespreking - Stemming.

^