Etaamb.openjustice.be
Decreet van 08 december 2005
gepubliceerd op 02 januari 2006

Decreet tot wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2005203372
pub.
02/01/2006
prom.
08/12/2005
ELI
eli/decreet/2005/12/08/2005203372/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 DECEMBER 2005. - Decreet tot wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (1)


De Waalse Gewestraad heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Dit decreet regelt, overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet, een materie bedoeld in artikel 128 van de Grondwet.

Art. 2.Afdeling 1 van hoofdstuk II van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt vervangen als volgt : "Afdeling 1 - Samenstelling en vorming van de raad voor maatschappelijk welzijn

Art. 6.§ 1. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bestuurd door een raad voor maatschappelijk welzijn bestaande uit : - negen leden voor een bevolking die de vijftienduizend inwoners niet overschrijdt; - elf leden voor een bevolking van vijftienduizend en één tot vijftigduizend inwoners; - dertien leden voor een bevolking van vijftigduizend en één tot honderdvijftigduizend inwoners; - vijftien leden voor een bevolking van meer dan honderdvijftigduizend inwoners. § 2. Voor de bepaling van het aantal leden wordt het bevolkingscijfer in aanmerking genomen dat als basis gediend heeft voor het bepalen van de samenstelling van de gemeenteraad die de raad voor maatschappelijk welzijn zal kiezen.

Art. 7.Om tot lid van een raad voor maatschappelijk welzijn verkozen te kunnen worden en om het te kunnen blijven, moet men : 1° gemeenteraadskiezer zijn;2° ten minste achttien zijn;3° zijn hoofdverblijf hebben in de gebiedsomschrijving van het centrum. Niet verkiesbaar zijn : 1° zij die door veroordeling ontzet zijn van het recht om gekozen te worden;2° zij die met toepassing van artikel 6 van het Kieswetboek uitgesloten zijn van het kiesrecht;3° zij die overeenkomstig artikel 7 van hetzelfde Wetboek in de uitoefening van het kiesrecht geschorst zijn;4° zij die, onverminderd de toepassing van de bepalingen in 1° en 3°, veroordeeld zijn, zelfs met uitstel, wegens één van de in de artikelen 240, 241, 243 en 245 tot 248 van het Strafwetboek omschreven misdrijven, gepleegd in de uitoefening van een gemeenteambt;waarbij deze onverkiesbaarheid twaalf jaar na de veroordeling eindigt; 5° de niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie die ontheven of geschorst zijn van het verkiesbaarheidsrecht in hun Staat van herkomst.In geval van twijfel over de verkiesbaarheid van de kandidaat kan de bestendige deputatie eisen dat hij een attest van de bevoegde overheden van zijn Staat van herkomst indient waarin verklaard wordt dat hij, op de datum van de verkiezing, niet ontheven of geschorst is van het verkiesbaarheidsrecht in deze Staat, of dat deze overheden daarvan niets bekend is; 6° zij die veroordeeld werden wegens overtredingen bedoeld in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden of op basis van de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd, waarbij deze onverkiesbaarheid achttien jaar na de veroordeling eindigt;7° zij die, onverminderd de toepassing van de bepalingen in 1° en 2°, bestuurder waren van een vereniging op de datum van de feiten naar aanleiding waarvan zij veroordeeld zijn wegens één van de overtredingen bepaald bij de wet van 30 juli 1981 en de wet van 23 maart 1995, waarbij deze onverkiesbaarheid achttien jaar na de veroordeling eindigt. Het vorige lid is niet van toepassing op de bestuurders die het bewijs leveren dat zij niet op de hoogte waren van de feiten waarop de veroordeling gegrond was of dat ze binnen dito rechtspersoon uit hun ambt zijn getreden zodra ze daarvan kennis genomen hebben; 8° zij die uit hun mandaat ontzet zijn overeenkomstig artikel 38, § 2 of § 4, van deze wet of overeenkomstig de artikelen L1122-7, § 2, L1123-17, § 1, L2212-7, § 2, of L2212-45, § 3, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, waarbij deze onverkiesbaarheid eindigt zes jaar na de kennisgeving van de beslissing van de Regering of van haar afgevaardigde waarbij de afzetting wordt vastgesteld. De verkiesbaarheidsvoorwaarden moeten uiterlijk op de verkiezingsdag vervuld zijn.

Art. 8.De leden van de raad voor maatschappelijk welzijn mogen geen bloed- of aanverwanten zijn tot en met de tweede graad, noch door de echt verbonden zijn of wettelijk samenwonen.

Aanverwantschap die na de verkiezing tot stand komt onder de leden van de raad, stelt geen einde aan hun mandaat.

De kandidaat die tot het minst vertegenwoordigde geslacht behoort, met uitzondering van de personen die het voorwerp zijn van dit motief van onverenigbaarheid, krijgt de voorkeur.

Art. 9.Van de raden voor maatschappelijk welzijn mogen niet deel uitmaken : 1° de provinciegouverneurs, de gouverneur en vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en de adjunct-gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant;2° de leden van het provinciecollege en de leden van het college ingesteld bij artikel 83quinquies, § 2, van de bijzondere wet van 2 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen;3° de provinciegriffiers;4° de arrondissementscommissarissen;5° de burgemeesters en de schepenen, alsmede de leden van de colleges van de agglomeraties en federaties van gemeenten;6° de militairen in actieve dienst, behalve de wederopgeroepen reserveofficieren;7° elke persoon die personeelslid is of een toelage of een wedde ontvangt van de gemeente, met uitzondering van de vrijwillige brandweerlieden en van het onderwijspersoneel;8° elke persoon die personeelslid van het centrum is, met inbegrip van de personen bedoeld in het koninklijk besluit nr.78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, die hun activiteiten uitoefenen in één van de instellingen of diensten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ten gevolge van een beslissing van één van de organen van het centrum; 9° de beambten van het bosbeheer, wanneer hun bevoegdheid zich uitstrekt tot beboste eigendommen die aan het bosbeheer onderworpen zijn en die toebehoren aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waarin zij hun ambt wensen uit te oefenen;10° elke persoon die in een lokale basisoverheid van een andere lidstaat van de Europese Unie een ambt of mandaat uitoefent dat gelijkwaardig is aan dat van adviseur voor maatschappelijk welzijn.De Regering maakt een niet beperkende lijst op van de ambten of mandaten die als gelijkwaardig beschouwd worden; 11° de staatsraden bij de Raad van State;12° de leden van de hoven, rechtbanken, parketten en de griffiers.

Art. 10.De zetels binnen de raad voor maatschappelijk welzijn worden onder de politieke fracties verdeeld naar verhouding van het aantal zetels waarover elke politieke fractie binnen de gemeenteraad beschikt.

De zetels binnen de raad voor maatschappelijk welzijn worden verdeeld door het aantal in te vullen zetels te verdelen door het aantal gemeenteraadsleden, vermenigvuldigd met het aantal zetels waarover elke fractie binnen de gemeenteraad beschikt.

Het aantal eenheden geeft het aantal rechtstreeks verworven zetels aan.

De niet-toegekende zetels(s) wordt (worden) toegewezen in de orde van belangrijkheid van de decimalen.

Bij staking van stemmen wordt de zetel toegewezen aan de lijsten die aan het meerderheidspact deelnemen.

Elke politieke fractie, in de zin van artikel L1123-1, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie legt een kandidatenlijst over.

Het aantal kandidaten op de lijst stemt overeen met het aantal dat aan de politieke fractie toekomt overeenkomstig het tweede en het derde lid.

Een lijst is ontvankelijk voorzover ze door de meerderheid van de gemeenteraadsleden van eenzelfde politieke fractie getekend en door de voorgedragen kandidaten medeondertekend wordt. Als ze minstens drie personen telt, mag het aantal kandidaten van elk geslacht niet hoger zijn dan twee derde van het aantal toegewezen zetels, enerzijds, en dan één derde van de gemeenteraadsleden, anderzijds.

Als ze slechts twee personen telt, mag het niet hoger zijn dan de helft.

Art. 11.De voorzitter van de gemeenteraad, bijgestaan door de gemeentesecretaris, ontvangt de lijsten uiterlijk tussen de derde en de vierde maandag van november na de gemeenteverkiezingen.

Art. 12.De leden van de raad voor maatschappelijk welzijn worden in openbare zitting aangewezen tijdens de installatievergadering van de gemeenteraad van de gemeente die de gebiedsomschrijving van het centrum vormt.

De kandidaten die vermeld staan op een lijst getekend door een meerderheid van de betrokken politieke fractie worden van rechtswege door de gemeenteraad gekozen.

Als alle kandidaten evenwel van hetzelfde geslacht zijn, draagt de politieke fractie waaraan overeenkomstig artikel 10 de laatste zetel is toegewezen, een kandidaat van het andere geslacht voor.

De voorzitter van de gemeenteraad kondigt onmiddellijk de verkiezingsuitslag af.

Art. 13.Als er tijdens de installatievergadering van de gemeenteraad vastgesteld wordt dat een politieke fractie geen lijst heeft overgelegd, zoals bedoeld in artikel 11, wordt de gemeenteraad opnieuw bijeengeroepen binnen een termijn van minstens vijftien dagen.

Als betrokken fractie tijdens deze tweede vergadering een lijst overlegt die voldoet aan de voorschriften van artikel 11, worden de kandidaten die erop vermeld staan aangewezen.

Bij gebreke daarvan worden de vacante zetels overeenkomstig artikel 10 onder de overige politieke fracties verdeeld. Elke betrokken politieke fractie wordt erom verzocht op haar beurt een bijkomende kandidatenlijst over te leggen die voldoet aan de voorschriften van artikel 10. Als deze lijst getekend wordt door een volstrekte meerderheid van de leden van betrokken politieke fractie, wordt (worden) de kandidaat (kandidaten) die erop vermeld staat (staan) aangewezen.

Wanneer een politieke fractie erom verzocht wordt verschillende kandidatenlijsten over te leggen, zorgt zij ervoor dat het globaal aantal kandidaten van elk geslacht niet hoger is dan twee derde van het aantal toegewezen zetels.

Art. 14.Wanneer een lid vóór het verstrijken van zijn mandaat ophoudt deel uit te maken van de raad voor maatschappelijk welzijn of om zijn vervanging vraagt overeenkomstig artikel 15, § 3, draagt de politieke fractie die hem voorgedragen heeft een kandidaat voor van het geslacht van het vervangen lid, tenzij het geslacht van deze kandidaat het minst vertegenwoordigd is binnen de raad.

Art. 15.§ 1. Het dossier van de verkiezing van de leden van de raden voor maatschappelijk welzijn wordt onverwijld aan het provinciecollege toegezonden.

Elk bezwaar tegen de verkiezing moet, op straffe van verval, schriftelijk bij het provinciecollege worden ingediend binnen vijf dagen volgend op de afkondiging van de verkiezingsuitslag.

Ongeacht of bij haar al dan niet bezwaar is ingediend, doet de bestendige deputatie als administratief rechtscollege uitspraak over de geldigheid van de verkiezing binnen twintig dagen na ontvangst van het dossier en herstelt ze, in voorkomend geval, de bij het vaststellen van de verkiezingsuitslag begane vergissingen.

Indien binnen deze termijn geen uitspraak is gedaan, wordt de verkiezing als regelmatig beschouwd.

Het feit dat de verkiezing geldigheid heeft verkregen door het verstrijken van de termijn of de beslissing van het provinciecollege, wordt door de zorg van de gouverneur medegedeeld aan de gemeenteraad en aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.

Er wordt bij ter post aangetekende brief kennis van gegeven aan de leden wier verkiezing werd vernietigd en aan de personen die bezwaren hebben ingediend.

De in het voorgaande lid bedoelde natuurlijke en rechtspersonen kunnen bij de Raad van State beroep instellen binnen vijftien dagen na de mededeling of de kennisgeving.

De gouverneur kan eenzelfde beroep instellen binnen vijftien dagen na de beslissing van het provinciecollege of na het verstrijken van de termijn.

Binnen acht dagen na ontvangst van ieder beroep dat bij de Raad van State wordt ingesteld, deelt de hoofdgriffier van dit rechtscollege zulks mede aan de gouverneur, alsmede aan het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en aan de gemeenteraad.

Hij geeft hen kennis van het arrest van de Raad van State.

Wanneer een vernietiging definitief geworden is, wordt tot een nieuwe verkiezing overgegaan. § 2. Het mandaat van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn vangt aan op 1 januari volgend op de gemeenteverkiezingen.

De installatievergadering vindt plaats uiterlijk 15 januari.

Het lid dat ontslag neemt, blijft zijn mandaat uitoefenen tot zijn opvolger is beëdigd.

Het ter plaatsvervanging verkozen lid voleindigt het mandaat van het lid dat hij opvolgt. Het lid dat een ouderschapsverlof wenst te nemen, wegens de geboorte of de adoptie van een kind, wordt, op zijn schriftelijk verzoek gericht aan het vast bureau, vervangen ten vroegste vanaf de zevende week vóór de vermoedelijke datum van de geboorte of van de adoptie tot het einde van de achtste week na de dag van de geboorte of de adoptie. De vervanging bedoeld in het derde lid is evenwel pas mogelijk na de beëdiging van het te vervangen lid. § 4. Wanneer, op de dag van de installatie van de raad voor maatschappelijk welzijn, het ontslag, dat bij aangetekende brief is aangeboden door een verkozene waarvoor de in artikel 9, 8°, bedoelde onverenigbaarheid geldt, nog niet werd aanvaard of wanneer dat ontslag het voorwerp uitmaakt van een beroep bij de toeziende overheid, wordt de verkozene vervangen tot de dag waarop het ontslag wordt aanvaard of het geschil is beslecht.

Art. 16.Het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat wegens een handicap zijn mandaat niet alleen kan uitoefenen, kan zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon die het kiest uit de kiezers van de gemeente die voldoen aan de verkiesbaarheidsvereisten voor het mandaat van lid van de raad voor maatschappelijk welzijn, en die niet deel uitmaken van het personeel van de gemeente of van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van betrokken gemeente.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt rekening gehouden met de criteria ter bepaling van de hoedanigheid van gehandicapt gemeenteraadslid.

Bij het verstrekken van die bijstand beschikt de vertrouwenspersoon over dezelfde middelen en is hij onderworpen aan dezelfde verplichtingen als het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn.

Hij heeft evenwel geen recht op aanwezigheidsgeld

Art. 17.§ 1. Alvorens in functie te treden, worden de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn en de vertrouwenspersonen bedoeld in artikel 16 tot de eedaflegging opgeroepen door de burgemeester of de afgevaardigde schepen.

Zij leggen in zijn handen de volgende eed af : "Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen".

In geval van volledige vernieuwing van de raad heeft de eedaflegging plaats tijdens de installatievergadering.

Elke andere eedaflegging geschiedt enkel ten overstaan van de burgemeester en in afwezigheid van de gemeentesecretaris.

Hiervan wordt een door de burgemeester en de secretaris ondertekend proces-verbaal opgemaakt dat aan de voorzitter van de raad voor sociale actie wordt gestuurd. § 2. Indien de burgemeester of afgevaardigde schepen nalaat de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn tot de eedaflegging op te roepen, worden de leden door de gouverneur opgeroepen en leggen ze de eed af in zijn handen of in de handen van een door hem aangeduide commissaris.

De gouverneur neemt deze maatregelen binnen dertig dagen nadat hij kennis heeft gekregen van het verzuim.

De kosten van deze procedure komen ten laste van de burgemeester of de afgevaardigde schepen die verzuimd heeft uitvoering te geven aan dit artikel.

Art. 18.Wanneer een lid na de eedaflegging niet meer voldoet aan één van de voorwaarden van verkiesbaarheid of in een toestand van onverenigbaarheid komt te verkeren, stelt de burgemeester of de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn de Regering hiervan onverwijld in kennis.

Wanneer het evenwel om een onverenigbaarheid van ambten gaat, dient de burgemeester het raadslid vooraf op dezelfde wijze te verzoeken uit het onverenigbare ambt ontslag te nemen.

Het lid beschikt over vijftien dagen om gevolg te geven aan dat verzoek.

De Regering of haar afgevaardigde, bij wie de zaak krachtens het vorige lid of ambtshalve aanhangig is gemaakt, bezorgt betrokkene tegen bericht van ontvangst een kennisgeving van de feiten die een ambtsneerlegging tot gevolg kunnen hebben.

Ten vroegste acht dagen na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in het vorige lid en na betrokkene, eventueel bijgestaan door de raadsman van zijn keuze, te hebben gehoord op zijn verzoek, stelt de Regering of haar afgevaardigde het ontslag vast in een gemotiveerde beslissing.

Deze beslissing wordt door de Regering of haar afgevaardigde meegedeeld aan de burgemeester, die de raad voor maatschappelijk welzijn informeert.

Een beroep, gegrond op artikel 16 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, kan tegen deze beslissing ingesteld worden.

Het moet ingesteld worden binnen acht dagen na de kennisgeving ervan.

Art. 19.Het ontslag uit het ambt van raadslid wordt schriftelijk meegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn en aan de gemeenteraad, die het aanvaardt op de eerste vergadering volgend op de mededeling.

Het ontslag heeft uitwerking op de datum waarop het door de raad aanvaard wordt.

Art. 20.In geval van zware nalatigheid of kennelijk wangedrag kunnen de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn door de Regering of haar afgevaardigde geschorst of afgezet worden op voorstel van de raad voor maatschappelijk welzijn, de gemeenteraad, de gouverneur, het provinciecollege of zelfs van ambtswege. De schorsing mag niet langer dan drie maanden duren.

Betrokken lid wordt vooraf opgeroepen en, op zijn verzoek, gehoord, bijgestaan door de raadsman van zijn keuze; het advies van de raad voor maatschappelijk welzijn wordt om advies verzocht.

De beslissing van de Regering of van haar afgevaardigde wordt ter kennis gebracht van betrokkene en meegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn, de gemeenteraad, de gouverneur en het provinciecollege. Betrokkene, de raad voor maatschappelijk welzijn en de gemeenteraad beschikken over het recht om beroep in te stellen bij de Raad van State binnen vijftien dagen na de mededeling of na afloop van de termijn waarbinnen de Regering of haar afgevaardigde moet beslissen.

In de gevallen waarin zij zich over een voorstel tot schorsing of herroeping moet uitspreken, beslist de Regering of haar afgevaardigde binnen een termijn van drie maanden vanaf de dag waarop het voorstel haar is meegedeeld. Zij kan deze termijn met drie maanden verlengen; de beslissing tot verlenging heeft slechts gevolg als ze vóór het verstrijken van de aanvankelijke termijn van drie maanden meegedeeld wordt aan de gemeenteraad, de raad voor maatschappelijk welzijn, de gouverneur en het provinciecollege. Als een beslissing niet meegedeeld wordt binnen de voorgeschreven termijn, eventueel verlengd, wordt het stilzwijgen van de Regering of van haar afgevaardigde beschouwd als een beslissing tot verwerping van het voorstel.

De beslissing tot verlenging wordt binnen acht dagen aan betrokkene meegedeeld.

Art. 21.De Raad van State beschikt over een termijn van zes maanden na ontvangst van het verzoekschrift om volgens de door de Koning bepaalde rechtspleging uitspraak te doen over de beroepen ingediend met toepassing van artikel 15.

Art. 22.§ 1. De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn is het lid van deze raad wiens identiteit vermeld staat in het meerderheidspact bedoeld in de artikelen L1123-1 en volgende van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie. § 2. Vóór de aanneming van het meerderheidspact door de gemeenteraad, wordt de raad voor maatschappelijk welzijn voorgezeten door de voorzitter verkozen onder de vorige gemeentelijke legislatuur indien hij nog lid van de raad is en, bij gebreke daarvan, door het raadslid met de grootste anciënniteit als raadslid voor maatschappelijk welzijn onder de politieke fracties die voldoen aan de democratische beginselen opgenomen o.a. in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd of van elke andere vorm van genocide, alsook aan de door de Grondwet gewaarborgde rechten en vrijheden. § 3. Bij verhindering van de voorzitter wordt zijn ambt waargenomen door het raadslid dat door hem schriftelijk wordt aangewezen.

Bij gebrek aan zulke aanwijzing, wijst de raad onder zijn leden een plaatsvervanger aan en wordt, zo nodig, in afwachting van die aanwijzing, het ambt van voorzitter waargenomen door het lid met de hoogste anciënniteit als raadslid voor maatschappelijk welzijn.

Als verhinderd wordt beschouwd de voorzitter die het ambt van minister, staatssecretaris, lid van een regering of gewestelijk staatssecretaris uitoefent gedurende de periode waarin dat ambt wordt uitgeoefend. De voorzitter die bij de geboorte of de adoptie van een kind ouderschapsverlof wenst op te nemen, wordt op eigen verzoek, schriftelijk gericht aan het vast bureau, vervangen tijdens de periode bedoeld in artikel 15, § 3. § 4. De functies van de voorzitter eindigen wanneer hij ontslag neemt uit zijn ambt, wanneer zijn mandaat van raadslid verstrijkt of wanneer de gemeenteraad jegens hem een constructieve motie van wantrouwen stemt.

Het ontslag uit het ambt van voorzitter wordt schriftelijk meegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn en aan de gemeenteraad, die het in een gemotiveerde beslissing aanvaardt op de eerste vergadering volgend op de mededeling.

Het ontslag heeft uitwerking op de datum waarop het door de raad aanvaard wordt. § 5. In geval van overlijden van de voorzitter of wanneer aan zijn mandaat een einde komt om een andere reden dan de volledige vernieuwing van de raad en onverminderd de stemming van een motie van wantrouwen t.o.v. het gemeentecollege, wordt hij tot de raad een nieuwe voorzitter heeft verkozen door het lid met de hoogste anciënniteit als raadslid voor maatschappelijk welzijn vervangen onder de politieke fracties die voldoen aan de democratische beginselen opgenomen o.a. in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd of van elke andere vorm van genocide, alsook aan de door de Grondwet gewaarborgde rechten en vrijheden.

De Regering bepaalt de ambtskledij of het onderscheidingsteken van de voorzitter.

Art. 3.Artikel 25 van dezelfde wet wordt opgeheven :

Art. 4.In artikel 26, § 1, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden "Hij kan er zich laten vertegenwoordigen door een schepen aangewezen door het college van burgemeester en schepenen" geschrapt.

Art. 5.Artikel 26bis, § 5, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "§ 5. Het overlegcomité zorgt voor het jaarlijks opmaken van een verslag over het geheel van de bestaande en de te ontwikkelen samenwerkingsverbanden tussen de gemeente en het centrum voor maatschappelijk welzijn. Dat verslag heeft ook betrekking op de kostenbesparingen en de afschaffingen van de dubbele banen of de overlappingen van activiteiten van het centrum voor maatschappelijk welzijn en de gemeente. Dat rapport wordt bij de begroting van het centrum gevoegd.

Dat rapport wordt overgelegd op een jaarlijkse gemeenschappelijke en openbare vergadering van de gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn. »

Art. 6.Artikel 27, §§ 3 en 4, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "3. Het vast bureau en elk bijzonder comité tellen leden van elk geslacht.

Het vast bureau telt, met inbegrip van zijn voorzitter, : - drie leden voor een raad van negen leden; - vier leden voor een raad van elf of dertien leden; - vijf leden voor een raad van vijftien leden;

Voor elk bijzonder comité wordt het aantal leden door de raad bepaald.

Elk comité mag evenwel, met inbegrip van de voorzitter, niet minder tellen dan : - drie leden voor een raad van negen leden; - vier leden voor een raad van elf of dertien leden; - vijf leden voor een raad van vijftien leden.

De voorzitter van de raad is van rechtswege en met beraadslagende stem voorzitter van het vast bureau en van de bijzondere comités. Het vast bureau en de bijzondere comités kunnen evenwel, in aanwezigheid van de voorzitter, binnen hun midden een ondervoorzitter aanwijzen die het voorzitterschap van de zittingen zal waarnemen in de plaats van het raadslid dat de zittingen moet voorzitten krachtens artikel 22, § 3. § 5. De leden van het vast bureau en van de bijzondere comités mogen geen bloed- of aanverwant zijn tot en met de derde graad.

De leden van het vast bureau en van elk bijzonder comité worden, met uitzondering van de voorzitter, in evenveel stemronden aangewezen als er in te vullen zetels zijn, waarbij elk raadslid over één stem beschikt. Bij staking van stemmen wordt de oudste kandidaat verkozen.

Indien bij de verkiezing van het laatste lid van het vast bureau of van een bijzonder comité blijkt dat alle overige leden van dat orgaan van hetzelfde geslacht zijn, mag slechts één kandidaat van het andere geslacht voorgedragen worden.

Behoudens in geval van ontslag of verlies van het mandaat van raadslid, zijn de leden van het vast bureau en de leden van de bijzondere comités aangewezen voor de bestaansduur van het bureau of het comité waarvan zij deel uitmaken.

Wanneer het mandaat van een lid van het vast bureau of van een bijzonder comité eindigt, wordt in zijn vervanging voorzien door de aanwijzing van een lid dat op dezelfde lijst is verkozen.

Er wordt van het vierde lid afgeweken wanneer geen ander lid van de raad voor maatschappelijk welzijn op dezelfde lijst is verkozen als het te vervangen lid van het vast bureau of van het bijzonder comité of wanneer laatsgenoemd lid naar aanleiding van een staking van stemmen zijn verkiezing binnen het vast bureau of het bijzonder comité slechts aan zijn leeftijd te danken heeft. In beide gevallen kan elk raadslid verkozen worden.

Er wordt eveneens van het vierde lid afgeweken wanneer, na toepassing ervan, het vast bureau of een bijzonder comité uitsluitend leden van hetzelfde geslacht zou tellen. In dit geval kan elk raadslid dat tot het andere geslacht behoort, verkozen worden.".

Art. 7.Er wordt een artikel 34bis ingevoegd, luidend als volgt : "

Art. 34bis.Bovenop de verplichting opgelegd bij artikel 26 bis, § 5, tweede lid, kan de raad voor maatschappelijk welzijn gemeenschappelijke zittingen met de gemeenteraad houden. » .

Art. 8 ( voormalig artikel 7bis ). Artikel 38 van dezelfde wet aanvullen met een paragraaf 4 en een paragraaf 5, luidend als volgt : "§ 4. De som van het presentiegeld van het raadslid voor maatschappelijk welzijn en van de vergoedingen, wedden, aanwezigheidsgelden en andere voordelen zoals bepaald bij de Regering die het als vergoeding ontvangt voor activiteiten die buiten zijn mandaat uitgeoefend worden, is gelijk aan of lager dan anderhalve keer het bedrag van de parlementaire vergoeding van de leden van de Kamer der volksvertegenwoordigers en de Senaat.

In dit bedrag worden meegerekend, de vergoedingen, wedden, aanwezigheidsgelden en andere voordelen bepaald bij de Regering, die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie, een afgeleid openbaar mandaat of een openbare opdracht van politieke aard.

Onder afgeleid mandaat wordt verstaan elke functie die een in deze wet bedoelde mandataris uitoefent binnen een rechtspersoon of een feitelijke vereniging en die hem uit hoofde van zijn oorspronkelijk mandaat is toevertrouwd, hetzij door de overheid waar hij dat mandaat uitoefent, hetzij op eender welke andere wijze.

Bij overschrijding van de grens bedoeld in het eerste lid wordt het bedrag van het presentiegeld van het raadslid en/of van de vergoedingen, wedden, aanwezigheidsgelden en andere voordelen zoals bepaald bij de Regering die het als vergoeding ontvangt voor activiteiten die buiten zijn mandaat uitgeoefend worden, evenredig verminderd.

Het raadslid voor maatschappelijk welzijn moet binnen zes maanden na zijn eedaflegging bij de secretaris van het centrum aangifte doen van de openbare mandaten, functies, afgeleide mandaten of opdrachten van politieke aard die buiten zijn mandaat om uitgeoefend worden en van de door de Regering bepaalde vergoedingen, wedden, presentiegelden en andere voordelen die voor de uitvoering daarvan ontvangen werden.

Het raadslid voor maatschappelijk welzijn moet bij de secretaris aangifte doen van elke verandering die zich in de loop van de legislatuur voordoet i.v.m. de openbare mandaten, functies, afgeleide mandaten of opdrachten van politieke aard uitgeoefend buiten zijn mandaat, en van door de Regering bepaalde vergoedingen, wedden, presentiegelden en andere voordelen die voor de uitvoering daarvan ontvangen werden.

De secretaris van het centrum maakt deze aangiften over aan de Regering of haar afgevaardigde, desgevallend samen met een verminderingsplan.

Bij overschrijding van de grens bedoeld in het eerste lid zorgt de Regering of haar afgevaardigde ervoor dat de in het vierde lid bedoelde evenredige vermindering doorgevoerd wordt op de wijze en binnen de termijnen die zij bepaalt.

Het raadslid voor maatschappelijk welzijn wordt vooraf gehoord door de Regering of haar afgevaardigde, of door diens vertegenwoordiger.

Het centrum en de privaat- of publiekrechtelijke rechtspersonen die de door de Regering bepaalde vergoedingen, wedden, presentiegelden en andere voordelen schuldig zijn, moeten de verminderingen op de sommen toepassen naar belope van de bedragen bepaald door de Regering of haar afgevaardigde.

Het raadslid dat nalaat één of meer bezoldigde mandaten aan te geven of die een valse aangifte indient, houdt op deel uit te maken van de raad voor maatschappelijk welzijn.

De Regering of haar afgevaardigde bezorgt betrokkene volgens de door haar bepaalde modaliteiten en tegen bericht van ontvangst een kennisgeving van de feiten die ontslag als gevolg kunnen hebben.

Betrokkene beschikt vervolgens over twee maanden om zijn aangifte te rechtvaardigen of te wijzigen. Als betrokkene zich na afloop van die twee maanden niet heeft gerechtvaardigd of zijn aangifte niet heeft gecorrigeerd, wordt hem een laatste herinneringsbrief aangetekend toegezonden, waarna hij over een laatste termijn van een maand beschikt.

Indien betrokkene zelfs zonder enige kennisgeving kennis heeft van de oorzaak van het verval en zijn functies blijft uitoefenen, is hij strafbaar met de straffen bepaald bij artikel 262 van het Strafwetboek.

Na betrokkene, eventueel bijgestaan door de raadsman van zijn keuze, te hebben gehoord op zijn verzoek, stelt de Regering of haar afgevaardigde het verval vast in een gemotiveerde beslissing. Deze beslissing wordt door de Regering of haar afgevaardigde meegedeeld aan betrokken raadslid en aan de voorzitter, die de raad informeert. Een beroep, gegrond op artikel 16 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, kan tegen deze beslissing ingesteld worden.

Het moet ingesteld worden binnen acht dagen na de kennisgeving ervan.

Een jaarverslag betreffende de toepassing van dit artikel wordt door de Regering of haar afgevaardigde bekendgemaakt volgens de modaliteiten die zij bepaalt.

Deze paragraaf 4 is niet van toepassing op de wedden ontvangen door de federale ministers en staatssecretarissen en door de leden van een gewest- of gemeenschapsregering.

De Regering bepaalt de modaliteiten voor de uitvoering van dit artikel. § 5. Het raadslid voor maatschappelijk welzijn dient jaarlijks vóór 1 april van het daaropvolgende jaar, op de wijze en volgens de modaliteiten die de Regering bepaalt, bij de Regering of haar afgevaardigde een schriftelijke aangifte in waarin het melding maakt van alle mandaten, leidende ambten of beroepen, van welke aard ook, die het tijdens het vorige jaar heeft uitgeoefend, zowel in de overheidssector als voor rekening van enige andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, feitelijke instelling of vereniging die in België of in het buitenland gevestigd is.

Deze aangifte vermeldt voor elk mandaat, ambt of beroep of het al dan niet bezoldigd is, alsook de bedragen die jaarlijks ontvangen worden voor de uitoefening van elk openbaar mandaat.

De aangiften bedoeld in het eerste lid worden door de Regering of haar afgevaardigde bekendgemaakt overeenkomstig de modaliteiten die zij bepaalt.

Het raadslid voor maatschappelijk welzijn dat nalaat één of meer mandaten aan te geven of die een valse aangifte indient, houdt op deel uit te maken van de raad voor maatschappelijk welzijn.

De Regering of haar afgevaardigde bezorgt betrokkene tegen bericht van ontvangst een kennisgeving van de feiten die het verval als gevolg kunnen hebben.

Betrokkene beschikt vervolgens over twee maanden om zijn aangifte te rechtvaardigen of te wijzigen. Als betrokkene zich na afloop van die twee maanden niet heeft gerechtvaardigd of zijn aangifte niet heeft gewijzigd, wordt hem een laatste herinneringsbrief aangetekend toegezonden, waarna hij over een laatste termijn van een maand beschikt.

Indien betrokkene zelfs zonder enige kennisgeving kennis heeft van de oorzaak van het verval en zijn functies blijft uitoefenen, is hij strafbaar met de straffen bepaald bij artikel 262 van het Strafwetboek.

Na betrokkene, eventueel bijgestaan door de raadsman van zijn keuze, te hebben gehoord op zijn verzoek, stelt de Regering of haar afgevaardigde het verval vast in een gemotiveerde beslissing. Deze beslissing wordt door de Regering of haar afgevaardigde meegedeeld aan betrokken raadslid en aan de voorzitter, die de raad voor maatschappelijk welzijn informeert. Een beroep, gegrond op artikel 16 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, kan tegen deze beslissing ingesteld worden.

Het moet ingesteld worden binnen acht dagen na de kennisgeving ervan.

De Regering bepaalt de modaliteiten voor de uitvoering van dit artikel.

Art. 9 (voormalig artikel 7ter ). Artikel 38, § 2, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : "§ 2. De som van het presentiegeld van het raadslid voor maatschappelijk welzijn en van de vergoedingen, wedden, aanwezigheidsgelden en andere voordelen, zoals bepaald bij de Regering, die genoemde voorzitter als bezoldiging ontvangt voor activiteiten die buiten zijn mandaat om uitgeoefend worden, is gelijk aan of lager dan anderhalve keer het bedrag van de parlementaire vergoeding van de leden van de Kamer der volksvertegenwoordigers en de Senaat.

In dit bedrag worden meeberekend, de vergoedingen, wedden, aanwezigheidsgelden en andere voordelen, zoals bepaald bij de Regering, die voortvloeien uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie, een afgeleid ambt of een publieke opdracht van politieke aard.

Onder afgeleid mandataris wordt verstaan elke functie die een in deze wet bedoelde mandataris uitoefent binnen een rechtspersoon of een feitelijke vereniging en die hem uit hoofde van zijn oorspronkelijk mandaat is toevertrouwd, hetzij door de overheid waar hij dat mandaat uitoefent, hetzij op eender welke andere wijze.

Bij overschrijding van de grens die in het eerste lid vastligt, wordt het bedrag van het presentiegeld van het raadslid en/of van de vergoedingen, wedden, aanwezigheidsgelden en andere voordelen zoals bepaald bij de Regering die het als vergoeding ontvangt voor activiteiten die buiten zijn mandaat om uitgeoefend worden, naar verhouding verminderd.

De voorzitter voor maatschappelijk welzijn moet binnen zes maanden na zijn eedaflegging bij de secretaris van het centrum aangifte doen van de openbare mandaten, functies, afgeleide mandaten of opdrachten van politieke aard die buiten zijn mandaat om uitgeoefend worden en van de door de Regering bepaalde vergoedingen, wedden, presentiegelden en andere voordelen die voor de uitvoering daarvan ontvangen werden.

De voorzitter voor maatschappelijk welzijn moet bij de secretaris van het centrum aangifte doen van elke wijziging die zich in de loop van de legislatuur voordoet i.v.m. de openbare mandaten, functies, afgeleide mandaten of opdrachten van politieke aard die buiten zijn mandaat om uitgeoefend worden en van de door de Regering bepaalde vergoedingen, wedden, presentiegelden en andere voordelen die voor de uitvoering daarvan ontvangen werden.

De secretaris van het centrum maakt deze aangiften aan de Regering of haar afgevaardigde over, desgevallend samen met een verminderingsplan.

Bij overschrijding van de grens bedoeld in het eerste lid, zorgt de Regering of haar afgevaardigde ervoor dat de in het vierde lid bedoelde evenredige vermindering wordt doorgevoerd op de wijze en binnen de termijnen die zij bepaalt.

De voorzitter van het centrum wordt vooraf gehoord door de Regering of haar afgevaardigde, of door diens vertegenwoordiger.

Het centrum en de privaat- of publiekrechtelijke rechtspersonen die de door de Regering bepaalde vergoedingen, wedden, presentiegelden en andere voordelen schuldig zijn, moeten de verminderingen op de sommen toepassen naar belope van de bedragen bepaald door de Regering of haar afgevaardigde.

De Regering of haar afgevaardigde bezorgt betrokkene volgens de door haar bepaalde modaliteiten en tegen bericht van ontvangst een kennisgeving van de feiten die het verval tot gevolg kunnen hebben.

Betrokkene beschikt vervolgens over twee maanden om zijn aangifte te rechtvaardigen of te wijzigen. Als betrokkene zich na afloop van die twee maanden niet heeft gerechtvaardigd of zijn aangifte niet heeft gewijzigd, wordt hem een laatste herinneringsbrief aangetekend toegezonden, waarna hij over een laatste termijn van een maand beschikt.

Indien betrokkene, zelfs zonder enige kennisgeving, kennis heeft van de oorzaak van het verval en zijn functies blijft uitoefenen, is hij strafbaar met de straffen bepaald bij artikel 262 van het Strafwetboek.

Na betrokkene, eventueel bijgestaan door de raadsman van zijn keuze, op zijn verzoek te hebben gehoord, stelt de Regering of haar afgevaardigde het verval in een gemotiveerde beslissing vast volgens de modaliteiten die zij bepaalt. Deze beslissing wordt door de Regering of haar afgevaardigde meegedeeld aan betrokken raadslid en aan de voorzitter, die de raad informeert. Een beroep, gegrond op artikel 16 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, kan tegen deze beslissing ingesteld worden.

Het moet ingesteld worden binnen acht dagen na de kennisgeving ervan.

Een jaarverslag betreffende de toepassing van dit artikel wordt door de Regering of haar afgevaardigde bekendgemaakt volgens de modaliteiten die zij bepaalt.

De Regering bepaalt de modaliteiten voor de uitvoering van dit artikel. § 3. Het raadslid voor maatschappelijk welzijn dient jaarlijks vóór 1 april van het daaropvolgende jaar, op de wijze en volgens de modaliteiten die de Regering bepaalt, bij de Regering of haar afgevaardigde een schriftelijke aangifte in waarin het melding maakt van alle mandaten, leidende ambten of beroepen, van welke aard ook, die het tijdens het vorige jaar heeft uitgeoefend, zowel in de overheidssector als voor rekening van enige andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, feitelijke instelling of vereniging die in België of in het buitenland gevestigd is.

Deze aangifte vermeldt voor elk mandaat, ambt of beroep of het al dan niet bezoldigd is, alsook de bedragen die jaarlijks ontvangen worden voor de uitoefening van elk privaat en openbaar mandaat.

De aangiften bedoeld in het eerste lid worden door de Regering of haar afgevaardigde bekendgemaakt overeenkomstig de modaliteiten die zij bepaalt.

De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn die nalaat één of meer mandaten aan te geven of die een valse aangifte indient, houdt op deel uit te maken van de raad voor maatschappelijk welzijn.

De Regering of haar afgevaardigde bezorgt betrokkene tegen bericht van ontvangst een kennisgeving van de feiten die het verval tot gevolg kunnen hebben.

Betrokkene beschikt vervolgens over twee maanden om zijn aangifte te rechtvaardigen of te wijzigen. Als betrokkene zich na afloop van die twee maanden niet heeft gerechtvaardigd of zijn aangifte niet heeft gewijzigd, wordt hem een laatste herinneringsbrief aangetekend toegezonden, waarna hij over een laatste termijn van een maand beschikt.

Indien betrokkene, zelfs zonder enige kennisgeving, kennis heeft van de oorzaak van het verval en zijn functies blijft uitoefenen, is hij strafbaar met de straffen bepaald bij artikel 262 van het Strafwetboek.

Na betrokkene, eventueel bijgestaan door de raadsman van zijn keuze, op zijn verzoek te hebben gehoord, stelt de Regering of haar afgevaardigde het verval in een gemotiveerde beslissing vast volgens de modaliteiten die zij bepaalt. Deze beslissing wordt door de Regering of haar afgevaardigde meegedeeld aan betrokken voorzitter, aan de burgemeester en aan de raad voor maatschappelijk welzijn. Een beroep, gegrond op artikel 16 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, kan tegen deze beslissing ingesteld worden.

Het moet ingesteld worden binnen acht dagen na de kennisgeving ervan." Art. 10 (voormalig artikel 7quater ). Artikel 40 wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt : "De raad legt deontologische en ethische regels vast in zijn huishoudelijk reglement. Deze regels bekrachtigen o.a. de weigering tot aanvaarding van een mandaat dat niet ten volle waargenomen zou kunnen worden, de regelmatige deelname aan de zittingen van de raad, van het vast bureau of van een bijzonder comité, de relaties tussen de verkozenen en de plaatselijke administratie, het luisteren naar en de informatieverstrekking aan de burger." Art. 11 (voormalig artikel 8). In artikel 88, § 1, zesde lid, wordt de zin "Indien de voorzitter geen deel uitmaakt van de gemeenteraad, wordt hij ten minste zeven vrije dagen vóór de dag van die vergadering, door het college van burgemeester en schepenen hiervan verwittigd" geschrapt.

Art. 12 (voormalig artikel 9). In artikel 89 wordt tussen het derde en het vierde lid een als volgt luidend lid ingevoegd : "Deze rekeningen worden door de voorzitter van het centrum besproken tijdens de zitting van de gemeenteraad op de agenda waarvan hun goedkeuring vermeld staat." Art. 13 (voormalig artikel 9bis ). In artikel 89 wordt het eerste lid vervangen als volgt : "De raad voor maatschappelijk welzijn legt de jaarrekeningen van het vorige boekjaar van het centrum jaarlijks vast en laat ze vergezeld gaan van de lijst van de aannemers van overheidsopdrachten van leveringen of diensten waarvoor de raad voor maatschappelijk welzijn de gunningwijze gekozen en de voorwaarden bepaald heeft. Hij legt jaarlijks ook de jaarrekeningen van het voorafgaande jaar vast voor elk van de ziekenhuizen onder zijn beheer tijdens een zitting die vóór 1 juni plaatsvindt. Tijdens de vergadering waarop de raad voor maatschappelijk welzijn deze jaarrekeningen vastlegt, brengt de voorzitter verslag uit over de toestand van het centrum en over het tijdens het voorafgaande boekjaar gevoerde beheer inzake de uitvoering van de budgettaire vooruitzichten, alsook wat betreft de ontvangsten en het gebruik van de toelagen toegekend door de Staat in het kader van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Het jaarverslag wordt ten minste zeven vrije dagen vóór de vergadering aan elk lid overgemaakt, samen met de rekeningen, maar zonder de bewijsstukken." Art. 14 (voormalig artikel 10). In artikel 109 worden de woorden "die geen voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn mag zijn" toegevoegd na de woorden "voor het lid door dit college afgevaardigd".

Art. 15 (voormalig artikel 11). 1° In de artikelen 28, § 4, 42, 46, § 4, 52, 53, § 1, 56, § 2, 78, 88, 93, 94, 109, 111, 112bis en 114 worden de woorden "college van burgemeester en schepenen" vervangen door de woorden "gemeentelijk college".2° In de artikelen 53, 88, 89, 111 en 119 worden de woorden "Bestendige deputatie" vervangen door de woorden "provinciecollege". Art. 16 (voormalig artikel 12). In de artikelen 108, 114 en 135 worden de woorden "De Minister, tot wiens bevoegdheid het Maatschappelijk Welzijn behoort," vervangen door het woord "Regering".

Art. 17 (voormalig artikel 12). In de artikelen 26, §§ 1 en 2, 27, § 1, 28, §§ 1, 2 en 3, 29, 30, 31, 32, 33, § 1bis, 36, 38, 39, 40, 42, 43, 44, 45, §§ 1 en 2, 46, §§ 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7, 47, § 2, 48, 49, § 3, 52, 53, §§ 2 en 3, 55, § 2, 55bis, 79, § 1, 79, § 2, 80, 84, §§ 1, 2 en 3, 86, 88, §§ 1, 2, 3 en 4, 89, 90, 91, §§ 1, 2 en 3, 92, 93, §§ 1, 2, 3 en 4, 94, §§ 2, 3, 4, 5, 6, 9 en 10, 111, § 2, 112, 112bis, 115, § 2, 119, 140 en 142, § 2, van de Franse tekst worden de woorden "conseil de l'aide sociale" ou "conseillers de l'aide sociale" vervangen door de woorden "conseil de l'action sociale" ou "conseillers de l'action sociale".

Art. 18 (voormalig artikel 13bis ). De voorzitters van O.C.M.W. in functie bij de inwerkingtreding van dit decreet worden voor de bepaling van hun recht op pensioen geacht hun mandaat tot 31 maart 2007 te hebben uitgeoefend.

Art. 19 (voormalig artikel 14). In de artikelen 26, § 2, 26bis, §§ 1, 2 en 5, 26ter, 28, §§ 1, 2 en 4, 29, 30, 31bis, 36, 37, 40, 41, 42, 43, 46, 47, 48, 49, §§ 1, 2, 3 en 4, 50, 52, 55, § 1, 55bis, 56, §§ 1 en 2, 75, 78, § 2, 79, §§ 1, 2 en 3, 80, 81, 84, § 2, 86, 87, 88, § 1, 89, 91, § 1, 92, 94, §§ 1, 2, 3, 7 en 9, 95, 96, 105, 106, § 1, 107, 108, 109, 110, 111, §§ 1 en 3, 112, 113, 114, 117, 118, 124, 128, § 2, 135, 136, 137, 139, 141, §§ 1 en 2, en 143, van de Franse tekst worden de woorden "centre public d'aide sociale" vervangen door de woorden "centre public d'action sociale".

Art. 20 (voormalig artikel 14bis ). Onder afgeleid mandaat wordt verstaan elke functie die een in deze wet bedoelde mandataris uitoefent binnen een rechtspersoon of een feitelijke vereniging en die hem uit hoofde van zijn oorspronkelijk mandaat is toevertrouwd, hetzij door de overheid waar hij dat mandaat uitoefent, hetzij op eender welke andere wijze.

Onder afgeleid mandaat wordt ook verstaan elke functie die een niet-verkozen persoon uitoefent binnen een rechtspersoon of een feitelijke vereniging en die hem rechtstreeks of onrechtstreeks door of binnen een centrum voor maatschappelijk welzijn is toevertrouwd.

Art. 21 (voormalig artikel 14ter ). § 1. De Regering is bevoegd om de bestaande wetgeving op te heffen, aan te vullen, te wijzigen of te vervangen met het oog op de organisatie van de wijze waarop de in artikel 20 bedoelde mandaten uitgeoefend en eventueel bezoldigd worden. Daartoe kan zij : - de voorwaarden bepalen ter vastlegging van een kadaster van die mandaten; - de in artikel 20 bedoelde mandatarissen en niet-verkozen personen aangifteverplichtingen opleggen inzake het bestaan van hun mandaten en alle voordelen i.v.m. de uitoefening ervan; - de maximale bezoldigingsbedragen vastleggen die de betrokken mandatarissen en niet-verkozen personen kunnen genieten voor de uitoefening van hun afgeleide mandaten; - de voordelen bepalen waarvoor ze in aanmerking kunnen komen, alsook de wijze waarop de waarde ervan geraamd moet worden met inachtneming van de opgelegde maximale bezoldigingsbedragen; - een controleorgaan oprichten dat over onderzoeksmiddelen beschikt en dat de volgende opdrachten vervult : het kadaster van de afgeleide mandaten vastleggen, de aangiften van de betrokken mandatarissen en niet-verkozen personen onderzoeken en een strafprocedure organiseren als ze hun verplichtingen niet nakomen, op voorwaarde dat deze procedure de rechten van de verdediging in acht neemt en dat de Regering de straf neemt op voorstel van dat orgaan; - de samenstelling en de werking van het controleorgaan regelen; - de administratieve en eventueel strafrechtelijke straffen vastleggen die toegepast zullen worden op de mandatarissen en de niet verkozen personen die hun nieuwe verplichtingen niet nakomen. § 2. De bevoegdheden bedoeld in paragraaf 1 kunnen tot 31 december 2006 uitgeoefend worden. § 3. De overeenkomstig paragraaf 1 aangenomen besluiten worden vóór de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad ter informatie aan de voorzitter overgemaakt. § 4. De overeenkomstig paragraaf 1 aangenomen besluiten worden door het Parlement bij decreet bekrachtigd binnen zes maanden na de aanneming ervan. Bij gebreke daarvan worden ze van rechtswege opgeheven.

Art. 22 (voormalig artikel 15). Dit decreet treedt in werking op 8 oktober 2006.

De artikelen 8, 9, 13, 20 en 21 treden in werking zodra ze in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt worden.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Namen, 8 december 2005.

De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE De Minister van Begroting, Financiën, Uitrusting en Patrimonium, M. DAERDEN De Minister van Vorming Mevr. M. ARENA De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ph. COURARD De Minister van Onderzoek, Nieuwe Technologieën en Internationale Betrekkingen, Mevr. M.-D. SIMONET De Minister van Economie, Tewerkstelling en Buitenlandse Handel, J.-C. MARCOURT De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, Mevr. Ch. VIENNE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN _______ Nota (1) Zitting 2005-2006. Stukken van de Raad 205 (2005-2006). Nrs 1 tot 30.

Volledige bespreking, openbare vergadering van 30 november 2005.

Bespreking - Stemming.

^