Etaamb.openjustice.be
Decreet van 10 juli 2008
gepubliceerd op 03 oktober 2008

Decreet betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap

bron
vlaamse overheid
numac
2008203342
pub.
03/10/2008
prom.
10/07/2008
ELI
eli/decreet/2008/07/10/2008203342/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 JULI 2008. - Decreet betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering bekrachtigen hetgeen volgt : decreet betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap. HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2.Dit decreet is van toepassing op de door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, centra voor deeltijdse vorming en centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen en op het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen.

Art. 3.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° anderstalige nieuwkomer : een jongere die aan alle volgende voorwaarden voldoet : a) een nieuwkomer zijn, dat wil zeggen maximaal één jaar ononderbroken in België verblijven;b) het Nederlands niet als moedertaal of thuistaal hebben;c) maximaal negen maanden ingeschreven zijn, de maanden juli en augustus niet inbegrepen, in een onderwijsinstelling met het Nederlands als onderwijstaal;d) het Nederlands onvoldoende beheersen om deeltijds beroepssecundair onderwijs met goed gevolg te doorlopen;e) op 31 december volgend op de aanvang van het schooljaar de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt;2° arbeidsdeelname : de volwaardige arbeidsparticipatie van jongeren in het reguliere economische circuit of de daaraan gelijkwaardige activiteiten als vermeld in dit decreet;3° betrokken personen : de ouders of de personen die de minderjarige jongere in rechte of in feite onder hun bewaring hebben, dan wel de meerderjarige jongere zelf;4° brugproject : een vorm van arbeidsparticipatie, gericht op jongeren die arbeidsbereid zijn, maar hun arbeidsgerichte attitudes en vaardigheden nog verder moeten ontwikkelen;5° centrumbestuur : het orgaan dat voor het centrum de bestuurshandelingen verricht, overeenkomstig de door de wet, het decreet, het bijzonder decreet of de statuten toegewezen bevoegdheden;6° eindtermen : minimumdoelen die de overheid noodzakelijk en bereikbaar acht voor een bepaalde jongerenpopulatie in het gewoon secundair onderwijs.Met minimumdoelen wordt bedoeld : een minimum aan kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes, bestemd voor die jongerenpopulatie; 7° inschrijving : de opname in het leerlingenbestand van een door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, dan wel de heropname na uitschrijving;8° leertijd : de opleiding als vermeld in artikel 26, 1°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen;9° lokaal comité : het voor arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden bevoegde lokale overlegorgaan of onderhandelingsorgaan;10° module : het kleinste te certificeren deel van een opleiding in het deeltijds beroepssecundair onderwijs, dat overeenstemt met een bepaalde inhoud;11° onthaalonderwijs : een specifiek en tijdelijk onderwijsaanbod dat anderstalige nieuwkomers voorbereidt op betere doorstroming naar arbeidsdeelname.Dit onderwijsaanbod is gericht op taalvaardigheid, inburgering en zelfredzaamheid; 12° persoonlijk ontwikkelingstraject : een traject voor kwetsbare jongeren in problematische situaties waarbij, door middel van intensieve individuele begeleiding en aangepaste activiteiten, de zelfredzaamheid en het maatschappelijk functioneren van jongeren wordt verhoogd en waarbij ze op die wijze worden voorbereid op een arbeidsgericht traject;13° praktijkcommissie : de commissie als vermeld in artikelen 13 tot en met 18, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen;14° scholengemeenschap : één instelling of een groep van instellingen die binnen een geografische omschrijving gezamenlijk instaat voor de onderwijsvoorziening;15° Syntra Vlaanderen : het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen als vermeld in het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen;16° trajectbegeleider : een leraar die in het deeltijds beroepssecundair onderwijs met trajectbegeleiding is belast;17° trajectbegeleider Syntra Vlaanderen : de leersecretaris als vermeld in artikelen 39 en 40, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen;18° trajectbegeleiding : een continu proces van begeleiding en opvolging van de persoonlijke ontwikkeling en de vorming van jongeren tijdens de component leren en de component werkplekleren en dit in overleg met de betrokken actoren met als ultiem doel de toeleiding naar de arbeidsmarkt;19° uur : hetzij een periode van 50 minuten hetzij, maar uitsluitend in het geval van een voortraject, brugproject of arbeidsdeelname, een periode van 60 minuten;om te komen tot het minimaal aantal uren voltijds engagement wordt een uur omgerekend naar een periode van 50 minuten; 20° VDAB : de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding als vermeld in het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding : de dienst die voor het Vlaamse Gewest bevoegd is voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding en die voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bevoegd is voor beroepsopleiding;21° voortraject : een specifieke opleidings- en begeleidingsmodule, gericht op jongeren met ontoereikende attitudes en vaardigheden die nog geen duidelijk loopbaanperspectief hebben, en dat als traject altijd past in een arbeidsgerichte context. HOOFDSTUK II. - Voltijds engagement

Art. 4.Het stelsel van leren en werken combineert, voor elke individuele jongere, een component leren en een component werkplekleren. Die combinatie omvat minimaal 28 uren per week, wat een voltijds engagement van de jongere inhoudt, en voldoet voor de vervulling van de deeltijdse leerplicht waaraan de jongere eventueel is onderworpen.

Art. 5.De component leren kan als volgt worden ingevuld : 1° via het deeltijds beroepssecundair onderwijs, georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;2° via de theoretische vorming binnen de leertijd.

Art. 6.§ 1. De invulling van de component werkplekleren is afhankelijk van de invulling van de component leren, zoals hierna bepaald.

In het deeltijds beroepssecundair onderwijs kan de component werkplekleren als volgt worden ingevuld : 1° via arbeidsdeelname;2° via een brugproject;3° via een voortraject. In de leertijd kan de component werkplekleren als volgt worden ingevuld : 1° via de praktijkopleiding binnen de leertijd, die gelijkstaat met arbeidsdeelname;2° via een voortraject, doch uitsluitend in geval van ontstentenis van de praktijkopleiding ingevolge verbreking of opschorting van de leerovereenkomst. § 2. Voor arbeidsdeelname als vermeld in § 1, tweede lid, 1°, komen in aanmerking : 1° elke vorm van reguliere al dan niet bezoldigde tewerkstelling op basis van een overeenkomst die zich ontleent aan een wet, decreet of besluit;2° het volgen van een sportgerelateerde opleiding binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs, waarbij de opleiding enerzijds een duidelijke beroepskwalificatie moet hebben die op zijn minst minimale aansluiting vindt bij de beoefende sport en anderzijds georganiseerd wordt in overleg met en na formele instemming van een erkende sportfederatie;3° het vrijwilligerswerk, zoals bij wet bepaald;4° het tijdelijk volgen van een bijkomende opleiding of cursus die specifiek gericht is op het verhogen van de tewerkstellingsperspectieven of inzetbaarheid op de arbeidsmarkt;5° het verrichten van culturele, sociale of sportactiviteiten georganiseerd door een instantie van de overheid of erkend door of namens een overheid. De invulling van de component werkplekleren door middel van een van voormelde alternatieven kan geenszins afbreuk doen aan artikel 4 dat bepaalt dat de combinatie van de component leren en de component werkplekleren minimaal 28 uren per week omvat. § 3. In afwijking van artikel 4 en onverminderd het in § 4 gestelde, is het toegelaten in volgende gevallen de component werkplekleren tijdelijk niet in te vullen : 1° tijdens de periode tussen het sluiten van een overeenkomst en de inwerkingtreding van die overeenkomst;2° tijdens een periode waarin de jongere actief solliciteert met het oog op invulling van de component werkplekleren;3° tijdens de periode tussen de inschrijving en de screening als vermeld in artikel 62. Het niet invullen van de component werkplekleren kan, afzonderlijk voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs en voor de leertijd, maximum 30 dagen per jongere per schooljaar bedragen. Voor de toepassing van deze bepaling worden uitsluitend de gevallen onder 1° en 2° in aanmerking genomen en wordt onder dagen verstaan : alle weekdagen van het schooljaar, met uitzondering van de niet-facultatieve vakantieperiodes zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 31 augustus 2001 houdende de organisatie van het schooljaar in het secundair onderwijs. § 4. In overeenstemming met artikel 51, 3°, is het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs bevoegd om een bepaalde concrete invulling van arbeidsdeelname aan de jongere op te leggen of te ontzeggen. Het centrum zal bij die beslissing alleszins het profiel van de jongere, de meerwaarde voor de component leren en de tijdsduur van de arbeidsdeelname in overweging nemen.

Indien zich meerdere concrete alternatieven voordoen, dan beslist het centrum na overleg met de betrokken personen. In elk geval moet steeds maximaal worden gestreefd naar een invulling van de component werkplekleren door middel van het in § 2, 1°, gestelde, waarbij er een inhoudelijke aansluiting is op de component leren.

Art. 7.In het deeltijds beroepssecundair onderwijs kan, in afwijking van artikelen 5 en 6, § 1, voor een jongere die is ingeschreven in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs de component leren of de component werkplekleren worden vervangen door een persoonlijk ontwikkelingstraject.

De toepassing van deze bepaling kan er niet toe leiden dat voor een jongere een persoonlijk ontwikkelingstraject wordt gecombineerd met arbeidsdeelname.

Een persoonlijk ontwikkelingstraject wordt georganiseerd door een centrum voor deeltijdse vorming. Als jongeren een persoonlijk ontwikkelingstraject volgen, voldoen ze aan de deeltijdse leerplicht. HOOFDSTUK III. - De component leren Afdeling I. - De opleidingscentra

Onderafdeling I. - Centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs

Art. 8.§ 1. Het deeltijds beroepssecundair onderwijs kan door de Vlaamse Gemeenschap worden erkend, gefinancierd of gesubsidieerd in maximaal 48 centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, verdeeld als volgt : 16 in het Gemeenschapsonderwijs, 8 in het gesubsidieerd officieel onderwijs, 24 in het gesubsidieerd vrij onderwijs.

Een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs is hetzij verbonden aan een instelling met voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs, hetzij autonoom, naar keuze van het centrumbestuur en met behoud van de toepassing van de programmatie- en rationalisatienormen. Voor de toepassing van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs wordt een autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs beschouwd als een school. Als een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs is verbonden aan een instelling met voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs, dan wordt onder centrumbestuur de inrichtende macht van die instelling verstaan. § 2. De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing als het deeltijds beroepssecundair onderwijs uitsluitend wordt georganiseerd in de vorm van zeevisserijonderwijs.

In voorkomend geval kan het deeltijds beroepssecundair onderwijs door de Vlaamse Gemeenschap worden erkend, gefinancierd of gesubsidieerd in maximaal drie centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, verdeeld als volgt : één in het Gemeenschapsonderwijs, één in het gesubsidieerd officieel onderwijs, één in het gesubsidieerd vrij onderwijs.

Een dergelijk centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs is steeds verbonden aan een instelling met voltijds gewoon secundair onderwijs die het studiegebied maritieme opleidingen organiseert.

Art. 9.Een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat is verbonden aan een instelling met voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs die tot een scholengemeenschap is toegetreden, behoort van rechtswege tot diezelfde scholengemeenschap.

Een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat niet langer verbonden is aan een instelling met voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs die tot een scholengemeenschap is toegetreden en dat autonoom wordt, blijft van rechtswege tot die scholengemeenschap behoren voor de resterende duur van de vorming van desbetreffende scholengemeenschap. In de andere gevallen beslist het centrumbestuur van een autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs over eventuele toetreding tot een scholengemeenschap.

De criteria voor vorming van scholengemeenschappen secundair onderwijs, evenals de bevoegdheden van en de voordelen voor die scholengemeenschappen, zijn bepaald in titel VIII van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.

Art. 10.§ 1. Met de erkenning van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs krijgt het centrumbestuur de bevoegdheid om aan de jongeren de van rechtswege geldende studiebewijzen toe te kennen.

Om erkend te worden, moet een centrum aan alle onderstaande voorwaarden samen voldoen : 1° georganiseerd zijn onder de verantwoordelijkheid van een centrumbestuur;2° gevestigd zijn in gebouwen en lokalen die aan de voorwaarden op het gebied van hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid voldoen;3° de controle door de onderwijsinspectie mogelijk maken;4° beschikken over voldoende didactisch materiaal en over een aangepaste schooluitrusting;5° de bepalingen naleven met betrekking tot de onderwijstaal en de taalkennis van het personeel als vermeld in de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs, en als vermeld in de wet van 2 augustus 1963 op het gebruik van de talen in bestuurszaken;6° een structuur aannemen en inhoudelijk georganiseerd worden als vermeld in dit decreet;7° de reglementering betreffende vakantieregeling en aanwending van de onderwijstijd in acht nemen;8° beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen inzake eindtermen en leerplannen voor zover de uitreiking wordt beoogd van eindstudiebewijzen die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs;9° beschikken over een beleidscontract, indien het bestuur van beide betrokken centra verschilt, of een beleidsplan, indien het bestuur van beide betrokken centra hetzelfde is, met een centrum voor leerlingenbegeleiding;10° een samenwerkingsakkoord hebben gesloten met ten minste één door de Vlaamse Gemeenschap erkend centrum voor deeltijdse vorming met het oog op de organisatie van persoonlijke ontwikkelingstrajecten voor jongeren, ingeschreven in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, of de bemiddeling en samenwerking als vermeld in artikel 18, § 1, zijn aangegaan;11° beschikken over personeel waarvan de gezondheidstoestand de gezondheid van de jongeren niet in gevaar brengt;12° de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen op het gebied van de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder eerbiedigen;13° voor het officieel onderwijs : a) een open karakter hebben door open te staan voor alle jongeren, ongeacht de ideologische, filosofische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de jongere;b) de leerplannen volgen van het Gemeenschapsonderwijs, het Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap of het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen, of eigen leerplannen volgen die ermee verenigbaar zijn vanaf een door de Vlaamse Regering te bepalen datum;c) een werkplan, centrumreglement en boeken gebruiken in overeenstemming met het open karakter als vermeld in punt a);d) begeleid worden door de begeleidingsdienst van het Gemeenschapsonderwijs, het Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap of het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen vanaf een door de Vlaamse Regering te bepalen datum. § 2. Een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs kan erkend worden vanaf het schooljaar van de oprichting ervan. Tijdens het schooljaar van oprichting kan dat centrum aan een inspectie worden onderworpen. De inspectie is specifiek gericht op de vaststelling of aan alle erkenningsvoorwaarden is voldaan. De resultaten van die inspectie moeten uiterlijk op 15 januari van het lopende schooljaar worden bekendgemaakt, zo niet worden ze geacht gunstig te zijn. Het centrum kan pas worden erkend, steeds met terugwerkende kracht vanaf 1 september van het lopende schooljaar, als de resultaten van de inspectie gunstig zijn of geacht worden gunstig te zijn. § 3. De erkenning van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt per schooljaar met een dienstbrief van het Agentschap voor Onderwijsdiensten bevestigd en meegedeeld aan het centrumbestuur in kwestie. § 4. De Vlaamse Regering kan, op voorstel van een college van onderwijsinspecteurs, de erkenning van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs geleidelijk en geheel of gedeeltelijk opheffen als niet meer wordt voldaan aan alle erkenningsvoorwaarden.

Dat college van onderwijsinspecteurs wordt voor de helft samengesteld uit inspectieleden die afkomstig zijn uit het officieel onderwijs, enerzijds, en voor de helft uit inspectieleden die afkomstig zijn uit het vrij onderwijs, anderzijds.

De Vlaamse Regering legt de aanvullende bepalingen vast over de werking en de organisatie van dat college van onderwijsinspecteurs, wijst de leden ervan aan en regelt de beroepsprocedure.

Voor het toezicht op de naleving van de bepalingen als vermeld in § 1, 13°, worden de aanvullende bepalingen vastgelegd bij wijze van bekrachtiging van een gezamenlijk voorstel van de Vlaamse Regering, het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd officieel onderwijs.

Art. 11.§ 1. Om voor financiering of subsidiëring in aanmerking te komen, moet een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs aan alle onderstaande voorwaarden samen voldoen : 1° beantwoorden aan alle erkenningsvoorwaarden als vermeld in artikel 10, § 1;2° voldoen aan de programmatie- en rationalisatienormen als vermeld in artikel 12; 3° deelnemen aan en samenwerken binnen een lokaal overlegplatform, opgericht overeenkomstig artikel IV.2, § 2, eerste lid, van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijkeonderwijskansen-I. Onder samenwerken wordt verstaan de gegevens als vermeld in artikel IV.4, eerste lid, 1°, van hetzelfde decreet, leveren, en de afspraken, gemaakt in het kader van artikel IV.4, eerste lid, van hetzelfde decreet, naleven; 4° deelnemen aan en samenwerken binnen een of meer regionale overlegplatformen als vermeld in artikel 103;5° voor het Gemeenschapsonderwijs : de bevoegdheden van de schoolraad respecteren als vermeld in artikelen 10 tot en met 12 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs;6° voor het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs : geen afbreuk doen aan de besluitvormingsprocedures als vermeld in artikelen 19 tot en met 22 van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad. Die voorwaarde houdt tevens in dat de directeur voor de aan hem door het centrumbestuur gedelegeerde bevoegdheden die voorwerp uitmaken van advies of overleg, voldoende gemandateerd wordt om in de verhouding tot de schoolraad autonoom te kunnen optreden; 7° maximale inspanningen leveren om het voltijds engagement voor elke jongere te realiseren. § 2. Een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs kan gefinancierd of gesubsidieerd worden vanaf het schooljaar van de oprichting ervan. Tijdens het schooljaar van oprichting kan dat centrum aan een inspectie worden onderworpen. De inspectie is specifiek gericht op de vaststelling of aan alle financierings of subsidiëringsvoorwaarden is voldaan. De resultaten van die inspectie moeten uiterlijk op 15 januari van het lopende schooljaar worden bekendgemaakt, zo niet worden ze geacht gunstig te zijn. Het centrum kan pas worden gefinancierd of gesubsidieerd, steeds met terugwerkende kracht vanaf 1 september van het lopende schooljaar, als de resultaten van de inspectie gunstig zijn of geacht worden gunstig te zijn. § 3. De financiering of subsidiëring van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt per schooljaar met een dienstbrief van het Agentschap voor Onderwijsdiensten bevestigd en meegedeeld aan het centrumbestuur in kwestie. § 4. De financiering of subsidiëring van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat niet meer voldoet aan alle financierings- of subsidiëringsvoorwaarden, wordt door de Vlaamse Regering geheel of gedeeltelijk ingehouden. Die inhouding kan alleen op voorstel van de onderwijsinspectie als het gaat om de voorwaarden als vermeld in artikel 10, § 1, 2°, 4° en 5°. De Vlaamse Regering bepaalt de aanvullende bepalingen voor die inhouding en regelt de beroepsprocedure.

Art. 12.§ 1. Voor een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat verbonden is aan een instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs, bedraagt de programmatienorm 25 jongeren en de rationalisatienorm 40 jongeren.

Voor een autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs bedraagt de programmatienorm 260 jongeren en de rationalisatienorm 240 jongeren.

Op verzoek van het centrumbestuur kan de Vlaamse Regering, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, voor een autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs gedurende een bepaalde periode een afwijking toestaan op de rationalisatienorm. Het centrumbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 1 maart van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten.

De desbetreffende norm moet op een van de volgende data worden bereikt : 1° op 1 februari van het voorafgaande schooljaar of op de eerstvolgende lesdag erna als de voormelde datum op een vrije dag valt : voor de programmatienorm als een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs overgaat van niet-autonoom naar autonoom, evenals voor de rationalisatienorm;2° op 1 oktober van het schooljaar in kwestie of op de eerstvolgende lesdag erna als de voormelde datum op een vrije dag valt : voor de programmatienorm in andere gevallen dan het geval als vermeld in 1°. Een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat de rationalisatienorm niet meer bereikt, moet per 1 september daaropvolgend aan een van de volgende voorwaarden voldoen : 1° overgaan tot geleidelijke afbouw;2° fuseren met een ander al dan niet autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs;3° overgaan van autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs naar centrum, verbonden aan een instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs waaraan nog geen centrum is verbonden, mits de op dat moment geldende rationalisatienorm wordt bereikt. § 2. De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing als het deeltijds beroepssecundair onderwijs uitsluitend wordt georganiseerd in de vorm van zeevisserijonderwijs. In voorkomend geval geldt voor het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs geen norm voor de eerste vestigingsplaats en, vanaf de eventueel tweede vestigingsplaats, dat ten minste vijf jongeren ingeschreven moeten zijn in elke vestigingsplaats bij de aanvang van de opleiding.

Art. 13.§ 1. In elk centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt een centrumraad opgericht. Deze heeft tot taak aan het centrumbestuur maatregelen voor te stellen die tot de goede werking van het centrum kunnen bijdragen. § 2. Aan het advies van de centrumraad worden vooraf onderworpen : 1° het centrumreglement als vermeld in artikel 50;2° de organisatorische en materiële uitbouw van het centrum, met inbegrip van de criteria voor de aanwending van het pakket uren-leraar als vermeld in artikel 90;3° de pedagogische aanpak van het leerprogramma;4° de aanwending van de beschikbare middelen;5° de aansluitingsproblematiek van het deeltijds beroepssecundair onderwijs op de arbeidsmarkt in het algemeen en de aansluitingsproblematiek van de component leren op de component werkplekleren in het bijzonder. § 3. De centrumraad telt ten minste zes leden en moet paritair worden samengesteld uit afgevaardigden van het onderwijs, aangewezen door het centrumbestuur, en afgevaardigden van socio-economische organisaties.

Een afgevaardigde van elk centrum voor deeltijdse vorming waarmee het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs samenwerkt en een afgevaardigde van het centrum voor leerlingenbegeleiding maken raadgevend deel uit van de centrumraad.

Onderafdeling II. - Centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen

Art. 14.De theoretische vorming binnen de leertijd wordt door de Vlaamse Gemeenschap erkend en gesubsidieerd in door de Vlaamse Regering erkende centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.

Art. 15.Voor de erkenning van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen moeten alle voorwaarden als vermeld in artikel 37 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, zijn vervuld.

De Vlaamse Regering kan, op voorstel van een college, de erkenning voor wat betreft de leertijd van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen geleidelijk en geheel of gedeeltelijk opheffen als niet meer wordt voldaan aan de erkenningsvoorwaarden als vermeld in artikel 37 van hetzelfde decreet.

Dat college wordt voor de helft samengesteld uit inspectieleden uit het onderwijs, enerzijds, en voor de helft uit personeelsleden van Syntra Vlaanderen, anderzijds. Voor de toepassing van dit decreet wordt onder opheffing van erkenning verstaan : de opheffing van de mogelijkheid om aan de jongeren de van rechtswege geldende studiebewijzen als vermeld in artikelen 81, 82 of 83, toe te kennen of te laten toekennen.

De Vlaamse Regering legt de aanvullende bepalingen vast over de werking en de organisatie van dat college, wijst de leden ervan aan en regelt de beroepsprocedure.

Art. 16.Voor de subsidiëring van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen moeten alle voorwaarden als vermeld in artikel 38 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, zijn vervuld.

De subsidiëring voor wat betreft de leertijd van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen dat niet meer voldoet aan alle subsidiëringsvoorwaarden, wordt door Syntra Vlaanderen geheel of gedeeltelijk ingehouden. Die inhouding kan alleen op voorstel van de onderwijsinspectie als het gaat om de voorwaarden als vermeld in artikel 38, § 3, van hetzelfde decreet. De Vlaamse Regering bepaalt de aanvullende bepalingen voor die inhouding en regelt de beroepsprocedure.

Onderafdeling III. - Centra voor deeltijdse vorming

Art. 17.§ 1. Een centrum voor deeltijdse vorming kan door de Vlaamse Gemeenschap worden erkend en gesubsidieerd bij besluit van de Vlaamse Regering na advies van een commissie.

Een centrumbestuur dient daartoe uiterlijk op 1 januari van het voorafgaande schooljaar een aanvraagdossier in, waaruit blijkt dat het centrum voor deeltijdse vorming beschikt over de nodige expertise om persoonlijke ontwikkelingstrajecten te organiseren. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere procedureregels.

Uitsluitend verenigingen zonder winstoogmerk die actief zijn in het jeugdwerk of het vormingswerk komen als centrumbestuur in aanmerking. § 2. De commissie als vermeld in § 1, wordt paritair samengesteld uit : 1° afgevaardigden van het departement Onderwijs en Vorming, de onderwijsinspectie en het Agentschap voor Onderwijsdiensten;2° deskundigen in de begeleiding van jongeren. Het departement Onderwijs en Vorming stelt de commissie samen en neemt het voorzitterschap ervan waar. § 3. In afwijking van § 1 worden de centra voor deeltijdse vorming van rechtswege door de Vlaamse Gemeenschap erkend en gesubsidieerd indien de organisator ervan tijdens het schooljaar 2007-2008 door de Vlaamse Gemeenschap werd gesubsidieerd voor zijn deeltijdse vormingen.

Art. 18.§ 1. De commissie als vermeld in artikel 17, § 1, is tevens belast met bemiddeling in het geval dat een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs geen enkel samenwerkingsakkoord kan bereiken met een centrum voor deeltijdse vorming als vermeld in artikel 10, § 1, 10°.

Als na bemiddeling geen samenwerkingsakkoord tot stand komt, legt de Vlaamse Regering samenwerking op tussen het betrokken centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en een of meer centra voor deeltijdse vorming met het oog op de organisatie van persoonlijke ontwikkelingstrajecten. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaraan die samenwerking minimaal moet voldoen en garandeert daarbij de belangen van de betrokken jongeren en centra. § 2. De commissie als vermeld in artikel 17, § 1, is tevens belast met bemiddeling in het geval dat een centrum voor deeltijdse vorming geen enkel samenwerkingsakkoord kan bereiken met een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs als vermeld in artikel 19, § 1, 8°.

Als na bemiddeling geen samenwerkingsakkoord tot stand komt, legt de Vlaamse Regering samenwerking op tussen het betrokken centrum voor deeltijdse vorming en een of meer centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs met het oog op de organisatie van persoonlijke ontwikkelingstrajecten. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaraan die samenwerking minimaal moet voldoen en garandeert daarbij de belangen van de betrokken jongeren en centra.

Art. 19.§ 1. Om voor erkenning en subsidiëring in aanmerking te komen, moet een centrum voor deeltijdse vorming aan alle onderstaande voorwaarden samen voldoen : 1° georganiseerd zijn onder de verantwoordelijkheid van een centrumbestuur;2° gevestigd zijn in gebouwen en lokalen die aan de voorwaarden op het gebied van hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid voldoen;3° de controle van de onderwijsinspectie mogelijk maken;4° beschikken over voldoende didactisch materiaal en over een aangepaste uitrusting;5° de bepalingen naleven over de onderwijstaal en de taalkennis van het personeel als vermeld in de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs en als vermeld in de wet van 2 augustus 1963 op het gebruik van de talen in bestuurszaken;6° georganiseerd worden zoals vastgesteld bij dit decreet;7° de reglementering over de vakantieregeling en de aanwending van de onderwijstijd in acht nemen;8° een samenwerkingsakkoord hebben gesloten met ten minste één door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs met het oog op de organisatie van persoonlijke ontwikkelingstrajecten voor de jongeren, ingeschreven in dat centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, of de bemiddeling en samenwerking als vermeld in artikel 18, § 2, zijn aangegaan.Als dit een samenwerkingsakkoord met een officieel centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs betreft, dan moet het centrum voor deeltijdse vorming het neutraliteitsprincipe respecteren; 9° beschikken over personeel waarvan de gezondheidstoestand de gezondheid van de jongeren niet in gevaar brengt;10° de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen op het gebied van de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder eerbiedigen;11° deelnemen aan en samenwerken binnen een of meer regionale overlegplatformen als vermeld in artikel 103;12° maximale inspanningen leveren om het voltijds engagement voor elke jongere te realiseren. § 2. De Vlaamse Regering kan, op voorstel van een college van onderwijsinspecteurs, de erkenning van een centrum voor deeltijdse vorming al dan niet geleidelijk en geheel of gedeeltelijk opheffen en de subsidiëring overeenkomstig inhouden, als niet meer wordt voldaan aan alle erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden. Dat college van onderwijsinspecteurs wordt voor de helft samengesteld uit inspectieleden die afkomstig zijn uit het officieel onderwijs, enerzijds, en voor de helft uit inspectieleden die afkomstig zijn uit het vrij onderwijs, anderzijds.

De Vlaamse Regering legt de aanvullende bepalingen vast over de werking en de organisatie van dat college van onderwijsinspecteurs, wijst de leden ervan aan en regelt de beroepsprocedure.

Onderafdeling IV. - Programmatie van het aanbod

Art. 20.Elk centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en elk centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen programmeert zijn eigen aanbod : 1° binnen het door de Vlaamse Regering vastgestelde totale aanbod van opleidingen in het deeltijds beroepssecundair onderwijs, respectievelijk in de leertijd;2° rekening houdend met lokale omstandigheden en lokale of individuele behoeften;3° na bespreking in het regionaal overlegplatform waarin het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen in kwestie participeert. Voor de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs die tot een scholengemeenschap behoren, doen die bepalingen geen afbreuk aan de bevoegdheid van de scholengemeenschappen secundair onderwijs om afspraken te maken over de ordening van een rationeel onderwijsaanbod, zoals bepaald bij het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.

Voor de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen doen die bepalingen geen afbreuk aan de bevoegdheden van Syntra Vlaanderen en zijn raad van bestuur, zoals bepaald bij het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen.

Art. 21.Elk centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, elk centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen en elk centrum voor deeltijdse vorming is vrij in de ingebruikname van vestigingsplaatsen.

Voor de toepassing van dit decreet kan een locatie alleen de vestigingsplaats van een centrum zijn als er een deel of het geheel van het opleidings- of vormingsaanbod met eigen personeel wordt georganiseerd.

Elk centrum wijst een administratieve zetel aan. Als een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs verbonden is aan een instelling met voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs, is de hoofdvestigingsplaats van die instelling van rechtswege de administratieve zetel van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs. Afdeling II. - Aanbod en organisatie

Onderafdeling I. - Opleidingsaanbod deeltijds beroepssecundair onderwijs en leertijd

Art. 22.De Vlaamse Regering legt, afzonderlijk voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs en voor de leertijd, de lijst van opleidingen vast die kunnen worden georganiseerd.

Art. 23.§ 1. Om de lijsten van opleidingen vast te stellen, worden alle bestaande opleidingen gescreend op basis van de omschakelingskalender, bedoeld in artikel 28, § 2.

Die screening strekt ertoe een rationeel en transparant opleidingsaanbod tot stand te brengen door middel van, eventueel, omzetting, samenvoeging of schrapping van benamingen van opleidingen. § 2. De screening van de bestaande opleidingen wordt uitgevoerd door een commissie, die bestaat uit : 1° afgevaardigden van het departement Onderwijs en Vorming, de onderwijsinspectie, het Agentschap voor Onderwijsdiensten;2° deskundigen in de beroepswereld, intern of extern aan de opleidingensector. Het departement Onderwijs en Vorming stelt de commissie samen en neemt het voorzitterschap ervan waar.

De conclusies van de commissie worden voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs ter advies voorgelegd aan de Vlaamse Onderwijsraad en voor de leertijd aan de raad van bestuur van Syntra Vlaanderen.

Op basis van de conclusies van de commissie en het advies van de Vlaamse Onderwijsraad, respectievelijk de raad van bestuur van Syntra Vlaanderen, neemt de Vlaamse Regering een beslissing. § 3. Overeenkomstig de bepalingen van §§ 1 en 2 kan een screening periodiek worden herhaald.

Art. 24.§ 1. De Vlaamse Regering kan nieuwe opleidingen vastleggen.

De Vlaamse Regering kan daartoe, al dan niet in het kader van de screening als vermeld in artikel 23, § 1, zelf het initiatief nemen of ze kan onderbouwde voorstellen in overweging nemen die door opleidingsverstrekkers of derden worden ingediend. § 2. Een initiatief tot of een voorstel van nieuwe opleiding wordt voorgelegd aan de commissie als vermeld in artikel 23, § 2. De commissie onderzoekt het voorstel ten minste op volledigheid, correctheid en actualiteitswaarde, en formuleert conclusies.

Het oorspronkelijke initiatief of voorstel en de conclusies van de commissie worden ter advies voorgelegd aan de Vlaamse Onderwijsraad, aan de raad van bestuur van Syntra Vlaanderen of aan beide, afhankelijk van waar de opleiding wordt ondergebracht.

Op basis van de conclusies van de commissie en het advies van de Vlaamse Onderwijsraad, respectievelijk de raad van bestuur van Syntra Vlaanderen of beide, neemt de Vlaamse Regering een beslissing.

De Vlaamse Regering legt de termijnen vast met betrekking tot de indienings- en adviseringsprocedure.

Art. 25.Bij de uitvoering van de opdrachten als vermeld in artikelen 23 en 24, past de commissie al de volgende criteria toe : 1° de opleiding is, in voorkomend geval, in overeenstemming met : a) maatschappelijke ontwikkelingen;b) economische ontwikkelingen, waaronder potentiële tewerkstelling;c) culturele ontwikkelingen;d) technologische ontwikkelingen;e) Europese, federale of Vlaamse regelgeving vanuit de beleidsdomeinen en beleidsniveaus;2° de invulling van de opleiding wordt bepaald vanuit een of meer actuele referentiekaders;3° de onderwijskundige en opvoedkundige context : a) de opleiding is afgestemd op het ontwikkelingsniveau en de talenten van de doelgroep;b) de opleiding past in het concept van leren en werken;c) de opleiding stimuleert de motivatie tot leren en werkplekleren bij jongeren;4° de optimalisering en vrijwaring van de continuïteit in de (studie)loopbaan : a) de inpassing in het bestaande opleidingsaanbod;b) het, waar mogelijk, parallellisme tussen het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd, inzonderheid bij opleidingen die tot dezelfde kwalificatie leiden;c) de waarborgen voor aansluiting op vervolgopleidingen of tewerkstellingsmogelijkheden. Onderafdeling II. - Aanbod van de centra voor deeltijdse vorming

Art. 26.Het aanbod van een centrum voor deeltijdse vorming bestaat uit de organisatie van : 1° persoonlijke ontwikkelingstrajecten;2° eventueel : de algemene vorming binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs;3° eventueel : ondersteuning van leerlinggebonden activiteiten in de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs. Onderafdeling III. - Organisatie deeltijds beroepssecundair onderwijs

Art. 27.§ 1. Deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt verstrekt naar rata van 15 wekelijkse uren vanaf 1 september tot en met 31 augustus van het daaropvolgende kalenderjaar, met uitzondering van de vakantieperiodes zoals vastgelegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 31 augustus 2001 houdende de organisatie van het schooljaar in het secundair onderwijs.

In afwijking hiervan : 1° kan de Vlaamse Regering op gemotiveerd verzoek van het centrumbestuur toestemming verlenen om het deeltijds beroepssecundair onderwijs in een ander week- of jaarritme te organiseren op voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan het totale aantal uren op jaarbasis;2° kan het centrumbestuur het aantal wekelijkse uren verhogen voor jongeren die de component werkplekleren tijdelijk niet invullen.Het centrumbestuur bepaalt of die bijkomende uren aan algemene vorming of aan beroepsgerichte vorming worden besteed; 3° wordt het deeltijds beroepssecundair onderwijs in de vorm van zeevisserijonderwijs verstrekt gedurende ten minste 7 en ten hoogste 10 weken per schooljaar naar rata van minimaal 240 uren. § 2. Deeltijds beroepssecundair onderwijs, verstrekt door een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, bestaat uit algemene vorming en beroepsgerichte vorming.

In afwijking hiervan : 1° kan een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs enkel de beroepsgerichte vorming verstrekken en de algemene vorming laten verstrekken door een centrum voor deeltijdse vorming;2° kan de klassenraad, vanaf het schooljaar dat begint in het kalenderjaar waarin de jongere de leeftijd van 18 jaar bereikt, de jongere vrijstellen van de algemene vorming.Als van die mogelijkheid wordt gebruikgemaakt, worden 15 wekelijkse uren volledig aan beroepsgerichte vorming besteed. § 3. Een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs moet altijd gedurende ten minste 9 halve lesdagen per week opengesteld zijn. § 4. Voor de organisatie van de beroepsgerichte vorming kan een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs samenwerken met instellingen voor voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs, met andere centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, met centra voor volwassenenonderwijs of met centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.

Daartoe wordt er tussen het centrum en de instelling in kwestie of tussen de twee centra in kwestie een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin alle noodzakelijk geachte afspraken en voorwaarden zijn opgenomen.

Art. 28.§ 1. Het deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt modulair georganiseerd, waarbij de opleiding wordt aangeboden in modules.

Elke opleiding bestaat uit een of meer modules. Dezelfde module kan in verschillende opleidingen voorkomen.

De Vlaamse Regering ontwikkelt, tezamen met het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs, de opleidingenstructuur. Voorafgaand aan een definitieve beslissing, legt ze het resultaat ter advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voor. Onder opleidingenstructuur wordt verstaan : 1° de modules per opleiding;2° de aanduiding dat de modules zich sequentieel of onafhankelijk tot elkaar verhouden. In hoofde van de leerling kan een opleiding starten op elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer schooljaren.

Een module kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een aantal dagen of weken.

In het deeltijds beroepssecundair onderwijs kunnen geen stages worden georganiseerd. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt het tijdstip, dat valt op 1 september 2009, 1 september 2010, 1 september 2011 of 1 september 2012, waarop een opleiding omschakelt van een niet-modulaire naar een modulaire organisatie van het deeltijds beroepssecundair onderwijs. § 3. In afwijking van § 1 en in afwachting van het tijdstip als vermeld in § 2, wordt in de overgangsperiode het deeltijds beroepssecundair onderwijs niet-modulair georganiseerd.

De opleiding wordt er aangeboden door middel van algemene, technische en praktische vakken en, eventueel, seminaries. Stages kunnen niet worden georganiseerd. De vakbenamingen worden door de Vlaamse Regering vastgelegd en zijn dezelfde als die voor het voltijds gewoon secundair onderwijs.

Een opleiding start bij het begin van het schooljaar en wordt gespreid over een of meer schooljaren. § 4. In afwachting van het tijdstip als vermeld in § 2, blijven de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs de opleidingen die ze, op experimentele wijze, reeds modulair organiseerden tot aan de inwerkingtreding van dit decreet overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel, op dezelfde wijze verder modulair organiseren.

Art. 29.§ 1. Eindtermen kunnen vakgebonden of vakoverschrijdend zijn.

Vakgebonden eindtermen worden vastgelegd voor de basisvorming, zoals bepaald bij het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II. De onderwijsinstelling in kwestie heeft de maatschappelijke opdracht de vakgebonden eindtermen met betrekking tot kennis, inzicht en vaardigheden bij de jongeren te bereiken. Het bereiken van die eindtermen zal worden afgewogen tegenover de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie. Vakgebonden eindtermen met betrekking tot attitudes moeten door de onderwijsinstelling bij de jongeren worden nagestreefd.

Vakoverschrijdende eindtermen zijn minimumdoelen die niet specifiek behoren tot een vakgebied, maar onder meer door middel van meer vakken of onderwijsprojecten worden nagestreefd. Elke instelling heeft de maatschappelijke opdracht de vakoverschrijdende eindtermen bij de jongeren na te streven. De instelling toont aan dat ze met een eigen planning aan de vakoverschrijdende eindtermen werkt.

Elke opleidingsverstrekker beschikt over de vrijheid om leerplannen vast te stellen. Met het oog op de toepassing ervan moeten de leerplannen door de Vlaamse Regering zijn goedgekeurd, volgens de vooraf door haar bepaalde criteria. In leerplannen moeten de vakgebonden eindtermen, als ze bepaald zijn, op een herkenbare wijze worden opgenomen. Leerplannen bevatten daarnaast en desgewenst de doelen die de opleidingsverstrekker uitdrukkelijk formuleert voor de jongeren vanuit het eigen opvoedingsproject in het algemeen of de eigen visie op het vak in het bijzonder. Ook moeten leerplannen voldoende ruimte laten voor de inbreng van onderwijsinstellingen, leraren, lerarenteams of de jongeren zelf. § 2. Om het studiepeil te waarborgen, en uitsluitend met het oog op de uitreiking in het deeltijds beroepssecundair onderwijs van graad- of leerjaargebonden eindstudiebewijzen, identiek aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs, zijn de bepalingen over eindtermen en leerplannen als vermeld in § 1 en met uitzondering van het vak lichamelijke opvoeding, van toepassing op de algemene vorming.

Dit houdt in dat de algemene vorming wordt verstrekt op basis van enerzijds door de Vlaamse Regering goedgekeurde leerplannen waarin op herkenbare wijze de vakgebonden eindtermen moeten worden opgenomen, en anderzijds, en uiterlijk vanaf het schooljaar 2009-2010, met inachtname van de vakoverschrijdende eindtermen.

Met vakgebonden eindtermen worden de eindtermen voor de vakken van de basisvorming bedoeld, met uitzondering van het vak lichamelijke opvoeding, van respectievelijk de tweede graad - eerste en tweede leerjaar, de derde graad - eerste en tweede leerjaar, of de derde graad - derde leerjaar, van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs, naargelang van het geval. Met vakoverschrijdende eindtermen worden de eindtermen bedoeld van respectievelijk de tweede graad of de derde graad van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs, naargelang van het geval. § 3. Als een centrumbestuur oordeelt dat de eindtermen onvoldoende ruimte laten voor zijn eigen pedagogische en onderwijskundige opvattingen of ermee onverzoenbaar zijn, dient het bij de Vlaamse Regering een aanvraag tot afwijking in. In voorkomend geval gelden de afwijkingsvoorwaarden en -procedure die ook van toepassing zijn in het voltijds gewoon secundair onderwijs als vermeld in het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs.

Art. 30.§ 1. De Vlaamse Regering bepaalt in nauw overleg met de beroepssectoren, de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, en de Vlaamse Onderwijsraad de referentiekaders waarvan de doelen voor de beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs worden afgeleid. In deze doelen worden, voor zover ze bepaald zijn, onverkort de beroepscompetentieprofielen zoals ontwikkeld door de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen opgenomen.

De doelen waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening.

De beroepsgerichte vorming kan enkel gerealiseerd worden door middel van het geïntegreerd doorlopen van de component leren en de component werkplekleren.

Voor een opleiding die zowel in het deeltijds beroepssecundair onderwijs als in de leertijd voorkomt, geldt hetzelfde referentiekader. Als het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd hetzelfde referentiekader hanteren, dan geldt dat vanaf hetzelfde schooljaar. § 2. De bepalingen van § 1 gelden niet voor opleidingen binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs die door de centra niet-modulair worden georganiseerd in afwachting van het opleidingsaanbod dat tot stand komt na screening als vermeld in artikel 23, § 1. In voorkomend geval worden de door de Vlaamse Regering, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, goedgekeurde opleidingskaarten als referentiekader gehanteerd waarin de minimale leerdoelen en inhouden van de opleiding in kwestie worden beschreven.

Onderafdeling IV. - Organisatie leertijd

Art. 31.De leertijd bestaat uit een praktijkopleiding in een onderneming, aangevuld met een theoretische vorming in een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.

Praktijkopleiding en aanvullende theoretische vorming zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De praktijkopleiding staat gelijk met de component werkplekleren en de theoretische vorming staat gelijk met de component leren.

Voor de praktijkopleiding in de leertijd wordt een leerovereenkomst voor bepaalde duur tussen een ondernemingshoofdopleider en een jongere gesloten.

De theoretische vorming in een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen wordt verstrekt gedurende ten minste 30 weken per schooljaar naar rata van minimaal 8 wekelijkse uren, waaronder minimaal 4 uren algemene vorming en minimaal 4 uren beroepsgerichte vorming. De raad van bestuur van Syntra Vlaanderen kan voor bijzondere gevallen beslissen om een opleiding in een ander week- of jaarritme te organiseren op voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan het totale aantal uren op jaarbasis.

Vanaf het schooljaar dat begint in het kalenderjaar waarin de jongere de leeftijd van 18 jaar bereikt, kan Syntra Vlaanderen de jongere vrijstellen van de algemene vorming.

Art. 32.§ 1. De Vlaamse Regering bepaalt in nauw overleg met de beroepssectoren, de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, en de raad van bestuur van Syntra Vlaanderen de referentiekaders waarvan de doelen voor de beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen de leertijd worden afgeleid. In deze doelen worden, voor zover ze bepaald zijn, onverkort de beroepscompetentieprofielen zoals ontwikkeld door de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen opgenomen.

De doelen waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening.

Voor een opleiding die zowel in de leertijd als in het deeltijds beroepssecundair onderwijs voorkomt, geldt hetzelfde referentiekader.

Als de leertijd en het deeltijds beroepssecundair onderwijs hetzelfde referentiekader hanteren, dan geldt dat vanaf hetzelfde schooljaar. § 2. De bepalingen van § 1 gelden niet voor opleidingen binnen de leertijd die door de centra worden georganiseerd in afwachting van het opleidingsaanbod dat tot stand komt na screening als vermeld in artikel 23, § 1. In voorkomend geval worden de door de raad van bestuur van Syntra Vlaanderen goedgekeurde programma's als referentiekader gehanteerd waarin de minimale leerdoelen en -inhouden van de opleiding in kwestie worden beschreven.

Art. 33.§ 1. Om het studiepeil te waarborgen, en uitsluitend met het oog op de uitreiking in de leertijd van graad- of leerjaargebonden eindstudiebewijzen, identiek aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs, zijn de bepalingen over eindtermen en leerplannen als vermeld in artikel 29, van toepassing op de algemene vorming.

Dat houdt in dat de algemene vorming wordt verstrekt op basis van enerzijds door de Vlaamse Regering goedgekeurde leerplannen waarin op herkenbare wijze de vakgebonden eindtermen moeten worden opgenomen, en anderzijds, en uiterlijk vanaf het schooljaar 2009-2010, met inachtname van de vakoverschrijdende eindtermen.

Met vakgebonden eindtermen worden de eindtermen voor de vakken van de basisvorming bedoeld, met uitzondering van het vak lichamelijke opvoeding, van respectievelijk de tweede graad - eerste en tweede leerjaar, de derde graad - eerste en tweede leerjaar, of de derde graad - derde leerjaar, van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs, naargelang van het geval. Met vakoverschrijdende eindtermen worden de eindtermen bedoeld van respectievelijk de tweede graad of de derde graad van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs, naargelang van het geval. § 2. Als Syntra Vlaanderen oordeelt dat de eindtermen onvoldoende ruimte laten voor zijn eigen pedagogische en onderwijskundige opvattingen of ermee onverzoenbaar zijn, dient het bij de Vlaamse Regering een aanvraag tot afwijking in. In voorkomend geval gelden de afwijkingsvoorwaarden en -procedure die ook van toepassing zijn in het voltijds gewoon secundair onderwijs als vermeld in het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs.

Onderafdeling V. - Organisatie deeltijdse vorming

Art. 34.Als de deeltijdse vorming de uren algemene vorming behelst die wordt verstrekt in opdracht van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, blijven de bepalingen van artikel 29 onverminderd van toepassing.

Art. 35.Een persoonlijk ontwikkelingstraject wordt georganiseerd naar rata van 28 uur op weekbasis als het persoonlijke ontwikkelingstraject voor de jongere de component leren en de component werkplekleren vervangt. Uitzonderlijk kan een persoonlijk ontwikkelingstraject hetzij de component werkplekleren vervangen hetzij de component leren voor een jongere in een voortraject of brugproject.

Een persoonlijk ontwikkelingstraject kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en kan gespreid worden over een aantal weken, eventueel schooljaaroverschrijdend, zonder afbreuk te doen aan het tijdelijke karakter ervan.

Art. 36.Ten minste om de twee maanden is er een overleg waarop telkens het centrum voor leerlingenbegeleiding, het centrum voor deeltijdse vorming dat het persoonlijke ontwikkelingstraject organiseert, en het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de jongere is ingeschreven in kwestie, vertegenwoordigd zijn.

Tijdens dat overleg wordt het persoonlijke ontwikkelingstraject van de jongere geëvalueerd en wordt er in consensus beslist of het voortzetten van het traject noodzakelijk is. Indien geen consensus wordt bereikt, dan beslist het centrum voor leerlingenbegeleiding. Als het voortzetten van het traject niet noodzakelijk is, dan wordt, naargelang van het geval, de component leren ingevuld door middel van het deeltijds beroepssecundair onderwijs of de leertijd respectievelijk de component werkplekleren ingevuld op een andere wijze dan door middel van een persoonlijk ontwikkelingstraject. Het centrum voor leerlingenbegeleiding kan evenwel ook een advies geven tot heroriëntering naar een andere vorm van onderwijs buiten het stelsel van leren en werken. Afdeling III. - Doelgroep

Onderafdeling I. - Toelating

Art. 37.Voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs moeten de bepalingen van deze onderafdeling samen gelezen worden met de bepalingen van de hoofdstukken I tot en met V van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I, voor zover er niet van wordt afgeweken.

Art. 38.In het deeltijds beroepssecundair onderwijs en in de leertijd, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, kunnen geen directe of indirecte inschrijvingsgelden worden gevraagd.

Met indirecte inschrijvingsgelden worden kosten bedoeld, geheven bij het begin of in de loop van het schooljaar door het centrumbestuur, waarvan het bedrag dermate hoog is dat ze een reële belemmering vormen om zich in te schrijven.

Het centrumbestuur bepaalt de lijst van financiële bijdragen die aan de betrokken personen kunnen worden gevraagd, evenals de afwijkingen van die bijdrageregeling die kunnen worden toegekend, in voorkomend geval rekening houdend met de decreet- of regelgeving op het vlak van inspraak en participatie.

Art. 39.§ 1. Het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd zijn toegankelijk voor jongeren die enerzijds aan de voltijdse leerplicht hebben voldaan en anderzijds de leeftijd van 25 jaar nog niet hebben bereikt. Ze kunnen worden gevolgd uiterlijk tot het einde van het schooljaar waarin jongeren de leeftijd van 25 jaar bereiken.

In afwijking van het voorgaande kan een jongere evenwel bijzondere toelating krijgen om vanaf het begin van het schooljaar waarin hij deeltijds leerplichtig wordt, het deeltijds beroepssecundair onderwijs of de leertijd te volgen. Die toelating wordt gegeven door de directie van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs in kwestie of door Syntra Vlaanderen, naargelang van het geval, op advies van het centrum voor leerlingenbegeleiding waarmee de instelling voor voltijds onderwijs waar de jongere de lessen volgt, samenwerkt. § 2. Een jongere die is ingeschreven in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, maar een persoonlijk ontwikkelingstraject volgt in een centrum voor deeltijdse vorming, kan dat traject volgen uiterlijk tot het einde van het schooljaar waarin hij zijn leerplicht beëindigt.

Art. 40.Een jongere kan niet tot een opleiding in het deeltijds beroepssecundair onderwijs of in de leertijd worden toegelaten als hij al in het bezit is van een eindstudiebewijs van dezelfde opleiding, behaald in het secundair onderwijs, in het volwassenenonderwijs of in de leertijd.

Een jongere kan niet tot een module van een opleiding in het deeltijds beroepssecundair onderwijs worden toegelaten als hij die module al met vrucht heeft gevolgd in het secundair onderwijs of in het volwassenenonderwijs.

Art. 41.Voor de toelating tot een bepaalde module van een opleiding in het deeltijds beroepssecundair onderwijs gelden de door de Vlaamse Regering bepaalde instapvereisten. Deze instapvereisten kunnen slechts betrekking hebben op vooropleiding of medische geschiktheid. Voor zover een opleiding niet-modulair wordt georganiseerd kunnen eveneens instapvereisten worden gesteld die betrekking hebben op medische geschiktheid.

Van instapvereisten die betrekking hebben op vooropleiding kan evenwel per individueel geval, ingevolge een gemotiveerde beslissing van de klassenraad, worden afgeweken. Die beslissing houdt in dat de klassenraad oordeelt dat de algemene en de beroepsgerichte vorming van een of meer nietgevolgde voorafgaande modules binnen de opleiding al eerder zijn behaald. In voorkomend geval levert het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs een attest van vrijstelling af.

Bij verandering van centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs blijft een attest van vrijstelling gelden, tenzij kennelijk blijkt dat het attest werd verkregen zonder dat de jongere het oogmerk had om in het centrum van uitreiking daadwerkelijk en regelmatig een opleiding te volgen.

Art. 42.Het Agentschap voor Onderwijsdiensten kan, na gemotiveerde aanvraag van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs in overleg met het centrum voor leerlingenbegeleiding, voor individuele gevallen en in uitzonderlijke omstandigheden afwijking verlenen van de voorwaarde als vermeld in artikel 3, 1°, a), c) of e).

Art. 43.In de leertijd kan de praktijkcommissie voor bepaalde opleidingen bijzondere instapvoorwaarden inzake leeftijd of vooropleiding vastleggen.

In de leertijd beslist Syntra Vlaanderen op basis van de leeftijd en de vooropleiding in welk opleidingsjaar de jongere zijn opleiding start.

Art. 44.Rechtstreekse inschrijving in een centrum om aan de component leren te voldoen, is enkel mogelijk in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of, via de trajectbegeleider Syntra Vlaanderen, in een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.

Het volgen van een vorming in een centrum voor deeltijdse vorming, al dan niet nadat de jongere zich daar rechtstreeks heeft aangemeld, kan pas na voorafgaande inschrijving in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs én rekening houdend met het resultaat van de screening als vermeld in artikel 62.

Art. 45.Voorafgaand aan een inschrijving moet een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of een trajectbegeleider Syntra Vlaanderen, naargelang van het geval, de betrokken personen op de hoogte brengen van het pedagogische project en van het centrumreglement als vermeld in artikel 50. Beide worden aan de betrokken personen in schriftelijke vorm overhandigd.

Art. 46.Na inschrijving in het deeltijds beroepssecundair onderwijs of in de leertijd wordt de jongere als deeltijds lerende ingeschreven bij de VDAB.

Art. 47.De inschrijving in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of in een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen is slechts mogelijk onder de volgende gezamenlijke voorwaarden : 1° de jongere voldoet uiterlijk op de eerste lesdag aan de toelatingsvoorwaarden;2° de betrokken personen stemmen in met het pedagogische project en met het centrumreglement;3° de jongere is bereid zich te onderwerpen aan een screening en trajectbegeleiding als vermeld in artikelen 62 en 63.

Art. 48.De inschrijving in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of in een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen kan in de volgende gevallen worden geweigerd : 1° als de maximale opnamecapaciteit zoals vastgesteld door het centrumbestuur in kwestie, is bereikt op het niveau van het centrum, de vestigingsplaats of de opleiding;2° als de jongere in het centrum het vorige of het daaraan voorafgaande schooljaar definitief werd uitgesloten;3° als het een jongere betreft die wegens een definitieve uitsluiting in de loop van het schooljaar van instelling verandert en het een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs betreft waarvan de draagkracht onder druk staat, conform vooraf door het bevoegde lokaal overlegplatform bepaalde criteria waarbij ten minste rekening wordt gehouden met de volgende elementen : a) het aantal jongeren met een begeleidingsdossier in het kader van problematische afwezigheden;b) het aantal eerder in de loop van het schooljaar ingeschreven jongeren die in hetzelfde schooljaar elders werden uitgesloten;4° als het een jongere betreft die specifieke behoeften heeft op het vlak van onderwijs, therapie en verzorging, en die beschikt over een inschrijvingsverslag voor het buitengewoon onderwijs, en als het centrum gemotiveerd oordeelt dat het onvoldoende draagkracht bezit om tegemoet te komen aan die specifieke behoeften.In voorkomend geval wordt de jongere ingeschreven onder de ontbindende voorwaarde van de vaststelling van onvoldoende draagkracht in het centrum om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van de jongere. Het centrumbestuur beslist tot weigering na overleg met de betrokken personen en met het centrum voor leerlingenbegeleiding waarmee het centrum samenwerkt, waarbij ten minste rekening wordt gehouden met de volgende elementen : a) de verwachtingen van de betrokken personen ten aanzien van de jongere en ten aanzien van het centrum;b) de concrete ondersteuningsbehoeften van de jongere op het vlak van de leergebieden, sociaal functioneren, communicatie en mobiliteit;c) een inschatting van het regulier aanwezige draagvlak in het centrum inzake zorg.Het centrumteam concretiseert de mogelijkheden waarover het beschikt om tegemoet te komen aan de behoeften van de jongere; d) de beschikbare ondersteunende maatregelen binnen en buiten het onderwijs;e) het intensief betrekken van de betrokken personen bij de verschillende fasen van het overleg en beslissingsproces.

Art. 49.Voor een jongere die bij zijn inschrijving in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs niet meer leerplichtig is, wordt die inschrijving onmiddellijk beëindigd als uit de screening als vermeld in artikel 62, volgt dat hij niet in de arbeidsdeelname wordt ingeschaald.

Voor een jongere wordt de inschrijving in een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen onmiddellijk beëindigd als uit de screening als vermeld in artikel 62, volgt dat hij niet in de arbeidsdeelname wordt ingeschaald.

Onderafdeling II. - Centrumreglement

Art. 50.Een centrumbestuur maakt voor het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen een centrumreglement op. In het deeltijds beroepssecundair onderwijs gebeurt dit na advies van de centrumraad.

In een centrumreglement worden de rechten en plichten van elke jongere vastgelegd. Het centrumreglement omvat ten minste het studie-, het orde- en het tuchtreglement.

Art. 51.Het studiereglement omvat ten minste de volgende onderdelen : 1° de grote krachtlijnen van de organisatie van de studies, waaronder alleszins : a) het opleidingsaanbod van het centrum;b) de lesspreiding en de vakantieregeling;c) het evaluatiestelsel met inbegrip van de remediëringsmaatregelen;d) de verhaalmogelijkheden tegen evaluatiebeslissingen;e) de eventuele financiële bijdrageregeling en de afwijkingen daarvan;2° de opzet en de procedure van de screening en trajectbegeleiding;3° het principe van het voltijds engagement dat de betrokken personen moeten naleven, wat enerzijds impliceert dat de jongere de gekozen opleiding of vorming daadwerkelijk en regelmatig volgt behoudens in geval van gewettigde afwezigheid, en anderzijds dat de jongere bereid is zich onvoorwaardelijk te schikken naar alle mogelijke maatregelen die, ter uitvoering van dit decreet, door het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of door Syntra Vlaanderen, naargelang van het geval, worden genomen om de component werkplekleren ononderbroken een zinvolle invulling te geven.

Art. 52.In het deeltijds beroepssecundair onderwijs kunnen ordemaatregelen worden genomen door alle personen die daartoe door het centrumbestuur zijn gemandateerd, als bepaalde handelingen van de jongere het normale verloop van de component leren of de component werkplekleren hinderen.

Art. 53.§ 1. In het deeltijds beroepssecundair onderwijs kunnen tuchtmaatregelen worden genomen door het centrumbestuur of afgevaardigde ervan of door de directeur als bepaalde handelingen van de jongere een gevaar vormen voor het normale verloop van de component leren of de component werkplekleren.

Tuchtmaatregelen zijn onder meer de tijdelijke uitsluiting en de definitieve uitsluiting. Onder uitsluiting moet worden verstaan : het ontnemen van het recht om het geheel van de opleiding werkelijk en regelmatig te volgen in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs.

Bij een definitieve uitsluiting moet voorafgaandelijk het advies van de klassenraad worden ingewonnen. In voorkomend geval moet bij de beslissing tot definitieve uitsluiting door een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs worden bepaald of die uitsluiting ook geldt voor de instelling met voltijds gewoon secundair onderwijs waaraan het centrum is verbonden. § 2. Bij tuchtmaatregelen moeten de volgende regels worden gerespecteerd : 1° de betrokken personen evenals de jongere, eventueel bijgestaan door een raadsman, worden voorafgaandelijk gehoord;2° elke genomen beslissing wordt schriftelijk gemotiveerd;3° elke beslissing wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de betrokken personen voordat de tuchtmaatregel van kracht wordt;4° er is geen mogelijkheid om tot collectieve uitsluitingen over te gaan;5° de tuchtstraf moet in overeenstemming zijn met de ernst van de feiten;6° de betrokken personen hebben inzage in het dossier van de jongere;7° het tuchtdossier en de tuchtmaatregel zijn niet overdraagbaar naar een andere instelling of een ander centrum. § 3. Alleen tegen definitieve uitsluiting als tuchtmaatregel kan in beroep worden gegaan. Het tuchtreglement bepaalt bij welk orgaan van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en volgens welke regels het beroep moet worden ingesteld. § 4. Een definitieve uitsluiting gaat in tijdens het schooljaar en uiterlijk op 31 augustus van dat schooljaar. Als de uitsluiting echter ingaat voor 30 juni van het schooljaar, dan blijft de jongere ingeschreven in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs tot op het ogenblik van inschrijving in een andere instelling of een ander centrum. De jongere moet door het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en door het begeleidende centrum voor leerlingenbegeleiding actief worden bijgestaan bij het zoeken naar een andere instelling of een ander centrum.

Bij elke uitsluiting die ingaat voor 30 juni van het schooljaar, kunnen de betrokken personen een gemotiveerde aanvraag indienen tot opvang door het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs. Als op die aanvraag wordt ingegaan, dan maakt dat centrum afspraken met de betrokken personen en de jongere over de opvangvoorwaarden. Weigering van opvang moet door het centrum schriftelijk worden gemotiveerd aan de betrokken personen.

Art. 54.In de leertijd kunnen ordemaatregelen worden genomen als bepaalde handelingen van de jongere het normale verloop van de component leren of de component werkplekleren hinderen. Voor de component leren kunnen ordemaatregelen worden genomen door alle personen die daartoe door het centrumbestuur zijn gemandateerd. Voor de component werkplekleren kunnen ordemaatregelen worden genomen door Syntra Vlaanderen.

Art. 55.§ 1. In de leertijd kunnen tuchtmaatregelen worden genomen als bepaalde handelingen van de jongere een gevaar vormen voor het normale verloop van de component leren of de component werkplekleren.

In de leertijd kunnen tuchtmaatregelen die enkel betrekking hebben op de component leren, worden genomen door de directeur-afgevaardigd bestuurder of zijn afgevaardigde, in overleg met de trajectbegeleider Syntra Vlaanderen van de jongere. Tuchtmaatregelen die betrekking hebben op de component werkplekleren of op beide componenten, kunnen worden genomen door de praktijkcommissie.

Tuchtmaatregelen zijn, onder meer, de tijdelijke of definitieve uitsluiting uit het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen en de uitsluiting uit de leertijd. Onder uitsluiting uit het centrum moet worden verstaan : het ontnemen van het recht om het geheel van de theoretische vorming werkelijk en regelmatig te volgen in het centrum of een vestigingsplaats. Onder uitsluiting uit de leertijd moet worden verstaan : het ontnemen van het recht om een erkende leerovereenkomst te behouden of te sluiten en om de bijbehorende theoretische vorming en praktijkopleiding te volgen. § 2. Bij tuchtmaatregelen moeten de volgende regels worden gerespecteerd : 1° de betrokken personen evenals de jongere, eventueel bijgestaan door een raadsman, worden voorafgaandelijk gehoord;2° elke genomen beslissing wordt schriftelijk gemotiveerd;3° elke beslissing wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de betrokken personen voordat de tuchtmaatregel van kracht wordt;4° er is geen mogelijkheid om tot collectieve uitsluitingen over te gaan;5° de tuchtstraf moet in overeenstemming zijn met de ernst van de feiten;6° de betrokken personen hebben inzage in het dossier van de jongere;7° de tuchtmaatregel, genomen in het kader van de component leren, is niet overdraagbaar naar een ander centrum. § 3. Alleen tegen definitieve uitsluiting uit het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen en de uitsluiting uit de leertijd als tuchtmaatregelen kan in beroep worden gegaan. Het tuchtreglement bepaalt bij welk orgaan van het centrum en volgens welke regels het beroep moet worden ingesteld tegen de definitieve uitsluiting uit het centrum. Tegen de uitsluiting uit de leertijd kan beroep worden ingediend bij de praktijkcommissie. De Vlaamse Regering legt de beroepsprocedure vast.

Art. 56.Een wijziging van het centrumreglement kan op zijn vroegst uitwerking hebben in het daaropvolgende schooljaar, tenzij die wijziging het rechtstreekse gevolg is van nieuwe decreet- of regelgeving.

Een gewijzigd centrumreglement wordt aan de betrokken personen ter instemming voorgelegd en in schriftelijke vorm overhandigd.

Onderafdeling III. - Verplichte aanwezigheid

Art. 57.De bepalingen van deze onderafdeling moeten samen gelezen worden met de bepalingen van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, voor zover er niet van wordt afgeweken.

Art. 58.Elke jongere moet een opleiding of vorming gedurende het hele schooljaar of uiterlijk vanaf het ogenblik van laattijdige inschrijving volledig en daadwerkelijk volgen, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid.

Een laattijdige inschrijving in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of in een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen is van rechtswege mogelijk tot en met 31 januari. Na akkoord van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of Syntra Vlaanderen, naargelang van het geval, is een laattijdige inschrijving ook mogelijk na 31 januari.

De Vlaamse Regering bepaalt welke afwezigheden van rechtswege gewettigd zijn en welke afwezigheden door het centrum kunnen worden gewettigd. De Vlaamse Regering bepaalt ook welke maatregelen in geval van problematische afwezigheden worden genomen. Voor de uitvoering van deze bepaling hanteert de Vlaamse Regering objectieve criteria waaronder alleszins de duur en de aard van de afwezigheid.

Art. 59.Gedurende de periode dat een jongere een opleiding of vorming volgt, moet hij volledig en daadwerkelijk invulling geven aan de component werkplekleren, behoudens in geval van afwezigheid die bij wet, decreet of besluit als gewettigd wordt of kan worden beschouwd of behoudens in de gevallen als vermeld in artikel 6, § 3.

De Vlaamse Regering bepaalt welke maatregelen in geval van problematische afwezigheden bij het werkplekleren worden genomen. Voor de uitvoering van deze bepaling hanteert de Vlaamse Regering objectieve criteria waaronder alleszins de duur en de aard van de afwezigheid. Als maatregel zijn onder meer sancties mogelijk in de vorm van inhoudingen op financiële vergoedingen of stimuli voor de leerling die aan bepaalde vormen van werkplekleren zijn verbonden.

Art. 60.Een jongere die voor het einde van zijn leerplicht in het deeltijds beroepssecundair onderwijs werd ingeschreven en die binnen een schooljaar gedurende 30 dagen problematisch afwezig is geweest daar waar hij geacht werd invulling te geven aan een voortraject, brugproject of arbeidsdeelname, wordt bij het bereiken van die 30 dagen uitgeschreven door het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs in het geval hij niet meer leerplichtig is.

Een jongere die na het einde van zijn leerplicht in het deeltijds beroepssecundair onderwijs werd ingeschreven en die binnen een schooljaar gedurende 30 dagen problematisch afwezig is geweest daar waar hij geacht werd invulling te geven aan de arbeidsdeelname, wordt bij het bereiken van die 30 dagen uitgeschreven door het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs.

Een jongere die binnen een schooljaar gedurende 30 dagen problematisch afwezig is geweest daar waar hij geacht werd invulling te geven aan een voortraject of arbeidsdeelname, wordt bij het bereiken van die 30 dagen uitgeschreven door het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.

Art. 61.Tijdens de periodes dat de jongere de component werkplekleren effectief invult, moet een vertegenwoordiger van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de jongere is ingeschreven of een trajectbegeleider Syntra Vlaanderen bereikbaar zijn. Deze verplichting kan echter geen afbreuk doen aan de statutaire rechten van de individuele personeelsleden. Als de uitvoering van deze bepaling voor personeelsleden verplichtingen met zich meebrengt die er anders niet zouden geweest zijn, moet het centrumbestuur in een passende compensatieregeling voorzien. Deze regeling vergt het uitdrukkelijk, schriftelijk en voorafgaand akkoord van het betrokken personeelslid en wordt desgevallend onderhandeld in het bevoegde lokaal comité.

Onderafdeling IV. - Screening en trajectbegeleiding

Art. 62.Elke jongere die zich inschrijft in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt door dat centrum gescreend.

Elke jongere die zich inschrijft, via de trajectbegeleider Syntra Vlaanderen, in een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, wordt door die trajectbegeleider gescreend.

Elke jongere die zich aanmeldt in een centrum voor deeltijdse vorming en zich vervolgens inschrijft in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, wordt door eerstgenoemd centrum gescreend.

In dat geval zijn een trajectbegeleider van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en een afgevaardigde van het centrum voor leerlingenbegeleiding evenwel medeverantwoordelijk voor die screening.

De screening heeft betrekking op arbeidsrijpheid, interesses, motivatie en eerder verworven competenties.

De middelen of methodieken voor de screening moeten, voor wat betreft de component werkplekleren, door de VDAB worden gevalideerd met het oog op kwaliteitsborging.

Het resultaat van de screening is een inschaling van de jongere in hetzij de arbeidsdeelname, hetzij het brugproject, hetzij het voortraject, hetzij het persoonlijke ontwikkelingstraject. Voor inschaling in het persoonlijke ontwikkelingstraject is een gemotiveerd verslag van het centrum voor leerlingenbegeleiding vereist.

Het resultaat van de screening bepaalt of de inschrijving in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of in het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen al dan niet wordt beëindigd als vermeld in artikel 49.

Het resultaat van de screening wordt opgenomen in een trajectvolgsysteem van de VDAB.

Art. 63.Trajectbegeleiding strekt er steeds toe om de jongere in een aangepast tempo naar de arbeidsdeelname, als ultiem doel, te loodsen, eventueel door een of meer voorafgaande fasen te doorlopen. Onder fasen moet dan worden verstaan : het persoonlijke ontwikkelingstraject, het voortraject en het brugproject.

Bij inschaling in hetzij de arbeidsdeelname, hetzij het brugproject, hetzij het voortraject, wordt een trajectbegeleidingsplan opgesteld door de trajectbegeleider van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of de trajectbegeleider Syntra Vlaanderen, in overleg met de actoren die betrokken zijn bij de invulling van de component leren en de component werkplekleren.

Bij inschaling in het persoonlijke ontwikkelingstraject, wordt een trajectbegeleidingsplan opgesteld gezamenlijk door het centrum voor deeltijdse vorming en de trajectbegeleider van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, in overleg met de actoren die betrokken zijn bij de invulling van de component leren en de component werkplekleren.

Om de twee maanden is er een overleg tussen de trajectbegeleider van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of de trajectbegeleider Syntra Vlaanderen, het centrum voor leerlingenbegeleiding, zonodig de VDAB, en in voorkomend geval het centrum voor deeltijdse vorming, ter eventuele bijsturing van het trajectbegeleidingsplan. Met betrekking tot een jongere in een persoonlijk ontwikkelingstraject valt dit overleg samen met het overleg als vermeld in artikel 36.

De opeenvolgende fasen die de jongere in zijn traject doorloopt, worden geregistreerd in het trajectvolgsysteem van de VDAB. Onder fasen moet dan worden verstaan : het persoonlijke ontwikkelingstraject, het voortraject, het brugproject en de arbeidsdeelname.

Bij trajectbegeleiding kan er een beroep worden gedaan op de trajectbegeleiding van de VDAB.

Art. 64.De screening als vermeld in artikel 62, vindt zo spoedig mogelijk plaats en uiterlijk op 14 september van het schooljaar waarop de inschrijving betrekking heeft dan wel, in geval van laattijdige inschrijving, binnen 14 dagen na die inschrijving. Afhankelijk van het resultaat van de screening wordt de jongere onmiddellijk in de arbeidsdeelname, het brugproject, het voortraject of het persoonlijke ontwikkelingstraject ingeschakeld.

Het opstellen van het trajectbegeleidingsplan als vermeld in artikel 63 vindt zo spoedig mogelijk en uiterlijk een maand na de screening plaats.

Art. 65.Het departement Onderwijs en Vorming, de VDAB, het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, het Gemeenschapsonderwijs, de representatieve verenigingen van inrichtende machten en van centra voor leerlingenbegeleiding van het gesubsidieerd onderwijs, en de vertegenwoordiging van de centra voor deeltijdse vorming sluiten een samenwerkingsprotocol ter uitvoering van de bepalingen van artikelen 62 tot en met 64. Dit samenwerkingsprotocol moet op 1 januari 2009 in werking treden.

Indien de betrokken partijen geen samenwerkingsprotocol kunnen bereiken, dan neemt de Vlaamse Regering maatregelen die de uitvoering van de bepalingen van artikelen 62 tot en met 64 verzekeren. Afdeling IV. - Evaluatie en studiebekrachtiging

Onderafdeling I. - Deeltijds beroepssecundair onderwijs

Art. 66.De klassenraad heeft als orgaan, ingesteld door het centrumbestuur, de exclusieve bevoegdheid om te beslissen of een jongere voor een opleiding of voor een module is geslaagd.

De klassenraad bepaalt de vorm waarin de jongere individueel wordt geëvalueerd en gaat daarbij na of hij in voldoende mate de module- of opleidingsdoelstellingen, naargelang van het geval, heeft bereikt om een door de Vlaamse Gemeenschap erkend studiebewijs te verwerven. Bij het nemen van evaluatiebeslissingen wordt er rekening gehouden met de concrete gegevens uit het dossier van de jongere, inzonderheid met de resultaten die voortvloeien uit de evaluatie van de jongere tijdens het schooljaar.

De klassenraad beslist op gemotiveerde wijze en deelt die beslissing schriftelijk en gemotiveerd mee aan de betrokken personen. Van de beslissingen van de klassenraad wordt een procesverbaal opgemaakt en worden er notulen gemaakt. Het proces-verbaal bevat de lijst van de geslaagde en niet-geslaagde jongeren. De notulen bevatten een synthese van de elementen die tot de beslissingen hebben geleid, waaronder eventueel het resultaat van een stemming. De processenverbaal en de notulen moeten gedurende 30 jaar bewaard worden.

Art. 67.De klassenraad bestaat uit : 1° ambtshalve stemgerechtigde leden die elk over één stem beschikken : enerzijds de directeur of een afgevaardigde van de directeur, die de klassenraad voorzit, en anderzijds alle leden van het onderwijzend personeel die aan de jongere onderricht hebben verstrekt of in trajectbegeleiding hebben voorzien;2° eventueel ambtshalve raadgevende leden, aangewezen door de voorzitter : enerzijds andere personeelsleden van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of externen aan het centrum, als die betrokken zijn bij de psychosociale of pedagogische begeleiding van de jongere, en anderzijds deskundigen in de te beoordelen opleiding of module. De Vlaamse Regering kan aanvullende bepalingen vastleggen met betrekking tot de organisatie en werking van de klassenraad.

Art. 68.Tegen beslissingen van klassenraden die door de betrokken personen worden betwist, kan beroep worden ingesteld. Het centrumbestuur bepaalt, rekening houdend met het principe van de redelijkheid, de termijnen voor de opeenvolgende hierna vermelde stappen van de procedure : 1° de betrokken personen hebben recht op een overleg met een afgevaardigde van het centrumbestuur of de voorzitter van de klassenraad of zijn afgevaardigde.Beide partijen maken hun standpunten kenbaar; 2° op basis van de argumenten die door de betrokken personen worden aangevoerd, kan de afgevaardigde van het centrumbestuur of de voorzitter van de klassenraad of zijn afgevaardigde eventueel beslissen de klassenraad bijeen te roepen om opnieuw te beraadslagen;3° als, na 1° en 2°, de betwisting blijft bestaan, dan kunnen de betrokken personen zich tot de beroepscommissie richten.Het centrumbestuur bepaalt de samenstelling en de werking van de beroepscommissie, ermee rekening houdend dat, met uitzondering van de voorzitter, de leden van de klassenraad er geen deel van kunnen uitmaken. De beroepscommissie voert een onderzoek uit en deelt het resultaat ervan mee aan het centrumbestuur; 4° op basis van het resultaat van 3° beslist het centrumbestuur of de klassenraad opnieuw moet samenkomen om een definitieve beslissing te nemen.Als de klassenraad opnieuw is samengekomen, dan wordt de genomen beslissing, schriftelijk en gemotiveerd, onmiddellijk aan de betrokken personen meegedeeld.

Art. 69.De studiebekrachtiging in de vorm van toekenning van studiebewijzen als vermeld in deze onderafdeling, kan op elk tijdstip van het schooljaar plaatsvinden.

Art. 70.Aan een jongere die een module van een opleiding in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, ingevolge een beslissing van de klassenraad, met vrucht heeft gevolgd, wordt een deelcertificaat uitgereikt.

Aan een jongere die een module van een opleiding in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, ingevolge een beslissing van de klassenraad, niet met vrucht heeft gevolgd, wordt een attest van verworven competenties uitgereikt.

Art. 71.Aan een jongere die een opleiding in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, ingevolge een beslissing van de klassenraad, met vrucht heeft gevolgd, wordt een certificaat uitgereikt.

Met het oog op de toepassing van die bepaling wordt een attest van vrijstelling voor een of meer modules van een opleiding in het deeltijds beroepssecundair onderwijs gelijkwaardig beschouwd aan de deelcertificaten voor de desbetreffende modules.

Aan een jongere die een niet modulair georganiseerde opleiding in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, ingevolge een beslissing van de klassenraad, niet met vrucht heeft gevolgd, wordt een attest van verworven competenties uitgereikt.

Art. 72.Aan een jongere die ten minste één certificaat heeft behaald en, ingevolge een beslissing van de klassenraad, in voldoende mate de doelstellingen die in het leerplan zijn opgenomen heeft bereikt en aldus voldaan heeft voor het geheel van de vorming, wordt een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs of een diploma van secundair onderwijs uitgereikt, naargelang van het geval. Om een diploma van secundair onderwijs te behalen, moet de jongere evenwel in het bezit zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs.

Art. 73.Aan een jongere die voldaan heeft aan al de onderstaande voorwaarden wordt een getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer uitgereikt : 1° met uitzondering van de eerste graad, ten minste 4 schooljaren in het secundair onderwijs of in de leertijd hebben doorgebracht;2° de voorwaarden van de basiskennis van het bedrijfsbeheer als vermeld in de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap en in het koninklijk besluit van 21 oktober 1998 tot uitvoering van hoofdstuk I van titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap.

Art. 74.De Vlaamse Regering stelt de modellen en de invulonderrichtingen vast van de studiebewijzen als vermeld in deze onderafdeling.

Onderafdeling II. - Leertijd

Art. 75.Syntra Vlaanderen richt in elke vestigingsplaats van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen waar de leertijd wordt aangeboden, een begeleidingsteam op.

Het begeleidingsteam bestaat uit een afgevaardigde van Syntra Vlaanderen, die het begeleidingsteam voorzit, de betrokken trajectbegeleider Syntra Vlaanderen, de directeur van het centrum of zijn afgevaardigde en, afhankelijk van de jongere, de lesgevers algemene en beroepsgerichte vorming en de medewerkers van de centra voor leerlingenbegeleiding.

Het begeleidingsteam mag zich steeds laten bijstaan door andere personen die nuttige beoordelingselementen kunnen aanbrengen voor de begeleiding of de evaluatie van een of meer jongeren.

Art. 76.Het begeleidingsteam volgt de vorderingen en de houding van de jongeren tijdens de component leren en de component werkplekleren.

Het begeleidingsteam kan daartoe op elk ogenblik overleg plegen, maar in ieder geval op het einde van het eerste semester, voor 15 januari, van elk schooljaar en op het einde van elk schooljaar. Op het einde van elk schooljaar beraadslaagt het begeleidingsteam in het bijzonder over het verdere verloop van de leertijd van de jongeren.

Art. 77.Het begeleidingsteam kan gemotiveerde voorstellen doen voor het verdere verloop van de leertijd en de leerovereenkomst. Die voorstellen kunnen zijn : voortzetting, verlenging of opheffing van de erkenning van de leerovereenkomst. Daarbij wordt rekening gehouden met de concrete gegevens uit het dossier van de jongere, inzonderheid met de resultaten die voortvloeien uit de evaluatie van de jongere. De evaluatie slaat op de theoretische vorming en de praktijkopleiding in de onderneming. De evaluatie gebeurt op basis van examens op het einde van het schooljaar en op basis van tussentijdse evaluaties die aan de hand van attitudes, taken en toetsen de vorderingen van de jongeren tijdens het schooljaar toetsen. De Vlaamse Regering legt de examennormen vast.

Art. 78.De voorstellen van het begeleidingsteam worden door de afgevaardigde van Syntra Vlaanderen bezorgd aan de praktijkcommissie, die een beslissing neemt. Als het voorstel van het begeleidingsteam niet eenparig wordt gedaan, moeten de standpunten die afwijken van het voorstel, eraan toegevoegd worden.

Art. 79.De betrokken personen en het ondernemingshoofdopleider kunnen al dan niet gezamenlijk tegen de beslissing van de praktijkcommissie schriftelijk bezwaar aantekenen. De beroepsprocedure wordt bepaald door de Vlaamse Regering.

Art. 80.De studiebekrachtiging in de vorm van toekenning van studiebewijzen als vermeld in deze onderafdeling, kan op elk tijdstip van het schooljaar plaatsvinden.

Art. 81.Aan een jongere die een opleiding in de leertijd met vrucht heeft gevolgd, wordt een certificaat uitgereikt.

De Vlaamse Regering bepaalt welke combinatie van certificaten aanleiding geeft tot uitreiking van een getuigschrift leertijd.

Art. 82.Aan een jongere die ten minste één certificaat heeft behaald en, ingevolge een beslissing van Syntra Vlaanderen, in voldoende mate de doelstellingen die in het leerplan zijn opgenomen heeft bereikt en aldus voldaan heeft voor het geheel van de vorming, wordt een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs of een diploma van secundair onderwijs uitgereikt, naargelang van het geval. Om een diploma van secundair onderwijs te behalen, moet de jongere evenwel in het bezit zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs.

Art. 83.Aan een jongere die voldaan heeft aan al de onderstaande voorwaarden, wordt een getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer uitgereikt : 1° met uitzondering van de eerste graad, ten minste 4 schooljaren in het secundair onderwijs of in de leertijd hebben doorgebracht;2° de voorwaarden van de basiskennis van het bedrijfsbeheer als vermeld in de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap en in het koninklijk besluit van 21 oktober 1998 tot uitvoering van hoofdstuk I van titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap.

Art. 84.De Vlaamse Regering stelt de modellen en de invulonderrichtingen vast van de studiebewijzen als vermeld in deze onderafdeling.

Onderafdeling III. - Deeltijdse vorming

Art. 85.Aan een jongere die een persoonlijk ontwikkelingstraject in een centrum voor deeltijdse vorming heeft gevolgd, wordt door het centrumbestuur een attest van verworven competenties uitgereikt. Het attest vermeldt op gedetailleerde wijze de stappen van het persoonlijke ontwikkelingstraject die met vrucht werden doorlopen. Afdeling V. - Financiering en subsidiëring

Onderafdeling I. - Deeltijds beroepssecundair onderwijs

Art. 86.§ 1. De financiering of subsidiëring door de Vlaamse Gemeenschap van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs vindt plaats in de vorm van : 1° personeelsomkadering, zoals hierna bepaald;2° werkingsmiddelen als vermeld in het decreet van 4 juli 2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft;3° aanvullende werkingsmiddelen die zijn voorbehouden voor activiteiten of producten die bijdragen tot optimalisering van de band tussen de component leren en de component werkplekleren.Deze aanvullende middelen worden berekend in functie van het aantal door jongeren effectief gepresteerde uren in een voortraject, brugproject of arbeidsdeelname in het voorafgaande schooljaar; voor de toepassing van deze bepaling wordt onder arbeidsdeelname het in artikel 6, § 2, 1°, gestelde verstaan, waarbij er een inhoudelijke aansluiting is op de component leren. De Vlaamse Regering legt de overeenkomstige financierings- of subsidiebedragen vast en kan bijkomende voorwaarden bepalen. § 2. Voor de toepassing van de financierings- en subsidiëringsnormen geldt als datum voor de telling van het aantal jongeren dat in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs is ingeschreven, 1 februari van het voorafgaande schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna als de voormelde datum op een vrije dag valt, met uitzondering van het in artikel 89, § 1, tweede lid, gestelde.

Als een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt opgericht door fusie van bestaande centra of door afsplitsing van een of meer vestigingsplaatsen van een bestaand centrum, of als een centrum toetreedt tot of uittreedt uit een scholengemeenschap, dan wordt voor de berekening van de financiering of subsidiëring, respectievelijk de fusie, de afsplitsing, de toetreding of de uittreding geacht op de voormelde datum te hebben plaatsgevonden. Als een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs niet langer verbonden is aan een instelling met voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs en autonoom wordt, dan wordt die omschakeling geacht op de voormelde datum te hebben plaatsgevonden.

Als de oprichting van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs niet het gevolg is van een fusie of een afsplitsing, dan geldt voor het schooljaar van oprichting als teldatum 1 oktober van dat schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna als de voormelde datum op een vrije dag valt. Vanaf het daaropvolgende schooljaar geldt als teldatum 1 februari van het voorafgaande schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna als de voormelde datum op een vrije dag valt.

Art. 87.Voor de categorie van het bestuurspersoneel wordt aan een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat is verbonden aan een instelling met voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs, één betrekking in het ambt van coördinator toegekend.

De door het desbetreffende centrum georganiseerde wekelijkse uren-leraar praktische vakken of gelijkgesteld met praktische vakken komen in aanmerking voor de berekening van de betrekking van technisch adviseur-coördinator en van het aantal betrekkingen van technisch adviseur in een instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs waar ze worden georganiseerd.

Voor de toepassing van deze bepaling worden de urenleraar, aangewend voor voordrachtgevers als vermeld in artikel 90, 3°, voor een derde als praktische vakken of gelijkgesteld met praktische vakken beschouwd.

Art. 88.Voor de categorie van het bestuurspersoneel worden aan een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat autonoom is, de volgende betrekkingen toegekend : 1° één voltijdse betrekking van directeur;2° een of meer betrekkingen van adjunct-directeur, overeenkomstig de volgende normen : a) voor de oprichting van een eerste betrekking van adjunct-directeur zijn 600 jongeren vereist, voor een tweede betrekking 1200 jongeren, voor een derde betrekking 1800 jongeren en vanaf een vierde betrekking 2400 jongeren;b) voor de instandhouding van een eerste betrekking van adjunct-directeur zijn 550 jongeren vereist, voor een tweede betrekking 1150 jongeren, voor een derde betrekking 1750 jongeren en vanaf een vierde betrekking 2350 jongeren.Als die minima gedurende twee opeenvolgende schooljaren niet worden bereikt, worden die betrekkingen opgeheven. De termijn van twee opeenvolgende schooljaren kan evenwel voor buitengewone gevallen door de Vlaamse Regering worden verlengd. Onder buitengewone gevallen worden centra verstaan waar de problematiek van kansarmoede dermate disproportioneel aanwezig is, dat hun bestuurlijk vermogen alleen kan worden gevrijwaard mits de omvang van het directiekader gehandhaafd blijft; 3° één betrekking van technisch adviseur-coördinator, overeenkomstig de volgende normen : a) voor de oprichting van de betrekking moet het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde totale aantal wekelijkse uren-leraar praktische vakken of gelijkgesteld met praktische vakken, ten minste 7 voltijdse betrekkingen bereiken van leraar, belast met het geven van praktische vakken;b) voor de instandhouding van de betrekking moet het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde totale aantal wekelijkse uren-leraar praktische vakken of gelijkgesteld met praktische vakken, ten minste 6 voltijdse betrekkingen bereiken van leraar, belast met het geven van praktische vakken.Als dat minimum gedurende twee opeenvolgende schooljaren niet wordt bereikt, wordt de betrekking opgeheven.

Voor de toepassing van deze bepaling worden de uren-leraar, aangewend voor voordrachtgevers als vermeld in artikel 90, 3°, voor een derde als praktische vakken of gelijkgesteld met praktische vakken beschouwd; 4° een of meer betrekkingen van technisch adviseur, overeenkomstig de volgende normen : a) voor de oprichting moet het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde totale aantal wekelijkse urenleraar praktische vakken of gelijkgesteld met praktische vakken, ten minste het volgende aantal voltijdse betrekkingen bereiken van leraar, belast met het geven van praktische vakken : 1) voor 1 betrekking : 15;2) voor 2 betrekkingen : 19;3) voor 3 betrekkingen : 22;4) voor 4 betrekkingen : 29;5) voor 5 betrekkingen : 31;6) voor 6 betrekkingen : 33;7) voor 7 betrekkingen : 36 enzovoort, per volledige schijf van 7;b) voor de instandhouding moet het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde totale aantal wekelijkse urenleraar praktische vakken of gelijkgesteld met praktische vakken, ten minste het volgende aantal voltijdse betrekkingen bereiken van leraar, belast met het geven van praktische vakken : 1) voor 1 betrekking : 14;2) voor 2 betrekkingen : 18;3) voor 3 betrekkingen : 21;4) voor 4 betrekkingen : 28;5) voor 5 betrekkingen : 30;6) voor 6 betrekkingen : 32;7) voor 7 betrekkingen : 35 enzovoort, per volledige schijf van 6. Als die minima gedurende twee opeenvolgende schooljaren niet worden bereikt, worden de betrekkingen opgeheven.

Voor de toepassing van deze bepaling worden de uren-leraar, aangewend voor voordrachtgevers als vermeld in artikel 90, 3°, voor een derde als praktische vakken of gelijkgesteld met praktische vakken beschouwd.

Art. 89.§ 1. Voor de categorie van het onderwijzend personeel wordt aan een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs een pakket wekelijkse uren-leraar toegekend, dat wordt vastgesteld naar rata van 3,66 uren-leraar per jongere voor de schijf van 1 jongere tot en met 49 jongeren, en van 2,75 uren-leraar per jongere voor de schijf van 50 jongeren en meer.

Bovenop het aldus berekende pakket uren-leraar wordt voor elke jongere die anderstalige nieuwkomer is 1,20 uren-leraar toegekend. Deze verhoging kan enkel aangewend worden om onthaalonderwijs te organiseren. De verhoging geldt uitsluitend voor de periode van inschrijving van de betrokken jongere in het centrum tijdens het eerste schooljaar waarin hij deeltijds beroepssecundair onderwijs volgt en wordt tijdens dat schooljaar verstrekt. § 2. In afwijking van § 1 wordt aan een centrum dat deeltijds beroepssecundair onderwijs organiseert in de vorm van zeevisserijonderwijs, per vestigingsplaats en voor de volledige periode een pakket van 240 uren-leraar toegekend.

Art. 90.§ 1. Het centrumbestuur beslist, na advies van de centrumraad en vervolgens onderhandeling in het lokale comité, over de aanwending van het pakket uren-leraar binnen de volgende aanwendingsmogelijkheden : 1° organisatie van lessen, met dien verstande dat minimaal een derde van de uren-leraar in kwestie als lesuren praktische vakken of gelijkgesteld met praktische vakken moet worden aangewend.Voor de toepassing van deze bepaling worden voordrachten als lessen aanzien en worden de uren-leraar, aangewend voor voordrachtgevers als vermeld in 3°, voor een derde als praktische vakken of gelijkgesteld met praktische vakken beschouwd; 2° organisatie van trajectbegeleiding;3° aanwerving van voordrachtgevers;in voorkomend geval wordt maximaal 20 % van het pakket uren-leraar omgezet in een krediet. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van melding van die aanwerving aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten, de grootte van dat krediet per uur-leraar dat wordt omgezet, en de wijze van toekenning ervan; 4° overdracht van uren-leraar naar een centrum voor deeltijdse vorming voor realisatie van het in artikel 26, 2°, gestelde;in voorkomend geval worden de overgedragen uren-leraar omgezet in een krediet. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van melding van die overdracht aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten, de grootte van dat krediet per uur-leraar dat wordt omgezet, en de wijze van toekenning ervan; 5° overdracht van uren-leraar naar een centrum voor deeltijdse vorming voor realisatie van het in artikel 26, 3°, gestelde;in voorkomend geval worden de overgedragen uren-leraar omgezet in een krediet. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van melding van die overdracht aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten, de grootte van dat krediet per uur-leraar dat wordt omgezet, en de wijze van toekenning ervan; 6° overdracht van uren-leraar naar een instelling met voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs, naar een ander centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of naar een centrum voor volwassenenonderwijs waarop een beroep wordt gedaan voor de organisatie van beroepsgerichte vorming;7° overdracht van uren-leraar naar de instelling met voltijds gewoon secundair onderwijs waaraan het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs is verbonden;8° omzetting naar een of meer betrekkingen in het ambt van opvoeder of administratief medewerker van de categorie van het ondersteunend personeel;in voorkomend geval moeten voor een volledige betrekking 24 wekelijkse uren-leraar en voor een halve betrekking 12 wekelijkse uren-leraar in mindering gebracht worden van het pakket uren-leraar; 9° overdracht van tijdens een bepaald schooljaar niet-georganiseerde uren-leraar naar het daaropvolgende schooljaar onder de volgende voorwaarden : a) de overdracht bedraagt maximaal 2 % van het aantal aanwendbare uren-leraar van dat bepaalde schooljaar;b) het maximale aantal uren-leraar dat wordt overgedragen, moet uiterlijk op 1 november van dat bepaalde schooljaar vastgelegd worden;c) de overgedragen uren-leraar van een bepaald schooljaar kunnen enkel in het daaropvolgende schooljaar worden aangewend;d) overdracht is alleen mogelijk als het centrumbestuur in kwestie op erewoord verklaart dat het tijdens dat schooljaar in de onderwijsinstelling waarvan het centrum in kwestie deel uitmaakt, of in het autonome centrum zelf, overeenkomstig de geldende reglementering, geen nieuwe of aanvullende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel moet uitspreken.De niet-naleving van die bepaling heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid; e) in de overgedragen uren-leraar kunnen geen personeelsleden vastbenoemd worden.Het centrumbestuur moet een verklaring op erewoord afleggen dat in de vermelde uren-leraar geen personeelsleden vastbenoemd worden. De niet-naleving van die bepaling heeft tot gevolg dat de vaste benoeming geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid. § 2. Voor het schooljaar 2008-2009 is in elk geval het aantal uren-leraar als vermeld in § 1, 4°, ten minste gelijk aan het resultaat van de vermenigvuldiging van 0,85 met het aantal jongeren van het betrokken centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waarvoor het betrokken centrum voor deeltijdse vorming op 1 februari 2008 de algemene vorming heeft georganiseerd.

Art. 91.Het pakket uren-leraar van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs mag nooit rechtstreeks of onrechtstreeks worden aangewend voor de organisatie van een persoonlijk ontwikkelingstraject, een voortraject of een brugproject.

Art. 92.De uren-leraar binnen een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs worden aangewend : 1° voor modulair georganiseerde opleidingen : in de vorm van met lesuren gelijkgestelde uren, meer bepaald als "uren leren en werken";2° voor, in de overgangsperiode, niet modulair georganiseerde opleidingen : in de vorm van lesuren algemene vakken, technische vakken of praktische vakken of in de vorm van met lesuren gelijkgestelde uren, meer bepaald als "uren leren en werken" of als seminaries. Onderafdeling II. - Leertijd

Art. 93.§ 1. De centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen worden gesubsidieerd op basis van de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2001 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, vermeld in het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, zoals gewijzigd. § 2. De Vlaamse Regering kent aanvullende werkingsmiddelen toe aan Syntra Vlaanderen, die zijn voorbehouden voor activiteiten of producten die bijdragen tot optimalisering van de band tussen de component leren en de component werkplekleren. Deze aanvullende middelen worden berekend in functie van het aantal door jongeren effectief gepresteerde uren in een voortraject tijdens het schooljaar waarop de subsidiëring is gebaseerd. De Vlaamse Regering legt het subsidiebedrag vast en kan bijkomende voorwaarden bepalen.

Onderafdeling III. - Deeltijdse vorming

Art. 94.De subsidiëring als vermeld in deze onderafdeling van de centra voor deeltijdse vorming is bedoeld voor zowel de personeels- als de werkingskosten die verband houden met de organisatie van persoonlijke ontwikkelingstrajecten.

Art. 95.§ 1. De Vlaamse Regering bepaalt het maximum aantal deelnemersuren dat ze voor de organisatie van persoonlijke ontwikkelingstrajecten, voor alle centra voor deeltijdse vorming samen, per schooljaar subsidieert.

Jaarlijks dient elk regionaal overlegplatform als vermeld in artikel 103, bij de Vlaamse Regering een aanvraag in voor een contingent deelnemersuren. Als in het werkingsgebied van een regionaal overlegplatform meer dan één centrum voor deeltijdse vorming persoonlijke ontwikkelingstrajecten organiseert, vermeldt de aanvraag eveneens de wijze waarop de deelnemersuren moeten verdeeld worden over de verschillende centra voor deeltijdse vorming.

De Vlaamse Regering kent aan ieder regionaal overlegplatform, en in voorkomend geval per centrum voor deeltijdse vorming, voor de start van het schooljaar een maximum aantal subsidieerbare deelnemersuren toe, rekening houdend met de volgende criteria : 1° het aantal jongeren in de leeftijdgroep 15 tot en met 18 jaar die op 1 februari van het voorafgaande schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna als voormelde datum op een vrije dag valt, deeltijds beroepssecundair onderwijs volgen in een vestigingsplaats van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat is gelegen in het werkingsgebied van desbetreffend regionaal overlegplatform;2° het aantal jongeren vermeld in 1° dat op 1 februari van het voorafgaande schooljaar geen voltijds engagement heeft en na screening niet in arbeidsdeelname ingeschaald wordt;3° het aantal georganiseerde deelnemersuren tijdens het vorige schooljaar. De uitbetaling van de subsidies voor een bepaald schooljaar van de centra voor deeltijdse vorming gebeurt in twee schijven. De uitbetaling aan de centra voor deeltijdse vorming van de eerste schijf gebeurt in de loop van de maand februari van het schooljaar in kwestie en de uitbetaling van de tweede schijf in de loop van de maand oktober daaropvolgend.

De berekening van de subsidiëring is als volgt : 1° de eerste schijf bedraagt 75 % van de subsidieerbare deelnemersuren, vermenigvuldigd met het door de Vlaamse Regering vastgelegde bedrag per deelnemersuur;2° de tweede schijf wordt berekend door per centrum voor deeltijdse vorming het aantal tijdens het betrokken schooljaar georganiseerde deelnemersuren te vermenigvuldigen met het door de Vlaamse Regering vastgelegde bedrag per deelnemersuur en te verminderen met de eerste schijf.Indien dit saldo negatief is, wordt tot terugvordering ervan overgegaan.

Het aantal georganiseerde deelnemersuren per jongere omvat het totaal aantal uren dat een jongere opgenomen is in een persoonlijk ontwikkelingstraject, te rekenen vanaf de datum van het gemotiveerd verslag van het centrum voor leerlingenbegeleiding als vermeld in artikel 62, zesde lid, tot en met de laatste lesdag waarin het persoonlijk ontwikkelingstraject wordt gevolgd. § 2. Met betrekking tot de hierna vermelde werkingsgebieden worden, in afwijking van § 1, de subsidieerbare deelnemersuren in het schooljaar 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 toegekend als volgt : 1° in het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform Antwerpen : 94.721,5 deelnemersuren; 2° in het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform Brugge : 13.593,6 deelnemersuren, waarvan 5376,0 deelnemersuren gegarandeerd voor het centrum voor deeltijdse vorming georganiseerd door de vzw Groep Intro; 3° in het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform Halle-Vilvoorde : 6869,1 deelnemersuren; 4° in het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform Kempen : 32.176,4 deelnemersuren, waarvan 5840,0 deelnemersuren gegarandeerd voor het centrum voor deeltijdse vorming georganiseerd door de vzw Arktos; 5° in het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform Limburg : 57.845,2 deelnemersuren, waarvan 18.906,8 deelnemersuren gegarandeerd voor het centrum voor deeltijdse vorming georganiseerd door de vzw Arktos en 5376,0 deelnemersuren gegarandeerd voor het centrum voor deeltijdse vorming georganiseerd door de vzw Groep Intro; 6° in het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform Mechelen : 22.631,9 deelnemersuren; 7° in het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform Meetjesland, Leie en Schelde : 7664,5 deelnemersuren;8° in het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform Midden-West-Vlaanderen : 6941,4 deelnemersuren, waarvan 5376,0 deelnemersuren gegarandeerd voor het centrum voor deeltijdse vorming georganiseerd door de vzw Groep Intro; 9° in het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform Waas en Dender : 26.247,3 deelnemersuren, waarvan 5376,0 deelnemersuren gegarandeerd voor het centrum voor deeltijdse vorming georganiseerd door de vzw Groep Intro; 10° in het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform Westhoek : 10.629,1 deelnemersuren, waarvan 5376,0 deelnemersuren gegarandeerd voor het centrum voor deeltijdse vorming georganiseerd door de vzw Groep Intro; 11° in het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform Zuid-Oost-Vlaanderen : 30.368,7 deelnemersuren, waarvan 5376,0 deelnemersuren gegarandeerd voor het centrum voor deeltijdse vorming georganiseerd door de vzw Groep Intro.

Om tot uitbetaling over te kunnen gaan van de eerste schijf, bezorgen de centra voor deeltijdse vorming vóór 1 september van het betrokken schooljaar aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten een overzicht van de verdeling van de subsidieerbare deelnemersuren over de verschillende centra binnen één werkingsgebied, rekening houdend met de gegarandeerde deelnemersuren.

Indien een regionaal overlegplatform een voorstel doet in toepassing van het in artikel 103, § 2, gestelde, formuleert het tezelfdertijd een voorstel tot verdeling van de subsidieerbare deelnemersuren over de voorgestelde regionale overlegplatformen. § 3. Met betrekking tot de hierna vermelde werkingsgebieden worden, in afwijking van § 1, de subsidieerbare deelnemersuren toegekend als volgt.

In het schooljaar 2008-2009 : 1° in het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform Brussel : 51.054,2 deelnemersuren, waarvan 8310,1 deelnemersuren gegarandeerd voor het centrum voor deeltijdse vorming georganiseerd door de vzw Groep Intro en 42.744,1 deelnemersuren gegarandeerd voor het centrum voor deeltijdse vorming georganiseerd door de vzw Foyer; 2° in het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform Gent en de Gentse Rand : 75.215,4 deelnemersuren, waarvan 24.152,6 deelnemersuren gegarandeerd voor het centrum voor deeltijdse vorming georganiseerd door de vzw Groep Intro, 23.614,6 deelnemersuren gegarandeerd voor het centrum voor deeltijdse vorming georganiseerd door de vzw Lejo en 27.448,1 deelnemersuren gegarandeerd voor het centrum voor deeltijdse vorming georganiseerd door de vzw De Werf; 3° in het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform Leuven : 30.858,5 deelnemersuren, bestemd voor het centrum voor deeltijdse vorming georganiseerd door de vzw Arktos; 4° in het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform Oostende : 14.871,6 deelnemersuren, bestemd voor het centrum voor deeltijdse vorming georganiseerd door de vzw Groep Intro; 5° in het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform Zuid-West-Vlaanderen : 61.638,1 deelnemersuren, waarvan 56.262,1 deelnemersuren gegarandeerd voor het centrum voor deeltijdse vorming georganiseerd door de vzw Jongerenbegeleiding en 5376,0 deelnemersuren gegarandeerd voor het centrum voor deeltijdse vorming georganiseerd door de vzw Groep Intro.

In het schooljaar 2009-2010 blijft het aantal subsidieerbare deelnemersuren gelijk aan de subsidieerbare deelnemersuren vermeld in het eerste lid, tenzij het aantal georganiseerde deelnemersuren in het schooljaar 2008-2009 lager is dan 90 % van het aantal subsidieerbare deelnemersuren voor dat schooljaar. In dat geval worden de subsidieerbare deelnemersuren voor het schooljaar 2009-2010 beperkt tot het aantal georganiseerde deelnemersuren in het schooljaar 2008-2009.

In het schooljaar 2010-2011 blijft het aantal subsidieerbare deelnemersuren gelijk aan de subsidieerbare deelnemersuren vermeld in het tweede lid, tenzij het aantal georganiseerde deelnemersuren in het schooljaar 2009-2010 lager is dan 90 % van het aantal subsidieerbare deelnemersuren voor dat schooljaar. In dat geval worden de subsidieerbare deelnemersuren voor het schooljaar 20010-2011 beperkt tot het aantal georganiseerde deelnemersuren in het schooljaar 2009-2010.

In afwijking van § 1, vijfde lid, en voor de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011, gebeurt de uitbetaling van de subsidies aan de centra voor deeltijdse vorming, zoals vermeld in het eerste lid, in twee schijven. De uitbetaling van de eerste schijf gebeurt in de loop van de maand februari van het schooljaar in kwestie en de uitbetaling van de tweede schijf in de loop van de maand oktober daaropvolgend. De eerste schijf bedraagt 75 % van de subsidieerbare deelnemersuren, vermenigvuldigd met het door de Vlaamse Regering vastgelegde bedrag per deelnemersuur. De tweede schijf bedraagt het aantal tijdens het betrokken schooljaar georganiseerde deelnemersuren dat meer is dan 75 % van het aantal subsidieerbare deelnemersuren, vermenigvuldigd met het door de Vlaamse Regering vastgelegde bedrag per deelnemersuur.

In afwijking van § 1, vijfde lid, worden voor centra deeltijdse vorming vermeld in het eerste lid, die in het voorgaande schooljaar minder dan 50 % van het subsidieerbare aantal deelnemersuren organiseerden, de schijven als volgt bepaald : 1° de eerste schijf bedraagt 50 % van de subsidieerbare deelnemersuren, vermenigvuldigd met het door de Vlaamse Regering vastgelegde bedrag per deelnemersuur;2° de tweede schijf, die maximaal gelijk is aan de eerste schijf, bedraagt het aantal tijdens het betrokken schooljaar georganiseerde deelnemersuren dat meer is dan 50 % van het aantal subsidieerbare deelnemersuren, vermenigvuldigd met het door de Vlaamse Regering vastgelegde bedrag per deelnemersuur. Indien een regionaal overlegplatform een voorstel doet in toepassing van het in artikel 103, § 2, gestelde, formuleert het tezelfdertijd een voorstel tot verdeling van de subsidieerbare deelnemersuren over de voorgestelde regionale overlegplatformen.

De in toepassing van deze paragraaf eventueel vrijkomende middelen worden tijdens de schooljaren 2009-2010 en 2010-2011 door de Vlaamse Regering over de in § 2 vermelde werkingsgebieden herverdeeld op basis van de criteria als vermeld in § 1, derde lid. § 4. In afwijking van § 1 ontvangen de volgende centra voor erkende vorming, georganiseerd door de vzw Groep Intro, die tijdens het schooljaar 2007-2008 erkend waren voor de organisatie van deeltijdse vorming in het kader de vervulling van de deeltijdse leerplicht en die deze vorming organiseerden voor leerplichtige jongeren in een Onthaal en Observatiecentrum of in een Centrum voor Observatie, Oriëntering en Medische, Psychologische en Pedagogische Behandeling, voor het schooljaar 2008-2009 de volgende subsidiebedragen : 1° voor het centrum voor deeltijdse vorming OOC De Waai : 40.352 euro; 2° voor het centrum voor deeltijdse vorming OBC De Waai, 't Laar en De Zandberg : 185.789 euro; 3° voor het centrum voor deeltijdse vorming RKJ De Sleutel : 126.101 euro; 4° voor het centrum voor deeltijdse vorming Luein : 80.705 euro; 5° voor het centrum voor deeltijdse vorming De Wijzer : 109.288 euro.

Deze subsidies worden uitbetaald in twee schijven, een eerste schijf van 75 % in de loop van de maand februari van het schooljaar in kwestie en een tweede schijf van 25 % in de loop van de maand oktober daaropvolgend.

Art. 96.De subsidiëring van een centrum voor deeltijdse vorming als vermeld in deze onderafdeling, mag nooit rechtstreeks of onrechtstreeks worden aangewend voor de organisatie van een voortraject of brugproject.

Onderafdeling IV. - Nascholing trajectbegeleiders

Art. 97.De Vlaamse Regering kan aan maximaal één vereniging zonder winstoogmerk die nascholing voor trajectbegeleiders en trajectbegeleiders Syntra Vlaanderen als enig doel of als een van haar doelstellingen heeft, en die zich in haar werking openstelt voor alle centra binnen het stelsel van leren en werken, een jaarsubsidie verlenen. Om voor deze subsidie in aanmerking te komen dient ter goedkeuring door de Vlaamse Regering jaarlijks een nascholingsprogramma te worden voorgelegd waaruit de deskundigheid en professionaliteit op het vlak van training in trajectbegeleiding moet blijken. De Vlaamse Regering kan nadere bepalingen vastleggen inzake minimale duur, minimum aantal deelnemers of profiel van de trainers waaraan het nascholingsprogramma moet beantwoorden. HOOFDSTUK IV. - De component werkplekleren Afdeling I. - Toelating en attestering

Art. 98.§ 1. Als de component werkplekleren niet door middel van de arbeidsdeelname wordt ingevuld, moet met de volgende beperkingen rekening worden gehouden : 1° een jongere kan een voortraject maximaal 312 uren, al dan niet onderbroken en al dan niet schooljaaroverschrijdend, volgen;2° een jongere kan een brugproject maximaal 800 uren, al dan niet onderbroken en al dan niet schooljaaroverschrijdend, volgen. § 2. Een jongere kan eenmalig en gedurende maximum 2 dagen een observatiestage lopen in een brugproject of in arbeidsdeelname met het oog op eventueel latere tewerkstelling. In voorkomend geval is de wet-, decreet- of regelgeving die geldt voor observatiestages, onverkort van toepassing.

Art. 99.Aan een jongere die een voortraject heeft gevolgd, wordt door de verantwoordelijke organisator van dat voortraject een attest van verworven competenties uitgereikt.

Aan een jongere die een brugproject heeft gevolgd, wordt door de verantwoordelijke organisator van dat brugproject een attest van verworven competenties uitgereikt. Afdeling II. - Subsidiëring

Onderafdeling I. - Voortrajecten

Art. 100.De Vlaamse Regering lanceert jaarlijks en zo spoedig mogelijk voor de start van het schooljaar in kwestie een oproep bij verenigingen met publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid om voorstellen van voortrajecten in te dienen binnen het stelsel van leren en werken.

Noch Syntra Vlaanderen, noch een centrumbestuur van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, noch - met uitzondering van de bestuursorganen van het centrale bestuursniveau van het Gemeenschapsonderwijs - een centrumbestuur van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs kan promotor zijn van een voortraject.

De oproep bevat inhoudelijke, organisatorische of vormelijke voorwaarden of criteria waaraan het voortraject of de vereniging, als promotor, moet voldoen. In elk geval moet het voortraject als doelstelling hebben de kansen op een reguliere tewerkstelling te verhogen door de bereidheid en de mogelijkheid van de jongere om deel te nemen aan het reguliere arbeidscircuit te ontwikkelen, te versterken of te verhogen door goed uitgebouwde opleidings- en begeleidingsmodules aan te bieden die inspelen op zijn specifieke individuele behoeften.

De ingediende voorstellen worden beoordeeld en geselecteerd door een commissie, bestaande uit : 1° afgevaardigden van het departement Onderwijs en Vorming;2° afgevaardigden van de VDAB. Het departement Onderwijs en Vorming stelt de commissie samen en neemt het voorzitterschap ervan waar.

Op basis van het advies van de commissie wijst de Vlaamse Regering de voortrajecten aan die ze voor het schooljaar in kwestie subsidieert.

De voortrajecten worden gesubsidieerd op basis van het aantal gepresteerde deelnemersuren met een gewaarborgd forfait. Onder deelnemersuur wordt een uur van het voortraject verstaan dat de deelnemer effectief presteert. De Vlaamse Regering bepaalt het gesubsidieerd forfaitaire bedrag evenals het subsidiebedrag per gepresteerd deelnemersuur.

De subsidiëring wordt uitbetaald door middel van een voorschot in de loop van de maand februari van het betrokken schooljaar en een saldo in de loop van de maand oktober daaropvolgend. Het voorschot bedraagt minimaal 50 % en maximaal 60 % van de subsidiëring. Het saldo wordt uitbetaald na voorafgaande verificatie en aanvaarding van de schriftelijke bewijsstukken over de reële uitgaven tijdens het schooljaar waarvoor de subsidiëring werd verleend.

Onderafdeling II. - Brugprojecten

Art. 101.De Vlaamse Regering lanceert jaarlijks en zo spoedig mogelijk voor de start van het schooljaar in kwestie een oproep bij verenigingen met publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid om voorstellen van brugprojecten in te dienen binnen het stelsel van leren en werken.

De oproep bevat inhoudelijke, organisatorische of vormelijke voorwaarden of criteria waaraan het brugproject of de vereniging, als promotor, moet voldoen. In elk geval moet het brugproject als doelstelling hebben de kansen op een reguliere tewerkstelling te verhogen door bij de jongere de werkattitudes te versterken en aan te scherpen, die noodzakelijk zijn om een reguliere arbeidsplaats te verwerven of te behouden, door middel van een sterk begeleide werkervaring in een ondersteunende werkomgeving.

De ingediende voorstellen worden beoordeeld en geselecteerd door een commissie, bestaande uit : 1° afgevaardigden van het departement Onderwijs en Vorming;2° afgevaardigden van de VDAB. Het departement Onderwijs en Vorming stelt de commissie samen en neemt het voorzitterschap ervan waar.

Op basis van het advies van de commissie wijst de Vlaamse Regering de brugprojecten aan die ze voor het schooljaar in kwestie subsidieert.

De brugprojecten worden gesubsidieerd op basis van het aantal gepresteerde deelnemersuren. Onder deel-nemersuur wordt een uur van het brugproject verstaan dat de deelnemer effectief presteert. De Vlaamse Regering bepaalt het subsidiebedrag per gepresteerd deelnemersuur.

De subsidiëring wordt uitbetaald door middel van een voorschot in de loop van de maand februari van het betrokken schooljaar en een saldo in de loop van de maand oktober daaropvolgend. Het voorschot bedraagt minimaal 50 % en maximaal 60 % van de subsidiëring. Het saldo wordt uitbetaald na voorafgaande verificatie en aanvaarding van de schriftelijke bewijsstukken over de reële uitgaven tijdens het schooljaar waarvoor de subsidiëring werd verleend.

Onderafdeling III. - Arbeidsdeelname

Art. 102.De Vlaamse Regering verplicht jaarlijks en zo spoedig mogelijk voor de start van het schooljaar in kwestie de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs om, in samenwerking met openbare besturen of diensten, bedrijven of ondernemingen, tijdens dat schooljaar voorstellen van werkplekleren in te dienen binnen het stelsel van leren en werken, die inhoudelijk aansluiten bij aangeboden opleidingen in het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Desgevallend wordt die verplichting uitgebreid naar Syntra Vlaanderen voor de leertijd.

De mededeling van die verplichting in kwestie bevat inhoudelijke, organisatorische of vormelijke voorwaarden of criteria waaraan de arbeidsdeelname moet voldoen. In elk geval moet de arbeidsdeelname als doelstelling hebben de kansen op een reguliere tewerkstelling te verhogen door kwalitatieve alternerende tewerkstelling uit te bouwen voor deeltijds lerende jongeren in openbare besturen of diensten of in reguliere bedrijven of ondernemingen.

De ingediende voorstellen worden beoordeeld en geselecteerd door een commissie, bestaande uit : 1° afgevaardigden van het departement Onderwijs en Vorming;2° afgevaardigden van de VDAB. Het departement Onderwijs en Vorming stelt de commissie samen en neemt het voorzitterschap ervan waar.

Op basis van het advies van de commissie wijst de Vlaamse Regering de arbeidsdeelnamevoorstellen aan die ze voor het schooljaar in kwestie subsidieert. De subsidiëring is bedoeld als stimulans voor openbare besturen of diensten, bedrijven of ondernemingen om werkervaringsplaatsen aan te bieden en jongeren op gepaste wijze te begeleiden.

Openbare besturen of diensten, bedrijven of ondernemingen worden gesubsidieerd op basis van het aantal gepresteerde deelnemersuren.

Onder deelnemersuur wordt een uur werkplekleren verstaan dat de deelnemer effectief presteert. De Vlaamse Regering bepaalt het subsidiebedrag per gepresteerd deelnemersuur.

De subsidiëring wordt uitbetaald door middel van een voorschot in de loop van de maand februari van het betrokken schooljaar en een saldo in de loop van de maand oktober daaropvolgend. Het voorschot bedraagt minimaal 50 % en maximaal 60 % van de subsidiëring. Het saldo wordt uitbetaald na voorafgaande verificatie en aanvaarding van de schriftelijke bewijsstukken over de reële uitgaven tijdens het schooljaar waarvoor de subsidiëring werd verleend. HOOFDSTUK V. - Regionale overlegplatformen

Art. 103.§ 1. Binnen het werkingsgebied van elk regionaal sociaal-economisch overlegcomité, opgericht ter uitvoering van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaaleconomische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités en de uitvoeringsreglementering ervan, wordt één regionaal overlegplatform opgericht.

Binnen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wordt één regionaal overlegplatform opgericht. § 2. In afwijking van § 1 kan de Vlaamse Regering, op voorstel van de geledingen die in een regionaal overlegplatform zetelen als vermeld in artikel 105, de oprichting van meerdere regionale overlegplatformen binnen het werkingsgebied van een regionaal sociaal-economisch overlegcomité toestaan. Deze afwijking impliceert een opsplitsing van desbetreffend werkingsgebied over meerdere platformen ten einde de praktische uitoefening van de bevoegdheden als vermeld in artikel 106, niet in het gedrang te brengen.

Art. 104.Een regionaal overlegplatform komt tot stand bij schriftelijke overeenkomst tussen de betrokken partijen. De schriftelijke overeenkomst moet op 1 januari 2009 in werking treden en bepaalt de duur ervan.

Art. 105.Een regionaal overlegplatform is ten minste als volgt samengesteld : 1° één afgevaardigde van elk centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, waarvan een of meer vestigingsplaatsen binnen het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform zijn gelegen;2° één afgevaardigde van elk centrum voor deeltijdse vorming, waarvan een of meer vestigingsplaatsen binnen het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform zijn gelegen;3° één afgevaardigde van elk centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, waarvan een of meer vestigingsplaatsen binnen het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform zijn gelegen;4° één trajectbegeleider Syntra Vlaanderen;5° één VDAB-account Leren en Werken van elk lokaal klantencentrum van de VDAB binnen het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform;6° één waarnemer namens het departement Onderwijs en Vorming;7° één waarnemer namens het departement Werk en Sociale Economie;8° één afgevaardigde van respectievelijk de officiële centra voor leerlingenbegeleiding en de vrije centra voor leerlingenbegeleiding, waarvan het werkingsgebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met het werkingsgebied van het regionaal overlegplatform in kwestie;9° één afgevaardigde van het regionaal sociaal-economisch overlegcomité in kwestie.

Art. 106.Een regionaal overlegplatform oefent, binnen het raam van dit decreet, ten minste de volgende bevoegdheden uit : 1° bespreken van het regionale opleidings- en vormingsaanbod;2° deskundigheid en knowhow benutten en uitwisselen vanuit de diverse maatschappelijke domeinen die zich via de samenstelling van het platform aandienen;3° bespreken van de toeleiding, oriëntering en doorverwijzing van jongeren naar en binnen het stelsel van leren en werken.Voor de uitoefening van die bevoegdheid zal het regionaal overlegplatform regelmatig overleggen met de scholengemeenschappen secundair onderwijs die binnen zijn werkingsgebied fungeren; elke scholengemeenschap secundair onderwijs heeft ter zake een overlegplicht; 4° initiatieven nemen, inzonderheid bij de sociaal-economische actoren en de sociale partners, die rechtstreeks of onrechtstreeks bijdragen tot de realisatie van het principe van het voltijds engagement van elke jongere die opteert voor het stelsel van leren en werken;5° kwalitatief en kwantitatief afstemmen van vraag en aanbod inzake persoonlijke ontwikkelingstrajecten, voortrajecten, brugprojecten en arbeidsdeelname tussen de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, de centra voor deeltijdse vorming, de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen en de organisatoren van voortrajecten, brugprojecten en arbeidsdeelname. Voor wat het luik arbeidsdeelname betreft, moet de uitoefening van deze bevoegdheid van het regionaal overlegplatform als een tweedelijnfunctie worden beschouwd; 6° bespreken van algemene maatregelen om problematische afwezigheden te bestrijden, zowel binnen de component leren als binnen de component werkplekleren.

Art. 107.Bij consensus dan wel meerderheid van stemmen wijst een regionaal overlegplatform een voorzitter aan.

Bij consensus stelt een regionaal overlegplatform een huishoudelijk reglement op dat de interne werking regelt. Indien geen consensus wordt bereikt, neemt de Vlaamse Regering maatregelen die de interne werking van het regionaal overlegplatform verzekeren.

Een regionaal overlegplatform maakt jaarlijks een voortgangsrapport op, bestemd voor de Vlaamse Regering, dat ten minste het profiel van de jongeren, een overzicht van het voltijds engagement, de studiebekrachtiging en de arbeidsmarktsituatie van de jongeren die uitgestroomd zijn, bevat.

In overeenstemming met artikel 20 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités, kunnen de regionale sociaal-economische overlegcomités, op verzoek van de Vlaamse Regering beleidsvoorbereidende adviezen uitbrengen over het voltijds engagement in het kader van de sociaal-economische streekontwikkeling in de regio.

Art. 108.Een regionaal overlegplatform wordt opgevolgd door het departement Onderwijs en Vorming en door het departement Werk en Sociale Economie. Het regionaal overlegplatform verleent daartoe alle medewerking. HOOFDSTUK VI. - Wijzigingsbepalingen

Art. 109.Aan artikel 24bis, § 1, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006 en gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 8° wordt vervangen door wat volgt : "8° voor het voltijds secundair onderwijs : beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen inzake eindtermen, ontwikkelingsdoelen, specifieke eindtermen, leerplannen en handelingsplannen;voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs : beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen inzake eindtermen en leerplannen voor zover de uitreiking wordt beoogd van eindstudiebewijzen die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs;"; 2° een punt 17°, 18° en 19° worden toegevoegd, die luiden als volgt : "17° uitsluitend voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs : een samenwerkingsakkoord hebben gesloten met ten minste één door de Vlaamse Gemeenschap erkend centrum voor deeltijdse vorming met het oog op de organisatie van persoonlijke ontwikkelingstrajecten voor jongeren, ingeschreven in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, of de bemiddeling en samenwerking als vermeld in artikel 18, § 1, van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, zijn aangegaan;18° uitsluitend voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs : deelnemen aan en samenwerken binnen een of meer regionale overlegplatformen als vermeld in artikel 103 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap; 19° uitsluitend voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs : maximale inspanningen leveren om het voltijds engagement voor elke jongere te realiseren.".

Art. 110.In artikel 24ter van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006 en gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt § 1 vervangen door wat volgt : "§ 1. Een structuuronderdeel gewoon of buitengewoon secundair onderwijs dat alleen voldoet aan de voorwaarden als vermeld in artikel 24bis, § 1, 1° tot en met 12° (en ook, maar uitsluitend voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs, 17°), wordt niet gefinancierd of gesubsidieerd maar wel erkend.".

Art. 111.In artikel 1 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, vervangen bij het decreet van 31 juli 1990 en gewijzigd bij de decreten van 25 februari 1997, 13 juli 2001 en 14 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "secundair onderwijs met volledig leerplan" worden telkens vervangen door de woorden "voltijds secundair onderwijs";2° de woorden "onderwijs met beperkt leerplan" worden telkens vervangen door de woorden "deeltijds beroepssecundair onderwijs";3° in § 1 wordt het derde lid vervangen door wat volgt : "De periode van voltijdse leerplicht wordt gevolgd door een periode van deeltijdse leerplicht.Aan de deeltijdse leerplicht wordt voldaan door het voltijds secundair onderwijs voort te zetten of door deeltijds beroepssecundair onderwijs of de leertijd te volgen als vermeld in het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap. Een minderjarige kan toelating krijgen om vanaf het begin van het schooljaar waarin hij deeltijds leerplichtig wordt, deeltijds beroepssecundair onderwijs of de leertijd te volgen. De toelating wordt gegeven door de directie van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs in kwestie of door Syntra Vlaanderen, naargelang van het geval, op advies van het centrum voor leerlingenbegeleiding waarmee de instelling voor voltijds onderwijs waar de minderjarige de lessen volgt, samenwerkt."; 4° in § 1 wordt het vierde lid opgeheven;5° in § 2bis wordt het woord "reëel" geschrapt.

Art. 112.Artikel 2 van dezelfde wet, vervangen bij het decreet van 31 juli 1990 en gewijzigd bij het decreet van 25 februari 1997, wordt opgeheven.

Art. 113.In artikel 7 van dezelfde wet, gewijzigd bij het decreet van 25 februari 1997, worden de woorden "onderwijs met beperkt leerplan" vervangen door de woorden "deeltijds beroepssecundair onderwijs".

Art. 114.In artikel 16 van dezelfde wet, gewijzigd bij het decreet van 25 februari 1997, worden de woorden "secundair onderwijs met volledig leerplan" vervangen door de woorden "voltijds secundair onderwijs".

Art. 115.In artikel 46 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995, 8 juli 1996 en 9 december 2005, worden de woorden "deeltijds secundair onderwijs" telkens vervangen door de woorden "deeltijds beroepssecundair onderwijs".

Art. 116.In artikel 58bis, § 1, tweede lid, 1°, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 juli 1998, worden de woorden "of het centrum voor deeltijds secundair zeevisserijonderwijs" geschrapt.

Art. 117.Artikel 64 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : "Artikel 64 Het deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt geregeld bij het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap en de uitvoeringsreglementering ervan. ».

Art. 118.In artikel 74bis, 1°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005, wordt punt c) opgeheven.

Art. 119.In artikel 74octies, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden "en centra voor deeltijds secundair zeevisserijonderwijs" geschrapt;2° het derde lid wordt opgeheven.

Art. 120.Aan artikel 74novies, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006 en gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "Voor de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs bevat het studiereglement ook : 1° de opzet en de procedure van de screening en trajectbegeleiding; 2° het principe van het voltijds engagement dat de betrokken personen moeten naleven, wat enerzijds impliceert dat de leerling de gekozen opleiding of vorming daadwerkelijk en regelmatig volgt, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid, en anderzijds dat de leerling bereid is zich onvoorwaardelijk te schikken naar alle mogelijke maatregelen die door het centrum worden genomen om de component werkplekleren ononderbroken een zinvolle invulling te geven."; 2° in § 3 worden de woorden "of op het centrum voor deeltijds secundair zeevisserijonderwijs" geschrapt.

Art. 121.Aan artikel 84bis, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 12 juni 1991 en gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995, 20 oktober 2000, 13 juli 2001 en 19 juli 2002, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "Het diploma van secundair onderwijs wordt vanaf het schooljaar 2008-2009 uitgereikt aan de leerlingen van het deeltijds beroepssecundair onderwijs of van de leertijd die aan al de volgende voorwaarden voldoen : 1° ze zijn houder van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs; 2° ze hebben ten minste één certificaat van een opleiding behaald en ze hebben, ingevolge een beslissing van de klassenraad in het deeltijds beroepssecundair onderwijs of van Syntra Vlaanderen in de leertijd, in voldoende mate de doelstellingen die in het leerplan zijn opgenomen bereikt en aldus voldaan voor het geheel van de vorming.".

Art. 122.In hetzelfde decreet worden de volgende bepalingen opgeheven : 1° artikel 64bis, ingevoegd bij het decreet van 2 maart 1999 en vervangen bij het decreet van 13 juli 2001;2° artikelen 64ter en 64quater, ingevoegd bij het decreet van 2 maart 1999;3° artikel 65;4° artikel 66, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003 en 22 juni 2007;5° artikelen 67, 68 en 69;6° artikelen 70, 71 en 72, vervangen bij het decreet van 22 juni 2007;7° artikelen 72bis en 72ter, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006;8° artikelen 73, 74 en 75.

Art. 123.In artikel 58 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, worden de woorden "en het deeltijds secundair zeevisserijonderwijs" geschrapt.

Art. 124.In artikel 62 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 2005 en 22 juni 2007, worden de woorden "of het centrum voor deeltijds secundair zeevisserijonderwijs" geschrapt.

Art. 125.Aan artikel 71, 2°, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003 en gewijzigd bij de decreten van 15 juli 2005 en 22 juni 2007, wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : "In het kader van de uitoefening van die bevoegdheid heeft elke scholengemeenschap waarin een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs is opgenomen, een overlegplicht ten aanzien van elk regionaal overlegplaform als vermeld in artikel 103 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, waarvan het werkingsgebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met het werkingsgebied van de scholengemeenschap.".

Art. 126.In artikel 78, § 2, van hetzelfde decreet worden de woorden "en het deeltijds secundair zeevisserijonderwijs" geschrapt.

Art. 127.In artikel 80 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003 en 15 december 2006, worden de woorden "en het deeltijds secundair zeevisserijonderwijs" geschrapt.

Art. 128.Aan artikel 2 van het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "De bepalingen van dit decreet met betrekking tot eindtermen, leerplannen en afwijkingsprocedure, met uitzondering van het vak lichamelijke opvoeding, zijn vanaf het schooljaar 2008-2009 ook van toepassing op de algemene vorming van het deeltijds beroepssecundair onderwijs respectievelijk op de algemene vorming van de leertijd. Voor wat de vakoverschrijdende eindtermen evenwel betreft, zijn de bepalingen van dit decreet van toepassing uiterlijk vanaf het schooljaar 2009-2010.".

Art. 129.In artikel III.8, § 2, van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I wordt : 1° in het derde gedachtestreepje tussen het woord "gewoon" en het woord "secundair" het woord "voltijds" ingevoegd; 2° een vijfde gedachtestreepje toegevoegd, dat luidt als volgt : "- in het deeltijds beroepssecundair onderwijs : op het niveau van het centrum, de vestigingsplaats of de opleiding.".

Art. 130.In artikel III.9, § 2, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt 1° vervangen door wat volgt : "1° enkel voor het voltijds gewoon secundair onderwijs : het aantal leerlingen dat voldoet aan de gelijke kansenindicatoren zoals bedoeld in artikel VI.2, § 1, en artikel VI.11, § 1;".

Art. 131.Aan artikel 6, § 2, 3°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : "Voor de leertijd moeten de bepalingen van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap met betrekking tot de programmatie in de opleidingscentra in acht genomen worden.".

Art. 132.Artikel 27 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : "Artikel 27 De leertijd bestaat uit een praktijkopleiding in een onderneming, aangevuld met een theoretische vorming in een erkend centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.

De theoretische vorming omvat een algemene vorming en een beroepsgerichte vorming. Er kunnen tevens aanvullende taalcursussen worden verstrekt.

Praktijkopleiding en aanvullende theoretische vorming zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en beantwoorden aan de bepalingen van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap.".

Art. 133.Aan artikel 37 van hetzelfde decreet wordt een § 5 en 6 toegevoegd, die luiden als volgt : " § 5. Opdat het centrum als vermeld in § 1, voor erkenning door de Vlaamse Regering in aanmerking zou komen, moet het in het kader van de leertijd : 1° de controle door de onderwijsinspectie mogelijk maken;2° beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen inzake eindtermen en leerplannen voor zover de uitreiking wordt beoogd van eindstudiebewijzen die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs. § 6. De Vlaamse Regering kan, op voorstel van een college, de erkenning voor wat betreft de leertijd van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen geleidelijk en geheel of gedeeltelijk opheffen als niet meer wordt voldaan aan de erkenningsvoorwaarden als vermeld in dit artikel. Dat college wordt voor de helft samengesteld uit inspectieleden uit het onderwijs, enerzijds, en voor de helft uit personeelsleden van Syntra Vlaanderen, anderzijds.

De Vlaamse Regering legt de aanvullende bepalingen vast over de werking en de organisatie van dat college, wijst de leden ervan aan en regelt de beroepsprocedure.".

Art. 134.Aan artikel 38 van hetzelfde decreet wordt een § 3 en 4 toegevoegd, die luiden als volgt : " § 3. Opdat het centrum als vermeld in § 1, voor subsidiëring door de Vlaamse Regering in aanmerking zou komen, moet het in het kader van de leertijd : 1° deelnemen aan en samenwerken binnen een of meer regionale overlegplatformen als vermeld in artikel 103 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap;2° binnen zijn opdrachten, maximale inspanningen leveren om het voltijds engagement voor elke jongere te realiseren. § 4. De subsidiëring voor wat betreft de leertijd van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen dat niet meer voldoet aan alle subsidiëringsvoorwaarden, wordt door Syntra Vlaanderen geheel of gedeeltelijk ingehouden. Die inhouding kan alleen op voorstel van de onderwijsinspectie als het gaat om de voorwaarden als vermeld in § 3. De Vlaamse Regering bepaalt de aanvullende bepalingen voor die inhouding en regelt de beroepsprocedure.".

Art. 135.Aan artikel 16, § 2, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "In afwijking van het tweede lid is een leerling die met een erkende leerovereenkomst of -verbintenis in het kader van de leertijd een opleiding volgt in een erkend en gesubsidieerd centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, onwettig afwezig wanneer deze problematisch afwezig is als vermeld in de uitvoeringsreglementering aangenomen door de Vlaamse Regering in het kader van de leertijd krachtens artikelen 58 en 59 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap.".

Art. 136.Artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1991 tot bepaling van de werkvoorwaarden en de geldelijke regeling van de lesgevers in de leertijd en in de gecertificeerde opleidingen wordt vervangen door wat volgt : "Artikel 4 § 1. De lesgevers moeten de nodige bekwaamheid bezitten om hun opdracht te vervullen. Syntra Vlaanderen houdt toezicht op die bekwaamheid. § 2. De lesgevers in de leertijd moeten in het bezit zijn van een van de volgende diploma's of bekwaamheidsbewijzen : 1° voor de cursussen algemene vorming : a) een diploma hoger onderwijs, uitgereikt in het studiegebied sociaal-agogisch werk, of gelijkwaardig;b) een diploma hoger onderwijs en een bewijs van pedagogische bekwaamheid;c) een diploma hoger onderwijs en een bewijs van bijscholing van ten minste 120 uren;d) een diploma secundair onderwijs, of gelijkwaardig, en een bewijs van drie jaar beroepservaring, verworven in ten minste een halftijdse betrekking in een door de Vlaamse Gemeenschap erkend centrum voor deeltijdse vorming, en een bewijs van bijscholing van ten minste 120 uren;2° voor de cursussen beroepsgerichte vorming : a) de nodige bekwaamheidsbewijzen van onderwijsbevoegdheid in het technisch of beroepsonderwijs;b) een diploma hoger onderwijs en drie jaar praktijkervaring, verworven als hoofdberoep in het te onderwijzen beroepenveld;c) een diploma opleiding tot ondernemingshoofd en drie jaar praktijkervaring, verworven als hoofdberoep in het te onderwijzen beroepenveld;d) zes jaar praktijkervaring, verworven als zelfstandige ondernemer of zijn naaste medewerker in het te onderwijzen beroepenveld. Bovendien moeten de lesgevers als vermeld in 2°, b), c) en d), die een lesopdracht van ten minste 130 uren per jaar hebben, uiterlijk twee jaar na hun eerste aanstelling het bewijs voorleggen van bijscholing van ten minste 120 uren.".

Art. 137.In het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2000 tot vaststelling van de eindtermen van de tweede en de derde graad van het gewoon secundair onderwijs, bekrachtigd bij het decreet van 18 januari 2002, wordt een artikel 2bis ingevoegd, dat luidt als volgt : "Artikel 2bis Om het studiepeil te waarborgen, en uitsluitend met het oog op de uitreiking in het deeltijds beroepssecundair onderwijs of in de leertijd van graad- of leerjaargebonden eindstudiebewijzen, identiek aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs, zijn de bepalingen van dit besluit die betrekking hebben op het beroepssecundair onderwijs met uitzondering van het vak lichamelijke opvoeding, met ingang van het schooljaar 2008-2009 ook van toepassing op de algemene vorming van het deeltijds beroepssecundair onderwijs en van de leertijd. Voor wat de vakoverschrijdende eindtermen evenwel betreft, zijn de bepalingen van dit besluit van toepassing uiterlijk vanaf het schooljaar 2009-2010.".

Art. 138.In hoofdstuk II van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2001 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, vermeld in het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 maart 2008, wordt een artikel 6bis ingevoegd, dat luidt als volgt : "Artikel 6bis Overeenkomstig artikelen 37 en 38 van het decreet moet de vereniging in het kader van de leertijd : 1° de controle door de onderwijsinspectie mogelijk maken;2° beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen inzake eindtermen en leerplannen voor zover de uitreiking wordt beoogd van eindstudiebewijzen die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs;3° deelnemen aan en samenwerken binnen een of meer regionale overlegplatformen als vermeld in artikel 103 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap; 4° binnen zijn opdrachten, maximale inspanningen leveren om het voltijds engagement voor elke jongere te realiseren."

Art. 139.In het besluit van de Vlaamse Regering van 20 september 2002 tot vaststelling van de eindtermen van het derde leerjaar van de derde graad van het gewoon beroepssecundair onderwijs, bekrachtigd bij het decreet van 20 december 2002, wordt een artikel 2bis ingevoegd, dat luidt als volgt : "Artikel 2bis Om het studiepeil te waarborgen, en uitsluitend met het oog op de uitreiking in het deeltijds beroepssecundair onderwijs of in de leertijd van graad- of leerjaargebonden eindstudiebewijzen, identiek aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs, zijn de bepalingen van dit besluit met uitzondering van het vak lichamelijke opvoeding, met ingang van het schooljaar 2008-2009 ook van toepassing op de algemene vorming van het deeltijds beroepssecundair onderwijs en van de leertijd.". HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 140.Dit decreet wordt uiterlijk in 2013 geëvalueerd. De evaluatie omvat ook een Brusseltoets en een diversiteittoets. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten van de evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden aan het Vlaams Parlement meegedeeld.

Art. 141.De Vlaamse Regering wordt gelast om een samenwerkingsprotocol af te sluiten met de regering van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest om in dat gewest de toekenning mogelijk te maken van dezelfde opdrachten en bevoegdheden als die opdrachten en bevoegdheden die bij dit decreet aan de VDAB respectievelijk aan de regionale sociaal-economische overlegcomités worden toegekend.

Bij ontstentenis van dit samenwerkingsprotocol hebben de bepalingen van dit decreet waarvoor desbetreffend protocol onontbeerlijk is, geen uitwerking.

Art. 142.De toepassing van de bepalingen van artikel 5 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht kan, voor wat betreft de component werkplekleren, slechts betrekking hebben op inbreuken die zijn gepleegd ten vroegste vanaf de tiende dag na de publicatie van dit decreet in het Belgisch Staatsblad.

Art. 143.De volgende besluiten worden opgeheven : 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 7 november 1984 houdende vaststelling van de bijzondere erkenningsnormen inzake de leerovereenkomsten en de leerverbintenissen voor de beroepen van opticien-brillenmaker, tandprothesetechnicus, bandagist, orthesist, prothesist, kleinhandelaar en groothandelaar, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juli 1989;2° het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende inrichting van het deeltijds beroepssecundair onderwijs, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 januari 1992, 9 juni 1993, 16 mei 1995, 27 mei 1997, 9 maart 2001, 21 maart 2003, 5 maart 2004, 27 mei 2005, 13 januari 2006 en het decreet van 22 juni 2007;3° het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende de organisatie, de normering en de financiering van de erkende vorming in het kader van deeltijdse leerplicht, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 24 juli 1996, 8 juli 2005 en 16 februari 2007;4° het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende samenstelling van de commissie voor advies inzake erkenning van vormingsprogramma's voor de vervulling van deeltijdse leerplicht, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 en 16 februari 2007;5° het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 houdende uitvoering van artikel 16 van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende inrichting van het deeltijds beroepssecundair onderwijs;6° het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 1991 houdende de organisatie van het secundair zeevisserijonderwijs, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995;7° het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 1996 betreffende de leertijd, vermeld in het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 februari 1998, 3 mei 2002, 28 september 2007 en 7 december 2007;8° het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 1996 betreffende de brugprojecten;9° het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 1997 houdende erkenning van vormingsprogramma's die voor de vervulling van de deeltijdse leerplicht in aanmerking komen;10° het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 1997 houdende erkenning van het vormingsprogramma van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, opgericht bij artikel 3 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, als vorming die voor de vervulling van de deeltijdse leerplicht in aanmerking komt;11° het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 houdende de erkenning van een vormingsprogramma dat voor de vervulling van de deeltijdse leerplicht in aanmerking komt;12° het besluit van de Vlaamse Regering van 22 september 2000 houdende de erkenning van vormingsprogramma's die voor de vervulling van de deeltijdse leerplicht in aanmerking komen;13° het besluit van de Vlaamse Regering van 24 september 2001 houdende de erkenning van vormingsprogramma's die voor de vervulling van de deeltijdse leerplicht in aanmerking komen;14° het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 houdende de organisatie, de normering en de financiering van deeltijdse vormingen die voor de vervulling van de deeltijdse leerplicht in aanmerking komen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 februari 2007;15° het ministerieel besluit van 5 juli 1999 tot vastlegging van de benamingen die kunnen voorkomen op de kwalificatiegetuigschriften van het deeltijds beroepssecundair onderwijs, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 7 juni 2000, 2 juli 2001, 22 mei 2002, 21 mei 2003, 6 juli 2004, 18 april 2005, 20 maart 2006, 6 juli 2006, 20 februari 2007, 30 mei 2007 en 4 juli 2007;16° het ministerieel besluit van 28 mei 2004 tot vaststelling van de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs;17° het ministerieel besluit van 5 juli 2004 tot vaststelling van de modellen van studiebewijzen, uitgereikt in het deeltijds beroepssecundair onderwijs.

Art. 144.Artikel 1, § 2bis, en artikel 3, § 5, van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007, treden in werking op 1 september 2008.

Art. 145.Dit decreet treedt in werking op 1 september 2008, met uitzondering van : 1° volgende bepalingen die in werking treden op 1 januari 2009 : a) artikel 11, § 1, 4°;b) artikel 17, § 1 en 2;c) artikel 18;d) artikel 19, § 1, 11°;e) artikel 20, eerste lid, 3°;f) artikel 65;g) artikelen 103 tot en met 108;h) artikelen 109, 2°, wat betreft de toevoeging van 18°;i) artikel 125;j) artikel 134, wat betreft de toevoeging van § 3, 1°;k) artikel 138, wat betreft de invoeging van 3°;2° volgende bepalingen die in werking treden op 1 september 2009 : a) artikel 10, § 1, tweede lid, 10°;b) artikel 19, § 1, 8°;c) artikel 44, tweede lid, wat betreft de woorden : "én rekening houdend met het resultaat van de screening als vermeld in artikel 62";d) artikel 47, 3°;e) artikel 49;f) artikel 51, 2°;g) artikelen 62 tot en met 64;h) artikel 109, 2°, wat betreft de toevoeging van 17°;i) artikel 110, wat betreft de woorden "(en ook, maar uitsluitend voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs, 17°)";j) artikel 120, 1°, wat betreft de toevoeging van 1°. Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 10 juli 2008.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE _______ Nota (1) Zitting 2007-2008 Stukken.Ontwerp van decreet : 1760, nr. 1. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1760, nr. 2.

Handelingen. Bespreking en aanneming : vergadering van 8 juli 2008.

^