Etaamb.openjustice.be
Decreet van 10 juli 2013
gepubliceerd op 03 september 2013

Decreet betreffende de geologische opslag van kooldioxide

bron
waalse overheidsdienst
numac
2013204763
pub.
03/09/2013
prom.
10/07/2013
ELI
eli/decreet/2013/07/10/2013204763/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 JULI 2013. - Decreet betreffende de geologische opslag van kooldioxide (1)


Het Waalse Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad wordt gedeeltelijk omgezet bij dit decreet.

Art. 2.Dit decreet is van toepassing op de exploratie en de geologische opslag van CO2 op het grondgebied van het Waalse Gewest.

Dit decreet is niet van toepassing op de geologische opslag van CO2 met een geplande opslagcapaciteit van minder dan 100 kt voor onderzoeks- of ontwikkelingsdoeleinden of het beproeven van nieuwe producten en procedés.

Art. 3.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° geologische opslag van CO2 : injectie in combinatie met opslag van CO2-stromen in ondergrondse geologische formaties;2° opslaglocatie : een omschreven volumegebied binnen een geologische formatie, dat gebruikt wordt voor de geologische opslag van CO2 en bijbehorende bovengrondse voorzieningen en injectiefaciliteiten;3° geologische formatie : een lithostratigrafische onderverdeling waarbinnen duidelijk te onderscheiden gesteentelagen kunnen worden aangetroffen en in kaart kunnen worden gebracht;4° lekkage : het weglekken van CO2 uit het opslagcomplex; 5° opslagcomplex : de opslaglocatie en de omringende geologische gebieden die een weerslag kunnen hebben op de algehele integriteit van de opslag en de veiligheid ervan, d.w.z. omliggende opslagformaties die CO2 kunnen gaan bevatten; 6° hydraulische eenheid : een hydraulisch verbonden poriënruimte waar drukdoorgave met technische middelen kan worden gemeten, en die is afgebakend door stromingsbarrières zoals storingen, zoutkoepels, lithologische grenzen, of door wigvormige uitloop of dagzomende aardlagen van de formatie;7° exploratie : de beoordeling van potentiële opslagcomplexen voor de geologische opslag van CO2 aan de hand van activiteiten die in de ondergrond binnendringen, zoals boorwerkzaamheden om geologische informatie te verkrijgen over geologische lagen in het potentiële opslagcomplex en, zo nodig, het verrichten van injectieproeven om de opslaglocatie te karakteriseren;8° milieuvergunning : de vergunning bedoeld in artikel 1, 1°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;9° exploratievergunning : besluit van de Waalse Regering waarbij toestemming voor de exploratie wordt verleend en de voorwaarden waaronder die mag plaatsvinden worden omschreven;10° exploitant : een particuliere of openbare natuurlijke persoon of rechtspersoon die de opslaglocatie exploiteert en beheert of aan wie beslissende economische macht over het technische functioneren van de opslaglocatie is gedelegeerd;11° opslagvergunning : besluit van de Waalse Regering waarbij de exploitant wordt gemachtigd tot de geologische opslag van CO2 in een opslaglocatie, en waarin de voorwaarden waaronder die mag plaatsvinden zijn gespecificeerd;12° belangrijke wijziging : iedere wijziging waarin de opslagvergunning niet voorziet, die aanzienlijke effecten op het milieu of de volksgezondheid tot gevolg kan hebben;13° CO2-stroom : een stroom stoffen die resulteert uit het afvangen van CO2;14° afvalstoffen : stoffen als gedefinieerd in artikel 2, 1°, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;15° CO2-pluim : het zich verspreidende volume van CO2 in de geologische formaties;16° migratie : de beweging van CO2 binnen het opslagcomplex;17° significante onregelmatigheid : een onregelmatigheid bij de injectie- of opslagwerkzaamheden of in de toestand van het opslagcomplex zelf, die het risico van lekkage doet ontstaan of een risico voor het milieu of de volksgezondheid oplevert;18° significant risico : een combinatie van een waarschijnlijkheid van het zich voordoen van schade en een omvang van schade die niet kan worden genegeerd zonder de milieuveilige geologische opslag van kooldioxide teneinde bij te dragen tot de bestrijding van de klimaatverandering voor de betrokken opslaglocatie aan te tasten;19° corrigerende maatregelen : maatregelen om significante onregelmatigheden te corrigeren of lekkages te dichten teneinde het weglekken van CO2 uit het opslagcomplex te voorkomen of te doen ophouden;20° afsluiting van een opslaglocatie : de definitieve stopzetting van de injectie van CO2 in die opslaglocatie;21° periode na afsluiting : de periode na de afsluiting van een opslaglocatie, inclusief de periode na de overdracht van de verantwoordelijkheid aan het Waalse Gewest;22° transportnetwerk : het netwerk van pijpleidingen, met inbegrip van de daarvoor benodigde pompstations, voor het transport van CO2 naar de opslaglocatie;23° decreet ETS : het decreet van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een " Fonds wallon Kyoto " (Waals Kyotofonds) en betreffende de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto;24° richtlijn CCS : richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en verordening (EG) nr.1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad. HOOFDSTUK II. - Selectie van opslaglocaties

Art. 4.§ 1. De opslaglocaties worden door de Waalse Regering aangewezen na onderzoek naar de opslagcapaciteit op het grondgebied van het Waalse Gewest of in delen ervan. § 2. Het onderzoek naar de opslagcapaciteit wordt gevoerd door de houder van de exploratievergunning bedoeld in artikel 5, § 1, en volgens de karakteriserings- en beoordelingscriteria die in bijlage 1 vastliggen. § 3. Een geologische formatie binnen een bepaalde omtrek wordt uitsluitend als opslaglocatie geselecteerd indien er onder de voorgestelde exploitatievoorwaarden geen significant risico van lekkage bestaat en er geen significante milieu- of gezondheidrisico's bestaan. HOOFDSTUK III. - Bepalingen betreffende de exploratie- en opslagvergunningen Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 5.§ 1. De exploratie mag niet ondernomen worden zonder exploratievergunning die volgens de modaliteiten van dit hoofdstuk afgegeven wordt.

De geologische opslag van CO2 mag slechts in een overeenkomstig artikel 4 aangewezen opslaglocatie plaatsvinden en mag niet ondernomen worden zonder een opslagvergunning die volgens de modaliteiten van dit hoofdstuk afgegeven wordt. § 2. De houder van een exploratievergunning beschikt over het exclusieve recht exploratiewerkzaamheden met betrekking tot het potentiële CO2-opslagcomplex uit te voeren. Er is slechts één exploitant per opslaglocatie.

Tijdens de geldigheidsduur van een exploratievergunning en gedurende de vergunningsprocedure wordt geen andere activiteit toegelaten of geen conflicterend gebruik van het complex toegestaan krachtens dit decreet of overeenkomstig een andere administratieve politie. De exploratievergunning en de opslagvergunning kunnen niet afgegeven worden als de desbetreffende activiteiten onverenigbaar zijn met andere activiteiten of installaties vergund overeenkomstig een andere administratieve politie. § 3. De opslagvergunning voor een bepaalde locatie wordt bij voorrang verleend aan de houder van een exploratievergunning voor die locatie, mits de exploratie van die locatie voltooid is, aan alle voorwaarden van de exploratievergunning is voldaan en de aanvraag voor een opslagvergunning conform artikel 6, § 3, is ingediend tijdens de geldigheidsduur van de exploratievergunning.

Art. 6.§ 1. De vergunningsaanvraag wordt in vijf exemplaren aan de Regering of aan haar afgevaardigde gestuurd. § 2. De aanvraag tot opslagvergunning bevat minstens de volgende gegevens : 1° de naam, voornaam, hoedanigheid, nationaliteit en woonplaats van de aanvrager : a) als de aanvraag namens een vennootschap ingediend wordt, de handelsnaam, rechtsvorm en maatschappelijke zetel ervan, een exemplaar van de gecoördineerde statuten en de rechtvaardiging van de bevoegdheden van de persoon die de aanvraag ondertekend heeft;b) als de aanvraag ingediend wordt door verschillende vennootschappen die gezamenlijk en hoofdelijk handelen, moeten de gegevens betreffende de aanvrager door elk van hen verstrekt worden;2° de ligging en de beschrijving van de installaties en/of activiteiten gepland in het kader van de exploratie;3° de aard, de hoeveelheden en de significante gevolgen van de voorspelbare emissies van de exploratieactiviteit in elk milieu;4° de identificatie van de technieken voorzien om die emissies te voorkomen of, indien het niet mogelijk is, te beperken;5° de beschrijving van de erfdienstbaarheden door 's mensen toedoen en/of de verbintenissen uit overeenkomst betreffende het grondgebruik die zich tegen de exploratie verzetten;6° de duur van de aangevraagde exploratievergunning;7° de geografische grenzen ervan;8° de onderzoeksvergunningen voor mijnen en de mijnconcessies, de exclusieve vergunningen voor onderzoek naar en exploitatie van brandstofolie en -gas, de vergunningen voor exploratie en exploitatie van een geothermische laag, de exploratie- en opslagvergunningen afgegeven overeenkomstig dit decreet en de federale vergunningen voor de exploitatie van een locatie « reservoirs voor de ondergrondse opslag van aardgas » die geheel of gedeeltelijk opgenomen is in de gevraagde omtrek, in het bezit van de aanvrager of van derden;9° het algemeen programma en de fasering van de werkzaamheden die de aanvrager van plan is uit te voeren tijdens de duur van de exploratievergunning;10° de minimale financiële investering die de aanvrager aan onderzoek belooft te besteden;11° de volgende documenten, ter bevestiging van de technische en financiële capaciteiten van de aanvrager om de werkzaamheden te ondernemen en te leiden, alsook om te voldoen aan de verplichtingen die uit de toekenning van de exploratievergunning voortvloeien : a) de titels, diploma's en beroepsreferenties van de stafleden van het bedrijf die belast zijn met de leiding en de opvolging van de exploratie of exploitatiewerken; b) de lijst van de werkzaamheden i.v.m. de exploratie of exploitatie van brandstofolie en -gas of van mijnen waaraan het bedrijf heeft deelgenomen in de loop van de laatste drie jaren, vergezeld van een bondige beschrijving van de belangrijkste werkzaamheden; c) een beschrijving van de menselijke en technische middelen voorzien voor de uitvoering van de werkzaamheden;d) de laatste drie balansen en rekeningen van het bedrijf;e) de vastleggingen buiten balans van het bedrijf, de door hem toegestane garanties en borgtochten, een overzicht van de lopende geschillen en van de financiêle risico's die daaruit kunnen voortvloeien voor het bedrijf;f) de garanties en borgtochten die het bedrijf geniet;g) elk ander geschikt document ter bevestiging van zijn financiële capaciteiten;h) alle door het « DGARNE » gevraagde bijkomende informatie over de gegevens en stukken vermeld in deze paragraaf;12° de volgende cartografische documenten, van het algemene tot het nauwkeurigste, ondertekend door de aanvrager en overgelegd in omstandigheden waarin hun bewaring wordt gewaarborgd : a) een exemplaar van een kaart op kleine schaal 1/100 000 met de ligging van de gevraagde omtrek op een gedeelte van het grondgebied van het Gewest;b) een exemplaar van een kaart op grote schaal 1/20 000 met de toppen en grenzen van de gevraagde omtrek, de geografische en geodesische punten waarmee ze gedefinieerd worden en, desgevallend, de perken van de handelingen bedoeld onder punt 8° die geheel of gedeeltelijk opgenomen worden binnen die omtrek;13° een verslag ter bevestiging van de grenzen van die omtrek en ter verstrekking van informatie over de exploratie- of exploitatiewerkzaamheden die al uitgevoerd zijn binnen die omtrek, en de desbetreffende resultaten;14° een elektronisch afschrift van het aanvraagdossier. § 3. De aanvraag tot opslagvergunning bevat minstens de volgende gegevens : 1° de gegevens bedoeld in § 2, 1°, 5°, 7°, 8°, 10° en 11°;2° de karakterisering van de opslaglocatie en het opslagcomplex en een beoordeling van de verwachte veiligheid van de opslag overeenkomstig artikel 4, §§ 2 en 3;3° de totale hoeveelheid CO2 die zal worden geïnjecteerd en opgeslagen, alsmede de toekomstige bronnen en transportmethoden, de samenstelling van de CO2-stromen, de injectiesnelheden en injectiedruk, en de locatie van de injectiefaciliteiten;4° een beschrijving van maatregelen om significante onregelmatigheden te voorkomen;5° het voorgestelde monitoringsplan overeenkomstig artikel 24, § 2;6° het voorgestelde plan met corrigerende maatregelen overeenkomstig artikel 27, § 2;7° een voorlopig plan voor de periode na afsluiting overeenkomstig artikel 28, § 3;8° een onderzoek naar de milieueffecten van het project conform de bepalingen van Hoofdstuk III van Deel V van Boek I van het Milieuwetboek;9° het bewijs dat de financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening als vereist uit hoofde van artikel 30 rechtsgeldig en daadwerkelijk gesteld is voordat de injectie aanvangt;10° een elektronisch afschrift van het aanvraagdossier.

Art. 7.§ 1. De aanvraag is onvolledig als gegevens of documenten ontbreken die bij artikel 6, § 2 of 3, vereist worden, al naar gelang het gaat om een aanvraag tot exploratievergunning of om een aanvraag tot opslagvergunning. § 2. De aanvraag is onontvankelijk als : 1° ze in overtreding van artikel 6, § 1, is ingediend;2° ze tweemaal onvolledig bevonden wordt;3° de aanvrager de ontbrekende gegevens of documenten niet verstrekt binnen de termijn bedoeld in artikel 8, § 2.

Art. 8.§ 1. De Regering of haar afgevaardigde beslist over het volledige en ontvankelijke karakter van de aanvraag en stuurt haar besluit aan de aanvrager binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen van de datum waarop zij de aanvraag in ontvangst neemt.

Als de aanvraag onvolledig is, stuurt de Regering of haar afgevaardigde de lijst van de ontbrekende documenten aan de aanvrager en wijst ze erop dat de procedure hervat wordt op de datum waarop zij of haar afgevaardigde de ontbrekende documenten in ontvangst neemt. § 2. De aanvrager stuurt de gevraagde bijkomende informatie aan de Regering of aan haar afgevaardigde binnen een termijn van zes maanden, te rekenen van de datum van verzending van de aanvraag. Als de aanvrager de gevraagde bijkomende informatie niet binnen de voorgeschreven termijn heeft ingediend, verklaart de Regering of haar afgevaardigde de aanvraag onontvankelijk. De bijkomende gegevens of documenten worden verstrekt in evenveel exemplaren als de aanvankelijke vergunningsaanvraag er telt. § 3. De Regering of haar afgevaardigde stuurt het besluit over het volledige en ontvankelijke karakter van de aanvraag aan de aanvrager binnen dertig dagen, te rekenen van de datum waarop zij de bijkomende gegevens in ontvangst neemt.

Als de aanvraag een tweede keer onvolledig bevonden wordt door de Regering of haar afgevaardigde, wordt ze onontvankelijk verklaard. § 4. Als de aanvraag onontvankelijk is, wordt de aanvrager daarvan op de hoogte gebracht door de Regering of haar afgevaardigde, onder de voorwaarden en binnen de termijnen bedoeld in de §§ 1 en 3.

Art. 9.In het besluit waarbij de Regering of haar afgevaardigde de aanvraag volledig en ontvankelijk verklaart overeenkomstig artikel 8, wijst ze de te raadplegen instanties aan.

Art. 10.Als de Regering of haar afgevaardigde het besluit bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid, of in artikel 8, § 3, niet aan de aanvrager heeft gestuurd, wordt de aanvraag als ontvankelijk beschouwd, na afloop van de termijnen waarin deze bepalingen voorzien.

De procedure wordt voortgezet.

Art. 11.De proceduretermijnen tot de besluitvorming bedoeld in artikel 16 worden berekend : 1° vanaf de datum van verzending door de Regering of haar afgevaardigde van het besluit waaruit blijkt dat de aanvraag ontvankelijk is;2° bij gebreke daarvan, vanaf de dag die volgt op de termijn die haar toegestaan werd om haar besluit over het ontvankelijke karakter van de aanvraag te versturen.

Art. 12.§ 1. Het openbaar onderzoek betreffende de aanvraag tot opslagvergunning verloopt overeenkomstig Titel III, Hoofdstuk 3, van Boek I van het Milieuwetboek. § 2. De dag waarop de Regering of haar afgevaardigde het volledige en ontvankelijke karakter van de aanvraag bevestigt overeenkomstig artikel 8 of na afloop van de termijn bedoeld in artikel 10, stuurt zij een afschrift van het aanvraagdossier alook de eventuele bijkomende gegevens of documenten aan de gemeenten aangewezen overeenkomstig artikel D.29-4 van Boek I van het Milieuwetboek. § 3. Het bericht van openbaar onderzoek bedoeld in artikel D.29-7 van Boek I van het Milieuwetboek wordt aangeplakt binnen vijf dagen na ontvangst van de documenten bedoeld in § 2.

Het gemeentecollege van elke gemeente waar een openbaar onderzoek is georganiseerd, stuurt binnen tien dagen na afsluiting van het onderzoek aan de Regering of aan haar afgevaardigde de geschreven en mondelinge bezwaren en bemerkingen geformuleerd tijdens het openbaar onderzoek, met inbegrip van het proces-verbaal bedoeld in artikel D.29-19 van Boek I van het Milieuwetboek. Zij voegt er eventueel haar advies bij.

Art. 13.De dag waarop de Regering of haar afgevaardigde het volledige en ontvankelijke karakter van de aanvraag bevestigt overeenkomstig artikel 8 of na afloop van de termijn bedoeld in artikel 10, stuurt zij een afschrift van het aanvraagdossier alsook de eventuele bijkomende gegevens of documenten voor advies aan de instanties die ze overeenkomstig artikel 9 aanwijst.

Die instanties versturen hun advies binnen een termijn van honderdvijftig dagen, te rekenen van de datum van hun aanhangigmaking bij de Regering of haar afgevaardigde.

Binnen de maand van de dag waarop de Regering of haar afgevaardigde de aanvraag tot opslagvergunning volledig en ontvankelijk acht, geeft ze de Europese Commissie kennis van het feit dat die aanvraag te harer beschikking ligt.

Art. 14.§ 1. Op basis van de ingewonnen adviezen maakt de Regering of haar afgevaardigde binnen een termijn van tweehonderd dagen een syntheseverslag op met de in de loop van de procedure ingewonnen adviezen en een voorstel van besluit waarin, desgevallend, exploitatievoorwaarden opgenomen zijn. Zij deelt dat mede aan de aanvrager. § 2. De termijn bedoeld in § 1 kan met hoogstens honderd dagen verlengd worden. Dat besluit wordt aan de aanvrager gestuurd binnen de termijn bedoeld in § 1. § 3. Als de aanvraag de afgifte van een opslagvergunning betreft, stuurt de Regering of haar afgevaardigde de aanvraag tot opslagvergunning, het syntheseverslag en het bij dat verslag gevoegde ontwerp van besluit aan de Europese Commissie.

Met ingang van de datum van die verzending wordt de procedure gedurende vier maanden opgeschort, tenzij de Europese Commissie de Regering of haar afgevaardigde kennis heeft gegeven van haar besluit geen advies omtrent het ontwerp uit te brengen. In dit geval eindigt de opschorting zodra dat besluit in ontvangst genomen wordt door de Regering of haar afgevaardigde.

Na afloop van de termijn bedoeld in het vorige lid, beslist de Regering of haar afgevaardigde over de aanvraag binnen de termijn bedoeld in artikel 16.

Art. 15.Als het syntheseverslag niet binnen de toegestane termijn is opgemaakt, zet de Regering of haar afgevaardigde de procedure voort, rekening houdend met, o.a., het effectbeoordelingsdossier en met alle andere informatie waarover ze beschikt.

Als de aanvraag de afgifte van een opslagvergunning betreft, stuurt de Regering of haar afgevaardigde de elementen bedoeld in het eerste lid aan de Europese Commissie.

Met ingang van de datum van de verzending bedoeld in het tweede lid wordt de procedure gedurende vier maanden opgeschort, tenzij de Europese Commissie de Regering of haar afgevaardigde kennis heeft gegeven van haar besluit geen advies omtrent het ontwerp uit te brengen. In dit geval eindigt de opschorting zodra het besluit in ontvangst genomen wordt.

Na afloop van de termijn bedoeld in het vorige lid, beslist de Regering of haar afgevaardigde over de aanvraag binnen de termijn bedoeld in artikel 16.

Art. 16.De Regering of haar afgevaardigde stuurt haar besluit aan de aanvrager alsook, per gewone post, aan elke geraadpleegde autoriteit of administratie binnen een termijn van tweehonderdvijftig dagen, desnoods verlengd met de termijn bedoeld in artikel 14, § 2.

Als het syntheseverslag opgemaakt wordt voor afloop van de termijn bedoeld in artikel 14, § 1, tweede lid, stuurt de Regering of haar afgevaardigde haar besluit aan de aanvrager alsook, per gewone post, aan elke geraadpleegde autoriteit of administratie binnen een termijn van vijftig dagen, te rekenen van de datum waarop dat syntheseverslag is opgemaakt.

Als de Regering of haar afgevaardigde afwijkt van het advies van de Europese Commissie, geeft zij de redenen op.

De Regering of haar afgevaardigde geeft de Europese Commissie kennis van haar besluit.

Art. 17.De vergunning wordt geacht te zijn geweigerd als het besluit niet is verstuurd binnen de termijn bepaald bij artikel 16. Afdeling 2. - Bijzondere bepalingen betreffende de

exploratievergunning

Art. 18.§ 1. Het besluit tot toekenning van een exploratievergunning bevat ten minste : 1° de naam en het adres van de houder van de vergunning;2° de geldigheidsduur van de vergunning;3° de modaliteiten tot verlenging van de vergunning wanneer blijkt dat de geldigheidsduur ervan niet volstaat om de exploratie tot een goed einde te brengen indien ze overeenkomstig de vergunning is uitgevoerd;4° de geografische grenzen waarbinnen de exploratie uitgevoerd kan worden;5° de modaliteiten volgens welke en de frequentie waaraan de houder van de vergunning de Regering of haar afgevaardigde kennis geeft van de elementen bedoeld in artikel 25. § 2. De exploratievergunning wordt afgegeven voor een beperkt volume en voor de duur die nodig is voor de exploratie. § 3. De Regering kan bijkomende elementen toevoegen in het besluit tot toekenning van de exploratievergunning. Afdeling 3. - Bijzondere bepalingen betreffende de opslagvergunning

Art. 19.De Regering of haar afgevaardigde geeft de opslagvergunning pas af als ze zich op basis van de overeenkomstig artikel 6, § 3, ingediende aanvraag en van elke andere relevante informatie ervan vergewist heeft dat : 1° alle eisen gesteld bij of krachtens dit decreet en de overige relevante wettelijke of reglementaire bepalingen die volgen op eisen van Europees recht vervuld zijn;2° de exploitant financieel solide en technisch bekwaam en betrouwbaar is om de locatie te exploiteren en te beheren 3° er is gezorgd voor professionele en technische ontwikkeling en training van de exploitant en van alle personeel;4° indien zich in dezelfde hydraulische eenheid meer dan één opslaglocatie bevindt, de potentiële drukinteracties zodanig zijn dat beide locaties tegelijk aan de eisen van dit decreet kunnen voldoen. De Regering of haar afgevaardigde neemt elk overeenkomstig de artikelen 14, § 3, en 15 uitgebracht advies van de Europese Commissie over het ontwerp-opslagvergunning in overweging.

Art. 20.§ 1. Het besluit tot toekenning van een opslagvergunning bevat ten minste : 1° de naam en het adres van de exploitant;2° de nauwkeurige ligging en begrenzing van de opslaglocatie en het opslagcomplex, en informatie betreffende de hydraulische eenheid;3° de voorschriften voor het opslagproces, de totale hoeveelheid CO2 die overeenkomstig de vergunning geologisch mag worden opgeslagen, de grenswaarden inzake reservoirdruk en de maximuminjectiesnelheden en -injectiedruk;4° de voorschriften voor de samenstelling van de CO2-stroom en de CO2-stroomaanvaardingsprocedure overeenkomstig artikel 23, en, wanneer nodig, verdere voorschriften voor injectie en opslag, met name om significante onregelmatigheden te voorkomen;5° het goedgekeurde monitoringsplan, de verplichting om dit plan ten uitvoer te leggen en eisen voor de actualisering ervan overeenkomstig artikel 24, alsmede de rapporteringsverplichtingen overeenkomstig artikel 25;6° de eis om de Regering of haar afgevaardigde in kennis te stellen wanneer zich lekkages of significante onregelmatigheden voordoen, het goedgekeurde plan met corrigerende maatregelen en de verplichting om dit plan overeenkomstig artikel 27 ten uitvoer te leggen wanneer zich lekkages of significante onregelmatigheden voordoen;7° de voorwaarden voor afsluiting en het goedgekeurde voorlopige plan voor de periode na afsluiting als bedoeld in artikel 28;8° alle bepalingen betreffende wijziging, evaluatie, actualisering en intrekking van de opslagvergunning overeenkomstig artikel 21;9° de eis om de financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening te stellen en aan te houden overeenkomstig artikel 30. § 2. De Regering kan bijkomende elementen toevoegen in het besluit tot toekenning van de opslagvergunning.

Art. 21.§ 1. De exploitant informeert de Regering of haar afgevaardigde over alle geplande wijzigingen van de exploitatie van een opslaglocatie, met inbegrip van wijzigingen in verband met de exploitant. Indien nodig actualiseert de Regering of haar afgevaardigde de opslagvergunning of de vergunningsvoorwaarden § 2. Er mag geen belangrijke wijziging ten uitvoer worden gelegd zonder dat een nieuwe of geactualiseerde opslagvergunning bij of krachtens dit decreet wordt verleend. § 3. De Regering of haar afgevaardigde evalueert en, waar nodig, actualiseert de opslagvergunning, of trekt deze in : 1° wanneer zij overeenkomstig artikel 27, § 1, in kennis is gesteld of op de hoogte is gebracht van lekkages of significante onregelmatigheden;2° wanneer uit de overeenkomstig artikel 25 ingediende verslagen of de overeenkomstig artikel 26 uitgevoerde milieu-inspecties blijkt dat de vergunningsvoorwaarden niet worden nageleefd of dat er risico is op lekkages of significante onregelmatigheden;3° wanneer zij op de hoogte is van andere inbreuken van de exploitant op de vergunningsvoorwaarden;4° indien dit noodzakelijk blijkt op basis van de recentste wetenschappelijke bevindingen en technologische vooruitgang;of 5° onverminderd het bepaalde in punten 1° tot 4°, vijf jaar na het verlenen van de vergunning en vervolgens om de tien jaar. Als de Regering of haar afgevaardigde overweegt een opslagvergunning te actualiseren of in te trekken, verwittigt ze de exploitant, behoudens speciaal gemotiveerde dringende noodzakelijkheid. De exploitant beschikt over een termijn van dertig dagen om zijn opmerkingen schriftelijk aan de Regering of aan haar afgevaardigde te sturen alsook om aan te geven dat hij wenst gehoord te worden. De Regering of haar afgevaardigde geeft de exploitant onmiddellijk kennis van de datum en van de plek van het verhoor, dat binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek plaats moet vinden. § 4. Nadat een opslagvergunning is ingetrokken overeenkomstig § 3, verleent de Regering of haar afgevaardigde een nieuwe opslagvergunning of sluit zij de opslaglocatie af overeenkomstig artikel 28, § 1, c).

Totdat een nieuwe opslagvergunning is verleend, neemt de Regering of haar afgevaardigde tijdelijk alle wettelijke verplichtingen op zich betreffende : 1° de aanvaardingscriteria indien zij besluit de CO2-injecties voort te zetten;2° de monitoring en de corrigerende maatregelen overeenkomstig de voorschriften van dit decreet;3° het inleveren van rechten in geval van lekkage overeenkomstig het decreet ETS; 4° preventieve en herstelmaatregelen overeenkomstig de artikelen D.112, eerste lid, en D.113, eerste lid, van Boek I van het Milieuwetboek.

De Regering of haar afgevaardigde verhaalt alle kosten op de vorige exploitant, onder meer door de financiële zekerheid bedoeld in artikel 30 aan te spreken.

Indien de opslaglocatie wordt afgesloten overeenkomstig artikel 28, § 1, c), is artikel 28, § 4, van toepassing. HOOFDSTUK IV. - Inbezitneming van terreinen

Art. 22.§ 1. De houder van een exploratie- of opslagvergunning kan, binnen het door de vergunning afgebakende gebied en onder de hieronder opgesomde voorwaarden, terreinen in bezit nemen om er alle nodige gebouwen en bovengrondse installaties op te richten en de werkzaamheden uit te voeren die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de activiteiten waarop de vergunning betrekking heeft.

De gebruikmaking van terreinen waarop gebouwen opgericht zijn wordt dwingend onderworpen aan de toestemming van alle rechthebbenden op de grondoppervlakte en de gebouwen die erop staan.

Onverminderd het vorige lid, zijn de rechthebbenden op de grondoppervlakte ertoe verplicht de houder van een krachtens dit decreet verleende exploratie- of opslagvergunning toestemming te geven om er handelingen inzake exploratie of geologische opslag van kooldioxide uit te voeren, overeenkomstig de regels waaraan die activiteiten onderworpen zijn, als ze plaatsvinden op een diepte van minstens 800 meter onder de grondoppervlakte.

Deze verplichting doet geen afbreuk aan het recht op vergoeding van de rechthebbenden voor de schade toegebracht aan de grondoppervlakte en aan de gebouwen die erop staan, noch aan de voorafgaande vergoeding wegens verlies van genot tengevolge van de inbezitneming van hun terreinen.

De inbezitneming van andere terreinen dan die bedoeld in het tweede lid is pas mogelijk na betaling van een jaarlijkse vergoeding aan alle houders van een zakelijk recht op bedoelde grondoppervlakte.

Overeenkomstig de artikelen 45 en 46 van de pachtwet wordt een vergoeding betaald aan de pachters van wie de lopende pachtovereenkomst ontbonden wordt op basis van artikel 6, § 3, van de pachtwet.

Bij gebrek aan overeenkomst wordt het bedrag van de vergoeding van de houders van een zakelijk recht op verzoek van de meest gerede partij bepaald door de vrederechter, die, desnoods, een beroep op deskundigen terzake kan doen. De vergoeding is gelijk aan minstens anderhalve keer het bedrag van de inkomsten die de terreinen aan de houder van het zakelijk recht opgebracht zouden hebben als ze niet gebruikt zouden zijn geweest. § 2. De gebouwen en installaties opgericht door de houder van de vergunning blijven eigendom van de oorspronkelijke eigenaar, in afwijking van artikel 546 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 555 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op laatstgenoemde, noch op de houder van de vergunning. § 3. De inbezitneming van terreinen door de houder van de vergunning is een precair recht dat in ieder geval en uiterlijk vervalt op de uiterste geldigheidsdatum van de vergunning. De houder van de vergunning is ertoe verplicht de op die terreinen door zijn toedoen opgerichte gebouwen en installaties te verwijderen binnen zes maanden na afloop van de vergunning of de stopzetting van de vergunde activiteiten. § 4. De eigenaar van de terreinen of gebouwen kan de vrederechter erom verzoeken de houder van de vergunning te veroordelen tot de terugkoop ervan. De vrederecht willigt dat verzoek in als na afloop van de activiteiten waarop de vergunning betrekking heeft de terreinen of de gebouwen die er opgericht zijn niet meer geschikt zijn of zullen zijn voor het gebruik dat ervan gemaakt werd voor de inbezitneming of als de duur van de inbezitneming tot gevolg heeft dat de eigenaar bovenmaats uit zijn ongestoord genot ontzet wordt.

Bij gebrek aan overeenkomst wordt de verkoopprijs op verzoek van de meest gerede partij bepaald door de vrederechter, die, desnoods, een beroep op deskundigen terzake kan doen. De verkoopprijs is in ieder geval gelijk aan anderhalve keer de waarde van die terreinen of de gebouwen voor de inbezitneming ervan. De vergoedingen die al betaald werden aan de eigenaar in het kader van § 1 worden in aanmerking genomen bij de bepaling van de verkoopprijs. § 5. De rechthebbenden op de grondoppervlakte ter hoogte van de opslaginstallaties wiens aansprakelijkheid overeenkomstig artikel 29 aan het Waalse Gewest is overgedragen, zijn ertoe verplicht altijd vrije toegang tot die installaties te verlenen voor inspectie-, toezichts- en onderhoudshandelingen. HOOFDSTUK V. - Verplichtingen voor exploitatie, afsluiting en periode na afsluiting

Art. 23.§ 1. Een CO2-stroom moet voor het overgrote gedeelte bestaan uit kooldioxide. Om dat te waarborgen, mag geen afval of ander materiaal worden toegevoegd met het doel zich van dat afval of ander materiaal te ontdoen. Een CO2-stroom kan evenwel incidentele aanverwante stoffen van bepaalde uit de bron of het afvang- of injectieproces bevatten, alsmede spoorelementen die zijn toegevoegd als hulpmiddel bij de monitoring en het controleren van CO2-migratie.

De concentratie van alle incidentele en toegevoegde stoffen mag geen niveaus overschrijden die : 1° de integriteit van de opslaglocatie of van de relevante transportinfrastructuur in het gedrang brengen;2° een significant risico voor het milieu of de volksgezondheid vormen, of;3° in strijd zijn met de voorschriften van de toepasselijke wetgeving. § 2. Voor het vervullen van de criteria bedoeld in § 1 houdt de exploitant zich aan de richtsnoeren vastgesteld door de Europese Commissie overeenkomstig artikel 12, § 2, van richtlijn CCS. § 3. De exploitant accepteert en injecteert CO2-stromen uitsluitend indien een analyse van de samenstelling, inclusief corrosieve stoffen, van de stromen en een risicobeoordeling zijn verricht, en indien de risicobeoordeling heeft aangetoond dat de verontreinigingsniveaus overeenstemmen met de in § 1 bedoelde voorwaarden.

Hij houdt voor elke injectielocatie een register bij van de hoeveelheden en kenmerken van de geleverde en geïnjecteerde CO2-stromen, met inbegrip van hun samenstelling. § 4. De Regering kan de niveaus bepalen die de integriteit van de opslaglocatie of van de relevante transportinfrastructuur in het gedrang brengen, een significant risico voor het milieu of de volksgezondheid vormen of in strijd zijn met de voorschriften van de toepasselijke wetgeving.

Ze kan ook de methodes voor de berekening van die niveaux bepalen, desgevallend met inachtneming van door de Europese Commissie vast te stellen richtsnoeren.

Art. 24.§ 1. De exploitant zorgt voor monitoring van de injectiefaciliteiten, het opslagcomplex (inclusief waar mogelijk de CO2-pluim) en, wanneer nodig, het omliggende milieu met als doel : 1° het vergelijken van het feitelijk en het gemodelleerd gedrag van het CO2- en het formatiewater in de opslaglocatie;2° het detecteren van significante onregelmatigheden;3° het detecteren van CO2-migratie;4° het detecteren van CO2-lekkage;5° het detecteren van significante negatieve effecten voor het omliggende milieu en voor met name het drinkwater, de omwonende bevolking of de gebruikers van de biosfeer in de omgeving;6° het evalueren van de doeltreffendheid van eventuele overeenkomstig artikel 27 getroffen corrigerende maatregelen;7° het actualiseren van de veiligheids- en integriteitsbeoordeling van het opslagcomplex op korte en lange termijn, met inbegrip van de beoordeling van de vraag of het opgeslagen CO2 volledig en permanent is ingesloten. § 2. De monitoring bedoeld in § 1 gebeurt op basis van een monitoringsplan dat door de exploitant is uitgewerkt overeenkomstig de eisen van bijlage 2, met inbegrip van de monitoringspecificaties overeenkomstig de voorschriften van het besluit van de Waalse Regering van 27 november 2008 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de bedrijven die een activiteit met CO2-emissies uitoefenen en de richtsnoeren vastgelegd krachtens artikel 14 en artikel 23, § 2, van richtlijn 2003/87/EG van het Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad.

Dit plan wordt geactualiseerd overeenkomstig het bepaalde in bijlage 2 en zulks in ieder geval om de vijf jaar, teneinde rekening te houden met de wijzigingen in het beoordeelde lekkagerisico, de wijzigingen in de beoordeelde risico's voor het milieu en de volksgezondheid, nieuwe wetenschappelijk kennis en verbeteringen inzake de best beschikbare techniek Geactualiseerde plannen worden opnieuw ter goedkeuring bij de Regering of haar afgevaardigde ingediend.

Art. 25.Met een door de Regering te bepalen frequentie en in ieder geval ten minste om het jaar dient de exploitant bij haar de volgende gegevens in : 1° alle resultaten van de monitoring overeenkomstig artikel 24 tijdens de verslagperiode, met inbegrip van de informatie over de gebruikte monitoringstechnologie;2° de hoeveelheden en kenmerken van de tijdens de verslagperiode geleverde en geïnjecteerde CO2-stromen, met inbegrip van de samenstelling van deze stromen, als geregistreerd overeenkomstig artikel 23, § 3, tweede lid;3° het bewijs dat een financiële zekerheid is gesteld en aangehouden wordt overeenkomstig artikel 30 en artikel 20, § 1, 9°;4° alle andere informatie die de Regering of haar afgevaardigde als relevant beschouwt voor het beoordelen van de naleving van de opslagvergunningsvoorwaarden en het vergroten van de kennis van het CO2-gedrag in de opslaglocatie. HOOFDSTUK VI. - Monitoring en administratieve maatregelen

Art. 26.§ 1. De Regering of haar afgevaardigde zet een systeem van routinematige en niet-routinematige inspecties van alle binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallende opslagcomplexen op met het doel de naleving van de eisen van deze richtlijn te controleren en te bevorderen en de effecten op het milieu en de volksgezondheid te monitoren. § 2. Inspecties bestaan uit activiteiten zoals het bezoeken van de bovengrondse installaties, inclusief de injectiefaciliteiten, het beoordelen van de injectie- en monitoringswerkzaamheden van de exploitant en het controleren van alle relevante door de exploitant bijgehouden gegevens. § 3. Routine-inspecties worden ten minste jaarlijks uitgevoerd, tot drie jaar na de afsluiting, en vijfjaarlijks totdat de verantwoordelijkheid aan het Waalse Gewest is overgedragen. Daarbij worden de relevante injectie- en monitoringsfaciliteiten onderzocht, alsmede alle relevante gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid van het opslagcomplex § 4. Er worden niet-routinematige inspecties uitgevoerd : 1° wanneer de Regering of haar afgevaardigde overeenkomstig artikel 27, § 1, in kennis is gesteld of op de hoogte is gebracht van lekkages of significante onregelmatigheden;2° wanneer uit de verslagen overeenkomstig artikel 25 blijkt dat de vergunningsvoorwaarden niet voldoende worden nageleefd;3° om ernstige klachten betreffende het milieu of de volksgezondheid te onderzoeken;4° in alle situaties waarin de Regering of haar afgevaardigde dergelijke inspecties passend acht. § 5. De Regering of haar afgevaardigde stelt een verslag op met de inspectieresultaten. In dit verslag wordt naleving van de eisen van dit decreet geëvalueerd en wordt aangegeven of verdere actie al dan niet vereist is. Het verslag wordt binnen een periode van twee maanden na de inspectie ter kennis gebracht van de betrokken exploitant en voor het publiek beschikbaar gesteld. § 6. De Regering of haar afgevaardigde kan een beroep doen op de diensten van een deskundige bij het nemen van de monitoringmaatregelen bedoeld in dit artikel. § 7. De Regering kan bijkomende inspectie- en monitoringmaatregelen bepalen overeenkomstig dit artikel.

Art. 27.§ 1. Bij lekkages of significante onregelmatigheden verwittigt de exploitant onmiddellijk de Waalse Regering of haar afgevaardigde alsook de betrokken burgemeester en provinciegouverneur.

Hij treft de nodige corrigerende maatregelen, waaronder maatregelen betreffende de bescherming van de volksgezondheid. In geval van lekkages en significante onregelmatigheden die een lekkagerisico inhouden, stelt de exploitant ook de in artikel 10/1 van het decreet ETS bedoelde autoriteit daarvan in kennis. § 2. De in § 1 bedoelde corrigerende maatregelen worden getroffen met als minimumbasis het plan met corrigerende maatregelen dat overeenkomstig artikel 6, § 3, 6°, en artikel 20, § 1, 6°, bij de Regering of haar afgevaardigde is ingediend. § 3. De Regering of haar afgevaardigde kan van de exploitant op elk moment eisen de nodige corrigerende maatregelen te treffen, alsmede maatregelen betreffende de bescherming van de volksgezondheid. Deze kunnen een aanvulling zijn op of verschillen van die welke in het plan met corrigerende maatregelen zijn opgenomen.

De Regering of haar afgevaardigde kan ook altijd zelf corrigerende maatregelen treffen. § 4. Wanneer de exploitant nalaat de nodige corrigerende maatregelen te treffen, neemt de Regering of haar afgevaardigde de vereiste corrigerende maatregelen zelf. § 5. De staat van de kosten gemaakt in het kader van de maatregelen bedoeld in de §§ 3 en 4 heeft uitvoerende kracht.

De Regering of haar afgevaardigde verhaalt die kosten op de exploitant, met inbegrip van het aanspreken van de financiële zekerheid bepaald bij artikel 30.

Art. 28.§ 1. Een opslaglocatie wordt afgesloten : 1° als de in de vergunning vervatte relevante voorwaarden zijn vervuld;2° op met bewijsmateriaal gestaafd verzoek van de exploitant, na instemming van de Regering of haar afgevaardigde, of;3° als de Regering of haar afgevaardigde daartoe het besluit treft na intrekking van een opslagvergunning overeenkomstig artikel 21, § 3. Nadat een opslaglocatie is afgesloten overeenkomstig § 1, 1° of 2°, blijft de exploitant verantwoordelijk voor de monitoring, de rapportering en de corrigerende maatregelen overeenkomstig dit decreet, alsook voor alle verplichtingen inzake het inleveren van rechten in geval van lekkages overeenkomstig het decreet ETS en preventieve en herstelmaatregelen overeenkomstig de artikelen D.112. tot D.129 van Boek I van het Milieuwetboek, totdat de verantwoordelijkheid voor de opslaglocatie is overgedragen aan het Waalse Gewest overeenkomstig artikel 29, §§ 1 tot 5.

De exploitant is ook verantwoordelijk voor de afdichting van de opslaglocatie en de verwijdering van de injectiefaciliteiten. § 3. Aan de in § 2 genoemde verplichtingen wordt voldaan op basis van een door de exploitant uitgewerkt plan voor de periode na afsluiting, gebaseerd op de beste praktijken en in overeenstemming met de in bijlage 2.

Een voorlopig plan voor de periode na afsluiting wordt ingediend bij en goedgekeurd door de Regering of haar afgevaardigde overeenkomstig artikel 6, § 3, 7°, en artikel 20, § 1, 7°.

Voordat een opslaglocatie wordt afgesloten overeenkomstig § 1, 1° of 2°, wordt het voorlopige plan voor de periode na afsluiting : 1° naargelang nodig geactualiseerd op basis van de uit te voeren risicoanalyse, van de beste praktijken en technologische verbeteringen;2° ter goedkeuring ingediend bij de Regering of haar afgevaardigde;3° door de Regering of haar afgevaardigde goedgekeurd als het definitieve plan voor de periode na afsluiting. § 4. Nadat een opslaglocatie is afgesloten overeenkomstig § 1, 3°, is het Waalse Gewest verantwoordelijk voor de monitoring en de corrigerende maatregelen overeenkomstig de eisen van dit decreet, alsook voor alle verplichtingen inzake het inleveren van rechten in geval van lekkages overeenkomstig het decreet ETS en de preventieve en herstelmaatregelen overeenkomstig de artikelen D.112, eerste lid, en D.113, eerste lid, van Boek I van het Milieuwetboek.

Aan bij dit decreet vastgestelde voorschriften voor de periode na afsluiting wordt door het Waalse Gewest voldaan op basis van het voorlopige en eventueel geactualiseerde plan voor de periode na afsluiting als bedoeld in § 3. § 5. De staat van de kosten gemaakt in het kader van de maatregelen bedoeld in § 4 wordt opgemaakt en goedgekeurd door de Regering of haar afgevaardigde. Hij heeft uitvoerende kracht.

De Regering of haar afgevaardigde verhaalt die kosten op de exploitant, met inbegrip van het aanspreken van de financiële zekerheid bepaald bij artikel 30. HOOFDSTUK VII. - Overdracht van de verantwoordelijkheid

Art. 29.§ 1. Wanneer een opslaglocatie is afgesloten overeenkomstig artikel 28 worden alle wettelijke verplichtingen betreffende de monitoring en de corrigerende maatregelen overeenkomstig de eisen van dit decreet, het inleveren van rechten in geval van lekkages overeenkomstig het decreet ETS en de preventieve en herstelmaatregelen overeenkomstig overeenkomstig de artikelen D.112, eerste lid, en D.113, eerste lid, van Boek I van het Milieuwetboek overgedragen aan het Waalse Gewest op initiatief van de Regering of haar afgevaardigde of op verzoek van de exploitant, als aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° alle beschikbare gegevens tonen aan dat het opgeslagen CO2 volledig en permanent ingesloten blijft;2° een door de Regering of haar afgevaardigde te bepalen minimumperiode is verstreken.Deze minimumperiode bedraagt ten minste twintig jaar, tenzij de Waalse Regering of haar afgevaardigde ervan overtuigd is dat vóór het verstrijken van die periode aan het onder 1° bedoelde criterium is voldaan; 3° de financiële verplichtingen bedoeld in artikel 31 zijn nagekomen;; 4° de locatie is met zorg afgedicht en de injectiefaciliteiten zijn verwijderd. § 2. De exploitant maakt een verslag op waarin wordt aangetoond dat aan de voorwaarde van § 1, 1°, is voldaan en dient dit bij de Regering of haar afgevaardigde in opdat deze laatste de overdracht van verantwoordelijkheid kan goedkeuren.

Dit verslag toont ten minste aan dat : 1° het feitelijke gedrag van het geïnjecteerde CO2 in overeenstemming is met het gemodelleerde gedrag;2° er geen detecteerbare lekken zijn;3° de opslaglocatie evolueert naar een toestand van langetermijnstabiliteit. De Regering kan de modaliteiten vastleggen voor de beoordeling van de gegevens bedoeld in het tweede lid, 1°, 2° en 3°, waarin eventuele implicaties belicht worden voor de technische criteria betreffende de bepaling van de in § 1, 2°, bedoelde minimumperiodes, rekening houdend met de richtsnoeren aangenomen door de Europese Commissie overeenkomstig artikel 18, laatste lid, van de richtlijn CCS. § 3. Wanneer de Regering of haar afgevaardigde zich ervan heeft vergewist dat de voorwaarden bedoeld in § 1, 1° en 2°, zijn vervuld, stelt zij een ontwerp-besluit ter goedkeuring van de overdracht van de verantwoordelijkheid op. Het ontwerp-besluit legt de wijze vast waarop wordt vastgesteld dat aan de voorwaarden bedoeld in § 1, 4°, is voldaan, en bevat ook geactualiseerde voorschriften voor het afdichten van de opslaglocatie en het verwijderen van de injectiefaciliteiten.

Indien de Regering of haar afgevaardigde van oordeel is dat de voorwaarden bedoeld in § 1, 1° en 2°, niet werden vervuld, brengt zij de exploitant van haar motieven op de hoogte § 4. De Regering of haar afgevaardigde stelt de in § 2 bedoelde verslagen binnen een maand na ontvangst ter beschikking van de Commissie. Zij stelt ook ander desbetreffend materiaal ter beschikking dat door haar in aanmerking wordt genomen bij haar voorbereiding van een ontwerp-besluit ter goedkeuring van de overdracht van verantwoordelijkheid.

Zij stuurt de Commissie overeenkomstig § 3 opgestelde ontwerp-besluiten ter goedkeuring van de overdracht, inclusief het overige materiaal dat voor de vaststelling van haar besluit relevant wordt geacht De Regering of haar afgevaardigde schort haar beslissing op gedurende een termijn van vier maanden, te rekenen van de datum van die verzending, tenzij de Europese Commissie aangeeft dat ze besluit geen advies uit te brengen. In dit geval wordt de procedure slechts voor de duur van één maand opgeschort, te rekenen van de datum van verzending van het ontwerp-besluit ter goedkeuring. § 5. Als de Regering of haar afgevaardigde zich ervan heeft vergewist dat de voorwaarden bedoeld in § 1, 1° tot 4°, zijn vervuld, neemt zij een definitief besluit dat zij aan de exploitant stuurt. De Regering of haar afgevaardigde stuurt het definitief besluit ook aan de Commissie, waarbij zij een eventuele afwijking van het advies van de Commissie met redenen omkleedt § 6. Na de overdracht van de verantwoordelijkheid worden de routine-inspecties van artikel 26, § 3, stopgezet en kan de monitoring worden beperkt tot het niveau waarop lekkages of significante onregelmatigheden kunnen worden vastgesteld. Wanneer echter lekkages of significante onregelmatigheden worden vastgesteld, wordt de monitoring geïntensiveerd teneinde de omvang van het probleem en de doeltreffendheid van de corrigerende maatregelen te beoordelen. § 7. In geval van in gebreke blijven van de exploitant, zoals in geval van onvolledige gegevens, het verbergen van relevante informatie, nalatigheid, moedwillige misleiding of het verzuimen van het toepassen van due diligence, verhaalt de Regering of haar afgevaardigde op de voormalige exploitant de kosten die gemaakt zijn na de overdracht van de verantwoordelijkheid.

De Regering of haar afgevaardigde maakt een staat van de in die context gemaakte kosten op. Die staat heeft uitvoerende kracht.

Onverminderd artikel 31 worden geen verdere kosten verhaald na de overdracht van de verantwoordelijkheid. § 8. Wanneer een opslaglocatie is afgesloten overeenkomstig artikel 28, § 1, 3°, wordt de overdracht van verantwoordelijkheid geacht plaats te vinden wanneer en op voorwaarde dat uit alle beschikbare gegevens blijkt dat het opgeslagen CO2 volledig en permanent ingesloten blijft en nadat de locatie is afgedicht en de injectiefaciliteiten zijn verwijderd. HOOFDSTUK VIII. - Financiële bepalingen

Art. 30.§ 1. De potentiële exploitant toont in het kader van een aanvraag voor een opslagvergunning aan dat er afdoende voorzieningen kunnen worden aangelegd, via een financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening om te waarborgen dat aan alle verplichtingen uit hoofde van een overeenkomstig dit decreet verleende vergunning kan worden voldaan, inclusief de voorschriften voor de afsluiting en de periode na afsluiting en de preventie- en herstelacties overeenkomstig de artikelen D.112, eerste lid, en D.113, eerste lid, van Boek I van het Milieuwetboek, alsmede aan alle verplichtingen ten gevolge van de opname van de opslaglocatie in de werkingssfeer van het decreet ETS. Deze financiële zekerheid is rechtsgeldig en daadwerkelijk gesteld voordat de injectie aanvangt. § 2. De financiële zekerheid wordt periodiek bijgesteld teneinde rekening te houden met wijzigingen in het beoordeelde lekkagerisico en de geraamde kosten van alle verplichtingen uit hoofde van een overeenkomstig dit decreet verleende vergunning alsmede van alle verplichtingen ten gevolge van de opname van de opslaglocatie in de werkingssfeer van het decreet ETS. De financiële zekerheid wordt slechts met de schriftelijke en uitdrukkelijke instemming van de Regering of haar afgevaardigde, die de nieuwe overeenkomst of het aanhangsel moet viseren, rechtsgeldig aangenomen. § 3. De in § 1 bedoelde financiële zekerheid of gelijkwaardige voorziening blijft rechtsgeldig en daadwerkelijk gesteld : 1° nadat een opslaglocatie is afgesloten overeenkomstig artikel 28, § 1, 1° of 2°, totdat de verantwoordelijkheid voor de opslaglocatie is overgedragen aan de Regering overeenkomstig artikel 29, §§ 1 tot 5;2° na de intrekking van een opslagvergunning overeenkomstig artikel 21, § 3 : a) totdat een nieuwe opslagvergunning is uitgereikt;b) wanneer de locatie is afgesloten overeenkomstig artikel 28, § 1, 3°, totdat de overdracht van de verantwoordelijkheid heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 29, § 8, op voorwaarde dat is voldaan aan de in artikel 31 bedoelde financiële verplichtingen. § 4. De Regering kan bepalen volgens welke modaliteiten de financiële zekerheid gesteld moet worden en bevrijd kan worden.

Art. 31.§ 1. De exploitant stelt een financiële bijdrage beschikbaar aan de Regering of haar afgevaardigde, voordat de overdracht van de verantwoordelijkheid overeenkomstig artikel 29 heeft plaatsgevonden.

In de bijdrage van de exploitant wordt rekening gehouden met de in bijlage 1 bedoelde parameters en elementen inzake de voorgeschiedenis van de CO2-opslag die relevant zijn voor het bepalen van de verplichtingen die na de overdracht gelden; de bijdrage dient tenminste de geraamde monitoringkosten voor een periode van dertig jaar te dekken.

Met deze financiële bijdrage kunnen de door de Regering of haar afgevaardigde na de overdracht van de verantwoordelijkheid gemaakte kosten worden gedekt om ervoor te zorgen dat het CO2 volledig en permanent in de geologische opslaglocaties ingesloten is. § 2. De Regering kan bijkomende voorwaarden en modaliteiten bepalen i.v.m. de financiële bijdrage bedoeld in § 1, op voorstel van het « DGARNE » en rekening houdend met de richtsnoeren aangenomen door de Europese Commissie overeenkomstig artikel 20, § 2, van richtlijn CCS. HOOFDSTUK IX. - Toegang van derden

Art. 32.§ 1. Potentiële gebruikers krijgen overeenkomstig dit artikel toegang tot de transportnetwerken en tot opslaglocaties met het oog op de geologische opslag van geproduceerd en afgevangen CO2.

De exploitant van het transportnetwerk verleent de toegang bedoeld in het eerste lid op een transparante en niet-discriminerende manier en onder door de hem vastgestelde voorwaarden die door de Regering goedgekeurd worden, rekening houdend met de volgende elementen : 1° de opslagcapaciteit die beschikbaar is of redelijkerwijs beschikbaar kan worden gesteld, alsmede de transportcapaciteit die beschikbaar is of redelijkerwijs beschikbaar kan worden gesteld;2° het door het Waalse Gewest beoogde aandeel van de afvang en geologische opslag van CO2 in het geheel van de CO2-reductieverplichtingen;3° de noodzaak toegang te weigeren wanneer er sprake is van onverenigbaarheid van technische specificaties die redelijkerwijs niet kan worden overwonnen;4° de noodzaak van inachtneming van de gegronde en redelijke behoeften van de eigenaar of exploitant van de opslaglocatie of het transportnetwerk evenals van de belangen van alle andere gebruikers van de opslaglocatie of het transportnetwerk of de relevante behandelingsfaciliteiten. § 2. Exploitanten van transportnetwerken en exploitanten van opslaglocaties kunnen toegang weigeren op grond van een gebrek aan capaciteit. Dergelijke weigeringen worden steeds naar behoren gemotiveerd. § 3. Een exploitant die toegang weigert op grond van een gebrek aan capaciteit of verbindingsmogelijkheden voert de nodige capaciteitverhogende werkzaamheden uit voor zover dit economisch verantwoord is of wanneer de potentiële klant bereid is daarvoor te betalen, op voorwaarde dat dit geen negatief effect heeft op de milieuveiligheid van het transport en de geologische opslag van CO2.

Art. 33.In het geval van grensoverschrijdende geschillen worden de geschillenbeslechtingsprocedures toegepast van de lidstaat met jurisdictie over het transportnetwerk of de opslaglocatie waartoe toegang is geweigerd.

Wanneer, bij grensoverschrijdende geschillen, meer dan één lidstaat jurisdictie heeft over het betrokken transportnetwerk of de betrokken opslaglocatie, plegen de betrokken lidstaten overleg teneinde te waarborgen dat de bepalingen van de richtlijn CCS op samenhangende wijze worden toegepast HOOFDSTUK X. - Registers

Art. 34.§ 1. De Regering of haar afgevaardigde legt aan en houdt bij : 1° een register van de verleende opslagvergunningen;2° een permanent register van alle afgesloten opslaglocaties en omliggende opslagcomplexen, inclusief kaarten en dwarsdoorsneden van hun ruimtelijke omvang, alsmede van de beschikbare toepasselijke informatie om te beoordelen of het opgeslagen CO2 volledig en permanent ingesloten zal zijn, alsook het geheel van de technische archieven betreffende die locatie. § 2. Voor de administratieve politie die haar betreft, houdt elke bevoegde autoriteit bij haar relevante planningsprocedures en bij het vergunnen van activiteiten die de geologische opslag van CO2 in de geregistreerde opslaglocaties kunnen beïnvloeden of daardoor kunnen worden beïnvloed, rekening met de in § 1 bedoelde registers.

Art. 35.De milieu-informatie die betrekking heeft op de geologische opslag van CO2 wordt ter beschikking van het publiek gesteld overeenkomstig Boek I van het Milieuwetboek. HOOFDSTUK XI. - Schadevergoeding

Art. 36.De houder van een exploratie- of opslagvergunning is van rechtswege verplicht tot het herstel van alle schade veroorzaakt hetzij door onderzoek, hetzij door de exploitatie van de opslaglocatie. HOOFDSTUK XII. - Strafrechtelijke sancties

Art. 37.Er wordt een overtreding van tweede categorie in de zin van artikel D.151, deel VIII, van het decretale gedeelte van Boek I van het Milieuwetboek begaan door de overtreder van de bepalingen van dit decreet of van de overeenkomstig dit decreet genomen uitvoeringsbesluiten.

Er wordt evenwel een overtreding van derde categorie in de zin van artikel D.151, deel VIII, van het decretale gedeelte van Boek I van het Milieuwetboek begaan door de overtreder van artikel 21, § 1, van dit decreet. HOOFDSTUK XIII. - Wijzigingsbepalingen Afdeling 1. - Boek I van het Milieuwetboek

Art. 38.Artikel D. 29-1, § 4, b), van Boek I van het Milieuwetboek, wordt aangevuld als volgt : « 7°. De opslagvergunning bedoeld in de artikelen 2, 11°, en 5, § 1, tweede lid, van het decreet van 10 juli 2013 betreffende de geologische opslag van kooldioxide. »

Art. 39.Artikel D.49 van hetzelfde Boek, gewijzigd bij de decreten van 31 mei 2007 en 5 december 2008, wordt aangevuld als volgt : « f.

De opslagvergunningen afgegeven krachtens het decreet van 10 juli 2013 betreffende de geologische opslag van kooldioxide. »

Art. 40.Artikel D.138, eerste lid, van hetzelfde Boek wordt aangevuld als volgt : « - het decreet van 10 juli 2013 betreffende de geologische opslag van kooldioxide. »

Art. 41.Bijlage 1 bij het decretale gedeelte van hetzelfde Boek, ingevoegd bij het decreet van 22 november 2007, wordt aangevuld als volgt : « 12. De exploitatie van de opslaglocaties overeenkomstig het decreet van 10 juli 2013 betreffende de geologische opslag van kooldioxide. » Afdeling 2. - Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek

inhoudt

Art. 42.In artikel D.170, eerste lid, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wordt het eerste lid aangevuld als volgt : « 8° injectie van kooldioxidestromen met het oog op opslag in geologische formaties die om redenen van hun aard blijvend ongeschikt zijn voor andere doeleinden, op voorwaarde dat dergelijke injecties plaatsvinden overeenkomstig het decreet van 10 juli 2013 van 10 juli 2013 betreffende de geologische opslag van kooldioxide of buiten de werkingssfeer van dat decreet krachtens artikel 2, § 2, ervan. » Afdeling 3 - Decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning

Art. 43.Artikel 13, tweede lid, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij het decreet van 18 december 2008, wordt aangevuld met volgende zin : « hij is ook bevoegd om kennis te nemen van milieuvergunningsaanvragen betreffende de installaties voor de geologische afvang en opslag van kooldioxide (CO2) alsook de boorinstallaties en putuitrustingen bestemd voor exploratie en injectie met het oog op de geologische opslag van CO2. »

Art. 44.Artikel 81, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 3 februari 2005, 1 januari 2006, 22 november 2007 en 18 december 2008, wordt aangevuld met volgend lid : « De gemachtigd ambtenaar en de technisch ambtenaar zijn ook bevoegd om samen kennis te nemen van de aanvragen van eenmalige vergunningen betreffende de installaties voor de geologische afvang en opslag van kooldioxide (CO2) alsook de boorinstallaties en putuitrustingen bestemd voor exploratie en injectie met het oog op de geologische opslag van CO2. » Afdeling 4. - Gerechtelijk wetboek

Art. 45.Artikel 591, 10°, van het Gerechtelijk wetboek wordt aangevuld als volgt : « , of door de geologische opslag van kooldioxide, alsook die betreffende de vergoeding van het verlies van genot tengevolge de inbezitneming van de terreinen in het kader van het decreet van 10 juli 2013 betreffende de geologische opslag van kooldioxide; ». Afdeling 5. - Pachtwet

Art. 46.Artikel 6 van Boek III, Titel VIII, Hoofdstuk II, Afdeling III, van het Burgerlijk wetboek, wordt aangevuld met een § 3, luidend als volgt : « § 3. In afwijking van artikel 4, kan een lopende landpacht elk ogenblik opgezegd worden als de pachtovereenkomst betrekking heeft op terreinen die de houder van een onderzoeks- of opslagvergunning in het kader van de geologische opslag van kooldioxide mag gebruiken overeenkomstig artikel 22 van het decreet van 10 juli 2013 betreffende de geologische opslag van kooldioxide. Met het oog op de opzegging van de lopende pachtovereenkomst wordt de houder van de vergunning in de plaats gesteld van de rechten en plichten van de verpachter. » HOOFDSTUK XIV. - Slotbepaling

Art. 47.Behoudens andersluidende bepaling, gebeurt elke verzending bedoeld in dit decreet : 1° of bij ter post aangetekend schrijven, met bericht van ontvangst;2° of via elke soortgelijke formule waarmee vaste datum aan de verzending en aan de ontvangst van de akte gegeven kan worden, ongeacht de distributiedienst;3° of via de afgifte van de akte tegen ontvangbewijs. De Regering kan de lijst van de procédés bepalen die volgens haar een vaste datum aan de verzending en de ontvangst kunnen geven.

De verzending gebeurt uiterlijk op de vervaldag.

De dag van ontvangst van de akte, die het beginpunt is, wordt niet meegerekend.

De vervaldag wordt meegerekend in de termijn. Als die dag een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is, wordt de vervaldag naar de volgende werkdag verschoven.

Bijlage 1 CRITERIA VOOR DE KARAKTERISERING EN BEOORDELING VAN HET POTENTI"LE OPSLAGCOMPLEX EN HET OMLIGGENDE GEBIED De karakterisering en beoordeling van het potentiële opslagcomplex en het omliggende gebied wordt overeenkomstig de op het moment van de beoordeling bestaande beste praktijken en met gebruikmaking van de volgende criteria uitgevoerd in drie fasen. Afwijkingen van één of meer van die criteria kunnen door de Regering of haar afgevaardigde worden toegestaan op voorwaarde dat de exploitant heeft aangetoond dat niet wordt geraakt aan het vermogen van de karakterisering en beoordeling.

Fase 1 : Gegevensverzameling Er moeten voldoende gegevens worden verzameld om een volumetrisch en statisch driedimensionaal (3-D) model voor de opslaglocatie en het opslagcomplex uit te werken, met inbegrip van de afdichtende laag en het omliggende gebied, inclusief de hydraulisch verbonden gebieden.

Deze gegevens omvatten minimaal de volgende intrinsieke kenmerken met betrekking tot het opslagcomplex : a) geologie en geofysica;b) hydrogeologie (met name de aanwezigheid van voor consumptie bestemd grondwater;c) engineering van het reservoir (onder meer volumetrische berekening van het poriënvolume met het oog op CO2-injectie en uiteindelijke opslagcapaciteit);d) geochemie (oplossnelheid, mineraliseringssnelheid);e) geomechanica (permeabiliteit, breukspanning);f) seismische activiteit;g) aanwezigheid van natuurlijke en door de mens veroorzaakte migratiewegen, met inbegrip van bronnen en boorgaten die kunnen leiden tot lekkage, en de toestand van deze migratiewegen. De volgende kenmerken van de complexe omgeving dienen te worden gedocumenteerd : a) het opslagcomplex omringende domeinen die beïnvloed kunnen worden door de opslag van CO2 in de opslaglocatie;b) bevolkingsspreiding in de regio boven de opslaglocatie;c) nabijheid van waardevolle natuurlijke rijkdommen;d) activiteiten in de omgeving van het opslagcomplex en mogelijke interactie met deze activiteiten (bv.exploratie, productie en opslag van koolwaterstoffen, geothermisch gebruik van waterhoudende grondlagen en gebruik van ondergrondse waterreserves); e) nabijheid van de voor opslag in overweging genomen potentiële CO2-bronnen (inclusief raming van de totale potentiële massa van CO2 die economisch beschikbaar is voor opslag) en van adequate vervoersnetwerken. Fase 2 : Opbouw van het driedimensionaal statisch geologisch model Met de in fase 1 verzamelde gegevens wordt een driedimensionaal statisch geologisch model, of worden een reeks modellen van het kandidaat-opslagcomplex, met inbegrip van de afdichtende laag en de hydraulisch verbonden gebieden en fluïda, opgebouwd met computersimulaties van reservoirs. Met die statische geologische modellen wordt een opslagcomplex gekarakteriseerd in termen van : a) de geologische structuur van de fysische insluiting;b) de geomechanische, geochemische en stromingskenmerken van het reservoir, van de bovenliggende lagen (afdichtende laag, afdichtingen, poreuze en permeabele horizons) en van de omliggende formaties;c) karakterisering van het barstensysteem en de aanwezigheid van door de mens gemaakte migratiewegen;d) oppervlakte en hoogte van het opslagcomplex;e) volume van de poriënruimte (inclusief de verdeling van de porositeit);f) uitgangssituatie waterdistributie;g) andere relevante kenmerken. De onzekerheid op het gebied van de afzonderlijke parameters die worden gebruikt om het model te ontwerpen, wordt ingeschat door voor elke parameter een reeks scenario's uit te werken en de desbetreffende betrouwbaarheidsgrenzen te berekenen. Ook de onzekerheid op het gebied van het model als geheel moet worden ingeschat.

Fase 3 : Karakterisering van het dynamisch opslaggedrag, karakterisering van de gevoeligheid, risicobeoordeling De karakterisering en de beoordeling worden gebaseerd op een dynamische modellering, die een reeks timestep-simulaties van CO2-injecties in de opslaglocatie omvat en waarbij gebruik wordt gemaakt van het statische geologische model voor de in de tweede fase ontworpen computersimulatie van het opslagcomplex.

Fase 3.1 : Karakterisering van het dynamisch opslaggedrag Ten minste de volgende elementen worden in de beschouwing betrokken : a) mogelijke injectiesnelheden en CO2-stromingskenmerken; b) de efficiëntie van de modellering van gekoppelde processen (d.w.z. de manier waarop verschillende afzonderlijke effecten in de simulator op elkaar inwerken); c) reactieve processen (d.w.z. de manier waarop het model terugkoppelt op reacties van het geïnjecteerde CO2 met mineralen in situ); d) de gebruikte simulator van het reservoir (om bepaalde bevindingen te valideren, moeten wellicht meerdere simulaties worden gebruikt);e) korte- en langetermijnsimulaties (om het CO2-gedrag te bestuderen in een tijdsbestek van decennia, dan wel millennia, inclusief de oplossnelheid van CO2 in water). De dynamische modellering moet een inzicht geven in : a) druk en temperatuur van de opslagformatie afgezet tegen de injectiesnelheid en de in de tijd geaccumuleerde injectiehoeveelheid;b) oppervlakte en hoogte van de CO2-pluim vs.tijd; c) aard van de CO2-stroom in het reservoir, inclusief fasegedrag;d) CO2-insluitingsmechanismen en -snelheden (inclusief overlooppunten en laterale en verticale afsluitingen);e) omliggende opslagformaties in het geheel van het opslagcomplex;f) opslagcapaciteit en drukgradiënten in de opslaglocatie;g) het risico van het doorbreken van de opslagformatie(s) en de afsluitende laag;h) het risico dat CO2 in de afdichtende laag binnendringt;i) het risico van lekkage uit de opslaglocatie (bijvoorbeeld via verlaten of niet goed afgesloten putten);j) het migratietempo;k) afdichtingssnelheden bij barsten;l) wijzigingen van de chemische fluïdasamenstelling in formatie(s) en daaruit voortkomende reacties (bv.wijziging van de pH, vorming van mineralen) en integratie van reactieve modellering om de effecten in te schatten; n) verplaatsing van fluïda in de opslagformatie;n) toegenomen seismische activiteit en landhoogte aan de oppervlakte. Fase 3.2 : Karakterisering van de gevoeligheid Er moeten meerdere simulaties worden uitgevoerd ter bepaling van de gevoeligheid van de simulaties aan aannamen voor specifieke parameters. Daarbij worden de parameters in het statische geologische model van de opslaglocatie gewijzigd, alsook de snelheidsaannamen en de aannamen bij de dynamische modellering. Bij de risicobeoordeling wordt rekening gehouden met elke betekenisvolle gevoeligheid.

Fase 3.3 : Risicobeoordeling De risicobeoordeling omvat onder meer : 3.3.1. Karakterisering van de gevaren De karakterisering van de gevaren gebeurt op grond van een inschatting van het lekkagerisico voor het opslagcomplex, als bepaald via de hierboven beschreven dynamische modellering en karakterisering van de veiligheid. Daarbij wordt onder meer gekeken naar : a) potentiële migratiewegen;b) potentiële omvang van lekkages voor welbepaalde migratiewegen (stroomsnelheden);c) kritische parameters die het lekkagepotentieel beïnvloeden (bv. maximale reservoirdruk, maximale injectiesnelheid, temperatuur, gevoeligheid aan de verschillende aannamen in het statische geologische model, bij wijze van voorbeeld); d) secundaire effecten van de opslag van CO2, zoals weggedrukte fluïda in de formatie en nieuwe verbindingen die bij de CO2-opslag worden gevormd;e) andere factoren die een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid of het milieu (bij wijze van voorbeeld fysieke structuren in verband met het project). De karakterisering van de gevaren verloopt voor de volledige reeks potentiële bedrijfsomstandigheden waarbij de veiligheid van het opslagcomplex wordt getest. 3.3.2. Beoordeling van de blootstelling - gebaseerd op de kenmerken van het milieu en de spreiding en de activiteiten van de menselijke bevolking boven het opslagcomplex, en het potentiële en toekomstige gedrag van CO2-lekken via de in fase 3.3.1 geïdentificeerde potentiële migratiewegen. 3.3.3. Beoordeling van de effecten - gebaseerd op de gevoeligheid van bepaalde soorten, gemeenschappen of habitats voor potentiële lekkage-incidenten als geïdentificeerd in fase 3.3.1. Wanneer relevant worden ook de effecten van blootstelling aan verhoogde CO2-concentraties in de biosfeer in rekening gebracht (inclusief bodems, mariene sedimenten en water bij de zeebodem (asfyxiatie, hypercapnia enz.) en verlaagde pH in dergelijke omgevingen ten gevolge van weglekkend CO2).

Dit omvat ook een beoordeling van de effecten van andere stoffen die aanwezig kunnen zijn in de ontsnappende CO2-stromen (hetzij de in de oorspronkelijke injectiestroom aanwezige onzuiverheden, hetzij nieuwe verbindingen die bij de opslag van CO2 zijn ontstaan).

Deze effecten worden nader bekeken op diverse schalen van ruimte en tijd en er wordt gekeken naar de onderscheiden grootteordes van lekkage-incidenten. 3.3.4. Karakterisering van de risico's - Dit omvat een beoordeling van de veiligheid en integriteit van de locatie op korte en lange termijn, met inbegrip van een beoordeling van het lekkagerisico onder de voorgestelde exploitatieomstandigheden en de effecten op milieu en volksgezondheid in het worstcasescenario. De karakterisering van de risico's wordt uitgevoerd op basis van de karakterisering van de gevaren en de beoordeling van de blootstelling en de effecten. Zij omvat een beoordeling van de bronnen van onzekerheid die tijdens de karakteriseringsfases en de beoordeling van de opslaglocatie zijn vastgesteld en, indien haalbaar, een beschrijving van de mogelijkheden om de onzekerheid te verminderen.

Gezien om te worden gevoegd bij het decreet van 10 juli 20013 betreffende de geologische opslag van kooldioxide.

Bijlage 2 CRITERIA VOOR DE VASTSTELLING EN ACTUALISERING VAN HET MONITORINGSPLAN EN VOOR DE MONITORING IN DE PERIODE NA AFSLUITING 1. Vaststelling en actualisering van het monitoringsplan Het in artikel 24, § 2, bedoelde monitoringsplan wordt vastgesteld overeenkomstig de in fase 3 van bijlage I uitgevoerde risicoanalysebeoordeling, en geactualiseerd teneinde te voldoen aan de monitoringseisen van artikel 24, § 1, met gebruikmaking van de volgende criteria : 1.1. Vaststelling van het plan Het monitoringsplan bevat nadere gegevens betreffende de monitoring die moet gebeuren in de voornaamste fasen van het project, inclusief de monitoring in de voorbereidingsperiode, de exploitatieperiode en de periode na afsluiting. In elke fase worden de volgende elementen gespecificeerd : a) de gemonitorde parameters;b) de gebruikte monitoringstechnologie en een rechtvaardiging voor de keuze van die technologie;c) de plaatsen waar wordt gemonitord en de redenen voor die ruimtelijke verdeling;d) de monitoringsfrequentie en de redenen voor die spreiding in de tijd. De te monitoren parameters worden zo gekozen dat zij de monitoringsdoeleinden dienen. Het monitoringsplan moet echter in ieder geval de continue of periodieke monitoring omvatten van de volgende items : e) de vluchtige emissie van CO2 aan de injectiefaciliteit;f) de volumetrische CO2-stroom in de injectieboorputten;g) de CO2-druk en -temperatuur in de injectieboorputten (om de massastroom te bepalen);h) de chemische analyse van het geïnjecteerde materiaal;i) temperatuur en druk van het reservoir (om het CO2-fasegedrag en de fasetoestand te bepalen). De keuze van de monitoringstechnologie wordt gebaseerd op de beste praktijken die op het tijdstip van ontwerp beschikbaar zijn. De volgende opties worden nader bekeken en naargelang van de behoeften gebruikt; j) technologieën die het mogelijk maken het bestaan, de plaats en de migratieroutes van CO2 in de ondergrond en aan de oppervlakte te detecteren;k) technologieën die informatie kunnen opleveren over het druk-volumegedrag en de distributie in horizontale en verticale richting van de CO2-pluim, meer bepaald ter verfijning van de numerieke 3-D-simulatie op de 3-D-geologische modellen van de opslagformatie als uitgewerkt overeenkomstig artikel 4 en bijlage I;l) technologieën die een brede zonale spreiding mogelijk maken teneinde informatie te verzamelen over eventueel vroeger over het hoofd geziene potentiële migratiewegen in het geheel van het gebied van het opslagcomplex en de omgeving daarvan, in het geval van significante onregelmatigheden of de migratie van CO2 uit het opslagcomplex. 1.2. Actualisering van het plan De bij de monitoring verzamelde gegevens worden bijeengebracht en geïnterpreteerd. De resultaten van de waarnemingen worden vergeleken met het gedrag dat werd voorspeld in de dynamische simulatie van het 3-D-druk-volume- en saturatiegedrag, uitgevoerd in de context van de karakterisering van de veiligheid overeenkomstig artikel 4 en bijlage I, fase 3.

Wanneer er een aanzienlijke afwijking wordt geconstateerd tussen het waargenomen en het voorspelde gedrag wordt het 3-D-model opnieuw geijkt met het oog op een betere weergave van het reële gedrag. Die herijking wordt gebaseerd op de gegevenswaarneming van het monitoringsplan. Waar nodig om het vertrouwen in de bij de herijking gebruikte aannamen te versterken, worden aanvullende gegevens verzameld.

Fase 2 en 3 van bijlage I worden herhaald met gebruikmaking van het (de) herijkte 3-D-model(len) teneinde nieuwe gevarenscenario's en fluxen te genereren en de risicobeoordeling te herzien en te actualiseren.

Wanneer nieuwe CO2-bronnen, migratiewegen en fluxen of waargenomen aanzienlijke afwijkingen van eerdere beoordelingen worden vastgesteld als resultaat van de verwerking van waarnemingen en de herijking van modellen, wordt het monitoringsplan dienovereenkomstig geactualiseerd. 2. Monitoring in de periode na afsluiting De monitoring in de periode na afsluiting wordt gebaseerd op de informatie die is ingezameld en in een model gegoten tijdens de tenuitvoerlegging van het monitoringsplan als bedoeld in artikel 24, § 2, en hierboven in punt 1.2 van deze bijlage. De monitoring in de periode na afsluiting wordt vooral gebruikt om de informatie te verkrijgen die nodig is krachtens artikel 29, § 1.

Gezien om te worden gevoegd bij het decreet van 10 juli 2013 betreffende de geologische opslag van kooldioxide.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Namen, 10 juli 2013.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Duurzame Ontwikkeling en Ambtenarenzaken, J.-M. NOLLET De Minister van Begroting, Financiën, Tewerkstelling, Vorming en Sport, A. ANTOINE De Minister van Economie, K.M.O.'s, Buitenlandse Handel en Nieuwe Technologieën, J.-Cl. MARCOURT De Minister van de Plaatselijke Besturen en de Stad, P. FURLAN De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, Mevr. E. TILLIEUX De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, C. DI ANTONIO _______ Nota (1) Zitting 2012-2013. Stukken van het Waals Parlement 823 (2012-2013), nrs. 1 tot 3.

Volledig verslag, openbare vergadering van 10 juli 2013.

Bespreking.

Stemming.

^