Etaamb.openjustice.be
Decreet van 12 mei 2004
gepubliceerd op 29 juni 2004

Decreet tot vaststelling van de rechten en plichten van de kinderverzorgers en houdende diverse bepalingen betreffende de valorisatie van de dagen gepresteerd door het niet-statutair personeel van de Franse Gemeenschap

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2004029220
pub.
29/06/2004
prom.
12/05/2004
ELI
eli/decreet/2004/05/12/2004029220/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 MEI 2004. - Decreet tot vaststelling van de rechten en plichten van de kinderverzorgers en houdende diverse bepalingen betreffende de valorisatie van de dagen gepresteerd door het niet-statutair personeel van de Franse Gemeenschap (1)


Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - De rechten, plichten en werving van kinderverzorgers HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° « inrichtende macht » : a) de Franse Gemeenschap;b) een gemeente, provincie of de Franse gemeenschapscommissie voor het officiële, gesubsidieerde net;c) een natuurlijk persoon of privaatrechtelijk rechtspersoon die de verantwoordelijkheid draagt voor het onderwijs verstrekt in een of meer inrichtingen van het vrij gesubsidieerd onderwijs.2° « commissie » : - in het gesubsidieerde onderwijs : de zonale commissie voor het beheer van de betrekkingen opgericht door artikels 6 en 10 van het decreet van 12 mei 2004 betreffende de bepaling van het tekort en sommige Commissies in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap; - in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap : de zonale aanstellingscommissie bedoeld in artikel 14quater van het Koninklijk Besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel van de inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en op de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Art. 2.Het gebruik in dit decreet van mannelijke vervoegingen voor de verschillende kwalificaties en ambten geldt voor beide geslachten en is bedoeld om de leesbaarheid van de tekst te verhogen, niettegenstaande de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van beroepsnamen.

Art. 3.Dit decreet is van toepassing op de kinderverzorgers bedoeld door de overeenkomsten in toepassing van artikel 18 van het decreet van de Waalse regering van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector, en van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van gesubsidieerde contractuelen bij sommige openbare besturen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met uitzondering van de kinderverzorgers in het buitengewoon onderwijs.

Art. 4.Van de arbeidsplaatsen bedoeld door het voornoemde decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 en het voornoemde besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002, moet het aantal arbeidsplaatsen toegekend voor de aanwerving van kinderverzorgers gelijk zijn aan of hoger zijn dan het aantal arbeidsplaatsen die zijn toegewezen gedurende het schooljaar 2003-2004.

Art. 5.Niemand kan aangenomen worden krachtens dit decreet, indien hij op het ogenblik van aanwerving niet voldoet aan de onderstaande voorwaarden : 1° de burgerlijke en politieke rechten genieten;2° houder zijn van een van de bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 6;3° in regel zijn met de wets- en reglementsbepalingen betreffende de taalregeling;4° van onberispelijk gedrag zijn;5° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten.

Art. 6.Voor de toepassing van dit decreet moeten de kinderverzorgers houder zijn van : hetzij het bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 15 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 tot vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het sociaal personeel van de inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en niet universitair hoger onderwijs en onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap en van de internaten die van deze inrichtingen afhangen; hetzij het brevet van aspirant(e) nursing bedoeld in het koninklijk besluit van 24 februari 1987 houdende bijzondere regeling betreffende de studie van aspirant(e) nursing; hetzij het studiegetuigschrift van het zesde leerjaar van het beroepssecundair onderwijs en van het kwalificatiegetuigschrift van het zesde leerjaar van het secundair onderwijs, studierichting specialisatie monitrice kindercollectief bedoeld in het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs.

Art. 7.Iedere commissie heeft tot taak binnen het netwerk en de zone die onder zijn bevoegdheid valt : 1° de Regering een verdeling voor te stellen van de arbeidsplaatsen voor kinderverzorgers overeenkomstig afdeling 3 van hoofdstuk III;2° een lijst van kinderverzorgers op te stellen en bij te houden als bedoeld in artikel 28, § 2, lid 2, betreffende het officiële gesubsidieerde onderwijs en artikel 28, § 3, b) betreffende het vrije gesubsidieerde onderwijs;3° advies te geven over de bezwaren bedoeld in artikel 32, § 2. HOOFDSTUK II. - Plichten Afdeling 1. - Plichten van de inrichtende macht

Art. 8.De inrichtende macht of zijn afgevaardigde is verplicht : 1° het personeelslid te laten werken in de omstandigheden en op de tijdstippen en plaats vastgesteld door het besluit van de Regering bedoeld in artikel 27, met name door hem de middelen en materialen ter beschikking te stellen die noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van zijn werkzaamheden;2° als een goede huisvader erover te waken dat het werk uitgevoerd wordt in de passende omstandigheden met het oog op de veiligheid en gezondheid van het personeelslid, en dat hem de eerste hulp verleend wordt ingeval van een ongeval;3° aandacht en de nodige zorg te besteden aan de opvang van de personeelsleden, en in het bijzonder van de jonge personeelsleden;4° als een goede huisvader de nodige zorg te besteden aan het in goede staat houden van de werkinstrumenten die toebehoren aan het personeel; hij heeft in geen geval het recht deze werkinstrumenten in te houden; 5° de personeelsleden met waardigheid en hoffelijkheid te behandelen; de leden van de inrichtende macht en hun afgevaardigden onthouden zich van iedere verbale of niet-verbale houding die deze waardigheid zou kunnen aantasten; zij onthouden zich van enigerlei vorm van intimiderend gedrag.

Art. 9.Als de arbeidsovereenkomst eindigt, is de inrichtende macht of zijn afgevaardigde verplicht het personeelslid alle nodige sociale documenten te bezorgen.

Art. 10.§ 1. Als het ambt wordt toegekend voor de duur van het schooljaar en vanaf de eerste dag van een maand, wordt de arbeidsovereenkomst geacht een aanvang te nemen op de eerste dag van de maand, zelfs als deze dag geen werkdag is, en eindigt op 30 juni van datzelfde schooljaar. Alle rechten en plichten die hieruit voortvloeien zijn van toepassing vanaf de eerste dag van de maand waarop het ambt is toegekend en eindigen op 30 juni van datzelfde schooljaar. § 2. Het personeelslid dat kan werken op het moment dat hij naar zijn werk gaat, heeft recht op de bezoldiging die hem zou zijn toegekomen als hij zijn dagtaak normaal had kunnen uitvoeren, als : 1° hij op de normale tijd naar zijn werk gaat en te laat of helemaal niet op het werk aankomt, op voorwaarde dat de vertraging of afwezigheid het gevolg is van een oorzaak onderweg naar het werk en onafhankelijk van zijn wil;2° hij, met uitzondering van een staking, het werk om redenen onafhankelijk van zijn wil niet kan aanvatten, terwijl hij zich normaal naar zijn werk begeven had, noch het werk kan voortzetten waarmee hij bezig was.

Art. 11.De kinderverzorgers beschikken over dezelfde vakantiedagen als het onderwijzend personeel, dat vast benoemd of tijdelijk is aangenomen in de onderwijsinrichtingen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. Afdeling 2. - Plichten van de personeelsleden

Art. 12.De personeelsleden moeten in alles steeds de belangen behartigen van de onderwijsinrichting waar zij hun ambt uitoefenen.

Bij de uitoefening van hun ambt komen de personeelsleden persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen na, die hun zijn opgelegd door de wetten, decreten, verordeningen en reglementen en door het arbeidsreglement en de arbeidsovereenkomst.

Zij voeren de dienstorders stipt uit en vervullen hun taak met vlijt en nauwgezetheid.

Art. 13.De personeelsleden voeren hun werkzaamheden met zorg, integriteit en plichtsbewust uit op de overeengekomen plaats, tijdstippen en volgens de overeengekomen voorwaarden.

De personeelsleden handelen overeenkomstig de instructies die hen zijn verstrekt door de leden van de inrichtende macht en door hun afgevaardigden met het oog op de uitvoering van de overeenkomst.

De personeelsleden moeten zich met de meest volstrekte correctheid gedragen, zowel in hun dienstbetrekkingen als in hun omgang met de leerlingen, hun ouders en het publiek. Zij moeten elkaar bijstaan in de mate waarin het belang van de inrichting zulks vereist. Zij vermijden alles wat afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun ambt.

De personeelsleden onthouden zich van alles dat hun eigen veiligheid zou kunnen schaden, of die van hun collega's, de leden van de inrichtende macht of hun afgevaardigden, de leerlingen die hun zijn toevertrouwd of derden.

De personeelsleden geven de werkinstrumenten en ongebruikte materialen, die hen zijn toevertrouwd, in goede staat terug aan de inrichtende macht.

De personeelsleden behandelen zowel de leden van de inrichtende macht en hun afgevaardigden als hun leidinggevenden, collega's, ondergeschikten en hun leerlingen met waardigheid en beleefdheid. Zij onthouden zich van elke vorm van verbaal of niet-verbaal gedrag dat afbreuk zou kunnen doen aan deze waardigheid. Zij onthouden zich van enigerlei vorm van grensoverschrijdend gedrag.

Art. 14.De personeelsleden mogen hun leerlingen niet gebruiken voor politieke, religieuze, filosofische of commerciële propagandadoeleinden.

Art. 15.De personeelsleden moeten, binnen de grenzen gesteld door de reglementeringen en de arbeidsovereenkomst, de diensten verstrekken die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de inrichting waar zij hun ambt uitoefenen.

Zij mogen de uitoefening van hun ambt niet tijdelijk onderbreken zonder voorafgaande toelating van de inrichtende macht of zijn afgevaardigde.

Art. 16.De personeelsleden mogen geen feiten bekend maken, die zij zouden kennen ter oorzaak van hun ambt en die van nature geheim zijn.

Art. 17.De personeelsleden mogen rechtstreeks of door een tussenpersoon, zelfs buiten hun ambt doch omwille ervan, geen giften, geschenken, beloning of enig ander voordeel vragen, eisen of aannemen.

Art. 18.De personeelsleden mogen zich niet inlaten met enige activiteit in strijd met de grondwet en de wetten van het Belgische volk, die de vernietiging van 's lands onafhankelijkheid op het oog heeft of die de landsverdediging of de uitvoering van de verbintenissen van België strekkend tot het verzekeren van zijn veiligheid, in gevaar brengt.

Zij mogen niet toetreden tot, noch hun medehulp verschaffen aan een beweging, groepering, organisatie of vereniging met een soortgelijke werkzaamheid.

De uitoefening van de rechten van het Belgisch of Europees staatsburgerschap, die de personeelsleden bezitten, worden steeds geëerbiedigd.

Art. 19.De personeelsleden moeten de verplichtingen respecteren, die schriftelijk zijn vastgelegd in de arbeidsovereenkomst en voortvloeien uit de specifieke aard van het onderwijsproject en pedagogische project van de inrichting waar zij hun ambt uitoefenen. Afdeling 3. - Weekprestaties van de kinderverzorgers

Art. 20.De weekprestaties van de kinderverzorgers bedragen maximaal 4/5 van een voltijdse betrekking van 33,3 perioden, hetzij 26,6 perioden van 60 minuten (1 600 minuten).

Dit komt overeen met : - maximaal 1 400 minuten als aanvulling op de kleuteronderwijzers gedurende de 26 lesperioden; - maximaal 100 minuten met de leerlingen buiten de lesperioden voor de opvang en het vermaak van en het toezicht op de kinderen en als ondersteuning bij de maaltijden; - maximaal 100 minuten zonder de aanwezigheid van de leerlingen voor overleg met de onderwijzers, de ouders en het psycho-medisch-sociaal centrum. Afdeling 4. - Administratief dossier

Art. 21.Naast het verslag bedoeld in artikel 32 bevat het administratief dossier enkel de documenten met betrekking tot de administratieve en geldelijke situatie van het personeelslid. Deze documenten vloeien enerzijds voort uit de relatie tussen de inrichtende macht en de subsidiërende macht en anderzijds uit de relatie tussen de inrichtende macht en het personeelslid.

De Regering stelt de modaliteiten voor de samenstelling van en de toegang tot het dossier vast. HOOFDSTUK III. - Toekenningsregels Afdeling 1. - Toekenning per netwerk en per commissie

Art. 22.Het aantal arbeidsplaatsen dat de Regering toekent aan ieder netwerk, iedere zone en, met betrekking tot het vrije gesubsidieerde onderwijs, iedere gezindheid, is proportioneel aan het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen in de inrichtingen of vestigingsplaatsen van de scholen op 30 september van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de arbeidsplaatsen worden toegekend. Afdeling 2. - Indiening van de aanvragen

Art. 23.§ 1. De aanvragen om in aanmerking te kunnen komen voor de toekenning van een kinderverzorger in een inrichting moeten ingediend worden bij de bevoegde commissie, in het gesubsidieerde onderwijs, door de inrichtende macht of zijn afgevaardigde en in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, door het hoofd van de inrichting. Op de aanvragen dient de inrichting en waar nodig de vestigingsplaats vermeld te worden, waarvoor men de toekenning van een of meerdere kinderverzorgers vraagt. § 2. De aanvragen moeten ingediend worden volgens de modaliteiten vastgesteld door de Regering, vóór de eerste werkdag van de maand april van het schooljaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de toekenning wordt aangevraagd. Afdeling 3. - Analyse van de aanvragen en voorstellen van de

commissies aan de Regering

Art. 24.De Regering kent de arbeidsplaatsen toe aan de inrichtingen op een met redenen omkleed voorstel van de commissies.

Iedere commissie houdt rekening met de volgende criteria in haar voorstel voor de toekenning van een kinderverzorger in de inrichtingen : 1° De gegevens afkomstig van de kleuterschoolpopulatie.Deze gegevens worden berekend uit het gemiddelde tussen het aantal kinderen dat ingeschreven is op 30 september en het aantal kinderen dat ingeschreven is op de laatste dag van de maand februari van het schooljaar waarin de aanvraag wordt ingediend.

De gegevens bevatten : a) het aantal kinderen, dat ten hoogste 3 jaar en 9 maanden oud is, waarbij met name rekening wordt gehouden met de allerjongsten;b) het percentage van dit aantal in vergelijking met het totale aantal kleuters;c) het aantal kinderen per titularis;d) de aanwezigheid van een enkele kleuteronderwijzer(es) voor de hele kleuterschool; Deze inlichtingen worden gegeven door de inrichtende macht of zijn afgevaardigde en kunnen door de inspectie gecontroleerd worden. 2° De gegevens waarmee geen rekening wordt gehouden bij de criteria bedoeld in punt 1.en betrekking hebben op de bijzondere eigenschappen of uitzonderlijke omstandigheden eigen aan de vestigingsplaats. Deze gegevens houden verband met de bevolkingssamenstelling of de infrastructuur waarin de kinderen zich ontwikkelen.

Deze gegevens worden door de inrichtende macht of zijn afgevaardigde geleverd aan de commissie. Deze gegevens kunnen door de inspectie gecontroleerd worden.

Art. 25.De Regering kan een prioriteitsvolgorde vaststellen bij het rekening houden met de criteria bedoeld in artikel 24 of een onderlinge wegingcoëfficiënt vaststellen.

Art. 26.Iedere commissie brengt haar advies uit aan de Regering op de laatste werkdag van de maand april van het schooljaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de toekenning is aangevraagd.

Art. 27.De Regering beslist over de toekenning van de plaatsen en brengt de inrichtende macht en de inrichtingshoofden hiervan op de hoogte overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV ten laatste aan het eind van de maand mei voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de toekenning is aangevraagd. HOOFDSTUK IV. - Aanwerving van beambten Afdeling 1. - Opstellen en bijwerken van een lijst van

kinderverzorgers door iedere inrichtende macht en door iedere commissie

Art. 28.§ 1. In het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap stellen de Diensten van de Regering per zone een lijst op met kinderverzorgers als bedoeld in dit decreet, die op 31 januari van het schooljaar ten minste 240 dagen gepresteerd hebben in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap. De kinderverzorgers worden op die lijst gerangschikt volgens het aantal ingediende kandidaatstellingen.

Al naar gelang het kalenderjaar waarin het laatste diploma, getuigschrift of brevet is afgeleverd voor het bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 6 voor het ambt van kinderverzorger, krijgt bij een gelijk aantal ingediende kandidaatstellingen de kinderverzorger voorrang die het bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 6 het grootste aantal jaren bezit.

Als het jaar waarin het laatste diploma, getuigschrift of brevet van het bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 6 is afgeleverd, hetzelfde is, dan wordt op basis van de geboortedatum voorrang gegeven aan de kinderverzorger die het oudst is.

Deze lijst wordt overgemaakt aan de inrichtingshoofden.

Ieder jaar in de loop van de maand januari richt de minister een oproep tot de kandidaten voor het ambt van kinderverzorger als bedoeld in dit decreet door een bericht in het Belgisch Staatsblad. In dit bericht worden de voorwaarden vermeld die vereist zijn van de kandidaten, alsmede de vorm waarin en de termijn binnen welke de kandidaturen moeten worden ingediend. Op straffe van nietigheid moeten de kandidaatstellingen per aangetekende brief ingediend worden. De kinderverzorger geeft aan in welke zone(s) hij zijn ambt wilt uitoefenen. § 2. In het officiële gesubsidieerde onderwijs stelt iedere inrichtende macht een lijst op van kinderverzorgers als bedoeld in dit decreet, die aan het eind van het schooljaar ten minste 360 dagen anciënniteit hebben in dit onderwijs, verdeeld over ten minste twee schooljaren en verworven in de loop van de vijf laatste schooljaren.

De kinderverzorgers worden gerangschikt volgens het aantal dagen anciënniteit.

Iedere commissie stelt een lijst op van kinderverzorgers als bedoeld in dit decreet, die aan het eind van het schooljaar en over een periode van ten minste twee jaar ten minste 600 dagen anciënniteit hebben bij een van de inrichtende machten van de zone. Deze anciënniteit moet in de loop van laatste 5 jaar verkregen zijn. De kinderverzorgers worden op deze lijst gerangschikt volgens het aantal dagen anciënniteit.

Bij gelijke anciënniteit wordt prioriteit verleend aan de oudste kinderverzorger.

Bij gelijke leeftijd wordt voorrang verleend aan de kinderverzorger, die op basis van het jaar van afgifte, het bekwaamheidsbewijs als bedoeld in artikel 6 voor het ambt het langst heeft. § 3. a) In het vrije gesubsidieerde onderwijs stelt iedere inrichtende macht een lijst op van kinderverzorgers als bedoeld in dit decreet, die op 30 april van het schooljaar ten minste 360 dagen anciënniteit in dit onderwijs hebben, verdeeld over ten minste twee schooljaren en verworven in de loop van de zes laatste schooljaren : 1° behoren tot groep 1 en worden onderling gerangschikt volgens het aantal dagen anciënniteit, de kinderverzorgers die ten minste 721 dagen anciënniteit hebben;2° behoren tot groep 2 en worden onderling beschouwd als hebbende dezelfde anciënniteit, de kinderverzorgers die tussen 360 en 720 dagen anciënniteit hebben. De inrichtende macht werft de kinderverzorger uit groep 1 aan, die het grootste aantal dagen anciënniteit heeft.

Bij ontstentenis van een kinderverzorger uit groep 1 hierboven, kiest de inrichtende macht vrij een kandidaat uit groep 2. b) iedere Commissie stelt een lijst op van kinderverzorgers, die op 30 april van het schooljaar ten minste 1 080 dagen anciënniteit hebben bij een van de inrichtende machten van de zone.De kinderverzorgers worden gerangschikt in de volgende groepen : 1. groep A : van 1 080 tot 1 439 dagen anciënniteit;2. groep B : van 1 440 tot 1 739 dagen anciënniteit;3. groep C : van 1 740 tot 2 159 dagen anciënniteit. Binnen iedere groep worden de kinderverzorgers geacht dezelfde anciënniteit te hebben. Desgevallend kunnen aanvullende groepen worden samengesteld met telkens 360 dagen anciënniteit meer.

De inrichtende macht is gehouden een kinderverzorger te kiezen uit de hoogste groep. § 4. De anciënniteit bedoeld in dit artikel wordt opgebouwd op basis van de duur van de bezoldigde diensten krachtens de arbeidsovereenkomst.

Voor de berekening van de anciënniteit wordt eveneens rekening gehouden met het moederschapsverlof en het verlof omwille van de opvang in het kader van een adoptie. § 5. In het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, verliest iedere kinderverzorger die ontslagen wordt, het voordeel van de ingediende kandidaturen, evenals het voordeel van het aantal gepresteerde dagen vóór zijn ontslag.

In het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap kan de kinderverzorger die ontslagen is door een inrichtende macht zich niet meer beroepen op enige anciënniteit in zijn ambt bij deze inrichtende macht, tenzij deze laatste hem weer in dienst neemt.

Bovendien kan de kinderverzorger in het vrije gesubsidieerde onderwijs die ontslagen is wegens een zware fout zich niet meer beroepen op enige anciënniteit in zijn ambt bij de inrichtende machten van de zone, noch van enige prioriteit bij de inrichtende macht die een eind gemaakt heeft aan zijn diensten, op basis van een anciënniteit verworven bij een andere inrichtende macht uit de zone. § 6. In het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap verliest de kinderverzorger die gedurende twee opeenvolgende schooljaren een ongunstig verslag als bedoeld in artikel 32 van het inrichtingshoofd heeft gekregen, het voordeel van de ingediende kandidaturen, evenals dat van het aantal gepresteerde dagen.

In het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap kan de kinderverzorger die gedurende twee opeenvolgende schooljaren een ongunstig verslag als bedoeld in artikel 32 heeft gekregen, zich niet meer beroepen op enige anciënniteit in zijn ambt bij deze inrichtende macht. § 7. In het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap deelt de inrichtende macht aan de commissie de lijst mee van kinderverzorgers bedoeld in artikel 28, § 2, 1ste lid, voor wat het officiële gesubsidieerde onderwijs betreft en de lijst bedoeld in artikel 28, § 3, a) voor wat het vrije gesubsidieerde onderwijs betreft. Afdeling 2. - Geval waarin een inrichting in aanmerking komt voor de

toekenning van een kinderverzorger in het jaar waarin hij de aanvraag indient en het daaropvolgende jaar opnieuw in aanmerking komt

Art. 29.§ 1. Als een inrichting in toepassing van de bepalingen van hoofdstuk III in aanmerking komt voor de toekenning van een kinderverzorger en hij er in het jaar waarin hij de aanvraag heeft ingediend al gebruik van heeft gemaakt, informeert de Regering het inrichtingshoofd of de inrichtende macht dat de betrekking verleend moet worden met inachtneming van de lijst bedoeld in artikel 28, § 1, voor kinderverzorgers die werkzaam zijn in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, van de lijst bedoeld in artikel 28, § 2, 1e lid, voor kinderverzorgers die werkzaam zijn in het officiële gesubsidieerde onderwijs en van de lijst bedoeld in artikel 28, § 3, a), voor kinderverzorgers die werkzaam zijn in het vrije gesubsidieerde onderwijs. § 2. In het officiële gesubsidieerde onderwijs moet de inrichtende macht na uitputting van de lijst van kinderverzorgers bedoeld in het eerste lid van artikel 28, § 2, de betrekking aanbieden aan de kinderverzorger die boven aan de lijst staat bedoeld in lid 2 van artikel 28, § 2. § 3. In het vrije gesubsidieerde onderwijs moet de inrichtende macht na uitputting van de lijst van kinderverzorgers bedoeld in artikel 28, § 3, a), de betrekking aanbieden overeenkomstig punt b) van hetzelfde artikel 28, § 3. § 4. Als de lijsten verschaft door de commissie bevoegd voor het netwerk en de zone van een inrichting de inrichtende macht of zijn afgevaardigde niet in staat stellen de naam van een kinderverzorger te vinden, dan kan de inrichtende macht of zijn afgevaardigde zich richten tot de commissie van hetzelfde netwerk, maar van een andere zone of aan de commissie van dezelfde zone, maar van een ander netwerk. § 5. In het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap deelt de inrichtende macht aan de commissie de lijst mee van de kinderverzorgers bedoeld in artikel 28, § 2, eerste lid, voor wat het gewone gesubsidieerde onderwijs betreft en de lijst bedoeld in artikel 28, § 3, a) voor wat het vrije gesubsidieerde onderwijs betreft. Afdeling 3. - Geval waarin een inrichting in aanmerking komt voor de

toekenning van een kinderverzorger in het jaar waarin hij de aanvraag indient, maar het daaropvolgende jaar hiervoor niet meer in aanmerking komt

Art. 30.In de veronderstelling dat de inrichting in aanmerking komt voor de toekenning van een kinderverzorger in het jaar waarin hij de aanvraag indient maar het daaropvolgende jaar niet meer, dan brengt de Regering hiervan het inrichtingshoofd in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap en de inrichtende macht in het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap op de hoogte.

In het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap deelt de inrichtende macht aan de commissie de lijst mee van de kinderverzorgers bedoeld in artikel 28, § 2, eerste lid, voor wat betreft het gewone gesubsidieerde onderwijs en de lijst bedoeld in artikel 28, § 3, a) voor wat betreft het vrije gesubsidieerde onderwijs. Afdeling 4. - Geval waarin een inrichting niet in aanmerking komt voor

de toekenning van een kinderverzorger in het jaar waarin hij de aanvraag indient, maar het daaropvolgende jaar hiervoor wel in aanmerking komt

Art. 31.§ 1. Als een inrichting in aanmerking komt voor een aanstelling in het volgende jaar, maar niet in het jaar waarin hij de aanvraag heeft ingediend, kent de minister of desgevallend de inrichtende macht een kinderverzorger toe met inachtneming van de lijst bedoeld in artikel 28, § 1, voor kinderverzorgers uit het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, van de lijst bedoeld in artikel 28, § 2, 1e lid, voor kinderverzorgers uit het officiële gesubsidieerde onderwijs en van de lijst bedoeld in artikel 28, § 3, a), voor kinderverzorgers uit het vrije gesubsidieerde onderwijs. § 2. In het officiële gesubsidieerde onderwijs moet de inrichtende macht na uitputting van de lijst van kinderverzorgers bedoeld in het eerste lid van artikel 28, § 2, de betrekking aanbieden aan de kinderverzorger die boven aan de lijst staat bedoeld in lid 2 van artikel 28, § 2. § 3. In het vrije gesubsidieerde onderwijs moet de inrichtende macht na uitputting van de lijst van kinderverzorgers bedoeld in artikel 28, § 3, a) de betrekking aanbieden overeenkomstig punt b) van hetzelfde artikel 28, § 3. § 4. Als de lijsten verschaft door de commissie bevoegd voor het netwerk en de zone van een inrichting de inrichtende macht of zijn afgevaardigde niet in staat stellen de naam van een kinderverzorger te vinden, dan kan de inrichtende macht of zijn afgevaardigde zich richten tot de commissie van hetzelfde netwerk, maar van een andere zone of aan de commissie van dezelfde zone, maar van een ander netwerk. § 5. Bij ontstentenis kiest de inrichtende macht of zijn afgevaardigde wie hij wil ongeacht de andere bepalingen van dit decreet. Afdeling 5. - Verslag over de wijze van dienen van de kinderverzorger

Art. 32.§ 1. Ten laatste op 1 maart bezorgt de inrichtende macht of desgevallend het inrichtingshoofd een met redenen omkleed verslag over de kinderverzorger.

Dit verslag wordt opgesteld volgens het model vastgesteld door de Regering, voor wat betreft het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, en door de Paritaire comités van het basisonderwijs voor wat betreft het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en wordt ter visering voorgelegd aan de betrokken kinderverzorger.

De inrichtende macht of desgevallend het inrichtingshoofd voegt het verslag toe aan het administratief dossier van de kinderverzorger en brengt hem hiervan op de hoogte ten laatste vijf dagen nadat hij het verslag aan de commissie heeft bezorgd, hetzij per aangetekend schrijven met bewijs van ontvangst, hetzij door ontvangst van een brief van hand tot hand met bewijs van ontvangst.

Deze kennisgeving vermeldt uitdrukkelijk het recht van beroep waarover de kinderverzorger beschikt krachtens § 2 van dit artikel. § 2. Als de betrokken kinderverzorger oordeelt dat het door de inrichtende macht of, desgevallend, door het inrichtingshoofd over hem opgestelde ongunstige verslag ongerechtvaardigd is, kan hij bezwaar indienen tegen dit verslag bij de commissie overeenkomstig de in artikel 41 beschreven procedure. § 3. In afwijking van § 1 wordt iedere kinderverzorger geacht zijn taak naar tevredenheid te hebben uitgevoerd zolang er geen ongunstig verslag over hem is opgesteld door de inrichtende macht of, desgevallend, het inrichtingshoofd. HOOFDSTUK V. - Schorsing van de uitvoering van de overeenkomst Afdeling 1. - Schorsing van de uitvoering van de overeenkomst

Art. 33.Onverminderd de geldende reglementering is de uitvoering van de overeenkomst geschorst : 1° gedurende de periode van arbeidsonderbreking en verlof in verband met de bevalling;2° gedurende de periode dat het personeelslid als raadsheer of rechter in sociale zaken moet zetelen in de arbeidshoven en -rechtbanken;3° gedurende perioden waarin het personeels lid (weer) onder de wapens geroepen wordt;4° gedurende het verblijf van een personeelslid in een recruterings- of selectiecentrum;5° gedurende de opname voor observatie in een inrichting van de gezondheidsdienst van het leger;6° gedurende hospitalisatie in een militair ziekenhuis te gevolge van een ongeval of ziekte opgelopen of verslechterd tijdens medische onderzoeksverrichtingen of selectieproeven;7° gedurende prestaties verricht bij de civiele bescherming;8° gedurende opgelegde prestaties verricht wegens gewetensbezwaren;9° gedurende de periode waarin het voor het personeelslid onmogelijk was zijn arbeid uit te voeren als gevolg van ziekte of een ongeval.

Art. 34.Op verzoek van de kinderverzorgster moet de inrichtende macht of zijn afgevaardigde haar verlof verlenen ten vroegste vanaf de zevende week die voorafgaat aan de verwachte bevallingsdatum of vanaf de negende week vóór deze datum, in geval de geboorte van een meerling wordt verwacht. De kinderverzorgster bezorgt hem uiterlijk acht weken voor de verwachte bevallingsdatum of tien weken voor de verwachte bevallingsdatum in geval van een meerling een geneeskundig voorschrift waaruit deze datum blijkt.

Als de bevalling plaats heeft na de door de arts verwachte datum, wordt het verlof verlengd tot aan de werkelijke bevallingsdatum.

De kinderverzorgster mag geen arbeid meer verrichten vanaf de zevende dag die de verwachte bevallingsdatum voorafgaat tot aan het verstrijken van de periode van acht weken die begint te lopen op de dag van de bevalling.

De arbeidsonderbreking wordt op verzoek van de kinderverzorgster verlengd tot na de achtste week met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij voort gearbeid heeft vanaf de zevende week voor de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de negende week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij een vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.

Wanneer het pasgeboren kind evenwel gedurende ten minste acht weken, te rekenen vanaf de geboorte, in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan de kinderverzorgster de verlenging van de arbeidsonderbreking waarop zij recht heeft, uitstellen tot op het ogenblik waarop het pasgeboren kind naar huis komt.

Met dat doel bezorgt de kinderverzorgster aan de inrichtende macht of aan zijn afgevaardigde : a) op het ogenblik dat zij het werk herneemt, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen is sinds ten minste acht weken;b) op het ogenblik dat zij de verlenging van de arbeidsonderbreking aanvraagt, een getuigschrift van de verplegingsinrichting dat de datum vermeldt waarop het pasgeboren kind de inrichting verlaat. De kinderverzorgster behoudt haar recht op het uitstel van de verlenging van de arbeidsonderbreking wanneer haar kind overlijdt binnen een jaar na de geboorte.

Art. 35.In geval van ziekte of gebrekkigheid zijn de bepalingen van toepassing van het decreet van 22 december 1994 houdende dringende maatregelen inzake onderwijs. Afdeling 2. - Vervanging van de persoon van wie de uitvoering van de

overeenkomst is geschorst

Art. 36.Iedere afwezigheid wegens ziekte gedurende een periode van meer dan 30 dagen en iedere afwezigheid wegens moederschapsverlof leidt tot vervanging van de kinderverzorger.

De inrichtende macht of zijn afgevaardigde gaat over tot de aanwerving van een kinderverzorger met inachtneming van de prioriteitsregels vermeld in artikel 29.

In afwijking van hetgeen voorafgaat, blijft, in geval van een onbetaald verlof, om welke reden ook, onmiddellijk volgend op het moederschapsverlof, de kinderverzorger die de vervanging heeft uitgevoerd tijdens het moederschapsverlof in functie tot aan de terugkomst van de kinderverzorger die met onbetaald verlof is. HOOFDSTUK VI. - Einde van de overeenkomst

Art. 37.De overeenkomsten die met de personeelsleden zijn afgesloten, eindigen : - ambtshalve overeenkomstig artikel 38; - met wederzijdse instemming overeenkomstig artikel 39; - met ontslag overeenkomstig de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten; met ontslag zonder vooropzegging wegens een grove fout overeenkomstig de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 38.De overeenkomsten die met de personeelsleden zijn afgesloten, eindigen ambtshalve : 1° op 30 juni volgend op de datum waarop de overeenkomst in werking treedt;2° voor vervangingsovereenkomsten op de in de overeenkomst voorziene datum of op het ogenblik van de terugkeer van de titularis van het ambt;3° indien het personeelslid na een geoorloofde zonder geldige reden zijn dienst niet hervat en afwezig blijft gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;4° indien het personeelslid zonder geldige reden zijn betrekking verlaat en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijft;5° indien het personeelslid zich in een geval bevindt waarin toepassing van de strafwetten ambtsneerlegging ten gevolge heeft;6° indien het personeelslid zich in een geval van permanente arbeidsongeschiktheid bevindt, die is vastgesteld onder de voorwaarden van de wet, het decreet, de beschikking of het reglement en waardoor hij niet meer in staat is zijn ambt naar behoren uit te oefenen;7° op het ogenblik van inruststelling wegens leeftijdsgrens;8° op de datum waarop geconstateerd wordt dat het personeelslid in dienst genomen is zonder inachtneming van de regels vastgesteld in dit decreet.

Art. 39.De overeenkomst die is afgesloten met de personeelsleden kan met wederzijdse instemming van beide partijen beëindigd worden.

In dit geval wordt dit vastgesteld middels een schrijven gedateerd en ondertekend door beide partijen; dit schrijven vermeldt de datum van het einde van de overeenkomst.

Art. 40.Het einde van de overeenkomst van een kinderverzorger op grond van een van de redenen genoemd in artikel 38, punt 3 tot 8, leidt tot vervanging van deze kinderverzorger.

De inrichtende macht of zijn afgevaardigde gaat over tot de aanwerving van een kinderverzorger met inachtneming van de prioriteitsregels genoemd in artikel 29. HOOFDSTUK VII. - Beroep voor de commissie

Art. 41.Het beroep bedoeld in artikel 32, § 2 moet ingediend worden ten laatste 15 kalenderdagen na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in artikel 32, § 1.

Alvorens zich uit te spreken, nodigt de commissie het personeelslid uit om zich te laten horen.

Tijdens zijn verhoor mag het personeelslid zich laten bijstaan door een advocaat, een verdediger gekozen onder de in werkelijke dienst zijnde of gepensioneerde personeelsleden van hetzelfde onderwijsnet, of door een afgevaardigde van een erkende vakvereniging.

De procedure wordt geldig voortgezet als een personeelslid, ofschoon behoorlijk opgeroepen, niet verschijnt of zich niet heeft laten vertegenwoordigen.

De commissie brengt een gemotiveerd advies uit aan de minister of, desgevallend, aan de inrichtende macht ten laatste 15 dagen na de aanhangigmaking.

De minister of, desgevallend, de inrichtende macht beschikt over een termijn van 10 dagen om een beslissing te nemen. Als het geval zich voordoet, geeft de minister of, desgevallend, de inrichtende macht de redenen aan waarom het advies van de commissie niet is opgevolgd.

Hij brengt zijn beslissing ter kennis van de commissie en van de betrokken kinderverzorger.

TITEL 2. - Bepalingen betreffende het niet-statutaire personeel van de Franse Gemeenschap HOOFDSTUK I. - Het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap Afdeling 1. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 22 maart 1969

tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel van de inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Art. 42.Aan artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel van de inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, zoals gewijzigd, wordt een lid 6 toegevoegd, dat als volgt luidt : « Het is eveneens van toepassing op de leden van het niet-statutair personeel zoals vastgesteld in artikel 1 bis, voor hetgeen de bepalingen betreft van artikels 18 tot 26, 30, 31, 34, 37, 38, 39 en 41 en 44bis. ».

Art. 43.In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 1bis ingevoegd, dat als volgt luidt : «

Art. 1bis.- Voor de toepassing van dit besluit worden verstaan onder « niet-statutaire personeelsleden » de personen bedoeld in de overeenkomsten in toepassing van artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector en van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van gesubsidieerde contractuelen, op voorwaarde dat zij hetzelfde ambt uitoefenen als een statutair ambt en met uitzondering van de kinderverzorgers bedoeld in de eerste titel van het decreet van 12 mei 2004 tot vaststelling van de rechten en plichten van kinderverzorgers en houdende diverse bepalingen betreffende de valorisatie van de dagen gepresteerd door het niet-statutair personeel van de Franse Gemeenschap.

Art. 44.Artikel 39 van hetzelfde koninklijk besluit wordt aangevuld met een littera f), dat als volgt luidt : « f) de diensten geleverd door de niet-statutaire personeelsleden zoals vastgesteld in artikel 1bis worden gelijkgesteld aan de diensten bedoeld in littera a), op voorwaarde dat het betreffende niet-statutaire personeelslid in het bezit is van de vereiste bekwaamheidsbewijzen. Bij hen wordt op de eerste 1200 dagen een reductiecoëfficiënt toegepast van 0,3.

Het aantal dagen verworven als niet-statutair personeelslid in een ambt met volledige prestaties wordt gevormd door de som van alle dagen gerekend vanaf het begin tot het einde van de periode van ononderbroken arbeid. De vakantiedagen van toepassing op het niet-statutair personeel die gelijk zijn aan de vakantiedagen genoemd in littera b) worden aan deze arbeidsperiode toegevoegd.

De diensten vervuld in een ambt met onvolledige prestaties met ten minste de helft van het aantal uren vereist voor een ambt met volledige prestaties, worden op dezelfde wijze in aanmerking genomen als de diensten vervuld in een ambt met volledige prestaties.

Het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat minder dan de helft bedraagt van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties, wordt met de helft verminderd. »

Art. 45.In Hoofdstuk III van hetzelfde koninklijk besluit wordt een afdeling 2bis « De toekenning van gesubsidieerde arbeidsplaatsen door het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest » ingevoegd, die als volgt luidt : « Afdeling 2bis - De toekenning van gesubsidieerde arbeidsplaatsen door het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

Art. 44bis - Als een inrichting in aanmerking komt voor de toekenning van een arbeidsplaats gesubsidieerd door het Waalse Gewest of het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, biedt de minister dit aan het personeelslid aan op basis van de volgorde vastgesteld overeenkomstig het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het Rijksonderwijs.

Na uitputting van de lijst bedoeld in het eerste lid, biedt de minister de betrekking aan een personeelslid, dat reeds werd aangenomen in een soortgelijke betrekking in hetzelfde ambt waarvoor hij over het vereiste bekwaamheidsbewijs beschikt en in dit ambt meer dan 600 dagen anciënniteit telt.

Als meerder personeelsleden beantwoorden aan de voorwaarden bedoeld in het voorgaande lid, biedt de minister de arbeidsplaats aan het personeelslid met de grootste anciënniteit in het ambt. » Afdeling 2. - Wijzigingen in het koninklijk besluit van 22 juli 1969

tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het Rijksonderwijs

Art. 46.In het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het Rijksonderwijs, zoals gewijzigd, wordt een artikel 2ter ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 2ter - Worden meegerekend in de anciënniteit bedoeld in artikel 2 de diensten geleverd door de personen bedoeld door de overeenkomsten in toepassing van artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector en door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van gesubsidieerde contractuelen, op voorwaarde dat deze personen een ambt uitoefenen dat statutair bestaat en met uitzondering van de kinderverzorgers bedoeld in de eerste titel van het decreet van 12 mei 2004 tot vaststelling van de rechten en plichten van kinderverzorgers en houdende diverse bepalingen betreffende de valorisatie van de gepresteerde dagen door het niet-statutair personeel van de Franse Gemeenschap.

Voor de berekening van het aantal dagen zijn van toepassing de bepalingen van artikel 39, f), van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel van de inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. »

Art. 47.In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 3bis ingevoegd, dat als volgt luidt : «

Artikel 3bis.- Wordt gelijkgesteld met een kandidatuur bedoeld in artikel 3, lid 4, ieder volledig schooljaar gepresteerd in een ambt gesubsidieerd door het Waalse Gewest of het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest in het kader van de overeenkomsten in toepassing van artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector en het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van gesubsidieerde contractuelen, met uitzondering van de kinderverzorgers bedoeld in de eerste titel van het decreet van 12 mei 2004 tot vaststelling van de rechten en plichten van kinderverzorgers en houdende diverse bepalingen betreffende de valorisatie van de gepresteerde dagen door het niet-statutair personeel van de Franse Gemeenschap en op voorwaarde dat deze betrekking overeenkomt met een organiek ambt.

Echter kan maar een kandidatuur per schooljaar meegerekend worden voor de toepassing van artikel 3, lid 4. » Afdeling 3. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 18 januari

1974 genomen in toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel van de inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Art. 48.In het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen in toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel van de inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen,zoals gewijzigd, wordt een artikel 3nonies ingevoegd, dat als volgt luidt : «

Artikel 3nonies.- Worden gelijkgesteld met de diensten bedoeld in artikel 3sexies, 1., de diensten verleend door de personen bedoeld door de overeenkomsten in toepassing van artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector en door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van gesubsidieerde contractuelen, op voorwaarde dat deze personen een ambt uitoefenen dat statutair bestaat en met uitzondering van de kinderverzorgers bedoeld in de eerste titel van het decreet van 12 mei 2004 tot vaststelling van de rechten en plichten van kinderverzorgers en houdende diverse bepalingen betreffende de valorisatie van de gepresteerde dagen door het niet-statutair personeel van de Franse Gemeenschap.

Deze diensten worden berekend volgens de bepalingen van artikel 39, f), van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel van de inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. » HOOFDSTUK II. - Het officiële gesubsidieerde onderwijs Wijzigingen aan het decreet van de Franse Gemeenschap van 6 juni 1994 tot vaststelling van het statuut van de personeelsleden gesubsidieerd door het officiële gesubsidieerde onderwijs.

Art. 49.Aan artikel 1, lid 1, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 6 juni 1994 tot vaststelling van het statuut van de personeelsleden gesubsidieerd door het officiële gesubsidieerde onderwijs, zoals gewijzigd, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1, worden de woorden « 24, § 3, lid 1 » opgeheven;2° er wordt een punt 4° ingevoegd, dat als volgt luidt : « 4° aan de niet-statutaire personeelsleden zoals bepaald in artikel 4, 6° voor wat betreft de artikels 20, 24, 27ter en 34.»

Art. 50.Aan artikel 4 van hetzelfde decreet wordt een punt 6° toegevoegd, dat als volgt luidt : « 6° onder « niet-statutaire personeelsleden » worden verstaan de personen bedoeld door de overeenkomsten in toepassing van artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector en door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van gesubsidieerde contractuelen, evenals de personen die een ambt vervullen ten laste van de inrichtende macht, op voorwaarde dat deze personen een ambt uitoefenen dat gelijk is aan een ambt dat gesubsidieerd kan worden en met uitzondering van de kinderverzorgers bedoeld in de eerste titel van het decreet van ... tot vaststelling van de rechten en plichten van kinderverzorgers en houdende diverse bepalingen betreffende de valorisatie van de gepresteerde dagen door het niet-statutair personeel van de Franse Gemeenschap. »

Art. 51.Aan artikel 24, § 1, van hetzelfde decreet, wordt tussen lid 1 en lid 2, dat lid 3 wordt, een lid 2 ingevoegd, dat als volgt luidt : « De diensten geleverd bij de inrichtende macht door de niet-statutaire personeelsleden worden gelijkgesteld met de diensten bedoeld in lid 1 onder dezelfde voorwaarden, maar met een reductiecoëfficiënt vermeld in artikel 34, § 2 voor hetgeen de eerste 1200 dagen betreft. ».

Art. 52.In hoofdstuk III van hetzelfde decreet, wordt een afdeling 2bis « toekenning van de arbeidsplaatsen gesubsidieerd door het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest », ingevoegd, dat als volgt luidt : « Afdeling 2bis - Toekenning van de arbeidsplaatsen gesubsidieerd door het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest

Art. 27ter.- § 1. Als een inrichtende macht in aanmerking komt voor de toekenning van een arbeidsplaats gesubsidieerd door het Waalse Gewest of het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, biedt hij deze aan overeenkomstig de prioriteitsregels vermeld in artikel 24, § 1.

Na uitputting van de lijst met prioritaire kandidaten bedoeld in lid 1, doet de inrichtende macht beroep op het personeelslid dat reeds is aangenomen in een soortgelijke betrekking en van hetzelfde ambt waarvoor hij over het vereiste bekwaamheidsbewijs of het voldoend geachte bekwaamheidsbewijs A beschikt en meer dan 600 dagen anciënniteit heeft over 3 jaar.

Als meerdere personeelsleden beantwoorden aan de voorwaarden bedoeld in het voorgaande lid, geeft de inrichtende macht de betrekking aan het personeelslid dat over de grootste anciënniteit in het ambt beschikt. § 2. De kandidaten bedoeld in § 1, die wensen gebruik te maken van hun prioriteitsrecht, moeten, op straffe van vervallenverklaring, hun kandidatuur indienen per aangetekend schrijven voor 31 mei bij de inrichtende macht waar zij een prioriteit gekregen hebben. Dit schrijven vermeldt het ambt waarvoor de kandidatuur wordt ingediend. § 3. De handeling waardoor de kandidaat zijn prioriteit laat gelden is geldig voor het volgende schooljaar. De kandidaat die de betrekking niet aanvaardt die hem aangeboden is overeenkomstig de prioriteitsregels, verliest zijn prioriteit voor een betrekking van hetzelfde ambt gedurende het lopende schooljaar. »

Art. 53.Aan artikel 34 van hetzelfde decreet, waarvan de huidige tekst de eerste paragraaf vormt, wordt een paragraaf 2 toegevoegd, die als volgt luidt : « § 2. De diensten verleend door een niet-statutair personeelslid worden gelijkgesteld aan de diensten bedoeld in dit artikel, op voorwaarde dat het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit of het voldoend geacht bekwaamheidsbewijs A. Op de eerste 1200 dagen wordt een reductiecoëfficiënt toegepast van 0,3.

Het aantal dagen verworven als niet-statutair personeelslid in een ambt met volledige prestaties wordt gevormd door de som van alle dagen gerekend vanaf het begin tot het einde van de periode van ononderbroken arbeid. De vakantiedagen van toepassing op het niet-statutair personeel die gelijk zijn aan de vakantiedagen opgenoemd in § 1, lid 3, worden bij deze arbeidsperiode opgeteld.

De diensten vervuld in een ambt met onvolledige prestaties met ten minste de helft van het aantal uren vereist voor een ambt met volledige prestaties, worden op dezelfde wijze in aanmerking genomen als de diensten vervuld in een ambt met volledige prestaties.

Het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat minder dan de helft bedraagt van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties, wordt met de helft verminderd. » HOOFDSTUK III. - Het vrij gesubsidieerd onderwijs Wijzigingen aan het decreet van de Franse Gemeenschap van 1 februari 1993 tot vaststelling van het statuut van de personeelsleden gesubsidieerd door het vrij gesubsidieerde onderwijs

Art. 54.Art. 1, § 2bis, van het decreet van 1 februari 1993 tot vaststelling van het statuut van de personeelsleden gesubsidieerd door het vrij gesubsidieerde onderwijs, zoals gewijzigd, wordt aangevuld met een streepje, dat als volgt luidt : « - aan de niet-statutaire personeelsleden zoals bepaald in artikel 3, § 19, voor hetgeen de bepalingen van artikel 29bis tot 35 betreft. »

Art. 55.Art. 3 van hetzelfde decreet wordt aangevuld door een § 19, die als volgt luidt : « § 19. Voor de toepassing van dit decreet, worden onder « niet-statutaire personeelsleden » de personen verstaan, bedoeld door de overeenkomsten in toepassing van artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector en door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van gesubsidieerde contractuelen, evenals de personen die een ambt vervullen ten laste van de inrichtende macht, op voorwaarde dat deze personen een ambt uitoefenen dat gelijk is aan een ambt dat gesubsidieerd kan worden en met uitzondering van de kinderverzorgers bedoeld in de eerste titel van het decreet van ... tot vaststelling van de rechten en plichten van kinderverzorgers en houdende diverse bepalingen betreffende de valorisatie van de gepresteerde dagen door het niet-statutair personeel van de Franse Gemeenschap. »

Art. 56.Artikel 29bis, § 4 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 4. De diensten geleverd door de niet-statutaire personeelsleden worden gelijkgesteld aan de diensten bedoeld in § 1.

Op de eerste 1200 dagen wordt een reductiecoëfficiënt toegepast van 0,3.

Het aantal dagen verworven als niet-statutair personeelslid in een ambt met volledige prestaties wordt gevormd door de som van alle dagen gerekend vanaf het begin tot het einde van de periode van ononderbroken activiteit. De vakantiedagen van toepassing op het niet-statutair personeel die gelijk zijn aan de vakantiedagen genoemd in § 1, lid 3, worden toegevoegd aan deze arbeidsperiode.

De diensten vervuld in een ambt met onvolledige met ten minste de helft van het aantal uren vereist voor een ambt met volledige prestaties, worden op dezelfde wijze in aanmerking genomen als de diensten vervuld in een ambt met volledige prestaties.

Het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat minder dan de helft bedraagt van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties, wordt met de helft verminderd. »

Art. 57.In Hoofdstuk III van hetzelfde decreet wordt een afdeling 2bis « toekenning van de arbeidsplaatsen gesubsidieerd door het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest », ingevoegd, die als volgt luidt : « Afdeling 2bis - Toekenning van de arbeidsplaatsen gesubsidieerd door het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest-

Art. 35.§ 1. Als een inrichtende macht in aanmerking komt voor de toekenning van een arbeidsplaats gesubsidieerd door het Waalse Gewest of het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, biedt hij deze aan de kandidaat aan van groep 1 bedoeld in artikel 34, § 1, lid 2, 1°, die over het grootste aantal dagen anciënniteit in hetzelfde ambt beschikt.

Indien de inrichtende macht niet kan voldoen aan de verplichting bedoeld in lid 1, biedt hij de betrekking aan een kandidaat aan uit groep 2 bedoeld in artikel 34, § 1, lid 2, 2°.

Bij ontstentenis, biedt de inrichtende macht de betrekking aan het personeelslid aan dat al is aangenomen in een soortgelijke betrekking en van hetzelfde ambt waarvoor hij over het vereiste bekwaamheidsbewijs beschikt, dat zonder beperking in de tijd recht geeft op de toekenning van een weddetoelage voor de uitoefening van dit ambt en die meer dan 600 dagen anciënniteit heeft over 3 jaar.

Als meerdere personeelsleden beantwoorden aan de voorwaarden bedoeld in het voorgaande lid, geeft de inrichtende macht de betrekking aan het personeelslid dat over de grootste anciënniteit in het ambt beschikt. § 2. De kandidaten bedoeld in § 1, die wensen gebruik te maken van hun prioriteitsrecht, moeten, op straffe van vervallenverklaring voor het betreffende schooljaar, hun kandidatuur indienen per aangetekend schrijven voor 15 mei bij de inrichtende macht waar zij een prioriteit verkregen hebben. Dit schrijven vermeldt het ambt waarvoor zij de kandidatuur indienen. § 3. De handeling waarvoor de kandidaat zijn prioriteit laat gelden, is geldig voor het volgende schooljaar. De kandidaat die de betrekking niet aanvaardt die hem aangeboden is overeenkomstig de prioriteitsregels, verliest zijn prioriteit voor een betrekking van hetzelfde ambt gedurende het lopende schooljaar. » TITEL 3. - Wijzigingsbepalingen

Art. 58.In het decreet betreffende de bepaling van het tekort en betreffende bepaalde commissies in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1 - aan artikel 6 : a) lid 3 wordt aangevuld met een nieuw punt 4 dat als volgt luidt : « 4 - voor de opdrachten bedoeld door het decreet van 12 mei 2004 tot vaststelling van de rechten en plichten van kinderverzorgers en houdende diverse bepalingen betreffende de valorisatie van gepresteerde dagen door het niet-statutair personeel van de Franse Gemeenschap.» b) in lid 4, worden de woorden « van lid 3, 4- en » toegevoegd tussen het woord « krachtens » en de woorden « van artikel 8 »; 2 - aan artikel 10 : c) lid 3 wordt aangevuld met een nieuw punt 4 dat als volgt luidt : « 4 - voor de opdrachten bedoeld door het decreet van 12 mei 2004 tot vaststelling van de rechten en plichten van kinderverzorgers en houdende diverse bepalingen betreffende de valorisatie van gepresteerde dagen door het niet-statutair personeel van de Franse Gemeenschap.» d) in lid 4, worden de woorden « van lid 3, 4- en » toegevoegd tussen het woord « krachtens » en de woorden « van artikel 8 »;

Art. 59.In artikel 14quater van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel van de inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1 - in artikel § 1ter, worden de woorden « van § 1quater en » toegevoegd tussen het woord « krachtens » en de woorden « van artikel 8, 11 en 12 » 2 - er wordt een nieuwe § 1quater toegevoegd, die als volgt luidt : « § 1quater. - De zonale commissie is bevoegd voor de opdrachten bedoeld door het decreet van 12 mei 2004 tot vaststelling van de rechten en plichten van de kinderverzorgers en houdende diverse bepalingen betreffende de valorisatie van de gepresteerde dagen door het niet-statutaire personeel van de Franse Gemeenschap. »

Art. 60.Aan artikel 20, § 2, lid 1, van het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 25 oktober 1993 houdende bezoldigingsregeling van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap, worden de woorden « en stagiair RVA. » vervangen door de woorden « , stagiair RVA, personeelslid derde arbeidscircuit (DAC), personeelslid doorstromingsprogramma's (PTP- Programme de Transition Professionnelle) en personeelslid in het kader van de tegemoetkomingen ter bevordering van de tewerkstelling (APE - Aide à la Promotion de l'Emploi). »

Art. 61.Aan artikel 16, § 4, lid 1, van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, ingevoegd door het besluit van de Regering van 20 mei 1998, worden de woorden « en stagiair RVA. » vervangen door de woorden « , stagiair RVA, werknemer derde arbeidscircuit (DAC), werknemer doorstromingsprogramma's (PTP- Programme de Transition Professionnelle) en werknemer in het kader van de tegemoetkomingen ter bevordering van de tewerkstelling (APE - Aide à la Promotion de l'Emploi). » TITEL 4. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 62.De Regering, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, en de lokale Paritaire comités, voor het officiële gesubsidieerde onderwijs, kunnen voor de anciënniteit vereist in de statuten voor de personeelsleden van elk van de onderwijsnetten, de diensten valoriseren vervuld vóór 1 september 2004 door de personen bedoeld door de overeenkomsten in toepassing van artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector en door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van gesubsidieerde contractuelen, evenals de personen die een ambt vervullen ten laste van de inrichtende macht, met uitzondering van de kinderverzorgers bedoeld in de eerste titel van dit decreet en op voorwaarde dat deze personen een ambt uitoefenen dat hetzelfde is als een ambt dat onder statuut bestaat en zij alle voorwaarden vervullen voor een tijdelijke toekenning of aanwerving. » Op de eerste 1200 dagen wordt een reductiecoëfficiënt toegepast van 0,3.

Het aantal gevalideerde dagen na toepassing van de reductiecoëfficiënt mag niet meer dan 360 bedragen.

De voorgaande leden worden toegepast onverminderd gunstigere voorgaande bepalingen.

Art. 63.De anciënniteit bedoeld in artikel 28 omvat de diensten gepresteerd in de hoedanigheid van kinderverzorger in een of meer inrichtingen van de zone waarvoor de commissie desgevallend bevoegd is, na 1 januari 1982.

Voor de toepassing van artikel 28, lid 1, wordt gelijkgesteld met een kandidatuur elk volledig schooljaar gepresteerd in een betrekking van kinderverzorger na 1 januari 1982 in een onderwijsinrichting georganiseerd door de Franse Gemeenschap.

Art. 64.§ 1. Met het oog op het schooljaar 2004/2005, - moeten aanvragen om in aanmerking te komen voor de toekenning van een kinderverzorger bedoeld in artikel 23 vóór 19 april 2004 ingediend zijn; - iedere commissie brengt het advies als bedoeld in artikel 26 uit vóór 7 mei 2004; § 2. Met het oog op het schooljaar 2004/2005, is door de minister een oproep tot de kandidaten gericht voor het ambt van kinderverzorger als bedoeld in artikel 28 door een bericht in het Belgisch Staatsblad eind april 2004. § 3. Voor het eind van het schooljaar 2003/2004 worden de opdrachten van de commissies bedoeld in dit decreet uitgeoefend in het gesubsidieerde onderwijs door de gewestelijke reaffectatiecommissies bedoeld bij het Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 16 februari 1990 tot oprichting van Gewestelijke reaffectatiecommissies voor het personeel van het gesubsidieerd voorschools en lager onderwijs.

Art. 65.Dit ontwerp van decreet treedt in werking op 1 september 2004, met uitzondering van de bepalingen bedoeld in hoofdstuk III en IV van de eerste titel en titel 4, die in werking treden op 1 april 2004.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekend gemaakt.

Brussel, op 12 mei 2004.

De Minister-President, belast met de Internationale Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Cultuur, Ambtenarenzaken, Jeugdzaken en Sport, R. DEMOTTE De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de Opvang en de Opdrachten toegewezen aan de O.N.E.', J.-M. NOLLET De Minister van Secundair Onderwijs en Bijzonder Onderwijs, P. HAZETTE De Minister van Begroting, M. DAERDEN De Minister van Kunsten en Letteren en van de Audiovisuele Sector, O. CHASTEL De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. F. DUPUIS De Minister van Hulpverlening aan de Jeugd- en Gezondheid, Mevr. N. MARECHAL _______ Nota (1) Zitting 2003-2004. Documenten van de Raad - Ontwerp van decreet, nr 521-1 - Amendementen van de commissie, nr 521-2 - Verslag, nr 521-3.

Integraal verslag - Bespreking en aanneming - Zitting van 5 mei 2004.

^