Etaamb.openjustice.be
Decreet van 14 februari 2003
gepubliceerd op 01 juli 2003

Decreet betreffende het onderwijs XIV

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2003035650
pub.
01/07/2003
prom.
14/02/2003
ELI
eli/decreet/2003/02/14/2003035650/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 FEBRUARI 2003. - Decreet betreffende het onderwijs XIV (1)


Het Vlaamse Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet betreffende het onderwijs XIV HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling Artikel I.1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. HOOFDSTUK II. - Basisonderwijs Artikel II.1. In artikel 3 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 1° wordt vervangen door wat volgt : « 1° aanvullende lestijden : lestijden toegekend voor godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing, lichamelijke opvoeding in het kleuteronderwijs en voor specifieke behoeften bepaald door de regering;»; 2° 10° wordt vervangen door wat volgt : « 10° POV : Provinciaal Onderwijs Vlaanderen;»; 3° er wordt een 43°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 43°bis plage : lestijden of uren buiten het lestijden- en urenpakket die zich situeren boven het minimum maar binnen het maximum van de hoofdopdracht;»; 4° in 44°, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 1998, worden de woorden "drie jaar" vervangen door de woorden "twee jaar en zes maanden";5° 54° wordt vervangen door wat volgt : « 54° urenpakket : a) in gewoon onderwijs : het aantal uren toegekend aan een school om de gefinancierde of gesubsidieerde formatie voor kinderverzorgers in het kleuteronderwijs te bepalen;b) in het buitengewoon onderwijs : het aantal uren toegekend aan een school om de gefinancierde of gesubsidieerde formatie voor het paramedisch, medisch, psychologisch, orthopedagogisch en sociaal personeel te bepalen.Dit pakket bestaat uit uren volgens de richtgetallen en aanvullende uren. » Artikel II.2. In artikel 5 van hetzelfde decreet worden de woorden "drie jaar" vervangen door de woorden "twee jaar en zes maanden".

Artikel II.3. Artikel 12 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 12.§ 1. Om toegelaten te worden in het kleuteronderwijs moet een kind ten minste twee jaar en zes maanden zijn. § 2. Voor het gewoon kleuteronderwijs gelden voor kinderen tussen twee jaar en zes maanden en drie jaar de volgende instapdata : 1° de eerste schooldag na de zomervakantie;2° de eerste schooldag na de herfstvakantie;3° de eerste schooldag na de kerstvakantie;4° de eerste schooldag van februari;5° de eerste schooldag na de krokusvakantie;6° de eerste schooldag na de paasvakantie.» Artikel II.4. Artikel 20 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 20.§ 1. Een regelmatige leerling is een leerling die : 1° voldoet aan de toelatingsvoorwaarden zoals bepaald in de artikelen 12, 13, 15, of 16 of die hiervan afwijkt bij toepassing van de artikelen 17, 18 of 19;2° slechts in één school is ingeschreven. § 2. In het lager onderwijs, of als leerplichtige in het kleuteronderwijs, moet de leerling daarenboven voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° aanwezig zijn, behoudens gewettigde afwezigheid;2° deelnemen aan alle onderwijsactiviteiten die voor hem of zijn leergroep worden georganiseerd, behoudens vrijstelling bedoeld in de artikelen 29 en 30. Voor de duur van een experiment inzake de controle op de inschrijvingen en de controle op het geregeld schoolbezoek zijn de bepalingen van dit punt niet van toepassing op leerlingen die ingeschreven zijn in scholen die deelnemen aan het experiment. § 3. In het kleuteronderwijs worden de leerlingen die voldoen aan de bepalingen van § 1 vanaf twee jaar en zes maanden beschouwd als regelmatige leerling. In het gewoon kleuteronderwijs geldt deze bepaling vanaf de data waarop de leerlingen overeenkomstig artikel 12, § 2, mogen instappen. » Artikel II.5. In artikel 25, § 1, derde lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "de artikelen 97 en 98" telkens vervangen door de woorden "artikel 97".

Artikel II.6. In hetzelfde decreet wordt een artikel 26bis, 26ter en 26quater ingevoegd, die luiden als volgt : «

Artikel 26bis.Ouders die opteren voor huisonderwijs zoals voorzien in artikel 25, § 1, verbinden zich ertoe onderwijs te verstrekken of te laten verstrekken dat beantwoordt aan volgende minimumeisen : 1° het onderwijs is gericht op de ontplooiing van de volledige persoonlijkheid en de talenten van het kind en op de voorbereiding van het kind op een actief leven als volwassene;2° het onderwijs bevordert het respect voor de grondrechten van de mens en voor de culturele waarden van het kind zelf en van anderen.

Artikel 26ter.§ 1. De onderwijsinspectie is bevoegd om te controleren of het verstrekte huisonderwijs beantwoordt aan de doelstellingen omschreven in artikel 26bis. § 2. De ouders zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de controle op het huisonderwijs. § 3. Wanneer de controle van de onderwijsinspectie niet aanvaard wordt of wanneer de onderwijsinspectie bij twee opeenvolgende controles vaststelt dat het verstrekte onderwijs kennelijk niet beantwoordt aan de in artikel 26bis bedoelde doelstellingen, schrijven de ouders de leerling in in een school die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd is door de Vlaamse Gemeenschap.

Artikel 26quater.De Vlaamse regering bepaalt de formele voorwaarden die moeten vervuld worden bij het organiseren van huisonderwijs. » Artikel II.7. In artikel 29 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "bij de eerste inschrijving" vervangen door de woorden "bij elke inschrijving";2° aan het derde lid wordt de volgende zin toegevoegd : « De lestijden waarvoor men is vrijgesteld mogen niet worden ingevuld met activiteiten die betrekking hebben op andere leergebieden.» Artikel II.8. In artikel 41, § 2, van hetzelfde decreet wordt de eerste zin vervangen door wat volgt : « In de officiële scholen wordt het godsdienstonderwijs verstrekt door bedienaars van de betrokken godsdienst of door hun afgevaardigde. » Artikel II.9. Artikel 44 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 1997 en 14 juli 1998, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 44.§ 1. De ontwikkelingsdoelen voor het gewoon kleuteronderwijs, eindtermen voor het gewoon lager onderwijs en ontwikkelingsdoelen voor het buitengewoon basisonderwijs worden vastgelegd door het Vlaams Parlement bij wijze van bekrachtiging van een besluit van de Vlaamse regering, genomen op advies van de Vlaamse Onderwijsraad.

De Vlaamse regering legt het besluit ten laatste één maand na de goedkeuring ter bekrachtiging voor aan het Vlaams Parlement.

De eindtermen en ontwikkelingsdoelen hebben uitwerking vanaf de datum die het decreet aangeeft. § 2. De regering houdt hierbij rekening met wat volgt : 1° Ontwikkelingsdoelen voor het kleuteronderwijs zijn minimumdoelen op het vlak van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes die de overheid wenselijk acht voor die leerlingenpopulatie en die de school bij haar leerlingen moet nastreven.2° Eindtermen voor het lager onderwijs zijn minimumdoelen die de overheid noodzakelijk en bereikbaar acht voor een bepaalde leerlingenpopulatie.Met minimumdoelen wordt bedoeld : een minimum aan kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes bestemd voor die leerlingenpopulatie.

Eindtermen kunnen leergebiedgebonden of leergebiedoverschrijdend zijn.

Elke school heeft de maatschappelijke opdracht de leergebiedgebonden eindtermen met betrekking tot kennis, inzicht en vaardigheden bij de leerlingen te bereiken. Het bereiken van de eindtermen zal worden afgewogen tegenover de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie. De leergebiedgebonden eindtermen met betrekking tot attitudes dienen door elke school bij de leerlingen te worden nagestreefd.

Leergebiedoverschrijdende eindtermen zijn minimumdoelen die niet specifiek behoren tot één leergebied, maar onder meer door middel van meer leergebieden of onderwijsprojecten worden nagestreefd. Elke school heeft de maatschappelijke opdracht de leergebiedoverschrijdende eindtermen bij de leerlingen na te streven. De school toont aan dat ze met een eigen planning aan de leergebiedoverschrijdende eindtermen werkt. 3° Ontwikkelingsdoelen voor het buitengewoon basisonderwijs zijn doelen op het vlak van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes die de overheid wenselijk acht voor zoveel mogelijk leerlingen van de leerlingenpopulatie.In samenspraak met het centrum voor leerlingenbegeleiding en zo mogelijk in overleg met de ouders en eventueel andere betrokkenen, kiest de klassenraad de ontwikkelingsdoelen die aan individuele leerlingen of groepen worden aangeboden en uitdrukkelijk nagestreefd.

De ontwikkelingsdoelen voor het buitengewoon basisonderwijs kunnen worden vastgelegd per type. 4° Voor het onderwijs in een erkende godsdienst, een op die godsdienst berustende zedenleer, in de niet-confessionele zedenleer, de eigen cultuur en religie en de cultuurbeschouwing worden geen eindtermen of ontwikkelingsdoelen bepaald.» Artikel II.10. In artikel 44bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3, eerste lid wordt tussen de woorden "het schooljaar waarin de" en de woorden "ontwikkelingsdoelen/eindtermen zullen gelden" het woord "vervangende" ingevoegd;2° er wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4.In afwijking van wat bepaald is in § 3, kan het schoolbestuur een afwijkingsaanvraag indienen binnen een termijn van één maand na de publicatie van een bekrachtigingsdecreet, indien deze publicatie gebeurt na 1 september van het schooljaar voorafgaand aan de inwerkingtreding.

In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, is het schoolbestuur gebonden door de eindtermen en ontwikkelingsdoelen vanaf 1 september volgend op de bekrachtiging van de goedkeuring van de afwijkingsaanvraag. » Artikel II.11. Aan artikel 46 van hetzelfde decreet worden twee nieuwe leden toegevoegd, die luiden als volgt : « Bepaalde eindtermen of ontwikkelingsdoelen van het gewoon basisonderwijs of van andere types van het buitengewoon basisonderwijs kunnen door een beslissing van de klassenraad in een handelingsplan worden opgenomen.

Het handelingsplan wordt opgemaakt door de klassenraad, in samenspraak met het CLB en indien mogelijk met de ouders. » Artikel II.12. Artikelen 59 en 60 van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Artikel II.13. Aan artikel 62 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998, 1 december 1998 en 23 juli 2001, waarvan de huidige tekst § 1 wordt, wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2. Een officiële school beantwoordt onverminderd § 1 aan volgende erkenningsvoorwaarden : 1° een open karakter hebben door open te staan voor alle leerlingen, ongeacht de ideologische, filosofische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerling;2° de leerplannen volgen van het gemeenschapsonderwijs, OVSG of POV, of eigen leerplannen ermee verenigbaar;3° een schoolwerkplan, schoolreglement en schoolboeken gebruiken in overeenstemming met het open karakter bedoeld in 1°;4° begeleid worden door de begeleidingsdienst van het Gemeenschapsonderwijs, OVSG of POV;5° het godsdienstonderwijs of het onderwijs in de niet-confessionele zedenleer wordt door een leermeester gegeven.» Artikel II.14. In artikel 64 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "artikel 62" vervangen door de woorden "artikel 62, § 1";2° er wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3.De regering kan de erkenning van een school of een vestigingsplaats ervan opheffen op advies van een college van inspecteurs wanneer aan één of meer voorwaarden van artikel 62, § 2, niet meer volledig voldaan is.

Het college wordt aangeduid door de regering en is samengesteld uit inspectieleden afkomstig uit het officieel onderwijs. De regering bepaalt, met inachtname van de hoorplicht, de werking en de organisatie van het college alsook de voorwaarden en de procedure voor de opheffing van de erkenning. Bedoeld besluit wordt aangenomen bij wijze van bekrachtiging van een gezamenlijk voorstel van de Vlaamse regering, de Raad van het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten van het officieel gesubsidieerd onderwijs. » Artikel II.15. Aan artikel 64, § 1, van hetzelfde decreet wordt de volgende zin toegevoegd : « De regering en het college van inspecteurs houden terzake rekening met de bepalingen van artikel 44. » Artikel II.16. In artikel 82bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 22 december 1999 en 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Het globale werkingsbudget van het gefinancierd en het gesubsidieerd basisonderwijs wordt gefaseerd verhoogd met 119,04 miljoen euro als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2° in § 2, eerste lid, worden de woorden "99,21 miljoen euro" vervangen door de woorden "119,04 miljoen euro". Artikel II.17. Artikel 97 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 97.Elke officiële school voor gewoon onderwijs kan de vrije keuze verzekeren indien zij begeleid wordt door een officieel CLB en indien de oudervereniging van de school aansluit bij het ondersteuningscentrum van ouderverenigingen van het officieel onderwijs. » Artikel II.18. Artikel 98 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt opgeheven.

Artikel II.19. In artikel 100, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 20 oktober 2000, worden de woorden "per onderwijsniveau" geschrapt.

Artikel II.20. In hetzelfde decreet wordt vóór Afdeling 1 van Hoofdstuk IX een artikel 126bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 126bis.Personeelsleden kunnen niet belast worden met lestijden of uren buiten het lestijden- en urenpakket, behoudens indien deze in de plage gelegen zijn.

Als een schoolbestuur dit verbod overtreedt, valt de bezoldiging ten laste van het schoolbestuur. » Artikel II.21. Artikel 142 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 142.§ 1. Het schoolbestuur of zijn afgevaardigde beslist, met toepassing van de reglementering inzake medezeggenschap, overleg en onderhandeling, over de aanwending van het lestijdenpakket, alsook over : 1° de herverdeling, binnen eenzelfde school, van lestijden tussen de verschillende niveaus;2° de overdracht van lestijden naar een andere school van eenzelfde of een ander schoolbestuur, zonder dat de overdracht meer mag bedragen dan drie procent van het totale lestijdenpakket dat het lopende schooljaar wordt gefinancierd of gesubsidieerd voor de school die overdraagt. § 2. De overdracht van lestijden moet vóór 15 oktober van het lopende schooljaar gebeuren. § 3. Er kunnen geen lestijden overgedragen worden van een school of afdeling van het Nederlands taalstelsel naar een school of afdeling van het Frans taalstelsel of omgekeerd. » Artikel II.22. In hetzelfde decreet wordt in Onderafdeling A van Afdeling 3 van Hoofdstuk IX, een artikel 146ter ingevoegd, dat luidt

als volgt : «

Artikel 146ter.§ 1. Het schoolbestuur of zijn afgevaardigde beslist, met toepassing van de reglementering inzake medezeggenschap, overleg en onderhandeling, over de aanwending van het afzonderlijk urenpakket, alsook over de overdracht van uren naar een andere school van eenzelfde of een ander schoolbestuur, zonder dat de overdracht meer mag bedragen dan drie procent van het totale afzonderlijke urenpakket kinderverzorger dat het lopende schooljaar wordt gefinancierd of gesubsidieerd voor de school die overdraagt. § 2. De beginselen bepaald in artikel 142, §§ 2 en 3, 143 en 144 zijn van overeenkomstige toepassing op deze overdracht. » Artikel II.23. In hetzelfde decreet wordt in Onderafdeling B van Afdeling 3 van Hoofdstuk IX, een artikel 153bis ingevoegd, dat luidt

als volgt : «

Artikel 153bis.§ 1. Het schoolbestuur of zijn afgevaardigde beslist, met toepassing van de reglementering inzake medezeggenschap, overleg en onderhandeling, over de aanwending van het urenpakket paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel alsook over de overdracht van uren naar een andere school voor buitengewoon basisonderwijs van eenzelfde of een ander schoolbestuur, zonder dat de overdracht meer mag bedragen dan drie procent van het totale afzonderlijke urenpakket paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel dat het lopende schooljaar wordt gefinancierd of gesubsidieerd voor de school die overdraagt. § 2. De beginselen bepaald in artikel 142, §§ 2 en 3, 143 en 144 zijn van overeenkomstige toepassing op deze overdracht. » Artikel II.24. In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk XIIbis, bestaande uit artikel 173bis, ingevoegd, dat luidt als volgt : "HOOFDSTUK XIIbis. - Bijzondere bepalingen voor gesubsidieerde officiële scholen

Artikel 173bis.Een openbaar bestuur kan de onderwijsbevoegdheid van een gesubsidieerde officiële school slechts overdragen aan een schoolbestuur uit het vrij onderwijs, indien het in de nodige garanties voorziet opdat de keuze wordt aangeboden tussen onderricht in één der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer.

De regelen, bepaald in het eerste lid, betreffen de overdracht van onderwijsbevoegdheid die ingang vinden vanaf 1 september 2002. » Artikel II.25. Artikelen 187 en 188 van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Artikel II.26. Artikel 191 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 191.Leerlingen die vóór 1 september 2003 op basis van de vigerende regelgeving inzake vrije keuze recht hebben op een tussenkomst in de kosten van het vervoer naar een bepaalde school, behouden dat recht totdat ze het lager onderwijs beëindigd hebben of van school veranderen. » Artikel II.27. Artikel 194 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998, 20 oktober 2000 en 13 juli 2001, wordt opgeheven.

Artikel II.28. In artikel 195, 5°, van hetzelfde decreet worden de woorden "1 september 2002" vervangen door de woorden "1 september 2003".

Artikel II.29. De bepalingen van dit hoofdstuk treden als volgt in werking : 1° artikel II.19, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1997; 2° artikel II.1, 1° en 5°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2001; 3° artikel II.1, 2°, 3° en 4°, II.2, II.3, II.4, II.6, II.7, II.11, II.12, II.16, II.20, II.21, II.22, II.23, II.24, II.25, II.27 en II.28, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2002; 4° artikel II.5, II.8, II.13, II.14, II.17, II.18 en II.26, die in werking treden op 1 september 2003; 5° artikel II.9, II.10 en II.15, die in werking treden op 1 september 2004. HOOFDSTUK III. - Secundair onderwijs Afdeling 1. - Wet van 19 juli 1971 betreffende de toekenning van

studietoelagen Artikel III.1. Artikel 9 van de wet van 19 juli 1971 betreffende de toekenning van de studietoelagen wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 9.De Vlaamse regering bepaalt de criteria voor het vaststellen van het bedrag van de studietoelagen. Zij houdt daarbij rekening met : 1° het gezinsinkomen.Zij onderscheidt daartoe meerdere inkomenscategorieën; 2° het aantal personen ten laste van het gezinshoofd;3° het leerjaar van de leerling;4° het feit of de leerling extern of intern is. De bedragen mogen niet lager zijn dan de vigerende bedragen in het schooljaar 2001-2002. » Afdeling 2. - Wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht

Artikel III.2. In artikel 1 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht wordt § 6 vervangen door wat volgt : « § 6. Aan de leerplicht kan eveneens worden voldaan door het verstrekken van huisonderwijs.

Huisonderwijs is onderwijs dat verstrekt wordt aan leerplichtigen van wie de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerling onder hun bewaring hebben, beslist hebben zelf dit onderwijs te organiseren en te bekostigen.

De personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerling onder hun bewaring hebben die opteren voor huisonderwijs, verbinden zich ertoe onderwijs te verstrekken of te laten verstrekken dat beantwoordt aan volgende minimumeisen : 1° het onderwijs is gericht op de ontplooiing van de volledige persoonlijkheid en de talenten van het kind en op de voorbereiding van het kind op een actief leven als volwassene;2° het onderwijs bevordert het respect voor de grondrechten van de mens en voor de culturele waarden van het kind zelf en van anderen. De onderwijsinspectie is bevoegd om te controleren of het verstrekte huisonderwijs beantwoordt aan de doelstellingen omschreven in het derde lid.

De personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerling onder hun bewaring hebben zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de controle op het huisonderwijs.

Wanneer de controle van de onderwijsinspectie niet aanvaard wordt of wanneer de onderwijsinspectie bij twee opeenvolgende controles vaststelt dat het verstrekte onderwijs kennelijk niet beantwoordt aan de in het derde lid bedoelde doelstellingen, schrijven de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerling onder hun bewaring hebben de leerling in in een school die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd is door de Vlaamse Gemeenschap.

De Vlaamse regering bepaalt de formele voorwaarden die moeten vervuld worden bij het organiseren van huisonderwijs. » Afdeling 3. - Decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II

Artikel III.3. Artikel 47 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, gewijzigd bij het decreet van 19 april 1995 en vervangen door het decreet van 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 47.Voor het buitengewoon secundair onderwijs : 1° is de onderafdeling 3bis van toepassing op alle opleidingsvormen;2° is de onderafdeling 4 enkel van toepassing op opleidingsvorm 4, met uitzondering van de ziekenhuisscholen;3° is de onderafdeling 5 op geen enkele opleidingsvorm van toepassing;4° zijn de onderafdelingen 1, 2, 3 en 6 enkel van toepassing op opleidingsvorm 4.» Artikel III.4. Aan artikel 48 van hetzelfde decreet wordt een 10° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 10° betrokken personen : de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerling onder hun bewaring hebben of de meerderjarige leerling zelf. » Artikel III.5. In artikel 50, § 5, van hetzelfde decreet wordt 7°, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994, vervangen door wat volgt : « 7° onthaalonderwijs, zijnde een specifiek en tijdelijk onderwijsaanbod dat anderstalige nieuwkomers in staat stelt om in te stromen in het Nederlandstalig onderwijs. Dit onderwijsaanbod is gericht op taalvaardigheid en inburgering. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen inzake de afbakening van de doelgroep, de organisatie en de financiering van dit onderwijsaanbod. » Artikel III.6. In hetzelfde decreet wordt een onderafdeling 3bis ingevoegd, bestaande uit artikel 52bis tot en met 52quater, die luidt als volgt : « Onderafdeling 3bis. - Cursussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer in het officieel onderwijs

Artikel 52bis.In de officiële voltijds secundaire scholen, met uitzondering van de vierde graad, omvat het onderwijsaanbod wekelijks ten minste twee lesuren onderwijs in de erkende godsdiensten en in de op die godsdiensten berustende zedenleer en ten minste twee lesuren onderwijs in de niet-confessionele zedenleer.

Artikel 52ter.§ 1. Bij elke inschrijving van de leerling in het officieel voltijds secundair onderwijs, met uitzondering van de vierde graad, bepalen de betrokken personen, bij ondertekende verklaring, of de leerling een cursus in één der erkende godsdiensten of een cursus niet-confessionele zedenleer volgt. Deze keuze kunnen zij bij het begin van elk schooljaar wijzigen.

Betrokken personen die op basis van hun religieuze of morele overtuiging bezwaren hebben tegen het volgen van één van de aangeboden cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer bekomen op aanvraag een vrijstelling.

De Vlaamse regering legt het model van de ondertekende verklaring en de procedure tot het bekomen van de vrijstelling vast en bepaalt op welke wijze de lesuren waarvoor men is vrijgesteld moeten ingevuld worden. De lesuren waarvoor men is vrijgesteld mogen niet worden ingevuld met activiteiten die betrekking hebben op andere onderdelen van het leerprogramma. § 2. Is de leerling 12 jaar of ouder, dan gebeurt de keuze voor het onderricht in één der erkende godsdiensten of de niet-confessionele zedenleer, evenals de eventuele aanvraag tot vrijstelling in samenspraak met de leerling.

Artikel 52quater.Het niet naleven van de bepalingen inzake vrijstelling van de keuze, zoals bedoeld in artikel 52ter, § 2, tweede lid, kan, na aanmaning, aanleiding geven tot sancties.

De sanctie voor de in overtreding zijnde inrichtende macht kan een gedeeltelijke terugbetaling zijn van de werkingsmiddelen van de betrokken school. De terugvordering of inhouding kan echter niet meer bedragen dan 10 procent van deze werkingsmiddelen en kan er niet toe leiden dat het aandeel in de werkingsmiddelen dat bestemd is voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen zijn. De Vlaamse regering bepaalt de verdere regels voor de vaststelling van de overtreding en voor de toepassing van de sanctie en waarborgt de rechten van verdediging. » Artikel III.7. In artikel 57 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995, 8 juli 1996 en 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3 worden de woorden "de toepassing van § 1, 2°, en § 3bis" vervangen door de woorden "de beperkingen gesteld door of krachtens dit decreet";2° er wordt een § 3ter toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3ter.Wanneer de onderwijsinspectie in een onderwijsinstelling een kennelijk onverantwoord gebruik van de vrije aanwending, bedoeld in § 3, eerste lid, vaststelt, ten nadele van volgende groepen : - het eerste leerjaar B en het beroepsvoorbereidend leerjaar, en/of - de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs, en/of - de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, formuleert zij een omstandig en gemotiveerd advies ten behoeve van de Vlaamse regering. De Vlaamse regering kan de elementen van toetsing bepalen waarmee het advies dient rekening te houden.

De Vlaamse regering kan op basis van dit advies ten aanzien van de betrokken onderwijsinstelling een norm bepalen, boven dewelke de in artikel 56, 1°, bedoelde uren-leraar, gegenereerd door de in het eerste lid bedoelde groepen, niet kunnen worden aangewend voor andere groepen. Zij kan daarbij evenwel bepalen dat deze norm kan worden overschreden binnen hetzelfde studiegebied. De Vlaamse regering bepaalt de nadere procedurele regelen ter zake, rekening houdend met de hoorplicht. » Artikel III.8. In hetzelfde decreet wordt een artikel 57bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 57bis.Het aantal organiseerbare plage-uren wordt gereduceerd volgens het hierna beschreven scenario. Voor de toepassing van dit scenario wordt verstaan onder : a) aantal uren-leraar : de uren verkregen in toepassing van artikel 57, § 1, en, in voorkomend geval, in toepassing van artikel 71 of artikel 74, vermeerderd of verminderd met de uren-leraar ingevolge herverdeling van uren-leraar door de inrichtende macht van de onderwijsinstelling, door overname van uren-leraar van het voorgaande schooljaar, door overname van uren-leraar van een andere onderwijsinstelling, ingevolge fusie of door toetreding tot een scholengemeenschap;b) plage-uren : de uren boven het minimum maar binnen het maximum aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties van leraar of godsdienstleraar, ongeacht het feit of deze uren wel of niet worden geput uit de uren bedoeld onder a) . Scholen die behoren tot een scholengemeenschap : a) schooljaar 2001-2002 : voor scholen die tijdens het schooljaar 2000-2001 t.o.v. hun aantal uren-leraar meer dan 2,63 % plage-uren hebben georganiseerd, mag tijdens het schooljaar 2001-2002 het % niet hoger liggen dan het % van het schooljaar 2000-2001; b) schooljaar 2002-2003 : t.o.v. de som van de aantallen uren-leraar van de individuele scholen mogen binnen de scholengemeenschap maximum 2,3 % plage-uren worden georganiseerd; c) schooljaar 2003-2004 : t.o.v. de som van de aantallen uren-leraar van de individuele scholen mogen binnen de scholengemeenschap maximum 1,8 % plage-uren worden georganiseerd; d) vanaf het schooljaar 2004-2005 : t.o.v. de som van de aantallen uren-leraar van de individuele scholen mogen binnen de scholengemeenschap maximum 1,3 % plage-uren worden georganiseerd.

Scholen die niet behoren tot een scholengemeenschap : a) schooljaar 2001-2002 : voor scholen die tijdens het schooljaar 2000-2001 t.o.v. hun aantal uren-leraar meer dan 2,63 % plage-uren hebben georganiseerd, mag tijdens het schooljaar 2001-2002 het % niet hoger liggen dan het % van het schooljaar 2000-2001; voor scholen die tijdens het schooljaar 2000-2001 t.o.v. hun aantal uren-leraar niet meer dan 2,63 % plage-uren hebben georganiseerd, bedraagt tijdens het schooljaar 2001-2002 het maximum 2,63 %; b) vanaf het schooljaar 2002-2003 : het maximum %mag niet hoger liggen dan het % van het schooljaar 2001-2002. De scholengemeenschappen en de scholen informeren de bevoegde onderhandelingsorganen over de verdeling en aanwending van de plage-uren. » Artikel III.9. In hetzelfde decreet wordt een artikel 57ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 57ter.Bij toewijzing aan titularissen van het onderwijzend personeel of aan hun tijdelijke vervangers van opdrachten die niet gebaseerd zijn op het in artikel 57, § 3, bedoeld aantal uren-leraar, op andere gefinancierde of gesubsidieerde uren-leraar dan die bedoeld in artikel 57, § 3, of op plage-uren bedoeld in artikel 57bis, valt de bezoldiging ten laste van de inrichtende macht. » Artikel III.10 In artikel 58bis, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994 en vervangen bij het decreet van 14 juli 1998, wordt 3° vervangen door wat volgt : 1° 3° wordt vervangen door wat volgt : « 3° het aantal instellingen dat na de fusie overblijft moet kleiner zijn dan het oorspronkelijk aantal instellingen en mag gedurende de eerste vier schooljaren na de fusie niet toenemen.Vrijwillige fusies die vóór 15 mei 2002 aan het departement werden meegedeeld, komen in aanmerking voor het extra aantal wekelijkse uren-leraar indien het aantal instellingen dat na de fusie overblijft kleiner is dan of gelijk is aan het oorspronkelijk aantal instellingen; ».

Artikel III.11. In artikel 66, § 2, van hetzelfde decreet worden de woorden "vijftien" en "negen" respectievelijk vervangen door de woorden "zestien" en "acht". Afdeling 4. - Decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen

met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs Artikel III.12. In artikel 2, 27°, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, worden de woorden "een op dezelfde datum" vervangen door de woorden "een op 1 oktober van de twee voorafgaande schooljaren".

Artikel III.13. In artikel 4, § 1, van hetzelfde decreet wordt het woord "kleding" vervangen door het woord "mode".

Artikel III.14. In hetzelfde decreet wordt een artikel 8bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 8bis.De opties "militaire en sociale wetenschappen" en "militaire bewapeningstechnieken" van het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad van het technisch secundair onderwijs zijn voorbehouden voor de onderwijsinstellingen van de Krijgsmacht. Op deze opties zijn de bepalingen van artikel 4, 5 en 6 niet van toepassing. » Artikel III.15. In artikel 60 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 2, 2°, worden de volgende woorden toegevoegd : "in een niet-vacante betrekking";2° er wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3.Dit artikel is niet meer van toepassing op vrijwillige fusies die ingaan vanaf 1 september 2001. » Artikel III.16. Artikel 65 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 65.§ 1. Scholengemeenschappen zijn samenwerkingsverbanden waarvan de werking geregeld wordt in hetzij de beslissing van de enige betrokken inrichtende macht, hetzij de overeenkomst tussen de verschillende betrokken inrichtende machten.

Indien het gaat om samenwerkingsverbanden zonder beheersoverdracht, vallen de scholengemeenschappen onder de verantwoordelijkheid en het hiërarchisch toezicht van de betrokken inrichtende macht(en).

Indien het gaat om samenwerkingsverbanden met beheersoverdracht, vallen de scholengemeenschappen onder de toezichtsvormen bepaald in het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs of de organieke regelgeving op de lokale besturen, respectievelijk de toezichtsvormen georganiseerd door de betrokken inrichtende macht(en). § 2. Beheersoverdracht is enkel mogelijk ten aanzien van de bevoegdheden bedoeld in artikel 71, 4°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10° en 11°. » Artikel III.17. In artikel 68 van hetzelfde decreet wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Een scholengemeenschap behoort tot één van de volgende contingenten : 1° gemeenschapsonderwijs : maximum 40 scholengemeenschappen (waarvan één in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad);2° gesubsidieerd officieel onderwijs : maximum 15 scholengemeenschappen (waarvan één in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad);3° gesubsidieerd confessioneel vrij onderwijs : maximum 80 scholengemeenschappen (waarvan één in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad);4° gesubsidieerd niet-confessioneel vrij onderwijs : maximum 5 scholengemeenschappen (waarvan één in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad).» Artikel III.18. Artikel 71 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 71.Een scholengemeenschap : 1° maakt afspraken over de ordening van een rationeel onderwijsaanbod, eventueel gespreid over de verschillende instellingen die de scholengemeenschap vormen;2° maakt afspraken over een objectieve leerlingen-oriëntering en -begeleiding en werkt daartoe samen met één psycho-medisch-sociaal centrum of centrum voor leerlingenbegeleiding;3° maakt afspraken over het personeelsbeleid, meer bepaald over de criteria voor het aanwerven, functioneren en evalueren van personeelsleden;4° maakt afspraken/beslist over de verdeling van de extra uren-leraar over haar instellingen.De verdelingscriteria worden onderhandeld in het lokaal comité. Bij ontstentenis van een akkoord binnen de scholengemeenschap over de verdelingscriteria, worden de extra uren-leraar recht evenredig verdeeld volgens het aandeel dat het pakket uren-leraar van elke afzonderlijke instelling uitmaakt binnen de totaliteit van de pakketten uren-leraar van de diverse instellingen die tot de scholengemeenschap behoren; 5° maakt afspraken over de vaststelling van de criteria en de aanwending van de wekelijkse uren-leraar die op het niveau van de scholengemeenschap kunnen worden samengevoegd;6° brengt advies uit inzake investeringen in schoolgebouwen en infrastructuur waarbij de inrichtende macht een beroep doet op de investeringsmiddelen van, naargelang van het geval, de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs of de Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs;7° kan een samenwerkingsakkoord sluiten met een instelling voor buitengewoon secundair onderwijs;een instelling voor buitengewoon secundair onderwijs kan samenwerkingsakkoorden sluiten met verschillende scholengemeenschappen; 8° kan een samenwerkingsakkoord sluiten met één of meer instellingen voor secundair onderwijs die niet tot een scholengemeenschap behoren en/of met één of meer scholen voor basisonderwijs, met één of meer instellingen van deeltijds kunstonderwijs en/of één of meer centra voor volwassenenonderwijs;9° maakt afspraken/beslist over de verdeling van de punten voor het ondersteunend personeel over haar instellingen op basis van criteria vastgelegd na onderhandeling in het lokaal comité, rekening houdend met Titel XI van dit decreet;10° oefent de bevoegdheden uit zoals bepaald in het decreet van 8 juni 2000 houdende dringende maatregelen betreffende het lerarenambt;11° maakt afspraken/beslist over de aanwending van de punten voor ICT-coördinatie.» Artikel III.19. Artikel 72 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 72.Inrichtende machten kunnen aan de scholengemeenschappen andere bevoegdheden toewijzen dan deze bepaald in artikel 71, tenzij dit bij wet, decreet of besluit wordt verboden. Voor wat betreft het gemeenschapsonderwijs gebeurt deze toewijzing op grond van artikel 4, § 2, van het bijzonder decreet.

Indien bij de scholengemeenschap verschillende inrichtende machten zijn betrokken, dan zullen die de extra bevoegdheden bij schriftelijke overeenkomst vastleggen. » Artikel III.20. In hetzelfde decreet wordt een artikel 73bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 73bis.§ 1. In elke netoverschrijdende scholengemeenschap wordt een lokaal onderhandelingscomité van de scholengemeenschap opgericht, dat bevoegd is om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is. § 2. Hiertoe duidt elk lokaal onderhandelings- of basisoverlegorgaan van de scholen van de scholengemeenschap en/of het afzonderlijk bijzonder comité bij elke inrichtende macht van het officieel gesubsidieerd onderwijs, één vertegenwoordiger per representatieve vakorganisatie en één vertegenwoordiger van de betrokken inrichtende machten. » Artikel III.21. In artikel 74 van hetzelfde decreet wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Tot 15 november van het betrokken schooljaar kunnen door de betrokken inrichtende macht(en) tussen instellingen die niet behoren tot eenzelfde scholengemeenschap, uren-leraar worden overgedragen, zoals bepaald in artikel 88, mits : 1° in overeenstemming met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt;2° onderhandeling in het lokaal comité.Indien er bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel worden uitgesproken, kan de overdracht evenwel enkel na akkoord in het lokaal comité; 3° melding aan de betrokken scholengemeenschap waartoe de begunstigde instelling behoort.» Artikel III.22. Aan artikel 77 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Zonder afbreuk te doen aan de principes dat een personeelslid wordt vast benoemd door de inrichtende macht en wordt geaffecteerd aan een instelling die behoort tot die inrichtende macht, kunnen : 1° de leden van het bestuurspersoneel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, voor de vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet;2° de leden van het ondersteunend personeel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, voor de vervulling van opdrachten voor andere instellingen van de scholengemeenschap of voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet.»; 2° § 2 wordt opgeheven;3° in § 3, eerste lid, worden de woorden "op § 1, 2° en 3°" vervangen door de woorden "op § 1, 2°" en worden de woorden "en het administratief personeel" geschrapt. Artikel III.23. Artikel 77bis van hetzelfde decreet, ingevoegd door het decreet van 18 mei 1999, wordt opgeheven.

Artikel III.24. Aan artikel 79 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden "artikel 98, 6°" vervangen door de woorden "artikel 98, § 7";2° § 2 wordt opgeheven. Artikel III.25. Artikel 80 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 80.Aan de scholengemeenschappen wordt het volgend aantal extra wekelijkse uren-leraar toegekend : - schooljaar 2002-2003 : 7.000 - schooljaar 2003-2004 : 14.000 - vanaf het schooljaar 2004-2005 : 20.000.

Deze extra uren-leraar worden aangewend om : 1° het aantal plage-uren, bedoeld in artikel 57bis van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II te reduceren, en/of 2° de werkdruk te verminderen door aanrekening van klassenraad, klassendirectie, splitsing van klassen, lerarenondersteuning, stagebegeleiding en leerlingenbegeleiding op het pakket uren-leraar. De verdeling van deze extra uren-leraar, die uitsluitend voor de instellingen van de scholengemeenschap zijn bestemd, gebeurt trapsgewijs als volgt : het aantal uren-leraar dat elke scholengemeenschap ontvangt is recht evenredig met het aandeel van de som van de pakketten uren-leraar van de instellingen die de scholengemeenschap vormen in de totaliteit van de pakketten uren-leraar van alle instellingen die tot een scholengemeenschap zijn toegetreden. Onder uren-leraar worden de organieke uren-leraar voor het voltijds secundair onderwijs, voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs en voor het deeltijds secundair zeevisserijonderwijs verstaan.

De scholengemeenschap verdeelt de extra uren-leraar op de wijze zoals bepaald in artikel 71, 4°.

De scholengemeenschappen en de scholen informeren de bevoegde onderhandelingsorganen over de verdeling en aanwending van de extra wekelijkse uren-leraar. » Artikel III.26. In hetzelfde decreet wordt titel XI, bestaande uit artikel 93 tot 99, gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, vervangen door wat volgt : TITEL XI. - Ondersteunend personeel Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Artikel 93.Deze titel is van toepassing op het voltijds gewoon secundair onderwijs.

Deze titel is niet van toepassing op de instellingen van het gemeenschapsonderwijs die in Duitsland gelegen zijn.

Artikel 94.§ 1. De personeelscategorie "ondersteunend personeel" bestaat uit de volgende ambten : 1° administratief medewerker;2° opvoeder. § 2. De personeelscategorie "administratief personeel" bestaat uit de volgende ambten : 1° opsteller;2° klerk-typist;3° eerste opsteller;4° eerste klerk-typist. § 3. De personeelscategorie "opvoedend hulppersoneel" bestaat uit de volgende ambten : 1° opvoeder-huismeester;2° directiesecretaris;3° secretaris-bibliothecaris;4° studiemeester-opvoeder. § 4. De ambten, bedoeld in § 1 tot en met § 3, worden per ambt toegekend hetzij aan één enkel personeelslid, hetzij aan twee personeelsleden die elk met een halftijdse betrekking worden belast.

Artikel 95.In een instelling moeten de personeelsleden van het ondersteunend personeel, het administratief personeel en/of het opvoedend hulppersoneel uit ten minste 50 % opvoeders en/of opvoedend hulppersoneel bestaan. » Afdeling 2. - Oprichten van betrekkingen

Onderafdeling 1. - Vaststellen van puntenwaarde

Artikel 96.De oprichting van betrekkingen in de ambten, bedoeld in artikel 94, § 1 tot en met § 3, is gebaseerd op volgend puntensysteem : 1° aan elke instelling die niet de enige is binnen het betrokken onderwijsnet in de betrokken gemeente, wordt een aantal punten toegekend dat gelijk is aan de som van de producten van het aantal regelmatige leerlingen op de tellingsdatum, bedoeld in artikel 3, § 8, 1°, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, toegevoegd bij het decreet van 31 juli 1990 en gewijzigd bij de decreten van 9 april 1992 en 25 juni 1992, met het overeenkomstig aantal punten per leerling, zoals hierna bepaald : a) voor de 1e tot de 270e leerling : 0,92;b) voor de 271e tot de 400e leerling : 0,80;c) voor de 401e tot en met de 800e leerling : 0,73; d) voor de 801e tot en met de 1.000e leerling : 0,50; e) vanaf de 1.001e leerling : 0,39.

Voor de instellingen met ten minste 271 leerlingen wordt evenwel het resultaat van het product, bedoeld in a), beschouwd als gelijk aan 250 punten; 2° aan elke instelling die de enige is binnen het betrokken onderwijswet in de betrokken gemeente, wordt een aantal punten toegekend dat gelijk is aan : a) een forfaitair aantal punten afhankelijk van het aantal regelmatige leerlingen op de tellingsdatum, bedoeld in 1°, zoals hierna bepaald : - voor instellingen met maximum 97 leerlingen : 90; - voor instellingen met minimum 98 en maximum 172 leerlingen : 160; - voor instellingen met minimum 173 leerlingen : 250; b) voor een instelling met minimum 271 leerlingen wordt het forfaitair aantal punten, vastgesteld op 250 in a) , vermeerderd met een aantal punten dat gelijk is aan de som van de producten van het aantal regelmatige leerlingen op de tellingsdatum, bedoeld in 1°, met het overeenkomstig aantal punten per leerling, zoals hierna bepaald : - voor de 271e tot en met de 400e leerling : 0,80; - voor de 401e tot en met de 800e leerling : 0,73; - voor de 801e tot en met de 1.000e leerling : 0,50; - vanaf de 1.001e leerling : 0,39; 3° aan elke instelling wordt, bovenop het in 1° of 2°, naargelang van het geval, gestelde, een aantal punten toegekend dat gelijk is aan het product van het aantal leerlingen in het eerste leerjaar B, in het beroepsvoorbereidend leerjaar en in de leerjaren van de tweede en de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, met 0,14 punten; 4° aan de centrale raad van de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs wordt, ter uitvoering van de rekenplichtigheid, elk schooljaar een forfaitair aantal punten toegekend gelijk aan 5.330 punten. Met deze punten worden betrekkingen opgericht in een ambt van het ondersteunend personeel, rekening houdend met artikel 94, § 4, en artikel 97. De inrichtende macht is niet verplicht om op deze betrekkingen artikel 36bis, § 3, van het besluit van 29 april 1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage toe te passen.

De inrichtende macht kan in deze betrekkingen een personeelslid vast benoemen. Op het ogenblik dat de instelling of vanaf 1 januari 2000 de scholengroep aan wie de punten zijn toegekend het personeelslid in dergelijke betrekking vast benoemt, blijven de punten toegekend aan die instelling of deze scholengroep.

Artikel 97.§ 1. Aan elk van de ambten, bedoeld in artikel 94, § 1 tot en met § 3, wordt per betrekking onderstaand aantal punten gekoppeld : 1° administratief medewerker met bekwaamheidsbewijs secundair onderwijs : 63;2° administratief medewerker met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het korte type en met weddenschaal 106 : 100;3° administratief medewerker met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het korte type en met weddenschaal 158 : 82;4° administratief medewerker met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het lange type of universitair onderwijs : 120;5° opvoeder met bekwaamheidsbewijs secundair onderwijs : 63;6° opvoeder met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het korte type en met weddenschaal 106 : 100;7° opvoeder met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het korte type en met weddenschaal 158 : 82;8° opvoeder met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het lange type of universitair onderwijs : 120;9° opsteller en eerste opsteller : 63;10° klerk-typist en eerste klerk-typist : 57;11° opvoeder-huismeester : 100;12° directiesecretaris : 100;13° secretaris-bibliothecaris met weddenschaal 122 : 77;14° secretaris-bibliothecaris met weddenschaal 158 : 82;15° secretaris-bibliothecaris met weddenschaal 163 : 95;16° secretaris-bibliothecaris met weddenschaal 164 : 108;17° studiemeester-opvoeder met weddenschaal 122 : 77;18° studiemeester-opvoeder met weddenschaal 100 : 78;19° studiemeester-opvoeder met weddenschaal 158 : 82;20° studiemeester-opvoeder met weddenschaal 208 : 82;21° studiemeester-opvoeder met weddenschaal 104 : 82;22° studiemeester-opvoeder met weddenschaal 123 : 82;23° studiemeester-opvoeder met weddenschaal 126 : 82. § 2. Als in toepassing van artikel 94, § 4, een personeelslid met een halftijdse betrekking is belast, wordt het overeenkomstig § 1 berekend puntenaantal gehalveerd. § 3. De Vlaamse regering bepaalt wat onder de bekwaamheidsbewijzen, bedoeld in § 1, wordt verstaan.

Onderafdeling 2. - Oprichten van betrekkingen

Artikel 98.§ 1. Met ingang van 1 september 1998 gebeurt elke aanstelling in een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel. § 2. Met ingang van 1 september 1998 kunnen geen personeelsleden meer worden aangeworven en aangesteld in een vacante betrekking in de ambten van het administratief personeel en het opvoedend hulppersoneel. § 3. Tijdens het schooljaar 1998-1999 en rekening houdend met artikel 97, wendt een instelling het volgens artikel 96 berekend aantal punten aan voor de instandhouding van betrekkingen van vastbenoemde personeelsleden in de ambten van het opvoedend hulppersoneel, het administratief personeel en het ondersteunend personeel.

Heeft de instelling na voormelde verplichting nog punten over, dan kan zij deze punten vrij aanwenden : - voor de oprichting van betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel; - voor de omvorming van betrekkingen in de ambten van het administratief personeel en/of het opvoedend hulppersoneel naar betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel; - voor de toekenning van de hogere weddenschaal 106 aan een personeelslid volgens artikel 55, § 3, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en volgens artikel 44, § 3, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs. § 4. Vanaf het schooljaar 1999-2000 en rekening houdend met artikel 97, wendt een instelling het volgens artikel 96 berekend aantal punten aan voor de instandhouding van betrekkingen van vastbenoemde personeelsleden in de ambten van het opvoedend hulppersoneel, het administratief personeel en het ondersteunend personeel.

Heeft de instelling na voormelde verplichting nog punten over, dan kan zij deze punten vrij aanwenden : - voor de oprichting van betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel; - voor de omvorming van betrekkingen in de ambten van het administratief personeel en/of het opvoedend hulppersoneel naar betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel; - voor de toekenning van de hogere weddenschaal 106 aan een personeelslid volgens artikel 55, § 3, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en volgens artikel 44, § 3, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs; - voor overdracht naar een andere instelling van de inrichtende macht voor zover die behoort tot dezelfde scholengemeenschap of naar een andere instelling van dezelfde scholengemeenschap zoals bedoeld in § 7.

Voordat een tijdelijk personeelslid kan worden aangeworven in een vacante betrekking van een ambt van het ondersteunend personeel, moet de volgende rangorde worden uitgeput : 1° de vacante betrekking moet in het kader van de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en reaffectatie worden toegewezen aan de personeelsleden die in de instellingen van de inrichtende macht ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking;2° de vacante betrekking moet worden aangeboden aan de personeelsleden van het administratief personeel en het opvoedend hulppersoneel van andere instellingen van de betrokken inrichtende macht die toepassing maken van § 5.Deze personeelsleden zijn niet verplicht op dit aanbod in te gaan; 3° de vacante betrekking moet worden aangeboden aan de personeelsleden aangesteld op basis van artikel 60.Deze personeelsleden zijn niet verplicht op dit aanbod in te gaan.

Als de instelling behoort tot een scholengemeenschap moet voormelde volgorde eerst toegepast worden in de instellingen van de inrichtende macht die behoren tot eenzelfde scholengemeenschap. Vervolgens wordt dezelfde volgorde toegepast in alle instellingen die behoren tot eenzelfde scholengemeenschap.

Als de instelling niet behoort tot een scholengemeenschap is voormelde volgorde beperkt tot de instellingen van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren.

Tijdelijke personeelsleden die op grond van wat voorafgaat worden aangeworven in een vacante betrekking van het ondersteunend personeel, kunnen slechts worden vast benoemd als hun betrekkingen de som van enerzijds het aantal betrekkingen in de ambten van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel in stand gehouden op basis van § 5 en anderzijds het aantal betrekkingen van de personeelsleden bedoeld in artikel 60, binnen de instellingen van de scholengemeenschap overschrijden. Vaste benoeming kan enkel in het positieve verschil dat voormelde som oplevert. § 5. Tijdens de schooljaren 1998-1999 tot en met 2005-2006, en voorzover de instelling §§ 3 en 4 niet toepast, kan een instelling de personeelsleden die op 30 juni 1998 vast benoemd zijn of tijdelijk aangesteld zijn in een vacante betrekking in de ambten van de personeelscategorieën administratief personeel en opvoedend hulppersoneel in dienst houden in deze betrekkingen voorzover de betrekkingen kunnen worden instandgehouden volgens het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs, gewijzigd bij de koninklijke besluiten nr. 61 van 20 juli 1982, 13 maart 1985 en nr. 449 van 20 augustus 1986, het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990, het decreet van 15 december 1993 en het besluit van de Vlaamse regering van 9 mei 1996. § 6. In afwijking van §§ 1 en 2 kunnen tijdens de schooljaren 1998-1999 tot en met 2005-2006 toch personeelsleden in de ambten van het administratief personeel en het opvoedend hulppersoneel worden aangeworven in een vacante betrekking opgericht met toepassing van het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs, gewijzigd bij de koninklijke besluiten nr. 61 van 20 juli 1982, 13 maart 1985 en nr. 449 van 20 augustus 1986, het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990, het decreet van 15 december 1993 en het besluit van de Vlaamse regering van 9 mei 1996, voorzover de betrokken instelling ontstaat uit een fusie van twee of meer instellingen of een herstructurering die resulteert in een gelijk of kleiner aantal instellingen.

Deze bepaling geldt enkel voor zover alle instellingen voorafgaand aan de fusie of herstructurering toepassing maken van § 5. § 7. Vanaf het schooljaar 1999-2000 mogen de punten die een instelling na toepassing van artikel 36bis, § 3, van het besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage niet aanwendt, worden gevoegd bij de overblijvende punten van andere instellingen van dezelfde scholengemeenschap. Het resultaat geeft een aantal punten dat, als dit in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt, kan worden aangewend voor de oprichting en/of instandhouding van betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel in één of meer instellingen van die scholengemeenschap, zoals bedoeld in artikel 79, § 2.

In een betrekking die op basis van niet aangewende punten wordt opgericht, is geen vaste benoeming, mutatie of definitieve affectatie mogelijk. § 8. Vanaf het schooljaar 2006-2007 kunnen geen betrekkingen in de ambten van het administratief personeel en het opvoedend hulppersoneel meer worden in stand gehouden of opgericht met toepassing van het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs, gewijzigd bij de koninklijke besluiten nr. 61 van 20 juli 1982, 13 maart 1985 en nr. 449 van 20 augustus 1986, het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990, het decreet van 15 december 1993 en het besluit van de Vlaamse regering van 9 mei 1996. Afdeling 3. - Wijzigingen aan de wet van 29 mei 1959

Artikel 99.In artikel 27, § 1, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1973 en 1 augustus 1985 en de decreten van 5 juli 1989 en 31 juli 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan het eerste lid worden de volgende woorden toegevoegd : "en van het ondersteunend personeel";2° in het tweede lid worden tussen de woorden "administratief personeel" en de woorden "die door" de woorden "en van het ondersteunend personeel" ingevoegd;3° in het vierde lid worden tussen de woorden "Het opvoedend hulppersoneel" en "van de scholen" de woorden "en het ondersteunend personeel" ingevoegd.» Artikel III.27. In hetzelfde decreet wordt titel XI, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, vervangen door wat volgt : "TITEL XI. - Ondersteunend personeel Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Artikel 93.§ 1. Deze titel is van toepassing op het gewoon secundair onderwijs, met uitzondering van de instellingen van het Gemeenschapsonderwijs die in Duitsland gelegen zijn. § 2. Deze titel is niet van toepassing op het ambt van bode-kamerbewaarder.

Artikel 94.§ 1. De personeelscategorie ondersteunend personeel bestaat uit de volgende wervingsambten : 1° administratief medewerker;2° opvoeder. § 2. Een betrekking in een ambt bedoeld in § 1 wordt hetzij halftijds, hetzij voltijds opgericht.

Een halftijdse betrekking wordt steeds toegekend aan één personeelslid.

Een voltijdse betrekking wordt toegekend hetzij aan één personeelslid, hetzij aan twee personeelsleden die elk met een halftijdse betrekking worden belast.

Artikel 95.In een instelling moeten de personeelsleden van de categorie van het ondersteunend personeel uit tenminste 50 % opvoeders bestaan. Afdeling 2. - Oprichten van betrekkingen

Onderafdeling 1. - Vaststellen van puntenwaarde

Artikel 96.§ 1. De oprichting van betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel is gebaseerd op punten. § 2. Aan elke scholengemeenschap wordt elk schooljaar een aantal punten toegekend dat als volgt is samengesteld : 1° de som van het aantal regelmatige leerlingen op 1 februari van het voorgaande schooljaar van alle instellingen behorende tot de scholengemeenschap, vermenigvuldigd met 0,2971. Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele getal; 2° de som van het aantal wekelijkse uren-leraar van het betreffende schooljaar van de instellingen behorende tot de scholengemeenschap, berekend in uitvoering van de bepalingen van artikel 57 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995 en 8 juli 1996, vermenigvuldigd met 0,3025. Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele getal.

De som van de resultaten van 1° en 2° vormt het aantal punten dat de scholengemeenschap elk schooljaar ontvangt. § 3. In afwijking van § 2 wordt aan de instelling die niet tot een scholengemeenschap behoort elk schooljaar een aantal punten toegekend dat als volgt is samengesteld : 1° de som van het aantal regelmatige leerlingen op 1 februari van het voorgaande schooljaar van de instelling vermenigvuldigd met 0,2857. Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele getal; 2° de som van het aantal wekelijkse uren-leraar van het betreffende schooljaar van de instelling, berekend in uitvoering van de bepalingen van artikel 57 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995 en 8 juli 1996, vermenigvuldigd met 0,2651. Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele getal.

De som van de resultaten van 1° en 2° vormt het aantal punten dat de instelling die niet tot een scholengemeenschap behoort, elk schooljaar ontvangt. § 4. Aan de Raad van het Gemeenschapsonderwijs wordt, ter uitvoering van de rekenplichtigheid, elk schooljaar een forfaitair aantal punten toegekend gelijk aan 5330 punten. De Raad van het Gemeenschapsonderwijs verdeelt deze punten over de scholengroepen na onderhandeling in het daartoe bevoegde onderhandelingscomité.

Met deze punten worden in de scholengroepen betrekkingen opgericht in het ambt van administratief medewerker, rekening houdend met artikel 94 en artikel 97.

De scholengroep is niet verplicht om op deze betrekkingen artikel 36bis van het besluit van 29 april 1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage toe te passen.

De scholengroep kan in deze betrekkingen een personeelslid vast benoemen. Op het ogenblik dat de scholengroep waaraan de punten zijn toegekend het personeelslid in dergelijke betrekking vast benoemt, blijven de punten toegekend aan deze scholengroep.

De scholengroep deelt de vacantverklaring van voormelde betrekkingen mee aan de afgevaardigd bestuurder. Deze toetst de stabiliteit van de vacant verklaarde betrekkingen aan de mogelijke evolutie van de verdelingscriteria. In toepassing van artikel 43, § 1, 2°, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs is de afgevaardigd bestuurder belast met het goedkeuringstoezicht terzake. § 5. In afwijking van § 1, en onverminderd artikel 15 van het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende inrichting van het deeltijds beroepssecundair onderwijs, mag de instelling voor voltijds secundair onderwijs die als centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs fungeert, voor dit centrum maximum één voltijdse betrekking van opvoeder oprichten, overeenkomstig het aantal leerlingen vermeld in de eerste kolom, dat in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs regelmatig is ingeschreven : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Artikel 97.§ 1. Aan elk ambt van het ondersteunend personeel wordt per betrekking onderstaand aantal punten gekoppeld : 1° administratief medewerker met bekwaamheidsbewijs secundair onderwijs : 63;2° administratief medewerker met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het korte type : 82;3° administratief medewerker met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het lange type of universitair onderwijs : 120;4° administratief medewerker met weddenschaal 200, 201 of 203 : 63;5° administratief medewerker met weddenschaal 122 : 63;6° administratief medewerker met weddenschaal 158 : 82;7° administratief medewerker met weddenschaal 106 : 82;8° administratief medewerker met weddenschaal 163 : 82;9° administratief medewerker met weddenschaal 164 : 82;10° administratief medewerker met weddenschaal 100 : 82;11° administratief medewerker met weddenschaal 208 : 82;12° administratief medewerker met weddenschaal 104 : 82;13° administratief medewerker met weddenschaal 123 : 82;14° administratief medewerker met weddenschaal 126 : 82;15° opvoeder met bekwaamheidsbewijs secundair onderwijs : 63;16° opvoeder met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het korte type : 82;17° opvoeder met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het lange type of universitair onderwijs : 120;18° opvoeder met weddenschaal 200, 201 of 203 : 63;19° opvoeder met weddenschaal 122 : 63;20° opvoeder met weddenschaal 158 : 82;21° opvoeder met weddenschaal 106 : 82;22° opvoeder met weddenschaal 163 : 82;23° opvoeder met weddenschaal 164 : 82;24° opvoeder met weddenschaal 100 : 82;25° opvoeder met weddenschaal 208 : 82;26° opvoeder met weddenschaal 104 : 82;27° opvoeder met weddenschaal 123 : 82;28° opvoeder met weddenschaal 126 : 82. § 2. Als in toepassing van artikel 94, § 2, een personeelslid met een halftijdse betrekking is belast, wordt het volgens § 1 berekend puntenaantal gehalveerd. § 3. Als een personeelslid wordt belast met een betrekking in uitvoering van een beslissing van de pensioencommissie van de administratieve gezondheidsdienst volgens artikel 5, § 1bis en § 1ter, van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-II, bedraagt de puntenwaarde van een voltijdse betrekking, in afwijking op § 1, steeds 63 punten. § 4. De Vlaamse regering bepaalt wat onder de bekwaamheidsbewijzen, bedoeld in § 1, wordt verstaan. § 5. De Vlaamse regering kan nadere maatregelen treffen met betrekking tot de weddenschalen en de daaraan verbonden puntenwaarden, bedoeld in § 1. § 6. Dit artikel is niet van toepassing op het deeltijds beroepssecundair onderwijs.

Onderafdeling 2. - Oprichten van betrekkingen

Artikel 98.§ 1. De scholengemeenschap kent elk schooljaar aan alle instellingen die tot de scholengemeenschap behoren, een aantal punten toe. § 2. In afwijking van § 1 kent de scholengemeenschap tijdens het schooljaar 2001-2002, rekening houdend met artikel 97, aan elke instelling die behoort tot de scholengemeenschap in principe voldoende punten toe voor de instandhouding van de betrekkingen in de ambten van het administratief personeel, het opvoedend hulppersoneel en het ondersteunend personeel die de instelling op 30 juni 2001 inrichtte op basis van het op dat ogenblik geldende puntensysteem, of kon inrichten op 30 juni 2001 indien zij gebruik zou hebben gemaakt van het op dat ogenblik geldende puntensysteem.

Hierbij houdt de scholengemeenschap met volgende principes rekening : 1° de betrekkingen in ambten van het administratief personeel, het opvoedend hulppersoneel en/of het ondersteunend personeel die de instelling op 30 juni 2001 inrichtte, worden op 1 september 2001 omgevormd naar betrekkingen van het ondersteunend personeel rekening houdend met artikel 97;2° de instelling die op 30 juni 2001 reeds het op dat ogenblik geldende puntensysteem toepaste, krijgt voldoende punten om, rekening houdend met artikel 97, de betrekkingen in stand te houden die zij had op 30 juni 2001;3° de instelling die op 30 juni 2001 het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs, gewijzigd bij de koninklijke besluiten nr.61 van 20 juli 1982, 13 maart 1985 en nr. 449 van 20 augustus 1986, het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990, het decreet van 15 december 1993 en het besluit van de Vlaamse regering van 9 mei 1996, toepaste, krijgt in principe voldoende punten om, rekening houdend met artikel 97, de betrekkingen in stand te houden die ze had op 30 juni 2001. Dit aantal punten kan evenwel nooit meer bedragen dan het aantal punten waar de instelling recht op had op 30 juni 2001 indien zij gebruik zou hebben gemaakt van het op dat ogenblik geldende puntensysteem.

Heeft de scholengemeenschap onvoldoende punten om de hiervoor vermelde verplichtingen na te leven, dan moet zij de hiervoor vermelde verplichtingen niet naleven en verdeelt zij de beschikbare punten over haar instellingen.

Heeft de scholengemeenschap na voormelde verplichtingen nog punten over, dan kan zij deze punten vrij toekennen aan één of meer instellingen die behoren tot de scholengemeenschap : - voor de ondersteuning van de scholengemeenschap, zoals bepaald in artikel 99; - voor de instandhouding of oprichting van betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel; - voor de toekenning van een hogere weddenschaal aan een personeelslid volgens artikel 55 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en volgens artikel 44 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs. § 3. In afwijking van § 1 kent de scholengemeenschap tijdens de schooljaren 2002-2003 tot en met 2004-2005, rekening houdend met artikel 71, 9°, en 97, aan elke instelling die behoort tot de scholengemeenschap ten minste 80 % van het aantal punten toe dat nodig is voor de instandhouding van de betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel die de instelling op 30 juni van het voorafgaande schooljaar inrichtte. Dit puntenaantal wordt steeds afgerond naar boven naar het aantal punten dat de instelling nodig heeft om de dichtstbijliggende betrekking in stand te houden. De berekening van voormelde 80 % en de eventuele afronding gebeuren steeds met inachtname van de regelgeving inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling.

Heeft de scholengemeenschap onvoldoende punten om de hiervoor vermelde verplichtingen na te leven, dan moet zij de hiervoor vermelde verplichtingen niet naleven en verdeelt zij de beschikbare punten over haar instellingen.

Heeft de scholengemeenschap na voormelde verplichtingen nog punten over, dan kan zij deze punten vrij toekennen aan één of meer instellingen die behoren tot de scholengemeenschap : - voor de ondersteuning van de scholengemeenschap, zoals bepaald in artikel 99; - voor de instandhouding of oprichting van betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel; - voor de toekenning van een hogere weddenschaal aan een personeelslid volgens artikel 55 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en volgens artikel 44 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs. § 4. Vanaf het schooljaar 2005-2006, en rekening houdend met artikel 71, 9°, en artikel 97, verdeelt de scholengemeenschap het volgens artikel 96 berekend aantal punten over haar instellingen voor de instandhouding van betrekkingen van vastbenoemde personeelsleden en/of oprichting van betrekkingen voor tijdelijke personeelsleden in de ambten van het ondersteunend personeel.

Heeft de scholengemeenschap hierna nog punten over, dan kan zij deze punten vrij toekennen aan één of meer instellingen die behoren tot de scholengemeenschap : - voor de ondersteuning van de scholengemeenschap, zoals bepaald in artikel 99; - voor de toekenning van een hogere weddenschaal aan een personeelslid volgens artikel 55 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en volgens artikel 44 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs. § 5. Een tijdelijk personeelslid kan slechts worden aangeworven in een betrekking van een ambt van het ondersteunend personeel of een personeelslid kan slechts worden herbenoemd in hetzelfde ambt met een hogere weddenschaal zoals bedoeld in §§ 2 tot 4, mits naleving van de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis en reaffectatie.

Een tijdelijk personeelslid dat op grond van wat voorafgaat wordt aangeworven in een vacante betrekking, kan slechts worden vast benoemd mits aan volgende voorwaarde is voldaan.

Vaste benoeming in een vacante betrekking is slechts mogelijk voorzover binnen de instellingen van dezelfde scholengemeenschap de som van het aantal vacante betrekkingen in een ambt van het ondersteunend personeel de som van het aantal personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens ontstentenis van betrekking, en gereaffecteerd zijn in een niet-vacante betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel, overschrijdt. Vaste benoeming kan enkel in het positieve verschil dat voormelde som oplevert.

De personeelsleden van de scholengemeenschap die ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel en die gereaffecteerd zijn in een vacante betrekking van het ondersteunend personeel, kunnen in afwijking van voorgaand lid wel worden vast benoemd in de vacante betrekking waarin zij zijn gereaffecteerd.

De bepalingen inzake vaste benoeming zoals ze zijn vastgelegd in het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en in het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, blijven onverminderd van toepassing. § 6. De Vlaamse regering legt voor het ondersteunend personeel de bepalingen vast inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling. § 7. De bepalingen van § 1 tot en met § 5 zijn niet van toepassing op het deeltijds beroepssecundair onderwijs.

Artikel 98bis.§ 1. De instelling die niet behoort tot een scholengemeenschap, wendt het volgens artikel 96 berekend aantal punten aan voor de instandhouding van betrekkingen van vastbenoemde personeelsleden in ambten van het ondersteunend personeel. Zij houdt daarbij steeds rekening met artikel 97.

Heeft de instelling na voormelde verplichting nog punten over, dan kan zij deze punten vrij aanwenden : - voor de oprichting van betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel; - voor de toekenning van een hogere weddenschaal aan een personeelslid volgens artikel 55 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en volgens artikel 44 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs. § 2. In afwijking van § 1 ontvangt de instelling die niet behoort tot een scholengemeenschap tijdens het schooljaar 2001-2002 voldoende punten voor de instandhouding van de betrekkingen in de ambten van het administratief personeel, het opvoedend hulppersoneel en het ondersteunend personeel die de instelling op 30 juni 2001 inrichtte.

Hierbij gelden volgende principes : 1° de betrekkingen in ambten van het administratief personeel, het opvoedend hulppersoneel en het ondersteunend personeel die de instelling op 30 juni 2001 inrichtte, worden op 1 september 2001 omgevormd naar betrekkingen van het ondersteunend personeel rekening houdend met artikel 97;2° is het volgens artikel 96 berekend aantal punten kleiner dan het aantal punten waar de instelling op 1 september 2000 recht op had volgens het op dat ogenblik geldende puntensysteem, dan ontvangt de instelling het aantal punten waar ze op 1 september 2000 recht op had;3° volstaat het in 2° bedoelde aantal punten waar de instelling op 1 september 2000 recht op had, niet om de betrekkingen in stand te houden die de instelling op 30 juni 2001 inrichtte, dan ontvangt de instelling voldoende punten om deze betrekkingen, rekening houdend met 1°, in stand te houden tijdens het schooljaar 2001-2002. § 3. In afwijking van § 1 ontvangt de instelling die niet tot een scholengemeenschap behoort tijdens de schooljaren 2002-2003 tot en met 2004-2005, rekening houdend met artikel 97, in principe voldoende punten voor de instandhouding van de betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel die de instelling op 30 juni van het voorafgaande schooljaar inrichtte.

Is het volgens artikel 96 berekend aantal punten kleiner dan het aantal punten nodig om de betrekkingen in stand te houden die de instelling op 30 juni van het voorafgaande schooljaar inrichtte, dan ontvangt de instelling 90 % van het aantal punten nodig om deze betrekkingen, rekening houdend met 1°, in stand te houden. Dit puntenaantal wordt steeds afgerond naar boven naar het aantal punten dat de instelling nodig heeft om de dichtstbijliggende betrekking in stand te houden. § 4. Een tijdelijk personeelslid kan slechts worden aangeworven in een vacante betrekking van een ambt van het ondersteunend personeel of een personeelslid kan slechts worden herbenoemd in hetzelfde ambt met een hogere weddenschaal zoals bedoeld in § 1, mits naleving van de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis en reaffectatie.

Een tijdelijk personeelslid dat op grond van wat voorafgaat wordt aangeworven in een vacante betrekking, kan slechts worden vast benoemd mits aan volgende voorwaarde is voldaan.

Vaste benoeming in een vacante betrekking is slechts mogelijk voorzover binnen de instellingen van dezelfde inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren, de som van het aantal vacante betrekkingen in een ambt van het ondersteunend personeel de som van het aantal personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens ontstentenis van betrekking, en gereaffecteerd zijn in een niet-vacante betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel, overschrijdt. Vaste benoeming kan enkel in het positieve verschil dat voormelde som oplevert.

De personeelsleden van de instellingen van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren, die ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel en die gereaffecteerd zijn in een vacante betrekking van het ondersteunend personeel, kunnen in afwijking van voorgaand lid wel worden vast benoemd in de vacante betrekking waarin zij zijn gereaffecteerd.

De bepalingen inzake vaste benoeming zoals ze zijn vastgelegd in het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en in het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, blijven onverminderd van toepassing. § 5. De Vlaamse regering legt voor het ondersteunend personeel de bepalingen vast inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling. § 6. De bepalingen van § 1 tot en met § 4 zijn niet van toepassing op het deeltijds beroepssecundair onderwijs.

Artikel 99.§ 1. Heeft de scholengemeenschap na toekenning van de punten aan elke instelling van de scholengemeenschap, zoals bepaald in artikel 98, §§ 2 tot 4, nog voldoende punten over dan kan zij een deel van deze punten aanwenden ter ondersteuning van de scholengemeenschap. § 2. De scholengemeenschap kan ter ondersteuning van de scholengemeenschap een aantal punten voorafnemen van haar puntenenveloppe.

Voor het schooljaar 2001-2002 bedraagt deze voorafname maximum 5 % van de totale puntenenveloppe. Volstaat deze 5 % voorafname evenwel niet om een volledige betrekking op te richten, dan mag de scholengemeenschap deze 5 % overschrijden tot een maximum van 120 punten.

Voor het schooljaar 2002-2003 bedraagt deze voorafname maximum 2 % van de totale puntenenveloppe. Volstaat deze 2 % voorafname evenwel niet om een volledige betrekking op te richten, dan mag de scholengemeenschap deze 2 % overschrijden tot een maximum van 120 punten.

De Vlaamse regering kan vanaf het schooljaar 2003-2004 een hoger percentage vastleggen, ten hoogste gelijk aan 5 %. Zij kan daarbij de doelstellingen vastleggen waarvoor deze verhoogde voorafname wordt aangewend. Bedoeld besluit wordt aangenomen op eensluidend advies van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs, de representatieve verenigingen van inrichtende machten en de representatieve vakorganisaties. § 3. De scholengemeenschap kan deze punten aanwenden voor het oprichten van één of meer betrekkingen in ambten van het onderwijzend en/of bestuurspersoneel. Deze punten worden als volgt aangewend : - als een betrekking in een ambt van het onderwijzend personeel wordt opgericht, en het personeelslid dat erin wordt aangesteld heeft recht op weddenschaal 501, worden voor een voltijdse betrekking 120 punten in rekening gebracht. Voor een deeltijdse betrekking komt 1 uur leraar overeen met 6 punten; - als een betrekking in een ambt van het onderwijzend personeel wordt opgericht, en het personeelslid dat erin wordt aangesteld heeft recht op een andere weddenschaal dan weddenschaal 501, worden voor een voltijdse betrekking 82 punten in rekening gebracht. Voor een deeltijdse betrekking komt 1 uur leraar overeen met 4 punten; - als een betrekking in een ambt van het bestuurspersoneel wordt opgericht, worden voor een voltijdse betrekking 120 punten in rekening gebracht. Voor een halftijdse betrekking worden 60 punten in rekening gebracht. § 4. Het personeelslid dat in de betrekking bedoeld in § 3 wordt aangesteld, wordt steeds aangesteld als tijdelijk personeelslid in een instelling van de scholengemeenschap. De bepalingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, blijven verder van toepassing, met uitzondering van volgende bepalingen : - de betrekking is niet onderworpen aan de reglementering inzake ter beschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling. De inrichtende macht van de instelling waaraan de betrekking wordt toegewezen, kan evenwel op vrijwillige basis een personeelslid aanstellen dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Deze aanstelling wordt beschouwd als een reaffectatie of een wedertewerkstelling. Deze reaffectatie of wedertewerkstelling gebeurt steeds met instemming van het terbeschikkinggestelde personeelslid; - de inrichtende macht van de instelling waaraan de betrekking wordt toegewezen, is niet verplicht om in deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven, overeenkomstig artikel 21bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en artikel 23bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs; - de betrekking kan niet worden vacant verklaard. De inrichtende macht kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking. » Artikel III.28. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 99bis toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 99bis.§ 1. Naast het volgens artikel 96 berekend aantal punten, ontvangt de scholengemeenschap jaarlijks een forfaitaire puntenenveloppe van 120 punten. § 2. Naast de in § 1 bedoelde puntenenveloppe ontvangt de scholengemeenschap jaarlijks een bijkomende forfaitaire puntenenveloppe waarvan de grootte wordt bepaald door de som van het aantal regelmatige leerlingen op 1 februari van het voorgaande schooljaar van alle instellingen behorende tot de scholengemeenschap.

Deze enveloppe is als volgt samengesteld : - wanneer de scholengemeenschap tussen 4.000 en 6.499 leerlingen telt, ontvangt ze 60 punten; - wanneer de scholengemeenschap tussen 6.500 en 7.999 leerlingen telt, ontvangt ze 120 punten; - wanneer de scholengemeenschap meer dan 8.000 leerlingen telt, ontvangt ze 180 punten. § 3. De scholengemeenschap wendt de in §§ 1 en 2 bedoelde punten naar keuze aan : 1° voor het school- of klasvrij maken van het personeelslid dat belast is met het mandaat van algemeen directeur;2° voor het school- of klasvrij maken van het personeelslid dat belast is met het mandaat van coördinerend directeur;3° voor het school- of klasvrij maken van een ander personeelslid dan bedoeld in 1° en 2°;4° voor ondersteunend personeel. Behoort de scholengemeenschap alleen tot het gemeenschapsonderwijs, dan is zij verplicht om 120 punten aan te wenden om het personeelslid dat belast is met het mandaat van algemeen directeur van de scholengroep waartoe zij behoort school- of klasvrij te maken. Indien een scholengroep meerdere scholengemeenschappen telt, draagt elke scholengemeenschap verhoudingsgewijs bij om dit puntenaantal te bereiken. Indien een scholengroep ten minste één netoverschrijdende scholengemeenschap telt, wordt in de overeenkomst van deze scholengemeenschap vastgelegd op welke wijze aan deze verhoudingsgewijze bijdrage wordt voldaan.

Eens de scholengemeenschap haar keuze heeft bepaald, geldt deze keuze voor de duur waarvoor de scholengemeenschap is opgericht. In het geval de scholengemeenschap tijdens de periode waarvoor zij is opgericht niet langer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in § 2 en aldus geen recht meer heeft op een bijkomende forfaitaire enveloppe of haar bijkomende forfaitaire enveloppe kleiner wordt, kan zij haar keuze herzien. § 4. In afwijking op § 1 geldt deze bepaling voor de instellingen van het Gemeenschapsonderwijs die in Duitsland gelegen zijn.

Het personeelslid dat belast is met het mandaat van algemeen directeur van de scholengroep wordt school- of klasvrij gemaakt.

Dit personeelslid kan worden vervangen volgens de geldende reglementaire bepalingen. § 5. Als de scholengemeenschap kiest voor het school- of klasvrij maken van een personeelslid dat belast is met het mandaat van algemeen directeur of van coördinerend directeur, worden 120 punten in rekening gebracht als het personeelslid voor een voltijdse opdracht wordt vrijgemaakt. Wordt het personeelslid voor een halftijdse opdracht school- of klasvrij gemaakt, dan worden 60 punten in rekening gebracht.

Het personeelslid dat school- of klasvrij wordt gemaakt, kan worden vervangen volgens de geldende reglementaire bepalingen. § 6. Als de scholengemeenschap punten aanwendt voor het school- of klasvrij maken van een ander personeelslid of voor het ondersteunend personeel, kan zij één of meer betrekkingen oprichten in ambten van het onderwijzend personeel, het bestuurspersoneel of het ondersteunend personeel.

Deze punten worden als volgt aangewend : a) als in toepassing van § 3, 3°, een betrekking in een ambt van het onderwijzend personeel wordt opgericht, en het personeelslid dat erin wordt aangesteld heeft recht op weddenschaal 501, worden voor een voltijdse betrekking 120 punten in rekening gebracht.Voor een deeltijdse betrekking komt 1 uur leraar overeen met 6 punten; b) als in toepassing van § 3, 3°, een betrekking in een ambt van het onderwijzend personeel wordt opgericht, en het personeelslid dat erin wordt aangesteld heeft recht op een andere weddenschaal dan weddenschaal 501, worden voor een voltijdse betrekking 82 punten in rekening gebracht.Voor een deeltijdse betrekking komt 1 uur leraar overeen met 4 punten; c) als in toepassing van § 3, 3°, een betrekking in een ambt van het bestuurspersoneel wordt opgericht, worden voor een voltijdse betrekking 120 punten in rekening gebracht.Voor een halftijdse betrekking worden 60 punten in rekening gebracht; d) als in toepassing van § 3, 4°, de scholengemeenschap beslist deze punten aan te wenden voor een ambt van het ondersteunend personeel, gelden de bepalingen van artikel 98. § 7. Het personeelslid dat wordt aangesteld in een betrekking bedoeld in § 6, wordt steeds aangesteld als tijdelijk personeelslid in een instelling van de scholengemeenschap.

De bepalingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, blijven verder van toepassing, met uitzondering van volgende bepalingen : - de betrekking is niet onderworpen aan de reglementering inzake ter beschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling. De inrichtende macht van de instelling waaraan de betrekking wordt toegewezen, kan evenwel op vrijwillige basis een personeelslid aanstellen dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Deze aanstelling wordt beschouwd als een reaffectatie of een wedertewerkstelling. Deze reaffectatie of wedertewerkstelling gebeurt steeds met instemming van het terbeschikkinggestelde personeelslid; - de inrichtende macht van de instelling waaraan de betrekking wordt toegewezen, is niet verplicht om in deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven, overeenkomstig artikel 21bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en artikel 23bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs; - de betrekking kan niet worden vacant verklaard. De inrichtende macht kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking. § 8. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regeling van de administratieve en geldelijke toestand van de personeelsleden die worden aangesteld volgens de bepalingen van dit artikel. » Afdeling 5. - Inwerkingtreding

Artikel III.29. De artikelen van dit hoofdstuk hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002, uitgezonderd : 1° artikel III.24, 1° en III.26, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1998; 2° artikel III.18, dat uitwerking heeft met ingang van 1 juni 2001; 3° artikel III.5, III.8, III.9, III.15, III.22, III.23, III.24, 2° en III.27, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2001; 4° artikel III.10, dat uitwerking heeft met ingang van 15 mei 2002; 5° artikel III.19 en III.20, die uitwerking hebben met ingang van 1 juni 2002. HOOFDSTUK IV. - Permanente vorming Afdeling 1. - Deeltijds kunstonderwijs

Artikel IV.1. Artikel 100ter van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 100ter.Voor het schooljaar 2002-2003 bedraagt het inschrijvingsgeld : 1° 158 euro;2° 91 euro als de leerling recht heeft op het verminderde inschrijvingsgeld bedoeld in artikel 100quater;3° 48 euro als de leerling de leeftijd van 18 jaar niet bereikt heeft op 31 december van het schooljaar in kwestie;4° 31 euro als de leerling de leeftijd van 18 jaar niet bereikt heeft op 31 december van het betrokken schooljaar en recht heeft op het verminderde inschrijvingsgeld bedoeld in artikel 100quater. De inschrijvingsgelden voor het deeltijds kunstonderwijs worden jaarlijks met ingang van 1 september aangepast aan de evolutie van de index der consumptieprijzen. De basisindex is deze van de maand september 2002. De nieuwe index is die van de maand februari van het schooljaar dat voorafgaat aan het schooljaar waarin de nieuwe inschrijvingsgelden van toepassing zijn. Het bedrag wordt afgerond naar de hogere eenheid. » Afdeling 2. - Volwassenenonderwijs

Artikel IV.2. Artikel 17, § 8, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs wordt vervangen door wat volgt : « § 8. De directeurs, in dienst op 30 juni 2000 en houder van een diploma van het hoger onderwijs van het korte type, komen in aanmerking voor een vaste benoeming in de zin van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, respectievelijk van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, voorzover zij : 1° op de datum van benoeming aan de andere dan de voorwaarden inzake bekwaamheidsbewijzen voldoen;2° titularis zijn van de betrekking.» Artikel IV.3. In artikel 3 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 2° wordt vervangen door wat volgt : « 2° basisvorming : de algemeen vormende inhouden die in functie van een bepaald structuuronderdeel aan elke cursist zonder uitzondering dienen te worden onderwezen met het oog op het functioneren in de samenleving en het uitbouwen van een persoonlijk leven;»; 2° 4° wordt vervangen door wat volgt : « 4° beroepsopleiding : een samenhangend geheel van opleidingsactiviteiten gericht op het kritisch-creatief uitoefenen van één of meer beroepen;»; 3° 5° wordt opgeheven;4° 9° wordt vervangen door wat volgt : « 9° certificaat : een door de Vlaamse Gemeenschap erkend bewijs waarmee wordt vastgesteld dat een regelmatige cursist met goed gevolg een modulaire opleiding heeft doorlopen;»; 5° 10° wordt opgeheven;6° 12° wordt vervangen door wat volgt : « 12° deelcertificaat : een door de Vlaamse Gemeenschap erkend bewijs waarmee wordt vastgesteld dat een regelmatige cursist met goed gevolg een module heeft doorlopen;»; 7° 14° wordt vervangen door wat volgt : « 14° diploma : een door de Vlaamse Gemeenschap erkend studiebewijs door het bestuur uitgereikt aan een regelmatige cursist die met goed gevolg het secundair of hoger onderwijs heeft voltooid;»; 8° in 15° wordt het woord "basiscompetenties" vervangen door de woorden "specifieke eindtermen 9° 16° wordt opgeheven;10° 17° wordt vervangen door wat volgt : « 17° eindtermen : minimumdoelen die de overheid noodzakelijk en bereikbaar acht voor een bepaalde cursistenpopulatie.Met minimumdoelen wordt bedoeld : een minimum aan kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes, bestemd voor die cursistenpopulatie.

De eindtermen worden vastgelegd per graad en per onderwijsvorm, behoudens in de derde graad van het beroepssecundair onderwijs waar afzonderlijke eindtermen worden vastgelegd voor de eerste twee jaren enerzijds en voor het derde jaar anderzijds.

Eindtermen kunnen vakgebonden en vakoverschrijdend zijn.

Elk centrum heeft de maatschappelijke opdracht de vakgebonden eindtermen met betrekking tot kennis, inzicht en vaardigheden bij de cursisten te bereiken. Het bereiken van de eindtermen zal worden afgewogen ten overstaan van de context van het centrum en de kenmerken van de cursistenpopulatie.

Vakgebonden eindtermen worden vastgelegd voor de basisvorming, zoals bepaald in titel IV van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, zoals gewijzigd.

Vakoverschrijdende eindtermen zijn minimumdoelen die niet specifiek behoren tot een vakgebied, maar ondermeer door middel van meerdere vakken of onderwijsprojecten worden nagestreefd; »; 11° 19° wordt vervangen door wat volgt : « 19° getuigschrift : een door de Vlaamse Gemeenschap erkend studiebewijs door het bestuur van een erkend centrum uitgereikt aan een regelmatig cursist die hetzij een afgerond geheel of het geheel van het secundair onderwijs heeft voltooid, maar niet in aanmerking komt voor een diploma, hetzij een opleiding van het pedagogisch hoger onderwijs heeft doorlopen;»; 12° 22° wordt vervangen door wat volgt : « 22° leerplan : plan waarin het bestuur desgewenst uitdrukkelijk de doelen voor haar cursisten formuleert vanuit het eigen pedagogisch project in het algemeen of de eigen visie op het vak in het bijzonder. In de leerplannen worden op herkenbare wijze de vakgebonden eindtermen/specifieke eindtermen opgenomen, voorzover ze bepaald zijn; »; 13° 23° wordt vervangen door wat volgt : « 23° leertraject : een door de Vlaamse Gemeenschap vastgelegde ordening van modules binnen een opleiding;»; 14° 24° wordt vervangen door wat volgt : « 24° leerweg : de individuele weg die een cursist volgt binnen één of meer leertrajecten;»; 15° 30° wordt vervangen door wat volgt : « 30° modulair stelsel : een onderwijssysteem waarin een cursist door de Vlaamse Gemeenschap vastgelegde modules volgt;»; 16° 31° wordt vervangen door wat volgt : « 31° module : het kleinste te certifiëren deel van een opleiding;»; 17° in 34° worden de woorden "kleuteronderwijs, lager onderwijs" vervangen door het woord "basisonderwijs";18° 35° wordt vervangen door wat volgt : « 35° opleiding : een geheel van onderwijs- en studieactiviteiten, vastgesteld door de Vlaamse Gemeenschap en bestaande uit basisvorming en/of een specifiek gedeelte;»; 19° 36° wordt vervangen door wat volgt : « 36° opleidingenstructuur : een geheel van alle per studiegebied/categorie geordende opleidingen die lineair en/of modulair worden georganiseerd.De opleidingenstructuur legt de relatie vast tussen de modules; »; 20° 37° wordt opgeheven;21° in 38° worden tussen de woorden "een opleiding" en de woorden "die leidt tot" de woorden "in het hoger onderwijs" ingevoegd;22° er wordt een 44°bis toegevoegd, dat luidt als volgt : « 44°bis specifieke eindtermen : doelen met betrekking tot de vaardigheden, de specifieke kennis, inzichten en attitudes waarover een cursist beschikt om vervolgonderwijs aan te vatten en/of als beginnend beroepsbeoefenaar te kunnen fungeren. De specifieke eindtermen worden verworven door middel van het specifiek gedeelte van een opleiding en worden ingedeeld in decretale specifieke eindtermen en afgeleide specifieke eindtermen overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs; »; 23° 45° wordt vervangen door wat volgt : « 45° specifiek gedeelte : het deel van een opleiding in het secundair onderwijs dat het karakteristieke ervan bepaalt;»; 24° 46° wordt vervangen door wat volgt : « 46° studiegebied : een groep van inhoudelijk verwante opleidingen. In het hoger onderwijs worden de studiegebieden "categorieën" genoemd; »; 25° 47° wordt opgeheven. Artikel IV.4. In artikel 8 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden tussen de woorden "van de studiegebieden" en de woorden "die het mag inrichtend" de woorden "en categorieën" ingevoegd;2° het vierde en vijfde lid worden opgeheven. Artikel IV.5. In hetzelfde decreet wordt het opschrift van Afdeling 3 van Hoofdstuk III vervangen door wat volgt : « Beroepsprofielen en eindtermen/specifieke eindtermen in het secundair onderwijs ».

Artikel IV.6. Artikel 11 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 11.De Sociaal-Economische Raad voor Vlaanderen bepaalt de beroepsprofielen.

Voor de studiegebieden algemene vorming, Nederlands tweede taal, talen en huishoudelijk onderwijs worden geen beroepsprofielen vastgelegd. » Artikel IV.7. Artikel 12 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 12.Voor het studiegebied algemene vorming gelden dezelfde eindtermen/specifieke eindtermen als voor de overeenkomstige opleidingen van het voltijds secundair onderwijs. De regering kan op basis van de eigenheid van het onderwijs voor sociale promotie bepaalde eindtermen schrappen of aanpassen. Zij legt deze schrappingen of aanpassingen binnen de maand na de goedkeuring aan het Vlaams Parlement ter bekrachtiging voor.

Voor de opleidingen van de andere studiegebieden moeten de specifieke eindtermen gelijk zijn aan deze in het voltijds secundair onderwijs, indien deze opleidingen eveneens in het voltijds secundair onderwijs worden ingericht.

Voor de opleidingen die specifiek zijn voor het volwassenenonderwijs worden de specifieke eindtermen vastgelegd zoals bepaald in artikel 2 van het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs. » Artikel IV.8. Aan artikel 15 van hetzelfde decreet wordt een 5° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 5° het vak of de vakken waarmede elke module gelijk gesteld wordt. » Artikel IV.9. In artikel 16 van hetzelfde decreet wordt het tweede lid opgeheven.

Artikel IV.10. In artikel 24 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 1, 3°, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid moet het aandeel contactonderwijs in het studiegebied algemene vorming minimaal 30 % bedragen.»; 2° er wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3.Centra die het studiegebied algemene vorming inrichten kunnen binnen dit studiegebied ook examens afnemen van personen die geen lessen hebben gevolgd in het betrokken centrum. Deze examens zijn gebaseerd op het voor hen goedgekeurde leerplan. Aan deze personen wordt een examengeld gevraagd van maximum 12,5 euro. Dit bedrag kan door de Vlaamse regering gewijzigd worden. » Artikel IV.11. Artikel 27 van hetzelfde decreet, opgeheven bij het decreet van 13 juli 2001, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «

Artikel 27.§ 1. Contractonderwijs wordt niet door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd. Het wordt op basis van een overeenkomst tussen het bestuur en derden ingericht en bekostigd. Het bestuur verbindt er zich toe om tegen betaling door derden onderwijs voor dezen in te richten. § 2. De cursussen Nederlands tweede taal georganiseerd in het kader van de inburgeringstrajecten zoals bedoeld in het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid worden aangeboden onder de vorm van contractonderwijs.

In de centra die het studiegebied Nederlands tweede taal inrichten, kunnen voormelde cursussen leiden tot een erkende studiebekrachtiging.

De Vlaamse regering kan maatregelen uitwerken om te verhinderen dat personen die een inburgeringstraject bedoeld in het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid doorlopen, overeenkomstig artikel 50, § 3, vrijgesteld worden van het inschrijvingsgeld. » Artikel IV.12. Artikel 41 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 41.§ 1. Een deelcertificaat bekrachtigt een module in het modulair georganiseerd onderwijs. § 2. Een certificaat bekrachtigt een modulaire opleiding of optie met uitzondering van de opties van de opleiding algemene vorming ASO van de derde graad van het studiegebied algemene vorming en een opleiding van het pedagogisch hoger onderwijs.

Tot een door de Vlaamse regering te bepalen datum kunnen de centra een supplement bij het certificaat uitreiken, zijnde een studiebewijs bedoeld in artikel 37 van het koninklijk besluit van 1 juli 1957 houdende algemene regeling van de studiën in het secundair technisch onderwijs. § 3. Een getuigschrift bekrachtigt een opleiding van het pedagogisch hoger onderwijs en een lineaire opleiding of optie met uitzondering van de opties van de opleiding algemene vorming ASO van de derde graad van het studiegebied algemene vorming.

Tot een door de Vlaamse regering te bepalen datum kunnen de centra een supplement bij het certificaat uitreiken, zijnde een studiebewijs bedoeld in artikel 37 van het koninklijk besluit van 1 juli 1957 houdende algemene regeling van de studiën in het secundair technisch onderwijs. § 4. Een diploma bekrachtigt : 1° een optie van de opleiding algemene vorming ASO van de derde graad van het studiegebied algemene vorming;2° een opleiding algemene vorming TSO of BSO van de derde graad van het studiegebied algemene vorming, gecombineerd met een certificaat of een getuigschrift van een opleiding of optie van de derde graad van een ander studiegebied voorzover dat diploma in het voltijds secundair onderwijs wordt uitgereikt;3° een opleiding TSO of BSO van de derde graad van een ander studiegebied dan het studiegebied algemene vorming, als de cursist bij zijn inschrijving houder is van een diploma van secundair onderwijs, voor zover dat nieuw verworven diploma in het voltijds secundair onderwijs kan worden uitgereikt;4° een opleiding van het hoger onderwijs met uitzondering van het pedagogisch hoger onderwijs. § 5. In afwijking van §§ 1 tot 4, kan de regering voor de voorlopige structuurschema's, bedoeld in artikel 75, § 1, derde lid, specifieke studiebewijzen vastleggen. » Artikel IV.13. In hetzelfde decreet wordt een artikel 48ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 48ter.De Vlaamse regering kan maatregelen nemen om de aangroei van het totaal aantal te financieren of te subsidiëren leraarsuren ten gevolge van de programmatie van nieuwe studiegebieden en/of categorieën, met uitzondering van het studiegebied Nederlands tweede taal, te beheersen. Zij kan daarbij, in verhouding tot deze aangroei, beperkingen opleggen op het totaal aantal leraarsuren of op het aantal leraarsuren per centrum. » Artikel IV.14. Aan artikel 49 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid wendt het bestuur de uren gegenereerd in het studiegebied Nederlands tweede taal exclusief aan voor onderwijsopdrachten Nederlands tweede taal. Uren toegekend binnen dit studiegebied kunnen niet overgedragen worden naar een ander centrum. » Artikel IV.15. In artikel 50, § 2, van hetzelfde decreet wordt 1° vervangen door wat volgt : « 1° aanspraak kunnen maken op het leefloon;".

Artikel IV.16. In artikel 55 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het tweede streepje vervangen door "- adjunct-directeur secundair onderwijs" en worden tussen het tweede en het derde streepje de woorden "- adjunct-directeur hoger onderwijs" ingevoegd;2° in § 2 wordt het woord "adjunct-directeur" vervangen door de woorden "adjunct-directeur secundair onderwijs, adjunct-directeur hoger onderwijs". Afdeling 3. - Zelfgestuurd leren

Artikel IV.17. In het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs wordt een artikel 94bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 94bis.De regering kan met betrekking tot het zelfgestuurd leren alle nuttige beslissingen nemen om aan onderwijs- en vormingsverstrekkers : - tegen vergoeding het exploitatierecht op cursussen te verlenen; - databanken en ondersteunende administratieve en technische systemen ter beschikking te stellen of te vervreemden.

De regering oefent deze bevoegdheden uit binnen een model van publiek-publieke en/of publiek-private samenwerking waarin de rechten van de betrokken cursisten inzake inschrijvingsgelden en studievoortgang, evenals de rechten van de betrokken mentoren worden gewaarborgd. De samenwerking waarborgt tevens de kwaliteit van de aangeboden cursussen. » Afdeling 4. - Basiseducatie

Artikel IV.18. In artikel 4 van het decreet van 12 juli 1990 houdende de regeling van basiseducatie voor laaggeschoolde volwassenen, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° 2.wordt vervangen door wat volgt : « 2. § 1. De algemene vergadering en de raad van bestuur worden gevormd uit : vertegenwoordigers van het sociaal-cultureel vormingswerk met volwassenen; het onderwijs voor sociale promotie; de beroepsopleiding; de gemeente en het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van de plaats waar het Centrum voor Basiseducatie gevestigd is en de lokale initiatieven van de samenlevingsopbouw. Voor Centra gelegen in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel treedt de Vlaamse Gemeenschapscommissie in de plaats van de gemeente. § 2. Deze samenstelling kan worden aangevuld met externen die door de in § 1 genoemde vertegenwoordigers worden gecoöpteerd. »; 2° 3.wordt opgeheven.

Artikel IV.19. In artikel 6 van hetzelfde decreet, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 1, eerste lid, worden de volgende zinnen toegevoegd : « Dit met uitzondering van de activiteiten met betrekking tot Open Leren en individuele begeleiding.Voor de inrichting van deze activiteiten kan maximaal 10 procent van het aantal erkende deelnemersuren worden aangewend. »; 2° er wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.De basiseducatie wordt aangeboden volgens een modulaire organisatie. De Vlaamse regering legt de datum van de invoering van de modulaire organisatie vast en keurt de modulaire structuur goed. » Artikel IV.20. Artikel 16 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 2 maart 1999, wordt vervangen door wat volgt : « § 1. Het Vlaams Ondersteuningscentrum voor de Basiseducatie krijgt vanaf 2002 een forfaitaire toelage van 729.073 euro bestemd voor de bekostiging van de personeelsuitgaven, de werkingsuitgaven en de investeringsuitgaven.

Van de forfaitaire toelage dient ten minste 70 % besteed te worden aan de personeelsuitgaven. Indien in een bepaald jaar minder dan dit percentage aan personeelsuitgaven wordt besteed, dient de regering de forfaitaire toelage te verminderen tot dit percentage bereikt wordt.

De forfaitaire toelage wordt jaarlijks aangepast aan de evolutie van de index : 70 % aan de index voor de lonen en 30 % aan de index voor de werking. Het eindbedrag wordt in euro tot het lagere honderdtal afgerond. § 2. De forfaitaire toelage bedoeld in § 1 wordt gedurende drie jaar verhoogd met volgende bedragen : - in 2002 met 49.579 euro; - in 2003 met 37.184 euro; - in 2004 met 24.790 euro.

Deze bedragen worden aangewend voor het verder uitwerken van de modulaire structuur, het ontwikkelen van leerlijnen en de ondersteuning van de centra bij de implementatie van de modulaire organisatie. » Artikel IV.21. De artikelen van dit hoofdstuk hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002, uitgezonderd : 1° artikel IV.2, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2000; 2° artikel IV.17, dat uitwerking heeft met ingang van 1 juni 2002; 3° artikel IV.15, dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 2002; 4° artikelen IV.13 en IV.14, die in werking treden op 1 september 2003; 5° artikel IV.19, 2°, dat in werking treedt op een door de Vlaamse regering vast te stellen datum. HOOFDSTUK V. - Tertitair onderwijs Afdeling 1. - Hogescholen

Onderafdeling 1. - Het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap Artikel V.1. In artikel 2 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, zoals gewijzigd door de decreten van 19 april 1995, 8 juli 1996, 14 juli 1998, 18 mei 1999, 20 oktober 2000 en 20 april 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 15° wordt vervangen door wat volgt : « 15° overdracht : het overdragen van examencijfers binnen eenzelfde academiejaar of naar een daaropvolgend academiejaar;»; 2° 16° wordt opgeheven. Artikel V.2. Aan artikel 4 van hetzelfde decreet wordt een 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° de hogescholen die uit de in 2° bedoelde hogescholen ontstaan bij fusie. » Artikel V.3. In artikel 13 van hetzelfde decreet wordt een § 2bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 2bis. In geval van een fusie tussen een Vlaamse Autonome Hogeschool en officieel gesubsidieerde en/of vrij gesubsidieerde hogescholen, neemt de Vlaamse Autonome Hogeschool de onderwijsbevoegdheden en het grondgebied zoals bedoeld in artikel 2, 53°, van deze hogescholen over. » Artikel V.4. In artikel 41, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd door het decreet van 20 april 2001, worden de woorden "overzetting en" geschrapt.

Artikel V.5. Aan artikel 47 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4.Bij wijze van overgangsmaatregel worden de examencijfers van 12 op 20 toegekend in het academiejaar 2001-2002 overgedragen naar de volgende drie academiejaren voorzover het opleidingsonderdeel nog opgenomen is in het betreffende jaarprogramma. »; 2° artikel 47 wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 47.§ 1. Aan de geëxamineerde wordt voor elk opleidingsonderdeel een examencijfer met een maximale waarde van 20 toegekend.

De examencommissie kan bij de deliberatie op de verschillende opleidingsonderdelen een weging toepassen. § 2. Een examencijfer van 12 of meer dat aan een geëxamineerde is toegekend, wordt overgedragen : 1° naar een volgende deliberatieperiode van hetzelfde academiejaar;2° naar een volgend academiejaar waarvoor een inschrijving genomen is aan dezelfde instelling en voor hetzelfde jaarprogramma. Onverminderd het bepaalde in artikel 27, tweede zin, blijft deze overdracht van examencijfers drie opeenvolgende academiejaren geldig voorzover het opleidingsonderdeel nog opgenomen is in het betreffende jaarprogramma. § 3. Een examencijfer van 12 of meer dat aan een geëxamineerde is toegekend, kan worden overgedragen : 1° nadat de periode van drie opeenvolgende academiejaren zoals vermeld in § 2 is verstreken;2° naar een volgend academiejaar waarvoor een inschrijving genomen is aan dezelfde instelling voor een andere opleiding voor zover het opleidingsonderdeel is opgenomen in het betreffende jaarprogramma;3° naar een volgend academiejaar waarvoor een inschrijving genomen is aan een andere instelling voor zover het opleidingsonderdeel is opgenomen in het betreffende jaarprogramma. Het hogeschoolbestuur legt hiertoe nadere regels vast in de onderwijsregeling. § 4. In afwijking van het bepaalde in § 3 kan een examencijfer van 10 of meer dat aan een geëxamineerde is toegekend, worden overgedragen onder de voorwaarden bepaald door het hogeschoolbestuur : 1° naar een volgende deliberatieperiode van hetzelfde academiejaar;2° naar een volgend academiejaar voor onderwijs- en studieactiviteiten zoals werkcolleges, het redigeren van scripties en eindverhandelingen, het maken van werkstukken en proefontwerpen, het uitvoeren van onderzoeksopdrachten, het opstellen van seminariewerken, het uitvoeren van praktische oefeningen in laboratoria, het deelnemen aan veldwerk en excursies en het doorlopen van stages. Het hogeschoolbestuur legt hiertoe nadere regels vast in de onderwijsregeling. § 5. De geëxamineerde kan de overdracht van examencijfers weigeren binnen 30 kalenderdagen nadat het hogeschoolbestuur hem van de overdracht op de hoogte heeft gesteld. § 6. De Vlaamse regering bepaalt, na advies van de Vlaamse Hogescholenraad, de voorwaarden waaronder bij overdracht van examencijfers naar een daaropvolgend academiejaar reeds opleidingsonderdelen van een studiejaar volgend op dat waarvoor men ingeschreven is, kunnen worden gevolgd en de daarbijhorende examens kunnen worden afgelegd. § 7. Bij wijze van overgangsmaatregel worden de examencijfers van 12 op 20 toegekend in het academiejaar 2001-2002 overgedragen naar de volgende drie academiejaren voorzover het opleidingsonderdeel nog opgenomen is in het betreffende jaarprogramma. » Artikel V.6. Aan artikel 48 van hetzelfde decreet wordt de volgende zin toegevoegd : « Alleen wie overeenkomstig artikel 45, tweede lid, geslaagd is verklaard voor alle studiejaren, kan een diploma verwerven. » Artikel V.7. In artikel 55, 10°, van hetzelfde decreet worden de woorden "en overzetting" geschrapt.

Artikel V.8. In artikel 92, § 1, van hetzelfde decreet wordt een 1°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 1°bis bij het einde van de aanstelling of van de benoeming van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt; ».

Artikel V.9. Aan artikel 124 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, waarvan de huidige tekst § 1 wordt, wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2. Personeelsleden die reeds voor meer dan zes opeenvolgende jaren zijn aangesteld in een vacante betrekking worden tijdig, dat wil zeggen rekening houdend met een overeenkomstig artikel 92, § 2, berekende termijn, in kennis gesteld van het feit dat hun lopende aanstelling niet wordt hernieuwd.

Worden de bepalingen van het eerste lid niet of slechts gedeeltelijk in acht genomen, dan wordt : 1° de aanstelling hernieuwd voor de in het eerste lid bedoelde termijnen of voor het resterend gedeelte van die termijn, of 2° een vergoeding uitbetaald die gelijk is aan het salaris dat overeenstemt met de duur van de overeenkomstig 1° in acht te nemen termijn.» Artikel V.10. In artikel 177 van hetzelfde decreet wordt § 2, ingevoegd bij het decreet van 8 juli 1996, vervangen door wat volgt : « § 2. Het percentage van de financierbaarheid wordt bepaald door de studieomvang die een student tijdens een academiejaar effectief volgt, ongeacht het studiejaar waartoe de opleidingsonderdelen die de student volgt, behoren.

Een student die tijdens een academiejaar een opleidingsprogramma van ten minste 45 studiepunten volgt, wordt voor 100 procent gefinancierd.

Een student die tijdens een academiejaar een opleidingsprogramma van minder dan 45 studiepunten en ten minste 30 studiepunten volgt, wordt voor 50 procent gefinancierd.

Een student die tijdens een academiejaar een opleidingsprogramma van minder dan 30 studiepunten volgt, wordt niet gefinancierd. » Artikel V.11. In artikel 179, 10°, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden "het bevallingsverlof en" en de woorden "met opvangverlof" de woorden "van de salariskosten van de benoemde en tijdelijk aangestelde personeelsleden" ingevoegd.

Artikel V.12. In artikel 182, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995, 15 juli 1997 en 7 juli 1998, worden de volgende wijzingen aangebracht : 1° 5° wordt vervangen door wat volgt : « 5° a) de personeelsleden benoemd in een instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan die op 1 januari 1995 een verlof wegens opdracht of een terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht, zoals bedoeld in artikel 90, § 1, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten, genoten en ingeschakeld waren ter ondersteuning van de begeleidingsdiensten van het hoger onderwijs met volledig leerplan.b) de benoemde personeelsleden van de hogescholen die op 1 september 2002 binnen het contingent van de 0,1 % een verlof wegens opdracht of een terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht, zoals bedoeld in artikel 90, § 1, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten, genieten.Deze personeelsleden behouden dit verlof of deze terbeschikkingstelling op persoonlijke titel voor het volume op 1 september 2002 tot er een einde wordt gesteld aan dit verlof of terbeschikkingstelling of tot hun uitdiensttreding; »; 2° 7° wordt opgeheven. Artikel V.13. Aan artikel 183 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De hogescholen ontvangen vanaf het begrotingsjaar 2003 een uitkering gelijk aan de salariskosten van hun benoemde personeelsleden die tijdens het voorgaande begrotingsjaar met bevallingsverlof waren en van hun benoemde en tijdelijke personeelsleden die tijdens het voorgaande begrotingsjaar met opvangverlof voor adoptie of pleegvoogdij waren, voor wat de duur van dat bevallings-/opvangverlof betreft. » Artikel V.14. Aan artikel 254 van hetzelfde decreet worden een tweede en een derde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « Na hun totstandkoming kunnen Vlaamse Autonome Hogescholen een fusie aangaan met officieel gesubsidieerde en/of vrij gesubsidieerde hogescholen. Een fusie komt tot stand bij overeenkomst. Deze overeenkomst bepaalt de wijze van vertegenwoordiging van de inrichtende machten van de overgenomen hogescholen in de bestuursorganen van de Vlaamse Autonome Hogeschool, vanaf de eerstvolgende vernieuwing van haar raad van bestuur en binnen de perken van de samenstelling bedoeld in artikel 258bis.

De artikelen 255, 4° tot 6°, en 258, §§ 1 tot 3, zijn niet van toepassing op de in vorig lid bedoelde fusie of overeenkomst. » Artikel V.15. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 312sexies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 312sexies.De opleiding tot lijnpiloot georganiseerd door een door het Belgisch Bestuur van de Luchtvaart erkende privé-instelling wordt gelijkgesteld met een basisopleiding van één cyclus in een hogeschool in de Vlaamse Gemeenschap. » Artikel V.16. Aan artikel 315, § 1, van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De Vlaamse regering is ertoe gemachtigd om bij het bepalen van de verlofstelsels de bepalingen van dit decreet inzake de verlofstelsels en de voorwaarden waaronder personeelsleden zich in de stand non-activiteit kunnen bevinden te wijzigen, geheel of gedeeltelijk op te heffen en/of te vervangen. » Onderafdeling 2. - Diverse bepalingen Artikel V.17. Artikelen 3, 4, 5 en 7 van het besluit van de Vlaamse regering van 28 juli 1995 betreffende de organisatie van de examens in de hogescholen van de Vlaamse Gemeenschap worden opgeheven.

Artikel V.18. In artikel 6, § 1, van hetzelfde besluit van de Vlaamse regering worden de woorden "overzetting van examencijfers" vervangen door de woorden "overdracht van examencijfers naar een volgend academiejaar".

Artikel V.19. Aan artikel 27, § 1, van het decreet van 9 juni 1998 betreffende de Hogere Zeevaartschool wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid behouden de hieronder vermelde personeelsleden bij wijze van overgangsmaatregel hun oorspronkelijke salarisschaal tenzij zij in de hun nieuw toegekende salarisschaal, in de functionele loopbaan of door bevordering een hoger salaris krijgen : 1° de kok die geconcordeerd wordt naar graad D1z met als salarisschaal D11z;2° de chef-kok die geconcordeerd wordt naar graad D2z met als salarisschaal D21z;3° de kok-onderrichter die geconcordeerd wordt naar graad C1z met als salarisschaal C11z;4° de opsteller en de administratief adjunct 2de klasse die geconcordeerd worden naar graad C1z met als salarisschaal C11z;5° de administratief adjunct die geconcordeerd wordt naar graad B1z met als salarisschaal B11z.» Artikel V.20. In artikel 36, eerste streepje, van hetzelfde decreet de eerste zin vervangen door wat volgt : « Het aantal vastbenoemde personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse eenheden, bedraagt ten hoogste 72 % van het aantal leden van het onderwijzend personeel uitgedrukt in voltijdse eenheden. » Artikel V.21. In artikel 4 van het decreet van 7 juli 1998 betreffende de organisatie van de Vlaamse Hogescholenraad wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. De algemene vergadering van de VLHORA bestaat uit de algemeen directeurs tenzij het hogeschoolbestuur tot een andere vaste afvaardiging beslist van alle in artikel 2 bedoelde hogescholen. De raad van beheer bestaat uit tien leden waarvan vijf behoren tot de hogescholen met een publiekrechtelijk karakter en vijf tot de hogescholen met een privaatrechtelijk karakter. » Artikel V.22. In artikel 10 van hetzelfde decreet worden de tweede en derde alinea vervangen door wat volgt : « Bedoelde overeenkomst bepaalt tenminste de duurtijd van de overeenkomst, de salarisschaal waarop het personeelslid recht heeft en de wijze van verrekening van de personeelskost aan de VLHORA. De personeelsleden kunnen bezoldigd worden met een niet-verworven salarisschaal. De bezoldiging van de secretaris-generaal van de VLHORA bestaat uit de salarisschaal van gewoon hoogleraar. De VLHORA bepaalt aan de hand van de vigerende salarisschalen de salarisschalen van de andere personeelsleden.

De benoemde personeelsleden belast met een opdracht in de VLHORA behouden hun statutaire rechten als personeelslid van de hogeschool en blijven deel uitmaken van de personeelsformatie van deze hogeschool.

Op het ogenblik dat de opdracht in de VLHORA een einde neemt, belast het hogeschoolbestuur hen met een opdracht en worden zij bezoldigd met de salarisschaal verbonden aan het ambt dat zij in de hogeschool bekleden. » Artikel V.23. De bepalingen van deze afdeling treden in werking op 1 oktober 2002, uitgezonderd : 1° artikel V.2, V.3, V.14, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1995; 2° artikel V.19, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1996; 3° artikel V.5, 1°, dat uitwerking heeft met ingang van het academiejaar 2000-2001; 4° artikel V.20, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2002; 5° artikel V.5, 2°, dat in werking treedt met ingang van het academiejaar 2001-2002; 6° artikel V.15, dat uitwerking heeft met ingang van het academiejaar 2002-2003; 7° artikel V.11, V.12, V.13 en V.22, die in werking treden op 1 januari 2003; 8° artikel V.16 en V.21, die in werking treden tien dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad . Afdeling 2. - Universiteiten

Onderafdeling 1. - Overdracht van examencijfers Artikel V.24. In artikel 35, achtste lid, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij het decreet van 5 april 1995, worden de woorden "53, tweede lid" vervangen door het woord "53".

Artikel V.25. In artikel 45, 5°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 27 januari 1993 en van 7 december 2001, worden de woorden "53, tweede lid" vervangen door het woord "53".

Artikel V.26. § 1. Artikel 53 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1994, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 53.§ 1. De geëxamineerde kan zich in de loop van eenzelfde academiejaar maximaal tweemaal voor dezelfde examens of examengedeelten aanbieden. § 2. Aan de geëxamineerde wordt voor elk opleidingsonderdeel een examencijfer met een maximale waarde van 20 toegekend.

De examencommissie kan bij de deliberatie op de verschillende opleidingsonderdelen een weging toepassen. § 3. Een examencijfer van 12 of meer dat aan een geëxamineerde is toegekend, wordt overgedragen : 1° naar een volgende deliberatieperiode van hetzelfde academiejaar;2° naar een volgend academiejaar waarvoor een inschrijving genomen is aan dezelfde instelling en voor hetzelfde jaarprogramma. Onverminderd het bepaalde in artikel 41, tweede lid, blijft deze overdracht van examencijfers drie opeenvolgende academiejaren geldig voorzover het opleidingsonderdeel nog opgenomen is in het betreffende jaarprogramma. § 4. Een examencijfer van 12 of meer dat aan een geëxamineerde is toegekend, kan worden overgedragen : 1° nadat de periode van drie opeenvolgende academiejaren zoals vermeld in § 3 is verstreken;2° naar een volgend academiejaar waarvoor een inschrijving genomen is aan dezelfde instelling voor een andere opleiding voorzover het opleidingsonderdeel is opgenomen in het betreffende jaarprogramma;3° naar een volgend academiejaar waarvoor een inschrijving genomen is aan een andere instelling voorzover het opleidingsonderdeel is opgenomen in het betreffende jaarprogramma. Het universiteitsbestuur legt hiertoe nadere regels vast in de onderwijsregeling. § 5. In afwijking van het bepaalde in § 4, kan een examencijfer van 10 of meer dat aan een geëxamineerde is toegekend, worden overgedragen onder de voorwaarden bepaald door het universiteitenbestuur : 1° naar een volgende deliberatieperiode van hetzelfde academiejaar;2° naar een volgend academiejaar voor onderwijs- en studieactiviteiten zoals werkcolleges, het redigeren van scripties en eindverhandelingen, het maken van werkstukken en proefontwerpen, het uitvoeren van onderzoeksopdrachten, het opstellen van seminariewerken, het uitvoeren van praktische oefeningen in laboratoria, het deelnemen aan veldwerk en excursies en het doorlopen van stages. Het universiteitsbestuur legt hiertoe nadere regels vast in de onderwijsregeling. § 6. De geëxamineerde kan de overdracht van examencijfers weigeren binnen 30 kalenderdagen nadat het universiteitsbestuur hem van de overdracht op de hoogte heeft gesteld. § 7. De Vlaamse regering bepaalt, na advies van de Vlaamse Interuniversitaire Raad, de voorwaarden waaronder bij overdracht van examencijfers naar een daaropvolgend academiejaar reeds opleidingsonderdelen van een studiejaar volgend op dat waarvoor men ingeschreven is, kunnen worden gevolgd en de daarbij horende examens kunnen worden afgelegd.

Het in het eerste lid bedoelde advies wordt geacht gegeven te zijn indien het niet binnen de door de Vlaamse regering bepaalde termijn wordt verstrekt. » Artikel V.27. In artikel 135, derde lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 27 januari 1993, worden de woorden "bepaald krachtens artikel 53, tweede lid" vervangen door de woorden "bepaald in artikel 53".

Artikel V.28. Hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse regering van 3 juni 1992 houdende vaststelling, voor de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, van de berekeningswijze van de studiepunten en van de minimale voorwaarden van overdracht van examencijfers en van de voorwaarden voor het aanvullen van een jaarprogramma met opleidingsonderdelen van een volgend jaarprogramma, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 2001, wordt opgeheven.

Artikel V.29. Bij wijze van overgangsmaatregel worden de examencijfers van 12 op 20 toegekend in de academiejaren 2000-2001 en 2001-2002 overgedragen naar de volgende drie academiejaren voorzover het opleidingsonderdeel nog opgenomen is in het betreffende jaarprogramma.

Onderafdeling 2. - Implementatie tUL-verdrag Artikel V.30. In artikel 3, eerste lid, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 9 april 1992, wordt 2° vervangen door wat volgt : « 2° a) de transnationale Universiteit Limburg; b) het Limburgs Universitair Centrum;".

Artikel V.31. In artikel 130 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 24 juli 1996, 14 juli 1998, 19 december 1998, 18 mei 1999, 22 december 1999, 30 juni 2000, 22 december 2000, 7 december 2001 en 21 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3 wordt 2° vervangen door wat volgt : « 2° De Vlaamse universiteiten ontvangen voor de jaren, 2002, 2003 en 2004 extra bijdragen aan werkingsuitkeringen, uitgedrukt in duizend euro : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2° aan § 4 wordt een 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° Indien een universiteit de in 2° diploma's nog niet mocht uitreiken tijdens het voorlaatste en tweede voorlaatste academiejaar, wordt het gemiddelde aantal diploma's berekend op basis van het aantal afgesloten academiejaren waarin de betrokken universiteit dit wel mocht.» Artikel V.32. In artikel 130bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 27 januari 1993 en vervangen door het decreet van 7 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het bedrag "104.580 Bef" vervangen door "2593 euro". 2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.1° Naast de werkingstoelagen voorzien in artikel 130, §§ 1 tot 3, ontvangt de transnationale Universiteit Limburg in 2002, 2003 en 2004 voor de inrichting van de opleiding onderwijskunde en de derde en vierde studiejaren van de andere ingerichte opleidingen jaarlijks een bedrag dat wordt vastgesteld op basis van het aantal voor de ingerichte studiejaren bepaalde onderwijsbelastingseenheden vermenigvuldigd met tweemaal de basiseenheidsprijs per onderwijsbelastingseenheid zoals bedoeld in § 1. 2° De onderwijsbelastingseenheden worden als volgt vastgesteld : Het aantal onderwijsbelastingseenheden is gelijk aan de som van de producten van het aantal financierbare studenten ingeschreven voor de hierboven vermelde opleidingen of voor het examen van doctor in iedere financieringsgroep enerzijds en het overeenkomstige punten gewicht anderzijds.De financieringsgroepen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 131. Het puntengewicht wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 135.

Voor het vaststellen van het aantal financierbare eenheden komen alleen de studenten in aanmerking die in het academiejaar dat aanvangt in het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 8 en 9 van het verdrag tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de transnationale Universiteit Limburg, ondertekend te Maastricht op 18 januari 2001 en goedgekeurd bij het decreet van 13 juli 2001 en de door de transnationale Universiteit Limburg vastgestelde reglementering terzake, regelmatig hebben ingeschreven met het oog op het volgen van de hierboven vermelde opleidingen. De inschrijvingen voor het examen van doctor worden in aanmerking genomen als financierbare eenheid voor het academiejaar volgende op het academiejaar tijdens hetwelk het proefschrift werd verdedigd.

De maximale financieringsduur bedraagt voor de vierjarige en de vijfjarige opleidingen respectievelijk acht jaar en tien jaar voor een voltijds ingeschreven student en twaalf jaar en veertien jaar voor een deeltijds ingeschreven student.

Met het oog op het vaststellen van de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap raamt de universiteit het aantal onderwijsbelastingseenheden voor het betrokken academiejaar. Zij deelt het geraamde cijfer ten laatste op 31 mei van het jaar dat het betrokken begrotingsjaar voorafgaat mee aan de administratie hoger onderwijs. Ten laatste op 31 januari van het betrokken begrotingsjaar deelt zij het definitief vastgestelde aantal onderwijsbelastingseenheden mee aan dezelfde administratie. Bij de budgetcontrole van het uitgaven decreet van de Vlaamse Gemeenschap wordt het definitieve financieringsbedrag vastgesteld. Voor het vaststellen van het aantal onderwijsbelastingseenheden van de bestaande opleidingen kan de universiteit zich baseren op het voorafgaandelijk vastgestelde cijfer. Voor de nieuwe opleidingen moet de universiteit een ad hoc raming vaststellen. »; 3° er wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3.De in §§ 1 en 2 vermelde bedragen worden elk jaar afgenomen van de bedragen vermeld in artikel 130, § 5. » Artikel V.33. In hetzelfde decreet wordt een artikel 132bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 132bis.In afwijking van artikel 132, 2°, wordt voor het vaststellen van de financierbare eenheden voor het bepalen van het in artikel 130bis, § 2, bedoelde bedrag alleen rekening gehouden met : 1° de studenten die op het ogenblik van de inschrijving de Belgische nationaliteit bezitten;2° de studenten met een andere nationaliteit dan de Nederlandse en de Belgische, die pro rata toegerekend worden aan elk van de verdragsluitende partijen volgens de aantallen studenten die respectievelijk de Nederlandse en de Belgische nationaliteit bezitten. » Artikel V.34. Aan artikel 137 van hetzelfde decreet wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het voorgaande stellen het Limburgs Universitair Centrum en de transnationale Universiteit Limburg een globaal investeringsplan vast voor de universitaire campus Diepenbeek-Hasselt.

In dit investeringsplan wordt op een duidelijke wijze onderscheid gemaakt tussen de investeringsuitgaven die respectievelijk zijn bedoeld voor één van de beide universitaire instellingen. Anderzijds moet dit investeringsplan een geïntegreerd geheel vormen met het oog op de financiële en de budgettaire controle. De investeringskredieten ten bate van het Limburgs Universitair Centrum en de investeringskredieten ten bate van de transnationale Universiteit Limburg worden als één bedrag vastgesteld en gestort aan het Limburgs Universitair Centrum. » Artikel V.35. Aan artikel 140bis van hetzelfde decreet wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. De sociale toelage bestemd voor de transnationale Universiteit Limburg draagt uitsluitend bij tot dekking van de personeelskosten, werkingskosten, uitrustingskosten en financiële kosten met betrekking tot de sociale voorzieningen voor studenten die gelegen zijn op de universitaire campus Diepenbeek-Hasselt en van de kosten die de verwerving, oprichting of uitbreiding, verbouwing, instandhouding en herstelling van onroerende goederen bestemd voor sociale voorzieningen voor studenten gelegen op de universitaire campus Diepenbeek-Hasselt.

De sociale toelage ten bate van het Limburgs Universitair Centrum en de sociale toelage ten bate van de transnationale Universiteit Limburg worden als één bedrag vastgesteld en gestort aan het Limburgs Universitair Centrum. » Artikel V.36. Aan artikel 140ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994 en gewijzigd bij de decreten van 22 december 2000 en 7 december 2001, wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5. Voor het vaststellen van de evolutie van het aantal financierbare eenheden van het Limburgs Universitair Centrum worden de eenheden van het Limburgs Universitair Centrum vermeerderd met het aantal financierbare studenten die ingeschreven zijn aan de transnationale Universiteit Limburg met ingang van 1 februari 2002 en bepaald overeenkomstig de voorschriften van artikel 132bis. » Onderafdeling 3. - Bijzondere universitaire instellingen Artikel V.37. In artikel 169quater van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij het decreet van 20 april 2001 en gewijzigd bij het decreet van 7 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2, eerste lid, wordt vervangen door wat volgt : « § 2.De Vlaamse Gemeenschap erkent de oprichting door de Confederale Universiteit Antwerpen (de Initiërende Universiteit) van het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer (IOB), de oprichting door de Vrije Universiteit Brussel (de Initiërende Universiteit) van het Instituut voor Europese Studies (IES) en de oprichting, door de Confederale Universiteit Antwerpen (de Initiërende Universiteit) van het Instituut voor Joodse Studies (IJoS). »; 2° aan § 3 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De opdracht van het IJoS is het uitbouwen van een interdisciplinair en internationaal ingebed studiecentrum met als voorwerp de studie van het jodendom in de breedste betekenis van de term en vanuit een veelheid aan benaderingen.»; 3° in § 7 wordt tussen het tweede en het derde lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « De basissubsidie van de Vlaamse Gemeenschap aan de Confederale Universiteit Antwerpen in het kader van de opdracht zoals bepaald in § 3 van dit artikel wordt voor het IJoS vanaf het begrotingsjaar 2002 vastgelegd op 149.000 euro. »; 4° § 8 wordt vervangen door wat volgt : « § 8.Elke Initiërende Universiteit bedoeld in § 2 kan leden van haar academisch, administratief of technisch personeel belasten met een gedeeltelijke of volledige opdracht aan het bijzonder universitair instituut dat zij heeft opgericht en dat bij dit artikel werd erkend.

Deze personeelsleden blijven zoals voorheen deel uitmaken van de Initiërende Universiteit en worden in aanmerking genomen voor de vaststelling van de bezettingsgraad. »; 5° er wordt een § 9 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 9.De basissubsidie die de Vlaamse Gemeenschap beschikbaar stelt van het bijzonder universitair instituut worden voor de toepassing van de artikelen 158 tot en met 160 van dit decreet beschouwd als werkingsuitkering.

De loonkosten voor in § 8 bedoelde personeelsleden worden vooraf genomen van de basissubsidie. Elk bijzonder universitair instituut kan het saldo aanwenden voor het dekken van werkingskosten en voor de aanwerving van personeelsleden buiten de personeelsformatie van de Initiërende Universiteit onder marktconforme voorwaarden, maar alleen in het kader van overeenkomsten van bepaalde duur van ten hoogste zes jaar. » Onderafdeling 4. - Wijziging basisbedragen werkingsuitkeringen Artikel V. 38. Artikel 130, § 2, 1°, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, vervangen bij het decreet van 7 december 2001, wordt vervangen door wat volgt : « 1° Voor het jaar 2001 is het forfaitair bedrag, uitgedrukt in miljoen Belgische frank, voor elke universiteit vastgesteld als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Artikel V.40. Artikel 169quater, § 7, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 20 april 2001 en gewijzigd bij het decreet van 7 december 2001, wordt gewijzigd als volgt : 1° in het eerste lid worden de woorden "5 miljoen Belgische frank" vervangen door de woorden "5,4 miljoen Belgische frank";2° in het tweede lid worden de woorden "in 2001 vastgelegd op 25 miljoen Belgische frank" vervangen door de woorden "in 2001 vastgelegd op 25,2 miljoen Belgische frank". Artikel V.41. In artikel 15, § 2, van het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening, gewijzigd bij het decreet 21 december 2001, wordt vóór de eerste zin de volgende zin ingevoegd : « De basissubsidie van de Vlaamse Gemeenschap aan het Instituut voor Tropische Geneeskunde wordt voor het begrotingsjaar 2001 vastgesteld op 313,9 miljoen Belgische frank. » Onderafdeling 5. - Inwerkingtredingsbepalingen Artikel V.42. De bepalingen van deze afdeling treden in werking op 1 januari 2004, uitgezonderd : 1° artikel V.26 tot en met V.29, die uitwerking hebben met ingang van het academiejaar 2000-2001; 2° artikel V.38 tot en met V.41, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2001; 3° artikel V.30 tot en met V.37, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2002. HOOFDSTUK VI. - Centra voor leerlingenbegeleiding Artikel VI.1. In artikel 14 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het centrum bepaalt op welke wijze het na 17 uur kan worden geconsulteerd.»; 2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.De centra zijn gesloten tijdens de kerstvakantie en de paasvakantie, uitgezonderd twee dagen tijdens de kerstvakantie. Deze twee dagen worden voor een periode van ten minste één schooljaar gezamenlijk vastgelegd door de Raad voor het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van de besturen van de gesubsidieerde centra, na overleg of onderhandeling in het terzake bevoegde orgaan.

Indien er geen akkoord bereikt wordt voor 1 mei voorafgaand aan het schooljaar, legt de regering zelf deze data vast. » Artikel VI.2. Aan artikel 38 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Uiterlijk op 31 maart voorafgaand aan het schooljaar waarop het beleidsplan of beleidscontract ingaat, deelt elk centrum aan de bevoegde diensten van de Vlaamse regering mee met welke scholen het een beleidsplan of beleidscontract zal afsluiten of heeft afgesloten. »; 2° in § 2 worden de woorden "1 september" vervangen door de woorden "31 december";3° in § 5 wordt tussen het woord "vorming" en het woord "beleidscontracten" de woorden "per lesplaats" ingevoegd.» Artikel VI.3. Aan artikel 39, eerste lid, van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan 5° worden de volgende woorden toegevoegd : ", met inbegrip van de wijze waarop het centrum uitvoering geeft aan de artikelen 7 en 14 van dit decreet";2° er wordt een 10° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 10° de afspraken omtrent het gelijkekansenbeleid bedoeld in het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I, voorzover het centrum en de school hiervoor bijkomende omkaderingsgewichten, respectievelijk extra ondersteuning bekomen hebben.» Artikel VI.4. In artikel 58 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden ", centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs" geschrapt;2° in § 6 worden in de eerste zin de woorden ", centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs" en in de tweede zin de woorden ", voor deeltijds beroepssecundair onderwijs" geschrapt;3° er wordt een § 7 ingevoegd, die luidt als volgt : « § 7.Als de administratieve zetel van een school zoals bedoeld in artikel 57, wijzigt na het afsluiten van het beleidsplan of -contract, heeft dit geen gevolgen voor de vaststelling van het werkgebied. » Artikel VI.5. In artikel 60 van hetzelfde decreet wordt het woord "schooljaar" vervangen door het woord "kalenderjaar".

Artikel VI.6. In artikel 65 van hetzelfde decreet wordt in de eerste zin het woord "laatste" vervangen door het woord "tweede" en wordt in de tweede zin het woord "schooljaar" vervangen door het woord "kalenderjaar".

Artikel VI.7. Aan artikel 67 van hetzelfde decreet wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Bij de berekening van het omkaderingsgewicht wordt geen rekening gehouden met de wijzigingen inzake beleidscontracten en beleidsplannen ingevolge de toepassing van artikel 38 gedurende de drie schooljaren waarvoor het omkaderingsgewicht wordt vastgesteld. » Artikel VI.8. In artikel 68 van hetzelfde decreet wordt het woord "schooljaar" vervangen door het woord "kalenderjaar".

Artikel VI.9. Artikel 70, § 2, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « § 2. Het totaal aantal lineair te verdelen omkaderingsgewichten, |gS o, wordt berekend als volgt : |gS o = OG - |gS art71 - KL - PO - BSD waarbij : - OG = 2.779, zijnde het totaal aantal omkaderingsgewichten te verdelen overeenkomstig de bepalingen van dit decreet; - |gS art71 = de 315 extra-omkaderingsgewichten bedoeld in artikel 71; - KL = de omkaderingsgewichten die aan de centra van het gemeenschapsonderwijs uitdovend worden toegewezen voor het aanwenden van de boventallige klerken bedoeld in artikel 187; - PO de omkaderingsgewichten die worden aangewend voor de permanente en netgebonden ondersteuning van de centra, bedoeld in artikel 89; - BSD = de 2 omkaderingsgewichten, bedoeld in artikel 188, bestemd voor de begeleiding van leerlingen in scholen gelegen in de BSD. » Artikel VI.10. In artikel 71 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "300 extra" vervangen door de woorden "315 extra";2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Een omkaderingsgewicht van 99 wordt verdeeld over de centra die leerlingen begeleiden die ingeschreven zijn in de scholen bedoeld in artikel VI.3. van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I. Van dat omkaderingsgewicht krijgt elk van die centra een gedeelte dat evenredig is met het gecumuleerde puntengewicht van die scholen, berekend overeenkomstig artikel VI.4. van hetzelfde decreet.

Een omkaderingsgewicht van 36 wordt verdeeld over de centra die leerlingen begeleiden die ingeschreven zijn in de scholen bedoeld in artikel VI.13. van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I. Van dat omkaderingsgewicht krijgt elk van die centra een gedeelte dat evenredig is met het gecumuleerde puntengewicht van die scholen, berekend overeenkomstig artikel VI.14. van hetzelfde decreet.

De regering bepaalt de nadere regels voor de toekenning van deze omkaderingsgewichten. Daarbij kan worden bepaald dat een centrum, om recht te hebben op het omkaderingsgewicht bedoeld in het eerste lid, minimum een bepaald omkaderingsgewicht moet bereiken. »; 3° § 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.Indien na de uitvoering van de berekening bedoeld in § 2, de extra omkaderingsgewichten toegekend voor de begeleiding van scholen gelegen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, minder bedraagt dan 20, worden deze extra omkaderingsgewichten verhoogd tot 20. Deze verhoging wordt gefinancierd door een verhoudingsgewijze afname van de omkaderingsgewichten bedoeld in § 2, eerste en tweede lid. »; 4° in § 4 worden de woorden "gelegen in het Vlaams Gewest" geschrapt. Artikel VI.11. Aan artikel 72, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt de volgende zin toegevoegd : « Een wijziging van de personeelsformatie mag niet leiden tot het bijkomend ter beschikking stellen van vastbenoemde personeelsleden wegens ontstentenis van betrekking. De regering bepaalt hiervoor de nadere regels. » Artikel VI.12. In artikel 78, § 1, tweede lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "38 uur" vervangen door de woorden "36 uur".

Artikel VI.13. In artikel 81, eerste lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "23 werkdagen" vervangen door de woorden "21 werkdagen".

Artikel VI.14. Aan hoofdstuk VIII van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt een afdeling 8, bestaande uit artikel 81bis, toegevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 8. - Vorming van het personeel van de centra

Artikel 81bis.Elk centrum stelt jaarlijks een vormingsplan op. Elk voltijds personeelslid heeft recht op een door de Vlaamse regering te bepalen aantal vormingsdagen per schooljaar. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels inzake het vormingsplan en de organisatie van de vorming. » Artikel VI.15. In hoofdstuk IX van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikelen 82 tot en met 84 vormen Afdeling 1, met als opschrift : « Tijdelijke projecten in de CLB's »;2° er wordt een Afdeling 2, bestaande uit artikel 84bis, ingevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 2.- Specifieke tijdelijke projecten

Artikel 84bis.§ 1. De Vlaamse Gemeenschap richt, bij wijze van tijdelijk project, vanaf 1 januari 2003 één onafhankelijke informatiedienst, verder "informatiedienst" genoemd, op. Deze informatiedienst voert ten aanzien van alle onderwijszoekenden en binnen een afgebakende geografisch aaneengesloten regio, de opdrachten uit bedoeld in artikel 16, 1° tot en met 5°. § 2. Een stuurgroep, door de regering opgericht, begeleidt en evalueert de werking van de informatiedienst. De regering bepaalt de samenstelling en de werking van deze stuurgroep. § 3. Een intercommunaal samenwerkingsverband, een gemeentelijk of provinciaal bestuur, of een daarvan afhangend rechtspersoon, neemt de coördinatie, het administratief beheer en de bewaking van de voortgang van het tijdelijk project waar. § 4. Afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten kent de Vlaamse regering aan deze informatiedienst werkingsmiddelen toe voor de uitvoering van de opdracht bedoeld in § 1.

Deze middelen kunnen worden aangewend voor werkingskosten en personeelskosten. De informatiedienst kan zelf personeelsleden contractueel aanwerven of personeelsleden recruteren uit de centra.

De Vlaamse regering bepaalt de gevolgen van dit project voor de personeelsleden. § 5. Dit project eindigt op 31 december 2005. » Artikel VI.16. In hetzelfde decreet wordt het opschrift van afdeling 2 van hoofdstuk X vervangen door wat volgt : « Net- en disciplineoverstijgende samenwerking ».

Artikel VI.17. Artikel 88 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 88.§ 1. De regering stelt jaarlijks maximaal 495.787 euro ter beschikking voor netoverstijgende en multidisciplinaire projecten.

Met netoverstijgend wordt bedoeld dat de drie centrumnetten, bedoeld in artikel 2, 6°, voorzover ze aanwezig zijn in het werkgebied van het project, samenwerken.

De Vlaamse regering bepaalt hiervoor de nadere regels. § 2. Elk centrum kan, na onderhandeling in het lokaal comité, driejaarlijks maximum 0,5 omkaderingsgewichten van het omkaderingsgewicht bedoeld in artikel 70, overdragen aan een netoverstijgend initiatief. In deze overgedragen omkaderingsgewichten is geen vaste benoeming mogelijk.

Elk centrum mag eveneens het overeenstemmende werkingsbudget geheel of gedeeltelijk overdragen.

De overdracht van omkaderingsgewichten mag er niet toe leiden dat een centrum zijn basisformatie bedoeld in artikel 74 niet meer kan realiseren. » Artikel VI.18. In artikel 88 van hetzelfde decreet wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. De regering stelt jaarlijks maximaal 495 787 euro ter beschikking voor een internettensamenwerkingscel. Binnen dit tijdelijk initiatief werken de drie centrumnetten, bedoeld in artikel 2, 6°, samen. Dit initiatief eindigt op 31 augustus 2006.

Het initiatief beoogt : 1° de coördinatie en de uitbouw van bestaande netoverschrijdende samenwerkingsprojecten;2° de ontwikkeling van nieuwe samenwerkingsprojecten. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot : 1° de aanwending van de middelen;2° de wijze waarop personeelsleden uit de centra kunnen tewerkgesteld worden binnen het initiatief;3° de wijze waarop externe deskundigen betrokken worden bij het initiatief;4° de aansturings- en opvolgingsmechanismen van het initiatief.» Artikel VI.19. In artikel 89 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden "drie, één en vier omkaderingsgewichten" vervangen door de woorden " 5,1 omkaderingsgewichten, 1,7 omkaderingsgewichten en 10,2 omkaderingsgewichten";2° het derde lid wordt vervangen door wat volgt : « Naarmate de omkaderingsgewichten van de boventallige klerken bedoeld in artikel 187 en de omkaderingsgewichten bestemd voor de BSD niet meer worden aangewend, wordt 30 percent van deze vrijgekomen omkaderingsgewichten driejaarlijks verdeeld over de permanente ondersteuningscellen.De verdeling gebeurt a rato van het totale omkaderingsgewicht van alle centra van een centrumnet. »; 3° het vierde lid wordt opgeheven. Artikel VI.20. In artikel 90, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt de tweede zin geschrapt.

Artikel VI.21. Artikel 91 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 91.Met de omkaderingsgewichten bedoeld in de artikelen 89 en 90, kunnen betrekkingen in alle ambten, inclusief de coördinatiefunctie bedoeld in artikel 76, gefinancierd of gesubsidieerd worden.

In de omkaderingsgewichten bedoeld in artikel 89 is een vaste benoeming mogelijk. In de overgedragen omkaderingsgewichten bedoeld in artikel 90 is geen vaste benoeming mogelijk.

Vastbenoemde personeelsleden en tijdelijke personeelsleden met een aanstelling van doorlopende duur, kunnen worden toegewezen aan de permanente ondersteuningscel en worden in hun centrum tijdelijk vervangen op basis van de toegekende en niet overgedragen omkaderingsgewichten. » Artikel VI.22. Artikel 93 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Artikel VI.23. In artikel 183 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "31 augustus 2003" vervangen door de woorden "31 augustus 2002";2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Tot en met 31 augustus 2003 worden geen ambten van consulent ingenomen en tot en met 31 augustus 2002 worden geen ambten van psycho-pedagogisch werker ingenomen. »; 3° in § 3 worden de woorden "31 augustus 2003" vervangen door de woorden "31 augustus 2002". Artikel VI.24. Aan artikel 192 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De sociale anciënniteit van de personeelsleden van de MST-equipes wordt vanaf 1 september 2000 en ongeacht de geldelijke anciënniteit berekend overeenkomstig het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Voor wat betreft de periode vóór 1 september 2000 gelden volgende bepalingen : 1° bij de berekening van de sociale anciënniteit wordt enkel rekening gehouden met de geldelijke anciënniteit verworven in een gesubsidieerde MST-equipe;2° het aantal dagen ziekte- of gebrekkigheidsverlof per twaalf maanden sociale anciënniteit wordt bepaald op tien dagen, waarbij geen rekening wordt gehouden met het reeds genoten aantal dagen wegens ziekte of gebrekkigheid.» Artikel VI.25. In artikel 199, tweede lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, worden de tweede en de derde zin geschrapt.

Artikel VI.26. De artikelen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2003, uitgezonderd : 1° artikel VI.24, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2000; 2° artikel VI.16 en VI.17, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2001; 3° artikel VI.1, 2°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2001; 4° artikel VI.5, VI.6 en VI.8, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2002; 5° artikel VI.1, 1°, VI.2, VI.3, VI.11, VI.13, VI.14 en VI.23, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2002; 6° artikel VI.15, dat in werking treedt op 1 januari 2003; 7° artikel VI.10, 4°, dat in werking treedt op 1 september 2006. HOOFDSTUK VII. - Decreet inspectie en begeleiding Artikel VII.1. In artikel 9, § 2, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten, zoals gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen de woorden "verlof wegens" en het woord "opdracht" wordt telkens het woord "bijzondere" ingevoegd;2° er wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de personeelsleden van de hogescholen.» Artikel VII.2. Artikel 89 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 89.§ 1. De personeelsformatie van de begeleidingsdiensten wordt per vereniging zonder winstoogmerk of intercommunale en voor het Gemeenschapsonderwijs, per schooljaar vastgesteld, afzonderlijk voor : 1° het basisonderwijs;2° het secundair onderwijs, het onderwijs voor sociale promotie en het deeltijds kunstonderwijs;3° de centra. De berekening gebeurt op basis van het aantal organieke betrekkingen vastgesteld op 1 februari van het voorafgaande schooljaar in de onderwijsinstellingen en centra bedoeld in het eerste lid.

Het aantal organieke betrekkingen van een onderwijsinstelling of van een centrum voor leerlingenbegeleiding is gelijk aan het geheel van organieke betrekkingen, omgerekend in voltijdse eenheden, waarop deze onderwijsinstelling of dit centrum recht heeft bij toepassing van de bestaande reglementering voor de personeelscategorieën bedoeld in : - artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van het personeel van de pedagogische begeleidingsdienst en het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel; - artikel 4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding.

Per 425 aldus bekomen betrekkingen wordt in een halftijdse betrekking van pedagogisch adviseur voorzien. Bijkomend wordt per vereniging zonder winstoogmerk of intercommunale en voor het gemeenschapsonderwijs in een halftijdse betrekking van pedagogisch adviseur voor de centra voor leerlingenbegeleiding voorzien. § 2. Maximum drie vierde van de overeenkomstig § 1, eerste en derde lid, vastgestelde personeelsformatie van elke begeleidingsdienst kan worden ingenomen door personeelsleden die vast benoemd zijn in een betrekking van pedagogisch adviseur. § 3. Indien een pedagogische begeleidingsdienst recht heeft op 10 voltijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur kan een voltijdse betrekking van pedagogisch adviseur worden omgezet in een voltijdse betrekking van adviseur-coördinator. Per bijkomende schijf van 35 voltijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur waarop een begeleidingsdienst recht heeft, kan een betrekking van pedagogisch adviseur worden omgezet in een bijkomende voltijdse betrekking van adviseur-coördinator. § 4. Personeelsleden die op 30 juni 2002 : 1° ten minste zes jaar zijn aangesteld in een betrekking van pedagogisch adviseur;en 2° ten minste de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt worden onverminderd gestelde benoemingspercentages ambtshalve vast benoemd in de zin van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, respectievelijk van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding. Het aantal overeenkomstig het eerste lid ambtshalve benoemde personeelsleden wordt niet in rekening gebracht voor de berekening van het in § 2 bedoelde percentage voor wat betreft de benoemingen op 1 januari 2003, evenals de toelating tot de proeftijd op diezelfde datum en de eventueel daaruit voortvloeiende benoemingen. » Artikel VII.3. In hetzelfde decreet wordt het opschrift van hoofdstuk III van titel III vervangen door wat volgt : « Personeelsleden met een verlof wegens bijzondere opdracht in de pedagogische begeleidingsdiensten en nascholing ».

Artikel VII.4. Artikel 90 van hetzelfde decreet, gewijzigd door de decreten van 18 december 1992, 1 december 1993, 28 april 1993, 21 december 1994, 19 april 1995, 20 juni 1996, 8 juli 1996, 25 februari 1997, 1 december 1998 en 13 april 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 90.In het gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en centra en het gesubsidieerd vrij onderwijs en centra kan aan de personeelsleden een verlof wegens bijzondere opdracht toegekend worden. Het verlof geldt voor een begeleidingsopdracht in de respectievelijke begeleidingsdiensten en voor opdrachten van nascholing op initiatief van het Gemeenschapsonderwijs en van de representatieve groeperingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs.

Dit verlof wegens bijzondere opdracht kan worden uitgeoefend in 128 voltijdse betrekkingen.

Deze betrekkingen worden verdeeld over de verenigingen zonder winstoogmerk, de intercommunales en het gemeenschapsonderwijs a rato van het aandeel dat elk van deze rechtspersonen vertegenwoordigt in het totaal aantal organieke betrekkingen, vastgesteld op 1 februari van het voorafgaande schooljaar in de onderwijsinstellingen voor basisonderwijs, secundair onderwijs, deeltijds kunstonderwijs, volwassenenonderwijs en in de centra.

Het aantal organieke betrekkingen wordt berekend op de wijze bedoeld in artikel 89, § 1, derde lid. » Artikel VII.5. Artikel 91 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Artikel VII.6. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2003, uitgezonderd : 1° artikel VII.2, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2002; 2° artikel VII.1, 2°, dat in werking treedt op een door de Vlaamse regering te bepalen datum. HOOFDSTUK VIII. - Nascholing Artikel VIII.1. In artikel 43 van het decreet van 16 april 1996 betreffende de lerarenopleiding en de nascholing worden de woorden "de Argo" vervangen door de woorden "het Gemeenschapsonderwijs".

Artikel VIII.2. In artikel 46 van hetzelfde decreet wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Het aandeel in de middelen bedoeld in artikel 45, waarop elke school recht heeft, wordt berekend op basis van het aantal organieke betrekkingen in deze school op 1 februari van het voorafgaand begrotingsjaar, rekening houdend met het onderwijsniveau waarvoor de middelen krachtens de tabel in artikel 44, § 1, bestemd zijn.

Het aantal organieke betrekkingen van een onderwijsinstelling of van een centrum voor leerlingenbegeleiding is gelijk aan het geheel van organieke betrekkingen, omgerekend in voltijdse eenheden, waarop deze onderwijsinstelling of dit centrum recht heeft bij toepassing van de bestaande reglementering voor de personeelscategorieën bedoeld in : - artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van het personeel van de pedagogische begeleidingsdienst en het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel; - artikel 4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding. » Artikel VIII.3. In het opschrift van hoofdstuk III van titel IV van hetzelfde decreet worden de woorden "de Argo" vervangen door de woorden "het Gemeenschapsonderwijs".

Artikel VIII.4. In artikel 50 van hetzelfde decreet worden de woorden "de Argo" vervangen door de woorden "het Gemeenschapsonderwijs" en worden de woorden "psycho-medisch-sociale centra" vervangen door de woorden "centra voor leerlingenbegeleiding".

Artikel VIII.5. In artikel 51 van hetzelfde decreet wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. De middelen bedoeld in artikel 50 worden verdeeld over het Gemeenschapsonderwijs en de bedoelde representatieve groeperingen a rato van het aandeel dat elk van deze rechtspersonen vertegenwoordigt in het geheel van organieke betrekkingen, dat bij toepassing van de bestaande reglementering op 1 februari van het voorafgaande schooljaar in de volgende instellingen wordt ingericht : - de onderwijsinstellingen van het basisonderwijs, het secundair onderwijs, het onderwijs voor sociale promotie en het deeltijds kunstonderwijs; - de centra.

Het aantal organieke betrekkingen wordt berekend op de wijze bedoeld in artikel 46, § 1, tweede lid. » Artikel VIII.6. De artikelen van dit hoofdstuk hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002. HOOFDSTUK IX. - Rechtspositie Afdeling 1. - Decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie

van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs Artikel IX.1. In artikel 3 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 1 december 1998 en 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 3° wordt het woord "CLB's" vervangen door de woorden "centra voor leerlingenbegeleiding en in voorkomend geval hun permanente ondersteuningscel";2° er wordt een 30° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 30° raadsman : een advocaat, een personeelslid van een instelling of wat de werknemer betreft, een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie en wat de werkgever betreft, een vertegenwoordiger van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs.» Artikel IX.2. In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk IIter, bestaande uit artikel 12ter, ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK IIter. - Bijstand

Artikel 12ter.Een personeelslid kan zich in de procedures, bepaald krachtens dit decreet, steeds laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman. » Artikel IX.3. Artikel 16 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Artikel IX.4. In artikel 17 van hetzelfde decreet wordt § 5 vervangen door wat volgt : « § 5. Onverminderd de bepalingen van dit decreet worden de godsdienstleerkrachten, de leermeesters niet-confessionele zedenleer en de leraars secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer door de directeur geworven, op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst, respectievelijk de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer. » Artikel IX.5. In artikel 19, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, worden de woorden "15 mei" vervangen door de woorden "15 juni".

Artikel IX.6. Artikel 21 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 9 april 1992, 21 december 1994, 14 juli 1998, 18 mei 1999 en 20 oktober 2000, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 21.§ 1. Dit artikel is van toepassing op de personeelsleden en de instellingen, met uitzondering van deze van het gewoon secundair onderwijs die tot een scholengemeenschap behoren. § 2. Een tijdelijke aanstelling in een instelling kan gebeuren in een vacante en/of niet vacante betrekking voor een bepaalde of voor een doorlopende duur. De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is een recht onder de voorwaarden van dit artikel. § 3. Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het in één of meer instellingen van dezelfde scholengroep : 1° gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen : zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen;2° als laatste evaluatie geen beoordeling of evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" heeft verkregen.Indien het personeelslid niet werd beoordeeld of geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn; 3° niet werd ontslagen. Het recht geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen : 1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren. Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op het recht van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur moet, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgend schooljaar, vóór 15 juni bij de raad van bestuur, kandideren met een ter post aangetekende brief.

Als het personeelslid in één of meer instellingen van de scholengroep een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dit vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor zij een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 4. De anciënniteit bedoeld in § 3 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden.

Voor de toepassing van dit artikel wordt de anciënniteit, in afwijking van artikel 4, berekend op basis van prestaties in één of meer instellingen die vanaf 1 april 1999 behoren tot dezelfde scholengroep.

Voor het bepalen van de anciënniteit bedoeld in dit artikel wordt, in afwijking van artikel 4, § 1, a , het aantal gepresteerde dagen niet met 1,2 vermenigvuldigd.

In afwijking van artikel 4, § 2, dient voor de vaststelling van het recht bedoeld in § 3 in het onderwijs voor sociale promotie en het deeltijds kunstonderwijs die dienstanciënniteit niet in hoofdambt verworven te zijn. § 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.

Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.

Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. § 6. Een personeelslid dat krachtens § 5 recht verworven heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, verliest dit recht in het betrokken ambt wanneer hij vervolgens vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in één of meer instellingen van de scholengroep. § 7. Het personeelslid dat in toepassing van artikel 61, 6°, werd afgedankt heeft op basis van prestaties geleverd voor de afdanking geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, op voorwaarde dat hij nog niet is aangesteld voor een voltijdse betrekking of geen voltijdse betrekking heeft waarvan hij titularis is. § 9. Wanneer de directeur over verscheidene vacatures beschikt, moet hij bij voorrang betrekkingen die definitief vacant zijn toewijzen aan personeelsleden met een recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. § 10. Vastbenoemde personeelsleden die in één of meer instellingen van dezelfde scholengroep een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt hebben, komen prioritair en in de hieronder vermelde volgorde in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, voorzover van toepassing : 1° in instellingen van dezelfde scholengroep, die niet tot een scholengemeenschap behoren;2° in instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren. § 11. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden. § 12. Behoudens andersluidende overeenkomst met de directeur en op straffe van verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden, die betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden.

Die bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die binnen de scholengroep, een niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden.

De toepassing van deze paragraaf mag niet leiden tot onverantwoorde pedagogische opsplitsing van de te begeven opdracht. § 13. Indien een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft de directeur inzage van de administratieve documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist. § 14. De directeur moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid.

Artikel 22, artikel 24, artikel 25 en artikel 26 gelden niet voor de personeelsleden aangesteld voor doorlopende duur. § 15. Wanneer een personeelslid wordt ontslagen vooraleer het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven voor één of meer instellingen van de scholengroep, en het wordt na dit ontslag opnieuw aangeworven door de scholengroep die het ontslag heeft gegeven, of het blijft verder fungeren in een andere instelling van dezelfde scholengroep, dan wordt dit personeelslid voor de toepassing van § 3 geacht niet ontslagen te zijn geweest. § 16. Voor de toepassing van dit artikel worden ten aanzien van de personeelsleden van het vormingscentrum, de bevoegdheden van de directeur van het CLB uitgeoefend door de afgevaardigd bestuurder. § 17. Personeelsleden die tijdelijk zijn aangesteld voor doorlopende duur in een CLB, kunnen met behoud van hun rechten op deze tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, tijdelijk worden tewerkgesteld in : 1° een permanente ondersteuningscel, of 2° de stuurgroep, of 3° de internettensamenwerkingscel, of 4° een tijdelijk project, omschreven in het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.» Artikel IX.7. In artikel 21bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000 en 13 juli 2001, wordt § 11 vervangen door wat volgt : « § 11. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden. » Artikel IX.8. Artikel 21bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 20 oktober 2000 en 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 21bis.§ 1. Dit artikel is van toepassing op de personeelsleden en de instellingen van het gewoon secundair onderwijs die tot een scholengemeenschap behoren. § 2. Een tijdelijke aanstelling in een instelling kan gebeuren in een vacante en/of niet vacante betrekking voor een bepaalde of voor een doorlopende duur. De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is een recht onder de voorwaarden van dit artikel. § 3. Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het in één of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap : 1° gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen : zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen;2° als laatste evaluatie geen beoordeling of evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" heeft verkregen.Indien het personeelslid niet werd beoordeeld of geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn; 3° niet werd ontslagen. Het recht geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen : 1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren. Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op het recht van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur moet, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgend schooljaar, vóór 15 juni bij de raad van bestuur, kandideren met een ter post aangetekende brief.

Als het personeelslid in één of meer instellingen van de scholengroep een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dit vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor zij een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 4. De anciënniteit bedoeld in § 3 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden.

Voor de toepassing van dit artikel wordt de anciënniteit, in afwijking van artikel 4, berekend op basis van prestaties : - in één of meer instellingen die vanaf 1 september 1999 behoren tot dezelfde scholengemeenschap; - in één of meer instellingen die vanaf 1 april 1999 behoren tot dezelfde scholengroep.

Voor het bepalen van de anciënniteit bedoeld in dit artikel wordt, in afwijking van artikel 4, § 1, a , het aantal gepresteerde dagen niet met 1,2 vermenigvuldigd. § 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.

Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.

Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. § 6. Een personeelslid dat krachtens § 5 recht verworven heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, verliest dit recht in het betrokken ambt wanneer hij vervolgens vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in één of meer instellingen van de scholengemeenschap. § 7. Het personeelslid dat in toepassing van artikel 61, 6°, werd afgedankt heeft op basis van prestaties geleverd voor de afdanking geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, op voorwaarde dat hij nog niet is aangesteld voor een voltijdse betrekking of geen voltijdse betrekking heeft waarvan hij titularis is. § 9. Wanneer de directeur over verscheidene vacatures beschikt, moet hij bij voorrang betrekkingen die definitief vacant zijn toewijzen aan personeelsleden met een recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. § 10. Vastbenoemde personeelsleden die in één of meer instellingen van de scholengemeenschap een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt hebben, komen prioritair en in de hieronder vermelde volgorde in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, voor zover van toepassing : 1° in instellingen van dezelfde scholengemeenschap;2° in instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;3° in instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren. § 11. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden. § 12. Behoudens andersluidende overeenkomst met de directeur en op straffe van verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden, die betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden.

Die bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die binnen de scholengemeenschap een niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden.

De toepassing van deze paragraaf mag niet leiden tot onverantwoorde pedagogische opsplitsing van de te begeven opdracht. § 13. Indien een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft de directeur inzage van de administratieve documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist. § 14. De directeur moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid.

Artikel 22, artikel 24, artikel 25 en artikel 26 gelden niet voor de personeelsleden aangesteld voor doorlopende duur. § 15. Wanneer een personeelslid wordt ontslagen vooraleer hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven voor één of meer instellingen van de scholengemeenschap, en hij wordt na dit ontslag opnieuw aangeworven door een instelling van de betrokken scholengemeenschap of hij blijft verder fungeren in deze scholengemeenschap, dan wordt dit personeelslid voor de toepassing van § 3 geacht niet ontslagen te zijn geweest. » Artikel IX.9. In artikel 21ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000 en 13 juli 2001, wordt § 12 vervangen door wat volgt : « § 12. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden. » Artikel IX.10. Artikel 21ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000 en 13 juli 2001, wordt opgeheven.

Artikel IX.11. In artikel 22 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 20 oktober 2000, wordt § 4 opgeheven.

Artikel IX.12. In artikel 23 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt aan e) de volgende zin toegevoegd : « Ze is evenwel niet van toepassing op de personeelsleden die tijdelijk zijn aangesteld voor doorlopende duur.»; 2° in § 1 wordt j) vervangen door wat volgt : « j) voor de personeelsleden die werden aangesteld met miskenning van de in artikel 21 of 21bis bedoelde voorrangsregels;»; 3° de aanduiding "§ 1" wordt geschrapt;4° § 2 wordt opgeheven. Artikel IX.13. In artikel 24, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 20 oktober 2000, worden de woorden "artikel 21, § 1 en artikel 21bis, § 4" vervangen door de woorden "artikel 21, § 3, en artikel 21bis, § 3".

Artikel IX.14. In artikel 26, § 2, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999, worden de woorden "artikel 21, § 1, en artikel 21bis, § 4" vervangen door de woorden "artikel 21, § 3, en artikel 21bis, § 3".

Artikel IX.15. In artikel 28 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt een § 3bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 3bis. In het basisonderwijs en deeltijds kunstonderwijs deelt de Raad van Bestuur voor het schooljaar 2003-2004 de vacante betrekkingen mee na 15 september 2003 en vóór 15 oktober 2003. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2003.

De vacante betrekkingen die werden meegedeeld vóór 15 mei 2003 op basis van de toestand op 15 april 2003 hebben geen uitwerking. » Artikel IX.16. In artikel 28bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden "en de het bestuur van de scholengemeenschap" vervangen door de woorden ", en, voor wat betreft de instellingen van het gewoon secundair onderwijs die tot een scholengemeenschap behoren het bestuur van de scholengemeenschap,".2° een § 3 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3.In afwijking van § 2 deelt de raad van bestuur tijdens het schooljaar 2001-2002 de lijst van vacant verklaarde betrekkingen in de categorie van het ondersteunend personeel in het gewoon secundair onderwijs mee na 15 september 2001 en vóór 15 oktober 2001. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2001.

De vacante betrekkingen in de categorie van het ondersteunend personeel, opvoedend hulppersoneel en administratief personeel in het gewoon secundair onderwijs die werden meegedeeld vóór 15 mei 2001 op basis van de toestand op 15 april 2001 hebben geen uitwerking. »; 3° er wordt een § 4, § 5 en § 6 toegevoegd, die luiden als volgt : « § 4.In afwijking van § 2 deelt de raad van bestuur tijdens het schooljaar 2002-2003 de lijst van vacant verklaarde betrekkingen in de opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs mee na 15 november en vóór 15 december 2002. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 november 2002.

De vacante betrekkingen in opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs die werden meegedeeld vóór 15 mei 2002 op basis van de toestand op 15 april 2002, hebben geen uitwerking. § 5. In afwijking van § 2 deelt de raad van bestuur in het gewoon secundair onderwijs de vacante betrekkingen in de vakken AV gedragswetenschappen en AV cultuurwetenschappen in de studierichting humane wetenschappen mee na 15 oktober en vóór 15 november 2002. Deze vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 oktober 2002. § 6. In afwijking van § 2 deelt de raad van bestuur in het gewoon secundair onderwijs de vacante betrekkingen in het vak AV sport mee na 15 oktober en vóór 15 november 2002. Deze vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 oktober 2002.

De vacante betrekkingen in het vak TV en PV sport die in toepassing van artikel 28bis, § 2, werden vacant verklaard tijdens het schooljaar 2001-2002, hebben geen uitwerking ten aanzien van de overheid. » Artikel IX.17. Aan artikel 28ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 december 1998 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 13 juli 2001, wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. In afwijking van § 2 kan de lijst van de vacante betrekkingen in 2001 worden openbaar gemaakt tot uiterlijk 15 oktober 2001. » Artikel IX.18. In artikel 31 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Voor de affectatie of mutatie van een godsdienstleerkracht, een leermeester niet-confessionele zedenleer of een leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer is de instemming vereist van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst, respectievelijk de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer. » Artikel IX.19. Artikel 34bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt opgeheven.

Artikel IX.20. Artikel 36 van hetzelfde decreet, gewijzigd door de decreten van 21 december 1994, 8 juli 1996 en 18 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 36.§ 1. Een personeelslid kan in vast verband worden benoemd als hij op het ogenblik van de vaste benoeming voldoet aan de bepalingen van artikel 17, met uitzondering van § 1, 7°, en daarenboven : 1° op 30 juni voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat ten minste 720 dagen dienstanciënniteit telt, waarvan 360 dagen in het betrokken ambt.Als het een leraar betreft in het bezit van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs kan de raad van bestuur eisen dat, van de 720 dagen er 360 werden gepresteerd in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking. Voor het administratief, het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel, het personeel van de opvangcentra, de administratief medewerker in het gewoon secundair onderwijs en de personeelsleden van de CLB's moeten de bedoelde 720 dagen dienstanciënniteit bereikt zijn op 31 augustus voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat; 2° zich kandidaat heeft gesteld in de vorm en binnen de termijn vermeld in de oproep tot de kandidaten;3° lichamelijk geschikt is overeenkomstig de reglementering inzake controle die geldt voor de ambtenaren van de diensten van de Vlaamse regering;4° op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld. Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, niet tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van de scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.

Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van deze scholengemeenschap.

Is het personeelslid op 31 december voor doorlopende duur aangesteld in het ambt van leraar, dan geldt dit als een aanstelling in dat ambt voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid het recht op een aanstelling van doorlopende duur heeft opgebouwd, zoals bepaald in artikel 21, § 5, en artikel 21bis, § 5.

De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing : - op een personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling; - op een personeelslid bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij is vast benoemd en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. Dit personeelslid moet, voor zover hij het ambt van leraar uitoefent, 360 dagen dienst-anciënniteit hebben verworven in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking. 5° als laatste evaluatie of beoordeling geen evaluatie of beoordeling met eindconclusie "onvoldoende" heeft verkregen.Als het personeelslid niet werd geëvalueerd of niet werd beoordeeld, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn.

De benoeming is slechts mogelijk indien de betrekking in hoofdambt wordt uitgeoefend.

In afwachting dat de Vlaamse regering uitvoering verleent aan het in 3° bepaalde blijven de bestaande reglementaire beschikkingen van kracht zoals ze bestaan op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet. § 2. Voor de berekening van de in § 1 bedoelde dienstanciënniteit wordt voor het meesters-, vak- en dienstpersoneel rekening gehouden met de diensten gepresteerd onder het contractuele stelsel. Voor benoemingen moet de raad van bestuur bij voorrang putten uit de contractuelen in dienst bij een instelling of een scholengroep. Voor deze contractuelen is evenwel een dienstanciënniteit van 1.400 dagen vereist. De anciënniteit wordt berekend overeenkomstig artikel 4. § 3. Wanneer het personeelslid na uitputting van de procedure bedoeld in § 1, 3°, definitief ontoelaatbaar wordt verklaard, wordt het ontslagen met een opzeggingstermijn waarvan de duur wordt vastgesteld naar gelang van het aantal arbeidsdagen die nodig zijn om aanspraak te hebben op de uitkeringen in de werkloosheids- en de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. Tijdens de opzeggingstermijn wordt het personeelslid geacht als tijdelijke te zijn aangesteld en geniet het de bruto-wedde van het ambt waarin het vast benoemd werd. » Artikel IX.21. Artikel 36bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd door het decreet van 2 maart 1999, 18 mei 1999 en 20 oktober 2000, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 36bis.§ 1. De vastbenoemde personeelsleden die een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen, hebben, met het oog op de uitbreiding van hun vaste benoeming voorrang op alle tijdelijke personeelsleden voor vacant verklaarde betrekkingen, op voorwaarde dat zij : 1° ofwel in het bezit zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor de aangeboden prestaties en zij daarenboven in de scholengroep vast benoemd werden voor hetzelfde ambt;2° ofwel in het bezit zijn van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs en zij daarenboven in de scholengroep vast benoemd werden in hetzelfde ambt, en voor de leraren in dezelfde vakken of specialiteiten als de aangeboden prestaties. § 2. Indien een personeelslid vast benoemd is in instellingen die behoren tot een scholengemeenschap, dan geldt de voorrang in de volgende volgorde voor de betrekkingen : 1° in instellingen van dezelfde scholengemeenschap, ongeacht het net;2° in instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;3° in instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren. Indien een personeelslid vastbenoemd is in instellingen die niet tot een scholengemeenschap behoren, dan geldt de voorrang in de volgende volgorde voor de betrekkingen : 1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren, 2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.» Artikel IX.22. Artikel 36ter van hetzelfde decreet, ingevoegd door het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd door het decreet van 18 mei 1999 en 20 oktober 2000, wordt opgeheven.

Artikel IX.23. Artikel 36quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 1 december 1998 en gewijzigd door het decreet van 18 mei 1999, wordt opgeheven.

Artikel IX.24. Artikel 36quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 1 december 1998 en gewijzigd door het decreet van 15 augustus 1999, wordt opgeheven.

Artikel IX.25. In artikel 37 van hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.De vaste benoeming gebeurt door de raad van bestuur op voorstel van het instellingshoofd, en voor het vormingscentrum en de pedagogische begeleidingsdienst door de afgevaardigd bestuurder.

Onverminderd de bepalingen van dit decreet, wordt een godsdienstleerkracht benoemd op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst, na advies van de directeur.

Onverminderd de bepalingen van dit decreet, wordt een leermeester niet-confessionele zedenleer of leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer benoemd op voordracht van de erkende vereniging van de niet-confessionele gemeenschap, zoals bedoeld in het decreet betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken van 1 december 1993, na advies van de directeur. »; 2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Bij ontstentenis van andere kandidaten wordt het personeelslid dat een vacant verklaarde betrekking waarneemt en de in artikel 36 gestelde voorwaarden vervult, behoudens gemotiveerde afwijzing, vast benoemd. » Artikel IX.26. In artikel 39bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt § 2 opgeheven.

Artikel IX.27. In hoofdstuk V van hetzelfde decreet wordt een artikel 41quater ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 41quater.§ 1. Een volledige betrekking in een selectie- of bevorderingsambt wordt steeds toegekend hetzij aan één personeelslid, hetzij aan twee personeelsleden die elk met een halftijdse betrekking worden belast. § 2. In afwijking van § 1 kan in het onderwijs voor sociale promotie en in het deeltijds kunstonderwijs een betrekking in een selectieambt worden toegekend aan één of meerdere personeelsleden en een betrekking in een bevorderingsambt aan één of twee personeelsleden. » Artikel IX.28. In artikel 55 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998 en 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, eerste lid, worden de woorden "met een diploma secundair onderwijs" vervangen door de woorden "met recht op weddenschaal 202";2° § 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.In afwijking van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, kan de raad van bestuur een lid van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs dat vast benoemd is in deze categorie, de hogere weddenschaal 106 toekennen.

Wanneer de instelling minder dan 400 leerlingen telt, kan de raad van bestuur deze hogere weddenschaal toekennen aan één voltijdse betrekking van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs.

Wanneer de instelling 400 tot 900 leerlingen telt, kan de raad van bestuur deze hogere weddenschaal toekennen aan twee voltijdse betrekkingen van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs.

Wanneer de instelling meer dan 900 leerlingen telt, kan de raad van bestuur deze hogere weddenschaal toekennen aan drie voltijdse betrekkingen van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs. »; 3° er wordt een § 3bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 3bis.In afwijking op de bepalingen van dit hoofdstuk en in afwijking op § 3, kan de raad van bestuur een personeelslid dat in het voltijds gewoon secundair onderwijs vast benoemd is in een ambt van het ondersteunend personeel en dat in toepassing van artikel 100quinquies werd geconcordeerd, vast benoemen in hetzelfde ambt met een hogere weddenschaal. Bij deze vaste benoeming moet steeds rekening worden gehouden met het diplomaniveau van het personeelslid. Het personeelslid hoeft zich geen kandidaat te stellen voor deze vaste benoeming.

De vaste benoeming in hetzelfde ambt met een hogere weddenschaal, heeft tot gevolg dat de betrekking de puntenwaarde krijgt verbonden aan deze hogere weddenschaal, zoals bepaald in artikel 97 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.

De vaste benoeming in hetzelfde ambt met een hogere weddenschaal kan slechts plaatsvinden voor zover de verplichtingen inzake reaffectatie en wedertewerkstelling zijn nageleefd. » Artikel IX.29. Artikel 55bis, § 7, van hetzelfde decreet, wordt vervangen door wat volgt : « § 7. In dit artikel wordt met tijdelijke aanstelling bedoeld, de tijdelijke aanstelling van bepaalde duur. » Artikel IX.30. In artikel 56 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 1997, 14 juli 1998, 1 december 1998, 2 maart 1999 en 13 juli 2001, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 4 wordt aan de eerste zin de woorden "die de instelling overneemt" toegevoegd.2° in § 4 wordt de tweede zin vervangen door wat volgt : « De mededeling van de vacante betrekkingen met het oog op een vaste benoeming in de instelling die wordt overgenomen, wordt eveneens geacht gedaan te zijn bij de raad van bestuur die deze instelling overneemt.»; 3° § 5 wordt vervangen door wat volgt : « § 5.De personeelsleden die voor de overname recht hadden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, zoals bedoeld in artikel 21, § 3, of 21bis, § 3, behouden dit recht na de overname. » Artikel IX.31. Artikel 59bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 1 december 1998 en 2 maart 1999, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 59bis Artikel 59 geldt eveneens voor de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur. » Artikel IX.32. Artikel 60bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 60bis.Dit hoofdstuk is van toepassing op de volgende personeelsleden : - de vastbenoemde personeelsleden; - de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur; - de vastbenoemde personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens ontstentenis van betrekking en die zijn gereaffecteerd of wedertewerkgesteld. » Artikel IX.33. In hetzelfde decreet wordt een artikel 62bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 62bis.Indien het personeelslid terbeschikkinggesteld is wegens ontstentenis van betrekking en met toepassing van de geldende decretale en reglementaire bepalingen gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, oefent de raad van bestuur bij wie het personeelslid een opdracht verricht voor die opdracht de tuchtmacht uit volgens de ter zake toepasselijke decretale en reglementaire bepalingen.

De Vlaamse regering kan nadere modaliteiten bepalen volgens dewelke deze tuchtmacht wordt uitgeoefend. » Artikel IX.34. In artikel 67, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « Het personeelslid behoort dan tot de groep bedoeld in artikel 21, § 3, en artikel 21bis, § 3. » Artikel IX.35. In artikel 68, derde lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "artikel 21bis, § 4, 1° en artikel 21ter, § 5, 1° " vervangen door de woorden "artikel 21, § 3, 1°, en artikel 21bis, § 3, 1°".

Artikel IX.36. In hetzelfde decreet wordt een artikel 77ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 77ter.De personeelsleden die deelnemen aan de nascholingsactiviteiten zoals bedoeld in titel IV van het decreet van 16 april 1996 betreffende de lerarenopleiding en de nascholing bevinden zich van rechtswege in de stand "dienstactiviteit" gedurende de periode van nascholing. Zij blijven alle voordelen genieten die zij in hun ambt genoten, met inbegrip van de weddenverhogingen en bijkomende vergoedingen. » Artikel IX.37. In hetzelfde decreet wordt een artikel 77quater ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 77quater.§ 1. Personeelsleden kunnen een verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht opnemen voor diensten of projecten met belang voor het onderwijs.

Het betreft diensten of projecten die de werking van het onderwijs ten goede komen door deelname, ondersteuning en begeleiding te leveren inzake vernieuwingen of experimenten op onderwijsvlak, inzake het onderwijsbeleid of inzake het onderwijsonderzoek. § 2. Personeelsleden kunnen onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering een verlof wegens bijzondere opdracht bekomen, zonder terugbetaling van het salaris, in het kader van de hiernavolgende diensten of projecten : 1° de pedagogische begeleidingsdiensten en nascholing op initiatief van het Gemeenschapsonderwijs;2° de Europese scholen; 3° de projecten waarbij er een vervanging is door gesubsidieerde contractuelen, die door het departement Onderwijs worden bezoldigd, of door personeelsleden bedoeld in artikel X.57 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV; 4° de projecten die door het Gemeenschapsonderwijs en door één of meerdere representatieve groeperingen van inrichtende machten of door meerdere representatieve groeperingen van inrichtende machten worden uitgevoerd.Deze projecten worden geadviseerd door de Vlaamse Onderwijsraad; 5° de functie van secretaris van een reaffectatiecommissie;6° de examencommissies van de Vlaamse Gemeenschap;7° de Dienst voor Onderwijsontwikkeling;8° de projecten opgezet of erkend door de Vlaamse minister bevoegd voor Onderwijs;9° de projecten die kaderen in een door de Vlaamse Gemeenschap onderschreven Europese en bilaterale uitwisselingsprojecten;10° de door de Europese Unie ondersteunde Europese onderwijsprojecten;11° de Stichting voor de Vlaamse Schoolsport;12° de Ondersteuningscentra van ouderverenigingen;13° het begeleiden en ondersteunen van de inspraakstructuren in het onderwijs. De Vlaamse regering kan de in het eerste lid bedoelde lijst uitbreiden met initiatieven en projecten die een bijzonder belang voor het onderwijs vertonen.

De Vlaamse regering stelt voor de verloven wegens bijzondere opdracht de nadere bepalingen op, ondermeer voor wat betreft de beslissende en/of adviserende instantie, evaluatie van de projecten en de bepaling van het totaal aantal. § 3. De personeelsleden kunnen onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering een verlof wegens opdracht bekomen, mits een terugbetaling van het salaris, voor een dienst of project in het belang van het onderwijs.

De Vlaamse regering bepaalt naast de in het eerste lid bedoelde voorwaarde : 1° ten aanzien van de dienst/het project - de wijze waarop het verband tussen de betrokken dienst/project en het belang van het onderwijs moet worden aangetoond; - de wijze van evaluatie van de projecten; - voor welke diensten en projecten het verlof wegens opdracht beperkt wordt tot een bepaalde maximumduur; 2° ten aanzien van het betrokken personeelslid - voor welke diensten en projecten het verlof wegens opdracht in hoofde van het personeelslid beperkt wordt tot een bepaalde maximumduur; - de gevolgen voor de administratieve en geldelijke rechtspositie van het betrokken personeelslid; 3° ten aanzien van de instelling waar het personeelslid vast benoemd is - de wijze waarop zij in het beslissingsproces wordt betrokken.» Artikel IX.38. In artikel 82, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 1997, wordt b) opgeheven.

Artikel IX.39. In artikel 83, § 2, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° die ter beschikking werden gesteld wegens bijzondere opdracht met het oog op een opdracht in de Europese scholen. Deze personeelsleden kunnen ter beschikking gesteld blijven tot op het einde van het schooljaar waarin zij de leeftijd van zestig jaar bereiken; »; 2° er wordt een 5° ingevoegd, dat luidt als volgt : « 5° die volledig, halftijds of een vierde ter beschikking zijn gesteld in toepassing van de overgangsmaatregel zoals bepaald artikel 9quinquies van het besluit van 11 februari 2000 betreffende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medisch-sociale centra. De terbeschikkingstelling zoals bedoeld in het eerste lid, kan ook aanvangen na of verder lopen dan het tijdstip waarop het personeelslid het recht heeft verkregen op een pensioen ten laste van de Schatkist. » Artikel IX.40. Artikel 90 van hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 28 april 1993, 21 december 1994, 19 april 1995 en 8 juli 1996, wordt opgeheven.

Artikel IX.41. Artikel 90bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd door het decreet van 1 december 1998, 2 maart 1999, 18 mei 1999 en 13 juli 2001, wordt opgeheven.

Artikel IX.42. In artikel 91 van hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "de artikelen 21, § 1, 1° en 2°, a) en 21bis, § 4" vervangen door de woorden "artikel 21, § 3, en artikel 21bis, § 3";2° er wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4.De diensten verworven vóór 1 september 2000 in een PMS-centrum van het Gemeenschapsonderwijs of in het Vormingscentrum van de PMS-centra van het Gemeenschapsonderwijs, worden voor de toepassing van artikel 21 en artikel 36, § 1, 1°, geacht verworven te zijn bij het CLB waar het personeelslid kandideert voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur en in het na concordantie overeenstemmende ambt met toepassing van artikel 182 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. »; 3° er wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5.Voor de toepassing van artikel 21 wordt de dienstanciënniteit van de tijdelijke personeelsleden die namens het Gemeenschapsonderwijs deel uitmaken van de stuurgroep bedoeld in de artikelen 199 tot en met 204 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, geacht te zijn verworven en effectief gepresteerd in het CLB of de CLB's waar het personeelslid werd toegewezen vanaf 1 september 2000. » Artikel IX.43. Artikel 92 van hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 28 april 1993, 21 december 1994, 8 juli 1996 en 18 mei 1999, wordt opgeheven.

Artikel IX.44. Artikel 94bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 15 december 1993 en gewijzigd door het decreet van 18 mei 1999, wordt opgeheven.

Artikel IX.45. Artikel 100 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Artikel IX.46. Artikel 100quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 100quater.In het gewoon secundair onderwijs, met uitzondering van de instellingen van het Gemeenschapsonderwijs die in Duitsland gelegen zijn, kunnen vanaf het schooljaar 2001-2002 geen personeelsleden meer tijdelijk worden aangesteld of worden vast benoemd in betrekkingen in de categorie van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel. » Artikel IX.47. Artikel 100quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 100quinquies.§ 1. De personeelsleden die op 30 juni 2001 vast benoemd zijn, ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking of tijdelijk aangesteld zijn in een vacante betrekking in een ambt in de categorie van het opvoedend hulppersoneel of in het ambt van opvoeder worden, mits inachtneming van Titel XI - Ondersteunend personeel van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, met ingang van 1 september 2001 geconcordeerd naar het ambt van opvoeder. Deze concordantie is persoonsgebonden.

Deze concordantie heeft geen gevolgen voor de geldelijke en administratieve rechtspositie van het personeelslid. § 2. De personeelsleden die op 30 juni 2001 vast benoemd zijn, ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking of tijdelijk aangesteld zijn in een vacante betrekking in een ambt in de categorie van het administratief personeel of het ambt van administratief medewerker worden, mits inachtneming van Titel XI - Ondersteunend personeel van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, met ingang van 1 september 2001 geconcordeerd naar het ambt van administratief medewerker. Deze concordantie is persoonsgebonden.

Deze concordantie heeft geen gevolgen voor de geldelijke en administratieve rechtspositie van het personeelslid. § 3. Van de concordantie bedoeld in §§ 1 en 2 kan mits wederzijds akkoord tussen inrichtende macht en betrokken personeelslid worden afgeweken. Deze afwijking kan enkel op 1 september 2001 worden toegepast en deze concordantie is eveneens persoonsgebonden. Het personeelslid volgt vervolgens de geldelijke en administratieve rechtspositie die verbonden is aan het ambt waarnaar hij ingevolge deze afwijking wordt geconcordeerd.

Bij toepassing van deze paragraaf moet de inrichtende macht steeds rekening houden met artikel 95 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. § 4. Het personeelslid behoudt bij de concordantie steeds de weddenschaal die hij genoot op 30 juni 2001 en de daarmee overeenstemmende puntenwaarde, zoals bepaald in artikel 97 van voormeld decreet van 14 juli 1998. § 5. Het personeelslid dat op het ogenblik van de in § 1 en § 2 bedoelde concordantie in toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 11 februari 2000 betreffende de volledige terbeschikkingstellling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medisch-sociale centra, of in toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 14 september 1999 betreffende de bijzondere terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor sommige personeelsleden van het voltijds gewoon secundair onderwijs, ter beschikking gesteld is in een ambt van het opvoedend hulppersoneel of van het administratief personeel, wordt beschouwd als zijnde ambtshalve geconcordeerd zoals bedoeld in §§ 1 en 2. » Artikel IX.48. In artikel 100sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 2 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Deze paragraaf geldt voor zover de betrekking in stand wordt gehouden in toepassing van artikel 98, § 5 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.»; 2° het artikel 100sexies wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 100sexies.§ 1. Een tijdelijk personeelslid kan vrijwillig afstand doen van de in artikel 100quinquies vastgelegde concordantie.

Deze vrijwillige afstand is eenmalig en is onomkeerbaar. § 2. De in artikel 100quinquies vastgelegde concordantie eindigt voor een tijdelijk personeelslid van rechtswege als het personeelslid gedurende een ononderbroken periode van twee kalenderjaren niet in het onderwijs is tewerkgesteld. Voor de toepassing van deze bepaling worden niet als onderbreking beschouwd : de vakantieperioden, de militaire dienst en de perioden van wederoproeping, de ziekte- en bevallingsverloven, de borstvoedingsverloven, de verloven van korte duur met behoud van wedde(toelage) ter gelegenheid van sommige gebeurtenissen van familiale of sociale aard, de loopbaanonderbreking en de verloven zonder behoud van wedde(toelage) voor een maximumduur van 6 werkdagen per schooljaar. § 3. De in artikel 100quinquies vastgelegde concordantie eindigt voor een vastbenoemd personeelslid van rechtswege bij ontslag uit het onderwijs of ingevolge een bevordering in een ambt van het ondersteunend personeel in toepassing van artikel 55. » Artikel IX.49. Artikel 100septies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, wordt opgeheven.

Artikel IX.50. In artikel 103bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan het tweede streepje van § 3, 2°, worden de woorden "of van een diploma van onderwijzer of van kleuteronderwijzer" toegevoegd;2° in het derde streepje van § 3, 2°, worden de woorden "of voldoend geacht" geschrapt;3° § 4 wordt vervangen door wat volgt : « § 4.De overgangsmaatregelen worden toegekend op 1 september 2001.

De personeelsleden aangesteld vóór 1 september 2001, die voldoen aan de aanstellingsvoorwaarden inzake bekwaamheidsbewijzen gesteld door de ministeriële omzendbrief OND/III/3/PL van 10 augustus 1993, die op 1 september 2001 niet in het bezit zijn van een bewijs van pedagogische bekwaamheid, worden geacht in het bezit te zijn van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs, vanaf de maand volgende op het behalen van dit bewijs van pedagogische bekwaamheid, op voorwaarde dat het bewijs van pedagogische bekwaamheid behaald werd binnen de drie jaar na de eerste aanstelling. »; 4° er wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5.De vastbenoemde personeelsleden behouden deze overgangsmaatregelen zolang ze in dienst blijven in het onderwijs, het academisch onderwijs uitgezonderd.

De tijdelijke personeelsleden behouden deze overgangsmaatregelen zolang ze ononderbroken in dienst blijven in het onderwijs, het academisch onderwijs uitgezonderd, en gefinancierd of gesubsidieerd worden door de Vlaamse Gemeenschap. Voor de toepassing van deze bepaling worden niet als een onderbreking beschouwd : de vakantieperioden, de loopbaanonderbreking, de militaire dienst, de perioden van wederoproeping, de ziekte- en bevallingsverloven, de borstvoedingsverloven, de verloven van korte duur met behoud van wedde(ntoelage) voor een maximumduur van zes werkdagen per schooljaar, alsmede een onderbreking van een doorlopende periode van maximum twee kalenderjaren en de periode waarin het ambt van inspecteur wordt uitgeoefend. » Artikel IX.51. In artikel 103ter, § 3, 2°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 13 juli 2001, worden in het derde streepje de woorden "of voldoend geacht" geschrapt. Afdeling 2. - Decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie

van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding Artikel IX.52. In artikel 4 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998, 1 december 1998 en 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "- instellingen van het voorschools, lager en secundair onderwijs en van het hoger kunstonderwijs alsmede van het hoger onderwijs van het korte type en van de tweede en de derde graad, in welke vorm ook;" vervangen door de woorden "- scholen van het basisonderwijs, instellingen voor secundair onderwijs en deeltijds kunstonderwijs en centra voor volwassenenonderwijs;"; 2° in § 3 wordt de eerste zin vervangen door wat volgt : « Onverminderd de bepalingen van dit decreet worden de godsdienstleerkrachten door de inrichtende macht tijdelijk aangesteld of vast benoemd, op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst.»; 3° in § 4 wordt de eerste zin vervangen door wat volgt : « Onverminderd de bepalingen van dit decreet worden de leermeesters niet-confessionele zedenleer en de leraars secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer door de inrichtende macht tijdelijk aangesteld of vast benoemd, op voordracht van de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer, zoals bedoeld in het decreet van 1 december 1993.» Artikel IX.53. In artikel 5 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994 en 1 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 1° wordt vervangen door wat volgt : « 1° de instelling : de scholen van het basisonderwijs en de instellingen voor secundair onderwijs en deeltijds kunstonderwijs, de centra voor volwassenenonderwijs, de tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben en de internaten.Het internaat toegevoegd aan een onderwijsinstelling maakt deel uit van die instelling. »; 2° in 2° wordt het woord "CLB's" vervangen door de woorden "centra voor leerlingenbegeleiding en in voorkomend geval hun permanente ondersteuningscellen";3° er wordt een 19° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 19° raadsman : een advocaat, een personeelslid van een instelling of wat de werknemer betreft, een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie en wat de werkgever betreft, een vertegenwoordiger van een overkoepelende vereniging van inrichtende machten.» Artikel IX.54. In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk IIter, bestaande uit artikel 17ter, ingevoegd, dat luidt als volgt : "HOOFDSTUK IIter. - Bijstand

Artikel 17ter.Een personeelslid kan zich in de procedures, bepaald krachtens dit decreet, steeds laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman. » Artikel IX.55. In artikel 19, § 1, van hetzelfde decreet worden in het eerste lid tussen de woorden "de voorwaarden van" en "artikel 28" de woorden "artikel 73, § 1, 1°, 2° en 6°, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs of van" ingevoegd.

Artikel IX.56. In artikel 21, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 1 december 1998 en 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan f) wordt de volgende zin toegevoegd : « Ze is evenwel niet van toepassing op de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur.»; 2° i) wordt opgeheven. Artikel IX.57. In artikel 23 van hetzelfde decreet wordt § 12 vervangen door wat volgt : « § 12. Tijdelijke personeelsleden met voorrang op een tijdelijke aanstelling krachtens § 1 die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden. » Artikel IX.58. Artikel 23 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 9 april 1992, 28 april 1993, 21 december 1994, 19 april 1995, 8 juli 1996, 14 juli 1998, 18 mei 1999 en 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 23.§ 1. Dit artikel is van toepassing op de personeelsleden en op de instellingen en CLB's vermeld in artikel 4, § 1, met uitzondering van de instellingen van het gewoon secundair onderwijs die tot een scholengemeenschap behoren. § 2. Een tijdelijke aanstelling in een instelling of CLB kan gebeuren in een vacante en/of niet vacante betrekking voor een bepaalde of voor een doorlopende duur. De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is een recht onder de voorwaarden van dit artikel. § 3. Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het in één of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht : 1° gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen : zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen;2° als laatste evaluatie geen evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" heeft verkregen.Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn; 3° niet werd ontslagen. Het recht geldt voor betrekkingen in alle instellingen of CLB's van de inrichtende macht waarbij het recht werd verworven.

Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op dit recht moet, op straffe van verlies ervan voor het volgend schooljaar, vóór 15 juni bij deze inrichtende macht kandideren met een ter post aangetekende brief. Deze kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht werd verworven. Als het personeelslid in één of meer instellingen of CLB's van de inrichtende macht een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dit vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk IVbis voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor zij een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 4. De anciënniteit bedoeld in § 3 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden.

Voor de toepassing van dit artikel wordt de anciënniteit, in afwijking van artikel 6 en rekening houdend met artikel 77, berekend op basis van prestaties in één of meer instellingen of CLB's die behoren tot dezelfde inrichtende macht.

Voor het bepalen van de anciënniteit bedoeld in dit artikel wordt, in afwijking van artikel 6, § 1, a) , het aantal gepresteerde dagen niet met 1,2 vermenigvuldigd.

In afwijking van artikel 6, § 2, dient voor de vaststelling van het recht bedoeld in § 3 in het onderwijs voor sociale promotie en het deeltijds kunstonderwijs die dienstanciënniteit niet in hoofdambt verworven te zijn. § 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.

Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.

Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. § 6. Een personeelslid dat krachtens § 5 recht verworven heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, verliest dit recht in het betrokken ambt wanneer hij vervolgens vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in één of meer instellingen of CLB's van de inrichtende macht. § 7. Het personeelslid dat in toepassing van artikel 64, 6°, werd ontslagen, heeft, op basis van prestaties geleverd vóór het ontslag, geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, op voorwaarde dat hij nog niet is aangesteld voor een voltijdse betrekking of geen voltijdse betrekking heeft waarvan hij titularis is. § 9. Wanneer een inrichtende macht over verscheidene vacatures beschikt, moet zij bij voorrang betrekkingen die definitief vacant zijn toewijzen aan personeelsleden met een recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. § 10. Vastbenoemde personeelsleden die in één of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen, komen voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur prioritair in aanmerking op personeelsleden die in de instellingen of CLB's van deze inrichtende macht nog geen vaste benoeming hebben. § 11. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden. § 12. Behoudens andersluidende overeenkomst met de inrichtende macht en op straffe van verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden, die betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden.

Die bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die bij de betrokken inrichtende macht, een niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden.

De toepassing van deze paragraaf mag niet leiden tot onverantwoorde pedagogische opsplitsing van de te begeven opdracht. § 13. Indien een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft de inrichtende macht inzage van de administratieve documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist. § 14. De inrichtende macht moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid.

Artikel 24, artikel 25 en artikel 26 gelden niet voor de personeelsleden aangesteld voor doorlopende duur. § 15. Wanneer een personeelslid wordt ontslagen vooraleer hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven voor één of meer instellingen of CLB's van de inrichtende macht, en hij wordt na dit ontslag opnieuw aangeworven door de inrichtende macht die het ontslag heeft gegeven, of hij blijft verder fungeren in een andere instelling of CLB van dezelfde inrichtende macht, dan wordt dit personeelslid voor de toepassing van § 3 geacht niet ontslagen te zijn geweest. § 16. Personeelsleden die tijdelijk zijn aangesteld voor doorlopende duur in een CLB, kunnen met behoud van hun rechten op deze tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, tijdelijk worden tewerkgesteld in : 1° een permanente ondersteuningscel, of 2° de stuurgroep, of 3° de internettensamenwerkingscel, of 4° een tijdelijk project, omschreven in het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.» Artikel IX.59. In artikel 23bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000 en 13 juli 2001, wordt § 13 vervangen door wat volgt : « § 13. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden. » Artikel IX.60. Artikel 23bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000 en 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 23bis.§ 1. Dit artikel is van toepassing op de personeelsleden en de instellingen van het gewoon secundair onderwijs die tot een scholengemeenschap behoren. § 2. De inrichtende macht stelt een tijdelijk personeelslid aan voor een bepaalde of voor een doorlopende duur in een vacante en/of niet-vacante betrekking.

De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is een recht onder de voorwaarden van dit artikel. § 3. Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het in één of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap : 1° gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen : zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover deze binnen de aanstellingsperiode vallen;2° als laatste evaluatie geen evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" heeft verkregen.Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn; 3° niet werd ontslagen. Wanneer het personeelslid het recht heeft verworven in één of meer instellingen van een scholengemeenschap, dan geldt dit recht voor betrekkingen in alle instellingen van deze scholengemeenschap.

Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op dit recht moet, op straffe van verlies ervan voor het volgend schooljaar, vóór 15 juni met een ter post aangetekende brief kandideren bij een inrichtende macht van één van de instellingen van de scholengemeenschap. Deze kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht werd verworven en voor alle instellingen van de betrokken scholengemeenschap.

Als het personeelslid diensten heeft gepresteerd bij een andere inrichtende macht dan deze waarbij hij zijn kandidatuur stelt, voegt hij bij zijn kandidaatstelling een lijst met de gepresteerde diensten om zijn aanspraak op het recht op een aanstelling van doorlopende duur te staven.

Als het personeelslid in één of meer instellingen van de scholengemeenschap een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dit vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk IVbis voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor zij een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 4. De anciënniteit bedoeld in § 3 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden.

Voor de toepassing van dit artikel wordt de anciënniteit, in afwijking van artikel 6 en rekening houdend met artikel 77, berekend op basis van prestaties in één of meer instellingen van de betrokken scholengemeenschap en dit ongeacht het net waartoe de instellingen waarin deze prestaties werden verricht, behoren.

Voor het bepalen van de anciënniteit bedoeld in dit artikel wordt, in afwijking van artikel 6, § 1, a) , het aantal gepresteerde dagen niet met 1,2 vermenigvuldigd. § 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.

Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.

Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. § 6. Een personeelslid dat krachtens § 5 recht verworven heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, verliest dit recht in het betrokken ambt wanneer hij vervolgens vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in één of meer instellingen van deze scholengemeenschap. § 7. Het personeelslid dat in toepassing van artikel 64, 6°, werd ontslagen heeft, op basis van prestaties geleverd vóór het ontslag, geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, op voorwaarde dat hij nog niet is aangesteld voor een voltijdse betrekking of geen voltijdse betrekking heeft waarvan hij titularis is. § 9. Wanneer een inrichtende macht over verscheidene vacatures beschikt, moet zij bij voorrang betrekkingen die definitief vacant zijn toewijzen aan personeelsleden met een recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. § 10. Vastbenoemde personeelsleden die in één of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen, komen voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur prioritair in aanmerking op personeelsleden die in de instellingen van deze scholengemeenschap nog geen vaste benoeming hebben. § 11. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden. § 12. Behoudens andersluidende overeenkomst met de inrichtende macht en op straffe van verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden, die betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden.

Die bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die bij de betrokken scholengemeenschap, een niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden.

De toepassing van deze paragraaf mag niet leiden tot onverantwoorde pedagogische opsplitsing van de te begeven opdracht. § 13. Indien een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft de inrichtende macht inzage van de administratieve documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist. § 14. De inrichtende macht moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid.

Artikel 24, artikel 25 en artikel 26 gelden niet voor de personeelsleden aangesteld voor doorlopende duur. § 15. Wanneer een personeelslid wordt ontslagen vooraleer hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven voor één of meer instellingen van een scholengemeenschap, en hij wordt na dit ontslag opnieuw aangeworven door een inrichtende macht van de scholengemeenschap of hij blijft verder fungeren in een andere instelling van deze scholengemeenschap, dan wordt dit personeelslid voor de toepassing van § 3 geacht niet ontslagen te zijn geweest. § 16. Een personeelslid heeft geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de scholengemeenschap indien het geen diensten heeft gepresteerd in instellingen van de scholengemeenschap. Het personeelslid heeft wel recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in die instellingen van de scholengemeenschap die afhangen van dezelfde inrichtende macht als deze waar hij het recht op tijdelijke aanstelling met doorlopende duur heeft verworven. » Artikel IX.61. In artikel 23ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000 en 13 juli 2001, wordt § 14 vervangen door wat volgt. « § 14. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden. » Artikel IX.62. Artikel 23ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000 en 13 juli 2001, wordt opgeheven.

Artikel IX.63. In artikel 24 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1994 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Met inachtname van een opzeggingstermijn van dertig kalenderdagen kan een tijdelijk aangesteld personeelslid door een inrichtende macht worden ontslagen.

Een personeelslid kan niet worden ontslagen om redenen die geen verband houden met zijn geschiktheid of gedrag of niet berusten op de noodwendigheden inzake de werking van de instelling.

Het ontslag wordt met inachtname van het tweede lid schriftelijk gemotiveerd en meegedeeld aan het personeelslid. »; 2° in § 2 wordt het vierde lid opgeheven. Artikel IX.64. In artikel 25 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde lid wordt vervangen door wat volgt : « Het personeelslid kan binnen vijf kalenderdagen na ontvangst van het ontslag om dringende redenen bij een ter post aangetekende brief, een bezwaar indienen bij de in artikel 69 bedoelde bevoegde kamer van beroep.Het indienen van een bezwaarschrift schort het ontslag niet op. Bij ontvangst van het ontslag tijdens een periode van ten minste zeven opeenvolgende vakantiedagen, wordt voornoemde periode van vijf kalenderdagen verlengd met de duur van de vakantieperiode. »; 2° er wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen van de bezwaarprocedure en waarborgt de rechten van verdediging van de betrokken personeelsleden.De kamer van beroep brengt over het ontslag een advies uit. Wanneer de inrichtende macht het advies niet volgt doet zij dit in een met redenen omklede beslissing. » Artikel IX.65. Artikel 31 van hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 28 april 1993, 8 juli 1996 en 18 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 31.§ 1. Een personeelslid kan in vast verband worden benoemd als hij op het ogenblik van de vaste benoeming voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 19 en, rekening houdend met artikel 77, daarenboven : 1° op 30 juni voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat ten minste 720 dagen dienst-anciënniteit heeft waarvan 360 dagen in het bedoelde ambt.Voor het administratief personeel, de administratief medewerker in het gewoon secundair onderwijs en de personeelsleden van de CLB's moeten de bedoelde 720 dagen dienstanciënniteit bereikt zijn op 31 augustus voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat.

Deze anciënniteit moet hij hebben bereikt : - ofwel bij de betrokken inrichtende macht wat de instellingen of CLB's betreft die niet tot de scholengemeenschap behoren; - ofwel bij de betrokken inrichtende macht en/of bij een andere inrichtende macht, beide voor wat de instellingen betreft die tot dezelfde scholengemeenschap behoren. Wanneer de inrichtende macht toepassing maakt van deze bepaling, kan ze eisen dat bij haar een dienstanciënniteit van ten minste 360 dagen, waarvan 240 effectief gepresteerd, werd verworven; - ofwel bij een andere inrichtende macht wanneer het een wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid betreft, tenzij het personeelslid ter beschikking gesteld werd wegens ontstentenis van betrekking in een instelling van een ander net of voor het gesubsidieerd vrij onderwijs van een ander karakter of een andere groep.

Indien het een leraar betreft in het bezit van een voldoende geacht of gelijkwaardig geacht bekwaamheidsbewijs kan de inrichtende macht eisen dat van de 720 dagen er 360 werden gepresteerd in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking; 2° zich kandidaat heeft gesteld in de vorm en binnen de termijn vermeld in de oproep tot de kandidaten;3° lichamelijk geschikt is overeenkomstig de reglementering inzake controle die geldt voor de ambtenaren van de diensten van de Vlaamse regering.4° op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld. Behoort de instelling of het CLB waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, niet tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen of CLB's van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren.

Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van de scholengemeenschap.

Is het personeelslid op 31 december voor doorlopende duur aangesteld in het ambt van leraar, dan geldt dit als een aanstelling in dat ambt voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid het recht op een aanstelling van doorlopende duur heeft opgebouwd, zoals bepaald in artikel 23, § 5, en artikel 23bis, § 5.

De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing : - op een personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstel-ling; - op een personeelslid bedoeld in hoofdstuk IVbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij is vast benoemd en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. Dit personeelslid moet, voorzover hij het ambt van leraar uitoefent, 360 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking. 5° als laatste evaluatie geen evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" verkregen hebben.Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn.

De benoeming is slechts mogelijk indien de betrekking in hoofdambt wordt uitgeoefend.

In afwachting dat de Vlaamse regering uitvoering verleent aan het in 3° bepaalde, blijven de bestaande reglementaire beschikkingen van kracht zoals ze bestaan op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet. § 2. In de instellingen en CLB's van het gesubsidieerd vrij onderwijs wordt elke benoeming in een wervingsambt en elke wijziging ervan schriftelijk vastgesteld. De overeenkomst vermeldt ten minste : 1° de benaming en het adres van de inrichtende macht en van de instelling of het CLB waarin het personeelslid tewerkgesteld wordt;2° de identiteit van het personeelslid;3° het uit te oefenen ambt en de omvang van de opdracht;4° in voorkomend geval, het pedagogisch project, de aanvullende verplichtingen en onverenigbaarheden. De overeenkomst van benoeming wordt opgemaakt in ten minste twee exemplaren, waarvan één bestemd voor het personeelslid. § 3. In de instellingen of CLB's van het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt elke benoeming in een wervingsambt en elke wijziging ervan vastgesteld bij besluit van de inrichtende macht. Het besluit vermeldt ten minste : 1° de benaming en het adres van de inrichtende macht en van de instelling of het CLB waarin het personeelslid tewerkgesteld wordt;2° de identiteit van het personeelslid;3° het uit te oefenen ambt en de omvang van de opdracht;4° in voorkomend geval, het pedagogisch project, de aanvullende verplichtingen en onverenigbaarheden. Een afschrift van dit besluit wordt meegedeeld aan het betrokken personeelslid. § 4. Bij ontstentenis van hetzij de schriftelijke overeenkomst bedoeld in § 2, hetzij het besluit bedoeld in § 3, wordt het personeelslid geacht vast benoemd te zijn voor het ambt, voor de opdracht en in de betrekking die het werkelijk uitoefent. § 5. Wanneer het personeelslid na uitputting van de procedure bedoeld in § 1, 3°, definitief ontoelaatbaar wordt verklaard, wordt hij ontslagen met een opzeggingstermijn waarvan de duur wordt vastgesteld naargelang van het aantal arbeidsdagen die nodig zijn om aanspraak te hebben op de uitkeringen in de werkloosheids- en de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.

Tijdens de opzeggingstermijn wordt het personeelslid geacht als tijdelijke te zijn aangesteld en geniet het de bruto-wedde van het ambt waarin het vast benoemd werd. § 6. Het personeelslid wordt benoemd bij een inrichtende macht en geaffecteerd aan een instelling of een CLB van deze inrichtende macht. § 7. Bij het vaststellen van de in § 1, 1°, bedoelde anciënniteit kan de inrichtende macht ook rekening houden met de diensten gepresteerd bij een andere inrichtende macht. § 8. De Vlaamse regering bepaalt de regels volgens welke de vaste benoeming wordt medegedeeld aan het departement onderwijs opdat zij zou uitwerking hebben ten aanzien van de overheid. § 9. De Vlaamse regering bepaalt de gevolgen van een nieuwe vaste benoeming ten aanzien van de door het betrokken personeelslid voorheen reeds verkregen vaste benoeming, met dien verstaande dat een personeelslid slechts vast benoemd kan zijn ten belope van maximaal één voltijdse betrekking in hoofdambt. Het voltijds karakter wordt bepaald in functie van de prestaties vereist voor een voltijdse betrekking in het ambt van de nieuwe benoeming. » Artikel IX.66. Artikel 31bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 2 maart 1999, 18 mei 1999 en 20 oktober 2000, wordt opgeheven.

Artikel IX.67. Artikel 31ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 december 1998 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 20 oktober 2000, wordt opgeheven.

Artikel IX.68. In artikel 33, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998 en 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : « In het basisonderwijs en deeltijds kunstonderwijs deelt de inrichtende macht voor het schooljaar 2003-2004 de vacante betrekkingen mee na 15 september 2003 en voor 15 oktober 2003.De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2003.

De vacante betrekkingen die werden meegedeeld voor 15 mei 2003 op basis van de toestand op 15 april 2003 hebben geen uitwerking. »; 2° tussen het tweede en derde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « In het gewoon secundair onderwijs deelt de inrichtende macht voor het schooljaar 2000-2001 de vacante betrekkingen in de categorie van het ondersteunend personeel mee na 15 september 2001 en voor 15 oktober 2001.De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2001.

De vacante betrekkingen in de categorie van het ondersteunend personeel, opvoedend hulppersoneel en administratief personeel die werden meegedeeld voor 15 mei 2001 op basis van de toestand op 15 april 2001 hebben geen uitwerking. »; 3° het derde lid wordt vervangen door wat volgt : « In de CLB's deelt de inrichtende macht voor het schooljaar 2000-2001 de vacante betrekkingen mee tot uiterlijk 15 oktober 2001.»; 4° tussen het derde en het vierde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « In het buitengewoon secundair onderwijs deelt de inrichtende macht voor het schooljaar 2002-2003 de vacant verklaarde betrekkingen in de opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs mee na 15 november en vóór 15 december 2002.De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 november 2002. In het gewoon secundair onderwijs deelt de inrichtende macht voor het schooljaar 2002-2003 de vacante betrekkingen in de vakken AV gedragswetenschappen en AV cultuurwetenschappen in de studierichting humane wetenschappen mee na 15 oktober en vóór 15 november 2002. Deze vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 oktober 2002. In het gewoon secundair onderwijs deelt de inrichtende macht de vacante betrekkingen in het vak AV sport mee na 15 oktober en vóór 15 november 2002. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 oktober 2002. De vacante betrekkingen in opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs en voor de vakken die werden meegedeeld vóór 15 mei 2002 op basis van de toestand op 15 april 2002, hebben geen uitwerking. De vacante betrekkingen in de vakken TV en PV sport die in toepassing van artikel 33, § 1, werden vacant verklaard tijdens het schooljaar 2001-2002, hebben geen uitwerking ten aanzien van de overheid. » Artikel IX.69. In artikel 35, § 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 18 mei 1999, wordt het tweede lid opgeheven.

Artikel IX.70. In hoofdstuk IV van hetzelfde decreet wordt een artikel 37bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 37bis.§ 1. Een volledige betrekking in een selectie- of bevorderingsambt wordt steeds toegekend hetzij aan één personeelslid, hetzij aan twee personeelsleden die elk met een halftijdse betrekking worden belast. § 2. In afwijking van § 1 kan in het onderwijs voor sociale promotie en in het deeltijds kunstonderwijs een betrekking in een selectieambt worden toegekend aan één of meerdere personeelsleden en een betrekking in een bevorderingsambt aan één of twee personeelsleden. » Artikel IX.71. In artikel 44 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, eerste lid, worden de woorden "met een diploma secundair onderwijs" vervangen door de woorden "met recht op weddenschaal 202";2° § 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.In afwijking van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, kan de inrichtende macht een lid van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs dat vast benoemd is in deze categorie, de hogere weddenschaal 106 toekennen.

Wanneer de instelling minder dan 400 leerlingen telt, kan de inrichtende macht deze hogere weddenschaal toekennen aan één voltijdse betrekking van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs.

Wanneer de instelling 400 tot 900 leerlingen telt, kan de inrichtende macht deze hogere weddenschaal toekennen aan twee voltijdse betrekkingen van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs.

Wanneer de instelling meer dan 900 leerlingen telt, kan de inrichtende macht deze hogere weddenschaal toekennen aan drie voltijdse betrekkingen van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs. »; 3° er wordt een § 3bis toegevoegd, die luidt als volgt : "§ 3bis.In afwijking op de bepalingen van dit hoofdstuk en in afwijking op § 3, kan de inrichtende macht een personeelslid dat in het voltijds gewoon secundair onderwijs vast benoemd is in een ambt van het ondersteunend personeel en dat in toepassing van artikel 84quinquies werd geconcordeerd, vast benoemen in hetzelfde ambt met een hogere weddenschaal. Bij deze vaste benoeming moet steeds rekening worden gehouden met het diplomaniveau van het personeelslid.

Het personeelslid hoeft zich geen kandidaat te stellen voor deze vaste benoeming.

De vaste benoeming in hetzelfde ambt met een hogere weddenschaal, heeft tot gevolg dat de betrekking de puntenwaarde krijgt verbonden aan deze hogere weddenschaal, zoals bepaald in artikel 97 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.

De vaste benoeming in hetzelfde ambt met een hogere weddenschaal kan slechts plaatsvinden voor zover de verplichtingen inzake reaffectatie en wedertewerkstelling zijn nageleefd. » Artikel IX.72. Artikel 44bis, § 6, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt : « § 6. In dit artikel wordt met tijdelijke aanstelling bedoeld, de tijdelijke aanstelling van bepaalde duur. » Artikel IX.73. Artikel 46bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt opgeheven.

Artikel IX.74. Aan Afdeling 2 van Hoofdstuk VI van Titel II van hetzelfde decreet wordt een artikel 51ter toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 51ter.De personeelsleden die deelnemen aan de nascholingsactiviteiten zoals bedoeld in titel IV van het decreet van 16 april 1996 betreffende de lerarenopleiding en de nascholing bevinden zich van rechtswege in de stand "dienstactiviteit" gedurende de periode van nascholing. Zij blijven alle voordelen genieten die zij in hun ambt genoten, met inbegrip van de weddenverhogingen en bijkomende vergoedingen. » Artikel IX.75. Aan Afdeling 2 van Hoofdstuk VI van Titel II van hetzelfde decreet wordt een artikel 51quater toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 51quater.§ 1. Personeelsleden kunnen een verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht opnemen voor diensten of projecten met belang voor het onderwijs.

Het betreft diensten of projecten die de werking van het onderwijs ten goede komen door deelname, ondersteuning en begeleiding te leveren inzake vernieuwingen of experimenten op onderwijsvlak, inzake het onderwijsbeleid of inzake het onderwijsonderzoek. § 2. Personeelsleden kunnen onder de voorwaarde bepaald door de Vlaamse regering een verlof wegens bijzondere opdracht bekomen, zonder terugbetaling van het salaris, in het kader van de hiernavolgende diensten of projecten : 1° de pedagogische begeleidingsdiensten en nascholing op initiatief van de representatieve groeperingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs;2° de Europese scholen; 3° de projecten waarbij er een vervanging is door gesubsidieerde contractuelen, die door het departement Onderwijs worden bezoldigd, of door personeelsleden bedoeld in artikel X.57 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV; 4° de projecten die door het Gemeenschapsonderwijs en door één of meerdere representatieve groeperingen van inrichtende machten of door meerdere representatieve groeperingen van inrichtende machten worden uitgevoerd.Deze projecten worden geadviseerd door de Vlaamse Onderwijsraad; 5° de functie van secretaris van een reaffectatiecommissie;6° de examencommissies van de Vlaamse Gemeenschap;7° de Dienst voor Onderwijsontwikkeling;8° de projecten opgezet of erkend door de Vlaamse minister bevoegd voor Onderwijs;9° de projecten die kaderen in een door de Vlaamse Gemeenschap onderschreven Europese en bilaterale uitwisselingsprojecten;10° de door de Europese Unie ondersteunde Europese onderwijsprojecten;11° de Stichting voor de Vlaamse Schoolsport;12° de Ondersteuningscentra van ouderverenigingen;13° het begeleiden en ondersteunen van de inspraakstructuren in het onderwijs. De Vlaamse regering kan de in het eerste lid bedoelde lijst uitbreiden met initiatieven en projecten die een bijzonder belang voor het onderwijs vertonen.

De Vlaamse regering stelt voor de verloven wegens bijzondere opdracht de nadere bepalingen op, ondermeer voor wat betreft de beslissende en/of adviserende instantie, evaluatie van de projecten en de bepaling van het totaal aantal. § 3. De personeelsleden kunnen onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering een verlof wegens opdracht bekomen, mits een terugbetaling van het salaris, voor een dienst of project in het belang van het onderwijs.

De Vlaamse regering bepaalt naast de in het eerste lid bedoelde voorwaarde : 1° ten aanzien van de dienst/het project : - de wijze waarop het verband tussen de betrokken dienst/project en het belang van het onderwijs moet worden aangetoond; - de wijze van evaluatie van de projecten; - voor welke diensten en projecten het verlof wegens opdracht beperkt wordt tot een bepaalde maximumduur; 2° ten aanzien van het betrokken personeelslid : - voor welke diensten en projecten het verlof wegens opdracht in hoofde van het personeelslid beperkt wordt tot een bepaalde maximumduur; - de gevolgen voor de administratieve en geldelijke rechtspositie van het betrokken personeelslid; 3° ten aanzien van de instelling waar het personeelslid vast benoemd is - de wijze waarop zij in het beslissingsproces wordt betrokken.» Artikel IX.76. In artikel 56, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 1999, wordt b) opgeheven.

Artikel IX.77. Aan artikel 57, § 2, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° die ter beschikking werden gesteld wegens bijzondere opdracht met het oog op een opdracht in de Europese scholen. Deze personeelsleden kunnen ter beschikking gesteld blijven tot op het einde van het schooljaar waarin zij de leeftijd van zestig jaar bereiken; »; 2° er wordt een 5° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 5° die volledig, halftijds of een vierde ter beschikking zijn gesteld in toepassing van de overgangsmaatregel zoals bepaald in artikel 9quinquies van het besluit van 11 februari 2000 betreffende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medisch-sociale centra. De terbeschikkingstelling zoals bedoeld in het eerste lid, kan ook aanvangen na of verder lopen dan het tijdstip waarop het personeelslid het recht heeft verkregen op een pensioen ten laste van de Schatkist. » Artikel IX.78. Artikel 63bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij decreet van 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 63bis.Dit hoofdstuk is van toepassing op de volgende personeelsleden : - de vastbenoemde personeelsleden; - de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur; - de vastbenoemde personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens ontstentenis van betrekking en die zijn gereaffecteerd of weder tewerkgesteld. » Artikel IX.79. In artikel 65 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 wordt het woord "activiteitswedde" vervangen door de woorden "bruto-activiteitsweddentoelage of -wachtgeldtoelage";2° in § 5 worden de woorden "artikel 23, § 1,1° of artikel 23bis, § 5" vervangen door de woorden "artikel 23, § 3, of artikel 23bis, § 3". Artikel IX.80. In artikel 68 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden tussen de woorden "§ 2"en het woord "van", de woorden "en § 2bis" ingevoegd;2° er wordt een § 2bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 2bis.Indien het personeelslid ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking en met toepassing van de geldende decretale en reglementaire bepalingen gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, oefent de inrichtende macht bij wie het personeelslid een opdracht verricht voor die opdracht de tuchtmacht uit volgens de ter zake toepasselijke decretale en reglementaire bepalingen.

De Vlaamse regering kan nadere modaliteiten bepalen volgens dewelke deze tuchtmacht wordt uitgeoefend. » Artikel IX.81. In artikel 74 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3 worden de woorden "in de overgenomen instelling" vervangen door de woorden "bij de inrichtende macht die de instelling overlaat";2° aan § 4 wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « De mededeling van de vacante betrekkingen met het oog op een vaste benoeming in de instelling die wordt overgelaten, wordt eveneens geacht gedaan te zijn door de inrichtende macht die de instelling overneemt.» Artikel IX.82. In artikel 76 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt 3° opgeheven;2° in § 3 worden de woorden "de artikelen 6, 7, 23, 31, § 1, 1° en 35, § 2" vervangen door de woorden "de artikelen 6, 7, 23, 23bis, 31, § 1, 1°, en 35, § 2". Artikel IX.83. Aan artikel 76bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan het tweede streepje van § 3, 2°, worden de woorden "of van een diploma van onderwijzer of van kleuteronderwijzer" toegevoegd;2° in het derde streepje van § 3, 2°, worden de woorden "of voldoend geacht" geschrapt;3° § 4 wordt vervangen door wat volgt : « § 4.De overgangsmaatregelen worden toegekend op 1 september 2001.

De personeelsleden aangesteld vóór 1 september 2001, die voldoen aan de aanstellingsvoorwaarden inzake bekwaamheidsbewijzen gesteld door de ministeriële omzendbrief OND/III/3/PL van 10 augustus 1993, die op 1 september 2001 niet in het bezit zijn van een bewijs van pedagogische bekwaamheid, worden geacht in het bezit te zijn van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs, vanaf de maand volgende op het behalen van dit bewijs van pedagogische bekwaamheid, op voorwaarde dat het bewijs van pedagogische bekwaamheid behaald werd binnen de drie jaar na de eerste aanstelling. »; 4° er wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5.De vastbenoemde personeelsleden behouden deze overgangsmaatregelen zolang ze in dienst blijven in het onderwijs, het academisch onderwijs uitgezonderd.

De tijdelijke personeelsleden behouden deze overgangsmaatregelen zolang ze ononderbroken in dienst blijven in het onderwijs, het academisch onderwijs uitgezonderd, en gefinancierd of gesubsidieerd worden door de Vlaamse Gemeenschap. Voor de toepassing van deze bepaling worden niet als een onderbreking beschouwd : de vakantieperioden, de loopbaanonderbreking, de militaire dienst, de perioden van wederoproeping, de ziekte- en bevallingsverloven, de borstvoedingsverloven, de verloven van korte duur met behoud van wedde(ntoelage) voor een maximumduur van zes werkdagen per schooljaar, alsmede een onderbreking van een doorlopende periode van maximum twee kalenderjaren en de periode waarin het ambt van inspecteur wordt uitgeoefend. » Artikel IX.84. In artikel 76ter, § 3, 2°, ingevoegd bij decreet van 13 juli 2001, worden in het derde streepje de woorden "of voldoend geacht" geschrapt.

Artikel IX.85. In artikel 77 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 28 april 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "de artikelen 6, 7, 23, 31, § 1, 1°, 35, § 2 en artikel 40, § 3" worden vervangen door de woorden " de artikelen 6, 7, 23, 23bis, 31, § 1, 1°, 35, § 2, en artikel 40, § 3";2° de bestaande tekst van artikel 77 wordt een § 1;3° een § 2 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.Voor het gewoon secundair onderwijs komen de diensten die een personeelslid vanaf 1 september 1999 heeft gepresteerd voor de toepassing van artikel 23, § 3, en 23bis, § 3, als volgt in aanmerking : a) voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in een instelling die niet behoort tot een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in instellingen van de inrichtende macht die de betrokken instelling beheert en die niet tot een scholengemeenschap behoren;b) voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in de betrokken scholengemeenschap en dit ongeacht het net waartoe de instellingen waarin deze prestaties werden verricht, behoren. De prestaties verricht vóór 1 september 1999 komen, onverminderd de toepassing van artikel 76, § 3, voor de berekening van deze anciënniteit als volgt in aanmerking : a) voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in een instelling die niet behoort tot een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in instellingen van de inrichtende macht die de betrokken instelling beheert;b) voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in instellingen die vanaf 1 september 1999 tot de betrokken scholengemeenschap behoren en alle prestaties verstrekt in andere instellingen van de inrichtende macht bij wie men zijn kandidatuur stelt.»; 4° een § 3 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3.In het gewoon secundair onderwijs komen de prestaties geleverd vóór 1 september 1999, onverminderd de bepalingen van artikel 76, § 3, voor de berekening van de 720 dagen dienstanciënniteit vermeld in artikel 31, § 1, 1°, als volgt in aanmerking : a) voor een vaste benoeming in een instelling die niet behoort tot een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in instellingen van de inrichtende macht die de betrokken instelling beheert;b) voor een vaste benoeming in een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in instellingen die vanaf 1 september 1999 tot de betrokken scholengemeenschap behoren en alle prestaties verstrekt in andere instellingen van de inrichtende macht bij wie men zijn kandidatuur stelt.»; 5° een § 4 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4.Voor de toepassing van artikel 23 worden de prestaties die een personeelslid vóór 1 september 2000 heeft geleverd in een gesubsidieerd PMS- of MST-centrum eveneens in aanmerking genomen.

Deze diensten worden tot en met 31 augustus 2003 geacht verworven te zijn bij de CLB's van de inrichtende macht waar het personeelslid kandideert voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur en in het na concordantie overeenstemmende ambt met toepassing van artikel 182 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. »; 6° een § 5 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5.Voor de toepassing van artikel 23 wordt de dienstanciënniteit van de tijdelijke personeelsleden die namens de officieel gesubsidieerde centra of de vrij gesubsidieerde centra deel uitmaken van de stuurgroep bedoeld in de artikelen 199 tot en met 204 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, geacht te zijn verworven en effectief gepresteerd in alle CLB's van de inrichtende macht waar het personeelslid werd toegewezen vanaf 1 september 2000. »; 7° een § 6 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6.Voor de toepassing van artikel 23, § 3, worden de personeelsleden die in toepassing van artikel 188 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding werden overgedragen naar een CLB, geacht gekandideerd te hebben voor een aanstelling van doorlopende duur in het schooljaar 2000-2001 en dit in het CLB en in het ambt van toewijzing.

Voor de toepassing van artikel 31 worden de personeelsleden die in toepassing van artikel 188 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding werden overgedragen naar een CLB, geacht gekandideerd te hebben voor een vaste benoeming op 1 januari 2001 en dit in het CLB en in het ambt van toewijzing; »; 8° een § 7 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 7.De personeelsleden die op 1 september 2000 werden overgedragen met toepassing van artikel 188 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding in het ambt van arts en die met ingang van 1 september 2000 het ambt van directeur bij mandaat uitoefenen, worden geacht te voldoen aan de voorwaarden inzake vaste benoeming bedoeld in artikel 31, § 1, 4°, van dit artikel en dit voor wat betreft de betrekking waarin ze op 1 september 2000 werden toegewezen. » Artikel IX.86. In artikel 78, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1994, worden het tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid opgeheven.

Artikel IX.87. Artikel 79 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Artikel IX.88. Artikel 84quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 84quater.In het gewoon secundair onderwijs kunnen vanaf het schooljaar 2001-2002 geen personeelsleden meer tijdelijk worden aangesteld of worden vast benoemd in betrekkingen in de categorie van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel. » Artikel IX.89. Artikel 84quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 84quinquies.§ 1. De personeelsleden die op 30 juni 2001 vast benoemd zijn, ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking of tijdelijk aangesteld zijn in een vacante betrekking in een ambt in de categorie van het opvoedend hulppersoneel of in het ambt van opvoeder worden, mits inachtneming van Titel XI - Ondersteunend personeel van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, met ingang van 1 september 2001 geconcordeerd naar het ambt van opvoeder. Deze concordantie is persoonsgebonden.

De concordantie heeft geen gevolgen voor de geldelijke en administratieve rechtspositie van het personeelslid. § 2. De personeelsleden die op 30 juni 2001 vast benoemd zijn, ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking of tijdelijk aangesteld zijn in een vacante betrekking in een ambt in de categorie van het administratief personeel of het ambt van administratief medewerker worden, mits inachtneming van Titel XI - Ondersteunend personeel van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, met ingang van 1 september 2001 geconcordeerd naar het ambt van administratief medewerker. Deze concordantie is persoonsgebonden.

De concordantie heeft geen gevolgen voor de geldelijke en administratieve rechtspositie van het personeelslid. § 3. Van de concordantie bedoeld in §§ 1 en 2 kan mits wederzijds akkoord tussen inrichtende macht en betrokken personeelslid worden afgeweken. Deze afwijking kan enkel op 1 september 2001 worden toegepast en deze concordantie is eveneens persoonsgebonden.

Het personeelslid volgt vervolgens de geldelijke en administratieve rechtspositie die verbonden is aan het ambt waarnaar hij ingevolge deze afwijking wordt geconcordeerd.

Bij toepassing van deze paragraaf moet de inrichtende macht steeds rekening houden met artikel 95 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. § 4. Het personeelslid behoudt bij de concordantie steeds de weddenschaal die hij genoot op 30 juni 2001 en de daarmee overeenstemmende puntenwaarde, zoals bepaald in artikel 97 van voormeld decreet van 14 juli 1998. § 5. Het personeelslid dat op het ogenblik van de in §§ 1 en 2 bedoelde concordantie in toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 11 februari 2000 betreffende de volledige terbeschikkingstellling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medisch-sociale centra, of in toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 14 september 1999 betreffende de bijzondere terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor sommige personeelsleden van het voltijds gewoon secundair onderwijs, ter beschikking gesteld is in een ambt van het opvoedend hulppersoneel of van het administratief personeel, wordt beschouwd als zijnde ambtshalve geconcordeerd zoals bedoeld in §§ 1 en 2. » Artikel IX.90. In artikel 84sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 2 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Deze paragraaf geldt voorzover de betrekking in stand wordt gehouden in toepassing van artikel 98, § 5, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.»; 2° het artikel 84sexies wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 84sexies.§ 1. Een tijdelijk personeelslid kan vrijwillig afstand doen van de in artikel 84quinquies vastgelegde concordantie.

Deze vrijwillige afstand is eenmalig en is onomkeerbaar. § 2. De in artikel 84quinquies vastgelegde concordantie eindigt voor een tijdelijk personeelslid van rechtswege als het personeelslid gedurende een ononderbroken periode van twee kalenderjaren niet in het onderwijs is tewerkgesteld. Voor de toepassing van deze bepaling worden niet als onderbreking beschouwd : de vakantieperioden, de militaire dienst en de perioden van wederoproeping, de ziekte- en bevallingsverloven, de borstvoedingsverloven, de verloven van korte duur met behoud van wedde(toelage) ter gelegenheid van sommige gebeurtenissen van familiale of sociale aard, de loopbaanonderbreking en de verloven zonder behoud van wedde(toelage) voor een maximumduur van 6 werkdagen per schooljaar. § 3. De in artikel 84quinquies vastgelegde concordantie eindigt voor een vastbenoemd personeelslid van rechtswege bij ontslag uit het onderwijs of ingevolge een bevordering in een ambt van het ondersteunend personeel in toepassing van artikel 44. » Artikel IX.91. Artikel 84septies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998, wordt opgeheven. Afdeling 3. - Inwerkingtredingsbepaling

Artikel IX.92. De bepalingen van dit hoofdstuk hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002, uitgezonderd : 1° artikel IX.28, 1°, IX.48, 1°, IX.71, 1°, en IX.90, 1°, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1998; 2° artikel IX.36 en IX.74, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1999; 3° artikel IX.17 en IX.68, 3° die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2000; 4° artikel IX.16, 2°, IX.19, IX.26, IX.28, 2° en 3°, IX.46, IX.47, IX.48, 2°, IX.49, IX.50, IX.51, IX.68, 2°, IX.71, 2°, IX.73, IX.83, IX.84, IX.88, IX.89, IX.90, 2° en IX.91 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2001; 5° artikel IX.39, 1°, en IX.77, 1°, die in werking treden op 1 september 2001 en ophouden van kracht te zijn op 1 september 2003; 6° artikel IX.5, IX.6, IX.8, IX.10, IX.11, IX.12, 2°, 3° en 4°, IX.13, IX.14, IX.20, IX.21, IX.22, IX.23, IX.24, IX.25, 2°, IX.29, IX.30, 3°, IX.31, IX.34, IX.35, IX.37, IX.38, IX.40, IX.41, IX.42, IX.43, IX.44, IX.45, IX.55, IX.58, IX.60, IX.62, IX.63, IX.64, IX.65, IX.66, IX.67, IX.69, IX.72, IX.75, IX.76, IX.79, 2°, IX.82, IX.85, IX.86 en IX.87 die in werking treden op 1 september 2003. HOOFDSTUK X. - Autonome bepalingen Afdeling 1. - Diensten met onderwijsbehoeften

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen Artikel X.1. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder : 1° departement : de bevoegde dienst of ambtenaar van het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;2° dienst : een dienst neuropsychiatrie voor kinderen, zoals bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd;3° ouders : de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite een jongere onder hun bewaring hebben.In het geval de jongere meerderjarig is, wordt onder dit begrip de meerderjarige verstaan; 4° pedagogisch personeelslid : personeelslid van een dienst dat instaat voor het verstrekken van onderwijs. Onderafdeling 2. - Subsidiëring Artikel X.2. De Vlaamse regering kent jaarlijks subsidie-enveloppes toe aan diensten voor het verstrekken van onderwijs.

De subsidie-enveloppes bevatten middelen voor de ondersteuning van de jaarlijkse personeels- en werkingskosten die de diensten dragen voor het verstrekken van onderwijs.

Artikel X.3. De subsidie-enveloppes worden toegekend op voorwaarde dat : 1° de dienst erkend is door de Vlaamse regering voor ten minste vijftien bedden voor dag- en nachthospitalisatie en/of plaatsen voor daghospitalisatie;2° de dienst over voldoende didactisch materiaal, aangepaste schooluitrusting en lokalen die voldoen aan de voorwaarden inzake hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid beschikt om onderwijs te verstrekken;3° de dienst voor het verstrekken van onderwijs geen andere financiering of subsidiëring door de Vlaamse Gemeenschap geniet;4° het onderwijs wordt verstrekt overeenkomstig de in onderafdeling 3 bedoelde beginselen;5° de dienst bij het departement een aanvraag indient waaruit blijkt dat zij voldoet aan de bepalingen van 1°, 2°, 3° en 4°.De Vlaamse regering kan de vorm bepalen waarin de aanvraag moet gebeuren.

Artikel X.4. De subsidie-enveloppes worden vastgesteld door het aantal bedden voor dag- en nachthospitalisatie en plaatsen voor daghospitalisatie te vermenigvuldigen met een door de Vlaamse regering bepaald bedrag. Voor het begrotingsjaar 2002 is het bedrag vastgelegd op 3.000 euro.

Artikel X.5. § 1. De Vlaamse regering kent de subsidie-enveloppes toe binnen de beschikbare begrotingskredieten.

De som van de subsidie-enveloppes op jaarbasis kan nooit minder bedragen dan 718.000 euro. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de gezondheidsindex van 2002. § 2. De Vlaamse regering kan nadere regelen met betrekking tot de toekenning van de subsidie-enveloppes vastleggen en de bepalingen van artikel X.3 verder preciseren.

Onderafdeling 3. - Werking Onderdeel 1. - Organisatie Artikel X.6. De dienst is geen school of onderwijsdienst.

Artikel X.7. De dienst organiseert het gehele kalenderjaar onderwijs.

Artikel X.8. De dienst duidt binnen het eigen personeel een verantwoordelijke aan voor de organisatie van het onderwijs.

Artikel X.9. De dienst organiseert onderwijs met inachtname van : 1° de bepalingen met betrekking tot de onderwijstaal en de taalkennis van het personeel, vastgelegd in de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs en in koninklijk besluit van 18 juli 1966 houdende coördinatie van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken;2° de bepalingen van Onderafdeling 2 van Afdeling 1 van Hoofdstuk V van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. Artikel X.10. Bij de opname van een jongere in een dienst krijgen de ouders informatie over : 1° de mogelijkheid om onderwijs te volgen in de dienst;2° de doelstelling en de inhoud van het onderwijsaanbod;3° de wijze waarop de ouders in contact kunnen komen met het pedagogisch personeelslid en de verantwoordelijke voor de organisatie van het onderwijs. Artikel X.11. De dienst werkt mee aan de controle op de leerplicht.

Onderdeel 2. - Pedagogische personeelsleden Artikel X.12. De pedagogische personeelsleden zijn houder van één van volgende studiebewijzen of daarmee gelijkgestelde : 1° diploma initiële lerarenopleiding kleuteronderwijs;2° diploma initiële lerarenopleiding lager onderwijs;3° diploma initiële lerarenopleiding secundair onderwijs groep 1;4° diploma initiële lerarenopleiding van academisch niveau;5° getuigschrift pedagogische bekwaamheid. De dienst kan afwijken van de in het eerste lid bedoelde verplichting : 1° bij gebrek aan kandidaten.Een gebrek aan kandidaten wordt slecht geacht aanwezig te zijn indien voorafgaandelijk de vacature werd gemeld aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding of de Brusselse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding en de dienst op eer verklaart geen ander geschikt kandidaat te hebben kunnen vinden die de prestaties in hoofdambt kan uitoefenen; 2° ten aanzien van de personeelsleden van de dienst die vóór 1 maart 2002 instonden voor de verstrekking van onderwijs aan jongeren, opgenomen in de dienst. Onderdeel 3. - Onderwijsaanbod Artikel X.13. Het onderwijs door diensten wordt op vraag van de ouders verstrekt.

Het onderwijs is gericht op het beperken van leerachterstand en, zo mogelijk, het voorbereiden van de integratie of reïntegratie van jongeren in een onderwijsinstelling. Het beantwoordt aan de bepalingen van artikel 29, 1. van het Kinderrechtenverdrag.

Artikel X.14. Er wordt een individueel handelingsplan opgemaakt voor elke jongere waar onderwijs aan wordt verstrekt.

Het handelingsplan bevat voor een bepaalde periode de pedagogische en didactische planning en geeft aan hoe het onderwijs wordt geïntegreerd in het geheel van de medische en/of therapeutische handelingen verstrekt door de dienst. Het handelingsplan houdt rekening met de vigerende eindtermen, ontwikkelingsdoelen en/of specifieke eindtermen.

Het handelingsplan wordt opgemaakt in samenspraak met de school waar de jongere is ingeschreven.

Artikel X.15. De dienst kan geen getuigschriften bedoeld in artikel 53 tot en met 57 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en geen studiebewijzen bedoeld in artikel 6quater van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving uitreiken.

Onderafdeling 4. - Toezicht Artikel X.16. De Vlaamse regering bepaalt de wijze waarop de onderwijsinspectie en de verificatiediensten van het departement de naleving van de subsidiëringsvoorwaarden controleren.

Artikel X.17. De Vlaamse regering bepaalt de regelen met betrekking tot de vermindering of de terugvordering van de subsidie-enveloppes als de diensten subsidiëringsvoorwaarden niet naleven.

Onderafdeling 5. - Wijzigingsbepalingen Artikel X.18. In artikel 3, § 8, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving wordt 5°, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2001, vervangen door wat volgt : « 5° Blijft beschouwd als regelmatige leerling in zijn oorspronkelijke school : - een leerling van het voltijds gewoon secundair onderwijs of het deeltijds beroepssecundair onderwijs die op de datum van de telling van het aantal leerlingen onderwijs volgen in een school van type 5; - een leerling van het voltijds gewoon secundair onderwijs, het deeltijds beroepssecundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs, die op de datum van de telling van het aantal leerlingen onderwijs volgen in een school van type 5 of een dienst bedoeld in artikel X.1, 2° van het decreet van 14februari 2003 betreffende het onderwijs XIV. Hij is daarenboven regelmatige leerling : - in de ziekenhuisschool, voor periodes van minimum vijf al dan niet opeenvolgende dagen waarin hij per dag gemiddeld ten minste één lestijd onderwijs krijgt; - in de preventoriumschool, wanneer hij voldoet aan de bepalingen van artikel 10 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs. » Artikel X.19. In artikel 23 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « In afwijking van artikel 20, 2°, worden de leerlingen die onderwijs volgen in een school van type 5 of een dienst bedoeld in artikel X.1, 2°, van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV beschouwd als regelmatige leerling in de school waar zij zijn ingeschreven. Deze school heeft daardoor de verplichting alle medewerking te verlenen bij het onderwijs dat aldus aan haar leerling verstrekt wordt. » Artikel X.20. Aan artikel 34, § 2, van hetzelfde decreet worden de volgende woorden toegevoegd : "of een dienst bedoeld in artikel X.1, 2° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV". Onderafdeling 6. - Inwerkingtreding Artikel X.21. De bepalingen van deze afdeling hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002. Afdeling 2. - Kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs

gelegen in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel Artikel X.22. Vanaf 2 januari 2003 kunnen in de peutertuinen en kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel enkel personeelsleden worden aangeworven binnen de geldende normen die de Vlaamse regering heeft vastgelegd houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen.

Artikel X.23. § 1. De personeelsleden die aan- of tewerkgesteld zijn als titularis van een betrekking van verpleger of kinderverzorger in de peutertuinen en kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel kunnen op 1 september 2002 vast benoemd worden onder volgende voorwaarden : 1° Belg of onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie, de EVA (Europese Vrijhandelsassociatie) of in het bezit zijn van een vrijstelling verleend door de Vlaamse regering;2° burgerlijke en politieke rechten of een vrijstelling van de Vlaamse regering genieten en in het bezit zijn van een attest van goed gedrag en zeden dat niet langer dan één jaar tevoren werd afgegeven; De vrijstelling van burgerlijke en politieke rechten gaat steeds samen met de vrijstelling bedoeld in 1° hiervoor. 3° voldoen aan de taalwetten;4° voldoen aan de dienstplichtwetten;5° op 31 augustus 2002 720 dagen dienstanciënniteit bezitten.De berekening van de dienstanciënniteit gebeurt overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs. In afwijking van artikel 4, § 1, b), van hetzelfde decreet wordt het aantal dagen gepresteerd in een betrekking die niet de helft bedraagt van het aantal uren, vereist voor een betrekking met volledige dienstprestaties, niet met de helft verminderd. De diensten gepresteerd in de peutertuinen en kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel worden beschouwd als diensten gepresteerd zoals bepaald in artikel 4 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs; 6° de betrekking in hoofdambt uitoefenen;7° op 31 december 2001 aan- of tewerkgesteld zijn. De vaste benoeming op 1 september 2002 is beperkt tot het volume van de betrekking waarvoor het personeelslid als titularis was aan- of tewerkgesteld. Onder titularis van een betrekking wordt verstaan : het personeelslid dat als eerste in een concrete betrekking een aanstelling of tewerkstelling heeft gekregen.

Deze betrekking wordt niet vacant verklaard. § 2. Na toepassing van § 1 worden de personeelsleden, aan- of tewerkgesteld in een kinderdagverblijf van het gemeenschapsonderwijs in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel, die voldoen aan de voorwaarden van 1° tot en met 7° van § 1, eerste lid, op hun verzoek op 1 januari 2003 vast benoemd in een vacante betrekking. Deze vaste benoeming is beperkt tot het volume van de opdracht waarvoor het personeelslid op 31 december 2001 is aan- of tewerkgesteld als verpleger of kinderverzorger in de peutertuinen en kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs in het tweetalige hoofdstedelijk gebied Brussel.

De personeelsleden moeten aan de voorwaarde van 5° van § 1, eerste lid, voldoen op 31 december 2002.

De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de op 1 september 2002 geldende normen die de Vlaamse regering heeft vastgelegd houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen. De betrekkingen die tussen 1 september 2002 en 1 januari 2003 vacant worden ten gevolge van de pensionering of de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen van de titularis kunnen eveneens vacant worden verklaard.

De raad van bestuur deelt vóór 15 oktober 2002, aan de personeelsleden die de voorwaarden voor vaste benoeming vervullen, de vacante betrekkingen mee, samen met een beschrijving van de wijze waarop de kandidaturen voor vaste benoeming moeten worden ingediend. § 3. Voor de vaste benoemingen zoals bedoeld in § 2 heeft het personeelslid dat op 31 augustus 2002 over de grootste dienstanciënniteit beschikt, voorrang. De dienstanciënniteit wordt berekend zoals bepaald in artikel X.23, § 1, 5°. § 4. Met ingang van de datum van vaste benoeming zijn de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs en de uitvoeringsbesluiten op bedoelde personeelsleden van toepassing.

In afwijking van het eerste lid zijn, voor de vaste benoemingen zoals bedoeld in § 2, de bepalingen van artikel 36ter, § 2, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, niet van toepassing. § 5. Onverminderd de bepalingen van deze afdeling zijn alle bepalingen van toepassing die gelden voor de personeelsleden die vast benoemd zijn in het ambt van kinderverzorger in het gewoon basisonderwijs en in het ambt van verpleger in het buitengewoon basisonderwijs. Voor de toepassing van de regelgeving met betrekking tot vaste benoeming, affectatie en mutatie wordt : 1° het ambt van kinderverzorger zoals bedoeld in deze afdeling niet beschouwd als hetzelfde ambt van kinderverzorger in het gewoon en buitengewoon onderwijs;2° het ambt van verpleger zoals bedoeld in deze afdeling niet beschouwd als hetzelfde ambt van verpleger in het buitengewoon onderwijs. § 6. Voor de toepassing van de regelgeving met betrekking tot de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling, gelden de normen die de Vlaamse regering heeft vastgelegd houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen. De personeelsleden bedoeld in § 1 die wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking zijn gesteld voor minder dan de helft van een volledige betrekking, zijn niet verplicht om een reaffectatie of wedertewerkstelling te aanvaarden. Het ambt van kinderverzorger of verpleger zoals bedoeld in deze afdeling wordt, voor de toepassing van de regelgeving inzake reaffectatie en tewerkstelling, beschouwd als hetzelfde ambt van kinderverzorger in het gewoon en buitengewoon onderwijs, respectievelijk het hetzelfde ambt van verpleger in het buitengewoon onderwijs.

Artikel X.24. Onverminderd de in artikel X.22 bedoelde normen worden de personeelsleden die in de Brusselse peutertuinen en kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs tewerkgesteld zijn als verpleger of kinderverzorger en die niet benoemd zijn bij toepassing van artikel X.23, §§ 1 en 2, door de scholengroep 8-Brussel aangeworven als contractuele personeelsleden waarop de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten van toepassing is.

Artikel X.25. De personeelsleden zoals bedoeld in artikel X.23 en X.24 kunnen vanaf 1 september 2002 worden vervangen onder dezelfde voorwaarden als deze vastgelegd voor de personeelsleden van het onderwijs. De vervangers worden aangeworven als contractuele personeelsleden waarop de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten van toepassing is.

Artikel X.26. § 1. Tot een door de Vlaamse regering te bepalen datum betaalt de Vlaamse Gemeenschap rechtstreeks het salaris uit aan de personeelsleden bedoeld in deze afdeling, overeenkomstig volgende bepalingen : 1° Aan de personeelsleden bedoeld in deze afdeling worden de volgende weddenschalen toegekend : - weddenschaal 151 voor wie in het ambt van kinderverzorger is aangesteld op basis van een vereist of voldoend geacht bekwaamheidsbewijs; - weddenschaal 229 voor wie in het ambt van kinderverzorger is aangesteld op basis van een ander bekwaamheidsbewijs; - weddenschaal 356 voor wie in het ambt van verpleger is aangesteld.

Indien de aldus vastgestelde wedde lager is dan de wedde die het personeelslid genoot bij de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, blijft het deze laatste wedde genieten totdat het een ten minste gelijke wedde bekomt overeenkomstig bovenvermeld weddenschalen.

De voornoemde bekwaamheidsbewijzen zijn deze vastgelegd door de Vlaamse regering voor het overeenkomstige ambt in het gewoon of buitengewoon onderwijs. 2° De prestatieregeling van de personeelsleden bedoeld in dit hoofdstuk bedraagt voor een volledige betrekking 36 uren per week. § 2. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot bezoldiging van de personeelsleden bedoeld in artikel X.24 en X.25.

Artikel X.27. De personeelsleden zoals bedoeld in deze afdeling genieten een jaarlijks vakantieverlof waarvan de duur als volgt wordt bepaald : - minder dan vijfenveertig jaar : 30 werkdagen; - van vijfenveertig tot negenenveertig jaar : 31 werkdagen; - van vijftig jaar af : 32 werkdagen.

Ze genieten een bijkomend jaarlijks vakantieverlof waarvan de duur naargelang hun leeftijd als volgt wordt bepaald : - op zestig jaar : één werkdag; - op eenenzestig jaar : twee werkdagen; - op tweeënzestig jaar : drie werkdagen; - op drieënzestig jaar : vier werkdagen; - op vierenzestig jaar : vijf werkdagen.

De voor de berekening van de duur van het verlof in aanmerking te nemen leeftijd is die welke het personeelslid bereikt heeft op 1 juli van het jaar.

Gerekend bij het jaarlijks verlof genieten de personeelsleden, ongeacht hun leeftijd, eveneens de compensatieverlofdagen zoals ze worden toegekend aan het personeel van de ministeries en aan het personeel van de andere openbare diensten die een regeling inzake jaarlijkse vakantie hebben welke identiek is met die vastgesteld bij het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de Rijksbesturen.

De periode van 15 juli tot 15 augustus moet volledig als vakantieverlof worden opgenomen.

De Vlaamse regering is gemachtigd deze vakantieregeling te wijzigen.

Artikel X.28. In hoofde van de personeelsleden, tewerkgesteld als kinderverzorger of verpleger in de peutertuinen en kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel, wordt de geldelijke en administratieve toestand gedurende de periode van hun tewerkstelling tot en met 31 december 2002 als definitief verworven beschouwd. Uit deze periode kunnen geen gevolgen voortvloeien voor de personeelsleden en schoolbesturen met betrekking tot bezoldiging.

Artikel X.29. De kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs gelegen in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel worden in voorkomend geval verbonden aan de basisscholen van de scholengroep 8 - Brussel.

Artikel X.30. De artikelen van deze afdeling hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002, uitgezonderd artikel X.23, § 6, dat in werking treedt op 1 september 2003. Afdeling 3. - Begrippenkader

Onderafdeling 1. - Algemeen Artikel X.31. De begripsbepalingen die in deze afdeling worden gegeven, betreffen het gewoon en buitengewoon basisonderwijs, het gewoon voltijds secundair onderwijs, het buitengewoon secundair onderwijs, het deeltijds beroepssecundair onderwijs, het deeltijds secundair zeevisserijonderwijs en het volwassenenonderwijs, erkend, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap.

De begripsbepalingen doen geen afbreuk aan, in voorkomend geval, meer beperkende inhouden die aan de opgesomde begrippen worden gegeven in welbepaalde onderwijsvormen of -niveaus.

Onderafdeling 2. - Studiebewijzen Artikel X.32. Voor wat betreft het in artikel X.31, eerste lid, bedoelde toepassingsgebied wordt verstaan onder : 1° certificaat : een door de Vlaamse Gemeenschap erkend bewijs waarmee wordt vastgesteld dat een regelmatige leerling/cursist met goed gevolg een modulaire opleiding heeft doorlopen;2° deelcertificaat : een door de Vlaamse Gemeenschap erkend bewijs waarmee wordt vastgesteld dat een regelmatige leerling/cursist met goed gevolg een module heeft doorlopen;3° diploma : een door de Vlaamse Gemeenschap erkend studiebewijs door het bestuur van een school/centrum uitgereikt aan een regelmatige leerling/cursist die met goed gevolg het secundair of hoger onderwijs heeft voltooid;4° getuigschrift : een door de Vlaamse Gemeenschap erkend studiebewijs door het bestuur van een erkend(e) school/centrum uitgereikt aan een regelmatige leerling/cursist die hetzij met goed gevolg het lager onderwijs heeft voltooid, hetzij een afgerond geheel of het geheel van het secundair onderwijs heeft voltooid, maar niet in aanmerking komt voor een diploma, hetzij een opleiding van het pedagogisch hoger onderwijs heeft doorlopen. Onderafdeling 3. - Structuuronderdelen Artikel X.33. Voor wat betreft het in artikel X.31, eerste lid, bedoelde toepassingsgebied wordt verstaan onder : 1° basisvorming : de algemeen vormende inhouden die in functie van een bepaald structuuronderdeel aan elke leerling/cursist zonder uitzondering dienen te worden onderwezen met het oog op het functioneren in de samenleving en het uitbouwen van een persoonlijk leven;2° graad : maatstaf voor de opsplitsing van het gewoon secundair onderwijs in vier opeenvolgende delen;3° leergebied : samenhangend geheel van leerinhouden;4° module : het kleinste te certifiëren deel van een opleiding;5° onderwijsvorm : een opdeling van het gewoon secundair onderwijs vanaf de tweede tot de vierde graad in het algemeen secundair onderwijs, het beroepssecundair onderwijs, het kunstsecundair onderwijs en het technisch secundair onderwijs;6° opleiding : een geheel van onderwijs- en studie-activiteiten, vastgelegd door de Vlaamse Gemeenschap en bestaande uit basisvorming en/of een specifiek gedeelte;7° opleidingenstructuur : het geheel van alle per studiegebied geordende opleidingen die lineair en/of modulair worden georganiseerd. De opleidingenstructuur legt de relatie vast tussen de modules; 8° specifiek gedeelte : het deel van een opleiding dat het karakteristieke ervan bepaalt;9° studiegebied : een groep van inhoudelijk verwante opleidingen. Artikel X.34. De bepalingen van deze afdeling treden in werking op een door de Vlaamse regering te bepalen datum. Afdeling 4. - Coördinatie

Artikel X.35. De Vlaamse regering kan de bepalingen van volgende decreten coördineren, met inachtneming van de wijzigingen die daarin uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn aangebracht tot aan het tijdstip van de coördinatie : 1° het koninklijk besluit van 20 augustus 1957 houdende coördinatie van de wetten op het lager onderwijs;2° de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;3° de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs;4° de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;5° de wet van 19 juli 1971 betreffende de toekenning van studietoelagen;6° het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs;7° het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Vlaamse Autonome Hogescholen;8° het decreet van 5 juli 1989 betreffende het onderwijs;9° het decreet van 12 juli 1990 houdende de regeling van de basiseducatie voor laaggeschoolde volwassenen;10° het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II;11° het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;12° het decreet van 7 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding;13° het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten van de Vlaamse Gemeenschap;14° het bijzonder decreet van 26 juni 1991 betreffende de Universiteit Gent en het Universitair Centrum Antwerpen;15° het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;16° het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-III;17° het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV;18° het decreet van 15 december 1993 betreffende het onderwijs-V;19° het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;20° het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs-VI;21° het decreet van 16 april 1996 betreffende de lerarenopleiding en de nascholing;22° het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs-VII;23° het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;24° het decreet van 15 juli 1997 betreffende het onderwijs-VIII;25° het decreet van 9 juni 1998 betreffende de Hogere Zeevaartschool;26° het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs;27° het decreet van 14 juli 1998 betreffende het onderwijs-IX;28° het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;29° het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs;30° het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-X;31° het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs-XI;32° het decreet van 8 juni 2000 houdende dringende maatregelen betreffende het lerarenambt;33° het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor;34° het decreet van 16 februari 2001 houdende regeling van de studietoelagen voor het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap;35° het decreet van 20 april 2001 houdende een aanpassing van de regelgeving betreffende het tertiair onderwijs;36° het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek;37° voorliggend decreet. Te dien einde kan de regering : 1° de volgorde en de nummering van de te coördineren bepalingen veranderen en in het algemeen de teksten naar de vorm wijzigen;2° de verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen, met de nieuwe nummering overeenbrengen;3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de te coördineren bepalingen vervat zijn, de redactie ervan wijzigen teneinde eenheid in de terminologie te brengen, de bepalingen onderling te doen overeenstemmen en ze in overeenstemming te brengen met de actuele stand van de regelgeving, inzonderheid door de afstemming op Afdeling 3 van dit hoofdstuk;4° in de bepalingen die niet in de coördinatie worden opgenomen, de verwijzingen naar de gecoördineerde bepalingen aanpassen. Artikel X.36. Artikel 51 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving wordt opgeheven.

Artikel X.37. Titel XVII van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV, bestaande uit artikel 125 en 126, wordt opgeheven.

Artikel X.38. De bepalingen van deze afdeling hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002, uitgezonderd artikel X.37, dat in werking treedt op een door de Vlaamse regering vast te stellen datum. Afdeling 5. - Bekwaamheidsbewijzen

Onderafdeling 1. - Omschrijving Artikel X.39. Deze afdeling is van toepassing op : 1° de personeelsleden bedoeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;2° de personeelsleden bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding;3° de leden van de inspectie voor het onderwijs georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap, bedoeld in artikel 4 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;4° de leden van de inspectie voor de PMS/CLB-centra georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap, bedoeld in artikel 4 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;5° de personeelsleden van de dienst voor onderwijsontwikkeling, bedoeld in artikel 9 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;6° de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten, bedoeld in artikel 88 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;7° de personeelsleden, bedoeld in artikel 10 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken. Artikel X.40. De Vlaamse regering bepaalt de bekwaamheidsbewijzen die toegang verlenen tot elk ambt.

Zij kan daarbij rekening houden met het te onderwijzen vak of specialiteit, het onderwijsniveau, de onderwijsvorm, de graad, de cyclus of de opleidingsvorm.

Artikel X.41. Als bekwaamheidsbewijs geldt een studiebewijs en/of de competenties verworven door activiteiten die het personeelslid uitoefent of heeft uitgeoefend, zowel binnen als buiten het onderwijs.

Beide kunnen eventueel worden aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid.

In het gesubsidieerd vrij onderwijs kan de Vlaamse regering de hoedanigheid van bedienaar van de eredienst gelijkwaardig verklaren met een bekwaamheidsbewijs.

Artikel X.42. De Vlaamse regering kan voor een ambt naast vereiste ook voldoende geachte en andere bekwaamheidsbewijzen vastleggen. Zij kan daarbij onder meer rekening houden met de situatie op de onderwijsarbeidsmarkt.

Aan personen met een ander bekwaamheidsbewijs wordt tijdelijk een financiering of subsidiëring verleend. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaronder dit gebeurt.

Artikel X.43. Vooraleer de Vlaamse regering in uitvoering van deze bepalingen de bekwaamheidsbewijzen vastlegt, blijft de geldende regelgeving inzake bekwaamheidsbewijzen van toepassing en is de Vlaamse regering ertoe gemachtigd de van kracht zijnde bepalingen te wijzigen, geheel of gedeeltelijk op te heffen en/of te vervangen.

Onderafdeling 2. - Slotbepalingen Artikel X.44. Artikel 12bis van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, gewijzigd bij de wet van 11 juli 1973 en de decreten van 5 juli 1989 en 27 maart 1991, wordt opgeheven.

Artikel X.45. Artikel 74 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 74.De regering bepaalt de bekwaamheidsbewijzen, rekening houdend met Onderafdeling 1 van Afdeling 5 van Hoofdstuk X van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV. » Artikel X.46. In artikel 48 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. De Vlaamse regering bepaalt de bekwaamheidsbewijzen, rekening houdend met Onderafdeling 1 van Afdeling 5 van Hoofdstuk X van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV. » Artikel X.47. In artikel 3 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs wordt 3° vervangen door wat volgt : « 3° bekwaamheidsbewijzen : de door de Vlaamse regering, overeenkomstig Onderafdeling 1 van Afdeling 5 van Hoofdstuk X van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, bepaalde bekwaamheidsbewijzen; ».

Onderafdeling 3. - Inwerkingtredingsbepaling Artikel X.48. De bepalingen van deze afdeling hebben uitwerking met ingang van 1 april 1991. Afdeling 6. - Informatisering

Onderafdeling 1. - Toelageregeling Artikel X.49. De Vlaamse regering kent voor de informatisering van het onderwijs jaarlijks een toelage toe aan : 1° de scholen voor gewoon en buitengewoon basisonderwijs;2° de onderwijsinstellingen voor voltijds secundair onderwijs, buitengewoon secundair onderwijs en deeltijds beroepssecundair onderwijs;3° de instellingen voor deeltijds kunstonderwijs;4° de centra voor volwassenenonderwijs;5° de centra voor basiseducatie en het Vlaams Ondersteuningscentrum voor de Basiseducatie. Artikel X.50. § 1. De in artikel X.49 bedoelde toelagen worden toegekend binnen het daartoe voorziene globale begrotingskrediet. De Vlaamse regering bepaalt de toewijzing van dit krediet aan de verschillende onderwijsniveaus en -vormen en - in voorkomend geval - de verschillende onderverdelingen daarvan, rekening houdend met de verschillende noden inzake de aankoop of huur van hardware, software, randapparatuur, de kosten van een internetaansluiting en specifieke nascholing inzake het gebruik van ICT. § 2. De toelagen worden vastgesteld door het aantal regelmatige/financierbare leerlingen, lesurencursist of betoelaagde urencursist te vermenigvuldigen met een door de Vlaamse regering bepaald bedrag.

Aan de ziekenhuisscholen wordt een forfaitair bedrag toegekend.

Aan de centra voor basiseducatie wordt een forfaitair bedrag toegekend waarvan de hoegrootheid wordt bepaald door het aantal deelnemersuren.

De toelage voor het Vlaams Ondersteuningscentrum voor de Basiseducatie bedraagt 5% van het bedrag beschikbaar voor de basiseducatie.

Artikel X.51. De Vlaamse regering bepaalt de nadere modaliteiten met betrekking tot : 1° de vaststelling van de toelagen, inzonderheid de datum waarop zij worden vastgesteld;2° de toekenning van de toelagen;3° de aanwending van de toelagen. Zij houdt daarbij rekening met de actuele noden inzake informatisering.

Onderafdeling 2. - ICT-coördinatoren Artikel X.52. De Vlaamse regering kent jaarlijks binnen het daartoe voorziene begrotingskrediet middelen toe voor ICT-coördinatie in het onderwijs.

Deze middelen bestaan uit : 1° werkingsmiddelen die uitsluitend worden aangewend voor de logistieke en materiële ondersteuning van ICT-coördinatoren;2° puntenenveloppes die uitsluitend worden aangewend voor personeelsomkadering inzake ICT-coördinatie. Artikel X.53. § 1. De middelen worden toegekend aan : 1° een scholengemeenschap in het basis- of het secundair onderwijs of 2° een scholengroep of 3° een samenwerkingsplatform tussen : - (een) scholengemeenschap(pen) in het basis- of secundair onderwijs en/of - (een) scholengroep(en) en/of - (een) scho(o)l(en) voor gewoon en/of buitengewoon basisonderwijs, voorzover deze niet beho(o)r(t)(en) tot een scholengemeenschap in het basisonderwijs en/of - (een) onderwijsinstelling(en) voor gewoon secundair onderwijs, voorzover deze niet beho(o)r(t)(en) tot een scholengemeenschap in het secundair onderwijs en/of - (een) onderwijsinstelling(en) voor buitengewoon secundair onderwijs en/of - (een) centr(um)(a) voor volwassenenonderwijs en/of - (een) instelling(en) voor deeltijds kunstonderwijs. § 2. Een overeenkomst houdende oprichting van een in § 1, 3°, bedoeld samenwerkingsplatform wordt afgesloten voor een duur van ten minste drie schooljaren.

De Vlaamse regering kan het minimum aantal instellingen/leerlingen/lesurencursist bepalen dat bij een samenwerkingsplatform moet worden betrokken. Indien het samenwerkingsplatform een scholengemeenschap en/of een scholengroep omvat, kan van deze regeling worden afgeweken.

Artikel X.54. De middelen worden berekend door per instelling het aantal regelmatige leerlingen/cursisten op de gebruikelijke teldatum, respectievelijk het aantal lesurencursist binnen de referteperiode, te vermenigvuldigen met een coëfficiënt en een wegingsfactor, bepaald door de Vlaamse regering.

Artikel X.55. De punten van de enveloppe kunnen worden aangewend voor het oprichten van één of meer betrekkingen in ambten van het ondersteunend personeel, administratief personeel, opvoedend hulppersoneel, onderwijzend en/of bestuurspersoneel met uitzondering van de ambten van adjunct-directeur en directeur, rekening houdend met wat volgt : 1° als een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel wordt opgericht, gebeurt dit conform de bepalingen opgenomen in artikel 97 van het decreet op het secundair onderwijs;2° als een betrekking in een ambt van het opvoedend hulppersoneel, in een ambt van het administratief personeel of in een ambt van administratief medewerker in een centrum voor volwassenenonderwijs wordt opgericht waarin een personeelslid wordt aangesteld dat recht heeft op weddenschaal 200, 201, 202, 203, 122, worden voor een voltijdse betrekking 63 punten in rekening gebracht.Voor een halftijdse betrekking worden 31.5 punten in rekening gebracht. Voor een deeltijdse betrekking in het deeltijds kunstonderwijs en in een centrum voor volwassenenonderwijs, wordt per uur 1,5 punten in rekening gebracht; 3° als een betrekking in een ambt van het opvoedend hulppersoneel, in een ambt van het administratief personeel of in een ambt van administratief medewerker in een centrum voor volwassenenonderwijs wordt opgericht waarin een personeelslid wordt aangesteld dat recht heeft op weddenschaal 158, 106, 163, 164, 100, 208, 104, 123, 126, worden voor een voltijdse betrekking 82 punten in rekening gebracht. Voor een halftijdse betrekking worden 41 punten in rekening gebracht.

Voor een deeltijdse betrekking in het deeltijds kunstonderwijs en in een centrum voor volwassenenonderwijs, wordt per uur 2,5 punten in rekening gebracht; 4° als een betrekking in een ambt van het onderwijzend personeel wordt opgericht waarin een personeelslid wordt aangesteld dat recht heeft op weddenschaal 501, worden voor een voltijdse betrekking 120 punten in rekening gebracht.Voor een halftijdse betrekking worden 60 punten in rekening gebracht. Voor een deeltijdse betrekking komt 1 uur leraar of 1 lesuur overeen met 6 punten; 5° als een betrekking in een ambt van het onderwijzend personeel wordt opgericht waarin een personeelslid wordt aangesteld dat recht heeft op een andere weddenschaal dan weddenschaal 501, worden voor een voltijdse betrekking 82 punten in rekening gebracht.Voor een halftijdse betrekking worden 41 punten in rekening gebracht. Voor een deeltijdse betrekking komt 1 lestijd, 1 uur leraar of 1 lesuur overeen met 4 punten; 6° als een betrekking in een ambt van het bestuurspersoneel met uitzondering van de ambten van adjunct-directeur en directeur wordt opgericht, worden voor een voltijdse betrekking 120 punten in rekening gebracht.Voor een halftijdse betrekking worden 60 punten in rekening gebracht.

Het personeelslid dat in de betrekking bedoeld in het eerste lid wordt aangesteld, wordt steeds aangesteld als tijdelijk personeelslid. De bepalingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, blijven verder van toepassing, met uitzondering van volgende bepalingen : 1° de betrekking is niet onderworpen aan de reglementering inzake ter beschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling.De inrichtende macht van de instelling waaraan de betrekking wordt toegewezen, kan evenwel op vrijwillige basis een personeelslid aanstellen dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Deze aanstelling wordt beschouwd als een reaffectatie of een wedertewerkstelling. Deze reaffectatie of wedertewerkstelling gebeurt steeds met instemming van het ter beschikkinggestelde personeelslid; 2° de inrichtende macht van de instelling waaraan de betrekking wordt toegewezen, is niet verplicht om in deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat voorrang heeft voor een tijdelijke aanstelling of dat het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven, overeenkomstig artikel 21 en 21bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en artikel 23 en 23bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs;3° de betrekking kan niet worden vacant verklaard.De inrichtende macht kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking.

Onderafdeling 3. - Inwerkingtredingsbepaling Artikel X.56. De bepalingen van deze afdeling treden als volgt in werking : 1° de bepalingen van onderafdeling 1 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002;2° de bepalingen van onderafdeling 2 treden in werking op 1 september 2003. Afdeling 7. - Overige bepalingen

Artikel X.57. Binnen de haar door het artikel 23, § 1, 4°, h , van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs toegekende bevoegdheid legt de raad van bestuur van de scholengroep jaarlijks, na onderhandeling in het basiscomité van de scholengroep, een personeelsformatie vast voor het contractueel meesters-, vak- en dienstpersoneel.

Bij de vaststelling van de personeelsformatie bedoeld in § 1 moet rekening worden gehouden met de verplichting, minimum 20 % van de totale werkingsmiddelen toegekend aan de scholengroep, voor te behouden voor tewerkstelling. De scholengroepen die bepaalde taken geheel of gedeeltelijk aan een gespecialiseerd bedrijf toevertrouwen, kunnen 90 % van de te betalen prijs van dit voorbehouden deel van de werkingsmiddelen boeken.

De vastbenoemde personeelsleden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel worden ambtshalve beschouwd als behorende tot het in § 2 bedoelde contingent tewerkstelling.

Artikel X.58. § 1. De Vlaamse Gemeenschap kan een jaarsalaris of jaarsalaristoelage uitbetalen voor bepaalde categorieën van personeelsleden van het onderwijs die zijn aangesteld via een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

De Vlaamse regering legt vast op welke personeelscategorieën deze bepaling van toepassing is. § 2. De bepalingen van hoofdstuk IX van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs-XIII-Mozaïek zijn van toepassing op de personeelsleden bedoeld in § 1. § 3. De Vlaamse regering kan nadere betalingsvoorwaarden vastleggen.

Artikel X.59. § 1. De onroerende goederen die eigendom zijn van het Gemeenschapsonderwijs hebben onderwijsbestemming en behoren tot het openbaar domein. § 2. De bepalingen van § 1 doen op geen enkele wijze afbreuk aan het recht van het Gemeenschapsonderwijs om overeenkomstig de ter zake geldende bepalingen van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs : 1° zijn onroerende goederen te beheren en inzonderheid te desaffecteren;en 2° over deze goederen te beschikken. De opbrengsten die verbonden zijn aan de in het eerste lid genoemde daden van beheer of beschikking worden aangewend overeenkomstig de bepalingen van artikel 13, § 2, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.

Artikel X.60. De Vlaamse regering is ertoe gemachtigd het koninklijk besluit nr. 456 van 10 september 1986 houdende rationalisatie en programmatie van de internaten van het door de Staat georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs, zoals gewijzigd, te wijzigen, geheel of gedeeltelijk op te heffen en/of te vervangen.

Artikel X.61. De Vlaamse regering bepaalt de duur en het tijdstip van de jaarlijkse vakantie voor wat betreft : 1° de personeelsleden bedoeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;2° de personeelsleden bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding;3° de leden van de inspectie voor het onderwijs georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap, bedoeld in artikel 4 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;4° de leden van de inspectie voor de PMS/CLB-centra georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap, bedoeld in artikel 4 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;5° de personeelsleden van de dienst voor onderwijsontwikkeling, bedoeld in artikel 9 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;6° de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten, bedoeld in artikel 88 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;7° de personeelsleden, bedoeld in artikel 10 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken. Artikel X.62. De bepalingen van deze afdeling hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002, uitgezonderd : 1° artikel X.59, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1989; 2° artikel X.58, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2002. HOOFDSTUK XI. - Andere bepalingen Afdeling 1. - Wijziging van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van

sommige bepalingen van de onderwijswetgeving Artikel XI.1. Artikel 2 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, gewijzigd bij de wet van 14 juli 1975 en het decreet van 25 februari 1997, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 2.In het gewoon voltijds secundair onderwijs, het buitengewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs bestaan vrije en officiële scholen.

Vrije scholen worden opgericht door een natuurlijk persoon of een privaatrechtelijk rechtspersoon.

Officiële scholen worden opgericht door een publiekrechtelijk rechtspersoon, zijnde het Gemeenschapsonderwijs, een gemeentebestuur of een provinciebestuur. » Artikel XI.2. In artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1973 en 14 juli 1975, de decreten van 5 juli 1989, 25 februari 1997 en 14 juli 1998 en het koninklijk besluit nr. 468 van 9 oktober 1986, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid wordt 1° vervangen door wat volgt : « 1° op verzoek van ouders die op redelijke afstand geen officiële school vinden die begeleid wordt door een officieel CLB en waarvan de oudervereniging aangesloten is bij het ondersteuningscentrum van ouderverenigingen van het officieel onderwijs, hetzij in de kosten van het vervoer naar dergelijke officiële school of afdeling tussen te komen, hetzij dergelijke officiële school in de financierings- of subsidieregeling op te nemen »;2° in het tweede lid wordt 2° vervangen door wat volgt : « 2° op verzoek van ouders die op een redelijke afstand geen vrije school vinden, een bestaande vrije school in de subsidieregeling op te nemen, hetzij het vervoer te verzekeren naar een dergelijke school of afdeling door middel van een dienst voor leerlingenvervoer »;3° in het derde lid worden de woorden "niet-confessionele en de confessionele en de pluralistische" geschrapt. Artikel XI.3. Artikel 6bis van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 24 juli 1996, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 1997 en opgeheven door het decreet van 18 januari 2002 betreffende decreet betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «

Artikel 6bis.Een officiële school kan slechts worden erkend indien zij voldoet aan volgende voorwaarden : 1° een open karakter hebben door open te staan voor alle leerlingen, ongeacht de ideologische, filosofische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerling;2° de leerplannen volgen van het gemeenschapsonderwijs, OVSG of POV, of eigen leerplannen ermee verenigbaar;3° een schoolwerkplan, schoolreglement en schoolboeken gebruiken in overeenstemming met het open karakter bedoeld in 1°;4° begeleid worden door de begeleidingsdienst van het Gemeenschapsonderwijs, OVSG of POV.» Artikel XI.4. In artikel 6quater van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 24 juli 1996 en gewijzigd bij het decreet van 15 juli 1997, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan het derde lid worden na de woorden "in het 1e lid" de woorden "en artikel 6bis" toegevoegd;2° aan het vierde lid wordt de volgende zin toegevoegd : « De bijkomende regels worden bepaald bij wijze van bekrachtiging van een gezamenlijk voorstel van de Vlaamse regering, de Raad van het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten van het officieel gesubsidieerd onderwijs voor wat betreft het toezicht op de naleving van de bepalingen van artikel 6bis.» Artikel XI.5. In artikel 24, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1970, 14 juli 1975 en 18 september 1981, de decreten van 5 juli 1989, 31 juli 1990 en 14 juli 1998 en het koninklijk besluit nr. 411 van 25 april 1986, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid wordt 8° opgeheven;2° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Een openbaar bestuur kan de onderwijsbevoegdheid van een gesubsidieerde officiële school slechts overdragen aan een schoolbestuur uit het vrij onderwijs, indien het in de nodige garanties voorziet opdat de keuze wordt aangeboden tussen onderricht in één der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer. De regelen, bepaald in het eerste lid, betreffen de overdracht van onderwijsbevoegdheid die ingang vinden vanaf 1 september 2002. » Artikel XI.6. In dezelfde wet worden artikel 8 tot en met 11 opgeheven.

Artikel XI.7. In artikel 28, § 1, 4°, van dezelfde wet wordt de tweede zin geschrapt.

Artikel XI.8. In artikel 32, § 2, derde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de decreten van 31 juli 1990 en 19 december 1998, worden de woorden "80 miljoen frank" vervangen door de woorden "2.915.000 euro".

Artikel XI.9. Aan artikel 53 van dezelfde wet wordt een 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° Artikel 6bis, 2°, dat in werking treedt op een door de Vlaamse regering te bepalen datum. » Afdeling 2. - Wijziging van het decreet van 5 juli 1989 betreffende

het onderwijs Artikel XI.10. Artikel 30 van het decreet van 5 juli 1989 betreffende het onderwijs wordt opgeheven. Afdeling 3. - Wijziging van het decreet van 9 april 1992 betreffende

het onderwijs-III Artikel XI.11. In artikel 5 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998 en 8 juni 2000, wordt een § 1ter ingevoegd, die luidt als volgt : « § 1ter. Een personeelslid dat getroffen is door een arbeidsongeval of een beroepsziekte en door de administratieve gezondheidsdienst ongeschikt is bevonden om zijn ambt uit te oefenen, moet op zijn verzoek door de inrichtende macht ter beschikking worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking met ingang van de eerste kalenderdag van de maand volgend op zijn verzoek, indien het personeelslid in toepassing van artikel 6, § 2, van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector andere in de onderwijsregelgeving voorziene ambten kan vervullen.

In afwijking van de bestaande reglementering : - krijgt het personeelslid tijdens de volledige duur van TBS/OB zijn volledige wedde volgens het ambt van benoeming; - worden de periodes van TBS/OB zonder reaffectatie of wedertewerkstelling als ziekteverlof beschouwd en in aanmerking genomen voor het recht op bezoldigd verlof. » Artikel XI.12. In artikel 8, § 2, van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-III worden de woorden "de centrale raad van de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs" en de woorden "nieuwe aanwijzing" respectievelijk vervangen door de woorden "de raad van bestuur" en de woorden "nieuwe affectatie". Afdeling 4. - Wijziging van het decreet van 8 juli 1996 betreffende

het onderwijs-VII Artikel XI.13. In artikel 67 van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs-VII wordt § 3 opgeheven. Afdeling 5. - Wijziging van het decreet van 18 januari 2002 tot

bekrachtiging van de eindtermen van de tweede en de derde graad van het gewoon secundair onderwijs Artikel XI.14. Aan het decreet van 18 januari 2002 tot bekrachtiging van de eindtermen van de tweede en de derde graad van het gewoon secundair onderwijs wordt een artikel 4 toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 4.Wanneer een inrichtende macht met toepassing van artikel 9, § 4, van het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs een afwijkingsaanvraag op de in artikel 2 bedoelde eindtermen indient, legt de Vlaamse regering binnen een termijn van één maand, die ingaat op de dag na die van de ontvangst, een besluit betreffende de afwijkingsaanvraag ter bekrachtiging voor aan het Vlaams Parlement.

Indien het besluit niet wordt bekrachtigd binnen een termijn van één maand, die ingaat op de dag na die van de ontvangst, wordt het besluit geacht bekrachtigd te zijn. » Afdeling 6. - Wijziging van het decreet van 28 juni 2002 betreffende

gelijke onderwijskansen-I Artikel XI. 15. In artikel X.1 van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I worden de woorden "In het schooljaar 2002-2003" vervangen door de woorden "Tijdens de schooljaren 2002-2003 en 2003-2004". Afdeling 7. - Wijziging van het decreet van 5 juli 2002 houdende

bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2002 Artikel XI.16. In artikel 69 van het decreet van 5 juli 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2002 wordt 1° vervangen door wat volgt : « 1° de artikelen 6, 13, 14 en 15 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2002; ». Afdeling 8. - Wijziging van het bijzonder decreet van 13 juli 1994

betreffende de Vlaamse Autonome Hogescholen Artikel XI.17. In artikel 61duodetricies, § 1, van het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Vlaamse Autonome Hogescholen worden tussen het woord "bij" en het woord "akte" de woorden "besluit van de Vlaamse regering of bij" ingevoegd. Afdeling 9. - Inwerkingtredingsbepaling

Artikel XI.18. De bepalingen van dit hoofdstuk hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002, uitgezonderd : 1° artikel XI.17, dat uitwerking heeft met ingang van 12 september 1994; 2° artikel XI.8, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2002; 3° artikel XI.14, dat uitwerking heeft met ingang van 19 april 2002; 4° artikel XI.1, XI.2, XI.3 en XI.4, die in werking treden op 1 september 2003.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 14 februari 2003.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN _______ Nota (1) Zitting 2002-2003 : Stukken.- Ontwerp van decreet, 1355 - Nr. 1. - Amendementen, 1355 - Nr. 2. - Motie houdende verzoek tot raadpleging van de Raad van State, 1355 - Nr. 3. - Amendementen, 1355 - Nr. 4. - Advies van de Raad van State, 1355 - Nr. 5. - Amendementen, 1355 - Nrs. 6 en 7. - Verslag, 1355 - Nr. 8. - Amendementen, 1355 - Nrs. 9 en 10. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 1355 - Nr. 11.

Handelingen. - Bespreking en aanneming : vergaderingen van 5 februari 2003.

^