Etaamb.openjustice.be
Decreet van 15 december 1998
gepubliceerd op 13 juli 1999

Decreet houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 7 april l998 tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999035643
pub.
13/07/1999
prom.
15/12/1998
ELI
eli/decreet/1998/12/15/1999035643/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 DECEMBER 1998. - Decreet houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 7 april l998 tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2.Het samenwerkingsakkoord van 7 april l998 tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg zal volkomen uitwerking hebben, wat de Vlaamse Gemeenschap betreft.

Art. 3.Dit decreet treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 15 december 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS _______ Nota (1) Zitting 1998-1999 : Stukken.- Ontwerp van decreet: 1166, nr. 1. - Verslag: 1166, nr. 2.

Handelingen. - Bespreking en aanneming : vergaderingen van 2 december 1998.

7 APRIL 1998. - Samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg Gelet op artikel 128, § 1, van de Grondwet;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 92bis, § 1, § 5 en § 6, ingevoegd bij de wet van 8 augustus 1988 en gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Overwegende dat de bevoegdheden inzake de zorg voor slachtoffers verdeeld zijn tussen de Staat en de Gemeenschappen;

Overwegende dat deze versnippering van bevoegdheden en de ermee gepaard gaande versnippering van personele, materiële en financiële middelen een efficiënt, effectief, coherent en geïntegreerd slachtofferbeleid bemoeilijken;

Overwegende dat voor het voeren van een dergelijk slachtofferbeleid een samenwerking tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap noodzakelijk is;

Overwegende dat de Grondwet en de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen voor beide overheden de mogelijkheid voorzien tot het sluiten van een samenwerkingsakkoord inzake slachtofferzorg;

Overwegende dat in de motie van de Kamer van volksvertegenwoordigers op 19 mei 1993 en de Nota Slachtofferbeleid van de Vlaamse Gemeenschap van februari 1995 de uitdrukkelijke wens tot een geïntegreerde aanpak van de slachtofferzorg wordt geuit;

Overwegende dat in het Strategisch Plan van een Nationaal Slachtofferbeleid van juni 1996 door het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid gepleit wordt voor een naadloze overgang van slachtofferbejegening en slachtofferonthaal naar slachtofferhulp;

Overwegende het Vlaams actieplan voor preventie en hulpverlening met betrekking tot kindermishandeling en kinderrechten vanuit het welzijns-, gezins- en gezondheidsbeleid en de resolutie van het Vlaams Parlement betreffende een eigen actieplan voor een geïntegreerd slachtoffer- en daderbeleid van 19 december 1996 en de resolutie van het Vlaams Parlement van 10 juli 1997 betreffende het verder ontwikkelen van een inclusief beleid onder meer inzake slachtofferzorg;

Overwegende de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie Dutroux-Nihoul en consoorten van 14 april 1997, in het bijzonder inzake een samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de Gemeenschappen; de Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie en de Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door haar Regering, in de persoon van de minister-president van de Vlaamse regering en van de Vlaamse Minister van Cultuur, Gezin en Welzijn;

Hun bevoegdheden gezamenlijk uitoefenend, zijn overeengekomen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit akkoord wordt verstaan onder : 1° slachtoffer : de persoon, evenals zijn verwanten, aan wie materiële, fysische en/of morele schade is toegebracht als gevolg van een handeling of een verzuim dat strafbaar is gesteld door het Strafwetboek of door bijzondere strafwetten;2° slachtofferzorg : hulp- en dienstverlening in de breedste betekenis, die vanuit de verschillende maatschappelijke sectoren aan slachtoffers wordt geboden;3° slachtofferbeleid : het strafrechtelijk beleid ten voordele van slachtoffers, waaronder de gerechtelijke slachtofferzorg, en de daden van bestuur van de Staat of de Vlaamse Gemeenschap in verband met de slachtofferzorg;4° slachtofferbejegening : dienstverlening aan slachtoffers door politiële en justitiële diensten, waarbij de eerste opvang en het onthaal van het slachtoffer evenals het verstrekken van een goede basisinformatie aan het slachtoffer centraal staan;5° dienst slachtofferbejegening : een dienst binnen een gemeentelijk politiekorps, rijkswachtbrigade of rijkswachtdistrict die enerzijds instaat voor de sensibilisering en permanente vorming van politieambtenaren inzake politiële slachtofferbejegening en anderzijds voor het bieden van deze slachtofferbejegening, zonder evenwel afbreuk te doen aan de wettelijke verplichtingen inzake slachtofferbejegening van elke individuele politieambtenaar;6° dienst slachtofferonthaal : de dienst bij het parket van de rechtbank van eerste aanleg die door de inschakeling van justitieassistenten de magistraten en het andere personeel van rechtbank en parket bijstaat in het organiseren en het verbeteren van de justitiële slachtofferbejegening;7° slachtofferhulp : hulp- en dienstverlening aan slachtoffers door een centrum als bedoeld in 9°;8° autonoom centrum voor algemeen welzijnswerk : een voorziening die vanuit een eenheid van beheer en beleid een gediversifieerde en verantwoorde hulp- en dienstverlening aanbiedt aan alle personen van wie de welzijnskansen bedreigd of verminderd worden ten gevolge van persoonlijke, relationele, gezins- of maatschappelijke factoren.Het centrum is daartoe door de Vlaamse regering erkend. De opdracht slachtofferhulp wordt als een bijkomende taak toegewezen aan een autonoom centrum voor algemeen welzijnswerk; 9° centrum : het autonoom centrum voor algemeen welzijnswerk met als bijkomende taak slachtofferhulp;10° vertrouwenscentrum kindermishandeling : een centrum dat onder meer fungeert als meldpunt voor kindermishandeling, instaat voor de eerste opvang, de diagnose en voor de eventuele doorverwijzing naar de gepaste hulpverlening;11° opvangcentrum : een autonoom centrum voor algemeen welzijnswerk waarbinnen de onmiddellijke residentiële opvang van slachtoffers mogelijk is;12° hulpverleners : medewerkers die in dienstverband of als vrijwilligers ingeschakeld worden voor de hulp- en dienstverlening aan slachtoffers in de centra bedoeld onder 8°, 9°, 10° en 11°. HOOFDSTUK II. - Doelstelling

Art. 2.Dit samenwerkingsakkoord beoogt een structurele samenwerking inzake slachtofferzorg tussen diensten van het ministerie van Justitie, van het ministerie van Binnenlandse Zaken en de door de Vlaamse Gemeenschap erkende en gesubsidieerde hulpverleningsdiensten.

Deze structurele samenwerking is noodzakelijk in functie van een kwaliteitsvolle zorg- en dienstverlening ten voordele van slachtoffers. Een optimale slachtofferbejegening door politiële en justitiële diensten en een daarop aansluitende goed uitgebouwde slachtofferhulp moet alle gevolgen van slachtofferschap in de mate van het mogelijke beperken en herstellen. HOOFDSTUK III. - Bevoegdheden en opdrachten

Art. 3.De Staat is bevoegd voor : 1° het niet-justitiële beleid inzake politie en veiligheid en in het bijzonder de politiële slachtofferbejegening;2° het strafrechtelijk beleid en in het bijzonder het gerechtelijk slachtofferbeleid.In dat kader waarborgt de Staat de rechten van het slachtoffer binnen de gerechtelijke procedure waaronder de justitiële slachtofferbejegening.

Art. 4.De Vlaamse Gemeenschap is bevoegd voor bijstand aan personen, onder meer voor hulp- en dienstverlening aan slachtoffers. In dat kader erkent en subsidieert zij voorzieningen om vanuit een welzijnsgerichte benadering een degelijke en kwaliteitsvolle hulp- en dienstverlening aan slachtoffers te bieden. Deze hulp- en dienstverlening vertrekt vanuit respect voor de persoonlijke levenssfeer van elke persoon en eenieder die in contact komt met hulpvragenden dient hun ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging te eerbiedigen en is tot geheimhouding verplicht overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. HOOFDSTUK IV. - Verbintenissen

Art. 5.In het kader van zijn bevoegdheid, bedoeld in artikel 3, 1°, verbindt de Staat zich ertoe in uitvoering van art. 46 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt en de daaraan gekoppelde onderrichtingen : 1° de maatregelen te nemen opdat het slachtoffer van een misdrijf erkend wordt in zijn belangen door : 1.de politiediensten te voorzien van de geschikte materiële omstandigheden voor de opvang, het onthaal en verhoor van slachtoffers; 2. aan slachtoffers de nodige informatie te geven over hun rechten binnen de gerechtelijke procedure, over het verloop van de strafrechtspleging, over het bekomen van schadevergoeding en over de mogelijkheden tot doorverwijzing;3. ervoor te zorgen dat slachtoffers de nodige informatie kunnen laten opnemen in het proces-verbaal over de geleden materiële en immateriële schade en over het verzoek om op de hoogte te worden gehouden over het onderzoek en de mogelijke strafuitvoering;4. de politieambtenaren kunnen hierin worden bijgestaan door een dienst slachtofferbejegening; 2° een goede opleiding en permanente vorming te voorzien inzake slachtofferbejegening voor alle politiefunctionarissen o.a. door de dienst slachtofferbejegening van het korps de interne vorming te laten verzekeren; 3° een aanspreekpunt te voorzien op het niveau van het ministerie van Binnenlandse Zaken, binnen de Algemene Rijkspolitie, om een permanente dialoog tussen en samenwerking met andere instanties inzake slachtofferzorg, zowel op federaal als op gemeenschaps- en gewestniveau, structureel te bevorderen.

Art. 6.In het kader van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 3, 2° verbindt de Staat er zich toe : 1° de nodige maatregelen te nemen opdat de belangen van het slachtoffer worden erkend en opdat het slachtoffer partij kan zijn binnen de gerechtelijke procedure;2° een beleid te voeren dat voorziet in de zorgvuldige en correcte bejegening van slachtoffers.In het kader van dit beleid wordt aan slachtoffers minstens de waarborg gegeven dat zij de nodige informatie krijgen betreffende hun positie binnen de gerechtelijke procedure, over het verloop van de strafrechtspleging, over de mogelijke strafuitvoering en over de mogelijkheden om herstel te bekomen. De personeelsleden van parketten en rechtbanken, eventueel bijgestaan door de justitieassistenten en adjunct-adviseurs slachtofferonthaal, zullen deze informatie verstrekken; 3° de mogelijkheden te optimaliseren die het slachtoffer kan aanwenden om herstel te bekomen van opgelopen materiële en immateriële schade;4° een goede opleiding en permanente vorming inzake slachtofferbejegening te organiseren voor de magistratuur en voor het personeel van rechtbanken en parketten;5° via het college van procureurs-generaal een uniform slachtofferbeleid binnen de rechterlijke orde te bevorderen.Daartoe wordt een lid van dat college specifiek belast met het gerechtelijk slachtofferbeleid; 6° een aanspreekpunt te voorzien op het niveau van het ministerie van Justitie, binnen de Steundienst Slachtofferzorg, om een permanente dialoog tussen en samenwerking met andere instanties inzake slachtofferzorg, zowel op federaal als op gemeenschapsniveau, structureel te bevorderen.

Art. 7.In het kader van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 3, 1° en 2° verbindt de Staat er zich toe, in het kader van art.69 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, een toelage voor bijkomende aanwervingen toe te kennen aan die lokale besturen waarmee een overeenkomst werd gesloten.

Art. 8.In het kader van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 4, verbindt de Vlaamse Gemeenschap zich ertoe : 1° in elk gerechtelijk arrondissement een centrum te erkennen en te subsidiëren;2° in elke Vlaamse provincie en in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest een vertrouwenscentrum kindermishandeling te erkennen en te subsidiëren;3° in elk gerechtelijk arrondissement één of meerdere opvangcentra te voorzien;4° de nodige aansluitende hulpverlening te realiseren;5° maatregelen te nemen voor een gepaste vorming van de hulpverleners;6° de adressen van de door de Vlaamse Gemeenschap aangewezen voorzieningen bedoeld in artikel 1, 9°, 10° en 11°, te bezorgen aan de aanspreekpunten bedoeld in artikel 5, 3° en artikel 6, 6° evenals elke adreswijziging;7° een aanspreekpunt te voorzien op het niveau van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, binnen de administratie, om een permanente dialoog tussen en samenwerking met andere instanties inzake slachtofferzorg, zowel op federaal als op gemeenschapsniveau, structureel te bevorderen.

Art. 9.§ 1. Onverminderd de toepassing van de artikelen 5 tot en met 8 nemen de partijen bij dit akkoord de verplichtingen op zich, bedoeld in de volgende paragrafen. § 2. De Staat zal ervoor zorgen dat de politiediensten slachtoffers systematisch doorverwijzen naar de centra op de hierna vermelde wijze : 1° minimaal alle slachtoffers die een dader zagen of waarbij in hun verblijfplaats werd ingebroken worden rechtstreeks en zonder voorafgaande selectie verwezen, mits het slachtoffer daarmee instemt. Andere slachtoffers worden evenwel niet uitgesloten van verwijzing wanneer de politiebeambte dit nodig acht of wanneer de arrondissementele raad voor het slachtofferbeleid, zoals voorzien in art.11, in dit verband een andere verwijsprocedure adviseert volgens de procedure zoals bepaald in § 5. In elk geval worden andere slachtoffers geïnformeerd over het hulpaanbod van de centra bedoeld in artikel 1, 9°; 2° de verwijzing gebeurt door de bevoegde politiedienst die, bij vaststelling van de feiten of neerlegging van de klacht, een daartoe bestemd formulier invult en het uiterlijk de tweede werkdag na de invulling doorstuurt aan het centrum van het gerechtelijk arrondissement; In geval van hoogdringendheid neemt de politiedienst dadelijk contact op met het bedoelde centrum; 3° indien het slachtoffer niet instemt met een rechtstreekse verwijzing, bezorgt de politiedienst aan het slachtoffer het adres en telefoonnummer van het dichtstbijzijnde centrum;4° van het aanbod van verwijzing van het slachtoffer naar het erkende centrum wordt melding gemaakt in het proces-verbaal dat wordt opgesteld bij de vaststelling of neerlegging, bedoeld in 2°;5° onverminderd de toepassing van 2° brengt de bevoegde politiedienst slachtoffers die een onmiddellijke residentiële opvang behoeven, rechtstreeks in contact met een geschikt opvangcentrum. In afwijking van het vorige lid verwijst de bevoegde politiedienst een minderjarig slachtoffer van intrafamiliale mishandeling of intrafamiliaal seksueel geweld rechtstreeks naar een vertrouwenscentrum kindermishandeling.

De bepalingen van 2°, 3° en 4° in § 2 blijven onverminderd van toepassing. § 3. De parketmagistraat, de krijgsauditeur of de onderzoeksrechter, belast met een dossier, kan een justitieassistent voor slachtofferonthaal inschakelen in functie van welbepaalde opdrachten die door de Minister van Justitie worden bepaald.

De Staat zal er bovendien voor zorgen dat een slachtoffer dat zich rechtstreeks tot de rechterlijke orde wendt, door het personeel van het parket of de rechtbank wordt verwezen naar een centrum onder dezelfde voorwaarden als bepaald voor de politiediensten in § 2, 1°, 3° en 5°. § 4. De Vlaamse Gemeenschap zal ervoor instaan dat de door haar aangewezen centra : 1° alle door de politiële en justitiële diensten voor hulp- en dienstverlening verwezen slachtoffers contacteren door de inschakeling van hulpverleners;2° samen met het slachtoffer de meest gepaste wijze van ondersteuning en hulp uitwerken en daarvoor samenwerken met alle relevante diensten;3° op een systematische wijze feedback geven aan de politiële en justitiële verwijzers over de genomen initiatieven in het kader van artikel 9, § 4, 1° en 2°. § 5. Op voorstel van de arrondissementele raad voor het slachtofferbeleid zoals bedoeld in art.11, wordt dit doorverwijsmodel gefaseerd ingevoerd en kan afgeweken worden van de verplichtingen in § 2, § 3 en § 4 van dit artikel, mits schriftelijk akkoord van de federale Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en de Vlaamse minister bevoegd voor bijstand aan personen.

Art. 10.Alle partijen verbinden zich ertoe eventueel wetenschappelijk onderzoek te laten uitvoeren en degelijke statistische gegevens te verzamelen om het slachtofferbeleid bij te sturen en te ondersteunen. HOOFDSTUK V. - Overlegstructuren

Art. 11.Er wordt in ieder gerechtelijk arrondissement een arrondissementele raad voor het slachtofferbeleid opgericht die minstens tweemaal per jaar bijeenkomt. § 1. De raad heeft als opdracht : 1° de in het samenwerkingsakkoord gemaakte afspraken te concretiseren en te implementeren in functie van een integrale slachtofferzorg, rekening houdend met de specifieke situatie van de regio en de noden van de slachtoffers; 2° de samenwerking tussen de bevoegde diensten van de Staat en de erkende initiatieven van de Vlaamse Gemeenschap te ondersteunen en op te volgen, o.m. door de nodige beleidsmaatregelen voor te stellen en uit te werken; 3° moeilijkheden die zich voordoen inzake het slachtofferbeleid te rapporteren aan de bevoegde overheden en mogelijke verbeteringen voor te stellen. § 2. De raad is minimaal samengesteld uit : 1° de procureur des Konings en/of diens verbindingsmagistraat;2° een vertegenwoordiger van een door de gemeenschap erkend centrum;3° een vertegenwoordiger van een door de gemeenschap erkend opvangcentrum;4° een vertegenwoordiger van een door de gemeenschap erkend vertrouwenscentrum kindermishandeling;5° de korpsoverste van de rijkswacht, van de gerechtelijke politie of hun vertegenwoordiger, desgevallend samen met assistenten slachtofferbejegening;6° een vertegenwoordiger van de gemeentelijke politiediensten en/of de arrondissementscommissaris desgevallend samen met een vertegenwoordiger van de assistenten slachtofferbejegening;7° een vertegenwoordiger van de balie;8° de directeur van het arrondissementele justitiehuis;9° een justitieassistent voor het slachtofferonthaal; § 3. De leden van de raad kiezen tweejaarlijks een voorzitter en ondervoorzitter. De justitieassistent is niet verkiesbaar. § 4. Het secretariaat van de raad wordt waargenomen door de justitieassistent voor het slachtofferonthaal.

Art. 12.Er worden binnen elk gerechtelijk arrondissement één of meerdere welzijnsteams slachtofferzorg opgericht. De leden van het welzijnsteam bepalen in onderlinge afspraak de frequentie van hun bijeenkomsten. § 1. Het team heeft als opdracht : 1° binnen de lijnen van dit akkoord, de samenwerking en taakverdeling te regelen in het welzijnsteam en met andere diensten en personen die een bijdrage leveren aan de individuele slachtofferzorg binnen het werkingsgebied van het welzijnsteam; 2° de arrondissementele raad voor het slachtofferbeleid te informeren en te adviseren over de opdracht van de raad zoals bepaald in art.11, § 1. § 2. Het team is minimaal samengesteld uit : 1° een justitieassistent slachtofferonthaal en een personeelslid van een dienst voor slachtofferbejegening bij de politiediensten binnen het werkingsgebied van het welzijnsteam;2° een hulpverlener van een door de gemeenschap erkend centrum.

Art. 13.Binnen het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid wordt minimaal tweemaal per jaar overleg gepleegd tussen de vertegenwoordigers van de Staat en de Vlaamse Gemeenschap en alle relevante maatschappelijke voorzieningen en instanties op het vlak van de slachtofferzorg. § 1. Dit overleg heeft als opdracht : 1° de samenwerking en het overleg te bevorderen tussen de diensten van de Staat en deze van de Gemeenschappen, alsook met de arrondissementele raden en met alle relevante maatschappelijke voorzieningen en instanties die betrokken zijn bij de slachtofferzorg;2° op eigen initiatief of op hun verzoek, advies te verstrekken aan de Minister van Justitie, van Binnenlandse Zaken of aan de Vlaamse regering over elke aangelegenheid die van belang is voor de ontwikkeling van het slachtofferbeleid;3° de toepassing van dit samenwerkingsakkoord tweejaarlijks te evalueren en hierover aan de bevoegde Ministers te rapporteren. § 2. Het overleg is samengesteld uit : 1° minimaal één vertegenwoordiger van de Minister van Justitie, van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Vlaamse regering;2° de daartoe door de Minister van Justitie, door de Minister van Binnenlandse Zaken of door de Vlaamse regering aangewezen relevante maatschappelijke voorzieningen en instanties. § 3. Het secretariaat van het forum wordt waargenomen door de Steundienst Slachtofferzorg van het ministerie van Justitie. § 4. De voorzitter wordt aangeduid door de Minister van Justitie. HOOFDSTUK VI. - Budgettaire implicaties

Art. 14.De budgettaire implicaties van de taken besloten in dit samenwerkingsakkoord worden door alle partijen gedragen in functie van de bevoegdheidsverdeling bepaald in de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en afhankelijk van de stand van de respectieve goedgekeurde begrotingen. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 15.De geschillen die tussen de contracterende partijen rijzen met betrekking tot de uitlegging of de uitvoering van dit samenwerkingsakkoord worden beslecht door een college van ambtenaren.

Dit college is samengesteld uit een leidend ambtenaar van het ministerie van Justitie of van Binnenlandse Zaken of zijn vertegenwoordiger en een leidend ambtenaar of zijn vertegenwoordiger van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

De leidend ambtenaar of zijn vertegenwoordiger van het Ministerie van Justitie of van Binnenlandse Zaken wordt aangesteld in onderling akkoord tussen de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken. De leidende ambtenaar of zijn vertegenwoordiger van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap wordt aangesteld door de Minister bevoegd voor Gezin en Maatschappelijk Welzijn.

Art. 16.Dit samenwerkingsakkoord geldt voor een proefperiode van twee jaar en wordt telkens voor één jaar stilzwijgend verlengd indien het niet schriftelijk wordt opgezegd drie maanden voor het einde van de periode.

Bij een mogelijke verlenging van het akkoord wordt rekening gehouden met de mate waarin de doelstelling gerealiseerd werd, met de reeds ingezette personele en materiële middelen en of de verwachte effecten zijn bereikt. De evaluatie waarvan sprake in art.13, § 1, 3° wordt mee in aanmerking genomen.

Gedaan te Brussel, op 7 april 1998 in drie originele exemplaren.

Voor de Staat : De Minister van Binnenlandse Zaken, J. VANDE LANOTTE De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Voor de Vlaamse Gemeenschap : De Minister-president van de Vlaamse Regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS

^