Etaamb.openjustice.be
Decreet van 15 juli 2016
gepubliceerd op 29 juli 2016

Decreet betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid

bron
vlaamse overheid
numac
2016036197
pub.
29/07/2016
prom.
15/07/2016
ELI
eli/decreet/2016/07/15/2016036197/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 JULI 2016. - Decreet betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.

Art. 2.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° bevoegde administratie : de entiteit binnen de Vlaamse administratie die door de Vlaamse Regering wordt belast met de uitvoering van de taken vermeld in dit decreet;2° handelsgeheel : een geheel van kleinhandelsbedrijven, ongeacht of deze zich in afzonderlijke gebouwen bevinden en of dezelfde persoon de projectontwikkelaar, de eigenaar of de uitbater is, waarbij de kleinhandelsbedrijven voldoen aan de volgende voorwaarden : a) ze vormen een ruimtelijk aaneengesloten geheel;b) ze zijn van rechtswege of feitelijk met elkaar verbonden, in het bijzonder op financieel, commercieel of ruimtelijk vlak;3° kernwinkelgebied : een gebied afgebakend in een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening of een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan waar via stedenbouwkundige voorschriften een stimulerend beleid inzake kleinhandel wordt gevoerd;4° kleinhandelsbedrijf : een distributie-eenheid waarvan de activiteit bestaat uit het te koop aanbieden of wederverkopen van goederen aan consumenten, zonder die goederen andere behandelingen te laten ondergaan dan de behandelingen die in de handel gebruikelijk zijn;5° kleinhandelslint : een opeenvolging van minstens drie kleinhandelsbedrijven langs een invals- of verbindingsweg zonder gemeenschappelijke parking of gemeenschappelijke in- en uitrit;6° kleinhandelszone : een specifiek door een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan afgebakend gebied voor de vestiging van kleinhandelsbedrijven en handelsgehelen;7° netto handelsoppervlakte : de oppervlakte, bestemd voor het te koop aanbieden of de verkoop die toegankelijk is voor het publiek, met inbegrip van de niet-overdekte oppervlakten.Die oppervlakte omvat eveneens de kassazones, de zones die zich achter de kassa's bevinden en de inkomruimte; 8° winkelarm gebied : een gebied afgebakend in een provinciale of gemeentelijke stedenbouwkundige verordening of een provinciaal of gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan waar via stedenbouwkundige voorschriften beperkingen aan de kleinhandel worden opgelegd.

Art. 3.Voor de toepassing van dit decreet worden volgende categorieën als categorieën van kleinhandelsactiviteiten beschouwd : 1° verkoop van voeding;2° verkoop van goederen voor persoonsuitrusting;3° verkoop van planten, bloemen en goederen voor land- en tuinbouw;4° verkoop van andere producten.

Art. 4.Het Vlaamse Gewest voert in samenwerking met de gemeenten en provincies een integraal handelsvestigingsbeleid dat gericht is op : 1° het creëren van duurzame vestigingsmogelijkheden voor kleinhandel, met inbegrip van het vermijden van ongewenste kleinhandelslinten;2° het waarborgen van een toegankelijk aanbod voor consumenten;3° het waarborgen en versterken van de leefbaarheid in het stedelijk milieu, met inbegrip van het versterken van kernwinkelgebieden;4° het bewerkstelligen van een duurzame mobiliteit. HOOFDSTUK 2. - Visievorming

Art. 5.De Vlaamse Regering kan in uitvoering van de doelstellingen, vermeld in artikel 4, een Vlaams beleidskader integraal handelsvestigingsbeleid vaststellen. Zij maakt dit beleidskader bekend.

Zij wint hierbij het advies in van het Comité voor Kleinhandel, vermeld in artikel 8.

Art. 6.Provincies en gemeenten kunnen in uitvoering van de doelstellingen, vermeld in artikel 4, een lokale visie op het vlak van het integraal handelsvestigingsbeleid ontwikkelen. Zij maken deze lokale visie bekend.

Provincies en gemeenten kunnen hierbij het advies inwinnen van het Comité voor Kleinhandel, vermeld in artikel 8.

De provinciale visie richt zich naar het Vlaams beleidskader integraal handelsvestigingsbeleid, als dit bestaat. De gemeentelijke visie richt zich naar het Vlaams beleidskader en naar de provinciale visie, als deze bestaan.

Provincies en gemeenten passen zo nodig hun lokale visie aan aan het Vlaams beleidskader integraal handelsvestigingsbeleid na de bekendmaking ervan.

Gemeenten passen zo nodig hun lokale visie aan aan het Vlaams beleidskader integraal handelsvestigingsbeleid of de lokale visie van de provincie na de bekendmaking ervan.

Art. 7.Overheden kunnen de visie op het vlak van het integraal handelsvestigingsbeleid integreren in ruimtelijke structuurplannen.

Art. 8.Het Comité voor Kleinhandel bestaat uit : 1° vier vertegenwoordigers van de Vlaamse administratie, waaronder een vertegenwoordiger van de bevoegde administratie die de vergaderingen voorzit;2° een vertegenwoordiger van representatieve verbruikersorganisaties;3° vier vertegenwoordigers van representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen omtrent de samenstelling en de werking van het Comité voor Kleinhandel.

Art. 9.Het Comité voor Kleinhandel kan advies geven, opmerkingen maken of voorstellen doen over alle aangelegenheden met betrekking tot een integraal handelsvestigingsbeleid, op eigen initiatief of op verzoek van de Vlaamse Regering.

Provincies of gemeenten kunnen aan het Comité voor Kleinhandel advies vragen over de aangelegenheden, vermeld in artikel 6. HOOFDSTUK 3. - Planning

Art. 10.§ 1. Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen, vermeld in artikel 4, kunnen gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen : 1° kernwinkelgebieden en winkelarme gebieden afbakenen;2° normen bevatten betreffende de oppervlakte van de categorieën van kleinhandelsactiviteiten, vermeld in artikel 3;3° deze normen differentiëren al naargelang het bestaande, dan wel nieuwe kleinhandelsbedrijven en handelsgehelen betreft;4° de termijnen vanaf wanneer de omgevingsvergunningsplicht voor kleinhandelsactiviteiten geldt, vastgesteld bij artikel 11, eerste lid, 2°, verkorten tot : a) 1, 30, 60, 90, 120 of 150 dagen per jaar in geval de handelsactiviteiten verenigbaar zijn met de geldende stedenbouwkundige voorschriften;b) 1, 30 of 60 dagen per jaar in alle andere gevallen. Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen, vermeld in artikel 4, kunnen provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen en provinciale stedenbouwkundige verordeningen : 1° winkelarme gebieden afbakenen met een gemeentegrensoverschrijdende impact, in overleg met de betrokken gemeenten, en op vraag van minstens een betrokken gemeente;2° normen bevatten betreffende de oppervlakte van de categorieën van kleinhandelsactiviteiten, vermeld in artikel 3;3° deze normen differentiëren al naargelang het bestaande, dan wel nieuwe kleinhandelsbedrijven en handelsgehelen betreft. De normen, vermeld in het eerste en tweede lid, kunnen : 1° geen beperkingen stellen aan geldende socio-economische vergunningen en geldende omgevingsvergunningen voor kleinhandelsactiviteiten;2° geen niet aan de vergunningsplicht onderworpen uitbreidingen van bestaande en vergunde handelsvestigingen verbieden. § 2. Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen, vermeld in artikel 4, kunnen ruimtelijke uitvoeringsplannen kleinhandelszones afbakenen. HOOFDSTUK 4. - Omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten

Art. 11.Niemand mag zonder voorafgaande omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten : 1° kleinhandelsactiviteiten uitvoeren in een kleinhandelsbedrijf of handelsgeheel met een netto handelsoppervlakte van meer dan 400 m|F2 in een nieuw op te richten, niet van vergunning vrijgestelde constructie;2° kleinhandelsactiviteiten uitvoeren in een kleinhandelsbedrijf of handelsgeheel met een netto handelsoppervlakte van meer dan 400 m|F2 in een bestaand, vergund of hoofdzakelijk vergund gebouw of in tijdelijke vergunde of van vergunning vrijgestelde constructies als de handelsactiviteiten uitgevoerd worden : a) gedurende meer dan honderdtachtig dagen per jaar in geval de handelsactiviteiten verenigbaar zijn met de geldende stedenbouwkundige voorschriften;b) gedurende meer dan negentig dagen per jaar in alle andere gevallen; op voorwaarde dat de kleinhandelsactiviteiten in overeenstemming zijn met de uitdrukkelijke voorwaarden van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen; 3° een kleinhandelsbedrijf of een handelsgeheel uitbreiden als hierdoor de totale netto handelsoppervlakte : a) meer dan 300 m|F2 groter is dan de vergunde netto handelsoppervlakte, of;b) meer dan 20 percent groter is dan de vergunde netto handelsoppervlakte;4° kleinhandelsbedrijven of handelsgehelen samenvoegen waarbij de netto handelsoppervlakte na samenvoeging meer dan 400 m|F2 bedraagt;5° een belangrijke wijziging van de categorieën van kleinhandelsactiviteiten, vermeld in artikel 3, doorvoeren in een kleinhandelsbedrijf of een handelsgeheel met een netto handelsoppervlakte van meer dan 400 m|F2. Onder belangrijke wijziging van de categorieën van kleinhandelsactiviteiten, vermeld in het eerste lid, 5°, wordt begrepen een wijziging waarbij een categorie van kleinhandelsactiviteiten het vergunde aantal vierkante meter netto handels|Upoppervlakte overschrijdt met minstens een van volgende oppervlakten : 1° met 10 procent van de totale vergunde netto handelsoppervlakte;2° met 300 vierkante meter. De vergunning legt het aantal vierkante meter van de totale netto handelsoppervlakte per categorie van kleinhandelsactiviteiten vast.

Art. 12.De vergunning wordt verleend overeenkomstig de gewone en vereenvoudigde procedure, vermeld in het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.

Art. 13.Een omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten wordt geweigerd als het aangevraagde onverenigbaar is met stedenbouwkundige voorschriften of verkavelingsvoorschriften, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken.

Een omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten kan worden geweigerd als het aangevraagde onverenigbaar is met de doelstellingen van het integraal handelsvestigingsbeleid, vermeld in artikel 4.

De overheid die belast is met het afleveren van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten houdt bij de beoordeling van de vergunningsaanvraag rekening met de in de omgeving bestaande toestand en beleidsmatig gewenste ontwikkelingen met betrekking tot de doelstellingen van het integraal handelsvestigingsbeleid, vermeld in artikel 4.

De beoordeling van een aanvraag tot het bekomen van een omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten kan niet gebeuren op basis van de toepassing per geval van economische criteria waarbij de verlening van de vergunning afhankelijk wordt gesteld van het bewijs dat er een economische behoefte of marktvraag bestaat, van een beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van de activiteit of van een beoordeling van de geschiktheid van de activiteit in relatie tot de door de bevoegde instantie vastgestelde doelen van economische planning; dit verbod heeft geen betrekking op planningseisen waarmee geen economische doelstelling wordt nagestreefd, maar die voortkomen uit dwingende redenen van algemeen belang. HOOFDSTUK 5. - Handelsvestigingsconvenanten

Art. 14.§ 1. Een of meer gemeenten en een of meer ontwikkelaars of exploitanten van kleinhandelsbedrijven of handelsgehelen kunnen op vrijwillige basis handelsvestigingsconvenanten sluiten.

Handelsvestigingsconvenanten zijn overeenkomsten naar burgerlijk recht waarin afspraken kunnen worden gemaakt over : 1° een rationeel aanbod- en locatiebeleid;2° gezamenlijke initiatieven en de bekostiging daarvan;3° de participatie in het kernversterkende beleid van de betrokken gemeenten;4° inspanningsverbintenissen van de gemeenten op het vlak van de facilitering van de stabiliteit van het lokale handelsvestigingsbeleid. De afspraken, vermeld in het tweede lid, hebben geen betrekking op de inhoud van goedkeuringen, machtigingen, vergunningen of subsidies.

De ontwikkelaars en exploitanten die partij zijn bij een handelsvestigingsconvenant, nemen de relevante bepalingen op afdwingbare wijze op in hun verdere overeenkomsten met betrekking tot het kleinhandelsbedrijf of handelsgeheel, met inbegrip van : 1° overeenkomsten tot overdracht van het eigendomsrecht aan derden;2° overeenkomsten tot overdracht van elk recht van gebruik of genot aan derden;3° het vestigen van een recht van vruchtgebruik, erfpacht of opstal;4° de fusie of splitsing van rechtspersonen. § 2. Een handelsvestigingsconvenant kan het Comité voor Kleinhandel, vermeld in artikel 8, aanwijzen als bemiddelende instantie bij geschillen over de toepassing van het convenant. HOOFDSTUK 6. - Handhaving van het handelsvestigingsbeleid Afdeling 1. - Toezichthouders

Art. 15.§ 1. De Vlaamse Regering wijst onder de personeelsleden van het departement en de agentschappen die behoren tot de een van de beleidsdomeinen, vermeld in artikel 2 van het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003, toezichthouders aan die toezien op de naleving van de vergunningsplicht voor kleinhandelsactiviteiten en van de voorwaarden van de verstrekte omgevingsvergunningen voor kleinhandelsactiviteiten. Zij worden gewestelijke toezichthouders genoemd.

Personeelsleden van een politiezone die worden aangewezen door het bevoegde orgaan, kunnen eveneens toezichthouder zijn. Zij worden toezichthouders van politiezones genoemd. Zij kunnen enkel toezicht uitoefenen in de gemeenten die behoren tot de politiezone.

De toezichthouders oefenen het toezicht onafhankelijk en neutraal uit.

Bij de uitoefening van zijn taak draagt een toezichthouder een legitimatiebewijs bij zich, dat is uitgegeven door de Vlaamse Regering. Als hij daarom wordt verzocht, toont de toezichthouder zijn legitimatiebewijs onmiddellijk. § 2. Bij de vaststelling van een inbreuk omschreven in dit hoofdstuk kunnen de toezichthouders een verslag van vaststelling opstellen.

De toezichthouders bezorgen het verslag van vaststelling onmiddellijk aan de ambtenaar vermeld in artikel 19, eerste lid, alsook verzenden zij een kopie aan de vermoedelijke overtreder binnen een maand.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor het verslag van vaststelling. § 3. De toezichthouders beschikken over de toezichtrechten vermeld in de artikelen 16.3.10 tot en met 16.3.21 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen milieubeleid. § 4. Al de toezichthouders kunnen raadgevingen en aanmaningen geven conform de bepalingen van afdeling 2 en de gewestelijke toezichthouders kunnen conform de bepalingen van afdeling 4 bestuurlijke maatregelen opleggen. Afdeling 2. - Raadgeving en aanmaning

Art. 16.Als een toezichthouder vaststelt dat een inbreuk omschreven in dit hoofdstuk dreigt te worden gepleegd, kan hij alle raadgevingen geven die hij nuttig acht om dat te voorkomen.

Art. 17.Als een toezichthouder een inbreuk omschreven in dit hoofdstuk vaststelt, kan hij de vermoedelijke overtreder aanmanen om de nodige maatregelen te nemen om de inbreuk te beëindigen of een herhaling ervan te voorkomen. Afdeling 3. - Bestuurlijke handhaving

Art. 18.Een exclusieve bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd aan eenieder die de vergunningsplicht, vermeld in artikel 11, miskent, of die handelt in strijd met de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten. Als overtreder wordt beschouwd degene die de inbreuk heeft gepleegd, alsook diegene die de opdracht heeft gegeven om handelingen te stellen die een inbreuk uitmaken.

Een exclusieve bestuurlijke geldboete kan ook worden opgelegd in geval van het voortzetten van kleinhandelsactiviteiten in strijd met een bevel tot staking, vermeld in artikel 23, de bekrachtigingsbeslissing ervan of, in voorkomend geval, de beschikking in kort geding.

Art. 19.Een exclusieve bestuurlijke geldboete is een sanctie waarbij de daartoe door de Vlaamse Regering aangestelde ambtenaar van de bevoegde administratie een overtreder ertoe verplicht een geldsom te betalen.

De Vlaamse Regering bepaalt de hoogte van het bedrag in verhouding tot de aard, de omvang en de ernst van de inbreuk. Er wordt ook rekening gehouden met de frequentie en de omstandigheden waarin de overtreder de schending heeft gepleegd of beëindigd. De exclusieve bestuurlijke geldboete bedraagt maximaal 10.000 euro.

De opdeciemen bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op strafrechtelijke geldboeten zijn eveneens van toepassing op de exclusieve bestuurlijke geldboeten bedoeld bij dit decreet.

De ambtenaar, vermeld in artikel 19, eerste lid, maakt in zijn beslissing melding van de vermenigvuldiging ingevolge de voormelde wet van 5 maart 1952 en vermeldt het getal dat het gevolg is van deze verhoging.

Samen met de exclusieve bestuurlijke geldboete kan een voordeelontneming worden opgelegd. Een voordeelontneming is een sanctie waarbij de overtreder verplicht wordt een al dan niet geschat geldbedrag te betalen ter waarde van het brutovermogensvoordeel dat uit de schending is verkregen.

De ambtenaar die de boete oplegt, mag nooit zelf de auteur zijn van het verslag van vaststelling. Hij kan de toezichthouder wel verzoeken om aanvullende inlichtingen te verstrekken.

Art. 20.§ 1. De exclusieve bestuurlijke geldboete wordt opgelegd door de ambtenaar, vermeld in artikel 19, eerste lid, conform de procedure zoals bepaald in artikel 16.4.41, § 1, en 16.4.43, van het decreet houdende algemene bepalingen milieubeleid van 5 april 1995.

Het verslag van vaststelling betreft het verslag dat is vermeld in artikel 15, § 2. § 2. Tegen de beslissing waarbij de ambtenaar, vermeld in artikel 19, eerste lid, een exclusieve bestuurlijke geldboete oplegt, kan degene aan wie de boete werd opgelegd, beroep indienen bij het Handhavingscollege, vermeld in artikel 16.4.19 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, volgens de procedure voorgeschreven in hoofdstuk 3, afdelingen 1 en 2, en hoofdstuk 4, afdelingen 1 en 2, van het decreet van 4 april 2014 betreffende de or|Upganisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges. Het beroep wordt ingesteld binnen een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de datum waarop de beslissing van de ambtenaar, vermeld in artikel 19, eerste lid, aan de overtreder ter kennis wordt gebracht. Het beroep schorst de bestreden beslissing. § 3. Wanneer een exclusieve bestuurlijke geldboete wordt opgelegd, wordt de opsteller van het verslag van vaststelling daarvan in kennis gesteld. § 4. Op vraag van de overtreder, kan de exclusieve bestuurlijke geldboete worden opgelegd met uitstel van tenuitvoerlegging gedurende een proefperiode die niet minder dan een jaar en niet meer dan drie jaar mag bedragen.

Het uitstel wordt van rechtswege herroepen als gedurende de proeftijd een nieuwe inbreuk omschreven in dit hoofdstuk wordt gepleegd, met het opleggen van een exclusieve bestuurlijke geldboete tot gevolg. § 5. De bevoegdheid tot het opleggen van een exclusieve bestuurlijke geldboete alsook de voordeelontneming verjaart na verloop van drie jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de inbreuk werd beëindigd.

Exclusieve bestuurlijke geldboeten kunnen alleen worden opgelegd voor feiten die in strijd zijn met wettelijke voorschriften die voorafgaandelijk aan die feiten zijn bepaald en in werking zijn getreden.

Art. 21.§ 1. De opgelegde exclusieve bestuurlijke geldboete en voordeelontneming worden door het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid geïnd en ingevorderd ten voordele van het Hermesfonds. Zij beslissen over de gemotiveerde verzoeken tot kwijtschelding, vermindering of uitstel van betaling. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere procedurele regels voor de behandeling van die verzoeken. § 2. Bij gebrek aan voldoening van de exclusieve bestuurlijke geldboete en desgevallend voordeelontneming, vermeerderd met de invorderingskosten, wordt door de ambtenaar die belast is met de invordering, een dwangbevel uitgevaardigd. Het dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de ambtenaar die daarvoor is aangewezen door de Vlaamse Regering.

De betekening en uitvoering van het dwangbevel geschiedt volgens de procedure die is voorzien in hoofdstuk V van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. § 3. De vordering tot betaling van de verschuldigde bedragen en kosten verjaart na verloop van driehonderdvijfenzestig dagen. Die termijn gaat in op de dag die volgt op de dag waarop deze moesten worden betaald. De verjaring wordt gestuit op de wijze en onder de voorwaarden, vermeld in artikel 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. Afdeling 4. - Bestuurlijke maatregelen

Onderafdeling 1. - Basisbepalingen

Art. 22.Voor de toepassing van deze afdeling wordt de betekening met een aangetekende brief geacht te zijn uitgevoerd op de derde werkdag na de afgifte bij de post, behalve in geval van bewijs van het tegendeel.

Onderafdeling 2. - Het stakingsbevel

Art. 23.§ 1. Een gewestelijke toezichthouder kan ter plaatse mondeling de staking van kleinhandelsactiviteiten inclusief de daarmee verbonden activiteiten bevelen als hij vaststelt dat die niet in overeenstemming zijn met de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten of zonder vergunning worden uitgevoerd. Een dergelijk stakingsbevel is een preventieve maatregel. Als de gewestelijke toezichthouder ter plaatse niemand aantreft, brengt hij ter plaatse het schriftelijke bevel tot onmiddellijke staking van kleinhandelsactiviteiten op een zichtbare plaats aan, of wordt het stakingsbevel alsnog mondeling gegeven tijdens een verhoor van de overtreder.

Onder de daarmee verbonden activiteiten wordt niet limitatief gedoeld op het ontvangen van leveringen van de betrokken producten, het inruilen en terug nemen van de betrokken producten, het aanbieden en verdelen van de betrokken producten die in het kleinhandelsbedrijf zijn opgeslagen via een webshop of andere multimedia, het voeren van reclame voor de betrokken producten en het gebruiksklaar maken van het kleinhandelsbedrijf of een deel ervan, alsook de aanhorigheden met het oog op de kleinhandelsactiviteiten.

Het stakingsbevel wordt, op straffe van verval, binnen tien dagen bekrachtigd door de leidend ambtenaar van de bevoegde administratie.

De bekrachtiging wordt binnen een termijn van twee werkdagen met een beveiligde zending verzonden aan de vermoedelijke overtreder. § 2. Een gewestelijke toezichthouder is bevoegd om alle maatregelen te treffen, met inbegrip van de verzegeling, om de onmiddellijke toepassing van het bevel tot staking van kleinhandelsactiviteiten alsook de bevestiging daarvan, te waarborgen. § 3. Elke belanghebbende of overtreder kan zoals in kort geding de opheffing van het bevel tot staking van de kleinhandelsactiviteiten, alsook tegen de bekrachtiging daarvan, vorderen tegen het Vlaamse Gewest. De vordering wordt gebracht voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van het ambtsgebied waarin de kleinhandelsactiviteiten zijn uitgevoerd. Deel IV, boek II, titel VI, van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing op de inleiding en de behandeling van de vordering.

Onderafdeling 3. - Het bevel tot bestuurlijke maatregelen

Art. 24.§ 1. Na de vaststelling van een inbreuk omschreven in dit hoofdstuk kan een gewestelijke toezichthouder bestuurlijke maatregelen opleggen door middel van een bestuurlijk besluit.

De bestuurlijke maatregelen in het bestuurlijk besluit kunnen het volgende inhouden : 1° het bevel de kleinhandelsactiviteiten en daarmee verbonden activiteiten geheel of gedeeltelijk stop te zetten;2° het bevel tot verwijderen van de betrokken producten die vallen onder één of meer categorieën van kleinhandelsactiviteiten, hetzij het ambtshalve verwijderen ervan op kosten van de overtreder;3° het verbod het kleinhandelsbedrijf of een gedeelte ervan, zowel wat de gebouwen als de terreinen betreft en alles wat zich daarop bevindt, te betreden;4° het verbod tot exploitatie van het kleinhandelsbedrijf, geheel dan wel gedeeltelijk. Een gewestelijke toezichthouder kan in het besluit een uitvoeringstermijn opleggen. Is er geen uitvoeringstermijn opgelegd dan dienen de maatregelen onverwijld uitgevoerd te worden.

Een gewestelijke toezichthouder kan in het besluit een dwangsom opleggen. Hij stelt de dwangsom vast op een bedrag ineens, op een bedrag per tijdseenheid waarin de maatregel niet is uitgevoerd of per overtreding van de maatregel. De toezichthouder kan een bedrag vaststellen waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.

Een dwangsom wordt pas verbeurd verklaard na de betekening van het uitvoerbare besluit, vermeld in het eerste lid, in voorkomend geval samen met de beslissing over het beroep.

Een gewestelijke toezichthouder is bevoegd om het bestuurlijk besluit in te trekken of te wijzigen, zowel ambtshalve als op verzoek van elke belanghebbende of overtreder. § 2. Een bestuurlijk besluit bevat minstens : 1° de locatie van de uitbating van het kleinhandelsbedrijf en de aanhorigheden en het KBO-nummer van het kleinhandelsbedrijf;2° de identificatie van de overtreder of belanghebbende en zijn relatie tot het kleinhandelsbedrijf;3° de vermelding van de inbreuk en de categorie van producten;4° een overzicht van de raadgevingen, aanmaningen en vaststellingen van de schending;5° een omschrijving van de bestuurlijke maatregelen en desgevallend de uitvoeringstermijn ervan;6° desgevallend de dwangsom;7° de beroepsmogelijkheden. De Vlaamse Regering kan bepalen welke overheden op de hoogte moeten gebracht worden van de opgelegde bestuurlijke maatregelen en de wijze waarop dit dient te gebeuren. § 3. Elke belanghebbende of overtreder kan tegen het besluit beroep instellen bij de Vlaamse Regering.

Het beroep is alleen ontvankelijk als het wordt ingesteld bij een met redenen omklede brief binnen een termijn van dertig dagen, die de dag na de betekening van het besluit aanvangt. Als de verzoeker gehoord wil worden, maakt hij daarvan melding in zijn beroepschrift. Het beroepschrift wordt met een beveiligde zending betekend. Het beroep schorst de maatregelen niet.

Binnen een termijn van negentig dagen na de betekening van het beroepschrift wordt er uitspraak over gedaan. De beslissing over het beroep wordt binnen vijf werkdagen met een beveiligde zending verstuurd aan de persoon die beroep heeft ingesteld. § 4. Elke belanghebbende of overtreder brengt de bevoegde administratie onmiddellijk met een beveiligde zending op de hoogte van de vrijwillige uitvoering van de opgelegde maatregelen.

Een gewestelijke toezichthouder gaat onmiddellijk ter plaatse voor een controle en stelt een verslag van uitvoering op. Hij verzendt een kopie hiervan binnen een maand aan de betrokkene.

Het verslag van uitvoering geldt als bewijs van de stopzetting van de inbreuk en van de datum van de stopzetting.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor het verslag van uitvoering. § 5. Een bestuurlijk besluit is onmiddellijk uitvoerbaar en houdt het recht op ambtshalve uitvoering op kosten van de overtreder in wanneer binnen de gestelde uitvoeringstermijn geen gevolg wordt gegeven aan de bestuurlijke maatregelen.

De ambtshalve uitvoering in de plaats en op kosten van de overtreder is enkel mogelijk door een gerechtsdeurwaarder na de betekening van het uitvoerbare besluit en desgevallend de beslissing in beroep.

Om aan het besluit uitvoering te geven hebben de personen die daartoe zijn aangewezen door de gerechtsdeurwaarder toegang tot elke plaats die redelijkerwijze voor de vervulling van hun taak nodig is.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de bewaring en teruggave van de meegevoerde zaken aan de rechthebbende.

De verschuldigde kosten, verhoogd met de invorderingskosten, worden verder ingevorderd via de gerechtsdeurwaarder. § 6. Een bestuurlijk besluit mag geen afbreuk doen aan het gezag van gewijsde van een eerder tussengekomen rechterlijke beslissing. § 7. De verjaring van de bestuurlijke maatregel neemt een aanvang vanaf de betekening van het besluit of vanaf de dag na het verstrijken van de uitvoeringstermijn, voor zover de dag komt na de betekening van het besluit. § 8. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de uitvoering van dit artikel.

Onderafdeling 4. - De minnelijke schikking

Art. 25.§ 1. Een gewestelijke toezichthouder kan met elke belanghebbende of overtreder een minnelijke schikking aangaan onder de volgende voorwaarden : 1° de maatregel in de minnelijke schikking is in overeenstemming met artikel 24, § 1;2° de minnelijke schikking doet geen afbreuk aan het gezag van gewijsde van een eerder tussengekomen rechterlijke beslissing noch aan een beslissing tot toepassing van eerdere bestuurlijke maatregelen;3° de overtreder of belanghebbende verbindt zichzelf en maakt zich sterk voor andere belanghebbenden en overtreders;4° de termijn voor de uitvoering van de maatregelen bedraagt niet meer dan zes maanden. § 2. De minnelijke schikking wordt aangevraagd door de personen die zich door de minnelijke schikking wensen te verbinden, volgens de regels, bepaald door de Vlaamse Regering. § 3. Een aanvraag tot minnelijke schikking schorst de verjaringstermijn van het opleggen van een bevel tot bestuurlijke maatregelen zoals voorzien in onderafdeling 3.

De schorsing vangt aan vanaf de datum van betekening van de aanvraag aan de gewestelijke toezichthouder. De schorsing neemt een einde vanaf : 1° de datum waarop de minnelijke schikking tot stand komt;2° de datum waarop de minnelijke schikking wordt geweigerd.

Art. 26.De minnelijke schikking wordt op schrift gesteld.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot de inhoud en vorm van de minnelijke schikking.

Bij uitvoering van de minnelijke schikking is artikel 24, § 4, van overeenkomstige toepassing. De uitvoering van de minnelijke schikking, bevestigd in een verslag van uitvoering, dooft elk verder recht op herstel of vergoeding van schade, geleden door het algemeen belang naar aanleiding van de schendingen die er in omschreven zijn.

De miskenning van de verplichtingen die in de minnelijke schikking zijn opgenomen, vormt ten aanzien van de overtreders of andere belanghebbenden die de minnelijke schikking hebben ondertekend, een grondslag voor de toepassing van bestuurlijke maatregelen zoals voorzien in onderafdeling 3. Afdeling 5. - Diverse bepalingen.

Art. 27.De rechtbank kan de titel van eigendomsverkrijging, van verkrijging van een zakelijk genotsrecht of van huur van een goed dat een locatie voor de uitbating van kleinhandelsactiviteiten uitmaakt, vernietigen op vordering van een medecontractant, wanneer deze kleinhandelsactiviteiten het voorwerp uitmaken of kunnen uitmaken van een bestuurlijke maatregel als vermeld in dit hoofdstuk, onverminderd hun rechten om schadevergoeding te eisen.

De vordering tot vernietiging op basis van het eerste lid kan niet worden ingesteld tegen de titel, vermeld in het eerste lid, wanneer in deze titel expliciet melding is gemaakt van de inbreuk en de betreffende partij in deze titel uitdrukkelijk verzaakt heeft aan de vordering tot nietigverklaring. De vordering tot vernietiging op basis van het eerste lid, kan evenmin worden ingesteld door de overtreder. HOOFDSTUK 7. - Wijzigingsbepalingen Afdeling 1. - Wijzigingen van het decreet van 5 april 1995 houdende

algemene bepalingen inzake milieubeleid

Art. 28.In artikel 16.1.1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008, 30 april 2009, 8 mei 2009, 23 december 2010, 23 december 2010, 8 februari 2013, 14 februari 2014, 28 februari 2014 en 28 maart 2014, wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk IV, afdeling III en V, van deze titel is van toepassing op hoofdstuk VI van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid.".

Art. 29.In artikel 16.4.19 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009, 23 december 2010 en 4 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, 3°, wordt de zinsnede "12 juli 2013.".'' vervangen door de zinsnede "12 juli 2013;"; 2° in paragraaf 2 wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : "4° de beroepen die worden ingesteld tegen beslissingen van de gewestelijke ambtenaar, vermeld in artikel 19, eerste lid, van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid, over de oplegging van een exclusieve bestuurlijke geldboete en, in voorkomend geval, een voordeelontneming als vermeld in artikel 18 van het voormelde decreet.". Afdeling 2. - Wijzigingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening

Art. 30.In artikel 2.3.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening wordt tussen het zesde en zevende lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : "De Vlaamse Regering onderwerpt het ontwerp van gewestelijke stedenbouwkundige verordening aan een openbaar onderzoek. Het openbaar onderzoek duurt dertig dagen en wordt minstens aangekondigd door een bericht in het Belgisch Staatsblad. De Vlaamse Regering stelt nadere regels voor het openbaar onderzoek vast.".

Art. 31.In artikel 2.3.2 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt tussen het vierde en vijfde lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : "De deputatie onderwerpt het ontwerp van provinciale stedenbouwkundige verordening aan een openbaar onderzoek.Het openbaar onderzoek duurt dertig dagen en wordt minstens aangekondigd door een bericht in het Belgisch Staatsblad. De Vlaamse Regering stelt nadere regels voor het openbaar onderzoek vast."; 2° in paragraaf 2 wordt tussen het zesde en zevende lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : "Het college van burgemeester en schepenen onderwerpt het ontwerp van gemeentelijke stedenbouwkundige verordening aan een openbaar onderzoek.Het openbaar onderzoek duurt dertig dagen en wordt minstens aangekondigd door een bericht in het Belgisch Staatsblad. De Vlaamse Regering stelt nadere regels voor het openbaar onderzoek vast.".

Art. 32.In artikel 5.6.7 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden tussen de woorden "van een ingedeelde inrichting of activiteit" en de woorden "kan gunstig geadviseerd worden" de woorden "of voor kleinhandelsactiviteiten" ingevoegd;2° in paragraaf 2 worden tussen de woorden "een ingedeelde inrichting of activiteit" en de woorden "kan ongunstig geadviseerd" de woorden "of voor kleinhandelsactiviteiten" ingevoegd. Afdeling 3. - Wijzigingen van het decreet van 4 april 2014 betreffende

de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechts|Upcolleges

Art. 33.In artikel 21 van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtcolleges wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt : " § 2. De leidend ambtenaar van het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie of het Agentschap Innoveren en Ondernemen, of bij hun afwezigheid hun gemachtigden die optreden met toepassing van artikel 105, § 2, respectievelijk 5° tot 7°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, zijn vrijgesteld van de betaling van enig rolrecht.". Afdeling 4. - Wijzigingen van het decreet van 25 april 2014

betreffende de omgevingsvergunning

Art. 34.In artikel 2 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt punt 8° vervangen door wat volgt : "8° project : het geheel van volgende elementen of minstens één ervan die onderworpen zijn aan de vergunnings- of meldingsplicht, vermeld in artikel 5 : a) stedenbouwkundige handelingen;b) de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten;c) kleinhandelsactiviteiten; dan wel het verkavelen van gronden;"; 2° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : "Tenzij bij dit decreet een andersluidende definitie is bepaald, zijn de volgende definities van toepassing in dit decreet : 1° de definities, vermeld in artikel 1.1.2 en 4.1.1 van de VCRO; 2° de definities, vermeld in artikel 5.1.1 en 5.1.2 van het DABM; 3° de definities, vermeld in artikel 2 van het decreet van 15 juli betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid.".

Art. 35.In artikel 3 van hetzelfde decreet worden het eerste en het tweede lid vervangen door wat volgt : "Dit decreet beoogt een efficiënte, doelgerichte en geïntegreerde vergunningverlening die bijdraagt tot de doelstellingen, vermeld in : 1° artikel 1.1.4 van de VCRO; 2° artikel 5.1.3 van het DABM; 3° artikel 4 van het decreet van 15 juli betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid. Dit decreet doet geen afbreuk aan de inhoudelijke verplichtingen die zijn vastgesteld bij of krachtens : 1° titel IV van de VCRO;2° titel V van het DABM; 3° het decreet van 15 juli betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid.".

Art. 36.Aan artikel 5, 1°, van hetzelfde decreet wordt een punt d) toegevoegd, dat luidt als volgt : "d) vergunningsplichtige kleinhandelsactiviteiten als vermeld in artikel 11 van het decreet van 15 juli betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid;".

Art. 37.In artikel 18 van hetzelfde decreet wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : "Als het project elementen bevat die onderworpen zijn aan meerdere vergunningsplichten, bij of krachtens de decreten, vermeld in artikel 5, en die aspecten onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, wordt de vergunningsaanvraag ingediend voor de betrokken aspecten gezamenlijk.".

Art. 38.In hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 18 december 2015, wordt een artikel 27/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : "

Art. 27/1.Als het project vergunningsplichtige kleinhandelsactiviteiten omvat met een netto handelsoppervlakte van meer dan 20.000 vierkante meter, gelegen op een afstand van minder dan twintig kilometer van een ander gewest of van verschillende andere gewesten, en het college van burgemeester en schepenen of de deputatie de bevoegde overheid is, dan brengt de gemeentelijke of provinciale omgevingsambtenaar de Vlaamse Regering hiervan met een beveiligde zending op de hoogte, met het oog op de vervulling van de verplichtingen, opgenomen in artikel 6, § 5bis, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.".

Art. 39.In artikel 29 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen de woorden "de aanvraag" en de woorden "aan de beoordelingsgronden" wordt de zinsnede ", in voorkomend geval," ingevoegd;2° de woorden "vermeld in titel IV van de VCRO en titel V van het DABM" worden vervangen door de zinsnede "bepaald bij of krachtens : 1° titel IV van de VCRO;2° titel V van het DABM;3° het decreet van 15 juli betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid".

Art. 40.In artikel 37 van hetzelfde decreet wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : "Als het project elementen bevat die onderworpen zijn aan meerdere vergunningsplichten, bij of krachtens de decreten, vermeld in artikel 5, en die aspecten onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, wordt de vergunningsaanvraag ingediend voor de betrokken aspecten gezamenlijk.".

Art. 41.In hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 18 december 2015, wordt een artikel 43/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : "

Art. 43/1.Als het project vergunningsplichtige kleinhandelsactiviteiten omvat met een netto handelsoppervlakte van meer dan 20.000 vierkante meter, gelegen op een afstand van minder dan twintig kilometer van een ander gewest of van verschillende andere gewesten, en het college van burgemeester en schepenen of de deputatie de bevoegde overheid is, dan brengt de gemeentelijke of provinciale omgevingsambtenaar de Vlaamse Regering hiervan met een beveiligde zending op de hoogte, met het oog op de vervulling van de verplichtingen, opgenomen in artikel 6, § 5bis, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.".

Art. 42.In artikel 44 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen de woorden "de aanvraag" en de woorden "aan de beoordelingsgronden" wordt de zinsnede ", in voorkomend geval," ingevoegd;2° de woorden "vermeld in titel IV van de VCRO en titel V van het DABM" worden vervangen door de zinsnede "bepaald bij of krachtens : 1° titel IV van de VCRO;2° titel V van het DABM;3° het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid".

Art. 43.Aan artikel 53 van hetzelfde decreet wordt een punt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt : "7° de leidend ambtenaar van het Agentschap Innoveren en Ondernemen of bij zijn afwezigheid zijn gemachtigde, als het project vergunningsplichtige kleinhandelsactiviteiten omvat.".

Art. 44.Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 57/1 toegevoegd, dat luidt als volgt : "

Art. 57/1.Beroepen inzake omgevingsvergunningen die uitsluitend kleinhandelsactiviteiten omvatten en die louter gebaseerd zijn op economische criteria in functie van economische doelstellingen, zijn onontvankelijk.".

Art. 45.Aan artikel 68, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt een punt 10° toegevoegd, dat luidt als volgt : "10° voor projecten die kleinhandelsactiviteiten omvatten en voor niet langer dan 12 maanden vergund worden in een bestaand, vergund of hoofdzakelijk vergund gebouw of in tijdelijke vergunde of van vergunning vrijgestelde constructies.".

Art. 46.Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 73/1 toegevoegd, dat luidt als volgt : "

Art. 73/1.De bevoegde overheid kan voorwaarden verbinden aan de uitvoering van kleinhandelsactiviteiten.".

Art. 47.Het opschrift van afdeling 1 van hoofdstuk 8 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : "Afdeling 1. Verval van de omgevingsvergunning voor de uitvoering van stedenbouwkundige handelingen, de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit of de uitvoering van kleinhandelsactiviteiten".

Art. 48.In artikel 99 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 1, eerste lid, wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt : "5° als de kleinhandelsactiviteiten niet binnen vijf jaar na het verlenen van de definitieve omgevingsvergunning aanvangen."; 2° tussen paragraaf 2 en paragraaf 3 wordt een paragraaf 2/1 ingevoegd, die luidt als volgt : " § 2/1.De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van kleinhandelsactiviteiten vervalt van rechtswege als de kleinhandelsactiviteiten meer dan vijf opeenvolgende jaren worden onderbroken.".

Art. 49.Aan artikel 105, § 2, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt een punt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt : "7° de leidend ambtenaar van het Agentschap Innoveren en Ondernemen of bij zijn afwezigheid zijn gemachtigde, als het project vergunningsplichtige kleinhandelsactiviteiten omvat.".

Art. 50.Artikel 106 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 106.Een melding kan slechts gedaan worden voor meldingsplichtige stedenbouwkundige handelingen, een meldingsplichtige exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten die het project omvat of een combinatie hiervan.". HOOFDSTUK 8. - Opheffingsbepaling

Art. 51.De wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen, gewijzigd bij de wetten van 27 december 2005, 22 december 2009 en 29 maart 2012, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen

Art. 52.De vervaltermijn voorzien in artikel 13 van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen voor nog geldende vergunningen voor handelsvestigingen die verleend werden met toepassing van de wet van 29 juni 1975 betreffende de handelsvestigingen en de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen, wordt geschorst zolang een beroep tot vernietiging van de vergunning aanhangig is bij de Raad van State en zolang een beroep tot vernietiging van eventuele andere vergunningen, machtigingen of toelatingen, benodigd voor het project, aanhangig is bij de Raad van State of de Raad voor Vergunningsbetwistingen.

Dezelfde vervaltermijn, wanneer van toepassing op een socio-economische vergunning voor een handelsvestiging waarvoor eveneens een stedenbouwkundige of een milieuvergunning nodig is, wordt geschorst zolang de stedenbouwkundige vergunning of de milieuvergunning niet definitief werd verleend. In dat geval gaat de termijn bepaald in artikel 13 van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen pas in op de dag dat de stedenbouwkundige vergunning en/of de milieuvergunning definitief wordt verleend.

Art. 53.Alle nog geldende vergunningen voor handelsvestigingen verleend met toepassing van de wet van 29 juni 1975 betreffende de handelsvestigingen en de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen worden vanaf de dag van inwerkingtreding van artikel 11 beschouwd als omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten overeenkomstig dit decreet en het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.

Als deze vergunningen voor handelsvestigingen meer gedetailleerde categorieën van kleinhandelsactiviteiten bevatten dan deze voorzien in artikel 3, dan worden deze vanaf de dag van inwerkingtreding van artikel 11 van rechtswege terug herleid naar de in artikel 3 opgesomde categorieën van kleinhandelsactiviteiten.

De vergunningen, vermeld in het eerste lid, vervallen als de kleinhandelsactiviteiten niet binnen vijf jaar na het verlenen ervan aanvangen of meer dan vijf opeenvolgende jaren worden onderbroken vanaf de de dag van inwerkingtreding van artikel 11.

Deze termijnen van vijf jaar worden geschorst zolang een beroep tot vernietiging van de vergunning aanhangig is bij de Raad van State en zolang een beroep tot vernietiging van eventuele andere vergunningen, machtigingen of toelatingen, benodigd voor het project, aanhangig is bij de Raad van State of de Raad voor Vergunningsbetwistingen.

Art. 54.De handelsvestigingen die stedenbouwkundig hoofdzakelijk vergund of vergund geacht zijn en geen vergunning voor handelsvestigingen dienden aan te vragen op basis van de wet van 29 juni 1975 betreffende de handelsvestigingen, worden vanaf de dag van inwerkingtreding van artikel 11 voor de toepassing van dit decreet geacht te beschikken over een omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten.

Als de in het eerste lid bedoelde handelsvestigingen sindsdien geen vergunning dienden te bekomen voor aanmerkelijke wijzigingen van het assortiment, dan worden de op de dag van inwerkingtreding van artikel 11 aanwezige categorieën van kleinhandelsactiviteiten, zoals opgesomd in artikel 3, geacht vergund te zijn met de op dat ogenblik aanwezige oppervlakten en percentages.

De vergunningen, vermeld in het eerste lid, vervallen als de kleinhandelsactiviteiten meer dan vijf opeenvolgende jaren worden onderbroken vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 11.

Art. 55.Aanvragen tot vergunning voor handelsvestigingen, vermeld in de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen, die vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 11 van dit decreet zijn ingediend, worden behandeld volgens de procedureregels van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen zoals die golden op het ogenblik van indiening van de aanvraag.

Art. 56.Artikel 29 en 30 van dit decreet zijn niet van toepassing op ontwerpen van verordeningen die reeds een eerste maal door de Vlaamse Regering, de deputatie of het college van burgemeester en schepenen zijn vastgesteld voor de inwerkingtreding van de nadere regels rond het openbaar onderzoek, vermeld in deze artikelen.

Art. 57.De bevelen tot onderbreking die werden opgelegd vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 23 van dit decreet worden van rechtswege beschouwd als een stakingsbevel zoals voorzien in artikel 23 wanneer de feiten nog bestuurlijk beboet kunnen worden als vermeld in artikel 18.

Art. 58.De voorzitter van de rechtbank van koophandel die zetelt als in kortgeding kan de vorderingen die regelmatig bij hem aanhangig zijn gemaakt nog steeds inwilligen als de feiten bewezen worden geacht en deze feiten op het ogenblik van de uitspraak nog bestuurlijk beboet kunnen worden als vermeld in artikel 18.

Art. 59.Dit decreet treedt in werking op de datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van : 1° artikel 10, § 1.Deze paragraaf treedt in werking op een door de Vlaamse Regering vast te stellen datum, en ten vroegste op de datum van inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering dat uitvoering geeft aan de bepalingen in artikel 2.3.1 en 2.3.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals gewijzigd door artikelen 30 en 31 van dit decreet; 2° hoofdstukken 4 en 6.Deze hoofdstukken treden in werking op 1 januari 2018; 3° hoofdstukken 7 en 8.Deze hoofdstukken treden in werking op een door de Vlaamse Regering per artikel vast te stellen datum; 4° artikel 52.Dit artikel heeft uitwerking vanaf 1 juli 2014.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 15 juli 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport, Ph. MUYTERS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE _______ Nota (1) Zitting 2015-2016 Stukken - Ontwerp van decreet : 767 - Nr.1 - Amendement : 767 - Nr. 2 - In eerste lezing door de commissie aangenomen artikelen : 767 - Nr. 3 - Amendementen : 767 - Nr. 4 - Verslag : 767 - Nr. 5 - Advies van de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed : 767 - Nr. 6 - Amendementen : 767 - Nr. 7 - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 767 - Nr. 8 Handelingen - Bespreking en aanneming : Vergaderingen van 6 juli 2016.

^