Etaamb.openjustice.be
Decreet van 15 mei 2003
gepubliceerd op 10 juli 2003

Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord betreffende de uitvoering en financiering van de bodemsanering van tankstations

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2003027572
pub.
10/07/2003
prom.
15/05/2003
ELI
eli/decreet/2003/05/15/2003027572/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 MEI 2003. - Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord betreffende de uitvoering en financiering van de bodemsanering van tankstations (1)


De Waalse Gewestraad heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Enig artikel. Het samenwerkingsakkoord betreffende de uitvoering en financiering van de bodemsanering van tankstations, gesloten te Brussel op 13 december 2002 tussen de federale Staat, de Regering van het Vlaamse Gewest, de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Regering van het Waalse Gewest wordt goedgekeurd. Het zal volkomen gevolg hebben zodra het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Namen, 15 mei 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Economie, K.M.O.'s, Onderzoek en Nieuwe Technologieën, S. KUBLA De Minister van Vervoer, Mobiliteit en Energie, J. DARAS De Minister van Begroting, Huisvesting, Uitrusting en Openbare Werken, M. DAERDEN De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE Minister van Tewerkstelling en Vorming, Mevr. M. ARENA _______ Nota (1) Zitting 2002-2003. Stukken van de Raad 423 (2002-2003) nrs. 1 en 2.

Volledig verslag , openbare vergadering van 29 april 2003.

Bespreking - Stemming

BIJLAGE Samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de uitvoering en financiering van de bodemsanering van tankstations Gelet op artikel 173 van de gecoördineerde Grondwet;

Gelet op de wet van 5 mei 1888, betreffende de inspectie van de gevaarlijke insalubere en hinderlijke inrichtingen, alsmede het toezicht op machines en stoomtoestellen;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen zoals gewijzigd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988;

Gelet op het decreet van de Vlaamse Raad van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning;

Gelet op de organieke wet van 27 december 1990 tot oprichting van begrotingsfondsen, in het bijzonder rubriek 32-7 van de bij die wet gevoegde tabel, ingevoegd bij de wet van 24 december 1993;

Gelet op de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, en meer in het bijzonder op de artikelen 6, § 1, II, 1°, 2° en 3°, § 1, VI, lid 5, 8° en 92bis , § 1;

Gelet op de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op het decreet van de Vlaamse Raad van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering;

Gelet op de Ordonnantie van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;

Gelet op de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, het verkeer daarvan en de controles daarop;

Gelet op het decreet van de Waalse Gewestraad van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;

Overwegende dat in de drie Gewesten milieunormen werden ingevoerd die in de toekomst moeten vermijden dat de bodem, ten gevolge van de uitbating van tankstations, nog ernstig vervuild zou worden;

Overwegende dat bodemverontreiniging tot stand gekomen ten gevolge van de vroegere uitbating van tankstations op een ogenblik dat preventieve regelgeving nog niet afdoende voorhanden was, een belangrijk deel uitmaakt van de bodemverontreiniging en de sanering van die bodemverontreiniging tot aanzienlijke financiële kosten kan leiden;

Overwegende dat het beginsel « de vervuiler betaalt » voor deze bodemverontreiniging niet onverminderd toepassing kan vinden;

Overwegende dat het derhalve aangewezen is om de bodemsanering van aldus verontreinigde tankstations op alternatieve wijze te financieren, met name door de oprichting van een bodemsaneringsfonds met privaatrechtelijk karakter, evenwel onder het toezicht van het openbaar gezag;

Overwegende dat daartoe een persoon van privaatrecht kan worden opgericht, met als taak, in geval van sluiting van een tankstation, in naam en voor rekening van de exploitanten, feitelijke gebruikers of eigenaars van tankstations, de bodemsanering van tankstations te bewerkstelligen en te financieren en, in geval van verderzetting van de uitbating van het tankstation, de bodemsanering te adviseren, administratief op te volgen, te controleren en de bodemsaneringskosten ervan gedeeltelijk terug te betalen, zulks op basis van verplichte bijdragen van alle accijnsplichtige ondernemingen die minerale oliën op de Belgische markt brengen;

Overwegende dat het noodzakelijk is om in de drie Gewesten gezamenlijk maatregelen betreffende de bodemsanering van voornoemde verontreinigde tankstations te nemen teneinde, enerzijds, de milieueffecten van deze verontreinigingsbronnen te voorkomen en te verminderen zodat een hoog niveau van milieubescherming wordt bereikt zonder dat, anderzijds, de Belgische economische unie en monetaire eenheid wordt verstoord;

Overwegende dat alleen een samenwerkingsakkoord met kracht van wet een voldoende garantie biedt om over het ganse Belgische grondgebied een uniforme regeling te treffen;

Overwegende dat voorliggend samenwerkingsakkoord het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de uitvoering en financiering van de bodemsanering van tankstations van 22 maart 2001 vervangt;

De federale Staat, vertegenwoordigd door de Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, de Minister van Financiën, de Minister van Economie, de Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling;

Het Vlaams Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, in de persoon van haar Minister-President en van de Vlaamse minister van Leefmilieu;

Het Waalse Gewest, vertegenwoordigd door de Waalse Regering, in de persoon van haar Minister-President en van de Minister van Leefmilieu;

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, vertegenwoordigd door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in de persoon van haar Minister-President en van de Minister van Leefmilieu;

Kwamen het volgende overeen : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Huidig samenwerkingsakkoord is rechtstreeks toepasselijk.

Huidig samenwerkingsakkoord is van toepassing op de bodemsanering van verontreinigde sites en beoogt hun financiering, zonder, op welke wijze ook, afbreuk te doen aan de rechten en verplichtingen van de betrokken rechtsonderhorigen en overheden zoals die in de wetgeving van de Gewesten werden bepaald.

Art. 2.Voor de toepassing van huidig samenwerkingsakkoord wordt verstaan onder : 1° Bodemverontreiniging : de verontreiniging van de grond en het grondwater zoals in de wetgeving van de Gewesten gedefinieerd;2° Bodemsanering : het behandelen van bodemverontreiniging zoals in de wetgeving van de Gewesten gedefinieerd;3° Tankstation : elke brandstofverdeelinstallatie voor motorvoertuigen, zijnde een installatie voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en), die als verkooppunt voor het publiek wordt of minstens tot en met 31 december 1992 werd uitgebaat. Vallen niet onder het begrip « tankstation », alle brandstofverdeelinstallaties die voor een ander gebruik (verdeling van brandstoffen voor een ander gebruik dan voor motorvoertuigen; verdeling van brandstoffen voor motorvoertuigen met het oog op andere handelsdoeleinden dan verkoop aan het publiek, zoals de verdeling van brandstoffen voor motorvoertuigen in eigen beheer en/of voor eigen gebruik) worden of werden aangewend. 4° Sluiting : het definitief beëindigen van de uitbating van een tankstation op een verontreinigd terrein;5° Verontreinigde site : één of meerdere kadastrale percelen waarop een tankstation gelegen is of was, alsmede de aanpalende kadastrale percelen waarvan de bodem ten gevolge van de uitbating van het tankstation vóór aanvraag tot tussenkomst bedoeld in de artikelen 13 en 16, zodanig verontreinigd is dat een bodemsanering zich opdringt op grond van de gewestelijke wetgeving betreffende de bodemsanering;6° Verontreinigd terrein : één of meerdere kadastrale percelen waarop een tankstation gelegen is of was, die, ten gevolge van de uitbating van het tankstation vóór aanvraag tot tussenkomst bedoeld in de artikelen 13 en 16, zodanig verontreinigd is dat een bodemsanering zich opdringt op grond van de gewestelijke wetgeving betreffende de bodemsanering;7° Accijnsplichtige onderneming : elke natuurlijke of rechtspersoon die motorbrandstoffen in verbruik stelt of bij wie tekorten van motorbrandstoffen worden vastgesteld en in die hoedanigheid overeenkomstig de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, het verkeer daarvan en de controles daarop, gehouden is tot betaling van accijnzen;8° Oriënterend onderzoek : elk bodemonderzoek dat overeenkomstig de gewestelijke wetgeving betreffende de bodemsanering respectievelijk als « oriënterend bodemonderzoek » (Vlaams Gewest), « étude indicative » (Waals Gewest) en « prospectief onderzoek » (Brussels Gewest) wordt gekwalificeerd en niet ouder is dan twee jaar op de datum van de aanvraag tot tussenkomst;9° Afdoende bevonden oriënterend onderzoek : elk oriënterend onderzoek waarvan de resultaten overeenkomstig de gewestelijke wetgeving betreffende de bodemsanering door de bevoegde gewestelijke overheden algemeen aanvaard worden dan wel na individuele beoordeling aanvaard werden;10° Exploitant : de exploitant, zoals bepaald overeenkomstig de milieuvergunningswetgeving van de Gewesten, van een vergunnings- en/of meldingsplichtige inrichting en/of activiteit ingeplant en/of uitgeoefend op een verontreinigd terrein;11° Eigenaar : de eigenaar van een verontreinigd terrein;12° Feitelijke gebruiker : de persoon, andere dan de exploitant en eigenaar, die voor eigen rekening de feitelijke controle over het verontreinigd terrein heeft;13° Fonds : de overeenkomstig de artikelen 8 en 9 van huidig samenwerkingsakkoord erkende rechtspersoon;14° Overeenkomst : de overeenkomst betreffende de modaliteiten van tussenkomst van het Fonds, gesloten tussen de exploitant, feitelijke gebruiker en/of eigenaar en het Fonds;15° Interregionale Bodemsaneringscommissie : de commissie bedoeld in artikel 18 van dit samenwerkingsakkoord en belast met de erkenning van en het toezicht op het Fonds;16° Bevoegde Federale Administratie : de Administratie tot wiens bevoegdheid Energie behoort en waaronder het Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten ressorteert;17° Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten : het fonds bedoeld in artikel 2 van de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen.18° Sanering bij wijze van overgangsmaatregel : een sanering van verontreinigde sites of terreinen die volgende elementen bevat : een bodemsaneringsproject of saneringsplan dat overeenkomstig de van toepassing zijnde regionale regelgeving conform verklaard of goedgekeurd werd en waarvoor de effectieve uitvoering van de bodemsaneringswerken conform het bodemsaneringsproject, het goedgekeurd saneringsplan of de milieuvergunning van start gegaan is na 1 januari 2000 doch uiterlijk 6 maanden na de datum van het verschijnen van de erkenning van het bodemsaneringsfonds in het Belgisch Staatsblad . HOOFDSTUK II. - Taakstelling, financiering en erkenning van het Fonds Afdeling 1. - Taakstelling en financiering van het Fonds

Art. 3.§ 1. De Interregionale Bodemsaneringscommissie laat, onder de voorwaarden die zij bepaalt, een Fonds toe met als opdracht, in geval van sluiting, in naam en voor rekening van de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar de bodemsanering van de betrokken verontreinigde site of het verontreinigd terrein te bewerkstelligen en te financieren en, in geval van verderzetting van de uitbating van het tankstation, de bodemsanering van de betrokken verontreinigde site of het verontreinigd terrein te adviseren, administratief op te volgen, te controleren en de bodemsaneringskosten ervan gedeeltelijk terug te betalen, dit alles volgens de modaliteiten bepaald in de artikelen 12 tot en met 17.

In het geval van een sanering bij wijze van overgangsmaatregel blijft de opdracht van het Fonds beperkt tot de terugbetaling van de bodemsaneringskosten onverminderd de bepalingen van de artikelen 12 tot en met 17 § 2. De Interregionale Bodemsaneringscommissie erkent daartoe, onder de voorwaarden als bepaald in de artikelen 8 en 9, een Fonds en oefent controle uit op zijn activiteiten overeenkomstig de voorwaarden als bepaald in de artikelen 21 en volgende.

Art. 4.§ 1. De accijnsplichtige ondernemingen zijn gehouden aan het Fonds de stortingen te verrichten die nodig zijn voor het volbrengen van zijn opdracht en voor de dekking van zijn werkingskosten. § 2. De verplichte bijdrage die door het Fonds lastens de accijnsplichtige ondernemingen wordt geheven, bedraagt voor : a) benzines voor motorvoertuigen (GN 2710 11 41 tot 2710 11 59) : 0.0052 EUR per liter brandstof die in verbruik wordt gesteld of waarvan een tekort wordt vastgesteld; b) gasolie diesel voor wegvoertuigen (GN 2710 19 41 tot 2710 19 49) : 0.0032 EUR per liter brandstof die in verbruik wordt gesteld of waarvan een tekort wordt vastgesteld.

De verwijzingen in deze paragraaf naar de codes van de gecombineerde nomenclatuur hebben betrekking op de Gecombineerde Nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief van de Europese Gemeenschap. § 3. De in artikel 4, § 2, bedoelde bijdrage zal worden verrekend via de Programmaovereenkomst betreffende de regeling van de verkoopprijzen van de aardolieproducten.

Indien voor een of andere reden, de maximumprijzen van de petroleumproducten niet langer door de Programmaovereenkomst worden vastgelegd, zal de federale Staat de nodige maatregelen treffen opdat de totale bijdragen die voor het Fonds voorzien zijn, beschikbaar zouden blijven onder de aanvankelijke voorwaarden, die resulteren uit § 3, alinea 1, met respect van het principe van de fifty fifty-verdeling van de lasten tussen de sector en de consument.

Art. 5.§ 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 10, 2°, van huidig samenwerkingsakkoord, betekent het Fonds de accijnsplichtige ondernemingen, uiterlijk op de laatste werkdag van de derde maand volgend op ieder kwartaal, welke stortingen zij krachtens huidig samenwerkingsakkoord verschuldigd zijn en dit op basis van de in de loop van dat kwartaal ter verbruik aangeboden hoeveelheden, zoals deze zijn vastgesteld in het kader van het accijnsstelsel van de minerale oliën.

Daartoe meldt het Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten, op basis van de gegevens waarover het beschikt, uiterlijk op de 15e werkdag van de derde maand die volgt op een kwartaal, aan het Fonds, de hoeveelheden die iedere accijnsplichtige onderneming in de loop van dat kwartaal in verbruik heeft gesteld. § 2. De verplichte bijdragen worden uiterlijk op de laatste werkdag van de maand volgend op de betekening bedoeld in § 1 betaald.

De accijnsplichtige onderneming beschikt over een termijn van één maand, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de betekening bedoeld in § 1, om per aangetekend schrijven bij de Bevoegde Federale Administratie bezwaar aan te tekenen tegen het betekende bedrag.

Bezwaren die aangetekend worden na het verstrijken van de termijn, bedoeld in het vorig lid, of die betrekking hebben op een verschil kleiner of gelijk aan vijfentwintig euro, zijn niet ontvankelijk.

De Bevoegde Federale Administratie doet over het aangetekende bezwaar uitspraak binnen een termijn van één maand, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaar. Bij gebreke van uitspraak binnen de voornoemde termijn, wordt het bezwaar geacht stilzwijgend te zijn afgewezen. § 3. De accijnsplichtige ondernemingen moeten de betekende bedragen aanzuiveren door storting op de ontvangstrekening van het Fonds, binnen de termijn vastgelegd in § 2.

Art. 6.§ 1. Indien het Fonds van oordeel is dat de in artikel 4, § 2, lid 1, van huidig samenwerkingsakkoord bedoelde verplichte bijdrage verhoogd moet worden indien zulks noodzakelijk is voor het volbrengen van zijn opdracht en voor de dekking van zijn werkingskosten, dan wel verlaagd kan worden indien zulks de volbrenging van zijn opdracht en de dekking van zijn werkingskosten niet verhindert, dient zij hiertoe een aanvraag in bij de Interregionale Bodemsaneringscommissie. § 2. De aanvraag tot het bekomen van een aanpassing zoals bedoeld in § 1 wordt in 7 exemplaren en per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs bij de Interregionale Bodemsaneringscommissie ingediend. § 3. Het aanvraagdossier dient een financieel plan en een begroting voor de resterende duur van de erkenning te bevatten waarin onder meer de volgende gegevens zijn opgenomen : - een gemotiveerde nota waaruit de noodzaak tot aanpassing van de verplichte bijdrage blijkt; - de schatting van de vereiste inkomsten; - de wijze waarop de opbrengsten worden toegewezen ten voordele van de werking van het Fonds, onder meer door de samenstelling van de eventuele reserves; - de schatting van de uitgaven, inclusief werkingskosten; - de financieringswijze van de eventuele tekorten. § 4. a) Indien de Interregionale Bodemsaneringscommissie een positief advies geeft over de voorgestelde verhoging of verlaging van de bijdrage, stuurt zij het aanvraagdossier ter goedkeuring naar de gewestregeringen en de federale Ministers tot wiens bevoegdheid Economische Zaken en Energie behoren; b) Indien de voorgestelde verhoging of verlaging van de bijdrage aanvaard wordt, wordt die verrekend via de Programma-overeenkomst bedoeld in artikel 4, § 3 volgens de modaliteiten die bepaald worden door de ondertekenaars van de Programmaovereenkomst. § 5. Elke wijziging van de bijdrage zal aanleiding geven tot een wijziging van artikel 4, § 2 van dit samenwerkingsakkoord.

Art. 7.§ 1. Het Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten deelt aan het Fonds, op zijn verzoek, alle noodzakelijke gegevens mee waarover het beschikt die moeten toelaten te onderzoeken of de accijnsplichtige ondernemingen aan de verplichting bedoeld in artikel 4 van huidig samenwerkingsakkoord voldoen. § 2. De vergunning waarover een accijnsplichtige onderneming overeenkomstig de bepalingen van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, dient te beschikken teneinde haar activiteiten te kunnen uitoefenen, kan, al dan niet op verzoek van het Fonds, doch op voorstel van de Interregionale Bodemsaneringscommissie bedoeld in artikel 18 van huidig samenwerkingsakkoord, door de federale Minister tot wiens bevoegdheid Financiën behoort of zijn afgevaardigde worden opgeheven, indien vastgesteld wordt dat de betrokken accijnsplichtige onderneming op grove wijze tekort schiet aan haar verplichting als bedoeld in artikel 4.

De in lid 1 bedoelde administratieve sanctie kan slechts worden getroffen indien de betrokken accijnsplichtige onderneming voorafgaandelijk gehoord wordt door de federale Minister tot wiens bevoegdheid Financiën behoort of zijn afgevaardigde en de Interregionale Bodemsaneringscommissie.

Onverminderd de voorgaande leden zijn de bepalingen van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, het verkeer daarvan en de controles daarop, van toepassing op de modaliteiten waaronder de in het eerste lid vermelde vergunning kan worden opgeheven. Afdeling 2 . - Erkenning, Verplichtingen en controle van het Fonds

Subafdeling 1. - Erkenning van het Fonds

Art. 8.De erkenning van het Fonds bedoeld in artikel 3 kan alleen worden toegekend aan een rechtspersoon die aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° opgericht zijn als vereniging zonder winstgevend doel overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend;2° als uitsluitend statutair doel hebben : de uitvoering van de opdracht omschreven in artikel 3, § 1, volgens de modaliteiten voorzien in huidig samenwerkingsakkoord;3° de beheerders van de rechtspersoon en de personen die de rechtspersoon kunnen verbinden, dienen hun burgerlijke en politieke rechten te bezitten en mogen niet bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest van een rechtscollege veroordeeld zijn voor een inbreuk op de milieuwetgeving van de federale Overheid, de Gewesten of van een lid-Staat van de Europese unie;4° over de nodige middelen beschikken om, voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 4, § 1 van huidig samenwerkingsakkoord, de volbrenging van zijn opdracht voor te bereiden en zijn initiële werkingskosten te dekken;5° voldoende representatief zijn voor de betrokken sectoren.

Art. 9.§ 1. De aanvraag tot het bekomen van een erkenning moet per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs in 7 exemplaren worden ingediend bij de Interregionale Bodemsaneringscommissie.

De Interregionale Bodemsaneringscommissie maakt ter info een exemplaar van het aanvraagdossier over aan de federale Ministers tot wiens bevoegdheid Economische Zaken en Energie behoren. § 2. De aanvraag bevat volgende informatie : 1° kopie van de statuten zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad ;2° een financieel plan en een begroting voor de duur van de erkenning waarin onder meer de volgende gegevens zijn opgenomen : - de wijze waarop de inning van de verplichte bijdrage gebeurt; - de voorwaarden en de modaliteiten van herziening van de verplichte bijdragen; - de wijze waarop de opbrengsten worden toegewezen ten voordele van de werking van het te erkennen Fonds, onder meer door de samenstelling van de eventuele reserves; - de schatting van de uitgaven, inclusief werkingskosten; - de financieringswijze van de eventuele tekorten; 3° de ontwerpen van overeenkomsten die door het op te richten Fonds met de exploitanten, feitelijke gebruikers en/of eigenaars van verontreinigde terreinen moet worden afgesloten om de bodemsanering van de verontreinigde sites of de verontreinigde terreinen te bewerkstelligen; § 3. De Interregionale Bodemsaneringscommissie treft een beslissing binnen 4 maanden na ontvangst van de aanvraag. Bij gebrek aan beslissing binnen voornoemde termijn, wordt de aanvraag geacht stilzwijgend verkregen te zijn voor een termijn van 10 jaar. In dat geval is het Fonds gehouden zich te gedragen naar de gegevens van het aanvraagdossier dat het heeft ingediend en naar de bepalingen van het huidig samenwerkingsakkoord.

Indien het aanvraagdossier onvolledig is, of indien het niet alle punten vermeld in §§ 1 en 2 bevat of indien de Interregionale Bodemsaneringscommissie bijkomende informatie vraagt, wordt deze termijn geschorst tot op het ogenblik dat de Interregionale Bodemsaneringscommissie, per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, de aanvrager meedeelt dat het dossier volledig is of de verstrekte informatie voldoende is. § 4. De erkenning geldt voor een termijn van maximum 10 jaar. De erkenning kan voor een hernieuwbare termijn van maximum 5 jaar worden verlengd. De beslissing kan de erkenning aan voorwaarden onderwerpen.

Elke beslissing inzake de erkenning wordt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.

Subafdeling 2. - Verplichtingen ten laste van het Fonds

Art. 10.Het Fonds is gehouden tot : 1° het voldoen aan de voorwaarden van de erkenning;2° het innen van de bijdragen van de accijnsplichtige ondernemingen op niet - discriminerende en niet - geïndividualiseerde wijze, teneinde de reële en volledige kosten van de verplichtingen die het Fonds ten laste vallen overeenkomstig het huidig samenwerkingsakkoord te dekken. Het Fonds kan daartoe een beroep doen op de diensten van een daartoe gemandateerde bedrijfsrevisor, de Bevoegde Federale Administratie die gebruik kan maken van de gegevens van het Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten, of beide.

De Bevoegde Federale Administratie kan voor de door haar geleverde diensten aan het Fonds een onkostenvergoeding aanrekenen. Desgevallend maakt deze onkostenvergoeding het voorwerp uit van een overeenkomst tussen het Fonds en de Belgische Staat; 3° het verstrekken van afdoende en tijdige informatie aan de exploitanten, feitelijke gebruikers en/of eigenaars van verontreinigde terreinen betreffende de modaliteiten van tussenkomst van het Fonds;4° in geval van sluiting, in naam en voor rekening van de exploitanten, feitelijke gebruikers of eigenaars de bodemsanering van de betrokken verontreinigde sites of terreinen op niet-discriminatoire wijze te bewerkstelligen en te financieren en, in geval van verderzetting van de uitbating van het tankstation door de exploitant, de bodemsanering van de betrokken verontreinigde sites of terreinen op niet discriminatoire wijze administratief op te volgen, te controleren en de bodemsaneringskosten ervan gedeeltelijk terug te betalen, dit alles volgens de modaliteiten bepaald in de artikelen 12 tot en met 17, met dien verstande dat in het geval van een sanering bij wijze van overgangsmaatregel blijft de opdracht van het Fonds beperkt tot de terugbetaling van de bodemsaneringskosten onverminderd de bepalingen van de artikelen 12 tot en met 17, met dien verstande dat deze verplichting slechts werkzaam zal zijn van zodra het Fonds, middels het innen van de in 2° bedoelde bijdragen, over een voldoende vermogen beschikt;5° het sluiten van een verzekeringscontract tot dekking van de schade die uit de voorgenomen activiteiten kan voortvloeien;6° het aanstellen van bedrijfsrevisoren voor de controle van de inning van de verplichte bijdragen, alsmede de controle van de balansen en de jaarrekeningen van het Fonds;7° uiterlijk op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het werkingsjaar, een jaarlijks saneringsprogramma opmaken en ter goedkeuring voorleggen aan de interregionale Bodemsaneringscommissie overeenkomstig de modaliteiten bepaald in artikel 21, 3°. Het jaarlijks saneringsprogramma dient minstens te bevatten : - een lijst van de tijdens het werkingsjaar te saneren sites of terreinen; - een evaluatie van de prioriteit van de tijdens het werkingsjaar te saneren sites of terreinen, gesteund op het risico van de vastgestelde verontreiniging voor mens en milieu; - een raming van de globale kostprijs van de tijdens het werkingsjaar uit te voeren saneringen; - een omstandig verslag betreffende de tenuitvoerlegging van het vorig saneringsprogramma, m.i.v. een toelichting betreffende de eventuele afwijkingen van dit programma. 8° het jaarlijks neerleggen bij de Interregionale Bodemsaneringscommissie van de balansen en resultaatrekeningen van het voorbije jaar en de begroting voor het volgend jaar, binnen de termijnen bepaald door en in de vorm voorgeschreven door de Interregionale Bodemsaneringscommissie.9° het jaarlijks neerleggen bij de Interregionale Bodemsaneringscommissie van alle nuttige gegevens respectievelijk prognoses, met betrekking tot het voorbije en het lopende kalenderjaar, betreffende de uitvoering en de financiering van de bodemsanering van verontreinigde sites of terreinen, binnen de termijnen bepaald door en in de vorm voorgeschreven door de Interregionale Bodemsaneringscommissie;10° het meedelen aan de Interregionale Bodemsaneringscommissie van elke wijziging van de statuten, samenstelling van de algemene vergadering of raad van beheer. Subafdeling 3 . - Controle op het Fonds

Art. 11.De Interregionale Bodemsaneringscommissie kan de bedrijfsrevisoren van het Fonds ondervragen met het oog op het verkrijgen van elke informatie die zij wenst. Indien het Fonds geen bedrijfsrevisoren heeft aangeduid, kan de Interregionale Bodemsaneringscommissie de boekhouding laten nazien door een bedrijfsrevisor die zij aanstelt. Deze opdracht wordt uitgevoerd op kosten van het Fonds.

De vertegenwoordigers van de Interregionale Bodemsaneringscommissie worden, op hun verzoek, gehoord door de raad van beheer van het Fonds.

Zij kunnen op elk moment de bedrijfsrevisor ondervragen en kennis nemen van de boeken, de briefwisseling, de processen verbaal en, in het algemeen, van alle documenten en alle geschriften van het Fonds.

Zij kunnen van de beheerders en de personeelsleden van het Fonds alle toelichting en elke informatie verzoeken en overgaan tot elk onderzoek dat door hen noodzakelijk wordt geacht bij de uitoefening van hun bevoegdheden als bepaald in de artikelen 21, 22, 23, 24 en 25 van huidig samenwerkingsakkoord. Afdeling 3. - Werking van het Fonds

Subafdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen in geval van tussenkomst van het Fonds

Art. 12.§ 1. De effectieve tussenkomst van het Fonds is beperkt tot de bodemsanering van verontreinigde sites of terreinen.

Onverminderd het bepaalde in artikel 13, § 5, van huidig samenwerkingsakkoord, komen niet in aanmerking voor effectieve tussenkomst van het Fonds : 1° de bodemsaneringskosten van de bodemverontreiniging die ontstaan is ten gevolge van een incident dat zich na de aanvraag tot tussenkomst heeft voorgedaan;2° de bodemsaneringskosten van de bodemverontreiniging die vreemd is aan de uitbating van het tankstation. § 2. Kunnen van de tussenkomst van het Fonds genieten : 1° de exploitant, eigenaar of de feitelijke gebruiker die overeenkomstig de gewestelijke wetgeving betreffende de bodemsanering saneringsplichtig is of in de gevallen van een sanering bij wijze van overgangsmaatregel saneringsplichtig is of was;2° indien er overeenkomstig de gewestelijke wetgeving betreffende de bodemsanering geen saneringsplichtige exploitant, eigenaar of feitelijke gebruiker is of in de gevallen van een sanering bij wijze van overgangsmaatregel saneringsplichtig is of was, de saneringswillige exploitant, eigenaar of feitelijke gebruiker, met dien verstande dat : - de saneringswillige eigenaar slechts van de tussenkomst kan genieten indien er geen exploitant is; - de saneringswillige feitelijke gebruiker, slechts van de tussenkomst kan genieten indien er geen saneringswillige eigenaar is.

Subafdeling 2. - Tussenkomst van het Fonds in geval van sluiting

Art. 13.§ 1. De exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar die van zijn recht op tussenkomst van het Fonds wenst gebruik te maken, beschikt, op straffe van verval, over een termijn van twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad van de erkenning van het Fonds, om per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs een aanvraag tot tussenkomst in te dienen. § 2. Onverminderd artikel 12 van huidig samenwerkingsakkoord, komt het Fonds rechtstreeks tussen in alle kosten voor verplicht aanvullend onderzoek, ontmanteling van ondergrondse installaties voor opslag en verdeling van motorbrandstoffen, bodemsanering en nazorg die betrekking hebben op de verontreinigde site of het verontreinigde terrein.

Onder de kosten van verplicht aanvullend onderzoek vallen ook de kosten van het afdoende bevonden oriënterend bodemonderzoek in zoverre in dit oriënterend bodemonderzoek reeds aanvullend onderzoek werd uitgevoerd; in dat geval is de tussenkomst van het Fonds beperkt tot de kosten van aanvullend onderzoek die meer dan 6.200 euro bedragen.

De tussenkomst van het Fonds is steeds beperkt tot de reële kosten die noodzakelijk zijn om de bodemsanering overeenkomstig het in de wetgevingen van de Gewesten opgenomen BAT-beginsel uit te voeren. § 3. In zoverre de bodemsanering van de verontreinigde site of het verontreinigd terrein technisch niet afsplitsbaar is van de bodemsanering van de bodemverontreiniging die vreemd is aan de uitbating van het tankstation, is het Fonds gehouden beide verontreinigingen te saneren en de eruit voortkomende kosten voor te schieten. § 4. In zoverre de bodemsanering van de verontreinigde site of het verontreinigd terrein technisch afsplitsbaar is van de bodemsanering van de bodemverontreiniging die vreemd is aan de uitbating van het tankstation en de afzonderlijke bodemsanering ervan tot meerkosten leidt, is het Fonds enkel gehouden voornoemde verontreiniging mede te saneren en de eruit voortkomende meerkosten voor te schieten indien de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar uitdrukkelijk om de tussenkomst van het Fonds verzoekt. § 5. In geval van toepassing van §§ 3 en 4 van dit artikel vordert het Fonds de voorgeschoten meerkosten van de bodemverontreiniging die vreemd is aan de uitbating van het tankstation, terug van de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar. Indien de meerkosten evenwel minder dan 2 500 euro bedragen, dan blijven zij ten laste van het Fonds. § 6. Het Fonds kan, in geval van toepassing van §§ 3 en 4 van dit artikel, de kosten van de bodemsanering van een verontreiniging die vreemd is aan de uitbating van het tankstation, slechts voorschieten indien de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar voorafgaandelijk ten voordele van het Fonds een financiële zekerheid heeft gesteld tot garantie van de terugbetaling van die kosten en de financiële zekerheid door het Fonds uitdrukkelijk aanvaard is overeenkomstig de bepalingen van §§ 7 tot en met 12 van dit artikel. § 7. De financiële zekerheid bedoeld in § 6 van dit artikel kan de volgende vorm aannemen, afzonderlijk of in combinatie : 1° een onherroepelijke garantie van een financiële instelling krachtens dewelke deze ertoe gehouden is om, na betekening bij een ter post aangetekend schrijven door het Fonds aan de financiële instelling van de vaststelling dat de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar zijn verbintenis tot terugbetaling van de in § 3 en § 4 van dit artikel bedoelde voorgeschoten kosten niet of niet volledig nakomt, op eerste verzoek van het Fonds de door het Fonds overgelegde facturen in verband met de uitgevoerde bodemsanering te betalen;2° een bedrag gestort op een rekening bij de Deposito- en Consignatiekas ter uitvoering van een overeenkomst tussen het Fonds, de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar, volgens de welke het Deposito- en Consignatiekas op eerste verzoek van het Fonds en na voorlegging van de facturen, aan het Fonds de kosten van de door het Fonds uitgevoerde bodemsanering bedoeld in §§ 3 en 4 van dit artikel terugbetaalt en na betaling van deze facturen het overblijvend saldo evenals de intresten aan de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar terugbetaalt. Het Fonds heeft tevens de mogelijkheid om als financiële zekerheid te aanvaarden : 1° een borgstelling;2° een hypotheek. § 8. De financiële zekerheid moet betrekking hebben op het bedrag van de kosten van de bodemsanering bedoeld in §§ 3 en 4 van dit artikel, zoals deze door het Fonds geraamd worden. § 9. Het bedrag dat kan worden gevorderd van degene die de zekerheid verstrekt, voorzover het een andere persoon betreft dan de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar zelf, is beperkt tot de kosten van de bodemsanering bedoeld in §§ 3 en 4 van dit artikel, zoals deze door het Fonds geraamd worden. Overschrijden de kosten van de bodemsanering dit bedrag, dan blijft de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar gehouden deze te dragen. § 10. De exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar betekent, binnen een termijn van zes maanden nadat het Fonds hem daartoe per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs heeft verzocht, aan het Fonds bij ter post aangetekend schrijven tegen ontvangstbewijs een voorstel met betrekking tot de aard en de omvang van de financiële zekerheden.

Het Fonds onderzoekt de voorgestelde financiële zekerheden onverwijld en betekent de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar zijn beslissing bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs binnen een termijn van 1 maand na ontvangst van het voorstel van de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar. Het Fonds kan aanvullingen of wijzigingen voorstellen. Als het Fonds de zekerheden geheel of gedeeltelijk verwerpt, maant het Fonds de betrokkene aan om binnen een maand aangepaste zekerheden te stellen. Het bepaalt daarbij de aard en de hoogte van de zekerheden die moeten gesteld worden. § 11. In geval van toepassing van § 3 van dit artikel, wordt elk recht op tussenkomst vanwege het Fonds opgeschort tot zolang de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar geen financiële zekerheid heeft gesteld. Elk recht op tussenkomst vervalt indien de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar geen voorstel van financiële zekerheid heeft gesteld binnen de in § 10, lid 1, van dit artikel bedoelde termijn dan wel geen aangepaste financiële zekerheid heeft gesteld binnen de in § 10, lid 2, van dit artikel bedoelde termijn.

In geval van toepassing van § 4 van dit artikel, wordt het recht op tussenkomst vanwege het Fonds betreffende de bodemsanering van de bodemverontreiniging die vreemd is aan de uitbating van het tankstation opgeschort tot zolang de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar geen financiële zekerheid heeft gesteld. Elk recht op tussenkomst vanwege het Fonds betreffende de bodemsanering van de verontreiniging die vreemd is aan de uitbating van het tankstation vervalt indien de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar geen voorstel van financiële zekerheid heeft gesteld binnen de in § 10, lid 1, van dit artikel bedoelde termijn dan wel geen aangepaste financiële zekerheid heeft gesteld binnen de in § 10, lid 2, van dit artikel bedoelde termijn. § 12. De termijnen bedoeld in § 10 van dit artikel vangen aan de dag na de ontvangst van het in dezelfde paragraaf bedoelde aangetekend schrijven.

Art. 14.§ 1. De exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar die van zijn recht op tussenkomst van het Fonds wenst te genieten, voegt bij zijn aanvraag tot tussenkomst : 1° het vereiste aantal ondertekende exemplaren van de overeenkomst, waarvan het model door de Interregionale Bodemsaneringscommissie werd goedgekeurd overeenkomstig artikel 9, § 3 van huidig samenwerkingsakkoord;2° een afdoende bevonden oriënterend onderzoek met betrekking tot het verontreinigd terrein;3° een ingevulde vragenlijst met opsomming van de houders in dienst en houders uit dienst op dag van de melding, type product per houder, capaciteit, ouderdom der houders en de laatst beschikbare attesten van de druktesten, zo deze gegevens niet opgenomen werden in het afdoende bevonden oriënterend onderzoek;4° een door de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar ondertekende verklaring waarbij melding wordt gemaakt van alle aan de bevoegde overheid gemelde incidenten die zijn voorgevallen na de uitvoering van het oriënterend bodemonderzoek en aanleiding kunnen hebben gegeven tot bodemverontreiniging of van het feit dat er geen incidenten zijn voorgevallen. Het Fonds verklaart de aanvraag tot tussenkomst ontvankelijk en volledig binnen een termijn van drie maanden na ontvangst ervan. In dat geval maakt het Fonds het vereiste aantal door haar medeondertekende exemplaren van de overeenkomst over aan de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar.

Indien het Fonds de aanvraag tot tussenkomst onontvankelijk en/of onvolledig verklaart, deelt het de redenen daarvan, per aangetekend schrijven aan de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar mee.

Zonodig kent het Fonds aan de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar een nieuwe termijn van één maand toe binnen dewelke de ontbrekende stukken en/of informatie hem moeten worden meegedeeld.

Bij gebrek aan mededeling van de ontbrekende stukken en/of informatie binnen de voornoemde termijn, wordt de aanvraag tot tussenkomst van het Fonds van rechtswege geacht onontvankelijk en onvolledig te zijn.

De termijnen bedoeld in leden 2 en 3 van deze paragraaf vangen aan de dag na ontvangst van het aangetekend schrijven. § 2. De overeenkomst, waarvan het model door de Interregionale Bodemsaneringscommissie, overeenkomstig artikel 9, § 3 moet worden goedgekeurd, dient minstens de volgende verbintenissen te bevatten : 1° In hoofde van de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar, die van zijn recht op tussenkomst van het Fonds gebruik wenst te maken : 1.het uitdrukkelijk mandaat ten gunste van het Fonds om in zijn naam en voor zijn rekening alle stappen te zetten die vereist voor de realisatie van de bodemsanering overeenkomstig de gewestelijke wetgeving betreffende de bodemsanering; 2. de verbintenis om, in geval van toepassing van artikel 13, §§ 3 en/of 4 van huidig samenwerkingsakkoord, de bodemsaneringskosten van de bodemverontreiniging die vreemd is aan de uitbating van het tankstation aan het Fonds terug te betalen, binnen de daartoe voorziene termijn;3. de verbintenis om, in geval van toepassing van artikel 13, §§ 3 en/of 4 van huidig samenwerkingsakkoord, een financiële zekerheid te stellen ten voordele van het Fonds tot garantie van de terugbetaling van de bodemsaneringskosten van de bodemverontreiniging die vreemd is aan de uitbating van het tankstation en zulks uiterlijk binnen de in artikel 13, § 10, voorziene termijnen; 4. de verbintenis om uiterlijk binnen 24 maanden na de publicatie van de erkenning van het Fonds in het Belgisch Staatsblad zijn tankstation te sluiten en met het oog daarop binnen de twee maanden na de sluiting alle bovengrondse installaties van zijn tankstation te verwijderen en zijn ondergrondse installaties (met name houders, leidingen, rioleringen, olievangers,...) te ledigen en gasvrij te maken; 5. de verbintenis om het verontreinigd terrein niet te gebruiken, te doen gebruiken of te laten gebruiken voor de uitbating van een tankstation gedurende een periode van vijftien jaar, te rekenen vanaf het verstrijken van de termijn binnen de welke het tankstation moet worden gesloten overeenkomstig § 2, 1°, 4, van dit artikel, en die verbintenis ten aanzien van derde-verkrijgers afdwingbaar te maken middels een kettingbeding; 6. de verbintenis om alle reeds gemaakte kosten, m.i.v. de beheerskosten, vermeerderd met de wettelijke intrest, aan het Fonds terug te betalen van zodra hij, om welke reden ook, het mandaat van het Fonds beëindigt.

Wanneer vastgesteld wordt dat de exploitant, de feitelijke gebruiker of eigenaar de verbintenissen bedoeld in § 2, 1°, 3, in geval van toepassing van artikel 13, § 3, § 2, 1°, 4 en § 2, 1°, 5, van dit artikel niet of niet tijdig heeft nageleefd, vervalt elk recht op tussenkomst van het Fonds en wordt het mandaat, indien het desgevallend nog in uitvoering is, van rechtswege geacht beëindigd te zijn. In dat geval kan het Fonds alle reeds gemaakte kosten, m.i.v. de beheerskosten, vermeerderd met de wettelijke interest, van de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar terugvorderen. 2° In hoofde van de eigenaar : 1.De verbintenis om het verontreinigd terrein na bodemsanering niet te gebruiken, te doen gebruiken of te laten gebruiken voor de uitbating van een tankstation gedurende een periode van 15 jaar, te rekenen vanaf het verstrijken van de termijn binnen de welke het tankstation moet worden gesloten overeenkomstig § 2, 1°, 4, van dit artikel en die verbintenis ten aanzien van derde-verkrijgers afdwingbaar te maken middels een kettingbeding; 2. Het vestigen van een hypotheek ten gunste van het Fonds, tot garantie van de verbintenis vermeld in § 2, 1°, 5 en 2°, 1, van dit artikel. 3° In hoofde van het Fonds : De verbintenis om, binnen het kader van het haar daartoe verleende mandaat, in naam en voor rekening van de exploitant, feitelijke gebruiker of eigenaar, alle stappen te zetten die vereist zijn voor de realisatie van de bodemsanering, m.i.v. de desgevallend vereiste nazorg, overeenkomstig de toepasselijke gewestelijke wetgeving betreffende de bodemsanering, mits eerbiediging van hetgeen in artikel 10, 4°, van huidig samenwerkingsakkoord is bepaald. § 3. Elke exploitant die op het gesaneerde terrein opnieuw een tankstation uitbaat is gehouden een verzekeringscontract te sluiten tot dekking van de schade die uit de toekomstige verontreiniging kan voortkomen.

Subafdeling 3. - Tussenkomst van het Fonds in geval van voortzetting van de uitbating of de hernieuwing van de uitbating van het tankstation en voor alle saneringen bij wijze van overgangsmaatregel

Art. 15.§ 1. Onverminderd artikel 12 van huidig samenwerkingsakkoord, is de effectieve tussenkomst van het Fonds voor de bodemsanering van de verontreinigde site of het verontreinigd terrein indien de uitbating van het tankstation wordt voortgezet of hernieuwd, al of niet bij wijze van overgangsmaatregel, steeds beperkt tot een maximumbedrag van 62.000 EUR. Onverminderd de bepalingen van lid 1, is de effectieve tussenkomst van het Fonds evenwel beperkt tot een maximumbedrag van : 1° 37.200 EUR, wat betreft de bodemsanering van de grond; 2° 37.200 EUR, wat betreft de bodemsanering van het grondwater, met dien verstande dat deze laatste beperkingen niet gelden indien de sanering van een drijflaag specifieke kosten met zich brengt. § 2. Indien de aanvraag betrekking heeft op een sanering bij wijze van overgangsmaatregel in combinatie met een sluiting, zijn de bepalingen van artikel 13, § 2, van toepassing. Opdat deze toepassing effectief zou zijn, is echter vereist dat de aanvrager het bestaan bewijst van een verbintenis om na sanering de verontreinigde site of het verontreinigde terrein waarvoor een effectieve tussenkomst wordt gevraagd, niet te gebruiken, te doen gebruiken of te laten gebruiken voor de uitbating van een tankstation gedurende een periode van vijftien jaar, te rekenen vanaf de datum waarop het tankstation werd gesloten. Deze verbintenis moet ten aanzien van derden-verkrijgers afdwingbaar worden gemaakt door middel van een kettingbeding. § 3. Alle kosten moeten ter goedkeuring van het Fonds worden voorgelegd. Deze kan zijn tussenkomst op gemotiveerde wijze weigeren, zo hij van oordeel is dat deze kosten niet of niet geheel aan de werkelijkheid beantwoorden.

Art. 16.§ 1. De exploitant van een tankstation die van zijn recht op tussenkomst van het Fonds wenst gebruik te maken, beschikt, op straffe van verval, over een termijn van vierentwintig maanden, te rekenen vanaf de datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad van de erkenning van het Fonds, om per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs een aanvraag tot tussenkomst in te dienen. § 2. Het Fonds betaalt, binnen de perken als bepaald in artikel 15 van huidig samenwerkingsakkoord, de kosten voor verplicht aanvullend onderzoek, bodemsanering en nazorg die rechtstreeks betrekking hebben op de verontreinigde site of het verontreinigd terrein, terug met dien verstande dat : - onder de kosten van verplicht aanvullend onderzoek ook de kosten van het afdoende bevonden oriënterend bodemonderzoek vallen in zoverre in dit oriënterend bodemonderzoek reeds aanvullend onderzoek werd uitgevoerd; in dat geval is de tussenkomst van het Fonds beperkt tot de kosten van aanvullend onderzoek die meer dan 6.200 EUR bedragen; - de tussenkomst van het Fonds steeds beperkt is tot de reële kosten die noodzakelijk zijn om de bodemsanering overeenkomstig het in de wetgevingen van de Gewesten opgenomen BAT-beginsel uit te voeren.

In geval van bodemsanering door uitgraving en verwerking, is de tussenkomst van het Fonds in alle geval beperkt tot de reële kosten van : 1° uitgraving van verontreinigde grond;2° vervoer naar en verwerking van de afgegraven verontreinigde grond in een daartoe overeenkomstig de wetgeving van de Gewesten erkende of vergunde afvalverwerkingsinrichting. De kosten voor uitgraving van verontreinigde grond worden verrekend op basis van de hoeveelheid verwerkte grond en een vooraf door het Fonds vastgestelde eenheidsprijs per m3 uitgegraven grond. Indien voorafgaandelijk een niet te saneren hoeveelheid grond moet afgegraven worden om de verontreinigde grond te kunnen verwerken, zal een door het Fonds op forfaitaire wijze bepaalde toeslag per eenheid afgegraven niet te saneren grond op het Fonds kunnen worden aangerekend.

De tussenkomst van het Fonds, in geval van nazorg, beperkt is tot de kosten van nazorg gedurende een periode van 5 jaar te rekenen vanaf de betekening van de conformverklaring van het bodemsaneringsproject, de goedkeuring van het saneringsplan of de milieuvergunning De terugbetaling van de kosten slechts plaatsgrijpt na voorlegging : 1° van alle facturen die betrekking hebben op de uitvoering van de sanering;de voorgelegde facturen dienen alle verantwoord te zijn in het licht van een gedetailleerde rekeningsstaat opgesteld door de aangestelde bodemsaneringsdeskundige; 2° van een attest, eindverklaring of aktename, opgesteld door de bevoegde gewestelijke overheid, waaruit blijkt dat de bodemsanering overeenkomstig de in dat Gewest toepasselijke normen en codes van goede praktijk werd uitgevoerd;3° van een attest, opgesteld door een overeenkomstig de wetgeving van het betrokken Gewest erkend (milieu)deskundige, waaruit blijkt dat het hernieuwde tankstation voortaan voldoet aan alle in dat Gewest toepasselijke milieunormen.Het attest is niet vereist bij aanvragen tot sanering in combinatie met de sluiting bij wijze van overgangsmaatregel.

Art. 17.§ 1. A . De exploitant van een tankstation die van zijn recht op tussenkomst van het Fonds wenst te genieten, voegt bij zijn aanvraag tot tussenkomst : 1° het vereiste aantal ondertekende exemplaren van de overeenkomst, waarvan het model door de Interregionale Bodemsaneringscommissie werd goedgekeurd overeenkomstig artikel 9, § 3, van huidig samenwerkingsakkoord;2° een afdoende bevonden oriënterend onderzoek;3° een ingevulde vragenlijst met opsomming van de houders in dienst en houders uit dienst op dag van de melding, type product per houder, capaciteit, ouderdom der houders en de laatst beschikbare attesten van de druktesten, zo deze gegevens niet opgenomen werden in het afdoende bevonden oriënterend onderzoek;4° een door de exploitant van een tankstation ondertekende verklaring waarbij melding wordt gemaakt van alle aan de bevoegde overheid gemelde incidenten die zijn voorgevallen na de uitvoering van het oriënterend bodemonderzoek en aanleiding kunnen hebben gegeven tot bodemverontreiniging of van het feit dat er geen incidenten zijn voorgevallen. § 1. B . De exploitant van een tankstation die van zijn recht op tussenkomst van het Fonds voor een sanering bij wijze van overgangsmaatregel wenst te genieten, voegt bij zijn aanvraag tot tussenkomst enkel : 1° het vereiste aantal ondertekende exemplaren van de overeenkomst, waarvan het model door de Interregionale Bodemsaneringscommissie werd goedgekeurd overeenkomstig artikel 9, § 3, van huidig samenwerkingsakkoord;2° een conform verklaard bodemsaneringsproject, goedgekeurd saneringsplan en een milieuvergunning voor zover de geldende gewestelijke regelgeving dit vereist;3° indien reeds beschikbaar een attest waaruit blijkt dat de bodemsanering conform het bodemsaneringsproject, het saneringsplan of de milieuvergunning voor zover de geldende milieuvergunning dit vereist, is uitgevoerd. § 2. Het Fonds verklaart de aanvraag tot tussenkomst ontvankelijk en volledig binnen een termijn van drie maanden na ontvangst ervan. In dat geval maakt het Fonds het vereiste aantal door haar medeondertekende exemplaren van de overeenkomst over.

Indien het Fonds de aanvraag tot tussenkomst onontvankelijk en/of onvolledig verklaart, deelt het de redenen daarvan, per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs mee aan de exploitant van het tankstation.

Zonodig kent het Fonds aan de exploitant van het tankstation een nieuwe termijn van één maand mee binnen dewelke de ontbrekende stukken hem moeten worden meegedeeld.

Bij gebrek aan mededeling van de ontbrekende stukken binnen de voornoemde termijn, wordt de aanvraag tot tussenkomst van het Fonds van rechtswege geacht onontvankelijk te zijn.

De termijnen bedoeld in leden 1 en 3 van deze paragraaf vangen aan de dag na ontvangst van het aangetekend schrijven. § 3. De overeenkomst, waarvan het model door de interregionale Bodemsaneringscommissie, overeenkomstig artikel 9, § 3, moet worden goedgekeurd, dient minstens de volgende verbintenissen te bevatten : 1° In hoofde van de exploitant van het tankstation : 1.De verbintenis om de bodemsanering te realiseren overeenkomstig de gewestelijke wetgeving betreffende de bodemsanering en aldus de verontreinigde site of het verontreinigde terrein te saneren en de bodemsaneringskosten te prefinancieren.

Indien het een aanvraag tot sanering bij wijze van overgangsmaatregel betreft, vervalt deze verbintenis; 2. De verbintenis of het bewijs dat op eigen kosten de vereiste investeringen worden verricht die, in toepassing van de gewestelijke wetgeving, noodzakelijk zijn om nieuwe verontreiniging van de site of het verontreinigde terrein te vermijden.Indien de aanvraag een sanering bij wijze van overgangsmaatregel betreft in combinatie met een sluiting is deze verbintenis of bewijs niet van toepassing; 3. De verbintenis om controle vanwege het Fonds op de realisatie van de bodemsanering toe te staan en met het oog daarop elk bodemsaneringsproject of saneringsplan, vooraleer het project voor goedkeuring aan de bevoegde gewestelijke overheid voor te leggen, ter voorafgaandelijke goedkeuring aan het Fonds voor te leggen en zo nodig de aanbevelingen van het Fonds op te volgen.Indien de aanvraag betrekking heeft op een sanering bij wijze van overgangsmaatregel is deze voorafgaandelijke goedkeuring niet vereist. » Wanneer vastgesteld wordt dat de exploitant van het tankstation voornoemde verbintenissen niet heeft nageleefd, vervalt het recht op elke tussenkomst van het Fonds en wordt de overeenkomst geacht van rechtswege ontbonden te zijn. In dat geval kan het Fonds alle reeds gemaakte kosten, alsmede de wettelijke interest, van de exploitant terugvorderen. 2° In hoofde van het Fonds : 1.De verbintenis om de exploitant van het tankstation bij de realisatie van de bodemsanering naar best vermogen bij te staan en te adviseren. Indien de aanvraag betrekking heeft op een sanering bij wijze van overgangsmaatregel is deze verbintenis niet vereist; 2. De verbintenis om het door de exploitant van het tankstation voorgestelde bodemsaneringsproject of saneringsplan tijdig te beoordelen en goed- of af te keuren, en zulks uiterlijk binnen een termijn van drie maand na de voorlegging van voornoemde documenten, bij gebreke waarvan het geacht wordt stilzwijgend te zijn goedgekeurd. Deze verbintenis vervalt indien het een sanering bij wijze van overgangsmaatregel betreft; 3. De verbintenis om, binnen het kader van de grenzen bepaald in artikelen 15 en 16 van huidig samenwerkingsakkoord, de reële kosten van bodemsanering van de verontreinigde site of het verontreinigd terrein terug te betalen binnen een termijn van drie maanden na ontvangst van de attesten bedoeld in artikel 16, § 2, vierde streepje, van huidig samenwerkingsakkoord.Voor aanvragen tot sanering bij wijze van overgangsmaatregel bedraagt deze termijn zes maanden. § 4. De overeenkomst dient te voorzien in aangepaste modaliteiten van controle op de naleving van de verbintenissen van de exploitant van het tankstation, opdat de tussenkomst van het Fonds beperkt is tot de vergoeding van de reële en aanvaarde bodemsaneringskosten, binnen de grenzen van de artikelen 15 en 16 van huidig samenwerkingsakkoord. HOOFDSTUK III. - De Interregionale Bodemsaneringscommissie

Art. 18.§ 1. De Gewesten richten een Interregionale Bodemsaneringscommissie op als een gemeenschappelijke instelling, bedoeld in artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 op de hervorming van de instellingen. De Interregionale Bodemsaneringscommissie heeft rechtspersoonlijkheid.

De Interregionale Bodemsaneringscommissie is samengesteld uit zes effectieve leden en zes plaatsvervangende leden. Elke gewestregering duidt aan en trekt de aanduiding in van twee effectieve leden en twee plaatsvervangende effectieve leden die de effectieve leden vervangen in geval van afwezigheid. § 2. De leden van de Interregionale Bodemsaneringscommissie die ter beschikking gesteld zijn door de gewestelijke regeringen, blijven onderworpen aan de statutaire bepalingen die op hen van toepassing zijn.

Art. 19.De Interregionale Bodemsaneringscommissie komt ten minste tweemaal per jaar samen, op vraag van een lid en telkens indien huidig samenwerkingsakkoord het vereist. Zij zetelt slechts geldig indien de drie Gewesten vertegenwoordigd zijn.

De leden van de Interregionale Bodemsaneringscommissie duiden jaarlijks in hun midden een voorzitter en een secretaris aan, waarbij een beurtrol wordt gerespecteerd tussen de Gewesten.

Elk advies, voorstel of beslissing van de Interregionale Bodemsaneringscommissie moet bij consensus worden genomen en vereist de aanwezigheid van minstens één vertegenwoordiger van elk Gewest.

Art. 20.Het jaarlijks budget van de Interregionale Bodemsaneringscommissie wordt ter beschikking gesteld door elk Gewest overeenkomstig de verdeelsleutel gebruikt in artikel 16bis , § 1, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.

Art. 21.§ 1. De Interregionale Bodemsaneringscommissie : 1° verleent, schorst of heft de erkenning van het Fonds op of wijzigt op elk ogenblik, na de vertegenwoordiger van het Fonds te hebben gehoord, de erkenningsvoorwaarden, om redenen van algemeen belang;2° keurt de door het Fonds voorgestelde wijziging van de verplichte bijdrage goed of af;3° evalueert het jaarlijks saneringsprogramma dat haar door het Fonds overeenkomstig artikel 10, 7°, van huidig samenwerkingsakkoord wordt voorgelegd, en geeft in voorkomend geval haar goedkeuring of weigering binnen een termijn van 1 maand nadat het programma haar werd voorgelegd.Bij gebrek aan een beslissing binnen deze termijn, wordt het jaarlijks saneringsprogramma geacht stilzwijgend te zijn goedgekeurd. In geval van weigering moet een aangepast saneringsprogramma worden ingediend binnen de termijn bepaald door de Interregionale Bodemsaneringscommissie, dat rekening houdt met de door de interregionale Bodemsaneringscommissie geformuleerde opmerkingen. 4° legt administratieve geldboetes op aan het Fonds overeenkomstig artikel 24 en volgende; § 2. De Interregionale Bodemsaneringscommissie verifieert : 1° hoe het Fonds de hem toevertrouwde taken waarneemt;2° de informatie die aan haar moet meegedeeld worden krachtens de artikelen 10, 8°, 9° en 10°, en 11. § 3. De leden van de Interregionale Bodemsaneringscommissie ondervragen de bedrijfsrevisoren van het Fonds, onderzoeken de rekeningen overeenkomstig artikel 10, 8°, en zijn gelast met het toezicht op de bepalingen van huidig samenwerkingsakkoord. § 4. De Interregionale Bodemsaneringscommissie stelt jaarlijks een rapport op over haar activiteiten ten behoeve van de gewestregeringen. HOOFDSTUK IV. - Toezicht, schorsing en opheffing van de erkenning van het Fonds en administratieve geldboetes Afdeling 1. - Toezicht

Art. 22.§ 1. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, zijn de leden van de interregionale Bodemsaneringscommissie belast met het toezicht op de bepalingen van huidig samenwerkingsakkoord. De door hen opgestelde processen-verbaal hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel. § 2. Het Fonds is gehouden om, op verzoek van de in de eerste paragraaf vernoemde personen, alle documenten en briefwisseling ter beschikking te stellen en mondeling of schriftelijk alle inlichtingen met betrekking tot de uitvoering van haar verplichtingen krachtens huidig samenwerkingsakkoord te verstrekken.

Wanneer de documenten en briefwisseling door middel van een geïnformatiseerd systeem worden gehouden, opgemaakt, uitgereikt, ontvangen of bewaard, hebben de in de eerste paragraaf vernoemde personen het recht zich de op informatiedragers geplaatste gegevens in een leesbare en verstaanbare vorm ter inzage te doen voorleggen. De in de eerste paragraaf vernoemde personen kunnen eveneens het Fonds verzoeken om in hun bijzijn en met zijn uitrusting kopieën te maken onder de door hen gewenste vorm van het geheel of een deel van de voormelde gegevens, evenals om de informaticabewerkingen te verrichten die nodig worden geacht om de controle uit te oefenen op de naleving van de verplichtingen van huidig samenwerkingsakkoord. § 3. Het Fonds is gehouden om op elk tijdstip en zonder voorafgaande verwittiging, vrije toegang te verlenen tot de ruimten waar het zijn activiteit uitoefent teneinde de in de eerste paragraaf vernoemde personen in staat te stellen de naleving van de bepalingen van huidig samenwerkingsakkoord te controleren.

Als ruimte waar een activiteit wordt uitgeoefend, moeten onder meer worden beschouwd burelen, fabrieken, werkplaatsen, winkels, garages en terreinen die als bureel, fabriek, werkplaats of opslagplaats gebruikt worden. Afdeling 2. - Schorsing en opheffing van de erkenning van het Fonds en

administratieve geldboetes

Art. 23.§ 1. Ingeval één van de verplichtingen voorzien in artikel 10 niet wordt nagekomen, kan de Interregionale Bodemsaneringscommissie per aangetekend schrijven een waarschuwing richten aan het Fonds. § 2. De Interregionale Bodemsaneringscommissie kan overgaan tot schorsing of opheffing van de erkenning van het Fonds indien : 1° geen voldoende gevolg aan de eerste waarschuwing werd gegeven;2° het Fonds niet of onvoldoende voldoet aan de verplichtingen opgesomd in artikel 10;3° het Fonds niet handelt overeenkomstig de wetten, verordeningen of haar statuten;4° afwending van gelden wordt vastgesteld. De erkenning kan alleen geschorst of opgeheven worden indien de vertegenwoordiger(s) van het Fonds door de Interregionale Bodemsaneringscommisie voorafgaandelijk werd(en) gehoord. § 3. Indien de erkenning van het Fonds wordt opgeheven, kan de Interregionale Bodemsaneringscommissie alle passende maatregelen nemen ter vrijwaring van de rechten van de accijnsplichtige ondernemingen, de betrokken exploitanten, feitelijke gebruikers en/of eigenaars en de benadeelden.

Ingeval de erkenning wordt opgeschort, wordt de bijdrageplicht bedoeld in artikel 4, § 1 van huidig samenwerkingsakkoord opgeschort.

Ingeval de erkenning wordt opgeheven, wordt de bijdrageplicht bedoeld in artikel 4, § 1 van huidig samenwerkingsakkoord opgeheven.

Van de opschorting en opheffing wordt onverwijld in het Belgisch Staatsblad melding gemaakt. § 4. De Interregionale Bodemsaneringscommissie benoemt voor de vereffening een bijzonder vereffenaar.

Zolang de vereffening van de verrichtingen van het Fonds duurt, blijft het Fonds aan de controle van de interregionale Bodemsaneringscommissie onderworpen. Afdeling 3. - Administratieve geldboetes

Art. 24.§ 1. Indien het Fonds het jaarlijks saneringsprogramma, bedoeld in artikel 10, 7°, niet binnen de opgelegde termijnen neerlegt of bij herhaling een door de Interregionale Bodemsaneringscommissie onvoldoende geacht saneringsprogramma neerlegt, dan kan de Interregionale Bodemsaneringscommissie aan het Fonds overeenkomstig de regelen bepaald in artikel 25, een administratieve geldboete opleggen van 25.000 EUR voor elk programma dat niet of niet tijdig werd meegedeeld of bij herhaling kennelijk onvoldoende geacht wordt. § 2. Indien het Fonds de overige verplichtingen bedoeld in artikel 10 kennelijk niet of niet tijdig naleeft, dan kan de Interregionale Bodemsaneringscommissie, op basis van de beschikbare gegevens, overeenkomstig de regelen bepaald in artikel 25, een administratieve geldboete opleggen waarvan het bedrag niet hoger kan zijn dan 25.000 EUR.

Art. 25.§ 1. De administratieve geldboetes bedoeld in artikel 24 worden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 10 en 12ter tot en met 13 van de wet van 30 juni 1971 betreffende de toepasbare administratieve geldboetes bij inbreuk op sommige sociale wetten, met dien verstande dat : a) voor de toepassing van de artikelen 2, 3, 6 tot en met 8 en 13 van de voornoemde wet met « werkgever » het Fonds wordt bedoeld;b) voor de toepassing van de artikelen 5, 7 en 13 van de voornoemde wet met « arbeidsauditeur » de procureur des Konings wordt bedoeld;c) de ambtenaar bedoeld in de artikelen 4, 6 en 10 van voornoemde wet, het lid (de leden) van de Interregionale Bodemsaneringscommissie is (zijn);d) voor de toepassing van de artikelen 8 en 9 van de voornoemde wet met « arbeidsrechtbank » en « arbeidsgerecht » de rechtbank van eerste aanleg wordt bedoeld;e) voor de toepassing van artikel 12ter van de voornoemde wet met « artikel 1 en 1bis » het artikel 24 van huidig samenwerkingsakkoord wordt bedoeld. § 2. De administratieve geldboete dient te worden voldaan binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de dag van de betekening van de beslissing die de administratieve geldboete oplegt. De administratieve geldboete is voldaan door storting of overschrijving op rekening van de Interregionale Bodemsaneringscommissie met de referenties uit de beslissing die de administratieve geldboete oplegt. § 3. De opbrengst van de administratieve geldboete komt toe aan de Interregionale Bodemsaneringscommissie.

Art. 26.Het Fonds dat de beslissing van de Interregionale Bodemsaneringscommissie betwist, kan bij verzoekschrift beroep aantekenen bij de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig artikel 8 van de wet van 30 juni 1971 betreffende de toepasbare administratieve geldboeten bij inbreuk op sommige sociale wetten. Dit beroep schorst de uitvoering van de beslissing niet. HOOFDSTUK V. - Strafbepalingen

Art. 27.Hij die de voorschriften van artikel 4, § 1, van huidig samenwerkingsakkoord overtreedt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van één week tot twee maanden en met een geldboete van tienmaal de ontdoken bijdrage, met een minimum van 250 EUR, of met één van deze straffen alleen.

In geval van herhaling wordt de geldboete verdubbeld.

Hij die de voorschriften van artikel 10 van huidig samenwerkingsakkoord overtreedt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot één jaar en met een geldboete van 25 EUR tot 50.000 EUR of met één van deze straffen alleen.

Hij die op welke manier dan ook het toezicht zoals bepaald in huidig samenwerkingsakkoord verhindert, wordt gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot één jaar en met een geldboete van 2,50 EUR tot 25.000 EUR of met één van deze straffen alleen.

Art. 28.De natuurlijke persoon of rechtspersoon is burgerrechtelijk aansprakelijk voor de geldboetes en de kosten, met inbegrip van de gerechtskosten, waartoe zijn aangestelden, beheerders, vertegenwoordigers, vereffenaars of lasthebbers veroordeeld zijn. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 29.Teneinde de betwistingen inzake de interpretatie en de uitvoering van huidig samenwerkingsakkoord te beslechten, wordt een samenwerkingsgerecht opgericht samengesteld uit een vertegenwoordiger van elk Gewest, aangeduid door hun respectieve regeringen.

De werkingskosten van het samenwerkingsgerecht worden ten laste genomen door elke gewestregering overeenkomstig de verdeelsleutel gebruikt in artikel 16bis , § 1, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.

De procedure van dit rechtscollege wordt gevoerd overeenkomstig de bepalingen terzake van de wet van 23 januari 1989 op het rechtscollege bedoeld bij artikel 92bis , §§ 5 en 6, en artikel 94, § 3, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Art. 30.§ 1. Dit samenwerkingakkoord treedt in werking op de dag van de publicatie in het Belgisch Staatsblad . § 2. In afwijking van § 1 treedt artikel 4, § 1, van huidig samenwerkingsakkoord in werking op de dag van de publicatie van de statuten van het overeenkomstig artikel 9, § 4, erkende Fonds in het Belgisch Staatsblad .

Brussel, 13 december 2002, in vier originele exemplaren.

Voor de federale Staat : De Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, Ch. PICQUE De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, J. TAVERNIER De Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, O. DELEUZE Voor het Vlaams Gewest : De Minister-President van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu, V. DUA Voor het Waalse Gewest : De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Leefmilieu, M. FORET Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, F.-X. de DONNEA De Minister van Leefmilieu, D. GOSUIN

^