Etaamb.openjustice.be
Decreet van 16 mei 2002
gepubliceerd op 07 juni 2002

Decreet betreffende de gezondheidspromotie in het hoger onderwijs buiten de universiteit

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2002029270
pub.
07/06/2002
prom.
16/05/2002
ELI
eli/decreet/2002/05/16/2002029270/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

16 MEI 2002. - Decreet betreffende de gezondheidspromotie in het hoger onderwijs buiten de universiteit (1)


De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen wat volgt : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en opdrachten

Artikel 1.In dit decreet verstaat men onder : 1° gezondheidspromotie : de bevordering van de gezondheid, zoals bepaald in artikel 1 van het decreet van 14 juli 1997 houdende organisatie van de gezondheidspromotie in de Franse Gemeenschap;2° dienst : de dienst voor de gezondheidspromotie in het hoger onderwijs die de opdrachten, bepaald in dit decreet, vervult in het hoger onderwijs dat door de Franse Gemeenschap wordt gesubsidieerd;3° centrum : het psycho-medisch-sociaal centrum van de Franse Gemeenschap dat de opdrachten, bepaald in dit decreet, vervult in het hoger onderwijs dat door de Franse Gemeenschap wordt ingericht;4° inrichtende macht : publiekrechtelijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die de in 2° van dit artikel bedoelde diensten inricht;5° preventie : het geheel van maatregelen om het opduiken, ontwikkelen en verspreiden van overdraagbare ziekten tegen te gaan, met uitzondering van elke maatregel van verplichte inenting;6° hoger onderwijs buiten de universiteit, hierna hoger onderwijs : het hoger onderwijs in hogescholen, zoals ingericht door het decreet van 5 augustus 1995, het hoger kunstonderwijs, zoals ingericht door de decreten van 17 mei 1999 en 20 december 2001, en het achitectuuronderwijs, zoals ingericht door de wet van 18 februari 1977 betreffende de organisatie van het architectuuronderwijs.

Art. 2.De gezondheidspromotie in het hoger onderwijs bestaat in : 1° het invoeren van programma's voor de gezondheidspromotie en de promotie van een schoolomgeving die de gezondheid ten goede komt, zoals verduidelijkt in artikel 5;2° de medische opvolging van de studenten, welke bestaat uit individuele check-ups, zoals verduidelijkt in artikel 6;3° het organiseren van medische informatiecentra, zoals verduidelijkt in artikel 7;3° de preventie en opsporing van overdraagbare ziekten, zoals verduidelijkt in artikel 8;4° de oppuntstelling van een uniforme verzameling gegevens over de gezondheid, zoals verduidelijkt in artikel 9.

Art. 3.De gezondheidspromotie in het hoger onderwijs (GPHO) is verplicht en gratis.

Art. 4.§ 1. Voor het hoger onderwijs ingericht door de Franse Gemeenschap wordt de gezondheidspromotie verricht in de psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap. § 2. Voor het hoger onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap wordt de gezondheidspromotie verricht door de erkende diensten, naargelang de bepalingen van dit decreet.

Art. 5.De programma's voor gezondheidspromotie worden gerealiseerd op basis van het gezondheidsproject dat wordt uitgewerkt door de dienst of het centrum, na advies van het beheersorgaan, op advies van de sociale raad van de hogeschool, de hogeschool voor kunsten of het hoger instituut voor architectuur. Het gezondheidsproject is een publiek document. Het wordt uitgedeeld aan de studenten uiterlijk op de dag van hun inschrijving.

De agenda van de programma's voor gezondheidspromotie wordt opgemaakt in overleg met de overheid van de hogeschool of de directie van de hogeschool voor kunsten of het hoger instituut voor architectuur.

De in vorge leden bedoelde programma's kunnen betrekking hebben op mentale gezondheids- en gewenningsproblemen, het liefdes- en seksleven, de preventie van sexueel overdraagbare ziekten, de gezondheid in de sport, de voeding, de omgeving, het gebruik van de gezondheidsstructuren of alle andere specifieke gezondheidsproblemen die betrekking hebben op de studentenbevolking.

Art. 6.§ 1. Iedere student die zich voor de eerste keer inschrijft in het hoger onderwijs wordt onderworpen aan een individuele medische check-up.

Daarnaast kunnen een of meerdere bijkomende raadplegingen worden voorgesteld aan sommige studenten. De dienst of het centrum, welke ofwel op eigen initiatief handelt, ofwel op verzoek van de overheid van de hogeschool of van de directie van de hogeschool voor kunsten of het hoger instituut voor architectuur, beslist over de wenselijkheid van deze bijkomende raadplegingen. § 2. Deze check-ups gebeuren onder de verantwoordelijkheid van de geneesheer en omvatten minstens een bio-psycho-sociale voorgeschiedenis, een algemeen klinisch onderzoek, een onderzoek van het gehoor, het zicht en de biometrie alsook een urineanalyse.

De check-ups vinden plaats in de lokalen van de dienst of van het centrum.

De student wordt persoonlijk uitgenodigd via het secretariaat van de hogeschool, van de hogeschool voor kunsten of van het hoger instituut voor architectuur.

De geneesheer van de dienst of van het centrum die de medische individuele check-up heeft verricht, stuurt de resultaten hiervan naar de student en gebruikt hierin een zo verstaanbaar mogelijke taal. § 3. De regering bepaalt de bijzondere wijzen volgende dewelke de persoonlijke medische gegevens van de studenten verzonden worden naar de diensten en naar de centra door de laatste dienst of het laatste centrum waar de student onder toezicht stond. Deze verzending gebeurt overeenkomstig het medisch en beroepsgeheim.

Art. 7.§ 1. De dienst en het centrum organiseren in of in de nabijheid van elke hogeschool, hogeschool voor kunsten of hoger instituut voor architectuur een medisch informatiecentrum. Wanneer een hogeschool, een hogeschool voor kunsten of een hoger instituut voor architectuur vestigingen hebben in verschillende gemeenten, kunnen gedecentraliseerde informatiecentra georganiseerd worden in elkeen van deze gemeenten. § 2. De permanenties in deze medische informatiecentra worden gehouden door ofwel het medisch personeel, ofwel het verplegend of paramedisch personeel.

Dit personeel heeft als taak te luisteren naar de studenten, hen informatie en raad te geven op het vlak van de gezondheid, hen eventueel een bijkomende raadpleging voor te stellen en hen, desnoods, te verwijzen naar de bestaande gezondheidsinfrastructuren in de Franse Gemeenschap. § 3. De Regering bepaalt de regelmaat en de minimumduur van de in deze medische informatiecentra georganiseerde permanenties, rekening houdend met de prestaties van dit personeel vastgelegd in hun bijzonder statuut.

Art. 8.De regering stelt de lijst op van de overdraagbare ziekten tegen dewelke preventieve opsporingsmaatregelen getroffen moeten worden teneinde hun verspreiding in het studentenmilieu tegen te gaan.

Zij bepaalt tevens de wijzen voor de uitvoering van deze in het eerste lid bedoelde maatregelen.

Art. 9.§ 1. De opmaak van de uniforme verzameling medische gegevens moet leiden tot de afbakening van de lokale noden inzake gezondheidszorg en tot de uitwerking van een gemeenschapsbeleid voor de gezondheid van de jongeren.

De regering bepaalt het model van deze verzameling alsook de inhoud van de hierin vermelde medische informatie. Zij bepaalt tevens de wijzen voor de overdracht en verwerking van deze gegevens, de bepalingen van de wet van 8 december 1992 houdende de bescherming van de private levenssfeer indachtig bij de verwerking van persoonlijke gegevens. § 2. Bij het vervullen van hun opdrachten werken de diensten of het personeel van deze diensten samen met volgende interveniënten : 1° de lokale centra voor gezondheidspromotie;2° de diensten voor de preventie en de bescherming van het werk, bedoeld in de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitoefening van hun werk.

Art. 10.De personeelsleden van de diensten en van de centra volgen een voortgezette opleiding.

Art. 11.De regering bepaalt de wijzen voor de coördinatie van het personeel van de dienst of van het centrum.

Zij bepaalt tevens de wijzen voor de coördinatie tussen de verschillende diensten of centra die actief zijn in de verschillende vestigingen van eenzelfde hogeschool, eenzelfde hogeschool voor kunsten of eenzelfde hoger instituut voor architectuur.

Art. 12.§ 1. Alle individuele of algemene preventiemaatregelen ten aanzien van de studenten worden genomen door de geneesheer van de dienst of van het centrum.

De geneesheer maakt zijn beslissingen over aan de overheid van de hogeschool of de directie van de hogeschool voor kunsten of van het hoger instituut voor architectuur.

De beslissingen van de geneesheer binden de studenten, de inrichtende macht en het personeel van de hogeschool, van de hogeschool voor kunsten of van het hoger instituut voor architectuur. § 2. Een niet opschortend beroep kan worden ingediend bij de geneesheer-ambtenaar van de diensten van de regering, zoals bedoeld in artikel 21, tegen iedere beslissing die de toegang van een student tot de hogeschool, de hogeschool voor kunsten of het hoger instituut voor architectuur tijdelijk of definitief verbiedt omwille van het risico dat zijn gezondheidstoestand betekent voor zijn omgeving.

Dit beroep kan worden ingeleid door de inrichtende macht van de hogeschool, van de hogeschool voor kunsten of van het hoger instituut voor architectuur of door de student.

Art. 13.Uiterlijk tegen 1 december van ieder jaar bezorgt de hogeschool, de hogeschool voor kunsten of het hoger instituut voor architectuur aan de dienst of het centrum waaraan de opdracht inzake gezondheidspromotie werd toevertrouwd : 1° de lijst van de studenten die op 15 november zijn ingeschreven;2° de lijst van de studenten die verplicht onderworpen zijn aan het medisch onderzoek, zoals bedoeld in artikel 6. HOOFDSTUK II. - Erkenningsvoorwaarden, -procedure en -wijzen

Art. 14.De dienst kan worden georganiseerd door een publiekrechtelijk persoon of door een privaatrechtelijke rechtspersoon.

Hij moet beschikken over lokalen waar de in artikel 6 bedoelde medische check-ups verricht kunnen worden die voldoen aan de door de regering gestelde voorwaarden.

Art. 15.§ 1. De dienst bestaat uit medisch personeel, verplegend personeel en administratief personeel.

Hij bestaat minstens uit een halftijds equivalent aan medisch personeel en uit een voltijds equivalent aan verplegend personeel. § 2. Het in § 1 bedoeld personeel moet de volgende bekwaamheidsvereisten vervullen : 1° medisch personeel : houder zijn van het diploma van dokter in de geneeskunde en ofwel van het getuigschrift schoolgeneeskunde, ofwel van het diploma gespecialiseerde studie volksgezondheid;2° verplegend personeel : houder zijn van het diploma van verloskundige en van gegradueerd verple(e)g(st)er uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 17 augustus 1957 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden van de diploma's van verloskundige, verpleger of verpleegster, van het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 21 april 1994 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden van de diploma's van verloskundige en gegradueerd verple(e)g(st)er of van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen;3° administratief personeel : houder zijn van het getuigschrift van het hoger secundair onderwijs. De minimumduur van de prestaties van ieder lid van het medisch personeel bedraagt veertig uren per week. Om deze minimumduur te bekomen kan rekening worden gehouden met het door het medisch personeel gespresteerd aantal uren met toepassing van het decreet van 20 december 2001 betreffende de gezondheidspromotie op school. § 3. De inrichtende macht van de dienst wijst de geneesheer aan die de verantwoordelijkheid heeft over de dienst.

Art. 16.De leden van het verplegend personeel en de verantwoordelijke geneesheren van de dienst volgen een voortgezette opleiding waarvan de duur bepaald is door de regering, zonder dat deze duur evenwel minder dan twee dagen en meer dan tien dagen per schooljaar mag bedragen.

De doelstellingen van de voortgezette opleiding zijn : 1° het onderhouden en ontwikkelen van de nodige vaardigheden voor de uitoefening van het beroep;2° de afstand die men moet nemen ten opzichte van zijn praktijk en het op peil houden van de kennis en professionele houding bij de uitoefening van het ambt;3° het vermogen bij te dragen tot de uitwerking, de uitvoering en de evaluatie van het in artikel 5 bedoeld gezondheidsproject. De regering legt de programma's voor de voortgezette opleiding vast.

Zij bepaalt tevens de wijzen voor de organisatie van deze opleiding.

Art. 17.§ 1. De inrichtende macht van de dienst moet, in samenwerking hiermee, met de inrichtende macht van iedere hogeschool, hogeschool voor kunsten of hoger instituut voor architectuur die deze gekozen heeft voor het volbrengen van de in artikel 2 bedoelde opdrachten, een overeenkomst sluiten waarin voorzien wordt in de middelen en de wijze waarop deze opdrachten vervuld moeten worden.

Wanneer een hogeschool, een hogeschool voor kunsten of een hoger instituut voor architectuur verschillende vestigingen heeft, kan zij meerdere overeenkomsten sluiten met meerdere inrichtende machten van de dienst. § 2. De regering maakt een model van kaderovereenkomst die door alle inrichtende machten van de dienst gebruikt moeten worden.

Deze kaderovereenkomst moet minstens de volgende elementen bevatten : 1° het in artikel 5 bedoeld gezondheidsproject;2° de plaats waar de check-ups zullen plaatsvinden;3° de plaats waar de medische informatiecentra zullen komen alsook de uurregeling voor de permanenties;4° de samenstelling van de dienst;5° de wijzen voor de overdracht van de informatie. § 3. De regering bepaalt tevens de duur van de overeenkomst. Deze mag niet gesloten worden voor een termijn van minder dan drie schooljaren en moet een veelvoud zijn van één schooljaar.

Art. 18.§ 1. De regering bepaalt de procedures voor de toekening en de intrekking van de erkenning van de diensten. § 2. De procedures voorzien minstens in : 1° de wijzen voor de indiening van een erkenningaanvraag;2° de vormvereisten en termijnen volgens dewelke de beslissingen tot toekenning, weigering of intrekking van de erkenning genomen moeten worden;3° de wijzen en de voorwaarden voor de schorsing of de opheffing van de toekenning van subsidies;4° de mogelijkheid om een beroep in te stellen tegen de beslissingen tot weigering of intrekking van een erkenning of tegen de beslissingen tot weigering of stopzetting van de subsidies;de modaliteiten van dit beroep en de mogelijkheid voor de inrichtende macht van de dienst om tijdens dit beroep gehoord te worden; 5° de duur van de erkenningen.

Art. 19.De diensten krijgen een algemene toelage, berekend op basis van een forfaitaire toelage per regelmatig ingeschreven student in de hogescholen, de hogescholen voor kunsten en de hogere instituten voor architectuur waarmee zij een overeenkomst hebben gesloten, overeenkomstig artikel 17.

De in het vorig lid bedoelde forfaitaire toelage wordt vastgelegd door de regering.

De toelage dient om alle personeels-, voorzienings- en werkingskosten te dekken die nodig zijn voor de dienst om zijn opdrachten te vervullen.

Art. 20.De regering bepaalt de wijzen voor de uitbetaling en de verantwoording van de in dit hoofdstuk bedoelde toelagen.

Wanneer de verbintenissen in dit decreet niet nageleefd worden, kunnen er geldelijke straffen worden uitgesproken tegen de inrichtende machten van de dienst. Deze straffen bestaan in de gehele of gedeeltelijke schorsing of intrekking van de toelagen.

De geldelijke straffen en hun toepassingswijzen worden door de regering bepaald, onverminderd artikel 18, § 2, 4°. HOOFDSTUK III. - Het toezicht

Art. 21.De ambtenaren van de inspectiediensten van de regering, door haar aangeduid, hebben als opdracht : 1° erop toe te zien dat de diensten alle verplichtingen nakomen die hen krachtens dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten opgelegd worden;2° desgevallend een preventief onderzoek te houden bij de studenten, volgens de wijzen bedoeld in artikel 8, tweede lid;3° inbreuken op de bepalingen van dit decreet of de bepalingen genomen krachtens dit decreet vast te stellen;4° na vaststelling van de inbreuken, de procedure van de geldelijke straffen, bedoeld in artikel 20, § 2, op te starten.

Art. 22.Ieder jaar zenden de diensten en de centra naar het bestuur een jaarverslag, waarvan het model en de inhoud vastgelegd worden door de regering. HOOFDSTUK IV. - Strafrechtelijke bepalingen

Art. 23.§ 1. Wordt bestraft met een boete van zesentwintig tot tweehonderd euro en een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden of slechts een van beide straffen, de directeur-voorzitter van de hogeschool, de directeur van de hogeschool voor kunsten of van het hoger instituut voor architectuur die zich niet richt naar de beslissingen genomen krachtens van artikel 12 inzake algemene preventie.

Art. 24.Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, inclusief het hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op de inbreuken voorzien door dit decreet alsook op de inbreuken vastgelegd in zijn uitvoeringsbesluiten. HOOFDSTUK V. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 25.Voor de toepassing van artikel 15, § 2, worden beschouwd als houder van de vereiste qualificatie, de personeelsleden die, op de datum van inwerkingtreding van dit decreet, daadwerkelijk het ambt uitoefenden waarvoor de qualificatie vereist is, krachtens de vroegere wettelijke en reglementaire bepalingen.

Art. 26.Het opleidingsprogramma zal door de regering goedgekeurd worden tijdens de schooljaren 2002-2003 en 2003-2004.

Toelagen zullen worden verleend aan de organen die de opleidingen zullen mogen verstrekken op basis van het programma dat wordt goedgekeurd overeenkomstig het voorgaand lid.

Art. 27.In artikel 28 van het decreet van 20 december 2001 betreffende de gezondheidspromotie op school wordt een § 9 toegevoegd, luidend als volgt : « De commissie kan aan de Regering, ofwel op eigen initiatief, ofwel op haar verzoek, adviezen verstrekken aangaand ieder probleem inzake de gezondheidspromotie in het hoger onderwijs.

Wanneer een dergelijk advies op de agenda wordt geplaatst van een commissievergadering, zijn hierop vertegenwoordigd de minister voor het hoger onderwijs, met raadgevende stem, de algemene dienst van de hogescholen en van het hoger kunstonderwijs, met beraadslagende stem, en twee vertegenwoordigers van de representatieve studentenorganisaties uit de gemeenschap, met beraadslagende stem. »

Art. 28.Dit decreet treedt in werking op 1 september 2002.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad moet verschijnen.

Brussel, op 16 mei 2002.

De Minister-President, belast met Internationale Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Cultuur, Begroting, Openbaar Ambt, Jeugdzaken en Sport, R. DEMOTTE De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de Opvang en de opdrachten toegewezen aan de 'O.N.E.', J.-M. NOLLET De Minister van Secundair en Buitengewoon Onderwijs, P. HAZETTE De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. F. DUPUIS De Minister van Kunsten en Letteren en van de Audiovisuele Sector, R. MILLER De Minister van Jeugdbijstand en Gezondheid, Mevr. N. MARECHAL _______ Nota (1) Zitting 2001-2002. Documenten van de Raad. - Ontwerpdecreet, nr. 267-1. - Amendementen in commissie, nr. 267-2. - Verslag, nr. 267-3.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 14 mei 2002.

^