Etaamb.openjustice.be
Decreet van 17 januari 2014
gepubliceerd op 03 oktober 2014

Decreet betreffende de inclusie van personen met een handicap

bron
franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2014031571
pub.
03/10/2014
prom.
17/01/2014
ELI
eli/decreet/2014/01/17/2014031571/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

17 JANUARI 2014. - Decreet betreffende de inclusie van personen met een handicap


De Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie heeft aangenomen : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 128 van de Grondwet, krachtens artikel 138 van de Grondwet.

Art. 2.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° inclusie : de participatie van een persoon met een handicap in alle dimensies van het maatschappelijke en dagelijkse leven, met dezelfde keuzemogelijkheden als anderen, door doeltreffende en passende maatregelen te nemen om het volledige genot van dit recht en de volledige inschakeling en participatie in de maatschappij te garanderen;2° persoon met een handicap : persoon met een of meerdere gebreken die voortvloeien uit een langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperking die hem, in wisselwerking met diverse drempels, kunnen beletten volledig, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de maatschappij;3° zwaar zorgbehoevende persoon : persoon met een handicap wiens autonomie extreem beperkt is, in die mate dat een actieve en voortdurende aanwezigheid van een derde persoon en zeer omvangrijke hulp en zorg vereist zijn voor het beheer en de keuzen van het dagelijkse leven;4° statuut 'zware zorgbehoevendheid' : de situatie van een zwaar zorgbehoevende persoon die beantwoordt aan de criteria die bepaald zijn door het College in functie van : 1° de aard en de omvang van de handicap;2° de nood aan een actieve en voortdurende aanwezigheid van een derde persoon;3° het ontbreken van een voldoende tegemoetkoming aan de behoeften;5° toegankelijkheid : de mogelijkheid voor eenieder om op elk ogenblik en in alle veiligheid op een gelijkwaardige en autonome manier toegang te hebben tot zijn levensomgeving, om zich te verplaatsen, en om alle plaatsen, diensten, producten en activiteiten die aangeboden worden door de maatschappij, te gebruiken en te begrijpen;6° Verdrag van de Verenigde Naties : het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, aangenomen in New York op 13 december 2006, goedgekeurd door het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 15 januari 2009 houdende instemming met het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en met het facultatieve Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap;7° levensproject : de uitdrukking van de huidige en toekomstige aspiraties van de persoon met een handicap en van zijn keuzen.Het levensproject geeft zin aan het leven van de persoon. Het is persoonlijk, uniek en evolutief; 8° geïndividualiseerd project : de middelen die aangewend moeten worden om ernaar te streven het levensproject van de persoon met een handicap te verwezenlijken en die gedefinieerd zijn door het centrum, de dienst, de woonomgeving, de vereniging of de onderneming, samen met de persoon met een handicap en zijn familie of zijn omgeving;9° dienst PHARE : de dienst 'Personne Handicapée Autonomie Recherchée', een dienst met afzonderlijk beheer die opgericht werd bij de Diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie door het decreet van de Franse gemeenschapscommissie van 18 december 1998 betreffende de oprichting van een dienst met afzonderlijk beheer tot uitvoering van het beleid inzake de sociale integratie en de inschakeling in het arbeidsleven van mindervaliden;10° Adviesraad : de Brusselse Franstalige Adviesraad voor Welzijnszorg en Gezondheid, afdeling 'Gehandicapten', die opgericht werd door het decreet van 5 juni 1997 houdende oprichting van de Brusselse Franstalige Adviesraad voor Welzijnszorg en Gezondheid;11° College : het College van de Franse Gemeenschapscommissie;12° Fonds voor bestaanszekerheid voor de beschutte werkplaatsen : het Fonds voor bestaanszekerheid voor de beschutte werkplaatsen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschapscommissie dat opgericht werd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 oktober 2006, die gesloten werd in het Paritair Subcomité voor de beschutte werkplaatsen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschapscommissie;13° vzw : vereniging zonder winstoogmerk bedoeld in de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen. HOOFDSTUK 2. - Inclusieprincipes

Art. 3.De bepalingen van dit decreet betreffen de middelen die aangewend moeten worden om aan te leunen bij de onderstaande principes : 1° de inclusie van de persoon met een handicap bevorderen en garanderen;2° de keuze van leefomgeving en activiteit garanderen in functie van het levensproject van de persoon met een handicap;3° de persoon met een handicap in staat stellen om zijn autonomiecapaciteit te ontwikkelen, ongeacht zijn leefomgeving;4° de toegang van de persoon met een handicap tot de algemene diensten die bestemd zijn voor de hele bevolking, prioritair bevorderen, door de aanpassing van die diensten aan de behoeften van de persoon met een handicap aan te moedigen, en de ontwikkeling van aanvullende hulp mogelijk te maken;5° de toegankelijkheid bevorderen door de ontwikkeling van ruimten, producten, evenementen en diensten die tegemoetkomen aan de behoeften van de persoon met een handicap, te ondersteunen;6° de keuzevrijheid en de participatie van de persoon met een handicap, zijn familie en zijn omgeving garanderen in alles wat de persoon met een handicap aanbelangt;7° doeltreffend informeren en communiceren over de rechten van de persoon met een handicap en zijn familie, en over de ondersteuningsmogelijkheden;8° de samenwerking met de verschillende Europese, federale, communautaire, gewestelijke en gemeentelijke entiteiten aanmoedigen.

Art. 4.De collectieve en individuele maatregelen bedoeld in de hoofdstukken 3 tot en met 6 worden toegepast volgens de onderstaande principes : 1° de levenskwaliteit van de persoon met een handicap garanderen;2° flexibel en passend tegemoetkomen aan de individuele behoeften en het levensproject van de persoon met een handicap;3° de ideologische, filosofische of religieuze overtuigingen van de persoon met een handicap respecteren;4° elke discriminatie zoals bedoeld in artikel 5 van het decreet van 9 juli 2010 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling, verbieden;5° de specifieke deontologische regels van elk beroep respecteren;6° de begeleiding en de infrastructuur zoeken die passend tegemoetkomen aan de behoeften, het levensproject en het welzijn van de persoon met een handicap, rekening houdend met de evolutie van zijn beperking;7° een plaatselijke en multisectoriële samenwerking bevorderen waarbij de specifieke bevoegdheden van elk centrum en elke dienst, vereniging, woonomgeving en onderneming worden gerespecteerd, en ervoor zorgen dat de goede praktijken en de materiële middelen van de centra, diensten, woonomgevingen, verenigingen en ondernemingen worden gedeeld, om een netwerk te creëren en de middelen optimaal te gebruiken;8° de deelname van personen met een handicap (die geen rechtstreekse begunstigden van de geleverde diensten zijn) in de algemene vergaderingen en raden van bestuur van de centra, diensten, woonomgevingen, verenigingen en ondernemingen bevorderen. HOOFDSTUK 3. - Erkenning en ondersteuning Afdeling 1. - Algemeenheden

Art. 5.De erkenning van de persoon met een handicap opent het recht op de ondersteuning bedoeld in de hoofdstukken 4, 5 en 6, mits de specifieke voorwaarden die aan elke ondersteuning zijn verbonden, worden nageleefd.

Het betreft de ondersteuning van : 1° de inclusie;2° de dagactiviteiten;3° de leefomgeving. Afdeling 2. - Erkenningscriteria

Art. 6.De begunstigden van de bepalingen van dit decreet moeten beantwoorden aan de onderstaande voorwaarden : 1° de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt op het ogenblik van de indiening van de erkenningsaanvraag;2° van Belgische nationaliteit zijn, of het erkend statuut van staatloze of vluchteling hebben, of het subsidiair beschermingsstatuut hebben, of onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie zijn, of als vreemdeling in het bevolkingsregister zijn ingeschreven; De persoon die niet aan die nationaliteitsvoorwaarden voldoet, kan niettemin worden erkend : a) indien hij de echtgenoot is, de samenwonende in de zin van artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek, of de persoon ten laste van een persoon die aan die voorwaarden voldoet;b) indien hij een regelmatige en ononderbroken verblijfsperiode in België van 5 jaar voorafgaand aan zijn erkenningsaanvraag aantoont, of hij de echtgenoot is, de samenwonende in de zin van artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek, of de persoon ten laste van een persoon die zelf de vereiste verblijfsduur aantoont;3° een handicap hebben die voortvloeit uit een vermindering van de fysieke capaciteit met minstens 30% of van de mentale capaciteit met minstens 20%. Indien een handicap duidelijk wordt vastgesteld zonder dat een van de voornoemde percentages is bereikt, kan de betrokkene niettemin worden erkend, rekening houdend met de daadwerkelijke impact van de vastgestelde vermindering.

Art. 7.Het College kan de toepassing van dit decreet uitbreiden naar andere categorieën van personen met een handicap door af te wijken van de voorwaarden bepaald in artikel 6 van dit decreet, na het advies van de Brusselse Franstalige Adviesraad voor Welzijnszorg en Gezondheid. Afdeling 3. - Procedure

Art. 8.De persoon met een handicap die wenst te genieten van een van de soorten ondersteuning bedoeld in artikel 5, dient een erkenningsaanvraag in.

Als de erkenningsaanvraag van de persoon met een handicap door zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt ondertekend, wordt de persoon met een handicap, in de mate van het mogelijke, uitgenodigd om zijn erkenningsaanvraag mee te ondertekenen, om hem bij deze stap te betrekken.

Art. 9.De erkenningsaanvraag wordt opgemaakt op een formulier dat overeenstemt met het model dat bepaald wordt door de dienst PHARE. De aanvraag bevat een medisch formulier met de omschrijving van de beperking en de gevolgen daarvan in termen van onbekwaamheid en handicap.

Het medisch formulier wordt ingevuld door een geneesheer die vrij gekozen wordt door de aanvrager.

Art. 10.De persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger die wenst te genieten van een of meerdere soorten ondersteuning bedoeld in artikel 5, dient een steunaanvraag in. De aanvraag kan al dan niet gelijktijdig met de erkenningsaanvraag worden ingediend.

Als de steunaanvraag van de persoon met een handicap door zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt ondertekend, wordt de persoon met een handicap, in de mate van het mogelijke, uitgenodigd om zijn steunaanvraag mee te ondertekenen, om hem bij deze stap te betrekken.

Art. 11.Het College bepaalt de termijnen, de voorwaarden en de modaliteiten voor de indiening en de behandeling van de aanvragen bedoeld in de artikelen 8 en 10.

Art. 12.Het College richt binnen de dienst PHARE een of meerdere multidisciplinaire teams op die ermee belast zijn een uitspraak te doen over de erkenningsaanvragen en de steunaanvragen bedoeld in de artikelen 8 en 10.

Om een uitspraak te doen, kan het multidisciplinair team zich laten leiden door de principes die gedefinieerd zijn in de internationale classificatie inzake functioneren, handicap en gezondheid, die bekrachtigd werd door de Wereldgezondheidsorganisatie.

Het College bepaalt welke van de in het eerste lid bedoelde steunaanvragen het voorwerp van een beslissing van het multidisciplinair team moeten uitmaken.

De in het eerste lid bedoelde beslissingen worden collegiaal genomen.

De persoon met een handicap die erkend wordt krachtens het eerste lid, kan het statuut 'zware zorgbehoevendheid' zoals gedefinieerd in artikel 2, 4°, krijgen toegekend. Het College bepaalt de toekenningsvoorwaarden van het statuut 'zware zorgbehoevendheid'.

Art. 13.De erkenning en de ondersteuning bedoeld in artikel 12, kunnen het voorwerp van een herbeoordeling door het multidisciplinair team uitmaken - ofwel automatisch na afloop van de periode waarop een erkennings- of ondersteuningsbeslissing van bepaalde duur betrekking had; - ofwel op vraag van het centrum, de dienst, de woonomgeving, de onderneming, de persoon met een handicap of de dienst PHARE. Het College bepaalt de modaliteiten voor de herbeoordeling bedoeld in het eerste lid.

Art. 14.Onverminderd de statutaire bepalingen bepaalt het College de samenstelling van het multidisciplinair team, zijn werkingsmodaliteiten, de minimale inhoud van de beslissing, en de termijnen en de modaliteiten voor de kennisgeving van de beslissing van het multidisciplinair team aan de aanvrager.

Art. 15.Wanneer het multidisciplinair team niet over alle elementen beschikt om een uitspraak te kunnen doen, nodigt het de aanvrager uit voor een aanvullend onderzoek.

Het College bepaalt de termijnen en de modaliteiten voor het onderzoek bedoeld in het eerste lid.

Aan de aanvrager mag geen enkele tegemoetkoming in de kosten van het onderzoek worden gevraagd.

Art. 16.De steunaanvragen voor een dagactiviteitencentrum of een aangepaste collectieve woonomgeving worden gecentraliseerd bij de dienst PHARE overeenkomstig de bepalingen van het College.

Het College kan voorrangscriteria vaststellen voor de opvang in een centrum of een woonomgeving zoals bedoeld in het eerste lid.

Het College kan, in functie van de behoeften, de lijst van de steunaanvragen die gecentraliseerd worden bij de dienst PHARE, uitbreiden, en kan bijbehorende voorrangscriteria vaststellen.

Art. 17.De beslissing tot ondersteuning moet, behoudens de uitzonderingen bepaald door het College, voorafgaan aan de opvang in een dagactiviteitencentrum, de opvang in een aangepaste collectieve woonomgeving, en de aanwerving in een onderneming met aangepast werk.

Art. 18.Bij de toekenning van de financiële ondersteuning die verleend wordt krachtens dit decreet, wordt rekening gehouden met de overige ondersteuning waarvan de persoon met een handicap en de erkende centra, diensten, verenigingen, woonomgevingen of ondernemingen die de persoon met een handicap opvangen, kunnen genieten krachtens andere wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen die hetzelfde doel beogen.

Indien de cumulatie van die overige ondersteuning met de ondersteuning die verleend wordt krachtens dit decreet, ertoe leidt dat meer dan 100% van de werkelijk gemaakte kosten wordt gedekt, wordt het bedrag van de ondersteuning die verleend wordt krachtens dit decreet evenredig verminderd.

Indien de persoon met een handicap zijn rechten op die andere financiële ondersteuning niet doet gelden hoewel hij er recht op heeft, kan de ondersteuning die verleend wordt krachtens dit decreet worden geweigerd of evenredig worden verminderd.

Indien de krachtens dit decreet erkende centra, diensten, woonomgevingen, verenigingen of ondernemingen hun rechten op die andere financiële ondersteuning niet doen gelden hoewel ze er recht op hebben, kan de ondersteuning die verleend wordt krachtens dit decreet worden geweigerd of evenredig worden verminderd.

Het College verduidelijkt de gevallen waarin de ondersteuning die verleend wordt aan de persoon met een handicap, kan worden geweigerd of verminderd, en de principes volgens welke de vermindering wordt toegepast. HOOFDSTUK 4. - Inclusieondersteuning Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 19.De inclusieondersteuning heeft betrekking op : 1° de individuele prestaties;2° de individuele of collectieve ondersteuningsdiensten;3° de begeleidingsdiensten;4° de ondersteuningsdiensten voor activiteiten van maatschappelijk belang;5° de ondersteuningsdiensten voor schoolse en buitenschoolse inclusie;6° de diensten voor inclusieve vrijetijdsbesteding.

Art. 20.In afwijking van artikel 8 en met als doel de inclusie van de persoon met een handicap in de gewone leefomgeving te bevorderen, kan een persoon met een handicap die geen erkenningsaanvraag heeft ingediend bij de dienst PHARE, in de gevallen bepaald door het College, genieten van de ondersteuning van een dienst bedoeld in artikel 19, 3° en 6°.

Deze diensten stellen de persoon met een handicap voor om later een erkenningsaanvraag in te dienen en lichten hem in over elke andere ondersteuning waarvan hij eventueel zou kunnen genieten in dit kader.

In het kader van de vroegtijdige begeleiding bedoeld in artikel 36, wordt het voorstel tot erkenningsaanvraag geformuleerd op het ogenblik dat de handicap van het kind is bewezen.

Art. 21.Het College bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten volgens welke de opdrachten van de diensten bedoeld in de punten 2 tot en met 7 van artikel 19, worden uitgeoefend. Afdeling 2. - Individuele prestaties

Art. 22.De individuele prestaties zijn : 1° de tegemoetkomingen in de verplaatsingskosten op voorwaarde dat de persoon met een handicap, als gevolg van zijn handicap, niet in staat is zelfstandig gebruik te maken van het openbaar vervoer of er toegang toe te hebben;2° de tegemoetkomingen in de kosten van materiële hulpmiddelen om de autonomie te vergroten, hulpmiddelen bij de beroepsopleiding, hulpmiddelen bij de communicatie, hulpmiddelen bij de aanpassing van roerende en onroerende goederen, of elk ander door het College bepaald persoonlijk hulpmiddel dat noodzakelijk is voor de inclusie van de persoon met een handicap.

Art. 23.De individuele prestaties bedoeld in artikel 19, 1°, zijn tegemoetkomingen die toegekend worden op voorwaarde dat de kosten waarvoor de tegemoetkoming gevraagd wordt, meeruitgaven zijn ten opzichte van de uitgaven die een valide persoon in dezelfde omstandigheden maakt, en noodzakelijk zijn voor de inclusie van de persoon met een handicap.

Art. 24.Het College bepaalt voor elke soort ondersteuning de voorwaarden waaraan de persoon met een handicap moet beantwoorden om van de ondersteuning te kunnen genieten, alsook de maximumbedragen van de tegemoetkomingen.

In afwijking van het eerste lid kan het College afwijken van deze bedragen wanneer de persoon met een handicap financieel niet in staat is om het deel van de kosten en de materiële uitgaven dat voor zijn rekening is, ten laste te nemen, onder beding van een inkomstenbewijs. Afdeling 3. - Ondersteuningsdiensten

Onderafdeling 1. - Individuele ondersteuningsdiensten

Art. 25.De categorieën van individuele ondersteuningsdiensten zijn : 1° de technische ondersteuningsdienst;2° de ondersteuningsdienst voor dovencommunicatie en -vertolking;3° de ondersteuningsdienst voor alternatieve communicatie;4° de ondersteuningsdienst voor beroepsopleiding.

Art. 26.De technische ondersteuningsdienst bedoeld in artikel 25, 1°, oefent de onderstaande opdrachten uit : 1° de persoon met een handicap helpen en adviseren bij de keuze, de aankoop en het gebruik van de hulpmiddelen bedoeld in artikel 22, 2° ;2° toezien op het hergebruik van de materiële hulpmiddelen die overbodig zijn geworden voor de persoon met een handicap, zodat ze aangewend kunnen worden ten gunste van andere personen met een handicap;3° de dienst PHARE in individuele dossiers adviseren over de hulpmiddelen bedoeld in artikel 22, 2°, wanneer de dienst dat nodig acht en erom verzoekt.

Art. 27.De ondersteuningsdienst voor dovencommunicatie en -vertolking bedoeld in artikel 25, 2°, oefent de onderstaande opdrachten uit : 1° de aanvragen voor tolkprestaties in gebarentaal, transliteratie of velotypie behandelen;2° tolken, transliteratoren of velotypisten ter beschikking stellen van de aanvragers.

Art. 28.De ondersteuningsdienst voor alternatieve communicatie bedoeld in artikel 25, 3°, heeft als opdracht de informatie via braille en 'gemakkelijk te lezen' toegankelijk te maken voor blinden en personen met een handicap met begripsproblemen.

Art. 29.De ondersteuningsdienst voor beroepsopleiding bedoeld in artikel 25, 4°, is ermee belast psychopedagogische begeleiding te bieden aan de persoon met een handicap die niet meer aan de leerplicht is onderworpen en die zich wenst in te schrijven voor een beroepsopleiding die door de Belgische overheden is erkend.

Deze dienst oefent de onderstaande opdrachten uit : 1° de persoon met een handicap die een beroepsopleiding volgt, individuele psychopedagogische begeleiding bieden, met uitzondering van elke therapeutische ondersteuning;2° de personen die belast zijn met de psychopedagogische begeleiding van de persoon met een handicap, opleiden en coördineren;3° de lesgevers en de stagiairs inlichten over de bijzondere behoeften van de persoon met een handicap;4° bemiddelen tussen de stagiairs en het pedagogische team wanneer de persoon met een handicap moeilijkheden ondervindt die specifiek verband houden met zijn handicap. Onderafdeling 2. - Collectieve ondersteuningsdiensten

Art. 30.De categorieën van collectieve ondersteuningsdiensten zijn : 1° de opleidingsdienst inzake specifieke kenmerken van handicaps;2° de representatieve vereniging van personen met een handicap en hun familie of de representatieve vereniging van werkgevers die actief zijn in de sector van de bijstand aan personen met een handicap;3° de gespecialiseerde vereniging inzake toegankelijkheid.

Art. 31.De opleidingsdienst inzake specifieke kenmerken van handicaps bedoeld in artikel 30, 1°, heeft als opdracht opleidingen te verstrekken aan het personeel van de privé- of openbare instellingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die diensten aan de bevolking aanbieden, waaronder diensten die specifiek voor personen met een handicap zijn bedoeld.

Art. 32.De representatieve vereniging van personen met een handicap en hun familie bedoeld in artikel 30, 2°, heeft als opdracht de belangen van de persoon met een handicap en zijn familie te verdedigen, en zijn recht op inclusie in de maatschappij te bevorderen.

De representatieve vereniging van werkgevers die actief zijn in de sector van de bijstand aan personen met een handicap, bedoeld in artikel 30, 2°, heeft als opdracht diensten aan te bieden aan haar leden en hun belangen te verdedigen.

Art. 33.De gespecialiseerde vereniging inzake toegankelijkheid bedoeld in artikel 30, 3°, oefent de onderstaande opdrachten uit : 1° adviezen uitbrengen over de wetteksten, de normen en de praktijken ten gunste van de mobiliteit van personen met een handicap en de toegankelijkheid van plaatsen en diensten;2° het grote publiek bewustmaken voor de toegankelijkheidsproblemen waarmee personen met een handicap worden geconfronteerd;3° elke privé- of openbare betrokkene in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ondersteunen op het vlak van toegankelijkheid, en hem erover adviseren;4° adviezen uitbrengen over de toegankelijkheid, het verkeer en het gebruik van een Brusselse plaats of dienst door personen met een handicap.

Art. 34.Het College kan de lijsten bepaald in de artikelen 25 en 30, aanvullen, om aan de behoeften tegemoet te komen. Afdeling 4. - Begeleidingsdiensten

Art. 35.De begeleidingsdienst oefent een of meerdere van de onderstaande soorten begeleiding uit : 1° de vroegtijdige begeleiding;2° de begeleiding van kinderen en jongeren;3° de begeleiding van volwassenen.

Art. 36.De vroegtijdige begeleiding bedoeld in artikel 35, 1°, richt zich tot jonge kinderen en hun familie. Indien nodig kan de begeleiding ook vóór de geboorte plaatsvinden. De begeleiding komt tegemoet aan de behoeften van jonge kinderen en hun familie, en biedt hun een vroegtijdige ondersteuning op educatief, maatschappelijk, psychologisch en gezondheidsvlak.

Het College definieert wat in de zin van dit artikel onder 'jong kind' moet worden verstaan.

Art. 37.De begeleiding van kinderen en jongeren bedoeld in artikel 35, 2°, biedt ondersteuning op educatief, maatschappelijk, psychologisch en gezondheidsvlak.

De begeleiding komt tegemoet aan de behoeften van kinderen en jongeren en hun familie, en omkadert hun schoolse, maatschappelijke en professionele inclusie.

Het College definieert wat in de zin van dit artikel onder 'kind' en 'jongere' moet worden verstaan.

Art. 38.De begeleiding van volwassenen bedoeld in artikel 35, 3°, ondersteunt de autonomie van de persoon met een handicap, alsook het behoud of de verbetering van zijn levenskwaliteit, door hem en zijn familie, indien nodig, aan zijn behoeften aangepaste informatie en begeleiding te bieden bij de handelingen en de activiteiten van het dagelijkse leven.

Het College definieert wat in de zin van dit artikel onder 'volwassene' moet worden verstaan.

Art. 39.De begeleidingsdienst bedoeld in artikel 35, oefent de onderstaande basisopdrachten uit : 1° de persoon met een handicap begeleiden in zijn levensproject door, in het kader van de dienst, geïndividualiseerde ondersteuning thuis of op elke andere geschikte plaats aan te bieden;2° samen met de persoon met een handicap, zijn familie en zijn netwerk, indien nodig, oplossingen voor zijn specifieke behoeften zoeken en toepassen;3° de persoon met een handicap en zijn familie, indien nodig, in contact brengen met de personen, de diensten en de opvangvoorzieningen die voor hen nuttig kunnen zijn;4° deelnemen aan allerlei acties om het ontstaan en de verergering van handicaps te voorkomen. De in het eerste lid bedoelde basisopdrachten kunnen worden uitgeoefend door middel van specifieke acties bepaald door het College.

Art. 40.Naast de opdrachten bedoeld in artikel 39, kan de begeleidingsdienst andere opdrachten die in dit decreet zijn vastgelegd, uitoefenen. Het betreft de opdrachten gedefinieerd in de artikelen 26, 28, 29, 31, 41, 44 en 68.

Daartoe moet de erkende begeleidingsdienst een meerjarenovereenkomst met het College sluiten. Die overeenkomst definieert : 1° de uitgeoefende opdrachten en hun beoordelingswijze;2° de onderlinge financiële en administratieve banden. Het College bepaalt de inhoud en de modaliteiten voor het sluiten van de overeenkomst. Afdeling 5. - Ondersteuningsdiensten voor activiteiten van

maatschappelijk belang

Art. 41.De individuele ondersteuningsdienst voor activiteiten van maatschappelijk belang voor personen met een handicap bedoeld in artikel 19, 4°, oefent de onderstaande opdrachten uit : 1° de persoon met een handicap hulp en ondersteuning bieden in het kader van activiteiten van maatschappelijk belang;2° zoeken welke activiteiten van maatschappelijk belang toegankelijk zijn voor de persoon met een handicap;3° de activiteiten van maatschappelijk belang van de persoon met een handicap bevorderen in de maatschappij. De activiteiten van maatschappelijk belang zijn de activiteiten van het vrijwilligerswerk die gedefinieerd zijn in artikel 3, 1°, van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers. Afdeling 6. - Ondersteuningsdiensten voor schoolse en buitenschoolse

inclusie

Art. 42.De ondersteuningsdienst voor schoolse en buitenschoolse inclusie bedoeld in artikel 19, 5°, oefent de onderstaande opdrachten uit : 1° in samenwerking met de persoon met een handicap en zijn familie streven naar een optimale maatschappelijke, schoolse en buitenschoolse inclusie in het gewoon of buitengewoon onderwijs en in de leefomgeving, door de vaardigheden te valoriseren en de mogelijkheden te versterken;2° individuele ondersteuning bieden via collectieve en individuele activiteiten, zowel tijdens als buiten de schoolperiode en zowel binnen als buiten de bezochte school;3° de opvang van de persoon met een handicap garanderen, alsook de toekenning van educatieve, maatschappelijke, psychologische, medische en paramedische prestaties die de actie van de scholen aanvullen maar niet vervangen, om de maatschappelijke, schoolse en buitenschoolse inclusie van de persoon met een handicap te bevorderen;4° de vooruitgang op het vlak van de autonomie in alle domeinen aanmoedigen.

Art. 43.De ondersteuningsdienst voor schoolse en buitenschoolse inclusie richt zich tot de onderstaande kinderen en jongeren met een handicap : 1° de kinderen en jongeren die school lopen in de onderwijsinstelling waarmee de dienst op bevoorrechte manier samenwerkt;2° de kinderen en jongeren die school lopen in een andere onderwijsinstelling dan die bedoeld in 1° ;3° de kinderen en jongeren die school verzuimen;4° de kinderen van voorschoolse leeftijd die al dan niet naar een crèche of een structuur voor kinderopvang gaan die erkend is door de Office de la Naissance et de l'Enfance dat opgericht werd bij het decreet van 17 juli 2002 houdende hervorming van de Office de la Naissance et de l'Enfance. Het College definieert wat in de zin van dit artikel onder 'kind' en 'jongere' moet worden verstaan. Afdeling 7. - Diensten voor inclusieve vrijetijdsbesteding

Art. 44.De dienst voor inclusieve vrijetijdsbesteding bedoeld in artikel 19, 6°, richt zich tot de persoon met een handicap die wenst deel te nemen aan collectieve en individuele vrijetijdsactiviteiten die niet specifiek voor personen met een handicap zijn bestemd. Met het oog op de sociale gemengdheid richt de dienst zich ook tot de valide personen die aan diezelfde activiteiten wensen deel te nemen.

Art. 45.De dienst voor inclusieve vrijetijdsbesteding oefent de onderstaande opdrachten uit : 1° de persoon met een handicap begeleiden bij het zoeken naar inclusieve vrijetijdsactiviteiten die bijdragen aan zijn persoonlijke ontplooiing, zijn autonomie en zijn inclusie in de maatschappij, en die het mogelijk maken om eenzaamheid en isolement tegen te gaan;2° inclusieve vrijetijdsactiviteiten organiseren die zich zowel tot personen met een handicap als tot valide personen richten;3° samenwerken met andere organisaties die rond vrijetijdsbesteding werken, om inclusieve vrijetijdsactiviteiten te zoeken of samen te organiseren. HOOFDSTUK 5. - Dagactiviteiten

Art. 46.De dagactiviteiten zijn de activiteiten die georganiseerd worden in het kader van : 1° de tewerkstelling, door middel van verschillende soorten tewerkstellingssteun;2° de onderneming met aangepast werk;3° de dienst voor participatie via collectieve activiteiten;4° het dagactiviteitencentrum;5° de dienst voor voorbereiding op de beroepsopleiding.

Art. 47.Het College bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten volgens welke de opdrachten van de diensten bedoeld in artikel 46, 2° tot en met 5°, worden uitgeoefend. Afdeling 1. - Tewerkstellingssteun

Art. 48.De tewerkstellingssteun heeft betrekking op : 1° de ontdekkingsstage, die de persoon met een handicap de kans geeft om een beroep of een werksituatie te ontdekken;2° de omscholingsovereenkomst, die gesloten wordt tussen een persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger en een werkgever, om een wederzijdse aanpassing mogelijk te maken met het oog op een eventuele aanwerving;3° de mentoraatspremie, die bestemd is voor de werkgever, om de werknemer met een handicap te laten ondersteunen en begeleiden door een mentor die deel uitmaakt van het personeelsbestand van de werkgever, tijdens de aanwerving van de persoon met een handicap of bij zijn terugkeer na een lange afwezigheid;4° de sensibiliseringspremie, die bestemd is voor de werkgever, om de collega's van de werknemer met een handicap te sensibiliseren voor of op te leiden rond de beperking van de werknemer met een handicap;5° de inschakelingspremie, die bestemd is voor de werkgever, en een tegemoetkoming is in de bezoldiging en de sociale lasten van de werknemer met een handicap, om het rendementsverlies te compenseren;6° de vestigingspremie, die bestemd is voor de persoon met een handicap die op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een beroep als zelfstandige uitoefent, om het rendementsverlies te compenseren;7° de aanpassing van de werkpost en de werkomgeving, die gerechtvaardigd wordt door de beperking van de werknemer;8° elke andere door het College bepaalde tewerkstellingssteun die nodig is voor de professionele inclusie van de persoon met een handicap.

Art. 49.Het College bepaalt de voorwaarden, de modaliteiten voor de erkenning en het model van de omscholingsovereenkomst bedoeld in artikel 48, 2°.

Art. 50.De persoon met een handicap die een omscholingsovereenkomst heeft gesloten, ontvangt een bezoldiging, die ten laste van de werkgever is.

Het College bepaalt de tegemoetkoming in de bezoldiging bedoeld in het eerste lid, en kent die aan de werkgever toe.

Art. 51.Het College bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten voor de toekenning van de werkgelegenheidssteun bedoeld in artikel 48, 1° tot en met 8°.

Volgens de voorwaarden bepaald door het College, kan de persoon met een handicap of zijn werkgever meerdere soorten steun bedoeld in het eerste lid, ontvangen. Afdeling 2. - Ondernemingen met aangepast werk

Art. 52.De onderneming met aangepast werk is met voorrang bestemd voor de persoon met een handicap die in staat is een beroepsactiviteit uit te oefenen, doch tijdelijk of definitief niet in gewone werkomstandigheden.

Art. 53.De onderneming met aangepast werk heeft als prioritaire opdracht om de professionele inclusie van de persoon met een handicap te bevorderen door : 1° de persoon met een handicap toegang te geven tot aangepast en bezoldigd werk;2° de persoon met een handicap permanent de mogelijkheid te geven zich te vormen, zich te vervolmaken op beroepsvlak en zijn vaardigheden te valoriseren;3° eventueel, in het bedrijf een preprofessionele begeleiding te organiseren die erop gericht is de persoon met een handicap de vereiste vaardigheden te laten verwerven om vervolgens toegang te hebben tot een beroepsactiviteit in het kader van een arbeidsovereenkomst;4° eventueel, in het bedrijf werkondersteuning te organiseren die erop gericht is de persoon met een handicap die moeilijkheden ondervindt om aan het werk te blijven, te helpen om zijn beroepsactiviteit in het kader van een arbeidsovereenkomst te behouden.

Art. 54.De persoon met een handicap wordt aangeworven in de onderneming met aangepast werk via een arbeidsovereenkomst of, indien gerechtvaardigd door de moeilijke toegang tot werk, via een omscholingsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 48, 2°.

Art. 55.De onderneming met aangepast werk is georganiseerd op een manier waarbij er rekening wordt gehouden met de beroepsbekwaamheden van iedere aangeworven persoon met een handicap, door : 1° een passende taakverdeling;2° een aanpassing van het werkritme en de werkomstandigheden;3° een gespecialiseerde begeleiding. Het College bepaalt de omstandigheden waarin de preprofessionele begeleiding en de werkondersteuning in de onderneming met aangepast werk worden georganiseerd. Afdeling 3. - Diensten voor participatie via collectieve activiteiten

Art. 56.De dienst voor participatie via collectieve activiteiten (dienst 'PACT' in het Frans) oefent de onderstaande opdrachten uit : 1° op basis van de geïndividualiseerde projecten van personen met een handicap collectieve vrijwilligersactiviteiten organiseren ten gunste van de maatschappij;2° de persoon met een handicap valoriseren via de deelname aan die activiteiten;3° acties verwezenlijken en diensten leveren ten gunste van de maatschappij;4° de persoon met een handicap de mogelijkheid geven om zich te ontplooien en zijn vaardigheden te valoriseren.

Art. 57.Met het oog op de sociale gemengdheid zijn de activiteiten van de dienst voor participatie via collectieve activiteiten bestemd voor personen met een handicap en valide personen die een activiteit ten gunste van de maatschappij wensen te verwezenlijken.

Art. 58.De activiteiten van de dienst voor participatie via collectieve activiteiten passen in het kader van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers. Afdeling 4. - Dagactiviteitencentra

Art. 59.Het dagactiviteitencentrum beoogt de persoon met een handicap in staat te stellen om, naargelang zijn levensproject, een zo groot mogelijke autonomie en een optimaal inclusieniveau te bereiken of te behouden.

Art. 60.Het dagactiviteitencentrum richt zich ofwel tot kinderen en jongeren, ofwel tot volwassenen.

Het dagactiviteitencentrum dat zich tot kinderen en jongeren richt, oefent de onderstaande opdrachten uit : 1° het kind of de jongere die vanwege zijn handicap geen instelling van het gewoon of buitengewoon onderwijs bezoekt, voltijdse of deeltijdse opvang bieden, hoofdzakelijk overdag, met inbegrip van de middagmaaltijd.De onmogelijkheid om een onderwijsinstelling te bezoeken moet zijn vastgesteld volgens de geldende wettelijke en reglementaire procedures; 2° een educatieve begeleiding garanderen door middel van valoriserende, afwisselende en aan de behoeften aangepaste activiteiten;3° een individuele, sociale, psychologische, medische en paramedische opvolging garanderen. Het dagactiviteitencentrum dat zich tot volwassenen richt, oefent de onderstaande opdrachten uit : 1° de volwassene die zich niet in een opleidings- of werkomgeving kan integreren, voltijdse of deeltijdse opvang bieden, ook voor korte periodes, hoofdzakelijk overdag, met inbegrip van de middagmaaltijd;2° toegang garanderen tot een brede waaier van valoriserende en afwisselende activiteiten die aangepast zijn aan de behoeften en de interesses van de opgevangen persoon met een handicap, en persoonlijke ondersteuning garanderen bij alle activiteiten van het dagelijkse leven;3° een individuele, sociale, psychologische, medische en paramedische opvolging garanderen. Het College definieert wat in de zin van dit artikel onder 'kind', 'jongere' en 'volwassene' moet worden verstaan. Afdeling 5. - Diensten voor voorbereiding op de beroepsopleiding

Art. 61.De dienst voor voorbereiding op de beroepsopleiding heeft als opdracht collectieve opleidingen te organiseren voor personen met een handicap, om deze personen in staat te stellen een vooropleiding of een kwalificerende beroepsopleiding te volgen die georganiseerd wordt door het Franstalig Brussels Instituut voor Beroepsopleiding of een andere Franstalige instelling voor beroepsopleiding die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is gelegen, of door het onderwijs voor sociale promotie. HOOFDSTUK 6. - Leefomgevingen

Art. 62.De diensten die de persoon met een handicap opvangen of in zijn leefomgeving begeleiden, zijn : 1° de dienst voor inclusief wonen;2° de aangepaste collectieve woonomgeving;3° de dienst voor gezinsopvang.

Art. 63.Het College bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten volgens welke de opdrachten van de diensten en de woonomgevingen bedoeld in artikel 62, 1° tot en met 3°, worden uitgeoefend. Afdeling 7. - Diensten voor inclusief wonen

Art. 64.De dienst voor inclusief wonen begeleidt de persoon met een handicap die een inclusieve woning als hoofdverblijfplaats heeft, in zijn levensproject en volgens zijn behoeften.

Een inclusieve woning is een leefomgeving waarin personen met een handicap en valide personen samenleven vanuit een optiek van toegankelijkheid, sociale gemengdheid, solidariteit en reciprociteit.

Art. 65.De dienst voor inclusief wonen heeft als opdracht bij te dragen aan de autonomie van de persoon met een handicap door : 1° voor de persoon met een handicap een inclusief woonproject op te stellen en uit te voeren;2° in de inclusieve woning een collectieve dynamiek te ondersteunen, waaraan de persoon met een handicap deelneemt naargelang van zijn capaciteiten;3° de persoon met een handicap psychosociaal, budgettair of administratief te begeleiden bij het beheer van zijn woning;4° de ondersteuning door externe diensten, met name de diensten voor thuishulp, bij de uitvoering van de handelingen van het dagelijkse leven, te bevorderen en te coördineren. Afdeling 2. - Aangepaste collectieve woonomgeving

Art. 66.Een aangepaste collectieve woonomgeving is een leefomgeving waar een kind, een jongere of een volwassene met een handicap 's avonds of 's nachts wordt opgevangen.

In afwijking van het eerste lid en overeenkomstig de bepalingen van het College, kan een aangepaste collectieve woonomgeving het kind, de jongere of de volwassene met een handicap overdag opvangen gedurende een korte periode of om tegemoet te komen aan een crisissituatie.

De aangepaste collectieve woonomgeving kan bij de dienst PHARE een specifiek project inzake de lichte opvang van de persoon met een handicap indienen volgens de voorwaarden en de modaliteiten bepaald door het College.

Het College definieert wat in de zin van dit artikel onder 'kind', 'jongere' en 'volwassene' moet worden verstaan.

Art. 67.De aangepaste collectieve woonomgeving heeft als doel het levensproject van de persoon met een handicap persoonlijk te ondersteunen door : 1° psychosociale en educatieve begeleiding;2° sociale, creatieve of recreatieve activiteiten;3° de huisvesting, de voeding en de onderhoudsdiensten die ermee verband houden;4° de persoon met een handicap te leren zijn dagelijkse leven te regelen, zodat hij zijn vaardigheden kan verwerven of behouden;5° medische en paramedische opvolging, met de prioritaire ondersteuning van een externe dienstverlener. Afdeling 3. - Diensten voor gezinsopvang

Art. 68.De dienst voor gezinsopvang coördineert de opvang van de persoon met een handicap in een opvanggezin.

Art. 69.De dienst voor gezinsopvang oefent de onderstaande opdrachten uit : 1° opvanggezinnen zoeken en selecteren naargelang van hun capaciteit om opvang aan te bieden die aan de behoeften van de persoon met een handicap is aangepast;2° samen met de persoon met een handicap, eventueel zijn wettelijke vertegenwoordiger en het geselecteerde gezin een opvangproject uitwerken dat aansluit bij het levensproject van de persoon met een handicap;3° de persoon met een handicap persoonlijk begeleiden op basis van het opvangproject;4° de opvanggezinnen begeleiden, informeren en ondersteunen in hun opdracht. HOOFDSTUK 7. - Erkenningen, subsidies en labels Afdeling 1. - Erkenningen van centra, diensten, verenigingen,

woonomgevingen en ondernemingen

Art. 70.Met uitzondering van de representatieve vereniging van personen met een handicap en hun familie en de representatieve vereniging van werkgevers die actief zijn in de sector van de bijstand aan personen met een handicap bedoeld in artikel 30, 2°, worden de centra, diensten, verenigingen, woonomgevingen en ondernemingen, na het advies van de Adviesraad, door het College erkend voor bepaalde of onbepaalde duur.

Art. 71.De erkenningsvoorwaarden voor de centra, diensten, verenigingen, woonomgevingen en ondernemingen zijn : 1° opgericht zijn als een Belgische vereniging zonder winstoogmerk onderworpen aan de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, of worden georganiseerd door de Franse Gemeenschapscommissie. In afwijking daarvan kan het College een erkenning verlenen aan ondernemingen met aangepast werk die opgericht zijn als vennootschap met een sociaal oogmerk waarvan de statuten bepalen dat de vennoten geen enkel vermogensvoordeel nastreven, zoals bedoeld in artikel 661, 1°, van het Wetboek van Vennootschappen.

Het College kan bijzondere voorwaarden verbinden aan de erkenning van ondernemingen met aangepast werk die in die vorm zijn opgericht; 2° een activiteit hebben die verschilt van alle andere activiteiten van de vzw, zowel op het vlak van de werknemers als op dat van het administratieve beheer en de rekeningen;3° op intern niveau voorzien in participatiemodaliteiten voor personen met een handicap.Het College definieert specifieke modaliteiten per type centrum, dienst, woonomgeving, vereniging of onderneming; 4° deelnemen aan communautaire acties om de sociale band met de wijk en de onmiddellijke omgeving van de persoon met een handicap te vergroten;5° een netwerkgerichte aanpak toepassen, om de ondersteuning door de verschillende professionele hulpverleners rond de persoon met een handicap te coördineren, en zo een globaal antwoord te bieden op de situatie en de behoeften van de persoon met een handicap;6° een collectief project of een dienstproject uitwerken met daarin de waarden van de organisatie, haar opdrachten, haar werkingsregels en haar werkorganisatiemethoden om naar de verwezenlijking van het geïndividualiseerde project van de persoon met een handicap te streven;7° personen met een handicap garanderen dat de bepalingen van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 9 juli 2010 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling, worden nageleefd. In afwijking van het eerste lid moeten de onderstaande diensten en verenigingen niet beantwoorden aan de voorwaarden bedoeld in 3° en 5° : 1° de technische ondersteuningsdiensten bedoeld in artikel 25, 1° ;2° de ondersteuningsdiensten voor alternatieve communicatie bedoeld in artikel 25, 3° ;3° de opleidingsdiensten inzake specifieke kenmerken van handicaps bedoeld in artikel 30, 1° ;4° de gespecialiseerde verenigingen inzake toegankelijkheid bedoeld in artikel 30, 3°.

Art. 72.Voor elke categorie van erkende centra, diensten, verenigingen, woonomgevingen of ondernemingen bepaalt het College de erkenningsnormen die betrekking hebben op : 1° de kwaliteit van de dienstverlening;2° de infrastructuur;3° de organisatie, de werking en de inhoud van het collectieve project of het dienstproject;4° het aantal personeelsleden, hun kwalificatieniveau en hun voortgezette opleiding;5° het aantal betrokken personen met een handicap en het type van beperking;6° de relaties tussen het centrum, de dienst, de vereniging, de woonomgeving of de onderneming en de persoon met een handicap;7° het beheer, de boekhouding en de op te stellen verslagen;8° de relaties tussen het centrum, de dienst, de vereniging, de woonomgeving of de onderneming en de dienst PHARE. Het College bepaalt de modaliteiten en de procedures voor de erkenning, de voorlopige erkenning, de vernieuwing van de erkenning, de wijziging van de erkenning, de intrekking van de erkenning, de opgelegde wijziging van de erkenning, de intrekking van de erkenning vanwege dringende redenen, of de vrijwillige sluiting van centra, diensten, verenigingen, woonomgevingen en ondernemingen.

Art. 73.Alleen een onderneming met aangepast werk die erkend is door het College, is gemachtigd om de benaming 'onderneming met aangepast werk' te gebruiken.

Art. 74.De vermelding 'erkend door de Franse Gemeenschapscommissie' moet zichtbaar zijn aan de buitenkant van het gebouw en moet worden aangebracht op alle documenten, affiches en publicaties van het centrum, de dienst, de vereniging, de woonomgeving of de onderneming.

Art. 75.Voor elk type van centrum, dienst, woonomgeving of onderneming kan het College quota bepalen in verband met het aantal personen met een handicap dat mag worden begeleid, opgevangen of tewerkgesteld.

Art. 76.Na advies van de Adviesraad stelt het College een programmering op van de erkende centra, diensten, woonomgevingen en ondernemingen bedoeld in dit decreet, rekening houdende met het bestaande aanbod en de vastgestelde behoeften vanuit sociologisch, geografisch en sociaaleconomisch standpunt, en met de aanbevelingen van de dienst PHARE. Die programmering zal het aanbod kunnen oriënteren naar een prioritaire doelgroep die gedefinieerd wordt door het College. Afdeling 2. - Subsidies

Art. 77.Binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten wordt een subsidie toegekend aan de erkende centra, diensten, woonomgevingen en ondernemingen bedoeld in artikel 19, 2° tot en met 7°, artikel 46, 2° tot en met 5°, en artikel 62, 1° tot en met 3°.

Het College bepaalt de modaliteiten voor de berekening, de toekenning en de uitbetaling van die subsidies, rekening houdende met de bepalingen bedoeld in de artikelen 78 tot en met 94.

Het College bepaalt maximale subsidiebedragen voor de door hem gepreciseerde subsidieerbare uitgaven.

Art. 78.Aan de technische ondersteuningsdienst bedoeld in de artikelen 25, 1°, en 26, wordt een subsidie toegekend, rekening houdende met het type dienstverlening.

Art. 79.Aan de ondersteuningsdienst voor dovencommunicatie en -vertolking bedoeld in de artikelen 25, 2°, en 27, wordt een subsidie toegekend voor de prestatiekosten.

Voor de subsidie wordt rekening gehouden met het aantal gepresteerde uren.

Art. 80.Aan de ondersteuningsdienst voor alternatieve communicatie bedoeld in de artikelen 25, 3°, en 28, wordt een subsidie toegekend voor de prestatiekosten.

Voor de subsidie wordt rekening gehouden met de hoeveelheid informatie die via braille en 'gemakkelijk te lezen' toegankelijk is gemaakt.

Art. 81.Aan de ondersteuningsdienst voor beroepsopleiding bedoeld in de artikelen 25, 4°, en 29, wordt een subsidie toegekend rekening houdende met het aantal ondersteunde personen en het type van beperking.

Art. 82.Aan de begeleidingsdienst bedoeld in de artikelen 35 tot en met 40, wordt een subsidie toegekend voor : 1° de personeelskosten;2° de algemene kosten;3° de kosten verbonden aan specifieke acties;4° de kosten bedoeld in de meerjarenovereenkomst. Voor de subsidie wordt rekening gehouden met het aantal begeleide personen en het aantal van die begeleide personen met een handicap met het statuut 'zware zorgbehoevendheid' bedoeld in artikel 12.

Art. 83.Aan de ondersteuningsdienst voor activiteiten van maatschappelijk belang bedoeld in artikel 41, wordt een subsidie toegekend voor : 1° de personeelskosten;2° de algemene kosten. Voor de subsidie wordt rekening gehouden met het aantal ondersteunde personen met een handicap.

Art. 84.Aan de ondersteuningsdienst voor schoolse en buitenschoolse inclusie bedoeld in de artikelen 42 en 43, wordt een subsidie toegekend voor : 1° de personeelskosten;2° de algemene kosten;3° de collectieve vervoerskosten buiten de schoolperioden. Voor de subsidie wordt rekening gehouden met het aantal ondersteunde personen met een handicap en het type van beperking.

Art. 85.Aan de dienst voor inclusieve vrijetijdsbesteding bedoeld in de artikelen 44 en 45, wordt een subsidie toegekend voor : 1° de personeelskosten;2° de algemene kosten. Voor de subsidie wordt rekening gehouden met het aantal ondersteunde personen met een handicap en het aantal georganiseerde activiteiten.

Art. 86.Aan de onderneming met aangepast werk bedoeld in de artikelen 52 tot en met 55, wordt een subsidie toegekend voor : 1° de bezoldiging van de werknemers met een handicap in functie van de beroepsbekwaamheid van iedere werknemer met een handicap zoals bepaald door de dienst PHARE in overleg met de onderneming;2° de kosten van het begeleidingspersoneel in functie van het aantal werknemers met een handicap dat tewerkgesteld is in de onderneming, hun beroepsbekwaamheid zoals bedoeld in 1°, en het type van activiteit;3° de investeringskosten in functie van het aantal werknemers met een handicap dat tewerkgesteld is in de onderneming;4° de werkingskosten in functie van de beroepsbekwaamheid van iedere werknemer met een handicap zoals bepaald door de dienst PHARE in overleg met de onderneming.

Art. 87.Aan het Fonds voor bestaanszekerheid voor de beschutte werkplaatsen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschapscommissie wordt een subsidie toegekend voor de opleiding en het vervroegd pensioen van het gesubsidieerde personeel, en de economische bevordering van de sector.

Art. 88.Aan de dienst voor participatie via collectieve activiteiten bedoeld in de artikelen 56 tot en met 58, wordt een subsidie toegekend voor : 1° de personeelskosten;2° de algemene kosten;3° de vergoedingen die betaald worden in het kader van het vrijwilligerswerk. Voor de subsidie wordt rekening gehouden met het aantal personen met een handicap dat gebruikmaakt van de dienst.

Art. 89.Aan het dagactiviteitencentrum bedoeld in de artikelen 59 en 60, wordt een subsidie toegekend voor : 1° de personeelskosten;2° de algemene kosten;3° de collectieve vervoerskosten;4° de persoonlijke kosten. Voor de subsidie wordt rekening gehouden met het aantal opgevangen personen met een handicap en het type van beperking.

Aan de dagactiviteitencentra kan een aanvullende subsidie worden toegekend in het kader van de opvang van een persoon met het statuut 'zware zorgbehoevendheid' bedoeld in artikel 12.

Het College bepaalt de toekenningsvoorwaarden voor deze aanvullende subsidie.

Art. 90.Aan de dienst voor voorbereiding op de beroepsopleiding bedoeld in artikel 61, wordt een subsidie toegekend voor : 1° de personeelskosten;2° de algemene kosten. Voor de subsidie wordt rekening gehouden met het aantal opleidingsuren dat door de personen met een handicap werd gevolgd.

Art. 91.Aan de dienst voor inclusief wonen bedoeld in de artikelen 64 en 65, wordt een subsidie toegekend voor : 1° de personeelskosten;2° de algemene kosten. Voor de subsidie wordt rekening gehouden met het aantal personen met een handicap dat in de inclusieve woning verblijft en het type van beperking.

Art. 92.Aan de aangepaste collectieve woonomgeving bedoeld in de artikelen 66 en 67, wordt een subsidie toegekend voor : 1° de personeelskosten;2° de algemene kosten;3° de persoonlijke kosten. Voor de subsidie wordt rekening gehouden met het aantal opgevangen personen met een handicap en het type van beperking.

Aan de aangepaste collectieve woonomgevingen kan een aanvullende subsidie worden toegekend in het kader van de opvang van een persoon met het statuut 'zware zorgbehoevendheid' bedoeld in artikel 12.

Het College bepaalt de toekenningsvoorwaarden voor deze aanvullende subsidie.

Art. 93.Aan de dienst voor gezinsopvang bedoeld in de artikelen 68 en 69, wordt een subsidie toegekend voor : 1° de personeelskosten;2° de algemene kosten. Voor de subsidie wordt rekening gehouden met het aantal behandelde aanvragen en het aantal effectief opgevangen personen.

Aan de dienst voor gezinsopvang wordt een aanvullende subsidie toegekend die bestemd is voor het opvanggezin. Voor de subsidie wordt rekening gehouden met het type van beperking van de persoon met een handicap.

Art. 94.De persoon met een handicap is een financiële bijdrage verschuldigd voor de prestaties die de diensten bedoeld in de artikelen 25, 35, 42, 44, 59, 64, 66 en 68, leveren in het kader van hun opdrachten. Het bedrag en de modaliteiten van de financiële bijdrage worden bepaald door het College.

Het College kan de financiële bijdrage aftrekken van de subsidies die krachtens de artikelen 77 tot en met 93 toegekend worden aan het centrum, de dienst of de woonomgeving.

Art. 95.De toegang van de persoon met een handicap tot een centrum, een woonomgeving, een onderneming, een vereniging of een dienst mag in geen enkel geval afhangen van een financiële bijdrage. Afdeling 3. - Specifieke en innoverende projecten

Art. 96.Binnen de grenzen van de begrotingskredieten ondersteunt het College, volgens de door hem bepaalde voorwaarden en modaliteiten, door vzw's en stichtingen ingediende specifieke projecten van korte duur met betrekking tot de inclusie van personen met een handicap.

Deze projecten beogen te sensibiliseren, te informeren, tegemoet te komen aan nieuwe of niet-ingevulde behoeften, en het bestaande aanbod te verbeteren.

Art. 97.Aan de centra, diensten, verenigingen, woonomgevingen en ondernemingen die erkend worden in het kader van dit decreet, kan het College een subsidie toekennen om in een tijdsbestek van drie jaar innoverende projecten te verwezenlijken.

Voor elk project bepaalt het College : 1° de modaliteiten om de verwezenlijking van het project te beoordelen;2° de bedragen van de toegekende subsidie, vastgesteld per jaar, alsook de uitbetalingswijze ervan;3° het uit te voeren project waartoe het centrum, de dienst, de vereniging, de woonomgeving of de onderneming zich verbindt.

Art. 98.Het College bepaalt de inhoud van het aanvraagdossier voor de subsidie, de procedure en de beoordelingsmodaliteiten.

Art. 99.Na advies van de Adviesraad kan het College elke vzw die een specifiek project met betrekking tot de inclusie van personen met een handicap uitvoert, erkennen en, binnen de grenzen van de begrotingskredieten, aan die vereniging een subsidie toekennen voor dat specifieke project.

Het College bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten volgens welke de specifieke projecten van de diensten worden uitgevoerd en de wijze waarop de subsidie wordt toegekend. Afdeling 4. - Labeling en erkenning

Art. 100.Het College kan een label toekennen aan de privé- of openbare actoren op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, om de actie van die actoren ten gunste van de inclusie van personen met een handicap te bevorderen.

Het College bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten voor de toekenning van die labels.

Art. 101.Het College kan criteria bepalen voor de erkenning van de representatieve vereniging van personen met een handicap en hun familie, alsook de representatieve vereniging van werkgevers die actief zijn in de sector van de bijstand aan personen met een handicap, bedoeld in artikel 30, 2°.

Die criteria betreffen onder meer het aantal leden van die verenigingen. HOOFDSTUK 8. - Beoordeling van de erkende centra, diensten, verenigingen, woonomgevingen en ondernemingen en beoordeling van de uitvoering van de principes van dit decreet Afdeling 1. - Beoordeling voor intern gebruik

Art. 102.Ten minste om de drie jaar beoordeelt elk erkend centrum of elke erkende dienst, vereniging, woonomgeving of onderneming de werking en de kwaliteit van zijn of haar ondersteunings-, opvang- of begeleidingsstructuur, en betrekt daarbij alle belanghebbenden, met inbegrip van de raden van gebruikers, als die aanwezig zijn.

De resultaten van de beoordeling zijn bestemd voor het interne gebruik van het centrum, de dienst, de vereniging, de woonomgeving of de onderneming.

De beoordelingsmethode mag vrij worden gekozen door het centrum, de dienst, de vereniging, de woonomgeving of de onderneming.

De onderstaande criteria moeten in aanmerking worden genomen voor de beoordeling : 1° de inaanmerkingneming van de mening van de persoon met een handicap voor de evolutie van de praktijken en het collectieve project of het dienstproject;2° de ontwikkeling van innoverende praktijken of nieuwe modaliteiten op het vlak van de zorgverlening;3° de samenwerking met de vzw's en de diensten uit de sector van de bijstand aan personen met een handicap en uit andere sectoren die betrokken zijn bij de inclusie van personen met handicap;4° de overeenstemming tussen de doelgroep van het project en het effectief bereikte publiek;5° de samenhang tussen de werking, de opdrachten en de praktijken van het erkende centrum of de erkende dienst, vereniging, woonomgeving of onderneming;6° de openheid van het centrum, de dienst, de vereniging, de woonomgeving of de onderneming ten aanzien van zijn of haar omgeving. Op basis van de beoordeling bepaalt het centrum, de dienst, de vereniging, de woonomgeving of de onderneming doelstellingen om de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren. Afdeling 2. - Beoordeling van de uitvoering van de principes van dit

decreet

Art. 103.Om de drie jaar organiseert het College, in samenwerking met de dienst PHARE, een externe wetenschappelijke beoordeling die erop gericht is te bepalen of de door de volledige sector toegepaste maatregelen om in overeenstemming te zijn met de principes van dit decreet, relevant en doeltreffend zijn.

Het College bepaalt de modaliteiten voor de beoordeling.

Aan het College wordt een eindverslag bezorgd uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van dit decreet, en vervolgens om de drie jaar.

Binnen de drie maanden na de ontvangst van het verslag bezorgt het College het verslag ter informatie aan de Adviesraad en het Franstalig Brussels Parlement. HOOFDSTUK 9. - Samenwerking

Art. 104.Het College gaat over tot de oprichting van een permanente Brusselse interministeriële werkgroep betreffende de inclusie van personen met een handicap.

De werkgroep heeft als doel : 1° de toegang van de persoon met een handicap tot de algemene diensten die bestemd zijn voor de volledige bevolking, aan te moedigen;2° de federale, communautaire, gewestelijke en gemeentelijke overheden te sensibiliseren voor de inclusie van personen met een handicap, meer bepaald in het kader van de uitwerking en de uitvoering van beleidslijnen die behoren tot andere bevoegdheidsdomeinen dan dat van de handicap.Deze sensibilisering strekt ertoe de concrete uitvoering van de samenwerking, die tot samenwerkingsakkoorden kan leiden, te bevorderen, alsook de toegankelijkheid van de openbare instellingen en het wegennet, de ontwikkeling van individuele woningen, en de uitbouw van een vervoersaanbod dat aangepast is aan de behoeften van personen met een handicap, aan te moedigen; 3° de gemeenten ertoe aan te zetten initiatieven te ontwikkelen die de participatie van de persoon met een handicap en zijn inclusie in het plaatselijke leven vergroten;4° de aanpassing van middelen voor toegang tot informatie aan de functionele kenmerken van de persoon met een handicap te bevorderen;5° het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe technologieën met het oog op de inclusie van personen met een handicap te bevorderen;6° het werk van het Observatorium voor de opvang en de begeleiding van personen met een handicap in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en zijn aanbevelingen te bevorderen;7° de werkgelegenheid van personen met een handicap in het privé- en openbare domein te bevorderen, ofwel rechtstreeks, ofwel via de onderaanbesteding aan ondernemingen met aangepast werk. Het College bepaalt de samenstelling en de modaliteiten voor de werking van de werkgroep.

Art. 105.Ieder collegelid ziet erop toe dat de dimensie 'handicap' in aanmerking wordt genomen bij de uitwerking, de uitvoering en de beoordeling van het gevoerde beleid.

Daarnaast nodigt het College ieder collegelid uit om binnen zijn ministerieel kabinet een persoon aan te wijzen die belast is met de uitvoering van deze dimensie.

De collegeleden maken jaarlijks bekend welke maatregelen ze nemen om deze doelstelling te realiseren. Ze delen die maatregelen mee aan de leden van het parlement. HOOFDSTUK 1 0. - Dienst PHARE

Art. 106.De opdrachten van de dienst PHARE zijn : 1° voorstellen inzake het strategische plan op korte, middellange en lange termijn uitwerken;2° de uitvoering van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten administratief beheren door : a) de erkennings- en steunaanvragen van de persoon met een handicap en de beslissingen daaromtrent te beheren;b) het budget voor bijstand aan personen met een handicap zoals goedgekeurd door het parlement van de Franse Gemeenschapscommissie, te beheren, en de boekhouding ervan bij te houden;c) de erkende centra, diensten, verenigingen, woonomgevingen en ondernemingen bedoeld in hoofdstuk 7, te erkennen en te subsidiëren;d) specifieke en innoverende projecten te promoten en dossiers voor te bereiden met het oog op een beslissing van het College over de subsidiëring van die projecten;e) de erkende centra, diensten, verenigingen, woonomgevingen en ondernemingen bedoeld in hoofdstuk 7, te controleren;f) te bemiddelen zoals bedoeld in artikel 111;g) statistische gegevens over personen met een handicap en hun behoeften te verzamelen;h) een kwantitatief en kwalitatief jaarverslag op te stellen waarin de uitvoering van dit decreet en alle door de dienst PHARE gevoerde acties worden verduidelijkt;3° de persoon met een handicap, zijn familie en de betrokkenen die deelnemen aan de uitvoering van het persoonlijke levensproject van de persoon met een handicap inlichten over de bestaande mogelijkheden op het vlak van algemene diensten of specifieke diensten van de sector van de gehandicaptenzorg;4° de persoon met een handicap oriënteren naar het meest geschikte dienstenaanbod in functie van zijn vraag en zijn behoeften;5° de uitgewerkte acties en diensten om de inclusie van personen met een handicap te bevorderen, promoten bij het publiek en het publiek erover informeren;6° door het College gevraagde studies met betrekking tot personen met een handicap uitvoeren en promoten, en sociale indicatoren uitwerken;7° de opdrachten van het referentiecomité betreffende de tussenkomst van een derde in het relationele, affectieve en seksuele leven van de persoon met een handicap uitvoeren;8° voorstellen uitwerken die bijdragen aan een vermeerdering, een diversificatie en een betere afstemming van de oplossingen op de behoeften van personen met een handicap, en meer in het bijzonder van personen met het voorrangsstatuut bedoeld in artikel 12, samen met de familie en de betrokken professionals;9° deelnemen aan de gewestelijke, interministeriële en internationale coördinatie van het transversale beleid inzake de inclusie van personen met een handicap via meer bepaald de opvolging van het Verdrag van de Verenigde Naties;10° sensibiliseren en voorstellen uitwerken betreffende de oprichting van partnerschappen en samenwerkingsverbanden met de gewestelijke, gemeentelijke en federale besturen en met alle algemene diensten, met respect voor ieders bevoegdheden, om een betere inaanmerkingneming van de behoeften van de persoon met een handicap in de maatschappij te beogen en inclusieve initiatieven te promoten. Het College kan de opdrachten die aan de dienst PHARE zijn toevertrouwd, aanvullen. Het College bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van de opdrachten van de dienst PHARE bedoeld in het tweede lid, en behoudt zich het recht voor om de prioriteit ervan te bepalen.

Art. 107.Elk erkend of gesubsidieerd centrum of elke erkende of gesubsidieerde dienst, vereniging, woonomgeving of onderneming moet de dienst PHARE alle informatie die nodig is voor de verwezenlijking van zijn opdrachten, kosteloos bezorgen. HOOFDSTUK 1 1. - Heronderzoek en beroep bij de rechtbank

Art. 108.De individuele administratieve beslissingen van de dienst PHARE betreffende de erkenning en de toekenning van ondersteuning kunnen het voorwerp uitmaken van een administratief beroep, uitgaande van de persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger, bij een commissie tot heronderzoek, in de maand volgend op de kennisgeving van de beslissing. De commissie verstrekt een raadgevend advies.

Het raadgevend advies wordt meegedeeld aan het multidisciplinair team bedoeld in artikel 12, dat kan beslissen om zijn beslissing te handhaven of een nieuwe beslissing te nemen.

De beslissing wordt ter kennis gebracht van de persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger.

Het College bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten voor de procedure van heronderzoek.

Art. 109.De betwistingen van de beslissingen betreffende de erkenning van een persoon met een handicap ten voordele van de bepalingen van dit decreet, alsook die betreffende de ondersteuning bedoeld in de hoofdstukken 4, 5 en 6, vallen onder de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank.

Op straffe van verval moet het beroep bij de bevoegde arbeidsrechtbank worden ingesteld binnen de maand volgend op de kennisgeving van de betwiste beslissing. HOOFDSTUK 1 2. - Controle

Art. 110.De controle op de naleving van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten wordt uitgeoefend door de ambtenaren van de Franse Gemeenschapscommissie die aangewezen zijn door het College en de titel van inspecteur dragen.

Ze oefenen hun controleopdracht uit op de volgende manier : 1° de door het College aangewezen inspecteurs controleren de uitvoering van de reglementaire bepalingen en de samenhang van hun toepassing, inclusief op financieel vlak, in de centra, diensten, verenigingen, woonomgevingen en ondernemingen die erkend zijn en/of gesubsidieerd worden door het College. Deze opdracht kan worden uitgeoefend op eigen initiatief, in het kader van de procedures bedoeld in artikel 71, en in het kader van het klachtenbeheer bedoeld in punt 2.

Bij de uitoefening van deze opdracht verlenen de inspecteurs steun en raad; 2° de inspecteurs beheren de klachten die betrekking hebben op de niet-naleving van een van de bepalingen van dit decreet of zijn uitvoeringsbesluiten door een centrum, een dienst, een vereniging, een woonomgeving of een onderneming, ingediend door om het even welke persoon die aantoont er een belang bij te hebben. De inspecteurs stellen een activiteitenverslag over het klachtenbeheer op.

In dit kader kunnen de inspecteurs alle betrokken partijen horen en ertoe komen om een verzoeningspoging te ondernemen. 3° de inspecteurs controleren de kwaliteit van een erkend en/of gesubsidieerd centrum of een erkende en/of gesubsidieerde dienst, vereniging, woonomgeving of onderneming, of, op transversale wijze, van een geheel van erkende en/of gesubsidieerde centra, diensten, verenigingen, woonomgevingen of ondernemingen, maar dragen ook bij aan de verbetering van die kwaliteit;4° de leden van de raad van bestuur van de verenigingen zonder winstoogmerk, de door hen gemandateerde personen en de personeelsleden van de erkende en/of gesubsidieerde instellingen zijn verplicht samen te werken met de inspecteurs tijdens de uitoefening van hun opdrachten;5° tijdens de uitoefening van hun opdrachten kunnen de inspecteurs tot elk onderzoek en elke controle overgaan en alle informatie die ze nodig achten, verzamelen : a) door iedere persoon te ondervragen over elk gegeven waarvan de kennis nuttig is voor de uitoefening van de controle;b) door te vragen elk document dat nuttig is voor de verwezenlijking van hun opdrachten, voor te leggen of op te zoeken, een kopie ervan te nemen of het mee te nemen tegen ontvangstbewijs, met uitzondering van de persoonlijke medische en psychologische dossiers;6° na afloop van elke opdracht bezorgen de inspecteurs een schriftelijk verslag aan de betrokken partijen. HOOFDSTUK 1 3. - Bemiddeling

Art. 111.Bij om het even welke moeilijkheid op het vlak van de communicatie tussen de persoon met een handicap of zijn wettelijke vertegenwoordiger en het centrum, de dienst, de vereniging, de woonomgeving of de onderneming, en op verzoek van een van de betrokken partijen, kan een lid van de dienst PHARE, naargelang de moeilijkheid die aan hem wordt voorgelegd, ertoe komen om : 1° een luisterend oor te bieden;2° een verzoening voor te stellen. Het verzoek tot verzoening kan worden gedaan los van of voorafgaand aan de indiening van een klacht krachtens artikel 110.

Het College bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten van de verzoening. HOOFDSTUK 1 4. - Strafbepalingen

Art. 112.Wordt gestraft met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 3 maanden en met een geldboete van 26 tot 2.000 euro of met een van die straffen : 1° degene die, rechtstreeks of onrechtstreeks, terwijl hij een activiteit of een mandaat uitoefent in een centrum, dienst, woonomgeving of onderneming : a) tot vermogensvermenging overgaat;b) de bankrekeningen of de goederen van personen met een handicap beheert zonder de normen die bepaald zijn door het College, na te leven;2° degene die de betaling van een borgtocht of van om het even welke andere financiële verplichting dan de door dit decreet bepaalde verplichting, oplegt als voorafgaande voorwaarde voor de opvang, het verblijf of de begeleiding in of door een gesubsidieerd centrum of een gesubsidieerde dienst of woonomgeving. HOOFDSTUK 1 5. - Opheffings- en wijzigingsbepalingen Afdeling 1. - Opheffingsbepalingen

Art. 113.Het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 4 maart 1999 betreffende de sociale integratie van gehandicapte personen en hun inschakeling in het arbeidsproces wordt opgeheven. Afdeling 2. - Wijzigingsbepalingen

Art. 114.In het decreet van de Franse gemeenschapscommissie van 18 december 1998 betreffende de oprichting van een dienst met afzonderlijk beheer tot uitvoering van het beleid inzake de sociale integratie en de inschakeling in het arbeidsleven van mindervaliden worden de onderstaande wijzigingen aangebracht : 1° in artikel 2, gewijzigd door het decreet van 4 maart 1999, worden de woorden "van de dagcentra en de verblijfcentra" vervangen door de woorden "van de dagactiviteitencentra en de aangepaste collectieve woonomgevingen";2° Artikel 3 wordt vervangen als volgt : "Art.3. De dienst met afzonderlijk beheer wordt 'Personne Handicapée Autonomie Recherchée', afgekort als 'PHARE', genoemd." HOOFDSTUK 1 6. - Overgangs- en slotbepalingen Afdeling 1. - Overgangsbepalingen

Art. 115.Bij wijze van overgangsmaatregel blijven de uitvoeringsbesluiten van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 4 maart 1999 betreffende de sociale integratie van de gehandicapten en hun inschakeling in het arbeidsproces van kracht tot de datum waarop ze worden opgeheven door het College.

Art. 116.Bij wijze van overgangsmaatregel blijven de revalidatiecentra die erkend zijn door het College in het kader van het decreet bedoeld in artikel 115, personeels-, werkings- en investeringssubsidies ontvangen tot de door het College te bepalen datum en voor zover ze op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet en tot de door het College te bepalen datum beantwoorden aan de onderstaande voorwaarden : 1° zijn opgericht als een vzw, of binnen een vzw, of worden georganiseerd door de Franse Gemeenschapscommissie;2° een overeenkomst hebben gesloten met het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging opgericht bij de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, dat bevoegd is voor de tenlasteneming van de verstrekkingskosten van de revalidatie;3° wanneer ze worden georganiseerd binnen een ziekenhuis, moet het ziekenhuis erkend zijn door het College;4° wanneer ze worden georganiseerd binnen een vzw of een ziekenhuis, een activiteit hebben die verschilt van alle andere activiteiten van de vzw of het ziekenhuis, zowel op het vlak van de werknemers als op dat van het administratieve beheer en de rekeningen;5° als opdracht hebben de motorische, zintuiglijke of psychische functies te verbeteren door voor elke categorie van personen met een handicap specifieke medische en paramedische technieken te hanteren. In dit kader bieden ze een algemene zorg zowel op fysiek als psychologisch en sociaal vlak.

Voor de subsidies wordt rekening gehouden met het paramedisch personeel dat belast is met de revalidatie, de gevolgde voortgezette opleiding, de informatie aan de personen met een handicap en de aanwezige uitrusting.

Art. 117.Bij wijze van overgangsmaatregel blijven de diensten voor pedagogische begeleiding die erkend zijn door het College in het kader van het decreet bedoeld in artikel 115, erkend als diensten voor pedagogische begeleiding tot de door het College te bepalen datum en voor zover ze op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet en tot de door het College te bepalen datum beantwoorden aan de onderstaande voorwaarden : 1° zijn opgericht als een vzw, of binnen een vzw, of deel uitmaken van een universiteit, of worden georganiseerd door de Franse Gemeenschapscommissie;2° als opdracht hebben : a) personen met een handicap die hogere studies of een kwalificerende beroepsopleiding zoals gedefinieerd door het College, volgen, pedagogisch begeleiden;b) deze personen psychopedagogische begeleiding bieden, met uitzondering van elke therapeutische ondersteuning;c) de lesgevers, de andere studenten en de stagiaires inlichten over de bijzondere behoeften van de persoon met een handicap;d) bemiddelen tussen de studenten, de stagiaires en het begeleidingspersoneel.

Art. 118.De aanvragen die ingediend werden door personen met een handicap en de beslissingen die genomen werden vóór de datum van inwerkingtreding van dit decreet, krachtens het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 4 maart 1999 betreffende de sociale integratie van de gehandicapten en hun inschakeling in het arbeidsproces en zijn uitvoeringsbesluiten, blijven geldig.

De aanvragen die ingediend werden door de centra, de diensten, de verenigingen, de woonomgevingen en de ondernemingen en de beslissingen die genomen werden vóór de datum van inwerkingtreding van dit decreet, blijven geldig tot de door het College te bepalen datum. Afdeling 2. - Slotbepaling

Art. 119.Dit decreet wordt van kracht op de datum die vastgesteld wordt door het College.

Brussel, 17 januari 2014.

^