Etaamb.openjustice.be
Decreet van 18 mei 1999
gepubliceerd op 14 augustus 1999

Decreet houdende regeling van de erkenning en de subsidiëring van professionele organisaties voor Nederlandstalige dramatische kunst, professionele organisaties voor dans, professionele organisaties voor muziektheater, professionele kunstencentra, professionele festivals voor podiumkunsten en het steunpunt podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap, en regeling van de subsidiëring van opdrachten aan scheppende kunstenaars

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999036038
pub.
14/08/1999
prom.
18/05/1999
ELI
eli/decreet/1999/05/18/1999036038/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 MEI 1999. - Decreet houdende regeling van de erkenning en de subsidiëring van professionele organisaties voor Nederlandstalige dramatische kunst, professionele organisaties voor dans, professionele organisaties voor muziektheater, professionele kunstencentra, professionele festivals voor podiumkunsten en het steunpunt podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap, en regeling van de subsidiëring van opdrachten aan scheppende kunstenaars (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° podiumkunsten : alle activiteiten op het vlak van dramatische kunst en multidisciplinaire kunstuitingen waarvan het hoofdbestanddeel betrekking heeft op de dramatische kunst, waaronder teksttheater, kinder- en jeugdtheater, figurentheater, mime, muziektheater en dans;2° gezelschap : een organisatie, actief op het vlak van podiumkunsten;3° artistieke leiding : de persoon (of de personen) die op basis van kennis, ervaring en/of het gepaste diploma de artistieke leiding van de organisatie uitoefent (of uitoefenen), en tevens de eindverantwoordelijkheid draagt (of dragen) voor het gevoerde beleid;4° manager (of zakelijk leider) : hij of zij die op basis van kennis, ervaring en/of het gepaste diploma de zakelijke leiding van de organisatie uitoefent;5° beroepskracht : hij of zij die door het behalen van een diploma, het doorlopen van een stage, of door aanleg, ervaring en/of talent als beroepskracht wordt beschouwd;6° personeelslid in hoofdambt : hij of zij die hoofdzakelijk zijn of haar inkomen betrekt bij een erkende organisatie voor podiumkunsten of bij een project;7° professionele organisatie : elke organisatie die voor haar activiteiten een aantal personeelsleden in hoofdambt in dienst heeft;8° seizoen : de periode die start op 1 juli van een kalenderjaar en eindigt op 30 juni van het daaropvolgende kalenderjaar, waar het organisaties betreft die erkend en/of gesubsidieerd worden voor het geheel van de werking, met uitzondering van het steunpunt podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap;de periode die start op 1 januari en eindigt op 31 december waar het organisaties betreft die gesubsidieerd worden voor de realisatie van een project, waar het de subsidiëring van opdrachten aan scheppende kunstenaars betreft en waar het het steunpunt podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap betreft; 9° eigen inkomsten : alle inkomsten met betrekking tot de productieve en/of receptieve werking, zoals onder meer inkomsten door sponsoring en reclame, inkomsten door co- producties en inkomsten uit ticketverkoop, uitkoopsommen en partage- en garantie-inkomsten, met uitsluiting van de financiële steun toegekend door welke overheid ook en de Nationale Loterij;10° subsidie : financiële steun toegekend door de Vlaamse Gemeenschap;11° project : een activiteit op het vlak van de podiumkunsten die zowel qua opzet of doelstelling als in tijd kan afgebakend worden;12° lonen : totale loonkosten met inbegrip van honoraria van personeelsleden die contractueel gehonoreerd worden;13° artistieke uitgaven : alle kosten met betrekking tot de productieve en/of receptieve werking;14° beoordelingscommissie : de commissie, bedoeld in artikel 10 van het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden.

Art. 3.§ 1. Dit decreet is van toepassing op : 1° professionele organisaties voor Nederlandstalige dramatische kunst, zijnde het geheel van activiteiten op het vlak van teksttheater, en van vormen van theater die niet in de categorieën genoemd in 2° tot 4° opgenomen zijn;2° professionele organisaties voor dans, zijnde de scenische kunstvorm, waarin het bewegen van het menselijk lichaam de belangrijkste uitdrukkingsvorm is;3° professionele kunstencentra, zijnde een organisatie met een multidisciplinair karakter met de nadruk op podiumkunsten;de professionele kunstencentra hebben als opdracht de ontwikkelingen in de nationale en/of internationale kunstproductie te volgen op een receptieve wijze, zijnde het uitnodigen en presenteren van voorstellingen uit binnen- of buitenland, en op een productieve wijze, zijnde het tot stand brengen van producties met artiesten die tijdelijk verbonden zijn aan het kunstencentrum; 4° professionele organisaties voor muziektheater, zijnde het geheel van initiatieven waarin muziek, in hoofdzaak live uitgevoerd, met theatrale vormen verbonden wordt;5° professionele festivals voor podiumkunsten, zijnde een organisatie met internationale uitstraling die zich toelegt op het organiseren, binnen een welbepaalde tijdsspanne, van culturele manifestaties op het vlak van podiumkunsten;6° het steunpunt podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap;7° opdrachten aan scheppende kunstenaars. § 2. Dit decreet is niet van toepassing op de Vlaamse Opera, bedoeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van de Vlaamse Opera, en evenmin op de vzw Koninklijk Ballet van Vlaanderen en de vzw de Singel. HOOFDSTUK II. - Erkenning van professionele organisaties voor Nederlandstalige dramatische kunst, professionele organisaties voor dans, professionele organisaties voor muziektheater, professionele kunstencentra en professionele festivals voor podiumkunsten Afdeling 1. - Erkenningsvoorwaarden

Art. 4.§ 1. De Vlaamse regering erkent, na advies van de beoordelingscommissie voor Nederlandstalige dramatische kunst aangaande de artistieke aspecten, de organisaties voor Nederlandstalige dramatische kunst, bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, indien zij voldoen aan de specifiek op hen van toepassing zijnde voorwaarden, genoemd in artikel 5 en 6. § 2. De Vlaamse regering erkent, na advies van de beoordelingscommissie voor Dans aangaande de artistieke aspecten, de organisaties voor dans, bedoeld in artikel 3, § 1, 2°, indien zij voldoen aan de specifiek op hen van toepassing zijnde voorwaarden, genoemd in artikelen 5 en 6. § 3. De Vlaamse regering erkent, na advies van de beoordelingscommissie voor de Kunstencentra aangaande de artistieke aspecten, de kunstencentra, bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, indien zij voldoen aan de specifiek op hen van toepassing zijnde voorwaarden, genoemd in artikelen 5 en 6. § 4. De Vlaamse regering erkent, na advies van de beoordelingscommissie voor Muziektheater aangaande de artistieke aspecten, de organisaties voor muziektheater, bedoeld in artikel 3, § 1, 4°, indien zij voldoen aan de specifiek op hen van toepassing zijnde voorwaarden, genoemd in artikelen 5 en 6. § 5. De Vlaamse regering erkent, na advies van de bevoegde beoordelingscommissie of van een door de Vlaamse regering opgerichte ad hoc commissie aangaande de artistieke aspecten, de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, indien zij voldoen aan de specifiek op hen van toepassing zijnde voorwaarden, genoemd in artikelen 5 en 6.

Art. 5.§ 1. De organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 1° tot 5°, moeten om erkend te worden, beantwoorden aan de volgende voorwaarden : 1° formele erkenningsvoorwaarden : a) beschikken over rechtspersoonlijkheid met niet-commercieel karakter, zoals de vereniging zonder winstgevend doel en de instelling van openbaar nut;b) gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad;2° kwalitatieve erkenningsvoorwaarden : a) een artistiek en financieel beleidsplan indienen en uitvoeren;in dat artistiek beleidsplan moeten duidelijk elementen van het artistiek profiel en de eigen positie in het podiumkunstenlandschap aan bod komen; b) inzake programmatie onder meer getuigen van voldoende originaliteit en/of diversiteit;c) streven naar een zo groot mogelijke, zinvolle en systematische spreiding en/of publiekswerving. § 2. Het artistiek en financieel beleidsplan, bedoeld in § 1, 2°, a, van dit artikel is een nota waarin de organisatie uiteenzet op welke manier zij aan kwaliteitsontwikkeling doet, haar artistieke en zakelijke beleidsvisie toelicht en haar artistieke, organisatorische en financiële planning voor de periode van vier seizoenen, waarvoor zij erkenning vraagt, op realistische en, minstens wat het eerste seizoen van deze periode betreft, meer gedetailleerde wijze uiteenzet.

De nota spreekt zich minstens uit over de loonkosten, de beoogde programmatie, de doorstroming, de kansen voor jonge podiumkunstenaars, de aandacht voor de Nederlandstalige dramaturgie, de doelgroepen en het publieksbereik, de eventuele educatieve werking, de uitbouw van de organisatie en de infrastructurele omkadering.

De organisatie is verplicht om met betrekking tot elk dienstjaar van de erkenningsperiode een geactualiseerd beleidsplan in te dienen.

De Vlaamse regering bepaalt nader de inhoud van het artistiek en financieel beleidsplan, de wijze waarop dit jaarlijks geactualiseerd moet worden en de wijze waarop en de termijn waarbinnen de organisatie dit geactualiseerd beleidsplan moet indienen. § 3. Voor de beoordeling van de originaliteit en/of diversiteit van de voorgestelde programmatie, bedoeld in § 1, 2°, b, van dit artikel, worden rekening houdend met de specificiteit van de betrokken organisatie onder meer de volgende elementen in aanmerking genomen : de keuze van het repertoire, de creaties, de keuze van de artistieke medewerkers, de wisselwerking met andere kunstsectoren, de eventuele educatieve omkadering.

De festivals moeten tevens pogen om, in de mate van het mogelijke en passend binnen de eigen artistieke opties en het nagestreefde hoog artistiek kwaliteitsniveau, buitenlandse organisaties op significante wijze aan bod te laten komen. § 4. Voor de beoordeling van het streven naar spreiding en/of publiekswerving, bedoeld in § 1, 2°, c, van dit artikel, worden rekening houdend met de specificiteit van de betrokken organisatie onder meer de volgende elementen in aanmerking genomen : de geografische spreiding in en eventueel buiten het bevoegdheidsgebied van de Vlaamse Gemeenschap; de keuze van de lokaliteit waar de activiteiten plaatshebben; de regelmaat waarmee gelijkaardige activiteiten op dezelfde lokatie georganiseerd worden; de uitkoopsommen, deelname- en ticketprijzen; de initiatieven die genomen worden om een vast publiek te creëren en/of een nieuw publiek aan te trekken; de bijzondere initiatieven die genomen worden om bepaalde bevolkingsgroepen bij de activiteiten te betrekken; de wijze waarop het publiek op de hoogte wordt gebracht van de activiteiten.

Art. 6.Onverminderd de erkenningsvoorwaarden, bepaald in artikel 5, § 1, gelden voor de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 1° tot 5°, de volgende bijkomende erkenningsvoorwaarden : 1° het artistieke beleid, op grond van het beleidsplan, toevertrouwen aan een artistieke leiding, waarbij de persoon (of personen) die de artistieke leiding uitoefent (of uitoefenen) contractueel verbonden is (of zijn) met de organisatie;2° het zakelijke beleid toevertrouwen aan een manager, die contractueel verbonden is met de organisatie;zowel het artistieke als het zakelijke beleid kan aan eenzelfde persoon worden toevertrouwd; 3° a) de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, moeten per erkenningsperiode van vier seizoenen minimaal één opdracht toekennen aan een Nederlandstalig toneelauteur of aan een mimograaf, die betrokken is bij het Vlaamse artistieke leven;b) de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 2°, moeten per erkenningsperiode van vier seizoenen minimaal één oorspronkelijke choreografieopdracht toekennen aan een choreograaf, die betrokken is bij het Vlaamse artistieke leven;c) de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, moeten per erkenningsperiode van vier seizoenen minimaal één opdracht toekennen aan een Nederlandstalig toneelauteur, librettist, componist, choreograaf of mimograaf, die betrokken is bij het Vlaamse artistieke leven;d) de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 4°, moeten per erkenningsperiode van vier seizoenen minimaal één creatieopdracht toekennen aan een componist of librettist, die betrokken is bij het Vlaamse artistieke leven;4° de toegekende opdrachten, bedoeld in 3°, moeten binnen dezelfde erkenningsperiode in de programmering worden opgenomen;5° de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, moeten per seizoen een aantal producties en/of manifestaties realiseren die een vernieuwende impact kunnen hebben in de diverse kunstuitingen;de Vlaamse regering bepaalt nader het vereiste aantal van deze producties en/of manifestaties.

Art. 7.Een erkenning geldt voor vier jaar. Er kunnen geen tussentijdse erkenningen worden verleend. Afdeling 2. - Procedures met betrekking tot een erkenning

Onderafdeling A. - Procedure om een erkenning te verlenen

Art. 8.§ 1. Een erkenning kan alleen worden verleend als daartoe een ontvankelijke aanvraag wordt ingediend, met inachtneming van de erkenningsvoorwaarden.

De aanvragen tot erkenning van de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 1° tot 5°, moeten schriftelijk worden ingediend uiterlijk op 1 september van het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan de vierjarige periode waarvoor de erkenning wordt aangevraagd.

Deze aanvragen moeten ofwel per aangetekende zending verstuurd worden naar, ofwel tegen ontvangstbewijs bezorgd worden bij de door de Vlaamse regering aangewezen dienst. Onverminderd § 1, tweede lid, bepaalt de Vlaamse regering op welke wijze de tijdigheid van de aanvragen tot erkenning onderzocht en bepaald wordt. § 2. Een aanvraag tot erkenning, ingediend door een organisatie, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 1° tot 5°, dient minimaal de volgende gegevens en documenten te bevatten : 1° een kopie van de statuten van de aanvrager van de erkenning zoals deze op het ogenblik van zijn aanvraag van kracht zijn en in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad gepubliceerd werden, ofwel een kopie van het besluit tot inrichten van het initiatief;2° de ledenlijst van de raad van beheer van de aanvrager zoals deze samengesteld was op het ogenblik van de aanvraag en gepubliceerd werd in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad, ofwel de lijst van verantwoordelijken voor het initiatief;3° het artistiek en financieel beleidsplan, bedoeld in artikel 5, § 1, 2°, a;4° een overzicht van de financiële situatie en de nodige elementen waaruit blijkt dat kan worden voldaan aan de erkenningsvoorwaarden, genoemd in artikel 5, § 1, en artikel 6;5° het activiteitenverslag van het voorbije seizoen. De Vlaamse regering bepaalt in hoeveel exemplaren de aanvraag tot erkenning overgemaakt moet worden. § 3. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt de tijdigheid, de volledigheid en de ontvankelijkheid van de aanvraag tot erkenning.

Indien de aanvraag tot erkenning niet tijdig of onvolledig werd ingediend, dan is deze aanvraag onontvankelijk. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst brengt de betrokken organisatie op de hoogte van de onontvankelijkheid van haar aanvraag tot erkenning wegens laattijdigheid of onvolledigheid. De Vlaamse regering bepaalt de termijn waarbinnen dat moet gebeuren.

Indien de aanvraag tot erkenning, ingediend door een organisatie, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 1° tot en met 5°, tijdig, volledig maar onontvankelijk is omdat de organisatie die de erkenning aanvroeg op het ogenblik van haar aanvraag niet voldeed aan de formele erkenningsvoorwaarden, bepaald in artikel 5, § 1, 1°, dan brengt de door de Vlaamse regering aangewezen dienst de betrokken organisatie hiervan op de hoogte met vermelding van de reden waarom de aanvraag tot erkenning onontvankelijk werd verklaard. De Vlaamse regering bepaalt de termijn waarbinnen dat moet gebeuren.

Indien de aanvraag tot erkenning ontvankelijk is, dan brengt de door de Vlaamse regering aangewezen dienst de organisatie die deze aanvraag indiende hiervan op de hoogte. De Vlaamse regering bepaalt de termijn waarbinnen dit moet gebeuren. § 4. De daartoe bevoegde beoordelingscommissie of ad hoc commissie beoordeelt of de organisatie, bedoeld in artikel 3, § 1, 1° tot en met 5°, die de aanvraag tot erkenning indiende, voldoet aan de kwalitatieve erkenningsvoorwaarden, bepaald in artikel 5, § 1, 2°.

De beoordelingscommissies of de ad hoc commissie kunnen alle initiatieven nemen die zij nodig achten om de kwalitatieve erkenningsvoorwaarde op adequate wijze te kunnen toetsen. Zij kunnen onder meer de organisatie die de aanvraag tot erkenning indiende, horen, bijkomende documenten en gegevens opvragen en een bezoek ter plaatse brengen. § 5. Een organisatie die een aanvraag tot erkenning indiende, moet op de hoogte worden gebracht van alle voorlopige adviezen waarin advies wordt uitgebracht over de vraag of, en zo ja, in welke mate zij voldoet aan de gestelde erkenningsvoorwaarden. Zij moet de mogelijkheid krijgen om haar standpunt terzake schriftelijk mee te delen. Slechts nadat deze mogelijkheid effectief geboden werd, mogen de adviesorganen hun definitieve adviezen met betrekking tot de naleving van de erkenningsvoorwaarden opstellen.

Alle voorlopige en definitieve adviezen met betrekking tot de naleving van de erkenningsvoorwaarden moeten op uitdrukkelijke en afdoende wijze gemotiveerd worden. § 6. Na kennisname van alle adviezen en - in voorkomend geval - van het standpunt van de organisatie die de aanvraag tot erkenning indiende met betrekking tot deze adviezen, uit de Vlaamse regering het voornemen om de door de organisatie aangevraagde erkenning te weigeren, of beslist zij om deze organisatie te erkennen. § 7. De Vlaamse regering bepaalt de termijn waarbinnen het door de Vlaamse regering geuite voornemen om de aangevraagde erkenning te weigeren formeel betekend moet worden aan de organisatie die deze aanvraag indiende. De betekening van dit door de Vlaamse regering geuite voornemen gebeurt per aangetekende brief.

De Vlaamse regering bepaalt de termijn waarbinnen de organisatie bij de Vlaamse regering bezwaar kan indienen tegen het formeel betekende voornemen van de Vlaamse regering om de door de betrokken organisatie aangevraagde erkenning te weigeren.

Dit bezwaar moet schriftelijk en gemotiveerd zijn en moet per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs bezorgd worden bij de door de Vlaamse regering aangewezen dienst. De Vlaamse regering bepaalt in hoeveel exemplaren dit bezwaar ingediend moet worden.

Het eventuele bezwaar tegen het formeel betekende voornemen van de Vlaamse regering om een aangevraagde erkenning te weigeren moet schriftelijk en gemotiveerd zijn en moet bij de door de Vlaamse regering aangewezen dienst ingediend worden binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de datum waarop de door de Vlaamse regering aangewezen dienst de aangetekende brief met de kennisgeving van dat voornemen verstuurde.

Dat bezwaar wordt tijdig ingediend als het binnen de termijn, bepaald in § 7, tweede lid, per aangetekende brief naar de door de Vlaamse regering aangewezen dienst is verstuurd of tegen ontvangstbewijs aan de door de Vlaamse regering aangewezen dienst is bezorgd. § 8. Indien het ingediende bezwaarschrift niet gemotiveerd is of laattijdig werd ingediend, dan is het bezwaar onontvankelijk en wordt het voornemen van de Vlaamse regering om de erkenning te weigeren van rechtswege omgezet in een beslissing van de Vlaamse regering tot weigering van de erkenning. De Vlaamse regering bepaalt op welke wijze de tijdigheid van de ingediende bezwaren onderzocht en bepaald wordt.

Als het ingediende bezwaar onontvankelijk is en het voornemen van de Vlaamse regering van rechtswege werd omgezet in een beslissing van de Vlaamse regering tot weigering van de erkenning, dan brengt de door de Vlaamse regering aangewezen dienst de indiener van het bezwaar hiervan op de hoogte met vermelding van de reden waarom zijn bezwaar onontvankelijk werd verklaard. De Vlaamse regering bepaalt de termijn waarbinnen dit moet gebeuren.

Als de organisatie geen bezwaar indient tegen het per aangetekende brief aan haar betekende voornemen van de Vlaamse regering om de door haar aangevraagde erkenning te weigeren, dan wordt dit voornemen van de Vlaamse regering van rechtswege omgezet in een beslissing tot weigering van de erkenning. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst brengt de organisatie die de erkenning aanvroeg hiervan op de hoogte. De Vlaamse regering bepaalt de termijn waarbinnen dit moet gebeuren. § 9. De Vlaamse regering bepaalt de termijn waarbinnen de organisatie die een ontvankelijke aanvraag tot erkenning indiende, op de hoogte gebracht wordt van de beslissing van de Vlaamse regering om deze organisatie te erkennen. De Vlaamse regering bepaalt ook de wijze waarop haar beslissing tot erkenning wordt meegedeeld aan de organisatie die deze erkenning aanvroeg. § 10. De Vlaamse regering bepaalt de termijn waarbinnen en de wijze waarop de organisatie, die een ontvankelijk bezwaar indiende tegen het voornemen van de Vlaamse regering om de door haar aangevraagde erkenning te weigeren, op de hoogte gebracht wordt van de beslissing van de Vlaamse regering met betrekking tot het ingediende bezwaar en de aangevraagde erkenning. Deze termijn wordt gerekend vanaf het ogenblik waarop de organisatie haar ontvankelijk bezwaar indiende.

Onderafdeling B. - Toezicht op de naleving van de erkenningsvoorwaarden

Art. 9.§ 1. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst oefent jaarlijks ter plaatse of op stukken toezicht uit op de naleving van de erkenningsvoorwaarden door een erkende organisatie.

De erkende organisaties verlenen hun medewerking aan de uitoefening van dat toezicht. Zij bezorgen op verzoek van de door de Vlaamse regering aangewezen dienst de stukken die met de erkenning verband houden. § 2. De daartoe bevoegde beoordelingscommissie of ad hoc commissie brengt jaarlijks advies uit over het naleven van de kwalitatieve erkenningsvoorwaarden, bepaald in artikel 5, § 1, 2°. Dit advies moet op uitdrukkelijke en afdoende wijze gemotiveerd worden. § 3. De Vlaamse regering bepaalt nader de modaliteiten van de uitoefening van het toezicht, bedoeld in §§ 1 en 2.

Onderafdeling C. - Procedure voor schorsing en intrekking van een erkenning

Art. 10.§ 1. Indien de door de Vlaamse regering aangewezen dienst of, wat de naleving van de kwalitatieve erkenningsvoorwaarde betreft, de daartoe bevoegde beoordelingscommissie of ad hoc commissie vaststelt dat een erkende organisatie niet meer voldoet aan één of meer erkenningsvoorwaarden of als een erkende organisatie niet langer meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, dan brengt de door de Vlaamse regering aangewezen dienst de betrokken erkende organisatie per aangetekende brief op de hoogte van de vastgestelde inbreuken. In voorkomend geval wordt het voorlopig advies van de bevoegde beoordelingscommissie of ad hoc commissie bijgevoegd. § 2. De betrokken erkende organisatie moet de reële mogelijkheid krijgen om haar standpunt aangaande deze inbreuken mee te delen.

Slechts nadat deze mogelijkheid effectief geboden werd, mogen de adviesorganen hun definitieve adviezen met betrekking tot deze inbreuken en de mogelijke sanctionering ervan, opstellen. Deze adviezen moeten op uitdrukkelijke en afdoende wijze gemotiveerd worden. § 3. De Vlaamse regering mag, na kennisname van deze adviezen en - in voorkomend geval - van het meegedeelde standpunt van de erkende organisatie, het voornemen uiten om ofwel de erkenning van de betrokken organisatie te schorsen en haar een termijn toe te staan waarbinnen zij de vastgestelde inbreuken moet regulariseren, ofwel de erkenning in te trekken. De Vlaamse regering houdt hierbij rekening met de aard van de vastgestelde inbreuk en de mogelijkheid tot regularisatie van deze inbreuk.

Het voornemen van de Vlaamse regering wordt per aangetekende brief aan de betrokken erkende organisatie meegedeeld. De Vlaamse regering bepaalt de termijn waarbinnen dit moet gebeuren.

Indien de Vlaamse regering het voornemen formuleert om de erkenning te schorsen, dan wordt de toegestane regularisatietermijn vermeld in de aangetekende brief waarmee het voornemen van de Vlaamse regering om de erkenning te schorsen meegedeeld wordt aan de betrokken erkende organisatie. Deze regularisatietermijn wordt bepaald in functie van de vastgestelde inbreuk en moet de betrokken erkende organisatie redelijkerwijze toelaten om deze inbreuk te regulariseren. § 4. De Vlaamse regering bepaalt de termijn waarbinnen de erkende organisatie bezwaar kan indienen tegen het formeel aan haar betekende voornemen van de Vlaamse regering.

Dit bezwaar moet schriftelijk en gemotiveerd zijn en moet per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs ingediend worden bij de door de Vlaamse regering aangewezen dienst. De Vlaamse regering bepaalt in hoeveel exemplaren dit bezwaar ingediend moet worden. § 5. Indien het bezwaarschrift niet gemotiveerd is of laattijdig werd ingediend, dan is het bezwaar onontvankelijk en wordt het voornemen van de Vlaamse regering van rechtswege omgezet in, naargelang van het geval, een beslissing van de Vlaamse regering tot schorsing van de erkenning of een beslissing van de Vlaamse regering tot intrekking van de erkenning. De Vlaamse regering bepaalt op welke wijze de tijdigheid van de ingediende bezwaren onderzocht en bepaald wordt.

Indien het ingediende bezwaar onontvankelijk is en het voornemen van de Vlaamse regering van rechtswege werd omgezet in, naargelang van het geval, een beslissing van de Vlaamse regering tot schorsing van de erkenning of een beslissing van de Vlaamse regering tot intrekking van de erkenning, dan brengt de door de Vlaamse regering aangewezen dienst de indiener van het bezwaar hiervan op de hoogte met vermelding van de reden waarom zijn bezwaar onontvankelijk werd verklaard. De Vlaamse regering bepaalt de termijn waarbinnen dit moet gebeuren.

Indien de betrokken organisatie geen bezwaar indient tegen het per aangetekende brief aan haar betekende voornemen van de Vlaamse regering, dan wordt, naargelang van het geval, dit voornemen van de Vlaamse regering van rechtswege omgezet in een beslissing van de Vlaamse regering tot schorsing van de erkenning of een beslissing van de Vlaamse regering tot intrekking van de erkenning. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst brengt de betrokken organisatie hiervan op de hoogte. De Vlaamse regering bepaalt de termijn waarbinnen dit moet gebeuren. § 6. De Vlaamse regering bepaalt de termijn waarbinnen en de wijze waarop de erkende organisatie, die een ontvankelijk bezwaar indiende tegen het voornemen van de Vlaamse regering om haar erkenning te schorsen of in te trekken, op de hoogte gebracht wordt van de beslissing van de Vlaamse regering met betrekking tot het ingediende bezwaar. Deze termijn wordt gerekend vanaf het ogenblik waarop de organisatie haar ontvankelijk bezwaar indiende. § 7. Indien de Vlaamse regering beslist om de erkenning van een organisatie te schorsen, dan wordt de betrokken erkende organisatie hiervan per aangetekende en gemotiveerde brief op de hoogte gebracht.

De erkenning van deze organisatie wordt geschorst vanaf de datum waarop deze aangetekende brief naar haar werd verstuurd. In deze brief wordt tevens de termijn meegedeeld waarbinnen zij de vastgestelde inbreuken moet regulariseren.

Indien de door de Vlaamse regering aangewezen dienst vaststelt dat de organisatie na afloop van de in de aangetekende brief gestelde termijn niet opnieuw voldoet aan alle erkenningsvoorwaarden of nog niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, dan mag de Vlaamse regering onmiddellijk een beslissing nemen tot intrekking van de erkenning.

In afwijking van hetgeen bepaald wordt in § 8, tweede lid, van dit artikel heeft deze beslissing tot intrekking van de erkenning uitwerking met terugwerkende kracht vanaf de datum waarop de erkenning van de betrokken erkende organisatie werd geschorst.

Indien de door de Vlaamse regering aangewezen dienst vaststelt dat de organisatie tijdig de vastgestelde inbreuken regulariseerde, dan wordt de schorsing opgeheven. De Vlaamse regering bepaalt, na advies van de daartoe bevoegde beoordelingscommissie of ad hoc commissie, wat de naleving van de kwalitatieve erkenningsvoorwaarden betreft, vanaf wanneer de schorsing van de erkenning wordt opgeheven. Deze opheffing kan met terugwerkende kracht gebeuren. De betrokken organisatie wordt op de hoogte gebracht van de beslissing van de Vlaamse regering met betrekking tot de datum van opheffing van de schorsing. § 8. Indien de Vlaamse regering beslist om de erkenning van een organisatie in te trekken, dan wordt de betrokken erkende organisatie hiervan per aangetekende en gemotiveerde brief op de hoogte gebracht.

De beslissing van de Vlaamse regering tot intrekking van de erkenning heeft uitwerking vanaf het seizoen volgend op het seizoen waarin de betrokken erkende organisatie op de hoogte gebracht werd van deze beslissing. § 9. In afwijking van hetgeen bepaald wordt in §§ 1 tot 8 van dit artikel mag de Vlaamse regering een erkenning onmiddellijk intrekken indien dit in het belang is van de Vlaamse Gemeenschap en door zwaarwegende feiten wordt verantwoord.

In dergelijk geval wordt de betrokken erkende organisatie per aangetekende brief op de hoogte gebracht van de beslissing van de Vlaamse regering om haar erkenning onmiddellijk in te trekken. In deze aangetekende brief wordt gemotiveerd waarom de erkenning onmiddellijk werd ingetrokken. De intrekking van de erkenning heeft uitwerking vanaf de datum waarop de aangetekende brief naar de betrokken erkende organisatie werd verstuurd. § 10. De Vlaamse regering bepaalt nader de modaliteiten van de procedure voor schorsing of intrekking van een erkenning.

Onderafdeling D. - Verlenging en/of stopzetting van een erkenning

Art. 11.§ 1. De Vlaamse regering neemt uiterlijk één jaar voor het begin van een nieuwe vierjarige erkenningsperiode de beslissing inzake de verlenging van de erkenning. § 2. Als de Vlaamse regering niet tijdig een beslissing neemt, zoals bedoeld in § 1 van dit artikel, dan wordt de erkenning met één jaar verlengd. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring van professionele organisaties voor Nederlandstalige dramatische kunst, professionele organisaties voor dans, professionele organisaties voor muziektheater, professionele kunstencentra, professionele festivals voor podiumkunsten en opdrachten aan scheppende kunstenaars Afdeling 1. - Subsidiëring voor het geheel van de werking

Onderafdeling A. - Technieken en vormen van subsidiëring

Art. 12.§ 1. Aan organisaties, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 1° tot en met 5°, kunnen subsidies worden verleend voor het geheel van hun werking. § 2. De jaarlijks door het Vlaams Parlement goedgekeurde kredieten bepalen het maximale bedrag aan subsidies dat jaarlijks aan de in § 1 vermelde begunstigden toegekend kan worden. § 3. Het in artikel 13, § 1, vooropgestelde vierjarige financieringsbudget wordt in het betrokken begrotingsjaar verminderd indien de naleving van de budgettaire beperking, vermeld in § 2 van dit artikel, dit noodzakelijk maakt.

Art. 13.§ 1. De subsidies, bedoeld in artikel 12, § 1, worden om de vier jaar toegekend in de vorm van een vierjaarlijks financieringsbudget. Dit financieringsbudget bevat de nodige middelen voor de subsidiëring van basis-, personeels-, en werkingskosten van de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 1° tot en met 5°. § 2. De subsidies, bedoeld in artikel 12, § 1, worden in de vorm van voorschotten per kwartaal beschikbaar gesteld. De Vlaamse regering bepaalt hoe de voorschotten berekend, uitbetaald en teruggevorderd kunnen worden. § 3. Bij de aanvang van elk werkingsjaar mag de Vlaamse regering de subsidies aanpassen ter financiering van de extra personeelsuitgaven die voortvloeien uit de stijging van het indexcijfer op basis waarvan de salarissen van de Vlaamse ambtenaren worden berekend. Onverminderd artikel 12, § 2, gebeurt de aanpassing van deze subsidies binnen de perken van de door het Vlaams Parlement goedgekeurde kredieten.

Art. 14.§ 1. De aanvragen tot subsidiëring moeten schriftelijk bij de door de Vlaamse regering aangewezen dienst worden ingediend uiterlijk 1 september van het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan de vierjarige periode waarvoor de subsidiëring wordt aangevraagd.

Een aanvraag tot subsidiëring is slechts ontvankelijk op voorwaarde dat de organisatie die de aanvraag tot subsidiëring indiende, met betrekking tot de vierjarige periode waarvoor zij subsidiëring aanvraagt, ook een ontvankelijke aanvraag tot erkenning indiende, zoals bedoeld in artikel 8, § 1. Is dat niet het geval, dan wordt de aanvraag tot subsidiëring onontvankelijk verklaard. § 2. De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor het aanvragen en toekennen van subsidies, zoals bedoeld in artikel 12, § 1. § 3. Een organisatie die een aanvraag tot subsidiëring indiende, moet op de hoogte worden gebracht van alle voorlopige adviezen waarin advies wordt uitgebracht over de vraag of, en zo ja, in welke mate zij voldoet aan de gestelde subsidiëringsvoorwaarden en over de toetsing van de beoordelingscriteria, genoemd in artikel 16, § 1. Zij moet de mogelijkheid krijgen om haar standpunt terzake schriftelijk mee te delen. Slechts nadat deze mogelijkheid effectief geboden werd, mogen de adviesorganen hun definitieve adviezen met betrekking tot de naleving van de gestelde subsidiëringsvoorwaarden en met betrekking tot de toetsing van de beoordelingscriteria, genoemd in artikel 16, § 1, opstellen. § 4. De Vlaamse regering beslist aan de hand van de beoordelingscriteria, bedoeld in artikel 16, over de toekenning en over de grootte van het financieringsbudget. § 5. De Vlaamse regering neemt die beslissing uiterlijk één jaar voor het begin van de vierjarige periode. § 6. Als de Vlaamse regering niet tijdig een beslissing neemt, zoals bedoeld in § 4 van dit artikel, dan wordt de subsidiëring van de organisaties, die reeds in toepassing van artikel 12, § 1, gesubsidieerd werden, met één jaar verlengd. Onverminderd artikel 12, § 2, is de voor dat jaar uitgekeerde subsidie gelijk aan een vierde van het financieringsbudget van vier jaar, eventueel met een aanpassing, zoals bedoeld in artikel 13, § 3.

Onderafdeling B. - Subsidiëringsvoorwaarden en beoordelingscriteria

Art. 15.Om in aanmerking te komen voor subsidiëring, zoals bedoeld in artikel 12, § 1, moeten de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 1° tot en met 5°, voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° erkend worden voor een duur van vier jaar, zoals bedoeld in artikel 4 en deze erkenning gedurende deze vier jaar onbetwist behouden;2° per seizoen minimum 12,5 procent aan eigen inkomsten verwerven, berekend in verhouding tot de totale artistieke uitgaven; 3° a) de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, die een vierjarig financieringsbudget ontvangen dat kleiner is dan of gelijk is aan 24.000.000 Belgische frank (594.944,45 euro), moeten overeenkomstig het beleidsplan, met een eigen gezelschap binnen de subsidiëringsperiode van vier jaar, evenwichtig gespreid over deze periode, zorgen voor een aanbod van minimaal vier nieuwe producties, en minimaal honderdtwintig voorstellingen; b) de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, die een vierjarig financieringsbudget ontvangen dat groter is dan 24.000.000 Belgische frank (594.944,45 euro), moeten overeenkomstig het beleidsplan, met een eigen gezelschap binnen de subsidiëringsperiode van vier jaar, evenwichtig gespreid over deze periode, zorgen voor een aanbod van minimaal vier nieuwe producties, en minimaal tweehonderdveertig voorstellingen; c) de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, die een vierjarig financieringsbudget ontvangen dat groter is dan 160.000.000 Belgische frank (3.966.296,40 euro), moeten overeenkomstig het beleidsplan, met een eigen gezelschap binnen de subsidiëringsperiode van vier jaar, evenwichtig gespreid over deze periode, zorgen voor een aanbod van minimaal vier nieuwe producties, en minimaal vierhonderdtachtig voorstellingen; 4° a) de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 2°, die een vierjarig financieringsbudget ontvangen dat kleiner is dan of gelijk is aan 24.000.000 Belgische frank (594.944,45 euro), moeten overeenkomstig het beleidsplan, met een eigen gezelschap binnen de subsidiëringsperiode van vier jaar, evenwichtig gespreid over deze periode, zorgen voor een aanbod van minimaal vier nieuwe producties, en minimaal tachtig voorstellingen; b) de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 2°, die een vierjarig financieringsbudget ontvangen dat groter is dan 24.000.000 Belgische frank (594.944,45 euro), moeten overeenkomstig het beleidsplan, met een eigen gezelschap binnen de subsidiëringsperiode van vier jaar, evenwichtig gespreid over deze periode, zorgen voor een aanbod van minimaal vier nieuwe producties, en minimaal honderdzestig voorstellingen; 5° a) de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, die een vierjarig financieringsbudget ontvangen dat kleiner is dan of gelijk is aan 24.000.000 Belgische frank (594.944,45 euro), moeten overeenkomstig het beleidsplan, op regelmatige wijze voorstellingen brengen, met dien verstande dat binnen de subsidiëringsperiode van vier jaar minimum tweehonderd voorstellingen of manifestaties plaatsvinden; b) de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, die een vierjarig financieringsbudget ontvangen dat groter is dan 24.000.000 Belgische frank (594.944,45 euro), moeten overeenkomstig het beleidsplan, op regelmatige wijze voorstellingen brengen, met dien verstande dat binnen de subsidiëringsperiode van vier jaar minimum vierhonderd voorstellingen of manifestaties plaatsvinden; 6° a) de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 4°, die een vierjarig financieringsbudget ontvangen dat kleiner is dan of gelijk is aan 24.000.000 Belgische frank (594.944,45 euro), moeten overeenkomstig het beleidsplan, met een eigen gezelschap binnen de subsidiëringsperiode van vier jaar, evenwichtig gespreid over deze periode, zorgen voor een aanbod van minimaal vier nieuwe producties, en minimaal twintig voorstellingen; b) de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 4°, die een vierjarig financieringsbudget ontvangen dat groter is dan 24.000.000 Belgische frank (594.944,45 euro), moeten overeenkomstig het beleidsplan, met een eigen gezelschap binnen de subsidiëringsperiode van vier jaar, evenwichtig gespreid over deze periode, zorgen voor een aanbod van minimaal vier nieuwe producties, en minimaal veertig voorstellingen; 7° een boekhouding voeren conform de bepalingen van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen;8° de collectieve arbeidsovereenkomsten voor de podiumkunsten, gesloten tussen de erkende vakbonden en werkgeversfederaties en geregistreerd op het ministerie van Arbeid en Tewerkstelling, naleven;9° a) de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, moeten minimum 50 % van de toegekende financieringsenveloppe gebruiken voor de honorering van personeelsleden;b) de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 2°, moeten minimum 50 % van de toegekende financieringsenveloppe gebruiken voor de honorering van personeelsleden;c) de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, moeten minimum 20 % van de toegekende financieringsenveloppe gebruiken voor de honorering van personeelsleden;d) de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 4°, moeten minimum 50 % van de toegekende financieringsenveloppe gebruiken voor de honorering van personeelsleden;e) de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, moeten minimum 10 % van de toegekende financieringsenveloppe gebruiken voor de honorering van personeelsleden.

Art. 16.§ 1. Om de grootte van het financieringsbudget te bepalen, worden rekening houdend met de specificiteit van de betrokken organisatie de volgende beoordelingscriteria gehanteerd, voor zover deze relevant zijn voor de beoordeling van de gesubsidieerde activiteit : 1° beoordelingscriteria met betrekking tot de artistieke kwaliteit van de activiteit : a) de oorspronkelijkheid van artistieke keuzes;b) de dramaturgie;c) de culturele uitstraling in Vlaanderen en/of internationaal;d) de kwaliteit met betrekking tot het genre van het repertoire;e) het vernieuwende karakter;2° beoordelingscriteria met betrekking tot de werking en het beheer van de erkende organisatie : a) het publieksbereik, de prijspolitiek en de publiciteit;b) de educatieve werking;c) de grootte van de tewerkstelling in de organisatie;d) het aantal producties en voorstellingen;e) de geografische spreiding van de activiteiten;f) het organisatorisch, financieel en boekhoudkundig management en het personeelsbeleid;g) de samenwerking met andere culturele organisaties. § 2. In aanvulling van de beoordelingscriteria, genoemd in § 1 van dit artikel, mag de Vlaamse regering aanvullende beoordelingscriteria bepalen.

De beoordelingscommissies advizeren de Vlaamse regering bij het bepalen van aanvullende beoordelingscriteria met betrekking tot de artistieke kwaliteit van de gesubsidieerde activiteit. Zij kunnen zelf ook aanvullende artistieke beoordelingscriteria ter goedkeuring voorstellen aan de Vlaamse regering.

De lijst van aanvullende beoordelingscriteria moet kenbaar gemaakt worden voor 31 mei van het jaar waarin de aanvraag tot subsidiëring moet worden ingediend. Als deze aanvullende beoordelingscriteria niet tijdig kenbaar gemaakt worden, gelden de aanvullende beoordelingscriteria die het laatst van toepassing zijn.

Art. 17.Onverminderd artikel 15, mag de Vlaamse regering bijkomende subsidiëringsvoorwaarden opleggen met de uitsluitende bedoeling dubbele subsidiëring vanwege de Vlaamse Gemeenschap te voorkomen.

Art. 18.§ 1. Onverminderd artikel 13, § 1, moeten de provincies en gemeenten waar een organisatie, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, is gevestigd, opgericht of mede-opgericht door deze ondergeschikte besturen en gesubsidieerd zoals bedoeld in artikel 13, § 1, behoudens afwijkingen toegestaan door de Vlaamse regering, het bewijs leveren dat zij gedurende de periode van vier seizoenen een financiële bijdrage verlenen waarvan het totale bedrag gelijk is aan de door de Vlaamse Gemeenschap verleende financieringsenveloppe. Behoudens de door de Vlaamse regering goed te keuren afwijkingen, komt dit totale subsidiebedrag voor één vierde ten laste van de provincie en voor drie vierden ten laste van de gemeente. § 2. De afwijkingen, bedoeld in § 1, kunnen alleen toegestaan worden op voorwaarde dat de betrokken provincie of gemeente onderworpen wordt aan een door een hogere overheid opgelegde sanering van de overheidsfinanciën. § 3. De Vlaamse regering sluit een overeenkomst met de Vlaamse Gemeenschapscommissie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest en met één of meer gemeenten gelegen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, om een gelijkwaardige medefinanciering te verkrijgen, zoals bedoeld in § 1, voor de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, opgericht of medeopgericht door de Vlaamse Gemeenschapscommissie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest en/of gemeenten en gevestigd in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. Afdeling 2. - Subsidiëring van projecten

Art. 19.Aan organisaties kunnen subsidies worden toegekend voor de realisatie van een project.

Art. 20.Organisaties, die reeds gesubsidieerd worden, zoals bedoeld in artikel 12, § 1, kunnen geen subsidie verkrijgen, zoals bedoeld in artikel 19.

Art. 21.De subsidies, bedoeld in artikel 19, worden in de vorm van voorschotten beschikbaar gesteld. De Vlaamse regering bepaalt hoe de voorschotten berekend, uitbetaald en teruggevorderd kunnen worden.

Art. 22.Om in aanmerking te komen voor subsidiëring, zoals bedoeld in artikel 19, moeten de organisaties voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° beschikken over rechtspersoonlijkheid met niet-commercieel karakter, zoals de vereniging zonder winstgevend doel en de instelling van openbaar nut;2° gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad;3° de meerderheid van de medewerkers moet in hoofdambt actief betrokken zijn bij het project;4° de collectieve arbeidsovereenkomsten voor de podiumkunsten, gesloten tussen de erkende vakbonden en werkgeversfederaties en geregistreerd op het ministerie van Arbeid en Tewerkstelling, naleven;5° minstens vijf voorstellingen brengen van het gesubsidieerde project.

Art. 23.§ 1. De aanvragen tot subsidiëring moeten schriftelijk worden ingediend uiterlijk 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het project van start gaat.

Deze aanvragen moeten ofwel per aangetekende zending verstuurd worden naar, ofwel tegen ontvangstbewijs bezorgd worden bij de door de Vlaamse regering aangewezen dienst. Onverminderd § 1, eerste lid, bepaalt de Vlaamse regering op welke wijze de tijdigheid van de aanvragen onderzocht en bepaald wordt.

De Vlaamse regering bepaalt in hoeveel exemplaren de aanvraag tot subsidiëring overgemaakt moet worden. Zij bepaalt eveneens welke gegevens en documenten de aanvraag tot subsidiëring minimaal moet bevatten. § 2. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt de tijdigheid en de volledigheid van de aanvraag tot subsidiëring.

Indien de aanvraag tot subsidiëring niet tijdig of onvolledig werd ingediend, dan is deze aanvraag onontvankelijk. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst brengt de betrokken organisatie op de hoogte van de onontvankelijkheid van haar aanvraag tot subsidiëring wegens laattijdigheid of onvolledigheid. De Vlaamse regering bepaalt de wijze waarop en de termijn waarbinnen dat moet gebeuren. § 3. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt of de organisatie die een subsidie, zoals bedoeld in artikel 19, aanvraagt, voldoet aan de voorwaarden, bepaald in artikel 20 en artikel 22, 1° en 2°.

Als de organisatie in kwestie niet aan die voorwaarden voldoet, dan is haar aanvraag tot subsidiëring onontvankelijk. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst brengt de betrokken organisatie op de hoogte van de onontvankelijkheid van haar aanvraag tot subsidiëring met vermelding van de reden waarom de aanvraag onontvankelijk werd verklaard. De Vlaamse regering bepaalt de wijze waarop en de termijn waarbinnen dat moet gebeuren. § 4. De daartoe bevoegde beoordelingscommissie of ad hoc commissie beoordeelt de artistieke aspecten van het project waarvoor subsidiëring wordt aangevraagd en brengt daarover een gemotiveerd advies uit. De beoordelingscommissie of ad hoc commissie toetst daarbij de relevante beoordelingscriteria met betrekking tot de artistieke kwaliteit van het project, zoals bedoeld in §7. § 5. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst beoordeelt de werking en het beheer van de organisatie die het project zal realiseren, aan de hand van de relevante beoordelingscriteria, zoals bedoeld in §7, en brengt daarover een gemotiveerd advies uit. § 6. De beoordelingscommissies of de ad hoc commissie kunnen alle initiatieven nemen die zij nodig achten om de relevante beoordelingscriteria op adequate wijze te toetsen. Zij kunnen onder meer de organisatie die de aanvraag tot subsidiëring van het project heeft ingediend, horen, bijkomende documenten en gegevens opvragen en een bezoek ter plaatse brengen. § 7. De Vlaamse regering beslist aan de hand van een aantal beoordelingscriteria over de toekenning en over de grootte van de subsidies, bedoeld in artikel 19. Deze beoordelingscriteria hebben zowel betrekking op de artistieke kwaliteit van het project als op de werking en het beheer van de organisatie die het project zal realiseren.

De Vlaamse regering bepaalt nader de inhoud van deze beoordelingscriteria. § 8. De Vlaamse regering neemt de beslissing over de toekenning en over de grootte van de subsidies, bedoeld in artikel 19, uiterlijk vier maanden na de ultieme indieningsdatum van de aanvragen tot subsidiëring, zoals bepaald in § 1. § 9. De Vlaamse regering bepaalt de termijn waarbinnen en de wijze waarop de organisatie die een ontvankelijke aanvraag tot subsidiëring indiende, op de hoogte wordt gebracht van de beslissing van de Vlaamse regering met betrekking tot die aanvraag. § 10. De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor het aanvragen en toekennen van subsidies, zoals bedoeld in artikel 19. Afdeling 3. - Toezicht op de naleving van de subsidiëringsvoorwaarden

en beoordelingscriteria

Art. 24.§ 1. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt na elk seizoen of de organisaties, bedoeld in artikel 3, § 1, 1° tot en met 5°, die gesubsidieerd worden, zoals bedoeld in artikel 12, § 1, of artikel 19, voldoen aan de specifiek op hen van toepassing zijnde subsidiëringsvoorwaarden, genoemd in artikelen 15 en 22.

Voor de organisaties die worden gesubsidieerd, zoals bedoeld in artikel 12, § 1, geschiedt dit onderzoek op basis van een jaarverslag, dat ingediend wordt uiterlijk drie maanden na het einde van elk seizoen en dat gecontroleerd wordt door de door de Vlaamse regering aangewezen dienst en door een onafhankelijk bedrijfsrevisor of accountant.

Voor organisaties die worden gesubsidieerd, zoals bedoeld in artikel 19, geschiedt dit onderzoek op basis van een werkingsverslag, dat ingediend wordt uiterlijk 15 maanden na de datum van ondertekening van het besluit, waarin de projectsubsidie wordt toegekend. § 2. De Vlaamse regering kan de subsidiëring stopzetten, op basis van het in § 1 bedoelde onderzoek van de subsidiëringsvoorwaarden. § 3. De Vlaamse regering bepaalt de modaliteiten van dit onderzoek.

Art. 25.§ 1. Indien de door de Vlaamse regering aangewezen dienst vaststelt dat de subsidiëringsvoorwaarden, bepaald in artikelen 15 en 22, niet geheel werden ingevuld, dan kan de Vlaamse regering op advies van de door de Vlaamse regering aangewezen dienst een aantal sancties treffen. De Vlaamse regering zal de sancties en de te volgen procedure nader bepalen. § 2. Tegen sancties kan een bezwaar worden aangetekend. De Vlaamse regering bepaalt de modaliteiten van dit bezwaar. Afdeling 4. - Subsidiëring van opdrachten aan scheppende kunstenaars

Art. 26.De Vlaamse regering kan opdrachten aan scheppende kunstenaars subsidiëren. Onder scheppende kunstenaars wordt verstaan Nederlandstalige toneelauteurs, choreografen, mimografen, componisten en librettisten, zoals bepaald in artikel 6, 3°.

Art. 27.§ 1. Om in aanmerking te komen voor subsidiëring, zoals bedoeld in artikel 26, moet minimaal aan de volgende voorwaarden worden voldaan : 1° de scheppende kunstenaar moet betrokken zijn bij het Vlaamse artistieke leven;2° de opdrachtgever moet beschikken over rechtspersoonlijkheid met niet-commercieel karakter, zoals de vereniging zonder winstgevend doel en de instelling van openbaar nut;hij moet gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad; 3° het opdrachtwerk moet door de opdrachtgever worden uitgevoerd;4° het opdrachtwerk moet een origineel werk zijn. § 2. Onverminderd § 1, kan de Vlaamse regering aanvullende voorwaarden bepalen voor de toekenning van subsidies, zoals bedoeld in artikel 26. § 3. Elke opdracht dient te worden bewezen door een schriftelijke overeenkomst, gesloten tussen de opdrachtgever en de scheppende kunstenaar. De Vlaamse regering bepaalt nader de modaliteiten van deze overeenkomst. § 4. De aanvragen tot subsidiëring moeten schriftelijk door de opdrachtgever worden ingediend uiterlijk 15 februari van elk seizoen.

Deze aanvragen moeten ofwel per aangetekende zending verstuurd worden naar, ofwel tegen ontvangstbewijs bezorgd worden bij de door de Vlaamse regering aangewezen dienst. Onverminderd § 4, eerste lid, bepaalt de Vlaamse regering op welke wijze de tijdigheid van de aanvragen onderzocht en bepaald wordt.

De Vlaamse regering bepaalt in hoeveel exemplaren de aanvraag tot subsidiëring overgemaakt moet worden. Zij bepaalt eveneens welke gegevens en documenten de aanvraag tot subsidiëring minimaal moet bevatten. § 5. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt de tijdigheid en de volledigheid van de aanvraag tot subsidiëring.

Indien de aanvraag tot subsidiëring niet tijdig of onvolledig werd ingediend, dan is deze aanvraag onontvankelijk. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst brengt de opdrachtgever op de hoogte van de onontvankelijkheid van zijn aanvraag tot subsidiëring wegens laattijdigheid of onvolledigheid. De Vlaamse regering bepaalt de wijze waarop en de termijn waarbinnen dat moet gebeuren. § 6. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt of aan de voorwaarden, bepaald in § 1, wordt voldaan.

Als aan die voorwaarden niet wordt voldaan, dan is de aanvraag tot subsidiëring onontvankelijk. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst brengt de opdrachtgever op de hoogte van de onontvankelijkheid van zijn aanvraag tot subsidiëring met vermelding van de reden waarom de aanvraag onontvankelijk werd verklaard. De Vlaamse regering bepaalt de wijze waarop en de termijn waarbinnen dat moet gebeuren. § 7. De daartoe bevoegde beoordelingscommissie beoordeelt de artistieke aspecten van de opdracht waarvoor subsidiëring wordt aangevraagd en brengt daarover een gemotiveerd advies uit. § 8. De subsidies, bedoeld in artikel 26, worden verleend aan de opdrachtgever. Zij worden echter rechtstreeks aan de scheppende kunstenaar uitbetaald. § 9. De Vlaamse regering bepaalt de termijn waarbinnen en de wijze waarop de opdrachtgever die een ontvankelijke aanvraag tot subsidiëring indiende, op de hoogte wordt gebracht van de beslissing van de Vlaamse regering met betrekking tot die aanvraag. § 10. De Vlaamse regering bepaalt nader de procedure voor het aanvragen van subsidies, zoals bedoeld in artikel 26, en de wijze waarop deze subsidies toegekend en uitbetaald worden. HOOFDSTUK IV. - Het steunpunt podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap

Art. 28.§ 1. De Vlaamse regering erkent en subsidieert voor een periode van vier seizoenen een organisatie als steunpunt podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 6°. § 2. Het steunpunt podiumkunsten, bedoeld in § 1 van dit artikel, moet als doel hebben een bijdrage te leveren tot het optimaal functioneren van de podiumkunsten op alle niveau's en in al hun aspecten. Daartoe zal het de kennis en meningsvorming over de podiumkunsten bevorderen, zowel op nationaal als op internationaal niveau; dit door onder andere informatie en documentatie, promotie en spreiding, studie en onderzoek. Het steunpunt vervult op het geheel van de podiumkunsten een dienstverlenende en ondersteunende functie.

Art. 29.Om als steunpunt podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 6°, te worden erkend en gesubsidieerd, moet de organisatie in kwestie beantwoorden aan de volgende voorwaarden : 1° beschikken over rechtspersoonlijkheid met niet-commercieel karakter, zoals de vereniging zonder winstgevend doel en de instelling van openbaar nut;2° gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad;3° in de beheersorganen van de organisatie moeten op een evenwichtige wijze representatieve partners en specialisten uit de diverse genres en onderdelen van de professionele podiumkunstensector zijn opgenomen, die een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan de werking van het steunpunt podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap;4° een beleidsplan indienen en uitvoeren;in dat beleidsplan zet de organisatie haar organisatorische en financiële planning uiteen voor de periode van vier seizoenen, waarvoor zij erkenning en subsidiëring vraagt, en geeft zij aan op welke manier zij de taakomschrijving, bedoeld in artikel 28, § 2, beleidsmatig zal invullen; 5° het beleid, op grond van het beleidsplan, bedoeld in 4°, toevertrouwen aan een directeur, die contractueel verbonden is met de organisatie;6° een boekhouding voeren conform de bepalingen van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen.

Art. 30.§ 1. De aanvraag tot erkenning en subsidiëring als steunpunt podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap moet worden ingediend uiterlijk 1 september van het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan de vierjarige periode waarvoor de erkenning en subsidiëring worden aangevraagd. Zij moet ofwel per aangetekende zending verstuurd worden naar, ofwel tegen ontvangstbewijs bezorgd worden bij de door de Vlaamse regering aangewezen dienst. § 2. De aanvraag tot erkenning en subsidiëring als steunpunt podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap moet minimaal de volgende gegevens en documenten bevatten : 1° een kopie van de statuten van de organisatie, zoals die op het ogenblik van de aanvraag van kracht zijn en in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad gepubliceerd werden;2° de ledenlijst van de raad van beheer van de organisatie, zoals die samengesteld was op het ogenblik van de aanvraag en gepubliceerd werd in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad;3° het beleidsplan, bedoeld in artikel 29, 4°;4° een overzicht van de financiële situatie en de nodige elementen waaruit blijkt dat kan worden voldaan aan de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden, genoemd in artikel 29;5° het activiteitenverslag van het voorbije seizoen.

Art. 31.§ 1. De Vlaamse regering legt, binnen de perken van de door het Vlaams Parlement goedgekeurde kredieten, in de algemene uitgavenbegroting de bedragen vast die kunnen worden besteed voor de subsidiëring van de organisatie, bedoeld in artikel 28, § 1. § 2. De subsidies, bedoeld in § 1, worden toegekend in de vorm van een vierjaarlijks financieringsbudget voor het geheel van de werking. Dit budget bevat de nodige middelen voor de subsidiëring van basis-, personeels- en werkingskosten van de organisatie. § 3. De subsidies, bedoeld in § 1, worden in de vorm van voorschotten per kwartaal beschikbaar gesteld. De Vlaamse regering bepaalt hoe de voorschotten berekend, uitbetaald en teruggevorderd kunnen worden. § 4. Bij de aanvang van elk werkingsjaar mag de Vlaamse regering de subsidies, bedoeld in §1, aanpassen ter financiering van de extra personeelsuitgaven die voortvloeien uit de stijging van het indexcijfer op basis waarvan de salarissen van de Vlaamse ambtenaren worden berekend. Die aanpassing moet gebeuren binnen de perken van de door het Vlaams Parlement goedgekeurde kredieten. § 5. Het in § 2 vooropgestelde financieringsbudget wordt in het betrokken begrotingsjaar verminderd, indien de naleving van de budgettaire beperking, vermeld in § 1, dat noodzakelijk maakt.

Art. 32.§ 1. De Vlaamse regering neemt de beslissing over de erkenning en subsidiëring van en over de grootte van het toe te kennen financieringsbudget, bedoeld in artikel 31, § 2, uiterlijk zes maanden voor het begin van de vierjarige periode. § 2. Indien de Vlaamse regering niet tijdig een beslissing neemt, zoals bedoeld in § 1, dan worden de erkenning en subsidiëring van de organisatie, die reeds met toepassing van artikel 28, § 1, werd erkend en gesubsidieerd, met één jaar verlengd. Onverminderd artikel 31, § 1, is de voor dat jaar uitgekeerde subsidie gelijk aan een vierde van het financieringsbudget van vier jaar, eventueel met een aanpassing, zoals bedoeld in artikel 31, § 5.

Art. 33.§ 1. De door de Vlaamse regering aangewezen dienst onderzoekt na elk seizoen of de organisatie, bedoeld in artikel 28, § 1, voldoet aan de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden, genoemd in artikel 29.

Dat onderzoek geschiedt op basis van een jaarverslag, dat door de organisatie wordt ingediend uiterlijk drie maanden na het einde van elk seizoen en dat gecontroleerd wordt door de door de Vlaamse regering aangewezen dienst en door een onafhankelijk bedrijfsrevisor of accountant. § 2. Indien de door de Vlaamse regering aangewezen dienst vaststelt dat de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden, genoemd in artikel 29, niet geheel werden ingevuld, dan kan de Vlaamse regering een aantal sancties treffen. De Vlaamse regering zal de sancties en de te volgen procedure nader bepalen.

Art. 34.De Vlaamse Gemeenschap sluit met de organisatie, bedoeld in artikel 28, § 1, een overeenkomst voor vier jaar, die betrekking heeft op de samenwerking tussen de Vlaamse Gemeenschap en het steunpunt podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap en op het toezicht op de aanwending van de ter beschikking gestelde middelen. Deze overeenkomst wordt na goedkeuring door de Vlaamse regering onverwijld meegedeeld aan het Vlaams Parlement.

Art. 35.Aan de organisatie, bedoeld in artikel 28, § 1, kan door de Vlaamse Gemeenschap infrastructuur ter beschikking worden gesteld. Die terbeschikkingstelling is onderworpen aan een overeenkomst die de voorwaarden van de terbeschikkingstelling regelt. De overeenkomst wordt na goedkeuring door de Vlaamse regering onverwijld ingediend bij het Vlaams Parlement. De terbeschikkingstelling is tot wederopzegging toe, zonder dat daaruit enige eis tot schadeloosstelling kan worden gesteld. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 36.§ 1. Dit decreet wordt aangehaald als : "Podiumkunstendecreet". § 2. Dit decreet treedt in werking op de datum van bekrachtiging ervan door de Vlaamse regering. § 3. De bepalingen in verband met de erkenning en de toekenning van subsidies voor het geheel van de werking, zoals bedoeld in hoofdstukken II en III, worden voor de eerste maal toegepast voor het seizoen dat start op 1 juli 2001. De bepalingen in verband met de toekenning van subsidies voor de realisatie van een project en van subsidies voor opdrachten aan scheppende kunstenaars, zoals bedoeld in hoofdstuk III, worden voor de eerste maal toegepast voor het seizoen dat start op 1 januari 2001. De bepalingen in verband met de erkenning van en de toekenning van subsidies aan een steunpunt podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap, zoals bedoeld in hoofdstuk IV, worden voor de eerste maal toegepast voor het seizoen dat start op 1 januari 2001; § 4. In afwijking van artikel 8, § 1, tweede lid, moeten de aanvragen tot erkenning, bedoeld in artikel 8, met betrekking tot de eerste vierjarige erkenningsperiode waarvoor erkenning kan worden aangevraagd, ingediend worden in het voorlaatste kalenderjaar dat voorafgaat aan deze eerste vierjarige periode.

De Vlaamse regering zal de datum waarop deze aanvragen tot erkenning ingediend moeten worden, nader bepalen; § 5. In afwijking van artikel 14, § 1, eerste lid, moeten de aanvragen tot subsidiëring, bedoeld in artikel 14, met betrekking tot de eerste vierjarige periode waarvoor subsidiëring kan worden aangevraagd, ingediend worden in het voorlaatste kalenderjaar dat voorafgaat aan deze eerste vierjarige periode.

De Vlaamse regering zal de datum waarop deze aanvragen tot subsidiëring ingediend moeten worden, nader bepalen; § 6. In afwijking van artikel 30, § 1, moet de aanvraag tot erkenning en subsidiëring als steunpunt podiumkunsten van de Vlaamse Gemeenschap met betrekking tot de eerste vierjarige erkennings- en subsidiëringsperiode waarvoor erkenning en subsidiëring kan worden aangevraagd, ingediend worden in het voorlaatste kalenderjaar dat voorafgaat aan deze eerste vierjarige periode.

De Vlaamse regering zal de datum waarop deze aanvraag tot erkenning en subsidiëring ingediend moet worden, nader bepalen.

Art. 37.§ 1. Het decreet van 27 januari 1993 houdende regeling van de subsidiëring voor de werking van organisaties voor podiumkunsten wordt opgeheven. § 2. In afwachting van de toepassing van artikel 36, § 3, van dit decreet, blijven de bepalingen van het decreet van 27 januari 1993 in verband met de erkenningen en de toekenning van subsidies, evenwel gelden. § 3. In afwijking van hetgeen wordt bepaald in § 2 wordt de erkennings- en subsidiëringsperiode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000, van toepassing voor de organisaties voor dans, zoals bedoeld in artikel 14, § 1, van het decreet van 27 januari 1993, bij wijze van overgangsmaatregel, verlengd tot 30 juni 2001. De voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2001 uitgekeerde subsidie is gelijk aan een achtste van de subsidies, zoals bedoeld in artikel 18, § 1, van het decreet van 27 januari 1993, eventueel verhoogd met de bijkomende subsidies, zoals bedoeld in artikel 21 van het decreet van 27 januari 1993. § 4. In afwijking van hetgeen wordt bepaald in § 2, wordt de erkennings- en subsidiëringsperiode van 1 januari 1997 tot en met 31december 2000, van toepassing voor de kunstencentra, zoals bedoeld in artikel 25 van het decreet van 27 januari 1993, bij wijze van overgangsmaatregel, verlengd tot 30 juni 2001.De voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2001 uitgekeerde subsidie is gelijk aan een achtste van het financieringsbudget, zoals bedoeld in artikel 29 van het decreet van 27 januari 1993, eventueel verhoogd met de bijkomende subsidies, zoals bedoeld in artikel 31 van het decreet van 27 januari 1993. § 5. In afwijking van hetgeen wordt bepaald in § 2, wordt de erkennings- en subsidiëringsperiode van 1 januari 1997 tot en met 31december 2000, van toepassing voor de organisaties voor muziektheater, zoals bedoeld in artikel 34, § 1, van het decreet van 27 januari 1993, bij wijze van overgangsmaatregel, verlengd tot 30 juni 2001. De voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2001 uitgekeerde subsidie is gelijk aan een achtste van het financieringsbudget, zoals bedoeld in artikel 38, § 1, 1°, van het decreet van 27 januari 1993, eventueel verhoogd met de bijkomende subsidies, zoals bedoeld in artikel 40 van het decreet van 27 januari 1993.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 18 mei 1999.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS _______ Nota (1) Zitting 1998-1999. Stukken. - Voorstel van decreet, 1337. Nr. 1. - Amendementen, 1337.

Nr. 2. - Verslag, 1337. Nr. 3. - Amendementen, 1337. Nr. 4.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 4 en 5 mei 1999.

^