Etaamb.openjustice.be
Decreet van 18 mei 1999
gepubliceerd op 31 augustus 1999

Decreet betreffende het onderwijs XI

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999036093
pub.
31/08/1999
prom.
18/05/1999
ELI
eli/decreet/1999/05/18/1999036093/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 MEI 1999. - Decreet betreffende het onderwijs XI (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. HOOFDSTUK II. - Decreet rechtspositie personeelsledengemeenschapsonderwijs

Art. 2.In artikel 1 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs wordt het woord "Gemeenschapsonderwijs" vervangen door het woord "gemeenschapsonderwijs".

Art. 3.In artikel 2 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 14 juli 1998 en 1 december 1998, wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Dit decreet is van toepassing op de volgende personeelscategorieën : het bestuurs- en onderwijzend personeel met inbegrip van de godsdienstleerkrachten; het opvoedend hulppersoneel; het paramedisch en sociaal personeel; het psychologisch, orthopedagogisch en medisch personeel; het technisch personeel; het administratief personeel; het ondersteunend personeel; het personeel van de pedagogische begeleidingsdienst; het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel; die in het gemeenschapsonderwijs worden tewerkgesteld bij de scholengroep of in de volgende instellingen : de scholen van het basisonderwijs en de instellingen van het secundair onderwijs en deeltijds kunstonderwijs, in welke vorm ook; de autonome internaten en tehuizen; de semi-internaten en de opvangcentra; de pedagogische begeleidingsdienst; de centra voor leerlingenbegeleiding en in voorkomend geval hun permanente ondersteuningscel, verder aangeduid als CLB; de centra voor volwassenenonderwijs; het vormingscentrum. ».

Art. 4.§ 1. Artikel 3 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 1 december 1998, wordt gewijzigd als volgt : 1° 3° wordt vervangen door wat volgt : « 3° de instelling : de scholen van het basisonderwijs en de instellingen voor secundair onderwijs en deeltijds kunstonderwijs, de centra voor volwassenenonderwijs, de autonome internaten en tehuizen, de semi-internaten, de opvangcentra, de pedagogische begeleidingsdienst en de CLB's.Het internaat toegevoegd aan een onderwijsinstelling, maakt deel uit van die instelling.; 2° 4° wordt vervangen door wat volgt : « 4° het schooljaar : de periode van 1 september tot 31 augustus van het daaropvolgend jaar voor het kleuter-, lager en secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en voor de CLB's"; 3° 13° wordt vervangen door wat volgt : « 13° de mutatie : de benoeming en affectatie aan een andere scholengroep of een instelling van een andere scholengroep in een betrekking van het ambt waarin het personeelslid vastbenoemd is;". § 2. In artikel 3 van hetzelfde decreet worden een 18° tot en met een 29° ingevoegd, die luiden als volgt : « 18° het Gemeenschapsonderwijs : het Gemeenschapsonderwijs zoals bepaald in artikel 3 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs;19° gemeenschapsonderwijs : het gemeenschapsonderwijs zoals bedoeld in artikel 2 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs;20° Raad van het Gemeenschapsonderwijs : de Raad van het Gemeenschapsonderwijs zoals bedoeld in artikel 5 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs;21° afgevaardigd bestuurder : de afgevaardigd bestuurder van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs zoals bedoeld in artikel 5 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs;22° scholengroep : de scholengroep zoals bedoeld in artikel 5, § 6, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs;23° raad van bestuur : de raad van bestuur van een scholengroep zoals bedoeld in artikel 5, § 5, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs;24° directeur : de directeur van een school of een centrum voor leerlingenbegeleiding zoals bedoeld in artikel 5, § 2, en artikel 16 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs;25° algemeen directeur : de algemeen directeur zoals bedoeld in artikel 5, § 3, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs;26° college van directeurs : het college van directeurs zoals bedoeld in artikel 5, § 3, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs;27° instellingshoofd : het hoofd van een instelling zoals bedoeld in artikel 2, § 1.Voor de pedagogische begeleidingsdienst wijst de afgevaardigd bestuurder een personeelslid van de pedagogische begeleidingsdienst als instellingshoofd aan; 28° scholengemeenschap : de scholengemeenschap zoals bedoeld in artikel 2, 28°, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs;29° vormingscentrum : de permanente ondersteuningscel voor de gefinancierde centra voor leerlingenbegeleiding, zoals bedoeld in artikel 89 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.».

Art. 5.In artikel 4 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 28 april 1993, 21 december 1994 en 1 december 1998, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het woord "Gemeenschapsonderwijs" vervangen door "gemeenschapsonderwijs"; 2° in § 1, g) wordt het woord "dienstactiviteit" vervangen door "dienstanciënniteit;".

Art. 6.Artikel 6 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 6.De personeelsleden moeten het belang behartigen van het gemeenschapsonderwijs en van de instelling waarin zij tewerkgesteld zijn. Zij behartigen daarenboven het belang van de leerlingen, de cursisten en de consultanten. ».

Art. 7.In artikel 9 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 1 december 1993, wordt in de eerste zin het woord "Gemeenschapsonderwijs" vervangen door "gemeenschapsonderwijs".

Art. 8.In hetzelfde decreet wordt het opschrift van hoofdstuk III vervangen door wat volgt : "Hoofdstuk III. Wervingsambten".

Art. 9.Artikel 14 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 14.Het personeelslid ondertekent bij de eerste indiensttreding het pedagogisch project, de gehechtheids- en de neutraliteitsverklaring van het gemeenschapsonderwijs. ».

Art. 10.Artikel 17 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 14 juli 1998 en 2 maart 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 17.§ 1. Om als tijdelijk personeelslid te kunnen worden aangesteld moet het personeelslid op het ogenblik van de aanstelling voldoen aan volgende voorwaarden : 1° onderdaan van een lidstaat van de Europese Gemeenschap zijn, behoudens door de Vlaamse regering te verlenen vrijstelling;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° houder zijn van een bekwaamheidsbewijs zoals bedoeld in artikel 3, 6°;4° voldoen aan de bepalingen van de taalwetten terzake;5° van onberispelijk gedrag zijn, zoals dat blijkt door een attest van goed zedelijk gedrag dat niet langer dan één jaar tevoren werd afgegeven;6° voldoen aan de dienstplichtwetten;7° zich kandidaat hebben gesteld op een wijze bepaald door de het college van directeurs. § 2. Bij de indiensttreding moet het personeelslid een medisch attest voorleggen, dat niet langer dan één jaar tevoren werd afgegeven en waaruit blijkt dat hij in een zodanige gezondheidstoestand verkeert, dat hij geen ziekten of gebreken heeft die hem voor de vervulling van de betrekking ongeschikt maken. § 3. Niemand kan als tijdelijk personeelslid worden aangesteld in strijd met de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling. § 4. Bij gebrek aan kandidaten kan de directeur of raad van bestuur al naar gelang het geval afwijken van de in § 1, 7°, genoemde verplichting. § 5. De werving van de godsdienstleerkrachten behoort tot de bevoegdheid van de directeur, op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst. De artikelen 17, § 1, 7°, 19 en 21 zijn niet van toepassing op de godsdienstleerkrachten.

De werving van de leermeesters niet-confessionele zedenleer en de leraars secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer behoort tot de bevoegdheid van de directeur, in consensus met de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer. § 6. Een tijdelijke aanstelling van een personeelslid dat houder is van een "ander bekwaamheidsbewijs" is in duur beperkt tot het lopende schooljaar. ».

Art. 11.Aan artikel 18, § 1, 1°, van hetzelfde decreet worden de volgende woorden toegevoegd : "en de scholengroep waartoe de instelling behoort;".

Art. 12.Artikel 19 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 19.§ 1. De kandidaten voor een tijdelijke aanstelling moeten zich bij de scholengroep kandidaat stellen vóór 15 mei. § 2. De kandidatuur geldt voor de duur van het schooljaar waarvoor zij werd ingediend. § 3. Laatstejaarsstudenten kunnen zich kandidaat stellen en voor een aanstelling in aanmerking komen als zij uiterlijk op 15 oktober schriftelijk aan de scholengroep laten weten dat zij aan de aanstellingsvoorwaarden voldoen. ».

Art. 13.Artikel 20 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 20.§ 1. De tijdelijke aanstelling gebeurt door de directeur. § 2. In afwijking van de bepaling van § 1 gebeurt de tijdelijke aanstelling in een autonoom internaat of bij de scholengroep door de raad van bestuur, op voorstel van het betrokken instellingshoofd. § 3. In afwijking van de bepaling van § 1 gebeurt de tijdelijke aanstelling in het vormingscentrum en de pedagogische begeleidingsdienst door de afgevaardigd bestuurder, op voorstel van het betrokken instellingshoofd. ».

Art. 14.In artikel 21 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 9 april 1992, 21 december 1994 en 9 april 1995, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1°, worden de woorden "bij het lokale bestuursorgaan" vervangen door "in eerste orde bij de school en in tweede orde bij de scholengroep";2° in § 1, 2°, a), worden de woorden "bij het lokale bestuursorgaan" vervangen door "in de scholengroep";3° in § 5 worden tussen de woorden "sociale promotie" en de woorden "die dienstanciënniteit" de woorden "en het deeltijds kunstonderwijs" ingevoegd;4° § 9 wordt geschrapt.

Art. 15.Artikel 21bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 2 maart 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 21bis.§ 1. In afwijking van artikel 21 geldt dit artikel voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie. § 2. Een tijdelijke aanstelling kan gebeuren in een vacante en/of niet vacante betrekking voor een bepaalde of voor een doorlopende duur. De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is een recht onder de voorwaarden van dit artikel. § 3. Vastbenoemde personeelsleden die in instellingen van een scholengemeenschap een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt hebben, komen prioritair en in de hieronder vermelde volgorde in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur : 1° in instellingen van dezelfde scholengemeenschap;2° in instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;3° in instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren. Vastbenoemde personeelsleden die in instellingen die niet tot een scholengemeenschap behoren, een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt hebben, komen prioritair en in de hieronder vermelde volgorde in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, voor zover van toepassing : 1° in instellingen van dezelfde scholengroep, die niet tot een scholengemeenschap behoren;2° in instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren. § 4. Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het : 1° gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen : zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover deze binnen de aanstellingsperiode vallen;2° als laatste evaluatie geen beoordeling of evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" heeft verkregen.Indien het personeelslid niet werd beoordeeld of geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn; 3° niet werd ontslagen. Indien een personeelslid de anciënniteit heeft verworven in instellingen die behoren tot een scholengemeenschap, dan geldt het recht in de volgende volgorde voor de betrekkingen : 1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.Indien een personeelslid de anciënniteit heeft verworven in instellingen die niet tot een scholengemeenschap behoren, dan geldt het recht in de volgende volgorde voor de betrekkingen : 1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren. Dit recht geldt niet voor de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van hun vast benoemde opdracht, waarvoor zij een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.

Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op het recht van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur moet, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgend schooljaar, vóór 15 mei bij de raad van bestuur, kandideren met een ter post aangetekende brief.

De kandidatuurstelling geldt voor de betrekkingen zoals hiervoor bepaald. In afwijking van deze bepaling wordt voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in het schooljaar 1999-2000 de datum van de kandidatuurstelling bepaald door de centrale raad. § 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor het ambt waarin de in § 4 bedoelde anciënniteit is verworven, en voor het ambt van leraar voor de vakken of specialiteiten waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit.

Is de in § 4 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt of voor leraren in een vak of specialiteit waarvoor het personeelslid een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht ook voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit. § 6. Een personeelslid dat krachtens § 5 recht verworven heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in alle instellingen van de scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren, verliest dit recht in het betrokken ambt wanneer het vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in instellingen van deze scholengroep.

Een personeelslid dat krachtens § 5 recht verworven heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in alle instellingen van de scholengemeenschap, verliest dit recht in het betrokken ambt wanneer het vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in instellingen van deze scholengemeenschap. § 7. Het personeelslid dat in toepassing van artikel 61, 6° werd afgedankt, heeft op basis van prestaties geleverd voor de afdanking geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, op voorwaarde dat hij nog niet is aangesteld voor een voltijdse betrekking of geen voltijdse betrekking heeft waarvan hij titularis is. § 9. Wanneer de lokale raad, en vanaf 1 januari 2000 de directeur over verscheidene vacatures beschikt, moet hij bij voorrang betrekkingen die definitief vacant zijn, toewijzen aan personeelsleden met een recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. § 10. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor een tijdelijke aanstelling ter vervanging van een personeelslid met loopbaanonderbreking, behalve indien het personeelslid voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan de vervanger van een loopbaanonderbreker. § 11. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die op het ogenblik van hun aanstelling hun betrekking niet effectief kunnen opnemen door ziekte, een arbeidsongeval, moederschapsrust, borstvoedingsverlof of ouderschapsverlof, hebben het recht na hun afwezigheid deze betrekking effectief op te nemen. § 12. Behoudens andersluidende overeenkomst met de directeur en op straffe van verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden, die betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden.

Die bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die binnen de scholengemeenschap, res-pectievelijk de scholengroep, een niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden.

De toepassing van deze paragraaf mag niet leiden tot onverantwoorde pedagogische opsplitsing van de te begeven opdracht. § 13. Indien een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft de directeur inzage van de administratieve documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist. § 14. De lokale raad, en vanaf 1 januari 2000 de directeur, moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur conform dit decreet steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid.

Artikel 22, artikel 23, § 1, e, en § 2, artikel 24 en artikel 26 gelden niet voor de personeelsleden aangesteld voor doorlopende duur. § 15. De anciënniteit bedoeld in § 4 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden.

Voor de toepassing van dit artikel wordt de anciënniteit, in afwijking van artikel 4, berekend op basis van prestaties : in instellingen die vanaf 1 september 1999 behoren tot dezelfde scholengemeenschap, ongeacht het net; in instellingen die vanaf 1 april 1999 behoren tot dezelfde scholengroep.

Voor het bepalen van de anciënniteit bedoeld in dit artikel wordt, in afwijking van artikel 4, § 1, a, het aantal gepresteerde dagen niet met 1,2 vermenigvuldigd. § 16. In afwijking van artikel 4, § 2, dient voor de vaststelling voor de voorrang in het onderwijs voor sociale promotie die dienstanciënniteit niet in hoofdambt verworven te zijn. ».

Art. 16.Artikel 21ter van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 21ter.§ 1. In afwijking van artikel 21 geldt dit artikel voor de CLB's. § 2. Een tijdelijke aanstelling kan gebeuren in een vacante en/of niet vacante betrekking voor een bepaalde of voor een doorlopende duur.

De tijdelijke aanstelling is een recht onder de voorwaarden van dit artikel. § 3. De directeur en voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder stelt het tijdelijk personeelslid aan. § 4. De bij een CLB vastbenoemde personeelsleden die een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen, komen bij hetzelfde CLB prioritair in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling op personeelsleden die nog geen vaste benoeming hebben. § 5. Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het : 1° gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen : zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover deze binnen de aanstellingsperiode vallen;2° als laatste evaluatie geen beoordeling of evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" heeft verkregen. Indien het personeelslid niet werd beoordeeld of geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn.; 3° niet werd ontslagen. Dat recht geldt voor de betrekkingen bij het CLB waar de anciënniteit werd verworven.

Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op het recht van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, moet, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgend schooljaar, vóór 15 mei bij de raad van bestuur kandideren met een ter post aangetekende brief. § 6. In afwijking van § 5 verliest het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur bij een CLB, wanneer het vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd bij dit CLB. § 7. In afwijking van § 5 verliest het personeelslid het recht op tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, wanneer het personeelslid, in toepassing van artikel 61, 6°, werd ontslagen. § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, op voorwaarde dat hij bij dit CLB nog niet is aangesteld voor een voltijdse betrekking of geen voltijdse betrekking heeft waarvan hij titularis is. § 9. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor het ambt waarin de in § 5 bedoelde anciënniteit is verworven, en voor het ambt waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit. § 10. Wanneer er bij een CLB verscheidene vacatures zijn, moeten de betrekkingen die definitief vacant zijn bij voorrang worden toegewezen aan personeelsleden met een recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. § 11. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor een tijdelijke aanstelling ter vervanging van een personeelslid met loopbaanonderbreking, behalve indien het personeelslid voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan de vervanger van een loopbaanonderbreker. § 12. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die op het ogenblik van hun aanstelling hun betrekking niet effectief kunnen opnemen door ziekte, een arbeidsongeval, moederschapsrust, borstvoedingsverlof of ouderschapsverlof, hebben het recht na hun afwezigheid deze betrekking effectief op te nemen. § 13. Behoudens andersluidende overeenkomst met de directeur en voor het vormingscentrum met de afgevaardigd bestuurder en op straffe van verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden, die betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden.

Die bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die bij het CLB een niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden. § 14. Indien een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft de directeur en voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder inzage van de in § 5 bedoelde documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist. § 15. De directeur en voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur conform dit decreet steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid.

Artikel 22, artikel 23, § 1, e, en § 2, artikel 24 en artikel 26 gelden niet voor personeelsleden aangesteld voor doorlopende duur. § 16. De anciënniteit bedoeld in § 5 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden. Voor de toepassing van dit artikel wordt de anciënniteit, in afwijking van artikel 4, berekend op basis van prestaties in een PMS-centrum of CLB van het Gemeenschapsonderwijs.

Ook prestaties geleverd vóór 1 september 2000 komen voor de berekening van deze anciënniteit in aanmerking. ».

Art. 17.Artikel 22 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 22.§ 1. Het tijdelijk aangesteld personeelslid moet tijdens elke ononderbroken aanstelling met een minimale duur van acht weken en tenminste éénmaal per schooljaar en vóór 30 april beoordeeld worden.

De na 30 april aangestelde personeelsleden moeten gedurende deze aanstellingsperiode niet beoordeeld worden. Daartoe maakt het instellingshoofd uiterlijk op het einde van iedere activiteitsperiode over het tijdelijk aangesteld personeelslid een gemotiveerd beoordelingsverslag op dat eventueel eindigt met de vermelding "onvoldoende".

In dit verslag worden de periode en het ambt vermeld waarop de beoordeling betrekking heeft.

Elke vermelding "onvoldoende" wordt schriftelijk geformuleerd, met redenen omkleed en aan het betrokken personeelslid medegedeeld. § 2. Het tijdelijk personeelslid dat de vermelding "onvoldoende" heeft bekomen, kan hiertegen binnen zeven kalenderdagen na kennisneming gemotiveerd bezwaar aantekenen bij het instellingshoofd van de instelling waar het de vermelding heeft gekregen.

Het instellingshoofd zendt het beoordelingsverslag samen met het bezwaar binnen zeven kalenderdagen na de ontvangst van het bezwaar aan de raad van bestuur. Binnen de zeven kalenderdagen na die verzending wijst het college van directeurs iemand aan om een onderzoek ter plaatse in te stellen. Daarvoor kan een beroep worden gedaan op de centrale diensten van het Gemeenschapsonderwijs, met inbegrip van de pedagogische begeleidingsdienst.

Het betrokken personeelslid wordt gehoord, tenminste behoorlijk opgeroepen. Het onderzoek wordt binnen dertig kalenderdagen na de verzending zoals hierboven bedoeld, afgesloten met een beoordelingsverslag. Als dit beoordelingsverslag niet wordt besloten met de conclusie "onvoldoende", vervangt het de beoordeling die door het instellingshoofd werd gegeven. § 3. De godsdienstleerkrachten en de leermeesters en leraars niet-confessionele zedenleer worden beoordeeld door de directeur. Bij die beoordeling mag geen rekening worden gehouden met vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten, die uitsluitend de zaak zijn van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of levensbeschouwing. § 4. Onverminderd het bepaalde in § 2 kan het personeelslid dat in dienst werd genomen met toepassing van de voorrangsregeling bepaald in artikel 21, § 1, 1° en 2°, of dat overeenkomstig de bepalingen van artikel 21bis tijdelijk werd aangesteld voor een doorlopende duur, langs de hiërarchische weg opkomen tegen de beoordeling bedoeld in § 2, laatste lid.

De procedureregels bedoeld in artikel 69 inzake tuchtregeling zijn van overeenkomstige toepassing.

Het beroep is opschortend.

Indien wordt ingegaan op het beroep vervalt de beoordeling "onvoldoende" en wordt zij uit het dossier verwijderd. ».

Art. 18.Artikel 23 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 19 april 1995, 14 juli 1998, 1 december 1998 en 2 maart 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 23.§ 1. Een tijdelijke aanstelling in een wervingsambt eindigt van rechtswege en zonder vooropzeg voor het geheel of een deel van de opdracht : a) bij de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt;b) op het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk aangesteld personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen aan een ander personeelslid : door toepassing van de reglementering op de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling; door een nieuwe affectatie of mutatie; door vaste benoeming; door toepassing van artikel 55duodecies in samenhang met 55quaterdecies; door toepassing van artikel 53; c) op het ogenblik dat het tijdelijk personeelslid vast wordt benoemd in deze betrekking;d) de eerste dag van de maand volgend op de ontvangst door het personeelslid van het bericht van de Sociaal-Medische Rijksdienst waarbij het tijdelijk aangesteld personeelslid definitief ontoelaatbaar wordt verklaard;e) uiterlijk op het einde van het schooljaar of de leergang waarvoor de aanstelling werd gedaan, onverminderd de toepassing van de reglementering inzake reaffectatie en wedertewerkstelling.Deze bepaling is eveneens van toepassing ten aanzien van de personeelsleden die werden aangeworven overeenkomstig de voorheen bestaande rechtspositieregeling; f) bij de inruststelling wegens het bereiken van de leeftijdsgrens;g) bij toepassing van artikel 24;h) door afschaffing van de betrekking;i) voor de personeelsleden die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 17;j) voor de personeelsleden die werden aangesteld met miskenning van de in de artikel 21 en voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en voor het onderwijs voor sociale promotie artikel 21bis en voor de CLB's artikel 21ter bedoelde voorrangsregels, alsook met miskenning van de voorrangsregels zoals bedoeld in de artikelen 90 en 90bis;k) op het ogenblik dat wordt vastgesteld dat de betrekking buiten de reglementaire normen werd opgericht. § 2. Het niet opnieuw aanstellen bij het begin van het nieuwe schooljaar moet worden gemotiveerd, als het personeelslid in de scholengroep, in de instelling, of door de lokale raad waaronder de instelling heeft geressorteerd, al eenmaal werd aangeworven met toepassing van artikel 21, § 1, 1°. ».

Art. 19.Artikel 24 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 14 juli 1998 en 2 maart 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 24.§ 1. Elk tijdelijk aangesteld personeelslid kan, zonder opzegging, om dringende redenen worden ontslagen.

Onder dringende redenen wordt verstaan de ernstige tekortkoming die het voortduren van de tijdelijke aanstelling onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Ontslag om dringende redenen overeenkomstig de bepalingen van dit artikel kan niet meer worden gegeven, wanneer het feit ter rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie werkdagen bekend is aan het instellingshoofd.

Alleen de dringende redenen waarvan kennis is gegeven bij een ter post aangetekende brief, verzonden binnen drie werkdagen na het ontslag, kunnen worden aangewend ter rechtvaardiging van het ontslag. Het ontslag om dringende redenen wordt gegeven : door de directeur; door de raad van bestuur voor het personeelslid aangesteld bij de scholengroep of, op voorstel van het betrokken instellingshoofd door de raad van bestuur voor het personeelslid aangesteld in een autonoom internaat; door de afgevaardigd bestuurder voor het personeelslid aangesteld in het vormingscentrum of de pedagogische begeleidingsdienst.

Tegen het ontslag om dringende redenen is beroep mogelijk overeenkomstig artikel 69. Het beroep is niet opschortend. § 2. De dienstperiode voorafgaand aan het ontslag om dringende redenen wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van de in artikel 21, §1, bedoelde dienstanciënniteit. Het betrokken personeelslid verliest bovendien elk prioriteitsrecht op tijdelijke aanstelling in de instelling, in de instellingen die ressorteerden onder dezelfde lokale raad, en in de scholengroep waar hem het ontslag om dringende redenen gegeven werd. ».

Art. 20.Artikel 26 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 26.§ 1. Met inachtneming van een opzeggingstermijn van vijftien kalenderdagen kan de aanstelling van het tijdelijk aangesteld personeelslid worden beëindigd indien hem in het in artikel 22 bedoelde gemotiveerde beoordelingsverslag de vermelding"onvoldoende" werd toegekend.

De beëindiging van de aanstelling gebeurt : door de directeur; door de raad van bestuur voor het personeelslid aangesteld bij de scholengroep of, op voorstel van het betrokken instellingshoofd door de raad van bestuur voor het personeelslid aangesteld in een autonoom internaat; door de afgevaardigd bestuurder voor het personeelslid aangesteld in het vormingscentrum of de pedagogische begeleidingsdienst. § 2. Bij ontslag in toepassing van § 1 wordt de dienstperiode waarvoor aan het personeelslid de beoordeling "onvoldoende" werd toegekend, niet in aanmerking genomen voor de berekening van de in artikel 21, § 1, en artikel 21bis, § 4, bedoelde dienstanciënniteit.

Dit personeelslid verliest bovendien elk prioriteitsrecht op tijdelijke aanstelling in de instelling, in de instellingen die ressorteerden onder dezelfde lokale raad, in de respectieve scholengroepen van die instellingen, en, voor het secundair onderwijs, ook in de scholengemeenschappen waar de beoordeling "onvoldoende" werd toegekend. § 3. Voor het ontslag gebaseerd op de beoordeling van een godsdienstleerkracht of een leermeester of leraar niet-confessionele zedenleer, conform artikel 22, § 3, is het advies nodig van de bevoegde inspecteur-adviseur levensbeschouwelijke vakken. Brengt die een ongunstig advies uit, dan kan het ontslag maar worden gegeven met een tweederde meerderheid binnen de raad van bestuur.

Ontslag op basis van vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten kan maar worden gegeven op voorstel van het hoofd van de erkende instantie van de erkende godsdienst, respectievelijk de voorzitter van de erkende vereniging van de niet-confessionele gemeenschap. § 4. De in dit artikel bedoelde adviezen worden verstrekt binnen een termijn van veertien kalenderdagen. ».

Art. 21.Artikel 28 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 15 december 1993 en 21 december 1994, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 28.§ 1. De raad van bestuur maakt jaarlijks de lijst op van de betrekkingen die hij vacant verklaart. Hij raadpleegt daartoe de betrokken instellingshoofden. § 2. Voor de opstelling van deze lijst wordt rekening gehouden met : 1° het bestaan van een vacante betrekking in de instelling op 15 april voorafgaand aan de oproep;betrekkingen die tussen 15 april en 1 september vacant worden ten gevolge van de pensionering of de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen van de titularis kunnen eveneens vacant worden verklaard; 2° de stabiliteit van de betrekking na 1 september volgend op de oproep, rekening houdend met de geldende rationalisatie- en omkaderingsnormen. § 3. De lijst van de vacant verklaarde betrekkingen wordt elk jaar vóór 15 mei openbaar gemaakt, samen met een beschrijving van de wijze waarop de kandidaturen voor mutatie of vaste benoeming moeten worden ingediend. § 4. De Vlaamse regering kan voor de categorieën van personeelsleden die ze aanwijst, de vaste benoeming afhankelijk maken van een onderwijsopdracht waarvan zij het minimum bepaalt. Bij de vaststelling van deze categorieën zal de Vlaamse regering zich inzonderheid laten leiden door de situatie op de arbeidsmarkt, door het aantal wegens ontstentenis van betrekking in deze categorie ter beschikking gestelde vast benoemde personeelsleden en de specifieke kenmerken van sommige ambten, vakken en specialiteiten. ».

Art. 22.Artikel 28bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 2 maart 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 28bis.§ 1. In afwijking van artikel 28, §§ 1 tot en met 3 geldt dit artikel voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie. § 2. De raad van bestuur maakt jaarlijks de lijst op van de betrekkingen die hij vacant verklaart. Hij raadpleegt daartoe de betrokken instellingshoofden en het bestuur van de scholengemeenschap over : 1° het bestaan van een vacante betrekking in de betrokken instelling(en) op 15 april voorafgaand aan de oproep;betrekkingen die tussen 15 april en 1 september vacant worden ten gevolge van de pensionering of de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen van de titularis kunnen eveneens vacant worden verklaard; 2° de stabiliteit van de betrekking na 1 september volgend op de oproep, rekening houdend met de geldende rationalisatie- en omkaderingsnormen. De lijst van de vacant verklaarde betrekkingen wordt elk jaar vóór 15 mei openbaar gemaakt, samen met een beschrijving van de wijze waarop de kandidaturen voor mutatie of vaste benoeming moeten worden ingediend. ».

Art. 23.Artikel 28ter wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 28ter.§ 1. In afwijking van artikel 28, §§ 1 tot en met 5 geldt dit artikel voor de CLB's. § 2. De raad van bestuur maakt jaarlijks de lijst op van de betrekkingen die hij vacant verklaart. Hij raadpleegt daartoe de betrokken directeur over : 1° het bestaan van een vacante betrekking in de betrokken CLB's op 15 april voorafgaand aan de oproep;betrekkingen die tussen 15 april en 1 september vacant worden ten gevolge van de pensionering of de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen van de titularis kunnen eveneens vacant worden verklaard; 2° de stabiliteit van de betrekking na 1 september volgend op de oproep, rekening houdend met de geldende rationalisatie- en omkaderingsnormen. De lijst van de vacant verklaarde betrekkingen wordt elk jaar vóór 15 mei openbaar gemaakt, samen met een beschrijving van de wijze waarop de kandidaturen voor mutatie of vaste benoeming moeten worden ingediend. ».

Art. 24.Artikel 30 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 25.Artikel 31 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 21 december 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 31.§ 1. Een personeelslid kan binnen dezelfde scholengroep op zijn verzoek een nieuwe affectatie krijgen in een vacante betrekking van het ambt waarin het vast benoemd is, voor zover die betrekking, krachtens de reglementering ter zake, niet door reaffectatie of wedertewerkstelling moet worden toegewezen aan een personeelslid dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking werd gesteld. Dit verzoek is niet vereist wanneer de nieuwe affectatie geschiedt binnen een pedagogische entiteit die bestaat uit enerzijds één instelling met een eerste graad en anderzijds uit één instelling met een tweede en derde en eventueel vierde graad van het secundair onderwijs, die behoort tot dezelfde inrichtende macht en die in hetzelfde gebouwencomplex is gelegen. De criteria en modaliteiten van deze affectatie worden onderhandeld in het bevoegde onderhandelingscomité.

Een personeelslid kan, op zijn verzoek, worden gemuteerd in een vacant verklaarde betrekking, voorzover die betrekking, krachtens de reglementering ter zake, niet door reaffectatie of wedertewerkstelling moet worden toegewezen aan een personeelslid dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking werd gesteld.

De betrekking kan bij wijze van affectatie of mutatie worden toegewezen aan het personeelslid dat in die betrekking werd gereaffecteerd. § 2. Voor de affectatie of mutatie van een godsdienstleerkracht is de instemming vereist van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst. ».

Art. 26.Artikel 32 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 32.De raad van bestuur bepaalt de wijze waarop de aanvragen tot affectatie of mutatie worden ingediend. ».

Art. 27.Artikel 33 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 33.De nieuwe affectatie of mutatie wordt toegekend door de raad van bestuur. Vooraf wordt het betrokken instellingshoofd geraadpleegd. ».

Art. 28.Artikel 34 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 34.§ 1. Het personeelslid verliest bij een nieuwe affectatie of mutatie zijn vroegere affectatie binnen de perken van de nieuwe opdracht. Het personeelslid dat wordt gemuteerd, moet in de scholengroep die het verlaat, ontslag nemen voor de opdracht waarvoor het wordt gemuteerd. De overgang van de ene naar de andere scholengroep moet zonder onderbreking gebeuren. § 2. Vastbenoemde personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra kunnen overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling muteren naar het gemeenschapsonderwijs.

De diensten die vóór deze mutatie gepresteerd werden in hetzelfde ambt worden gelijkgesteld met diensten gepresteerd in het gemeenschapsonderwijs. ».

Art. 29.In hetzelfde decreet wordt een artikel 34bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 34bis.§ 1. Een personeelslid dat vast benoemd is in een ambt van de categorie van het opvoedend hulppersoneel, wordt in het kader van mutatie en affectatie beschouwd als zijnde benoemd in het ambt van opvoeder. § 2. Een personeelslid dat vast benoemd is in een ambt van de categorie van het administratief personeel, wordt in het kader van mutatie en affectatie beschouwd als zijnde benoemd in het ambt van administratief medewerker. ».

Art. 30.In artikel 35 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 21 december 1994, worden in 2° tussen de woorden "indien de betrekking niet reeds door" en "mutatie" de woorden "een nieuwe affectatie of" ingevoegd.

Art. 31.In artikel 36 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 21 december 1994 en 8 juli 1996, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1°, worden de woorden "het lokale bestuur of bij ontstentenis hiervan de centrale raad" vervangen door de woorden "de raad van bestuur";2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Voor de berekening van de in § 1, bedoelde dienstanciënniteit wordt voor het meesters-, vak- en dienstpersoneel rekening gehouden met de diensten gepresteerd onder het contractuele stelsel. Er moet bij voorrang worden geput uit de contractuelen in dienst bij een instelling of een scholengroep. Voor deze contractuelen is evenwel een dienstanciënniteit van 1.400 dagen vereist. De anciënniteit wordt berekend overeenkomstig artikel 4. ».

Art. 32.In artikel 36bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 2 maart 1999, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, 1°, worden de woorden "het lokale bestuursorgaan of bij ontstentenis hiervan de centrale raad" vervangen door de woorden "de raad van bestuur";2° in § 2, 4° wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt : "Deze bepaling is evenmin van toepassing op de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk IVbis voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor zij een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.Laatstbedoelde personeelsleden dienen, voor zover zij het ambt van leraar uitoefenen, 360 dagen dienstanciënniteit verworven te hebben in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking. »; 3° in § 2, 5° worden tussen de woorden "geen" en "evaluatie" de woorden "of beoordeling" ingevoegd.; 4° § 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.Voor de berekening van de in § 1 bedoelde dienstanciënniteit wordt voor het meesters-, vak- en dienstpersoneel rekening gehouden met de diensten gepresteerd onder het contractuele stelsel. Voor benoemingen moet de raad van bestuur bij voorrang putten uit de contractuelen in dienst bij een instelling of een scholengroep. Voor deze contractuelen is evenwel een dienstanciënniteit van 1.400 dagen vereist. De anciënniteit wordt berekend overeenkomstig artikel 4. ».

Art. 33.In artikel 36ter van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 2 maart 1999, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, 1° en 2°, worden de woorden "instellingen van dezelfde lokale raad" vervangen door de woorden "de scholengroep";2° in § 3 worden de woorden "een instelling van dezelfde lokale raad" vervangen door de woorden "de scholengroep";3° in dit artikel wordt een § 4 ingevoegd, die luidt als volgt : « § 4.Indien een personeelslid vast benoemd is in instellingen die behoren tot een scholengemeenschap, dan geldt de voorrang in de volgende volgorde voor de betrekkingen : 1° in instellingen van dezelfde scholengemeenschap, ongeacht het net;2° in instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;3° in instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren. Indien een personeelslid vastbenoemd is in instellingen die niet tot een scholengemeenschap behoren, dan geldt de voorrang in de volgende volgorde voor de betrekkingen : 1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.».

Art. 34.In artikel 36quinquies van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 2 worden het woord "bestuur" vervangen door het woord "CLB";2° in § 3 worden de woorden "een instelling van hetzelfde bestuur" vervangen door de woorden "hetzelfde CLB".

Art. 35.Artikel 37 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 14 juli 1998, 1 december 1998 en 2 maart 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 37.§ 1. De vaste benoeming gebeurt door de raad van bestuur op voorstel van het instellingshoofd, en voor het vormingscentrum en de pedagogische begeleidingsdienst door de afgevaardigd bestuurder.

Een godsdienstleerkracht wordt benoemd op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst, na advies van de directeur.

Een leermeester niet-confessionele zedenleer of leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer wordt benoemd op voordracht van de erkende vereniging van de niet-confessionele gemeenschap, zoals bedoeld in het decreet betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken van 1 december 1993, na advies van de directeur. § 2. Bij ontstentenis van andere kandidaten wordt het personeelslid dat een vacant verklaarde betrekking waarneemt en de in artikel 36, voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie de in artikel 36bis, en voor de CLB's de in artikel 36quater, gestelde voorwaarden vervult, behoudens gemotiveerde afwijzing, vast benoemd. § 3. Elke vaste benoeming wordt toegekend op 1 januari na de vacantverklaring, voor zover de betrekking op dezelfde datum nog vacant is. ».

Art. 36.Artikel 37bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 1 december 1998 en 2 maart 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 37bis.§ 1. Dit artikel geldt enkel voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie en voor de CLB's. § 2. Een personeelslid dat kandidaat is voor vaste benoeming en aan de benoemingsvoorwaarden voldoet en dat door die benoeming ten minste een halftijdse opdracht als vastbenoemde krijgt, heeft voorrang op een personeelslid dat niet in die voorwaarden verkeert. ».

Art. 37.Artikel 39 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 39.§ 1. De raad van bestuur wijst de instelling aan waar het vast benoemd personeelslid zijn betrekking opneemt. Die affectatie vermeldt de omvang van de opdracht. § 2. Met ingang van 1 september 2000 krijgen de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel, evenals het ondersteunend personeel ter uitvoering van de rekenplichtigheid zoals bepaald in artikel 96, 4°, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs een definitieve affectatie bij de scholengroep. ».

Art. 38.In hetzelfde decreet wordt een artikel 39bis ingevoegd dat luidt als volgt : «

Artikel 39bis.§ 1. Zonder afbreuk te doen aan het principe dat een personeelslid wordt geaffecteerd aan een instelling die onder de raad van bestuur ressorteert, kunnen de leden van het opvoedend hulppersoneel, het administratief personeel en het ondersteunend personeel van de instellingen die de scholengroep vormen, voor de vervulling van opdrachten in hun instelling voor andere instellingen van de scholengroep of voor de totaliteit van de scholengroep worden ingezet. § 2. In afwijking van § 1 kunnen de leden van het ondersteunend personeel, het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel niet worden ingezet voor de vervulling van opdrachten voor andere instellingen van de scholengroep of voor de totaliteit van de scholengroep, indien het gaat om personeelsleden waarvan de betrekkingen zijn opgericht of worden in stand gehouden op basis van punten, gegenereerd door leerlingen van de tweede en de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, zoals bepaald in artikel 96, 1° tot en met 3°, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. ».

Art. 39.Artikel 40 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 8 juli 1996, wordt geschrapt.

Art. 40.Artikel 40bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 1 december 1998 en 2 maart 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 40bis.§ 1. Onverminderd de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en reaffectatie geldt de draagwijdte van de vaste benoeming binnen dezelfde categorie en binnen eenzelfde soort ambt : 1° voor het ambt en het volume van de betrekking waarvoor het personeelslid vast benoemd is, en voor de leraren voor alle vakken en specialiteiten van dat ambt waarvoor betrokkene het vereiste of het hiermee gelijkwaardig geacht bekwaamheidsbewijs bezit;2° voor het ambt en het volume van de betrekking waarvoor het personeelslid vast benoemd is, en voor de leraren, het vak of de specialiteit waarin betrokkene zijn opdracht uitoefent op het ogenblik van de vaste benoeming, indien het personeelslid vast benoemd is met een voldoende geacht of het hiermee gelijkwaardig geacht bekwaamheidsbewijs. Deze bepaling geldt ook voor de vaste benoemingen die werden toegekend overeenkomstig de reglementering die van toepassing was vóór de inwerktreding van dit decreet. § 2. Voor de toepassing van dit artikel worden als vereiste en voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen beschouwd, zowel de door organieke bepalingen als door overgangsbepalingen erkende bekwaamheidsbewijzen. § 3. Voor de toepassing van dit artikel dient onder soort ambt te worden begrepen : het wervings-, selectie- of bevorderingsambt. § 4. De Vlaamse regering bepaalt de regels volgens welke de vaste benoeming wordt meegedeeld aan het departement onderwijs opdat zij zou uitwerking hebben ten aanzien van de overheid. ».

Art. 41.In artikel 40ter van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 2 maart 1999, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, 2°, worden de woorden "bij de lokale raad" vervangen door de woorden "bij de raad van bestuur";2° § 3 wordt vervangen door wat volgt : "§ 3.De raad van bestuur heeft de mogelijkheid om het personeelslid dat in de scholengroep wordt gereaffecteerd of wedertewerkgesteld in een vacante betrekking, op zijn verzoek vast te benoemen in die betrekking.

De betrekking hoeft niet vacant verklaard te worden.

Die vaste benoeming heeft steeds 1 januari als ingangsdatum. ».

Art. 42.In artikel 40quater van hetzelfde decreet wordt het woord "gemeenschapsonderwijs" vervangen door "Gemeenschapsonderwijs".

Art. 43.In artikel 40quinquies van hetzelfde decreet worden de woorden "houdt de lokale raad rekening met" vervangen door de woorden "wordt rekening gehouden met".

Art. 44.In artikel 41 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 1 december 1993, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden tussen de woorden "die vast benoemd zijn" en "met uitzondering" de woorden "en aangesteld zijn voor doorlopende duur" ingevoegd;2° in § 2 worden de woorden "beroepsbekwaamheid en de pedagogische bekwaamheid van de betrokkene" vervangen door "vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten".

Art. 45.Aan artikel 41bis van hetzelfde decreet worden volgende woorden toegevoegd : "en op het mandaat van algemeen directeur zoals bedoeld in hoofdstuk Vquater. ».

Art. 46.In hetzelfde decreet wordt een artikel 41ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 41ter.De artikelen 31 tot 34 zijn van overeenkomstige toepassing op de selectie- en bevorderingsambten. ».

Art. 47.In artikel 42 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 21 december 1994, worden in 2° tussen de woorden "niet reeds door" en "mutatie" de woorden "een nieuwe affectatie of" ingevoegd.

Art. 48.Artikel 44 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 28 april 1993, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 44.De raad van bestuur voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum : de afgevaardigd bestuurder maakt de betrekkingen die hij vacant verklaart, bekend samen met een beschrijving van de wijze waarop de kandidaturen voor mutatie en vaste benoeming moeten worden ingediend. Deze bekendmaking gebeurt ten minste één maal per jaar. Hij raadpleegt daartoe de instellingshoofden en, wat het secundair onderwijs betreft, ook het bestuur van de scholengemeenschap over het bestaan van een vacante betrekking in de instelling. ».

Art. 49.Artikel 45 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 45.De raad van bestuur voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum : de afgevaardigd bestuurder beslist over de toelating tot de proeftijd. Hij raadpleegt daartoe het instellingshoofd. Een kandidatuur kan, gemotiveerd, worden afgewezen. ».

Art. 50.Artikel 46 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 28 april 1993, 8 juli 1996 en 15 juli 1997, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 46.Om toegelaten te worden tot de proeftijd in een selectie- of bevorderingsambt, moet het personeelslid op het ogenblik van de toelating tot de proeftijd voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° in het gemeenschapsonderwijs in vast verband benoemd zijn in één van de wervings-, selectie- of bevorderingsambten van de betrokken personeelscategorie voor ten minste een halve opdracht. De personeelsleden die minstens halftijds benoemd zijn in een Vlaamse hogeschool zoals bedoeld in het decreet betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap als lid van het onderwijzend personeel of als lid van het administratief en technisch personeel, worden geacht te voldoen aan het eerste lid voor de toelating tot de proeftijd in een ambt van het besturend- en onderwijzend personeel, respectievelijk het opvoedend hulppersoneel.

Deze bepaling geldt ook voor dezelfde personeelsleden, wiens hogeschool geïntegreerd is in het universitair onderwijs.

In afwijking van het eerste lid moeten de kandidaten voor toelating tot de proeftijd in de pedagogische begeleidingsdienst vast benoemd zijn, als lid van de inspectie, of voor minstens een halve opdracht, in één van de wervings-, selectie- of bevorderingsambten in het gemeenschapsonderwijs of in een Vlaamse hogeschool in de Vlaamse Gemeenschap. Deze bepaling geldt ook voor dezelfde personeelsleden wiens hogeschool geïntegreerd is in het universitair onderwijs.

In afwijking van de vorige leden geldt de voorwaarde van vaste benoeming in één van de wervings-, selectie- of bevorderingsambten niet voor een toelating tot de proeftijd in het selectieambt van coördinator in het secundair onderwijs, voor die personeelsleden die sinds 1 oktober 1990 belast zijn met organieke opdrachten van coördinator in het deeltijds beroepssecundair onderwijs; 2° houder zijn van het bekwaamheidsbewijs vastgesteld voor dit specifiek selectie- of bevorderingsambt;3° beschikken over de bekwaamheden vereist voor het ambt.Deze bekwaamheden en het profiel op basis waarvan zij zijn vastgelegd, worden door de raad voor het gemeenschapsonderwijs vastgelegd. Zij worden getest in een proef die wordt georganiseerd onder de verantwoordelijkheid van de raad voor het gemeenschapsonderwijs; 4° tijdens de laatste evaluatie of bij ontstentenis hiervan de laatste beoordeling geen "onvoldoende" hebben bekomen;5° zich bij de raad van bestuur voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum : de afgevaardigd bestuurder bij een ter post aangetekende brief kandidaat hebben gesteld in de vorm en binnen de termijn vermeld in de oproep tot de kandidaten;6° voldoen aan de algemene wervingsvoorwaarden bedoeld in de artikelen 14 en 17, § 1 tot en met § 4.».

Art. 51.Artikel 46bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 2 maart 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 46bis.§ 1. In afwijking van artikel 46 geldt voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en voor het onderwijs voor sociale promotie dit artikel. § 2. Het personeelslid moet, om toegelaten te worden tot de proeftijd in een selectie- of bevorderingsambt, op het ogenblik van de toelating voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° houder zijn van het voorziene vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepalingen of bij overgangsmaatregel;2° als laatste evaluatie geen evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" hebben verkregen.Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt aan deze voorwaarde geacht voldaan te zijn; 3° voldoen aan de algemene wervingsvoorwaarden bedoeld in artikel 14 en 17, § 1 tot en met § 4;4° beschikken over de bekwaamheden vereist voor het ambt.Deze bekwaamheden en het profiel op basis waarvan zij zijn vastgelegd, worden door de raad voor het gemeenschapsonderwijs vastgelegd. Zij worden getest in een proef die wordt georganiseerd onder de verantwoordelijkheid van de raad voor het gemeenschapsonderwijs.; 5° zich bij de raad van bestuur bij een ter post aangetekende brief kandidaat hebben gesteld in de vorm en binnen de termijn die in de oproep tot de kandidaten is vermeld.».

Art. 52.In artikel 47 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 21 december 1994, wordt een § 3 ingevoegd, die luidt als volgt : « § 3. Artikel 40bis is van overeenkomstige toepassing op de selectie- en bevorderingsambten. ».

Art. 53.Artikel 48 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 21 december 1994, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 48.§ 1. De proeftijd omvat een periode van 12 maanden effectief gepresteerd in de betrekking van het ambt waarin het personeelslid tot de proeftijd is toegelaten. Deze proeftijd is éénmaal verlengbaar voor 12 maanden. Gedurende de proeftijd behoudt het personeelslid zijn aanspraak op de betrekking waarin het geaffecteerd was vóór zijn toelating tot de proeftijd. Gedurende de proeftijd wordt die betrekking niet vacant verklaard. § 2. Tenzij hierover ongunstig advies wordt uitgebracht en onverminderd artikel 49, § 2, wordt het personeelslid bij het beëindigen van de proeftijd in vast verband benoemd.

Het instellingshoofd is bevoegd om advies uit te brengen. Voor het ambt van directeur formuleert vanaf 1 januari 2000 de algemeen directeur een advies aan de raad van bestuur. § 3. De vaste benoeming gebeurt door de raad van bestuur voor de pedagogische begeleidingsdiensten het vormingscentrum door de afgevaardigd bestuurder. Vooraleer wordt beslist een personeelslid niet vast te benoemen, moet het worden gehoord. Het personeelslid moet vooraf op de hoogte zijn gebracht van de motieven. Het kan zich laten bijstaan door een raadsman. ».

Art. 54.In artikel 48bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 9 april 1992, wordt in het tweede lid het woord "centrale raad" vervangen door de woorden "raad van bestuur".

Art. 55.In artikel 49 van hetzelfde decreet worden in § 1 de woorden "de centrale raad" vervangen door de woorden "de raad van bestuur".

Art. 56.In hetzelfde decreet wordt een artikel 49bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 49bis.Zonder afbreuk te doen aan het principe dat een personeelslid, toegelaten tot de proeftijd of benoemd, wordt geaffecteerd aan een bepaalde instelling, kunnen de directeur, de directeur aangesteld bij mandaat, de onderdirecteur en de adjunct-directeur van de instellingen die de scholengroep vormen, voor de vervulling van opdrachten voor andere instellingen van de scholengroep of voor de totaliteit van de scholengroep worden ingezet. ».

Art. 57.Artikel 50 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 21 december 1994 en 15 juli 1997, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 50.§ 1. Voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt kan de raad van bestuur voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum : de afgevaardigd bestuurder na advies van het instellingshoofd of bij afwezigheid de algemeen directeur, een personeelslid aanwijzen : a) indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;b) in een betrekking waarin op grond van artikel 43 geen benoeming mogelijk is;c) in afwachting van een toelating tot de proeftijd die moet gebeuren binnen drie jaar vanaf de datum waarop de betrekking vacant is geworden. Tijdens die periode blijft het personeelslid titularis van het ambt waarin het vast benoemd is. § 2. Het personeelslid dat wordt aangesteld voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt moet voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 46, 1°, 2°, 3°, 4° en 6°.

Er kan van de voorwaarden van artikel 46, 1° en 3°, worden afgeweken, wanneer geen kandidaten voorhanden zijn die deze voorwaarden vervullen. § 3. Een aanstelling voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt is slechts mogelijk na voorafgaande toepassing van artikel 42, 1°. § 4. Een waarnemende aanstelling in een selectie- of bevorderingsambt eindigt voor het geheel of een deel van de opdracht volgens artikel 23, § 1, a, b, c, d, f, h, en k, op het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk waarnemend personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen aan een personeelslid door toelating tot de proeftijd overeenkomstig artikel 45 dan wel door vaste benoeming en bij toepassing van de artikelen 52 en 53. ».

Art. 58.Artikel 50bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 2 maart 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 50bis.§ 1. In afwijking van artikel 50 geldt voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie dit artikel. § 2. Voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt kan de raad van bestuur voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum : de afgevaardigd bestuurder na advies van het instellingshoofd een personeelslid aanwijzen : a) indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;b) in een betrekking waarin op grond van artikel 43 geen benoeming mogelijk is;c) in afwachting van een toelating tot de proeftijd die moet gebeuren binnen drie jaar vanaf de datum waarop de betrekking vacant is geworden. Tijdens die periode blijft het personeelslid titularis van het ambt waarin het vast benoemd is. § 3. Het personeelslid dat wordt aangesteld voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt moet voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 46bis, § 2. Er kan van de voorwaarden van artikel 46bis, § 2, 4° worden afgeweken, wanneer er geen kandidaten zijn die aan deze voorwaarden voldoen. § 4. Een aanstelling voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt is slechts mogelijk na voorafgaande toepassing van artikel 42, 1°. § 5. Een waarnemende aanstelling in een selectie- of bevorderingsambt eindigt voor het geheel of een deel van de opdracht volgens artikel 23, § 1, a, b, c, d, f, h, en k, op het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk waarnemend personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen aan een personeelslid door toelating tot de proeftijd overeenkomstig artikel 45, dan wel door vaste benoeming en bij toepassing van de artikelen 52 en 53. § 6. In afwijking van de bepalingen van § 3 en § 5 heeft een personeelslid, dat in de periode van 1 september 1985 tot en met 31 augustus 1990 gedurende tenminste 240 dagen per schooljaar tijdelijk was aangesteld met een coördinatieopdracht in het deeltijds beroepssecundair onderwijs, voorrang voor waarnemende aanstelling in het selectieambt van coördinator in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de betrekking werd uitgeoefend. Het personeelslid moet aantonen dat het aan deze voorwaarden voldoet. ».

Art. 59.In hetzelfde decreet wordt een artikel 50ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 50ter.§ 1. De personeelsleden waarnemend aangesteld in een selectie- of bevorderingsambt conform artikelen 50 of 50bis, worden in die aanstelling beoordeeld, overeenkomstig de bepalingen van artikel 22, § 1 en § 2. § 2. Het instellingshoofd wordt beoordeeld door de raad van bestuur.

Het instellingshoofd kan bezwaar aantekenen bij de raad van beroep. ».

Art. 60.Artikel 53 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 53.Een personeelslid dat werd benoemd in een selectie- of bevorderingsambt kan : a) vrijwillig afzien van de vaste benoeming in het betrokken ambt;b) uit het ambt worden verwijderd, bij een met redenen omklede beslissing, door de raad van bestuur en voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum door de afgevaardigd bestuurder. Het betrokken personeelslid moet in elke fase van de procedure gehoord, ten minste behoorlijk opgeroepen worden. Het mag zich laten bijstaan door een raadsman. ».

Art. 61.In hetzelfde decreet wordt een artikel 53bis ingevoegd dat luidt als volgt : «

Artikel 53bis.§ 1. Een vastbenoemd directeur kan met een andere opdracht worden belast : 1° met zijn instemming, door de algemeen directeur;2° ofwel door de raad van bestuur van de scholengroep, op voorstel van de algemeen directeur, met een gewone meerderheid;3° ofwel door de raad van bestuur van de scholengroep, met een 2/3e meerderheid;4° ofwel op voorstel van de afgevaardigde bestuurder door de Raad van het Gemeenschapsonderwijs met een gewone meerderheid in het kader van het beleidsmatig toezicht. § 2. De vastbenoemde directeur neemt een betrekking op in het ambt waarin hij voorheen was vastbenoemd bij de scholengemeenschap of de scholengroep waar hij als directeur was aangewezen, tenzij het personeelslid en de raad van bestuur van de scholengroep akkoord gaan met een andere opdracht. Deze opdracht wordt gegenereerd uit het opdrachtenpakket dat aan de instelling waar het personeelslid als directeur is benoemd, werd toegekend. § 3. Het personeelslid behoudt de wedde verbonden aan het ambt van directeur. § 4. Wanneer een vastbenoemde directeur met een andere opdracht wordt belast, wordt de betrekking van directeur onmiddellijk vacant. ».

Art. 62.Artikel 54 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 21 december 1994, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 54.§ 1. Bij het beëindigen van de vaste benoeming in een selectie- of bevorderingsambt krachtens artikel 53, neemt het personeelslid een betrekking op in de instelling of bij de scholengroep waar het was geaffecteerd vóór zijn benoeming in het selectie- of bevorderingsambt, tenzij het personeelslid en de raad van bestuur voor de pedagogische begeleidingsdienst : de afgevaardigd bestuurder akkoord gaan met een nieuwe affectatie in de scholengroep of met mutatie. § 2. Het personeelslid van wie de vaste benoeming werd beëindigd krachtens artikel 53, b), kan binnen "hetzelfde ambt" geen beroep doen op zijn anciënniteit voor een betrekking. § 3. De Vlaamse regering bepaalt de nadere administratieve en geldelijke gevolgen van deze maatregel. ».

Art. 63.Artikel 55 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 14 juli 1998, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 55.§ 1. In afwijking op de bepalingen van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, wordt het lid van het ondersteunend personeel dat bij overgangsmaatregel vast benoemd is met een diploma van het niveau lager secundair onderwijs, en het lid van het administratief, meesters-, vak- en dienstpersoneel dat vast benoemd is, en negen jaar dienstanciënniteit telt in de categorie van het ondersteunend, administratief, meesters-, vak- en dienstpersoneel, vast benoemd in het selectieambt waarop het aanspraak kan maken, zonder dat dit selectieambt vacant is. Voor het meesters-, vak- en dienstpersoneel komen enkel de statutaire diensten in aanmerking. § 2. In afwijking op de bepalingen van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, wordt het lid van het ondersteunend personeel met een diploma secundair onderwijs, dat vast benoemd is en dat negen jaar dienstanciënniteit telt, in deze categorie vast benoemd in hetzelfde ambt met weddeschaal 203.

In afwijking op de bepalingen van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, wordt het lid van het ondersteunend personeel dat bij overgangsmaatregel vast benoemd is met een diploma van het niveau lager secundair onderwijs, en dat negen jaar dienstanciënniteit telt in deze categorie, vast benoemd in hetzelfde ambt met weddeschaal 201.

De diensten gepresteerd in de ambten van de categorieën van het ondersteunend personeel, het administratief personeel en het opvoedend hulppersoneel, worden in aanmerking genomen voor het berekenen van deze negen jaar dienstanciënniteit.

De diensten gepresteerd vóór 1 september 1998 in de voormelde categorieën komen eveneens in aanmerking voor de berekening van deze negen jaar dienstanciënniteit. § 3. In afwijking van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, kan de lokale raad en met ingang van 1 januari 2000 de raad van bestuur een lid van het opvoedend hulppersoneel of het ondersteunend personeel dat vast benoemd is in deze categorieën, de hogere weddeschaal 106 toekennen.

Wanneer de instelling minder dan 400 leerlingen telt, kan de lokale raad en met ingang van 1 januari 2000 de raad van bestuur aan één dergelijk personeelslid die hogere weddeschaal toekennen.

Wanneer de instelling 400 tot 900 leerlingen telt, kan de lokale raad en met ingang van 1 januari 2000 de raad van bestuur aan twee dergelijke personeelsleden die hogere weddeschaal toekennen.

Wanneer de instelling meer dan 900 leerlingen telt, kan de lokale raad en met ingang van 1 januari 2000 de raad van bestuur aan drie dergelijke personeelsleden die hogere weddeschaal toekennen. § 4. In het secundair onderwijs kunnen de personeelsleden van categorieën van het administratief personeel, het ondersteunend personeel en het opvoedend hulppersoneel slechts toepassing maken van dit artikel wanneer zij als laatste evaluatie geen evaluatie met als eindconclusie "onvoldoende" hebben gekregen.

Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn. ».

Art. 64.In artikel 55bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 15 juli 1997, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het woord "Werving" vervangen door het woord "Wervingsambten"en het woord "begeleidingsdiensten" vervangen door het woord "begeleidingsdienst", en worden tussen de woorden "vast benoemd personeelslid" en "van het gemeenschapsonderwijs" de woorden "of een personeelslid dat is toegelaten tot de proeftijd" toegevoegd;2° in § 5 wordt het woord "Werving" vervangen door het woord "Wervingsambten";3° een § 6 wordt ingevoegd, die luidt als volgt : « § 6.De personeelsleden met een tijdelijke opdracht, conform § 1, worden in die opdracht beoordeeld, overeenkomstig de bepalingen van artikel 22, § 1 en § 2. Het personeelslid dat de beoordeling "onvoldoende" heeft gekregen, kan van de tijdelijke opdracht worden ontheven. » ; 4° een § 7 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 7.Voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs wordt in dit artikel met tijdelijke aanstelling bedoeld tijdelijke aanstelling van bepaalde duur. ».

Art. 65.Artikel 55quinquies van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 1 december 1998, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 55quinquies.§ 1. Elke nieuwe aanstelling in het bevorderingsambt van directeur wordt vanaf 1 september 2000 toegewezen bij mandaat. § 2. Elke aanstelling bij mandaat in het ambt van directeur wordt schriftelijk vastgelegd op de wijze en met de vermeldingen bepaald in artikel 18. § 3. Onverminderd artikel 55terdecies komen de personeelsleden die zijn toegelaten tot de proeftijd op 1 januari 2000 of die belast zijn met het tijdelijk waarnemen van een vacante of een niet-vacante betrekking van directeur op 31 augustus 2000 en tot op het ogenblik van vaste benoeming tijdelijk belast blijven met dezelfde betrekking, nog in aanmerking voor een vaste benoeming in dit ambt. ».

Art. 66.In artikel 55sexies van hetzelfde decreet worden de woorden "centrale raad" vervangen door de woorden "raad van bestuur".

Art. 67.In artikel 55septies van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° In 5° worden de woorden "centrale raad" vervangen door "raad van bestuur".; 2° aan artikel 55septies wordt een 6° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 6° beschikken over de bekwaamheden vereist voor het ambt.Deze bekwaamheden en het profiel op basis waarvan zij zijn vastgelegd worden door de raad voor het gemeenschapsonderwijs vastgelegd. Zij worden getest in een proef die wordt georganiseerd onder de verantwoordelijkheid van de raad voor het gemeenschapsonderwijs".; 3° In de laatste zin worden de woorden "centrale raad" vervangen door de woorden "raad van bestuur".

Art. 68.In artikel 55undecies van hetzelfde decreet worden de woorden "lokale raad" vervangen door de woorden "raad van bestuur".

Art. 69.In artikel 55duodecies van hetzelfde decreet worden de woorden "lokale raad" vervangen door de woorden "raad van bestuur".

Art. 70.Aan artikel 55duodecies, § 2, van hetzelfde decreet wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het betrokken personeelslid wordt voor de duur van het lopende schooljaar ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking. ».

Art. 71.In artikel 55terdecies van hetzelfde decreet worden de woorden "lokale raad" vervangen door de woorden "raad van bestuur". »

Art. 72.In hetzelfde decreet wordt een Hoofdstuk Vquater ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK Vquater. - Mandaat van algemeen directeur Artikel 55quinquies decies. § 1. Het mandaat van algemeen directeur, zoals bedoeld in Hoofdstuk III afdeling 4 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs wordt toegewezen of beëindigd volgens de voorwaarden en op de wijze zoals bepaald in dat decreet. Het mandaat wordt toegekend voor onbepaalde duur en kan op elk ogenblik op gemotiveerde wijze worden beëindigd. § 2. Wanneer het mandaat van algemeen directeur vacant is, richt de raad van bestuur een oproep tot alle directeurs van de scholen van de scholengroep om zich kandidaat te stellen voor het mandaat van algemeen directeur. De raad van bestuur bepaalt de termijn waarbinnen de kandidaten zich kandidaat moeten stellen. Deze termijn bedraagt ten minste 10 kalenderdagen. § 3. De raad van bestuur stelt vooraf de criteria vast op grond waarvan de kandidaten worden beoordeeld en deelt deze criteria bij de oproep mee aan de kandidaten. § 4. Om in een mandaat van algemeen directeur aangesteld te kunnen worden, moet het personeelslid bij de aanvang van dat mandaat beschikken over de bekwaamheden vereist voor het ambt. Deze bekwaamheden en het profiel op basis waarvan zij zijn vastgelegd, worden door de raad voor het gemeenschapsonderwijs vastgelegd. Zij worden getest in een proef die wordt georganiseerd onder de verantwoordelijkheid van de raad voor het gemeenschapsonderwijs.

Artikel 55sexies decies. De raad van bestuur deelt de gemotiveerde beslissing tot toewijzing van het mandaat van algemeen directeur schriftelijk mee aan alle kandidaten.

Artikel 55septies decies. § 1. Bij beëindiging van het mandaat van algemeen directeur duidt de raad van bestuur onverwijld een lid van het college van directeurs aan dat tot de dag waarop de nieuwe algemeen directeur zijn mandaat opneemt, de bevoegdheden van algemeen directeur uitoefent. § 2. Indien de algemene vergadering of de Raad van het Gemeenschapsonderwijs het mandaat van de algemeen directeur beëindigt, wordt deze beslissing onverwijld medegedeeld aan de voorzitter van de raad van bestuur. De beëindiging van het mandaat door deze organen heeft uitwerking de dag volgend op de ontvangst van de beslissing tot beëindiging van het mandaat bij de voorzitter van de raad van bestuur. § 3. In afwijking tot hetgeen bepaald is in de §§ 1 en 2, neemt de voorzitter van het college van directeurs de functie van algemeen directeur waar vanaf 1 januari 2000 tot de dag waarop de raad van bestuur een algemeen directeur aanstelt.

Artikel 55octies decies. De directeur van een onderwijsinstelling die het mandaat van algemeen directeur uitoefent, kan aanspraak maken op een toelage indien de instellingen die behoren tot de scholengroep waarvan hij algemeen directeur is, ten minste 2000 regelmatig ingeschreven leerlingen tellen op 1 februari van het voorafgaande jaar. Voor de scholengroep gelegen in de BSD wordt geen minimaal aantal leerlingen vereist.

De Vlaamse regering bepaalt de grootte van de toelage en de modaliteiten van de toekenning. ».

Art. 73.In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk Vquinquies ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK Vquinquies. - Mandaat van coördinerend directeur

Artikel 55vicies.§ 1. Een directeur wordt op voordracht van het bestuur van de scholengemeenschap door de scholengroep bij mandaat aangesteld tot coördinerend directeur van de scholengemeenschap als hij belast is met taken voor de totaliteit van de instellingen die deel uitmaken van de scholengemeenschap. § 2. De directeur die belast wordt met het mandaat van coördinerend directeur kan aanspraak maken op een toelage, indien de instellingen die behoren tot de scholengemeenschap ten minste 2000 regelmatig ingeschreven leerlingen tellen op 1 februari van het voorafgaande schooljaar. Voor de scholengroep gelegen in de BSD wordt geen minimaal aantal leerlingen vereist.

De Vlaamse regering bepaalt de grootte van de toelage en de modaliteiten voor de toekenning. ».

Art. 74.In artikel 56 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 15 juli 1997, 14 juli 1998, 1 december 1998 en 2 maart 1999, worden paragrafen 1, 3 en 4 vervangen door wat volgt : « § 1. De personeelsleden van een instelling die door het Gemeenschapsonderwijs wordt overgenomen, verkrijgen op hun verzoek de hoedanigheid van personeelslid van het gemeenschapsonderwijs. » ; « § 3. De diensten gepresteerd in het gesubsidieerd onderwijs worden beschouwd als diensten gepresteerd in het gemeenschapsonderwijs. Voor de toepassing van dit decreet worden de diensten gepresteerd in een ambt, betrekking, vak of specialiteit in de overgenomen instelling, geacht gepresteerd te zijn in hetzelfde ambt, dezelfde betrekking, hetzelfde vak of dezelfde specialiteit in de scholengroep, en, wat het secundair onderwijs betreft, de scholengemeenschap die na overname bevoegd is voor de instelling. » ; « § 4. Een kandidatuurstelling voor een tijdelijke aanstelling of voor een vaste benoeming gedaan bij de inrichtende macht die haar instelling overlaat, wordt geacht gedaan te zijn bij de raad van bestuur. Deze kandidaturen worden niet in aanmerking genomen voor de voorrangsregeling bedoeld in de artikelen 90 en 92 van dit decreet. ».

Art. 75.In artikel 56, § 5 van hetzelfde decreet worden de woorden "21bis, § 5" vervangen door de woorden "21bis, § 4".

Art. 76.Artikel 58 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 58.§ 1. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen inzake de overplaatsing in het belang van de dienst binnen de scholengroep, met dien verstande dat : 1° deze maatregel slechts kan worden toegepast, nadat is vastgesteld dat de minimale verstandhouding die voor de goede werking van de dienst of van het onderwijs nodig is, blijvend gestoord is;2° de beslissing genomen wordt door raad van bestuur, na advies van de betrokken instellingshoofden;3° de rechten van verdediging gegarandeerd worden. § 2. Een personeelslid kan, met onderling akkoord van de betrokken raden van bestuur, naar een instelling van een andere scholengroep worden overgeplaatst. ».

Art. 77.In artikel 61, § 1, van hetzelfde decreet, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « Betreft het een godsdienstleerkracht, een leermeester niet-confessionele zedenleer of leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer, dan kan de tuchtstraf enkel worden opgelegd op voorstel of met instemming van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst of de niet-confessionele zedenleer. ».

Art. 78.Artikel 59 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 59.De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen inzake de preventieve schorsing.

De preventieve schorsing is enkel mogelijk indien het belang van het onderwijs of van de dienst zulks vereist. De preventieve schorsing is een administratieve maatregel uitgesproken door de raad van bestuur voor de pedagogische begeleidingsdienst : door de afgevaardigd bestuurder na advies van het instellingshoofd en mag, behoudens bij strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten, niet meer dan één jaar bedragen.

Het in het eerste lid bedoelde besluit garandeert de rechten van verdediging. ».

Art. 79.Artikel 62 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 62.§ 1. Een blaam wordt gegeven door de raad van bestuur.

Het voornemen daartoe wordt het personeelslid schriftelijk en gemotiveerd bezorgd. Het personeelslid kan binnen tien dagen, te rekenen vanaf de eerste dag volgend op de dag van de kennisgeving, een bezwaarschrift indienen, dat bij het dossier wordt gevoegd. De raad van bestuur beslist op basis van het dossier. § 2. De andere tuchtstraffen worden voorgesteld door de raad van bestuur en uitgesproken door de raad van beroep. § 3. Voor de hoofden van de instellingen worden de tuchtstraffen uitgesproken door de raad van beroep op voorstel van de raad van bestuur. § 4. Voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum worden de tuchtstraffen uitgesproken door de raad van beroep en voorgesteld door de afgevaardigd bestuurder. ».

Art. 80.Artikel 67 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 21 december 1994, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 67.§ 1. Bij de terugkeer tot de tijdelijke aanstelling blijft het personeelslid in de betrekking die het als vast benoemd personeelslid bekleedde de dag voor de tuchtuitspraak.

Het personeelslid behoort dan tot de groep bedoeld in artikel 21, § 1, 1°, in het secundair onderwijs, het onderwijs voor sociale promotie tot de groep bedoeld in artikel 21bis, § 4, en in de CLB's tot de groep bedoeld in artikel 21ter, § 5.

Het kan niet uit zijn betrekking worden verwijderd door toepassing van de reglementering inzake reaffectatie en wedertewerkstelling.

Het artikel 23, § 1, b) en e), is niet van toepassing op deze personeelsleden. Het personeelslid dat bij tuchtmaatregel is teruggezet tot de tijdelijke aanstelling, komt slechts opnieuw in aanmerking voor een vaste benoeming na verloop van twee volledige schooljaren volgend op de uitspraak. § 2. De terugzetting in rang heeft tot gevolg dat de weddeschaal wordt toegekend, die verbonden is aan het ambt dat definitief wordt toegewezen door de terugzetting in rang.

De Vlaamse regering bepaalt de nadere gevolgen van deze sanctie inzonderheid van de gevolgen ten aanzien van de andere personeelsleden. § 3. De centrale raad, en met ingang van 1 januari 2000 de raad van bestuur, wijst een instelling aan waar een personeelslid dat bij tuchtmaatregel in rang is teruggezet, die betrekking dient op te nemen. ».

Art. 81.In artikel 68 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° De woorden "centrale raad" worden vervangen door de woorden "raad van bestuur voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum door de afgevaardigd bestuurder".2° Er wordt volgende zin toegevoegd : "Het recht op een aanstelling van doorlopende duur kan opnieuw worden verworven wanneer het personeelslid opnieuw wordt aangesteld door dezelfde raad van bestuur en na het behalen van de anciënniteit zoals bepaald in artikel 21bis, § 4, 1° en artikel 21ter, § 5, 1°.».

Art. 82.Artikel 72 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 72.§ 1. De raad van beroep is samengesteld uit : 1° een voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters, magistraten of emeritus-magistraten, aangesteld door de Vlaamse regering;2° twee leden aangewezen door de voorzitter van de raad van beroep onder de leden bedoeld in § 2, overeenkomstig de door de Vlaamse regering bepaalde regelen;3° een vaste secretaris en een plaatsvervangende secretaris, door de afgevaardigd bestuurder aangewezen onder de ambtenaren van niveau A van zijn administratieve diensten.Een secretaris is belast met het opstellen van het verslag over de zaak. § 2. Bij de aanwijzing van de leden bedoeld in § 1, 2°, wijst de Vlaamse regering voor respectievelijk het basisonderwijs, het secundair onderwijs, het hoger onderwijs, het buitengewoon onderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de pedagogische begeleidingsdienst en de categorie van het administratief, meesters-, vak- en dienstpersoneel telkens acht leden aan, waarvan telkens vier titularis van een wervings- of selectieambt en telkens vier titularis van een bevorderingsambt zijn. Voor de categorie van het administratief, meesters-, vak- en dienstpersoneel worden vier leden titularis van een wervingsambt en vier leden titularis van een selectieambt aangeduid.

Deze leden zijn vast benoemde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs.

De voorzitter wijst overeenkomstig de door de Vlaamse regering bepaalde regelen de leden aan.

De Vlaamse regering bepaalt de vergoedingen waarop de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter recht hebben. ».

Art. 83.Artikel 73ter van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 73ter.§ 1. Een functiebeschrijving is verplicht voor elk personeelslid dat aangesteld is voor meer dan 104 dagen. § 2. De directeur kan voor personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor kortere duur, beslissen om een functiebeschrijving op te stellen. § 3. De algemene afspraken inzake functiebeschrijvingen worden onderhandeld in het lokaal comité. § 4. Elk personeelslid heeft één of twee evaluatoren, waaronder een directeur en/of adjunct-directeur. De andere wordt aangewezen door het college van directeurs. De raad van bestuur evalueert de directeur of de adjunct-directeur. De afgevaardigd bestuurder evalueert de directeur van het vormingscentrum. § 5. Rekening houdend met de algemene afspraken leggen het personeelslid en de evaluator de functiebeschrijving vast.

Personeelslid en evaluator leggen in de functiebeschrijving de taken en instellingsgebonden opdrachten van het personeelslid vast en de wijze waarop het personeelslid deze taken en opdrachten moet uitvoeren.

In de functiebeschrijving worden ook de instellingsspecifieke doelstellingen opgenomen.

Aan de functiebeschrijving worden ook de persoons- en ontwikkelingsgerichte doelstellingen toegevoegd, naar aanleiding van de afspraken gemaakt op het einde van de vorige evaluatieperiode. § 6. De functiebeschrijving bevat de rechten en plichten inzake permanente vorming en nascholing.

Als het personeelslid nascholing wordt opgelegd, komen de kosten ten laste van de scholengroep. § 7. Als de evaluator en het personeelslid het niet eens raken over de functiebeschrijving of bepaalde onderdelen ervan, beslist de raad van bestuur. De raad van bestuur hoort vooraf de directie, de evaluatoren en het personeelslid. § 8. De evaluator(en) onderteken(t)(en) de functiebeschrijving; het betrokken personeelslid ondertekent de functiebeschrijving voor kennisname. § 9. De functiebeschrijving wordt bij belangrijke wijziging van de opdracht of in onderling overleg aangepast. § 10. De functiebeschrijving van de godsdienstleraar en de leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer wordt opgemaakt met het akkoord van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of levensbeschouwing. ».

Art. 84.Artikel 73sexies van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 73sexies.Het college van directeurs legt, na advies van het bestuur van de scholengemeenschap, de afspraken inzake evaluatie vast.

De algemene afspraken worden in het lokaal comité onderhandeld. ».

Art. 85.In artikel 73decies van hetzelfde decreet wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Het vastbenoemde personeelslid of het personeelslid aangesteld voor doorlopende duur wordt ontslagen als het twee opeenvolgende definitieve evaluaties met eindconclusie "onvoldoende" of drie definitieve evaluaties met eindconclusie "onvoldoende" in zijn loopbaan binnen de scholengemeenschap, of, voor instellingen die niet tot een scholengemeenschap behoren, binnen de scholengroep heeft gekregen voor één bepaald ambt. ».

Art. 86.In artikel 73terdecies van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in §§ 1 en 2 worden de woorden "lokale raad" vervangen door de woorden "raad van bestuur";2° in § 3 wordt volgende zin toegevoegd : "Het betrokken personeelslid wordt voor de duur van het lopende schooljaar ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking.».

Art. 87.In artikel 75 van hetzelfde decreet worden de woorden "de ARGO" vervangen door de woorden "het Gemeenschapsonderwijs".

Art. 88.In hetzelfde decreet wordt een artikel 77bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 77bis.De terbeschikkingstellingen wegens bijzondere opdracht toegekend aan de personeelsleden worden omgezet in een verlof wegens opdracht in het belang van het onderwijs op voorwaarde dat : deze terbeschikkingstellingen worden toegekend vóór 1 september 1998; en dat in het ministerieel besluit dat hen deze terbeschikkingstelling toestond, werd gestipuleerd dat hen een wachtgeld of wachtgeldtoelage zou worden toegekend, die gelijk is aan de activiteitswedde of activiteitstoelage, die ze zouden genoten hebben indien ze in dienst waren gebleven. ».

Art. 89.In artikel 86 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in artikel 86, 8°, wordt het woord "Gemeenschapsonderwijs" vervangen door het woord "gemeenschapsonderwijs";2° in artikel 86, 9°, wordt de eerste zin vervangen door wat volgt : « vanaf het ogenblik waarop het hoofd van de betrokken eredienst of de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer, aan de opdracht van de godsdienstleerkracht, de leermeester niet-confessionele zedenleer of de leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer een einde maakt.» ; 3° in artikel 86, 9°, worden de woorden "centrale raad" vervangen door de woorden "raad van bestuur".

Art. 90.Artikel 87 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 87.De raad van bestuur brengt de gemotiveerde beslissing tot ambtshalve ontslag overeenkomstig artikel 86 ter kennis van de belanghebbende bij een ter post aangetekende brief. Een afschrift van de beslissing wordt toegezonden aan het instellingshoofd. ».

Art. 91.§ 1. In de aanhef van artikel 88 van hetzelfde decreet wordt tussen de woorden "personeelsleden" en "geven" de zinsnede "en voor de tijdelijken met een aanstelling van doorlopende duur" gevoegd. § 2. In artikel 88, 5°, derde en vierde lid, van hetzelfde decreet worden na de woorden "de centrale raad" de woorden "en met ingang van 1 januari 2000 de raad van bestuur" toegevoegd.

Art. 92.In artikel 88bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 1 december 1998 en 2 maart 1999, wordt § 1 vervangen door wat volgt : "§ 1. Voor personeelsleden tewerkgesteld in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie en in de CLB's, blijft artikel 88, 5°, gelden. ».

Art. 93.Artikel 89 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 94.In artikel 90bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 1 december 1998 en 2 maart 1999, wordt § 2, laatste lid, vervangen door wat volgt : "Evenwel kan de in het eerste lid vervatte voorrangsregeling niet worden ingeroepen tegen een personeelslid dat al een tijdelijke aanstelling heeft met toepassing van artikel 21bis of artikel 21ter. ».

Art. 95.Artikel 91 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 91.§ 1.Voor de toepassing van de artikelen 21, § 1, 1° en 2°, a), en 21bis, § 4, komen alleen de diensten na 1 september 1988 in aanmerking. § 2. Diensten gepresteerd in een instelling van de scholengroep, of binnen de lokale raad waaronder de instelling ressorteerde vóór de inwerkingtreding van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs, worden voor de toepassing van de anciënniteitsregels beschouwd als diensten gepresteerd in de scholengroep. § 3. Diensten gepresteerd in een instelling van de scholengemeenschap, of binnen de lokale raad of scholengroep waaronder de instelling ressorteert bij de oprichting van de scholengemeenschap, worden voor de toepassing van de anciënniteitsregels beschouwd als diensten gepresteerd in de scholengemeenschap. ».

Art. 96.Artikel 91bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 1 december 1998 en 2 maart 1999, wordt opgeheven.

Art. 97.In artikel 92 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 28 april 1993, 21 december 1994 en 8 juli 1996, wordt in het eerste lid het woord "Gemeenschapsonderwijs" vervangen door "gemeenschapsonderwijs".

Art. 98.Artikel 93 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 99.Artikel 94 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 100.In artikel 94bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 15 december 1993 en 14 juli 1998, worden de woorden ",93 en 94" geschrapt.

Art. 101.In artikel 95 van hetzelfde decreet wordt het laatste lid opgeheven.

Art. 102.In artikel 95bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 2 maart 1999, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 wordt na de woorden "de lokale raad" de woorden "en met ingang van 1 januari 2000 de directeur" toegevoegd.; 2° § 5 wordt opgeheven.

Art. 103.Artikel 100bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 1 december 1998 en 2 maart 1999, wordt als volgt gewijzigd : 1° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.De bepalingen inzake functiebeschrijving en evaluatie, zoals bedoeld in de hoofdstukken VIIIbis en VIIIter van dit decreet, treden geleidelijk in werking vanaf 1 september 2000 voor de gefinancierde personeelsleden en de scholengroepen die worden opgenomen in een convenant afgesloten tussen de Vlaamse regering, het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve vakorganisaties.

Indien op 1 september 2000 geen convenant is afgesloten, worden zij opgenomen in een besluit van de Vlaamse regering dat de invoering van de functiebeschrijving en evaluatie vastlegt. ». 2° In § 5 worden de woorden "22, 26 en 27" vervangen door de woorden "22, 26, 27, 41, 50ter en 55bis, § 6".; 3° een § 7 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 7.De beoordelings- en evaluatieprocedures ingezet door toepassing van artikel 22 en artikel 41 moeten verder worden gezet overeenkomstig de decreets- en reglementsbepalingen die golden op het ogenblik van het opstarten van deze procedures. ».

Art. 104.In artikel 100quater van hetzelfde decreet wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. In het schooljaar 1999-2000 tot en met 2005-2006 kunnen geen personeelsleden in de categorie van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel tijdelijk worden aangesteld in een vacante betrekking of worden benoemd. ».

Art. 105.Aan artikel 100sexies, § 2, van hetzelfde decreet, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De vastbenoemde personeelsleden die op 30 juni 1998 via een verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen, tijdelijk zijn aangesteld in de categorie van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel, behouden tot en met 31 augustus 2006 op persoonlijke titel het ambt waarvan zij op 30 juni 1998 titularis waren. Zij behouden elk schooljaar tot en met het schooljaar 2005-2006 het ambt en de weddeschaal verbonden aan dit ambt voor het volume van hun opdracht op dezelfde datum. ».

Art. 106.Artikel 100septies van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 100septies.Wanneer een personeelslid uit de categorie van het opvoedend hulppersoneel of het administratief personeel wordt vervangen wegens een verlof, een terbeschikkingstelling of een afwezigheid, wordt de vervanger aangesteld in een ambt van het ondersteunend personeel. ».

Art. 107.Aan hoofdstuk XI van hetzelfde decreet wordt een artikel 100decies toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 100decies.§ 1. In afwijking van hetgeen bepaald is in hoofdstuk III, afdeling II van dit decreet blijven de tijdelijke aanstellingen in de centra voor leerlingenbegeleiding tot en met 31 augustus 2000 de bevoegdheid van de centrale raad van de ARGO, bedoeld in artikel 5, § 1, 1° van het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs. De centrale raad stelt aan op voorstel van het hoofd van de instelling. § 2. Voor de toepassing van dit decreet moet tot 31 augustus 2000 onder "CLB" worden verstaan "het psycho-medisch-sociaal centrum". ».

Art. 108.In artikel 102 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 15 december 1993, worden in § 3, laatste lid, de woorden "de ARGO" vervangen door de woorden "het Gemeenschapsonderwijs".

Art. 109.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 1999, met uitzondering van : de artikelen 63, 88 en 105 die uitwerking hebben op 1 september 1998; de artikelen 29, 98, 99, 100 en 101, die in werking treden op 1 februari 1999; de artikelen 10, 12, 13, 17, 19, 20, 21, 22, 23, 26, 27, 31, 32, 33, 35, 37, 41, 45, 54, 55, 57, 58, 60, 61, 62, 66, 67, 68, 69, 71, 72, 74, 76, 77, 79, 81, 82, 86, 89, 90 en 107 die in werking treden op 1 januari 2000; de artikelen 16 en 34 die in werking treden op 1 september 2000. HOOFDSTUK III. - Decreet rechtspositie gesubsidieerd onderwijs

Art. 110.Aan artikel 4 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4. De leermeesters niet-confessionele zedenleer en de leraars secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer worden door de inrichtende machten tijdelijk aangesteld of vast benoemd, in consensus met de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer, zoals bedoeld in het decreet van 1 december 1993. Zij kunnen door de inrichtende macht uit hun ambt niet worden ontheven dan op een met reden omkleed voorstel of met instemming van de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer.

De bepalingen van deze titel die specifiek de leermeesters niet-confessionele zedenleer en de leraars secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer betreffen, zijn op die personeelsleden slechts van toepassing in de mate dat zij hun opdracht in die hoedanigheid uitoefenen. ».

Art. 111.In artikel 20 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 5°, worden tussen de woorden "voorkomend geval" en "de aanvullende", de woorden "het pedagogisch project en" ingevoegd;2° in § 2, 5°, worden tussen de woorden "in voorkomend geval" en de woorden ", de aanvullende verplichtingen" de woorden "het pedagogisch project" ingevoegd.

Art. 112.In artikel 21 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 28 april 1993, 21 december 1994, 14 juli 1998 en 1 december 1998, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, b), van hetzelfde decreet wordt een liggend streepje toegevoegd, dat luidt als volgt : "- door toepassing van artikel 44undecies in samenhang met 44terdecies";2° in § 1, i), wordt tussen de woorden "van" en "ziekte" het woord "ouderschapsverlof" tussengevoegd.

Art. 113.Artikel 23, § 2, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « § 2. Elk ontslag overeenkomstig de artikelen 24 en 25 heeft tot gevolg dat het personeelslid zijn dienstanciënniteit, opgebouwd in de onderscheiden schooljaren, volledig verliest bij de inrichtende macht.

Dit is echter niet het geval wanneer deze inrichtende macht het personeelslid weer aanwerft. Deze diensten kunnen voor de toepassing van § 1, 2°, wel in aanmerking komen bij een andere inrichtende macht. ».

Art. 114.Artikel 23bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 2 maart 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 23bis.§ 1. In afwijking van artikel 23 geldt dit artikel voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en voor het onderwijs voor sociale promotie. § 2. De inrichtende macht stelt een tijdelijk personeelslid aan voor een bepaalde duur in vacante en/of niet vacante betrekkingen. § 3. De inrichtende macht stelt een tijdelijk personeelslid aan voor een doorlopende duur in vacante en/of niet vacante betrekkingen. De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is een recht onder de voorwaarden van dit artikel. § 4. De bij een inrichtende macht vastbenoemde personeelsleden die een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen in instellingen van deze inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren, komen voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur prioritair in aanmerking op personeelsleden die in de instellingen van deze inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren, nog geen vaste benoeming hebben.

De personeelsleden vast benoemd in één of meer instellingen die tot een scholengemeenschap behorenen, die een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen in deze instellingen, komen voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur prioritair in aanmerking op personeelsleden binnen diezelfde scholengemeenschap die nog geen vaste benoeming hebben. § 5. Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het : 1° gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen : zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover deze binnen de aanstellingsperiode vallen;2° als laatste evaluatie geen evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" heeft verkregen.Indien het personeelslid niet geëvalueerd werd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn.; 3° niet werd ontslagen. Wanneer het personeelslid het recht heeft verworven in één of meer instellingen die niet behoren tot een scholengemeenschap, dan geldt dit recht voor betrekkingen in alle instellingen van de inrichtende macht waarbij het recht werd verworven en die geen deel uitmaken van een scholengemeenschap. Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op dit recht moet, op straffe van verlies ervan voor het volgend schooljaar, vóór 15 juli bij deze inrichtende macht kandideren met een ter post aangetekende brief. Deze kandidatuurstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht werd verworven en voor alle instellingen van de betrokken inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren.

Wanneer het personeelslid het recht heeft verworven in één of meer instellingen die behoren tot een scholengemeenschap, dan geldt dit recht voor betrekkingen in alle instellingen van deze scholengemeenschap. Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op dit recht moet, op straffe van verlies ervan voor het volgend schooljaar, vóór 15 juli kandideren bij een inrichtende macht van één van de instellingen van de scholengemeenschappen met een ter post aangetekende brief. Deze kandidatuurstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht werd verworven en voor alle instellingen van de betrokken scholengemeenschap.

Het personeelslid voegt bij zijn kandidatuurstelling de nodige documenten met betrekking tot de vereiste dienstanciënniteit om zijn aanspraak op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te staven.

Het recht vermeld in het eerste lid geldt niet voor de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk IVbis voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor zij een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. § 6. Een personeelslid dat krachtens § 5 recht verworven heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in alle instellingen van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren, verliest dit recht wanneer het vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in instellingen van deze inrichtende macht.

Een personeelslid dat krachtens § 5 recht verworven heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in alle instellingen van de scholengemeenschap, verliest dit recht wanneer het vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in instellingen van deze scholengemeenschap. § 7. Wanneer een personeelslid wordt ontslagen of wanneer het een evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" heeft gekregen vooraleer het het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven voor één of meer instellingen die niet behoren tot een scholengemeenschap, en het wordt na dit ontslag opnieuw aangeworven door de inrichtende macht die het ontslag heeft gegeven of het blijft verder fungeren in een andere instelling van dezelfde inrichtende macht, dan wordt dit personeelslid voor de toepassing van § 5 geacht niet ontslagen te zijn geweest.

Wanneer een personeelslid wordt ontslagen of wanneer het een evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" heeft gekregen vooraleer het het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven voor de instellingen van een scholengemeenschap, en het wordt na dit ontslag opnieuw aangeworven door een inrichtende macht van de betrokken scholengemeenschap of het blijft verder fungeren in deze scholengemeenschap, dan wordt dit personeelslid voor de toepassing van § 5 geacht niet ontslagen te zijn geweest. § 8. Het personeelslid dat in toepassing van artikel 64, 6°, werd ontslagen, heeft op basis van diensten gepresteerd vóór het ontslag, geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. § 9. Het personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, op voorwaarde dat het nog niet is aangesteld voor een voltijdse betrekking of geen voltijdse betrekking heeft waarvan het titularis is. § 10. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor het ambt waarin de in § 5 bedoelde anciënniteit is verworven, en voor het ambt van leraar voor de vakken of specialiteiten waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit.

Is de in § 5 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt of voor leraren in een vak of specialiteit waarvoor het personeelslid een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht ook voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit. § 11. Wanneer een inrichtende macht op datum van toewijzing over verscheidene vacatures beschikt, moet zij bij voorrang betrekkingen die definitief vacant zijn, toewijzen aan personeelsleden met een recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. § 12. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor een tijdelijke aanstelling ter vervanging van een personeelslid met loopbaanonderbreking, behalve indien het personeelslid voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan de vervanger van een loopbaanonderbreker. § 13. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die op het ogenblik van hun aanstelling hun betrekking niet effectief kunnen opnemen door ziekte, een arbeidsongeval, moederschapsrust, borstvoedingsverlof of ouderschapsverlof, hebben het recht na hun afwezigheid deze betrekking effectief op te nemen. § 14. Behoudens andersluidende overeenkomst met de inrichtende macht en op straffe van verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden in een instelling of in instellingen van de betrokken inrichtende macht of van de betrokken scholengemeenschap voor instellingen die tot een scholengemeenschap behoren, die betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden.

Die bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die bij de betrokken inrichtende macht of bij de betrokken scholengemeenschap voor instellingen die tot een scholengemeenschap behoren, een niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden.

De toepassing van deze paragraaf mag niet leiden tot onverantwoorde pedagogische opsplitsing van de te begeven opdracht. § 15. Indien een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft de inrichtende macht inzage van de in § 5 bedoelde documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist. § 16. De inrichtende macht moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur conform dit decreet steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid.

Artikel 21, § 1, f, artikel 24 en artikel 25 gelden niet voor personeelsleden aangesteld voor doorlopende duur. § 17. De anciënniteit bedoeld in § 5 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden. De prestaties verricht vanaf 1 september 1999 komen voor de berekening van deze anciënniteit als volgt in aanmerking : a) voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in de betrokken scholengemeenschap en dit ongeacht het net waartoe de instellingen waarin deze prestaties werden verricht, behoren;b) voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in een instelling die niet behoort tot een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in instellingen van de inrichtende macht die de betrokken instelling beheert en die niet tot een scholengemeenschap behoren. De prestaties verricht vóór 1 september 1999 komen, onverminderd de toepassing van artikel 76, § 3, voor de berekening van deze anciënniteit als volgt in aanmerking : a) voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in instellingen die vanaf 1 september 1999 tot de betrokken scholengemeenschap behoren en alle prestaties verstrekt in andere instellingen van de inrichtende macht bij wie men zijn kandidatuur stelt;b) voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in een instelling die niet behoort tot een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in instellingen van de inrichtende macht die de betrokken instelling beheert. Wanneer een personeelslid op basis van de in het vorig lid vermelde prestaties het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in een scholengemeenschap verwerft, dan geldt dit recht voor betrekkingen in alle instellingen van de betrokken scholengemeenschap.

Wanneer het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur werd verworven voor een instelling die niet behoort tot een scholengemeenschap, dan geldt dit recht voor alle instellingen van de inrichtende macht waarbij dit recht werd verworven en die niet behoren tot een scholengemeenschap.

Voor het bepalen van de anciënniteit bedoeld in dit artikel wordt, in afwijking van artikel 6, § 1, a, het aantal gepresteerde dagen niet met 1,2 vermenigvuldigd. § 18. In afwijking van artikel 6, § 2, dient voor de vaststelling van het recht bepaald in § 5 in het onderwijs voor sociale promotie de dienstanciënniteit niet in hoofdambt verworven te zijn. ».

Art. 115.In artikel 23ter, § 2, van hetzelfde decreet worden na het woord "gepresteerd" volgende woorden toegevoegd : « , waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen : zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover deze binnen de aanstellingsperiode vallen; ».

Art. 116.In artikel 31 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 28 april 1993 en 8 juli 1996, worden in § 2, 4°, tussen de woorden "in voorkomend geval" en de woorden "de aanvullende" de woorden "het pedagogisch project," ingevoegd.

Art. 117.Artikel 31bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 2 maart 1999, wordt gewijzigd als volgt : 1° in § 2, 1°, wordt de tekst bij het eerste liggend streepje aangevuld met de woorden : "wat de instellingen betreft die niet tot de scholengemeenschap behoren";2° in § 2, 1°, van hetzelfde decreet wordt de eerste zin van het tweede liggend streepje vervangen door : "ofwel bij de betrokken inrichtende macht en/of bij een andere inrichtende macht, beide voor wat de instellingen betreft die tot dezelfde scholengemeenschap behoren";3° in § 2, 1°, van hetzelfde decreet wordt het derde liggend streepje geschrapt;4° aan § 2, 4°, van hetzelfde decreet wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt : « Deze bepaling is evenmin van toepassing op de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk IVbis voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor zij een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.Laatstbedoelde personeelsleden dienen, voor zover zij het ambt van leraar uitoefenen, 360 dagen dienstanciënniteit verworven te hebben in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking;".; 5° in § 3, 4°, worden tussen de woorden "in voorkomend geval" en de woorden "de aanvullende" de woorden "het pedagogisch project, " ingevoegd;6° er wordt een § 11 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 11.De prestaties geleverd vóór 1 september 1999 komen, onverminderd de bepalingen van artikel 76, § 3, voor de berekening van de 720 dagen, vermeld in § 2, 1°, van dit artikel als volgt in aanmerking : voor een vaste benoeming in een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in instellingen die vanaf 1 september 1999 tot de betrokken scholengemeenschap behoren en alle prestaties verstrekt in andere instellingen van de inrichtende macht bij wie men zijn kandidatuur stelt; voor een vaste benoeming in een instelling die niet behoort tot een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in instellingen van de inrichtende macht die de betrokken instelling beheert. ».

Art. 118.In artikel 31ter van hetzelfde decreet worden in § 3, 4°, tussen de woorden "in voorkomend geval" en de woorden "de aanvullende" de woorden "het pedagogisch project, " ingevoegd.

Art. 119.In artikel 33 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 15 december 1993, 21 december 1994 en 14 juli 1998, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 eerste lid worden de woorden "na 1 februari en vóór 31 maart" vervangen door de woorden "vóór 15 mei";2° in § 1 eerste lid worden de woorden "in functie van de toestand op 1 februari" vervangen door de woorden "in functie van de toestand op 15 april";3° in § 1 wordt een derde lid ingevoegd dat luidt als volgt : « In het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie deelt de inrichtende macht voor het schooljaar 1998-1999 de vacante betrekkingen mee na 15 september 1999 en vóór 15 oktober 1999.De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 1999. De vacante betrekkingen die werden meegedeeld na 1 februari 1999 en vóór 31 maart 1999, hebben geen uitwerking. ».

Art. 120.Artikel 35 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 21 december 1994, wordt als volgt gewijzigd : 1° aan § 2 worden de volgende woorden toegevoegd : "Voor scholen behorend tot een scholengemeenschap : mag voor de vaststelling van deze 960 dagen ook rekening gehouden worden met diensten gepresteerd bij een andere inrichtende macht behorend tot dezelfde scholengemeenschap; geldt de verworven voorrang voor alle scholen van deze scholengemeenschap. » ; 2° aan § 3, tweede lid, worden de volgende woorden toegevoegd : "In het secundair en buitengewoon secundair onderwijs geven de betrokken personeelsleden voor het schooljaar 1999-2000 te kennen een beroep te willen doen op deze voorrang vóór 15 november 1999. De in deze paragraaf bedoelde voorrang geldt niet alleen voor alle instellingen van de betrokken inrichtende macht, maar desgevallend eveneens voor alle instellingen van de scholengemeenschap waartoe de instelling behoort waarin het betrokken personeelslid reeds deeltijds vast benoemd is. ».

Art. 121.In artikel 36 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 14 juli 1998 en 2 maart 1999, wordt § 2 geschrapt.

Art. 122.Artikel 44 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 14 juli 1998, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 44.§ 1. In afwijking op de bepalingen van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, wordt het lid van het ondersteunend personeel dat bij overgangsmaatregel vast benoemd is met een diploma van het niveau lager secundair onderwijs en het lid van het administratief personeel dat vastbenoemd is, en negen jaar dienstanciënniteit telt in de categorie van het ondersteunend en/of administratief personeel, vast benoemd in het selectieambt waarop het aanspraak kan maken, zonder dat dit selectieambt vacant is. § 2. In afwijking op de bepalingen van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, wordt het lid van het ondersteunend personeel met een diploma secundair onderwijs, dat vast benoemd is en dat negen jaar dienstanciënniteit telt, in deze categorie vast benoemd in hetzelfde ambt met weddeschaal 203.

In afwijking op de bepalingen van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, wordt het lid van het ondersteunend personeel dat bij overgangsmaatregel vast benoemd is met een diploma van het niveau lager secundair onderwijs, en dat negen jaar dienstanciënniteit telt in deze categorie, vast benoemd in hetzelfde ambt met weddeschaal 201.

De diensten gepresteerd in de ambten van de categorieën van het ondersteunend personeel, het administratief personeel en het opvoedend hulppersoneel, worden in aanmerking genomen voor het berekenen van deze negen jaar dienstanciënniteit.

De diensten gepresteerd vóór 1 september 1998 in de voormelde categorieën komen eveneens in aanmerking voor de berekening van deze negen jaar dienstanciënniteit. § 3. In afwijking van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, kan de inrichtende macht een lid van het opvoedend hulppersoneel of het ondersteunend personeel dat vast benoemd is in deze categorieën, de hogere weddeschaal 106 toekennen.

Wanneer de instelling minder dan 400 leerlingen telt, kan de inrichtende macht aan één dergelijk personeelslid die hogere weddeschaal toekennen.

Wanneer de instelling 400 tot 900 leerlingen telt, kan de inrichtende macht aan twee dergelijke personeelsleden die hogere weddeschaal toekennen.

Wanneer de instelling meer dan 900 leerlingen telt, kan de inrichtende macht aan drie dergelijke personeelsleden die hogere weddeschaal toekennen. § 4. In het secundair onderwijs kunnen de personeelsleden van categorieën van het administratief personeel, het ondersteunend personeel en het opvoedend hulppersoneel slechts toepassing maken van dit artikel wanneer zij als laatste evaluatie geen evaluatie met als eindconclusie "onvoldoende" hebben gekregen. ».

Art. 123.Aan artikel 44bis van hetzelfde decreet wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6. Voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, het onderwijs voor sociale promotie en de CLB's wordt in dit artikel met tijdelijke aanstelling bedoeld, tijdelijke aanstelling van bepaalde duur. ».

Art. 124.Artikel 44quinquies van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 44quinquies.§ 1. Elke nieuwe aanstelling in het bevorderingsambt van directeur wordt vanaf 1 september 2000 toegewezen bij mandaat. § 2. Elke aanstelling bij mandaat in een ambt van directeur wordt schriftelijk vastgesteld op de wijze en met de vermeldingen bepaald in artikel 20. § 3. Onverminderd artikel 44duodecies komen de personeelsleden die op 31 augustus 2000 tijdelijk aangesteld zijn in een vacante of niet-vacante betrekking van directeur en tot op het ogenblik van de vaste benoeming tijdelijk aangesteld blijven in dezelfde betrekking, nog in aanmerking voor een vaste benoeming in dit ambt. ».

Art. 125.In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk IVquater ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK IVquater. - Mandaat van algemeen directeur Artikel 44quater decies. § 1. De inrichtende macht kan een directeur belasten met de taak van algemeen directeur voor de totaliteit van haar instellingen. § 2. Deze algemeen directeur kan aanspraak maken op een toelage indien de instellingen van de inrichtende macht ten minste 2000 regelmatig ingeschreven leerlingen tellen op 1 februari van het voorafgaande jaar. De Vlaamse regering bepaalt de grootte van de toelage en de modaliteiten voor de toekenning. ».

Art. 126.In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk IVquinquies ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK IVquinquies. - Mandaat van coördinerend directeur Artikel 44quinquies decies. § 1. Een directeur kan door het bestuur van de scholengemeenschap bij mandaat worden aangesteld tot coördinerend directeur als hij belast is met taken voor de totaliteit van de instellingen die deel uitmaken van de scholengemeenschap. § 2. De directeur die belast wordt met het mandaat van coördinerend directeur, kan aanspraak maken op een toelage, indien de instellingen die behoren tot de scholengemeenschap ten minste 2000 regelmatig ingeschreven leerlingen telt op 1 februari van het voorafgaande jaar.

De Vlaamse regering bepaalt de grootte van de toelage en de modaliteiten voor de toekenning. ».

Art. 127.In artikel 44sexies van hetzelfde decreet worden de woorden "§ 1" geschrapt.

Art. 128.In artikel 44undecies, § 2, van hetzelfde decreet wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : "Het betrokken personeelslid wordt voor de duur van het lopende schooljaar ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking. ».

Art. 129.Artikel 45, § 2, van hetzelfde decreet wordt in fine aangevuld met een nieuwe zin, luidend als volgt : "Dit akkoord is niet vereist wanneer de nieuwe affectatie geschiedt binnen een pedagogische entiteit die bestaat uit enerzijds één instelling met een eerste graad en anderzijds één instelling met een tweede, een derde en eventueel een vierde graad van het secundair onderwijs, die behoort tot dezelfde inrichtende macht en die in hetzelfde gebouwencomplex is gelegen. De criteria en modaliteiten van deze affectatie worden onderhandeld in het bevoegde onderhandelingscomité. ».

Art. 130.In artikel 46 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreten van 9 april 1992 en 21 december 1994, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "dat erom verzoekt" geschrapt en wordt tussen de woorden "mutatie of" en "affectatie" het woord "nieuwe" ingevoegd;2° in § 2 wordt volgende zin toegevoegd : "De diensten die vóór deze mutatie gepresteerd werden in hetzelfde ambt worden gelijkgesteld met diensten gepresteerd in het gesubsidieerd onderwijs.».

Art. 131.In hetzelfde decreet wordt een artikel 46bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 46bis.§ 1. Een personeelslid dat vast benoemd is in een ambt van de categorie van het opvoedend hulppersoneel, wordt voor een mogelijke affectatie en mutatie beschouwd als zijnde benoemd in het ambt van opvoeder. § 2. Een personeelslid dat vast benoemd is in een ambt van de categorie van het administratief personeel, wordt voor een mogelijke affectatie en mutatie beschouwd als zijnde benoemd in het ambt van administratief medewerker. ».

Art. 132.Artikel 47ter van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° § 3 wordt vervangen door een tekst, die luidt als volgt : « § 3.De inrichtende macht of het bestuur van de scholengemeenschap, indien de inrichtende macht tot een scholengemeenschap behoort, onderhandelt de algemene afspraken inzake functiebeschrijvingen in het lokaal comité. ». 2° § 4 wordt vervangen door een tekst, die luidt als volgt : « § 4.De inrichtende macht duidt voor ieder personeelslid één of twee evaluatoren aan, waaronder steeds een directeur en/of adjunct-directeur. Deze evaluatoren zijn tewerkgesteld in een instelling van de betrokken scholengemeenschap die behoort tot dezelfde inrichtende macht, indien het personeelslid dat geëvalueerd wordt, tewerkgesteld is in een instelling van een scholengemeenschap.

De evaluatoren behoren tot een instelling van dezelfde inrichtende macht indien het personeelslid dat geëvalueerd wordt, tewerkgesteld is in een instelling die niet tot een scholengemeenschap behoort. De inrichtende macht evalueert de directeur en de adjunct-directeur. ».

Art. 133.In artikel 47duodecies van hetzelfde decreet wordt het woord "onmiddellijk" geschrapt.

Art. 134.In hetzelfde decreet wordt een artikel 51bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 51bis.De terbeschikkingstellingen wegens bijzondere opdracht toegekend aan de personeelsleden worden omgezet in een verlof wegens opdracht in het belang van het onderwijs op voorwaarde dat deze terbeschikkingstellingen worden toegekend vóór 1 september 1998; en dat in het ministerieel besluit dat hen deze terbeschikkingstelling toestond, werd gestipuleerd dat hen een wachtgeld of wachtgeldtoelage zou worden toegekend, die gelijk is aan de activiteitswedde of activiteitstoelage, die ze zouden genoten hebben indien ze in dienst waren gebleven. ».

Art. 135.Artikel 60, 9°, wordt vervangen door wat volgt : « 9° vanaf het ogenblik waarop de inrichtende macht, op verzoek van bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer, aan de opdracht van de godsdienstleerkracht, de leermeester niet-confessionele zedenleer of de leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer een einde maakt. Het bepaalde in artikel 66 is van overeenkomstige toepassing op deze personeelsleden. ».

Art. 136.In artikel 62 van hetzelfde decreet wordt in de aanhef tussen de woorden "personeelsleden" en "geven" de zinsnede "en voor de tijdelijken met een aanstelling van doorlopende duur" gevoegd.

Art. 137.Het laatste lid van artikel 64 wordt vervangen door wat volgt : « Betreft het een godsdienstleerkracht, een leermeester niet-confessionele zedenleer of leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer dan kan de tuchtstraf enkel worden opgelegd op voorstel of met instemming van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst of de niet-confessionele zedenleer. ».

Art. 138.In artikel 65 van hetzelfde decreet worden in § 5 de woorden "artikel 23, § 1, 1°" vervangen door de woorden "al naargelang het geval artikel 23, § 1, 1° of artikel 23bis, § 5".

Art. 139.In artikel 84bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 2 maart 1999, wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. De bepalingen inzake functiebeschrijvingen en die inzake evaluatie treden geleidelijk in werking vanaf 1 september 2000 voor het gesubsidieerd personeel en de inrichtende machten die worden vermeld in een convenant afgesloten tussen de Vlaamse regering, de representatieve organisaties van inrichtende machten en de representatieve vakorganisaties.

Indien op 1 september 2000 geen convenant is afgesloten, legt de Vlaamse regering de invoering van de functiebeschrijvingen en evaluatie vast. ».

Art. 140.In artikel 84sexies, § 2, van hetzelfde decreet, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De vastbenoemde personeelsleden die op 30 juni 1998 via een verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen, tijdelijk zijn aangesteld in een vacante betrekking in een ambt van de categorie van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel, behouden tot en met 31 augustus 2006 op persoonlijke titel het ambt waarvan zij op 30 juni 1998 titularis waren. Zij behouden elk schooljaar tot en met het schooljaar 2005-2006 het ambt en de weddeschaal verbonden aan dit ambt voor het volume van hun opdracht op dezelfde datum. ».

Art. 141.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 1999, met uitzondering van : artikelen 122, 131, 134 en 140 die uitwerking hebben op 1 september 1998; artikel 125 dat in werking treedt op 1 januari 2000; artikel 119, 3° dat uitwerking heeft op 1 februari 1999; HOOFDSTUK IV. - Secundair onderwijs

Art. 142.In artikel 2 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, gewijzigd bij decreet van 19 december 1998, wordt 12° vervangen door wat volgt : « 12° inrichtende macht : de rechtspersoon of de natuurlijke persoon die voor één of meer instellingen verantwoordelijk is; wat het gemeenschapsonderwijs betreft, worden met inrichtende macht inzonderheid de bestuursorganen bedoeld die zijn vermeld, naargelang van het geval, in het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs respectievelijk in het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs; ".

Art. 143.In artikel 25 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, 1°, 31, § 2, 1°, 66, 1° en 67, vierde lid, worden de woorden "45 onderwijszones" telkens vervangen door de woorden "44 onderwijszones";2° § 5 wordt geschrapt.

Art. 144.1° In hetzelfde decreet wordt een artikel 52bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 52bis.§ 1. Voor een instelling die : 1° tijdens het schooljaar 1997-1998 onder toepassing valt van artikel 22 van het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 29 juli 1989;en 2° de in 1° bedoelde rationalisatienorm op 1 februari 1998 effectief bereikt;en 3° bij de inwerkingtreding van titel VI van dit decreet niet onder toepassing valt van artikel 50, wordt, tenzij de instelling onder toepassing valt van artikel 51, 52, § 1, of 52, § 2, de rationalisatienorm als volgt vastgesteld : 1° voor een instelling die niet ressorteert onder 2° hierna : a) met enkel een eerste graad : 74 b) met een eerste + tweede graad : 133 c) met een tweede + derde graad : 100 d) met een eerste + tweede + derde graad : 174 2° voor een instelling gelegen in het administratief arrondissement Brussel-hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor een instelling waarvan meer dan 75 % van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven : a) met enkel een eerste graad : 55 b) met een eerste + tweede graad : 99 c) met een tweede + derde graad : 75 d) met een eerste + tweede + derde graad : 130. § 2. Voor een instelling die : 1° tijdens het schooljaar 1997-1998 onder toepassing valt van artikel 23 van het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 29 juli 1989;en 2° de in 1° bedoelde rationalisatienorm op 1 februari 1998 effectief bereikt;en 3° bij de inwerkingtreding van titel VI van dit decreet niet onder toepassing valt van artikel 51, wordt, tenzij de instelling onder toepassing valt van artikel 52, § 1, of 52, § 2, de rationalisatienorm als volgt vastgesteld : a) met enkel een eerste graad : 37 b) met een eerste + tweede graad : 67 c) met een tweede + derde graad : 50 d) met een eerste + tweede + derde graad : 87. § 3. Voor een instelling die : 1° tijdens het schooljaar 1997-1998 onder toepassing valt van artikel 24 van het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr.539 van 31 maart 1987; en 2° de in 1° bedoelde rationalisatienorm op 1 februari 1998 effectief bereikt;en 3° bij de inwerkingtreding van titel VI van dit decreet niet onder toepassing valt van artikel 52, § 1, wordt, tenzij de instelling onder toepassing valt van artikel 51 of 52, § 2, de rationalisatienorm als volgt vastgesteld : a) met enkel een eerste graad : 37 b) met een eerste + tweede graad : 67 c) met een tweede + derde graad : 50 d) met een eerste + tweede + derde graad : 87.». 2° In artikel 53, § 2, van hetzelfde decreet worden de woorden "tot en met 52" vervangen door de woorden "tot en met 52bis".

Art. 145.In hetzelfde decreet wordt een artikel 54bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 54bis.In afwijking van artikel 47 geldt geen rationalisatienorm voor een instelling die, behoudens een eventuele eerste graad, enkel het studiegebied ballet organiseert. ».

Art. 146.In artikel 66, tweede lid, van hetzelfde decreet, wordt in 2° het woord "Vlaanderen" vervangen door de woorden "het onderwijsnet".

Art. 147.§ 1. In artikel 75 van hetzelfde decreet worden de woorden "in het gesubsidieerd onderwijs" telkens geschrapt. § 2. In artikel 87, § 2, van hetzelfde decreet wordt het woord "gesubsidieerd" telkens geschrapt.

Art. 148.Artikel 77 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een § 3, waarvan de tekst luidt als volgt : « § 3. In afwijking op § 1, 2° en 3°, en onverminderd § 2 kunnen de administratieve medewerkers en het administratief personeel mits hun instemming worden ingezet in de onderwijsinstellingen van dezelfde scholengroep van het Gemeenschapsonderwijs of van dezelfde inrichtende macht binnen de scholengemeenschap in het gesubsidieerd onderwijs.

De inrichtende macht of de scholengroep stelt een personeelsplan op en een reglement voor de invulling van dit plan, met dien verstande dat : deze personeelsleden geaffecteerd worden aan de onderwijsinstelling waar de betrekking reglementair wordt ingericht; de inzetbaarheid in een andere instelling slechts mogelijk is voor een halftijdse of een voltijdse opdracht; de afstand over de openbare weg tussen de school van affectatie en de school waar het personeelslid wordt ingezet nooit meer dan 25 km mag bedragen; er rekening wordt gehouden met de verworven statutaire toestand of contractuele relatie tussen de scholengroep of inrichtende macht en het personeelslid; de inzetbaarheid mogelijk is ongeacht het onderwijsniveau.

Dit personeelsplan en reglement worden onderhandeld in het lokaal comité. ».

Art. 149.In hetzelfde decreet wordt een artikel 77bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 77bis.Ter ondersteuning kan elke scholengemeenschap beschikken over een halftijds personeelslid uit het secundair onderwijs met verlof wegens opdracht in het belang van het onderwijs.

De scholengemeenschappen zijn er niet toe gehouden aan de overheid een som terug te storten die gelijk is aan het globaal bedrag van de wedden, weddetoelagen, salarissen, vergoedingen en toelagen die de overheid aan deze personeelsleden uitkeert. ».

Art. 150.Aan artikel 78 van hetzelfde decreet wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. Artikel 78, §§ 1 en 2 zijn ook van toepassing op directeurs en adjunct-directeurs die op 30 juni 1999 zijn wedertewerkgesteld in het ambt van directiesecretaris of onderdirecteur van de scholengemeenschap, op voorwaarde dat zij op 1 september 1999 personeelslid worden van een inrichtende macht binnen de scholengemeenschap. ».

Art. 151.Aan artikel 92, § 2, 1°, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt volgende zin toegevoegd : "Voorzover na het schooljaar 1997-1998 voormelde splitsingsnormen, leerlingencoëfficiënten of minimumpakketten voor bepaalde groepen van scholen of voor bepaalde structuuronderdelen een wijziging ondergaan, wordt bij de berekening van de aantallen wekelijkse uren-leraar voor het schooljaar 1997-1998 gedaan alsof deze wijziging reeds heeft plaats gevonden. ».

Art. 152.Aan artikel 94, § 2, van hetzelfde decreet wordt het volgende toegevoegd : « 3° eerste opsteller; 4° eerste klerk-typist".

Art. 153.In artikel 97, § 1, van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° 9° en 10° worden vervangen door wat volgt : « 9° opsteller en eerste opsteller : 63; 10° klerk-typist en eerste klerk-typist : 57;"; 2° in 20° wordt het cijfer "99" vervangen door het cijfer "82";3° er worden een 21° tot 23° toegevoegd, die luiden als volgt : « 21° studiemeester-opvoeder met weddeschaal 104 : 82 22° studiemeester-opvoeder met weddeschaal 123 : 82 23° studiemeester-opvoeder met weddeschaal 126 : 82.».

Art. 154.Artikel 98 van hetzelfde decreet wordt als volgt gewijzigd : 1° in 3°, wordt punt b) vervangen door wat volgt : « b) kunnen tijdens de schooljaren 1998-1999 tot en met 2005-2006 toch personeelsleden in de ambten van de personeelscategorieën administratief personeel en opvoedend hulppersoneel worden aangeworven in een vacante betrekking opgericht met toepassing van het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs, gewijzigd bij de koninklijke besluiten nr.61 van 20 juli 1982, 13 maart 1985 en nr. 449 van 20 augustus 1986, het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990, het decreet van 15 december 1993 en het besluit van de Vlaamse regering van 9 mei 1996, voorzover de betrokken instelling ontstaat uit een fusie van twee of meer instellingen of een herstructurering die resulteert in een gelijk of kleiner aantal instellingen"; 2° 5° wordt vervangen door wat volgt : « 5° tijdens de schooljaren 1999-2000 tot en met 2005-2006 en overminderd hetgeen bepaald is in 1°, kan een personeelslid worden aangeworven in een vacante betrekking van een ambt van de personeelscategorie ondersteunend personeel voorzover het aantal punten van de instelling groter is dan het aantal punten dat wordt aangewend voor de instandhouding van het aantal betrekkingen in de ambten van de personeelscategorieën opvoedend hulppersoneel en administratief personeel met toepassing van hetzelfde koninklijk besluit. Vooraleer evenwel een tijdelijk personeelslid kan worden aangeworven, dient voor de invulling van de bedoelde vacante betrekking de volgende rangorde uitgeput : 1° de personeelsleden die in de instellingen van de scholengemeenschap ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking;2° de personeelsleden, voor zover zij akkoord gaan, uit de personeelscategorieën administratief personeel en opvoedend hulppersoneel van andere instellingen van de betrokken scholengemeenschap waarvan het aantal punten kleiner is dan het aantal punten dat overeenstemt met de instandhouding, op grond van de bepalingen van hetzelfde koninklijk besluit, van hun betrekkingen;3° de personeelsleden, voor zover zij akkoord gaan, aangesteld op basis van het in artikel 60 gestelde. Tijdelijke personeelsleden die op grond van wat voorafgaat worden aangeworven, kunnen slechts vast benoemd worden indien hun betrekkingen de som van enerzijds het aantal betrekkingen in de personeelscategorieën opvoedend hulppersoneel en administratief personeel instandgehouden op basis van de bepalingen van hetzelfde koninklijk besluit en anderzijds het aantal betrekkingen van de personeelsleden bedoeld in artikel 60, binnen de instellingen van de scholengemeenschap overschrijden.;".

Art. 155.Aan artikel 167, 1°, a), van hetzelfde decreet worden de volgende woorden toegevoegd : « en artikel 3, § 3, 2°, van de wet van 29 mei 1959, gewijzigd bij de wetten van 18 september 1981 en 1 augustus 1988".

Art. 156.§ 1. In hetzelfde decreet wordt artikel 168, 6°, vervangen door wat volgt : « 6° titel XV die in werking treedt op 1 september 1999, met uitzondering van de artikelen 105, 117, 121 en 133 die in werking treden op 1 september 1998, van artikel 116 dat in werking treedt op 1 januari 1999 en van artikel 107 dat in werking treedt op 1 juli 1999;". § 2. In hetzelfde decreet wordt artikel 168, 7°, vervangen door wat volgt : « 7° titel XVI die in werking treedt op 1 september 1999 met uitzondering van de artikelen 135, 143, 145 en 153 die in werking treden op 1 september 1998, van artikel 140, § 2, dat uitwerking heeft op 1 februari 1998, van artikel 141 dat uitwerking heeft op 1 januari 1999 en van artikel 136 dat in werking treedt op 1 juli 1999;".

Art. 157.De Vlaamse regering kan aan instellingen die voltijds gewoon kunstsecundair onderwijs organiseren en die betrokken zijn bij een convenant dat zij heeft afgesloten met de betrokken inrichtende machten en/of representatieve verenigingen ervan en met de partners uit een culturele sector, een bijkomende financiering of subsidiëring toekennen. Zij bepaalt de voorwaarden waaraan de leerlingen, die deze bijkomende financiering of subsidiëring genereren, moeten voldoen evenals de vorm waaronder deze middelen worden toegekend.

Art. 158.In de bijlage aan hetzelfde decreet : 1° wordt in zonenummer 29 bij de opsomming der gemeenten alfabetisch ingevoegd : "Zelzate";2° worden in zonenummer 30 bij de opsomming der gemeenten alfabetisch ingevoegd : "Destelbergen, Lochristi, Melle, Merelbeke, Moerbeke-Waas, Wachtebeke";3° wordt de zone met nummer 36 geschrapt;4° worden de zonenummers 37 tot en met 45 respectievelijk gewijzigd in de zonenummers 36 tot en met 44.

Art. 159.De Vlaamse regering kan, zonder dat toepassing dient gemaakt van artikel 3, § 3, 4°, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, voor het schooljaar 1999-2000 een afwijking verlenen van de toepasbare rationalisatienorm voor een instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs met meer dan 50 % doelgroepleerlingen.

Onder doelgroepleerling wordt de leerling verstaan waarvan : 1° de grootmoeder van moederszijde niet in België is geboren en evenmin door geboorte de Belgische of Nederlandse nationaliteit bezit; en 2° de moeder ten hoogste tot het einde van het schooljaar waarin zij 18 werd, onderwijs heeft genoten.

Art. 160.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 1999, met uitzondering van de artikelen 142, 144, 151, 152, 153, 154, 155 en 156 die uitwerking hebben op 1 september 1998. HOOFDSTUK V. - Onderhandelingscomités vrij gesubsidieerdonderwijs

Art. 161.In het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs wordt aan artikel 2, 1°, een liggend streepje toegevoegd, dat luidt : « de centra voor leerlingenbegeleiding; ».

Art. 162.In artikel 12 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 1 wordt volgende zin toegevoegd : « Iedere inrichtende macht richt voor elk van haar centra voor leerlingenbegeleiding een lokaal onderhandelingscomité op.» ; 2° in § 2 wordt een liggend streepje toegevoegd, dat luidt als volgt : « - een LOC oprichten voor alle scholen van de inrichtende macht die tot dezelfde scholengemeenschap van het secundair onderwijs behoren.» ; 3° er wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4.In afwijking van §§ 1, 2 en 3 wordt in de scholengemeenschap van het secundair onderwijs voor de scholen van eenzelfde pedagogische entiteit, één LOC opgericht.

Dit LOC kan ook andere scholen omvatten, behorend tot diezelfde pedagogische entiteit, op voorwaarde dat de scholengemeenschap van het secundair onderwijs met deze scholen een samenwerkingsakkoord heeft gesloten en de afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties van elke betrokken school hiermee akkoord gaan. ».

Art. 163.In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk IIIbis ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK IIIbis. - Onderhandelingscomité van de scholengemeenschap van het secundair onderwijs

Artikel 37bis.Er wordt één LOC opgericht per scholengemeenschap, zoals bedoeld in titel VIII van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. Dit LOC is bevoegd om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is.

Artikel 37ter.§ 1. Het aantal leden per geleding in het LOC van de scholengemeenschap bedraagt minimum 4. § 2. Onverminderd § 1 duidt elke geleding van elk LOC van de scholen van de scholengemeenschap één persoon aan als lid van het LOC van de scholengemeenschap. In onderling akkoord tussen de betrokken geledingen kan hiervan worden afgeweken zonder de pariteit tussen de geledingen te verbreken. § 3. Bij ontstentenis van een LOC per school of per pedagogische entiteit wordt één persoon per geleding per ondernemingsraad van de scholen, die behoren tot de scholengemeenschap, lid van het LOC van de scholengemeenschap. In onderling akkoord kan hiervan worden afgeweken zonder de pariteit tussen de geledingen te verbreken. § 4. Worden alle scholen van de scholengemeenschap beheerd door éénzelfde inrichtende macht en is er op het niveau van de scholengemeenschap één ondernemingsraad opgericht, dan oefent deze ondernemingsraad eveneens de bevoegdheden uit van het onderhandelingscomité op niveau van de scholengemeenschap. ».

Art. 164.Dit hoofdstuk treedt in werking op 15 mei 1999. HOOFDSTUK VI. - Participatieraden gesubsidieerd onderwijs

Art. 165.In het decreet van 23 oktober 1991 betreffende de medezeggenschap in het gesubsidieerd onderwijs wordt een artikel 5bis toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 5bis.Na akkoord van de bestaande participatieraden van haar onderwijsinstellingen binnen de scholengemeenschap kan de inrichtende macht één participatieraad oprichten voor haar onderwijsinstellingen die tot dezelfde scholengemeenschap behoren. Deze regeling geldt voor de duur van het mandaat van de participatieraad. ».

Art. 166.In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk VII ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK VII. - Participatieraad van de scholengemeenschap

Artikel 33.In elke scholengemeenschap zoals bedoeld in titel VIII van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs betreffende het basisonderwijs, wordt een participatieraad van de scholengemeenschap opgericht.

Artikel 33bis.De participatieraad van de scholengemeenschap, geleid door één inrichtende macht, is samengesteld uit een gelijk aantal vertegenwoordigers per geleding, met een minimum van 3.

De participatieraad van een scholengemeenschap geleid door verschillende inrichtende machten omvat een gelijk aantal vertegenwoordigers per geleding. Per inrichtende macht vaardigt elke geleding één vertegenwoordiger af. Hiervan kan in overleg worden afgeweken zonder de pariteit tussen de geledingen op te heffen.

Alle leden van de geledingen van de participatieraad van een scholengemeenschap komen uit de participatieraden van de scholen die tot een scholengemeenschap behoren.

Artikel 33ter.De participatieraad van de scholengemeenschap, geleid door één inrichtende macht, wordt voorgezeten door de coördinerend directeur. Indien er geen coördinerend directeur is, duidt de inrichtende macht een directeur aan, na overleg met de participatieraad om de participatieraad voor te zitten.

De participatieraad van de scholengemeenschap, geleid door verschillende inrichtende machten, wordt voorgezeten door de coördinerend directeur. Indien er geen coördinerend directeur is, duiden de participerende inrichtende machten, na overleg met de participatieraad, een directeur aan om de participatieraad voor te zitten.

De directeurs, zo ze geen afgevaardigde zijn van de inrichtende machten, kunnen de vergadering met raadgevende stem bijwonen.

Artikel 33quater.In onderling overleg wordt een reglement van orde bepaald.

Dit reglement van orde bepaalt ten minste : 1° het aantal bijeenkomsten, met een minimum van twee per jaar;2° de wijze van bijeenroeping, van mededeling van documenten, van besluitvorming en stemming;3° de wijze waarop de beslissingen die worden genomen in het kader van de participatie van de scholengemeenschap, worden meegedeeld aan de participatieraden van de betrokken onderwijsinstellingen van de scholengemeenschap;4° de bevoegdheden zoals bepaald in artikel 33quinquies;5° de wijze waarop de leerlingen gehoord worden.

Artikel 33quinquies.De participatieraad van de scholengemeenschap heeft adviesbevoegdheid over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is. Hij heeft overlegbevoegdheid inzake de ordening van een rationeel aanbod en de leerlingenoriëntering en -begeleiding.

Artikel 33sexies.Onder overlegbevoegdheid wordt begrepen het nastreven van een consensus over de bedoelde aangelegenheid.

Onverminderd de bevoegdheden van de gemeentelijke en provinciale overheden, voert de inrichtende macht het bij consensus genomen besluit uit. Indien geen consensus kan worden bereikt, beslist de inrichtende macht.

Artikel 33septies.Het participatiecollege is bevoegd voor de participatieraad van de scholengemeenschap, zoals bepaald in artikel 31, 2° en 3°, van ditzelfde decreet. ».

Art. 167.Dit hoofdstuk treedt in werking op 15 mei 1999. HOOFDSTUK VII. - Ondersteuningscentra voor ouderverenigingswerk

Art. 168.In de artikelen 7, 9, 13 en 17 van het decreet van 20 juni 1996 betreffende de subsidiëring van de ondersteuningscentra van ouderverenigingen en van erkende verenigingen die vorming voor ouders van schoolgaande kinderen organiseren, wordt de datum van 30 juni gewijzigd in 31 mei.

Art. 169.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 mei 1999. HOOFDSTUK VIII. - Andere bepalingen

Art. 170.§ 1. De vastbenoemde, stagedoende en contractuele personeelsleden die op 31 maart 1999 in dienst zijn van de administratieve diensten van de ARGO, worden overgedragen aan de in artikel 3 van het bijzonder decreet betreffende het Gemeenschapsonderwijs van 14 juli 1998 bedoelde instelling. § 2. De Vlaamse regering bepaalt de datum en de nadere regelen voor de overdracht van de personeelsleden bedoeld in § 1. De overdracht van deze personeelsleden geschiedt ten minste met hun graad of met een gelijkwaardige graad. Zij behouden ten minste de bezoldiging, de administratieve en geldelijke anciënniteit, de reglementaire toelagen en vergoedingen en de hoedanigheid die zij hadden. § 3. Zolang de Vlaamse regering geen uitvoering heeft gegeven aan artikel 67, § 2, van het bijzonder decreet betreffende het Gemeenschapsonderwijs van 14 juli 1998, blijven de naar de nieuwe instelling overgedragen personeelsleden, alsook de door de nieuwe instelling aangeworven personeelsleden, onderworpen aan de rechtspositieregeling van de personeelsleden van de administratieve diensten van de ARGO. § 4. De Raad van het Gemeenschapsonderwijs wordt gemachtigd, wat het personeel van zijn administratieve diensten betreft, deel te nemen aan de pensioenregeling ingesteld bij de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden.

Art. 171.§ 1. In afwijking van artikel 138, § 1, kunnen de vastbenoemde personeelsleden van de administratieve diensten van de ARGO en van de in artikel 3 van het bijzonder decreet betreffende het Gemeenschapsonderwijs van 14 juli 1998 bedoelde instelling tot de datum van het bereiken van het in artikel 67, § 1, van het bijzonder decreet betreffende het Gemeenschapsonderwijs van 14 juli 1998 vermelde personeelsformatie, op hun verzoek overgedragen worden naar een andere VOI of naar het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, met behoud van hun salaris, hun administratieve en geldelijke anciënniteit en hun hoedanigheid, en voorzover zij voldoen aan de behoeften en de functiebeschrijvingen van deze organisaties. § 2. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen voor de overdracht van de personeelsleden bedoeld in § 1.

Art. 172.De personeelsleden die in een onderwijsinstelling van het gemeenschapsonderwijs tewerkgesteld zijn als bode-kamerbewaarder worden vastbenoemd in het ambt van bode-kamerbewaarder.

Met ingang van de datum van hun vaste benoeming zijn de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs en de uitvoeringsbesluiten van dit decreet op hen van toepassing.

Het personeelslid dat vast benoemd is in uitvoering van dit artikel, kan niet vervangen worden.

Art. 173.§ 1. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op de personeelsleden die behoren tot het gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs of tot de gefinancierde of gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra en die als dusdanig een wedde of weddetoelage ontvangen van het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

De personeelsleden, bedoeld in het eerste lid, op wie door de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs of zijn gemachtigde een beroep wordt gedaan om een opdracht uit te oefenen bij het departement Onderwijs in een tijdelijk project, bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, bij de Dienst Europese Projecten, bij het tijdschrift Klasse of in een examencommissie, bekomen voor de duur van hun opdracht een toelage, met dien verstande dat het jaarlijks bedrag als volgt wordt vastgesteld : Personeelsleden houder van tenminste een diploma van een basisopleiding van twee cycli 137.270 fr Andere 96.089 fr. § 2. De toelage bedoeld in § 1 wordt maandelijks na vervallen termijn uitbetaald. De maandtoelage is gelijk aan 1/12 van het jaarlijks bedrag. Wanneer de maandtoelage niet volledig verschuldigd is, wordt zij uitbetaald in werkdagen, overeenkomstig de regel bepaald in de salarisregeling van het personeel van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. § 3. De in §§ 1 en 2 bepaalde toelagen worden gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de voorwaarden vastgesteld door de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel tot koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen. § 4. Inzake de toekenning van de vergoedingen voor reiskosten en de verlofregeling, zijn op deze personeelsleden de bepalingen van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap van toepassing.

Art. 174.Het laatste lid van artikel 9, § 2, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten en het tweede lid van artikel 53ter van het besluit van 17 juli 1991 tot uitvoering van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten worden opgeheven.

Tussen het cijfer "2" en het woord "en" in het eerste lid van artikel 53ter van hetzelfde besluit worden de woorden "met uitzondering van de personeelsleden met een terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht of wegens ontstentenis van betrekking of met een verlof wegens opdracht in het belang van het onderwijs" ingevoegd.

In artikel 54 van hetzelfde besluit worden tussen de woorden "Onderwijsontwikkeling" en "genieten" de woorden "met uitzondering van de personeelsleden met een terbeschikkingstelling in het belang van het onderwijs of wegens ontstentenis van betrekking of met een verlof wegens opdracht" ingevoegd.

Art. 175.De personeelsleden die op 1 januari 1999 belast zijn met het ambt van directeur in een instelling voor buitengewoon secundair onderwijs bij toepassing van artikel 1bis, § 1, van het koninklijk besluit van 31 maart 1977 tot regeling van de toestand van sommige personeelsleden van het Rijksonderwijs, worden beschouwd als zijnde vast benoemd in de betrekking van dit ambt.

Art. 176.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 1999, met uitzondering van artikel 170 dat uitwerking heeft op 1 april 1999 en artikel 175 dat uitwerking heeft op 1 januari 1999. HOOFDSTUK IX. - Adviesbevoegdheid gemeenschapsonderwijs

Art. 177.De directeur, de raad van bestuur en de algemeen directeur zoals bedoeld in artikel 5, § 2 en § 3, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs, worden tot en met 31 maart 2001 geadviseerd voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 11, § 1 en § 2, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs door een adviesraad, samengesteld uit de personen die lid zijn van de lokale raden, zoals bedoeld in artikel 5 van het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs.

Art. 178.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2000. HOOFDSTUK X. - Centra voor leerlingenbegeleiding

Art. 179.Aan het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding wordt aan artikel 38 een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6. Bij het intern beheer voor het centrum worden alle besturen en inrichtende machten van de bediende scholen betrokken, naast het personeel van het centrum en externe deskundigen. ».

Art. 180.Aan artikel 39 van hetzelfde decreet wordt een 9° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 9° Minstens de wijze waarop het bestuur en de inrichtende machten van de bediende scholen in de centrumraad aan bod komen. ».

Art. 181.In artikel 135 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden "secundair onderwijs" en "en voor de CLB's" de woorden "en het onderwijs voor sociale promotie" toegevoegd.

Art. 182.Aan artikel 181 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De centrale raad, op éénsluidend advies van de raad van bestuur, beslist welk personeelslid vanaf 1 september 2000 wordt belast met het mandaat van directeur en deelt deze beslissing uiterlijk 1 maart 2000 mee aan het departement. ».

Art. 183.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2000, met uitzondering van : artikel 180 dat in werking treedt op 1 september 2003; artikel 182 dat in werking treedt 1 september 1999. HOOFDSTUK XI. - Onderwijs voor sociale promotie

Art. 184.In artikel 48 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs wordt de laatste zin van het eerste lid vervangen door "Als Fla kleiner wordt dan Flh, kan Fla in geen geval kleiner worden dan Na/d op voorwaarde dat Flh groter is dan Na/d. ».

Art. 185.In artikel 76 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « Het bestuur bepaalt wie het ambt van directeur opneemt.» vervangen door de woorden « In afwijking van de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs en het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III, bepaalt het bestuur vrij wie van de directeurs van de fuserende centra het ambt van directeur opneemt.

De vastbenoemde en tot de proeftijd toegelaten directeurs hebben hierbij voorrang op de tijdelijk aangestelde directeurs. De vastbenoemde en tot de proeftijd toegelaten directeurs die niet als directeur worden aangewezen, worden bij voorrang aangewezen om het ambt van adjunct-directeur uit te oefenen. Daarna worden de andere in dienst zijnde directeurs bij voorrang aangewezen om het ambt van adjunct-directeur uit te oefenen. »; 2° in het derde lid worden de woorden "2 januari 1999" vervangen door "2 januari vóór de fusie";3° aan het derde lid wordt toegevoegd : "Een personeelslid dat op het ogenblik van de fusie tot de proeftijd is toegelaten in het ambt van directeur, wordt, na twaalf maanden effectieve prestaties vanaf zijn toelating tot de proeftijd, vastbenoemd in het ambt van directeur of in het ambt van adjunct-directeur, al naargelang hij bij de fusie al dan niet het ambt van directeur van het centrum heeft opgenomen.».

Art. 186.Artikel 105 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 105.Dit decreet treedt in werking op 1 september 1999, met uitzondering van : artikel 58 dat wat betreft artikel 46bis uitwerking heeft op 1 juli 1999; artikel 60 dat wat betreft artikel 40bis uitwerking heeft op 1 juli 1999; artikel 84 dat uitwerking heeft vanaf 1 september 1973; artikel 69, 1°, dat in werking treedt op 1 september 2001. »

Art. 187.In bijlage II van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de kolom studiegebied of categorie worden de woorden "voeding hotel" telkens vervangen door het woord "voeding";2° in de kolom instelling wordt : het kengetal "39221" telkens vervangen door het kengetal "39231"; het kengetal "30563" telkens vervangen door het kengetal "33563"; het kengetal "48567" telkens vervangen door het kengetal "48587"; het kengetal "48934" vervangen door het kengetal "53454"; 3° wordt na de instelling 48918 volgende gegevens ingevoegd : kolom instelling : 48934; kolom studiegebied of categorie : huishoudelijk onderwijs; kolom Nh'` : 212980; kolom Nh : 219567; kolom Nh' : 226154; kolom Flh : 12902. ».

Art. 188.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 1999. HOOFDSTUK XII. - Wijziging aan het decreet betreffendehet onderwijs III van 9 april 1992

Art. 189.In artikel 2 van het decreet betreffende het onderwijs III van 9 april 1992, gewijzigd bij decreten van 28 april 1993, 21 december 1994 en 14 juli 1998, wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Voor de toepassing van deze titel wordt onder het begrip "inrichtende macht" voor het gemeenschapsonderwijs, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, verstaan de lokale raad en vanaf 1 januari 2000 de scholengroep. Bij ontstentenis van de lokale raad, en vanaf 1 januari 2000 de scholengroep, wordt onder het begrip "inrichtende macht" verstaan de centrale raad en vanaf 1 januari 2003 de Raad van het Gemeenschapsonderwijs. ».

Art. 190.Artikel 4 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1° in § 1, a), wordt het woord "Gemeenschapsonderwijs" vervangen door het woord "gemeenschapsonderwijs";2° in § 2, b), wordt het woord "Gemeenschapsonderwijs" vervangen door het woord "gemeenschapsonderwijs".

Art. 191.In artikel 10, tweede lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "Autonome Raad van het Gemeenschapsonderwijs" vervangen door de woorden "Raad voor het Gemeenschapsonderwijs. ».

Art. 192.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 1999, met uitzondering van : artikel 173 dat uitwerking heeft op 1 januari 2000; artikel 174 dat uitwerking heeft op 1 april 2003.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 18 mei 1999.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, E. BALDEWIJNS _______ Nota Zitting 1998-1999 : Stukken :- Ontwerp van decreet: 1377, nr. 1. - Amendementen: 1377, nr. 2. - Verslag: 1377, nr.3.

Handelingen : Bespreking en aanneming: Vergaderingen van 3 en 5 mei 1999.

^