Etaamb.openjustice.be
Decreet van 20 december 2001
gepubliceerd op 17 januari 2002

Decreet betreffende de gezondheidspromotie op school

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2002029029
pub.
17/01/2002
prom.
20/12/2001
ELI
eli/decreet/2001/12/20/2002029029/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 DECEMBER 2001. - Decreet betreffende de gezondheidspromotie op school (1)


De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen wat volgt : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en opdrachten

Artikel 1.In dit decreet verstaat men onder : 1° gezondheidspromotie : de bevordering van de gezondheid, zoals bepaald in artikel 1 van het decreet van 14 juli 1997 houdende organisatie van de gezondheidspromotie in de Franse Gemeenschap;2° dienst : de dienst voor de gezondheidspromotie op school die de opdrachten, bepaald in dit decreet, vervult in de schoolinrichtingen die in de Franse Gemeenschap worden gesubsidieerd;3° centrum : het psycho-medisch-sociaal centrum van de Franse Gemeenschap dat de opdrachten, bepaald in dit decreet, vervult in de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap;4° psycho-medisch-sociaal centrum : het centrum dat wordt ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en dat als opdracht heeft de begeleiding te verzorgen zoals bepaald in het koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot organisatie van de psycho-medisch-sociale centra;5° participatieraad : de participatieraad, zoals bedoeld in artikel 69 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren;6° preventie : het geheel van maatregelen om het opduiken, ontwikkelen en verspreiden van overdraagbare ziekten tegen te gaan, met uitzondering van elke maatregel van verplichte inenting;7° inrichtende macht : publiekrechtelijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die de in 2° van dit artikel bedoelde diensten inricht.

Art. 2.De gezondheidspromotie op school bestaat in : 1° het invoeren van programma's voor de gezondheidspromotie en de promotie van een schoolomgeving die de gezondheid ten goede komt, zoals verduidelijkt in artikel 5;2° de medische opvolging van de leerlingen, dewelke bestaat uit individuele check-ups en inentingen, zoals verduidelijkt in artikel 6;3° de preventie en het opsporen van overdraagbare ziekten, zoals verduidelijkt in artikel 7;4° de oppuntstelling van een uniforme verzameling gegevens over de gezondheid, zoals verduidelijkt in artikel 8. De regering bepaalt de minimumduur van de prestaties voor elkeen van de in het eerste lid, 1°, 2° en 4° bedoelde acties, zodat de realisatie van al deze acties verzekerd is. De duur van de prestaties voor de in het eerste lid, 2°, bedoelde acties mag niet lager liggen dan 70 %.

Art. 3.De gezondheidspromotie op school (GPS) is verplicht in alle inrichtingen voor gewoon en buitengewoon basisonderwijs en secundair onderwijs, alsook in de alternerende opvoedings- en opleidingscentra, ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.

De gezondheidspromotie op school (GPS) is gratis.

Art. 4.§ 1. Voor de schoolinrichtingen die ingericht worden door de Franse Gemeenschap wordt de gezondheidspromotie op school (GPS) verricht in de psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap, door het personeel van deze centra. § 2. Voor de schoolinrichtingen die gesubsidieerd worden door de Franse Gemeenschap wordt de gezondheidspromotie op school (GPS) verricht door de erkende diensten, naargelang de bepalingen van dit decreet.

De invoering van de programma's voor de gezondheidspromotie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, is evenwel een opdracht die vervuld wordt door de erkende diensten en door het personeel van de psycho-medisch-sociale centra.

Art. 5.§ 1. Voor de schoolinrichtingen die ingericht worden door de Franse Gemeenschap worden de programma's voor de gezondheidspromotie uitgevoerd op basis van een gezondheidsproject dat, na advies van de participatieraad en van het inrichtingshoofd, uitgewerkt wordt door het psycho-medisch-sociaal centrum.

Voor de schoolinrichtingen die gesubsidieerd worden door de Franse Gemeenschap worden de programma's voor de gezondheidspromotie uitgevoerd op basis van een gezondheidsproject dat, na advies van de participatieraad en van de inrichtende macht of haar afgevaardigde, uitgewerkt wordt door het personeel van de dienst en het personeel van het psycho-medisch-sociaal centrum en worden deze gecoördineerd onder de verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke geneesheer van de dienst.

De in de vorige leden bedoelde programma's kunnen betrekking hebben op mentale gezondheids- en gewenningsproblemen, de preventie van ongevallen thuis en op de weg, het liefdes- en seksleven, de preventie van sexueel overdraagbare ziekten, de preventie van geweldpleging en mishandeling, de luisziekte, de voeding, de gezondheid in de sport of alle andere specifieke gezondheidsproblemen die betrekking hebben op welbepaalde bevolkingsgroepen op school. De regering kan andere progamma's invoeren naargelang de evolutie van het vijfjarenplan voor de gezondheidspromotie. § 2. De bevordering van een omgeving die de gezondheid ten goede komt noopt tot acties, genomen in samenwerking met de schoolinrichting, op het vlak van de installaties in het algemeen, en meer in het bijzonder de klassen, de refters, de recreatieplaatsen en de sanitaire voorzieningen.

De dienst of het centrum bezorgt haar bemerkingen aan de inrichtende macht van de gesubsidieerde onderwijsinstelling of aan de directeur van de schoolinrichting van de onderwijsinrichting die is ingericht door de Franse Gemeenschap. Hij zendt ze tevens aan de preventieadviseur, bedoeld in artikel 33 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers. § 3. De regering bepaalt de wijzen voor de toepassing van dit artikel.

Art. 6.§ 1. De verplichte individuele check-ups van de leerlingen, bestaande uit het medisch onderzoek en de opvolging ervan alsook de inentingen, worden verricht onder de verantwoordelijkheid van de geneesheer, op basis van de regelmaat en wijzen bepaald door de regering, op advies van de in hoofdstuk IV bedoelde Commissie.

Deze regelmaat is vastgelegd op minstens vijf en hoogstens acht check-ups over de hele schoolperiode, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid. § 2. De regering voorziet bijzondere maatregelen voor de organisatie van specifieke bijkomende gezondheidsverslagen voor bijzondere of onvoorzienbare risico's of voor meer gelijke kansen inzake gezondheid. § 3. De regering beslist over de uitvoering van het inentingsbeleid en bepaalt hierbij de soorten vaccins die gratis ter beschikking worden gesteld van de leerlingen alsook de leeftijd van de leerling of het schooljaar tijdens hetwelk dit vaccin te verkrijgen is.

Art. 7.De regering stelt de lijst op van de overdraagbare ziekten tegen dewelke preventieve opsporingsmaatregelen getroffen moeten worden teneinde hun verspreiding op school tegen te gaan.

Zij bepaalt tevens de wijzen voor de uitvoering van deze in het eerste lid bedoelde maatregelen.

Art. 8.De opmaak van de uniforme verzameling medische gegevens moet leiden tot de afbakening van de lokale noden inzake gezondheidszorg en tot de uitwerking van een gemeenschapsbeleid voor de gezondheid van de jongeren.

De regering bepaalt het model van deze verzameling alsook de inhoud van de hierin vermelde medische informatie.

Zij bepaalt tevens de wijzen voor de overdracht en verwerking van deze gegevens, de bepalingen van de wet van 8 december 1992 houdende de bescherming van de private levenssfeer indachtig bij de verwerking van persoonlijke gegevens.

Art. 9.De regering bepaalt de wijzen waarop de individuele gegevens inzake de gezondheid van de leerlingen verzonden worden naar de diensten of naar het personeel van de centra door de ouders, door de persoon of het orgaan aan wie het hoederecht over de minderjarige leerling is toevertrouwd door de ouders zelf of door een overheidsinstantie, of door de meerderjarige leerling.

Art. 10.§ 1. De diensten vervullen hun opdrachten in nauwe samenwerking met de bevoegde psycho-medisch-sociale centra. § 2. Wat de medische opvolging van de leerlingen betreft, werken de diensten en het personeel van deze centra samen met : 1° de ouders of de familiale omgeving van de leerling;2° de beroepsmensen die optreden in het raam van de individuele tenlasteneming van de gezondheid van de jongeren en meer in het bijzonder de huisarts of de kinderarts. Bij de uitvoering van hun opdrachten zorgen de diensten of het personeel van de centra voor een samenwerking met de volgende instanties : 1° de plaatselijke centra voor gezondheidspromotie;2° de verschillende beroepsmensen die optreden op het vlak van de voorlichting en de opvoeding inzake gezondheid;de handelingen van deze interveniënten op school moeten evenwel geschieden in overleg met de dienst of het personeel van het centrum en met het psycho-medisch-sociaal centrum, overeenkomstig artikel 5, § 1.

Zij kunnen eveneens samenwerken : 1° met de gespecialiseerde diensten voor hulpverlening aan de kinderen en aan de jeugd;2° met de diensten voor de preventie en de bescherming van het werk, bedoeld in de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitoefening van hun werk.

Art. 11.§ 1. De personeelsleden van de diensten en van de centra volgen een voortgezette opleiding. § 2. De regering bepaalt de wijzen voor de coördinatie van het personeel van de dienst of van het centrum.

Art. 12.§ 1. Alle individuele of algemene preventiemaatregelen ten aanzien van de leerlingen worden genomen door de geneesheer van de dienst of van het centrum.

De geneesheer maakt zijn beslissingen over aan de directeur van de inrichting. De geneesheer van het centrum verwittigt eveneens de directeur van het centrum.

De beslissingen van de geneesheer binden de leerlingen, de ouders of de persoon of het orgaan aan wie het hoederecht van de minderjarige leerling werd toevertrouwd, hetzij door de ouders zelf, hetzij door een overheidsinstantie, de inrichtende macht en het personeel van de schoolinrichting. § 2. Een niet opschortend beroep kan worden ingediend bij de geneesheer-ambtenaar van de diensten van de regering, zoals bedoeld in artikel 25, tegen iedere beslissing die de toegang van een leerling tot een inrichting tijdelijk of definitief verbiedt omwille van het risico dat zijn gezondheidstoestand betekent voor zijn omgeving.

Dit beroep kan worden ingeleid door de inrichtende macht van de schoolinrichting, door de ouders of door de persoon of instelling aan wie het hoederecht van de minderjarige leerling werd toevertrouwd, hetzij door de ouders zelf, hetzij door een overheidsinstantie, of door de meerderjarige leerling.

Art. 13.§ 1. De schoolinrichting is verplicht de ouders, de persoon of de instelling aan wie het het hoederecht van de minderjarige leerling werd toevertrouwd, hetzij door de ouders zelf, hetzij door een overheidsinstantie, of de meerderjarige leerlingen, bij de inschrijving, in kennis te stellen van de dienst of het centrum waaraan de opdrachten voor gezondheidspromotie op school (GPS) worden toevertrouwd, alsook van het bestaan van de strafrechtelijke sancties zoals bedoeld in artikel 29, § 1. § 2. Als zij bezwaar aantekenen tegen het feit dat check-up wordt verricht door de dienst of door het centrum bedoeld in § 1, moeten de ouders, de persoon of de instelling aan wie het hoederecht van de minderjarige leerling werd toevertrouwd, hetzij door de ouders zelf, hetzij door een overheidsinstantie, of de meerderjarige leerlingen een individuele check-up laten verrichten door een andere erkende dienst of door een ander centrum, volgens de wijzen bepaald door de regering. § 3. De geneesheer van de dienst of van het centrum die de individuele check-up verricht, bezorgt zijn conclusies van dit onderzoek aan de ouders, aan de persoon of de instelling aan wie het hoederecht van de minderjarige leerling werd toevertrouwd, hetzij door de ouders zelf, hetzij door een overheidsinstantie, of aan de meerderjarige leerling, in zo veel mogelijk verstaanbare bewoordingen.

Hij deelt zijn besluiten mee aan de behandelende geneesheer aangeduid door de ouders, de persoon of de instelling aan wie het hoederecht van de minderjarige leerling werd toevertrouwd, hetzij door de ouders zelf, hetzij door een overheidsinstantie, of door de meerderjarige leerling, wanneer een bijzondere opvolging nodig is of wanneer de hierboven vermelde personen hierom verzoeken.

Hij deelt zijn besluiten eveneens mee aan het medisch personeel van het psycho-medisch-sociaal centrum volgens de wijzen bepaald door de regering.

Art. 14.Uiterlijk tegen 1 november van ieder jaar bezorgt de schoolinrichting aan de dienst of het centrum, bedoeld in artikel 13, § 1 : 1° de lijst van de leerlingen die op 1 oktober zijn ingeschreven in de inrichting;2° de lijst van de leerlingen die verplicht onderworpen zijn aan de check-up, zoals bedoeld in artikel 6. HOOFDSTUK II. - Erkenningsvoorwaarden, -procedure en -wijzen

Art. 15.De dienst voor de gezondheidspromotie op school kan worden georganiseerd door een publiekrechtelijk persoon of door een privaatrechtelijke rechtspersoon.

Art. 16.De dienst moet beschikken over lokalen waar de in artikel 6 bedoelde check-ups verricht kunnen worden en die voldoen aan de door de regering gestelde voorwaarden.

Art. 17.§ 1. De dienst bestaat uit het medisch personeel, het verplegend personeel en het administratief personeel.

Hij bestaat minstens uit een halftijds equivalent aan medisch personeel en uit een voltijds equivalent verplegend personeel.

De regering kan minimale omkaderingsnormen vastleggen. § 2. Het in § 1 bedoeld personeel moet de volgende bekwaamheidsvereisten vervullen : 1° medisch personeel : diploma van doctor in de geneeskunde 2° verplegend personeel : diploma van verloskundige en van gegradueerd verple(e)g(st)er uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 17 augustus 1957 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden van de diploma's van verloskundige, verpleger of verpleegster, van het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 21 april 1994 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden van de diploma's van verloskundige en gegradueerd verple(e)g(st)er of van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen;3° administratief personeel : getuigschrift van het hoger secundair onderwijs. De minimumduur van de prestaties van ieder lid van het medisch personeel bedraagt veertig uren per week. § 3. De inrichtende macht van de dienst wijst de geneesheer aan die de verantwoordelijkheid heeft over het team.

Art. 18.De leden van het verplegend personeel en de verantwoordelijke geneesheren van de dienst volgen een voortgezette opleiding waarvan de duur bepaald is door de regering, zonder dat deze duur evenwel minder dan twee dagen en hoger dan tien dagen per schooljaar mag bedragen.

De doelstellingen van de voortgezette opleiding zijn : 1° het onderhouden en ontwikkelen van de nodige vaardigheden voor de uitoefening van het beroep;2° de afstand die men moet nemen ten opzichte van zijn praktijk en het op peil houden van de kennis en professionele houding bij de uitoefening van het ambt;3° het vermogen bij te dragen tot de uitwerking, de uitvoering en de evaluatie van het in artikel 5 bedoeld gezondheidsproject. De regering legt de programma's voor de voortgezette opleiding vast.

Zij bepaalt tevens de wijzen voor de organisatie van deze opleiding.

Art. 19.De inrichtende macht van de dienst moet, in samenwerking hiermee, met de inrichtende macht van iedere schoolinrichting die hij gekozen heeft voor het volbrengen van de in artikel 2 bedoelde opdrachten, een overeenkomst sluiten waarin voorzien wordt in de middelen en de wijze waarop deze opdrachten vervuld moeten worden. Het in artikel 5, § 1, tweede lid, bedoelde gezondheidsproject maakt integraal deel uit van de overeenkomst.

De regering maakt een model van kaderovereenkomst die door alle inrichtende machten van de dienst gebruikt moeten worden.

Deze kaderovereenkomst moet minstens de volgende elementen bevatten : 1° het in artikel 5 bedoeld gezondheidsproject;2° de plaats waar de check-ups zullen plaatsvinden;3° de wijzen voor de organisatie van het vervoer naar de plaats bedoeld in 2°;4° de samenstelling van de dienst;5° de wijzen voor de overdracht van de informatie. De regering bepaalt tevens de duur van de overeenkomst. Deze mag niet gesloten worden voor een termijn van minder dan drie schooljaren en moet een veelvoud zijn van één schooljaar.

Art. 20.§ 1. De regering bepaalt de procedures voor de toekenning en de intrekking van de erkenning van de diensten. § 2. De procedures voorzien minstens in : 1° de wijzen voor de indiening van een erkenningaanvraag;2° de vormvereisten en termijnen volgens dewelke de beslissingen tot toekenning, weigering of intrekking van de erkenning genomen moeten worden;3° de wijzen en de voorwaarden voor de schorsing of de opheffing van de toekenning van subsidies;4° de mogelijkheid om een beroep in te stellen tegen de beslissingen tot weigering of intrekking van een erkenning of tegen de beslissingen tot weigering of stopzetting van de subsidies;de modaliteiten van dit beroep en de mogelijkheid voor de inrichtende macht van de dienst om tijdens dit beroep gehoord te worden; 5° de duur van de erkenningen.

Art. 21.§ 1. De diensten krijgen een algemene subsidie, berekend op basis van een forfaitaire subsidie per op 1 oktober regelmatig ingeschreven leerling in de schoolinrichtingen waarmee zij een overeenkomst hebben gesloten, overeenkomstig artikel 19.

De in het vorig lid bedoelde forfaitaire subsidie wordt vastgelegd door de regering. § 2. Een sociaal forfait wordt verleend aan de diensten als aanvulling op de in § 1 bedoelde subsidie, per leerling onder toezicht wiens woonplaats ondergebracht is in een statistische sector die recht geeft op dit forfait.

Op basis van de sociaal-economische index die voor iedere sector wordt opgemaakt in de interuniversitaire studie, bedoeld in artikel 4 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, legt de regering de drempel vast die de statistische sectoren bepaalt die in aanmerking moeten worden genomen voor de toekenning van het sociaal forfait.

De regering bepaalt de bedragen van het sociaal forfait bedoeld in het eerste en tweede lid. Dit forfait moet minstens 25 % en hoogstens 50 % vertegenwoordigen van de in § 1, eerste lid, bedoelde forfaitaire subsidie.

De nieuwkomers op school krijgen automatisch, ongeacht hun woonplaats, het sociaal forfait. § 3. De regering kan een aanvullende forfaitaire subsidie vastleggen voor de leerlingen die ingeschreven zijn in het buitengewoon onderwijs.

Art. 22.De dienst krijgt eveneens een subsidie per leerling voor alle vervoerskosten, hetzij voor de verplaatsing van het personeel van de diensten, hetzij voor de verplaatsing van de leerlingen.

De regering bepaalt het bedrag van deze subsidie op basis van de bevolkingsdichtheid van de plaats waar de schoolinrichting gelegen is.

Art. 23.De in artikelen 21 en 22 bedoelde subsidies dienen om alle onkosten te dekken inzake personeel, voorzieningen, werking en vervoer, die nodig zijn voor de dienst om zijn opdrachten te vervullen.

Art. 24.§ 1. De regering bepaalt de wijzen voor de uitbetaling en de verantwoording van de in dit hoofdstuk bedoelde subsidies. § 2. Wanneer de verbintenissen in dit decreet niet nageleefd worden, kunnen er geldelijke straffen worden uitgesproken tegen de inrichtende machten van de dienst. Deze straffen bestaan in de gehele of gedeeltelijke schorsing of intrekking van de subsidies.

De geldelijke straffen en hun toepassingswijzen worden door de regering bepaald, onverminderd artikel 20, § 2, 4°. HOOFDSTUK III. - Het toezicht

Art. 25.De ambtenaren van de inspectiediensten van de regering, door haar aangeduid, hebben als opdracht : 1° erop toe te zien dat de schoolinrichtingen, de diensten, de ouders of de persoon of de instelling aan wie het hoederecht van de minderjarige leerling werd toevertrouwd, hetzij door de ouders zelf, hetzij door een overheidsinstantie, de meerderjarige leerlingen en de personeelsleden alle verplichtingen nakomen die hen krachtens dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten opgelegd worden;2° desgevallend een preventief onderzoek te houden bij de leerlingen, volgens de wijzen bedoeld in artikel 7, tweede lid;3° inbreuken op de bepalingen van dit decreet of de bepalingen genomen krachtens dit decreet vast te stellen;4° na vaststelling van de inbreuken, de procedure van de geldelijke straffen op te starten zoals bedoeld in artikel 24, § 2.

Art. 26.Ieder jaar zenden de diensten en de centra naar het bestuur een jaarverslag, waarvan het model en de inhoud vastgelegd worden door de regering. HOOFDSTUK IV. - De commissie voor de gezondheidspromotie op school

Art. 27.§ 1. Er wordt een commissie voor de gezondheidspromotie op school opgericht.

De commissie heeft als taken : 1° de regering een advies te verstrekken over ieder organiek of verordenend ontwerpdecreet of -besluit inzake de gezondheidspromotie op school;2° de regering, op eigen intiatief of op verzoek van laatstgenoemde, adviezen te verstrekken over ieder probleem aangaande de gezondheidspromotie op school;3° ieder jaar, vóór 31 maart, verslag uit te brengen bij de regering en bij het Parlement over de acties ondernomen tijdens het voorgaand jaar. § 2. Er wordt, in de schoot van de commissie, een bureau ingesteld dat de werkzaamheden moet coördineren.

Het bureau bereidt de vergaderingen van de commissie voor, stelt de agenda samen en zorgt voor de verzending van de adviezen en van het verslag bedoeld in § 1.

Het bestaat uit een voorzitter, een vice-voorzitter en twee leden, verkozen door de commissie. § 3. De adviezen die door de regering aan de commissie gevraagd worden, moeten binnen een termijn van dertig dagen verzonden worden.

Deze termijn begint te lopen vanaf de ontvangst van het verzoek om advies op het secretariaat van de commissie.

Eens deze termijn verstreken, zijn er geen adviezen meer vereist opdat de regering een geldige beslissing zou kunnen nemen. § 4. De commissie kan slechts een geldig advies uitbrengen als minstens de helft van haar leden aanwezig zijn.

Als dit quorum niet bereikt wordt, worden de leden andermaal opgeroepen en dit uiterlijk binnen de veertien daaropvolgende dagen.

Als het quorum tijdens deze zitting dan nog niet bereikt is, zetelt de commissie geldig, ongeacht het aantal aanwezigen.

De beslissingen worden genomen bij gewone meerderheid. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. § 5. De commissie stelt een huishoudelijk reglement op en legt dit ter goedkeuring voor aan de regering.

Art. 28.§ 1. De commissie bestaat uit maximum vijftien leden, aangesteld door de regering voor een termijn van 5 jaar. Deze termijn is hernieuwbaar.

De regering bepaalt de samenstelling van de commissie die moet bestaan uit vertegenwoordigers : 1° van de federaties of verenigingen van inrichtende machten van diensten voor gezondheidspromotie op school;2° van de geneesheren en van het verplegend personeel die tewerkgesteld zijn in de sector van de gezondheidspromotie op school (GPS);3° van de Hoge Raad voor de Gezondheidspromotie;4° van de Hoge Raad voor de psycho-medisch-sociale begeleiding;5° van het door de Franse Gemeenschap ingericht onderwijs;6° van de federaties van inrichtende machten van het onderwijs dat wordt gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;7° van de federaties van ouderverenigingen. § 2. De regering duidt de voorzitter en vice-voorzitter van de commissie aan onder de werkende leden. Deze mandaten zijn onverenigbaar met de hoedanigheid van ambtenaar van de Franse Gemeenschap of van een van diens instellingen van openbaar nut.

Onder de leden van het bureau bevindt zich minstens een lid van de Hoge Raad voor de Gezondheidspromotie. § 3. Naast de in paragraaf 1 bedoelde leden worden de minister van gezondheidszorg én de minister(s) van het gewoon en buitengewoon basis- en secundair onderwijs elkeen vertegenwoordigd in de commissie door een lid met adviesstem.

De algemene directie van de gezondheid en de algemene directie van het verplicht onderwijs zijn eveneens vertegenwoordigd, elkeen door een lid met adviesstem. § 4. De regering duidt tevens, voor ieder werkend lid, een plaatsvervanger aan, onder dezelfde voorwaarden als de werkende leden.

De plaatsvervanger zetelt slechts in afwezigheid van het werkend lid. § 5. Bij overlijden of ontslag van een lid wordt diens plaatsvervanger door de regering aangesteld en beëindigt deze het mandaat van zijn voorganger.

Ieder lid dat zijn hoedanigheid verliest in dewelke het werd benoemd, wordt geacht ontslagnemend te zijn. § 6. Het secretariaat van de commissie wordt verzorgd door het bestuur. § 7. Voor het vervullen van haar opdrachten kan de commissie deskundigen, met name uit universitaire middens, uitnodigen om hun licht te werpen op bepaalde aspecten inzake de gezondheidspromotie op school. § 8. De regering bepaalt de zitpenningen en de verplaatsingsvergoedingen van de leden van de commissie. HOOFDSTUK V. - Strafrechtelijke bepalingen

Art. 29.§ 1. Worden bestraft met een boete van zesentwintig tot tweehonderd frank en een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden of slechts een van beide straffen, de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of de meerderjarige leerling die zich niet richten naar de voorschriften van artikel 13, § 2. § 2. Wordt bestraft met een boete van zesentwintig tot tweehonderd frank en een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden of slechts een van beide straffen, het schoolhoofd dat zich niet richt naar de beslissingen genomen krachtens artikel 12 inzake de algemene preventie.

Art. 30.Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, inclusief het hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op de inbreuken voorzien door dit decreet alsook op de inbreuken vastgelegd in zijn uitvoeringsbesluiten. HOOFDSTUK VI. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen

Art. 31.Worden opgeheven op de datum die is vastgelegd door de regering : 1° de wet van 21 maart 1964 op het medisch schooltoezicht, gewijzigd door het decreet van 5 november 1986;2° het koninklijk besluit van 16 juli 1964 houdende vaststelling van de datum waarop de bepalingen van de wet van 21 maart 1964 op het medisch schooltoezicht van kracht worden voor het kleuter- en lager onderwijs en voor het onderwijs van een gelijkwaardig niveau;3° het koninklijk besluit van 17 juli 1964 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van erkenning van de equipes en van de centra voor medisch schooltoezicht, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 26 januari en 23 mei 1966, 10 april 1967, 24 oktober 1969, 22 juni 1970, 27 december 1971, 11 december 1972, 3 februari 1975, 8 april 1977, en door het besluit van de Executieve van 5 september 1985, in het bijzonder wat betreft artikel 6bis;4° het koninklijk besluit van 12 oktober 1964 waarbij wordt geregeld hoe dikwijls en op welke wijze de geneeskundige onderzoeken worden verricht en onder welke voorwaarden het medisch schooltoezicht wordt uitgeoefend, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 8 april 1965, 22 augustus 1968, 23 oktober 1969, 11 juli en 11 december 1972, 22 maart 1973, 3 juli en 10 december 1974, 31 januari 1977, 8 augustus en 12 september 1980, 20 augustus 1981, en door de besluiten van de Executieve van 29 november 1982, 10 juli 1985, 24 juli 1986, 27 augustus 1987, 10 juli 1991 en 25 juli 1997;5° het koninklijk besluit van 22 augustus 1968 houdende vaststelling van de datum waarop de bepalingen van de wet van 21 maart 1964 op het medisch schooltoezicht van kracht worden voor het middelbaar, normaal, technisch en kunstonderwijs en houdende wijziging van het koninklijk besluit van 12 oktober 1964 waarbij wordt geregeld hoe dikwijls en op welke wijze de geneeskundige onderzoeken worden verricht en onder welke voorwaarden het medisch schooltoezicht wordt uitgeoefend;6° het koninklijk besluit van 4 augustus 1969 tot vaststelling van de tegemoetkoming van het Rijk in de kosten die inzake medisch schooltoezicht uit het vervoer van de leerlingen voortvloeien, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 31 augustus 1970 en 13 april 1971;7° het koninklijk besluit van 4 augustus 1969 met betrekking tot het verlenen van subsidies aan de erkende equipes voor medisch schooltoezicht, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 24 oktober 1969, 22 juni en 31 augustus 1970, 1 december 1971, 11 december 1972, 22 juni 1973, 7 juni en 21 november 1974, 3 februari en 3 september 1975, 15 februari 1978, door het besluit van de Executieve van 10 juli 1991 en door het besluit van de regering van 18 januari 1994;8° het koninklijk besluit van 4 augustus 1969 waarbij een weddetoelage toegekend wordt aan het paramedisch personeel van de erkende equipes voor medisch schooltoezicht, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 24 oktober 1969, 9 november 1971 en 3 juli 1972;9° het koninklijk besluit van 16 mei 1980 tot bepaling op welke wijze een vernieuwingsexperiment van de werking van bepaalde equipes voor Medisch Schooltoezicht georganiseerd wordt met betrekking tot de geneeskundige onderzoekingen, hoe dikwijls en onder welke voorwaarden dit toezicht wordt uitgeoefend, en op welke wijze en onder welke voorwaarden de subsidies verleend worden.

Art. 32.§ 1. De bepalingen van de wet van 21 maart 1964 op het medisch schooltoezicht, uitgezonderd hoofdstuk II, blijven van toepassing voor het hoger onderwijs buiten de universiteit tot de inwerkingtreding van een decreet dat het medisch schooltoezicht voor dit onderwijsniveau herziet. § 2. Voor de toepassing van artikel 17, § 2, worden de personeelsleden die, op de dag dat dit decreet in voege treedt, daadwerkelijk het ambt uitoefenen waarvoor de kwalificatie vereist is krachtens de voorgaande wettelijke en verordenende bepalingen, beschouwd als diegenen die de vereiste kwalificatie bezitten.

Art. 33.§ 1. Het opleidingsprogramma zal door de regering goedgekeurd worden tijdens de schooljaren 2002-2003 en 2003-2004.

Toelagen zullen worden verleend aan de organen die de opleidingen zullen mogen verstrekken op basis van het programma dat wordt goedgekeurd overeenkomstig het voorgaand lid. § 2. Zolang er geen nieuwe interuniversitaire studie is opgemaakt, zoals bedoeld in artikel 21, § 2, tweede lid, bepaalt de regering de drempel van de statistische sectoren die in aanmerking moeten worden genomen voor de toekenning van het sociaal forfait, zoals bedoeld in artikel 21, § 2, hierbij steunend op een rangschikking van deze sectoren opgemaakt via een interuniversitaire studie op grond van sociaal-economische gegevens zoals huisvesting, gemiddeld inkomen per inwoner, niveau van het diploma en op grond van een indeling van de professionele statuten en de familiale toestand.

Art. 34.In de regelgeving aangaande de psycho-medisch-sociale centra wordt de verwijzing naar de wet van 21 maart 1964 op het medisch schooltoezicht vervangen door de verwijzing naar dit decreet.

Art. 35.Artikel 24, § 2, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen in de onderwijswetgeving wordt als volgt aangevuld : « 2° ter : de bepalingen vastgelegd in het decreet van 20 december 2001 betreffende gezondheidspromotie op school naleven. »

Art. 36.Dit decreet treedt in werking op de dag die is bepaald door de regering.

Verkondigen dit decreet, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad moet verschijnen.

Brussel, op 20 december 2001.

De Minister-President, belast met Internationale Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Cultuur, Begroting, Openbaar Ambt, Jeugdzaken en Sport, R. DEMOTTE De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de Opvang en de opdrachten toegewezen aan de « ONE », J.-M. NOLLET De Minister van Secundair en Buitengewoon Onderwijs, P. HAZETTE De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor sociale promotie en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. F. DUPUIS De Minister van Kunsten en Letteren en van de Audiovisuele Sector, R. MILLER De Minister van Jeugdbijstand en Gezondheidszorg, Mevr. N. MARECHAL _______ Nota Zitting 2001-2002.

Documenten van de Raad. - Ontwerpdecreet, nr. 208-1. - Amendementen in commissie, nr. 208-2. - Verslag, nr. 208-3. - Amendementen in de zitting, nr. 208-4.

Integrale verslagen. - Bespreking. Zitting van 10 december 2001. - Stemming. Zitting van 11 december 2001.

^