Etaamb.openjustice.be
Decreet van 20 maart 2009
gepubliceerd op 20 april 2009

Decreet betreffende het mobiliteitsbeleid

bron
vlaamse overheid
numac
2009201673
pub.
20/04/2009
prom.
20/03/2009
ELI
eli/decreet/2009/03/20/2009201673/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 MAART 2009. - Decreet betreffende het mobiliteitsbeleid (1)


Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt : decreet betreffende het mobiliteitsbeleid.

TITEL I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.

Art. 2.In dit decreet wordt verstaan onder : 1° collectief vervoer : verplaatsingen waarbij verschillende personen gebruikmaken van hetzelfde gemotoriseerd voertuig, waaronder trein, metro, tram, bus, taxi of vervoer op aanvraag;2° individueel gemotoriseerd vervoer : verplaatsingen waarbij het gemotoriseerde voertuig, ongeacht een hogere vervoerscapaciteit, slechts wordt gebruikt door één persoon;3° vervoersgebied : een gebied, vermeld in artikel 9 van het decreet van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg;4° MORA : de strategische adviesraad MORA, opgericht bij het decreet van 7 juli 2006 houdende de oprichting van de Mobiliteitsraad Vlaanderen;5° SARO : de strategische adviesraad Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed, opgericht bij het decreet van 10 maart 2006 houdende oprichting van de strategische adviesraad Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed;6° Minaraad : de strategische adviesraad voor het milieubeleid, Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen genaamd, opgericht bij het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;7° het departement : het departement binnen het homogene beleidsdomein waaraan de beleidsondersteunende opdrachten inzake mobiliteit worden toevertrouwd;8° Vlaamse Vervoermaatschappij - De Lijn : het agentschap, vermeld in artikel 2 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Vervoermaatschappij - De Lijn;9° Wegen en Verkeer : het agentschap, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 2007 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Agentschap Wegen en Verkeer;10° De Scheepvaart : het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap De Scheepvaart, vermeld in artikel 3, § 1, van het decreet van 2 april 2004 betreffende de omzetting van de Dienst voor de Scheepvaart in het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap De Scheepvaart;11° Waterwegen en Zeekanaal : het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Waterwegen en Zeekanaal, naamloze vennootschap van publiek recht, vermeld in artikel 3 van het decreet van 4 mei 1994 betreffende het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Waterwegen en Zeekanaal, naamloze vennootschap van publiek recht;12° regionale socio-economische overlegcomités : de instanties, vermeld in artikel 18 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités. Titel II. - Missie, doelstellingen en beginselen

Art. 3.Het mobiliteitsbeleid is gericht op een duurzame mobiliteitsontwikkeling waarbij de mobiliteit wordt beheerd voor de huidige generatie zonder de behoeftevoorziening van de toekomstige generaties in het gedrang te brengen. Daarbij wordt aandacht besteed aan de integratie van en de synergie tussen sociale, ecologische en economische aspecten. De realisatie ervan steunt op een maatschappelijk veranderingsproces waarin het gebruik van hulpbronnen, de bestemming van investeringen, de gerichtheid van de technologische ontwikkeling en institutionele veranderingen worden afgestemd op zowel toekomstige als huidige behoeften.

Art. 4.Bij het voorbereiden, het vaststellen, het uitvoeren, het volgen en het evalueren van het mobiliteitsbeleid beogen het Vlaamse Gewest, de eronder ressorterende diensten en agentschappen, de provincies, de gemeenten en de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen die in het Vlaamse Gewest belast zijn met taken van openbaar nut, de verwezenlijking van de volgende doelstellingen : 1° de bereikbaarheid van de economische knooppunten en poorten op een selectieve wijze waarborgen;2° iedereen op een selectieve wijze de mogelijkheid bieden zich te verplaatsen, met het oog op de volwaardige deelname van eenieder aan het maatschappelijk leven;3° de verkeersonveiligheid terugdringen met het oog op een wezenlijke vermindering van het aantal verkeersslachtoffers;4° de verkeersleefbaarheid verhogen, onafhankelijk van de ontwikkeling van de mobiliteitsintensiteit;5° de schade aan milieu en natuur terugdringen onafhankelijk van de ontwikkeling van de mobiliteitsintensiteit. De overheden, diensten, agentschappen en rechtspersonen, vermeld in het eerste lid, houden bij het voorbereiden, het vaststellen, het uitvoeren, het volgen en het evalueren van het mobiliteitsbeleid ook rekening met de volgende beginselen : 1° het STOP-beginsel, op grond waarvan de volgende rangorde wordt gerespecteerd voor de wenselijke mobiliteitsvormen : a) de voetgangers;b) de fietsers;c) het collectieve vervoer;d) het individueel gemotoriseerde vervoer;2° het participatiebeginsel, op grond waarvan aan de burgers vroeg, tijdig en doeltreffend inspraak wordt verleend bij het voorbereiden, het vaststellen, het uitvoeren, het volgen en het evalueren van het mobiliteitsbeleid. Titel III. - Mobiliteitsplanning en participatie HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 5.Het mobiliteitsplan is een beleidsplan dat in hoofdlijnen de langetermijnvisie aangeeft op de duurzame mobiliteitsontwikkeling.

Het mobiliteitsplan beoogt enerzijds samenhang te brengen in de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van beslissingen over duurzame mobiliteit, en anderzijds het mobiliteitsbeleid en de aanverwante beleidsdomeinen op elkaar af te stemmen.

Art. 6.§ 1. Er wordt een mobiliteitsplan op gewestelijk niveau opgemaakt, voor het geheel van het grondgebied van het Vlaamse Gewest.

Er kan ook een mobiliteitsplan op de volgende niveaus worden opgemaakt : 1° gemeentelijk, voor het geheel van het grondgebied van de gemeente;2° intergemeentelijk, voor het geheel van de grondgebieden van aangrenzende gemeenten;3° op een tussenliggend niveau, voor een vervoersgebied of voor een specifiek mobiliteitsthema. § 2. De mobiliteitsplanning op gewestelijk niveau omvat : 1° het opstellen van een mobiliteitsplan, hierna Mobiliteitsplan Vlaanderen te noemen;2° het opstellen van een voortgangsrapport. § 3. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaronder aangrenzende gemeenten voor het geheel van hun grondgebieden een intergemeentelijk mobiliteitsplan kunnen opmaken. Het intergemeentelijk mobiliteitsplan kan bepalingen op bovengemeentelijk en op gemeentelijk niveau bevatten.

Voor de toepassing van dit decreet wordt het intergemeentelijk mobiliteitsplan geacht te bestaan uit afzonderlijke gemeentelijk mobiliteitsplannen per gemeentelijk grondgebied.

Art. 7.§ 1. Het Mobiliteitsplan Vlaanderen en de gemeentelijk mobiliteitsplannen bevatten een richtinggevend en een informatief deel. § 2. Van het richtinggevende deel van het plan kan niet worden afgeweken, tenzij wegens onvoorziene ontwikkelingen van de mobiliteitsbehoeften van de onderscheiden maatschappelijke activiteiten of om dringende sociale, culturele, economische, budgettaire of ecologische redenen. De afwijking mag de realisatie van de doelstellingen, vermeld in artikel 4, eerste lid niet in het gedrang brengen. De beslissing die de overheid neemt over de afwijking, wordt gemotiveerd.

Het richtinggevende deel van het Mobiliteitsplan Vlaanderen is richtinggevend voor het Vlaamse Gewest, de eronder ressorterende diensten en agentschappen, de provincies en gemeenten, alsmede de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen die in het Vlaamse Gewest belast zijn met taken van openbaar nut. Het richtinggevende deel van een gemeentelijk mobiliteitsplan is richtinggevend voor de gemeente en de eronder ressorterende diensten en agentschappen. § 3. Het Mobiliteitsplan Vlaanderen en de gemeentelijk mobiliteitsplannen bevatten bepalingen die de afstemming regelen met : 1° de relevante bepalingen van ten minste de ruimtelijke structuurplannen, de milieubeleidsplannen en de waterbeheerplannen;2° de relevante beleidsdocumenten. De bepalingen, vermeld in het eerste lid, zijn informatief. § 4. De in § 1 vermelde plannen vormen geen beoordelingsgrond voor vergunningen.

Art. 8.De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen waaraan fysieke personen, rechtspersonen, de personeelsleden van een onder het Vlaamse Gewest of een gemeente ressorterende dienst of agentschap moeten voldoen om een ontwerp van mobiliteitsplan te kunnen opmaken of een kwaliteitscontrole op dat ontwerp van plan te kunnen uitvoeren. Deze voorwaarden hebben ten minste betrekking op de interdisciplinariteit en kunnen onder meer variëren afhankelijk van het planningsniveau, de grootte en de aard van de gemeente.

Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de Vlaamse Regering volgens de door haar bepaalde voorwaarden een subsidie verlenen aan de gemeenten voor de aanwerving en de opleiding van gemeentepersoneel om te kunnen voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid. De voorwaarden waaronder die subsidie kan worden verleend, kunnen onder meer betrekking kunnen hebben op het diplomavereiste, de relevante beroepservaring en de te volgen bijscholing van het aan te werven of op te leiden personeel die kunnen variëren naargelang het planningsniveau en de omvang en de aard van de gemeente. HOOFDSTUK II. - Mobiliteitsplanning op gewestelijk niveau Afdeling I. - Het Mobiliteitsplan Vlaanderen

Art. 9.§ 1. De Vlaamse Regering stelt het Mobiliteitsplan Vlaanderen vast voor een termijn van tien jaar.

Het plan heeft een tijdshorizon van twintig jaar en bevat een doorkijkperiode. De doorkijkperiode kan dertig jaar bedragen. § 2. Het plan kan op elk moment door de Vlaamse Regering geheel of gedeeltelijk worden herzien volgens de procedure die geldt voor de opmaak en de vaststelling ervan.

Het wordt ten minste om de vijf jaar geëvalueerd en zo nodig geheel of gedeeltelijk herzien. Het bestaande plan blijft gelden tot het nieuwe plan is bekendgemaakt.

Art. 10.§ 1. Het informatieve deel van het Mobiliteitsplan Vlaanderen bevat ten minste : 1° een omschrijving, analyse en evaluatie van de bestaande mobiliteitstoestand;2° een onderzoek naar de toekomstige mobiliteitsbehoeften van de onderscheiden maatschappelijke activiteiten;3° een opsomming, analyse en evaluatie van de relevante voorschriften van de gewestelijke beleidsplannen, waaronder minstens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, het gewestelijk milieubeleidsplan, en de relevante gewestelijke beleidsdocumenten, waarmee in voorkomend geval de afstemming wordt geregeld overeenkomstig artikel 7, § 3, 1°;4° een beschrijving, analyse en evaluatie van het mobiliteitsbeleid, de relevante beleidsplannen en beleidsdocumenten van de Europese Unie, naburige staten, de federale staat of de gewesten die een invloed hebben op de mobiliteitstoestand in het Vlaamse Gewest, waarmee in voorkomend geval de afstemming wordt geregeld overeenkomstig artikel 7, § 3, 1°;5° een omstandige omschrijving van de redelijkerwijs in aanmerking te nemen alternatieven om de gewenste mobiliteit te bereiken. § 2. Het richtinggevende deel van het Mobiliteitsplan Vlaanderen omvat ten minste : 1° een beschrijving van de gewenste mobiliteitsontwikkeling;2° de operationele doelstellingen betreffende de mobiliteitsontwikkeling;3° een actieplan, uitgewerkt in hoofdlijnen, dat bestaat in de maatregelen, middelen, termijnen, en de prioriteiten die daarbij gelden, en, in voorkomend geval, een lijst met punten waarvoor overleg en samenwerking met naburige staten, de federale staat of de gewesten is aangewezen.Het actieplan wordt zonodig geactualiseerd op basis van het voortgangsrapport vermeld in artikel 15.

Art. 11.§ 1. De Vlaamse Regering besluit tot het opmaken van het Mobiliteitsplan Vlaanderen en treft daartoe de nodige maatregelen.

De Vlaamse Regering stelt in het besluit, vermeld in het eerste lid, een participatietraject vast dat minstens de volgende aspecten van de participatie regelt : 1° de vormgeving van de participatie;2° een tijdpad met termijnstelling;3° de aanwijzing binnen het departement van een ambtelijke coördinator of een ambtelijk coördinatieteam, belast met de organisatie van de participatie;4° de evaluatie van de participatie;5° de wijze van communicatie over de aspecten, vermeld in punt 1° tot en met 4°. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de inhoud van het participatietraject.

Het besluit betreffende het participatietraject wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De Vlaamse Regering maakt het participatietraject ruim bekend. § 2. De Vlaamse Regering wijst een ambtelijke werkgroep aan, hierna de gewestelijke planningscommissie te noemen, die is belast met de voorbereiding, de voortgangscontrole van de uitvoering en de evaluatie van het Mobiliteitsplan Vlaanderen.

De planningscommissie is ten minste samengesteld uit personeel van : 1° het departement Mobiliteit en Openbare Werken;2° Wegen en Verkeer;3° Water en Zeewegen;4° De Scheepvaart;5° Waterwegen en Zeekanaal;6° de Vlaamse Vervoersmaatschappij - De Lijn. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de samenstelling, werking en opdracht van de commissie.

Art. 12.Voorafgaand aan de voorlopige vaststelling van het Mobiliteitsplan Vlaanderen stelt de gewestelijke planningscommissie een niet-technische samenvatting op met een tussentijds overzicht van de belangrijkste mobiliteitsproblemen, de aanpak ervan en de mogelijke alternatieven. Dit document wordt ter kennis gebracht van de bevolking en aan een publieke consultatie onderworpen overeenkomstig de bepalingen van het daartoe vastgestelde participatietraject als vermeld in artikel 11, § 1, tweede lid.

De coördinator of het coördinatieteam, vermeld in artikel 11, § 1, tweede lid, 3°, verzamelt de resultaten van de consultatie en bezorgt ze aan de gewestelijke planningscommissie.

Art. 13.§ 1. De Vlaamse Regering stelt een ontwerp van Mobiliteitsplan Vlaanderen voorlopig vast, bezorgt het aan de MORA en onderwerpt het Mobiliteitsplan Vlaanderen aan een openbaar onderzoek.

Iedereen kan gedurende een inspraaktermijn van zestig dagen zijn schriftelijke opmerkingen en bezwaren indienen bij de MORA. Indien het ontwerp van Mobiliteitsplan Vlaanderen een aangelegenheid betreft, vermeld in artikel 6, § 3bis, 2° en 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen, waarvoor een procedure tot overleg met de betrokken gewestregeringen en de betrokken federale overheid is voorgeschreven, treft de Vlaamse Regering daartoe de nodige maatregelen. In voorkomend geval houdt de Vlaamse Regering rekening met de resultaten van dit overleg. § 2. De Vlaamse Regering legt het ontwerp van Mobiliteitsplan Vlaanderen bij de aanvang van het openbaar onderzoek voor aan de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen en aan de SARO, die binnen de termijn, vermeld in § 1, eerste lid, hun advies bezorgen aan de MORA. Als het advies niet is verleend binnen die termijn, mag aan het adviesvereiste worden voorbijgegaan. § 3. De MORA bundelt en coördineert alle adviezen, opmerkingen en bezwaren en, in voorkomend geval, de resultaten van de publieke consultatie, vermeld in artikel 12, en brengt op basis daarvan een gemotiveerd advies uit.

Binnen een termijn van zestig dagen na de termijn van het openbaar onderzoek, vermeld in § 2, bezorgt de MORA zijn advies aan het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering. Als de MORA geen advies heeft verleend binnen die termijn, mag aan het adviesvereiste worden voorbijgegaan. In dat geval bezorgt de MORA onmiddellijk de gebundelde adviezen, opmerkingen en bezwaren en resultaten van de publieke consultatie, vermeld in artikel 12, aan het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering. § 4. Het Vlaams Parlement kan binnen een termijn van zestig dagen na de ontvangst van het advies van de MORA of van de gebundelde adviezen, opmerkingen en bezwaren, en van de resultaten van de publieke consultatie, vermeld in artikel 12, een standpunt uitbrengen over het ontwerp van het Mobiliteitsplan Vlaanderen. § 5. De Vlaamse Regering stelt het Mobiliteitsplan Vlaanderen definitief vast binnen de zestig dagen na de ontvangst van het standpunt van het Vlaams Parlement, en in ieder geval binnen een termijn van zestig dagen na verloop van de termijn, vermeld in § 4.

Bij de definitieve vaststelling van het plan kunnen ten opzichte van het voorlopig vastgestelde plan alleen wijzigingen worden aangebracht die zijn gebaseerd op of die voortvloeien uit de opmerkingen en bezwaren van het openbaar onderzoek en, in voorkomend geval, die zijn gebaseerd op of die voortvloeien uit de overige resultaten van de publieke consultatie, vermeld in artikel 12, de uitgebrachte adviezen en het standpunt van het Vlaams Parlement.

Het vaststellingsbesluit wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het plan treedt in werking op de datum, bepaald door de Vlaamse Regering, en uiterlijk 24 maanden na de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad.

De Vlaamse Regering draagt er zorg voor dat het Mobiliteitsplan Vlaanderen ruim wordt bekendgemaakt. § 6. De richtinggevende bepalingen van de bestaande gemeentelijke mobiliteitsplannen die strijdig zijn met de richtinggevende bepalingen van het Mobiliteitsplan Vlaanderen, worden van rechtswege opgeheven door de definitieve vaststelling van dat laatste plan.

De gemeente in kwestie brengt binnen de termijn, opgelegd door de Vlaamse Regering, de wijzigingen aan in het gemeentelijk mobiliteitsplan die noodzakelijk zijn om de onderlinge afstemming van de bepalingen, vermeld in het eerste lid, te verzekeren en brengt de Vlaamse Regering daarvan op de hoogte.

Art. 14.De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de inhoud, de methodologie, de procedure voor de opmaak, de evaluatie, de herziening, de bekendmaking van het Mobiliteitsplan Vlaanderen en de kwaliteitscontrole op dat plan. Afdeling II. - Het voortgangsrapport Mobiliteitsplan Vlaanderen

Art. 15.§ 1. Met behoud van de jaarlijkse verslaggeving, vermeld in § 2, wordt er tweejaarlijks een voortgangsrapport opgesteld dat ten minste is samengesteld uit : 1° een omschrijving, analyse en evaluatie van de mobiliteitstoestand en de ontwikkeling ervan;2° een omschrijving, analyse en evaluatie van het gevoerde mobiliteitsbeleid, als dat relevant is voor de bedoelde verslaggeving en evaluatie, vermeld in 3° tot en met 5°;3° een verslag van de stand van de uitvoering van het Mobiliteitsplan Vlaanderen;4° een omschrijving, analyse en evaluatie van de redenen voor de vertraging bij de uitvoering en het niet-bereiken van de operationele doelstellingen;5° een opgave van de nog uit te voeren maatregelen en het vermoedelijke tijdschema ervan ter uitvoering van het actieplan van het Mobiliteitsplan Vlaanderen en de eventuele alternatieven om de operationele doelstellingen van het plan alsnog te bereiken;6° een overzicht van de in het ontwerp van de begroting geraamde inkomsten en uitgaven voor de uitvoering van het Mobiliteitsplan Vlaanderen. § 2. De gewestelijke planningscommissie, vermeld in artikel 11, § 2, is belast met de opmaak van het voortgangsrapport.

De gewestelijke planningscommissie brengt jaarlijks, voor de opmaak van de begroting, verslag uit aan de Vlaamse Regering over de aspecten, vermeld in § 1, punt 3° tot en met 6°. § 3. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de inhoud, de methodologie en de vorm van het voortgangsrapport. Ze draagt er zorg voor dat aan het voortgangsrapport een ruime bekendheid wordt gegeven. HOOFDSTUK III. - Mobiliteitsplanning op gemeentelijk niveau

Art. 16.§ 1. De gemeenteraad kan om de vijf jaar een gemeentelijk mobiliteitsplan vaststellen. Het plan heeft een tijdshorizon van tien jaar en kan een doorkijkperiode van dertig jaar omvatten.

Het gemeentelijk mobiliteitsplan richt zich naar het Mobiliteitsplan Vlaanderen, waarvan het de bepalingen aanvult op gemeentelijk niveau. § 2. Het gemeentelijk mobiliteitsplan kan op elk moment geheel of gedeeltelijk worden herzien.

Het wordt ten minste om de vijf jaar geëvalueerd en zo nodig geheel of gedeeltelijk herzien volgens de procedure die geldt voor de opmaak en de vaststelling ervan.

Het bestaande plan blijft gelden tot het nieuwe plan is bekendgemaakt. § 3. Het gemeentelijk mobiliteitsplan wordt geëvalueerd met het oog op de eventuele herziening ervan, aan de hand van een evaluatietool, hierna sneltoets te noemen.

De resultaten ervan worden voor advies voorgelegd aan de provinciale auditcommissie, vermeld in artikel 19, § 3.

De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast voor de inhoud, de vorm en de procedure van de sneltoets.

Art. 17.§ 1. Het informatieve deel van het gemeentelijk mobiliteitsplan bevat ten minste : 1° een omschrijving, analyse en evaluatie van de bestaande, lokale mobiliteitstoestand;2° een onderzoek naar de toekomstige mobiliteitsbehoeften van de onderscheiden maatschappelijke activiteiten;3° een omschrijving, analyse en evaluatie van de relatie met onder meer het Mobiliteitsplan Vlaanderen, de relevante provinciale en gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen, de provinciale en gemeentelijke milieubeleidsplannen, en de relevante provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten, waarmee in voorkomend geval de afstemming wordt geregeld overeenkomstig artikel 7, § 3, 1°;4° een omstandige omschrijving van de redelijkerwijs in aanmerking te nemen alternatieven om de gewenste mobiliteit op het lokale vlak te bereiken. § 2. Het richtinggevende deel van het gemeentelijk mobiliteitsplan omvat ten minste : 1° een beschrijving van de gewenste lokale mobiliteitsontwikkeling;2° de operationele doelstellingen betreffende de lokale mobiliteitsontwikkeling;3° een actieplan, uitgewerkt in hoofdlijnen, dat bestaat in de maatregelen, middelen, termijnen, en de prioriteiten die daarbij gelden, en, in voorkomend geval, een lijst met punten waarvoor overleg en samenwerking met naburige gemeenten wenselijk zijn. § 3. Het gemeentelijk mobiliteitsplan geeft aan in hoeverre het voorgenomen mobiliteitsbeleid is afgestemd op de beleidsplannen, vermeld in § 1, eerste lid, 3°, of aanleiding geeft tot een wijziging van gemeentelijke beleidsplannen of gemeentelijke beleidsdocumenten.

Art. 18.Het college van burgemeester en schepenen besluit tot het opmaken van een gemeentelijk mobiliteitsplan en treft daartoe de nodige maatregelen. Het college van burgemeester en schepenen besluit tevens tot het opmaken van een voorstel van participatietraject.

In voorkomend geval besluiten de colleges van burgemeester en schepenen van aangrenzende gemeenten tot het opmaken van een intergemeentelijk mobiliteitsplan.

Art. 19.§ 1. De gemeenteraad stelt het ontwerp van gemeentelijk mobiliteitsplan voorlopig vast. § 2. De gemeenteraad keurt het voorstel van participatietraject goed.

Als geen regels worden vastgesteld voor de participatie van de bevolking en de informatievoorziening, vermeld in het eerste lid, onderwerpt het college van burgemeester en schepenen het voorlopige ontwerp van gemeentelijk mobiliteitsplan minstens aan een openbaar onderzoek. § 3. De Vlaamse Regering richt binnen elke provincie een provinciale auditcommissie op. De provinciale auditcommissie is een ambtelijke werkgroep die multidisciplinair en beleidsdomeinoverschrijdend is samengesteld. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de samenstelling en de werking van de provinciale auditcommissie en kan nadere regels vaststellen voor haar opdracht.

Na afloop van het openbaar onderzoek wordt het ontwerp van gemeentelijk mobiliteitsplan, samen met de resultaten van het openbaar onderzoek en, in voorkomend geval, van de andere vormen van participatie, voorgelegd aan de provinciale auditcommissie.

De provinciale auditcommissie verleent binnen een termijn van dertig dagen een advies over de conformiteit van het ontwerp met de bepalingen van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan, alsmede over de plannen en beleidsdocumenten, vermeld in artikel 17, § 1, tweede lid. Als de provinciale auditcommissie een negatief advies verleent over de conformiteit van het ontwerp van gemeentelijk mobiliteitsplan, vermeldt ze de punten waarop het ontwerp tekortschiet en formuleert zij voorstellen tot wijziging of aanvulling ervan.

Het advies, vermeld in het vorige lid, kan geen betrekking hebben op de opportuniteit.

Als het advies niet is verleend binnen de termijn, vermeld in het derde lid, mag aan het adviesvereiste worden voorbijgegaan. § 4. De gemeenteraad stelt het gemeentelijk mobiliteitsplan definitief vast binnen zestig dagen na de ontvangst van het advies, vermeld in § 3, of na het verstrijken van de termijn waarin dat advies moest worden verleend.

Bij de definitieve vaststelling van het plan kunnen ten opzichte van het voorlopig vastgestelde plan alleen wijzigingen worden aangebracht die zijn gebaseerd op of voortvloeien uit de opmerkingen en bezwaren van het openbaar onderzoek en, in voorkomend geval, de wijzigingen die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit overige resultaten van de participatie en de uitgebrachte adviezen. § 5. Het vaststellingsbesluit wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het gemeentelijk mobiliteitsplan treedt in werking veertien dagen na de bekendmaking ervan.

Een intergemeentelijk mobiliteitsplan treedt pas in werking veertien dagen nadat het vaststellingsbesluit van alle betrokken gemeenten bij uittreksel werd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Zolang niet alle vaststellingsbesluiten zijn bekendgemaakt, treden alleen de bepalingen in werking die uitsluitend betrekking hebben op het grondgebied van de gemeente waarvan het vaststellingsbesluit overeenkomstig het eerste lid werd bekendgemaakt.

Het college van burgemeester en schepenen geeft een ruime bekendheid aan het gemeentelijk mobiliteitsplan.

Art. 20.De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de inhoud, de methodologie, de procedure voor de opmaak, de evaluatie, de herziening en de bekendmaking van het gemeentelijk of intergemeentelijk mobiliteitsplan.

Art. 21.Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de Vlaamse Regering een subsidie verlenen aan de gemeenten om hun taken voor de mobiliteitsplanning te vervullen. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden daarvoor, die onder meer kunnen variëren afhankelijk van de grootte en de aard van de gemeente. HOOFDSTUK IV. - Mobiliteitsplanning op tussenliggend niveau Afdeling I. - Provinciaal mobiliteitscharter

Art. 22.§ 1. De Vlaamse Regering en de deputatie kunnen gezamenlijk een provinciaal mobiliteitscharter opmaken.

Dit charter is een beleidsnota die in gezamenlijk overleg wordt opgesteld over een specifiek mobiliteitsthema dat verband kan houden met onder meer : 1° het provinciaal fietsbeleid, meer specifiek de algemene coördinatie van het fietsbeleid binnen de provincie en de opvolging van de realisatie van het Bovenlokaal Functioneel Fietsroutenetwerk;2° het woon-werkverkeer, meer specifiek het bedrijfsvervoermanagement;3° de mobiliteitseducatie, meer specifiek de coördinatie van educatieve initiatieven binnen de provincie en de sensibilisering naar specifieke doelgroepen toe;4° de trage mobiliteit;5° de verkeersveiligheid. § 2. Het provinciaal mobiliteitscharter legt met betrekking tot één of meer van de in § 1, tweede lid, vermelde mobiliteitsthema's de afspraken vast die in overleg tussen de provincie en het Vlaamse Gewest worden gemaakt over de wijze waarop bepaalde operationele doelstellingen en prioriteiten van het Mobiliteitsplan Vlaanderen op provinciaal niveau worden uitgewerkt via een provinciaal actieplan.

Art. 23.De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de opmaak en de inhoud van het provinciaal mobiliteitscharter. Afdeling II. - Mobiliteitsplan voor vervoersgebieden

Art. 24.De Vlaamse Regering kan maatregelen nemen om een mobiliteitsplan voor een vervoersgebied op te maken. Ze doet daarbij een beroep op de planningscommissie, vermeld in artikel 11, § 2.

De Vlaamse Regering consulteert daarvoor ten minste : 1° de provincies;2° de regionale socio-economische overlegcomités. HOOFDSTUK V. - Mobiliteitsmonitoring

Art. 25.De Vlaamse Regering ontwikkelt en beheert een mobiliteitsmonitoringsysteem.

Dat systeem strekt ertoe de vereiste gegevens over de mobiliteitstoestand te verzamelen, te beheren en te toetsen zodat kan worden nagegaan of de operationele doelstellingen die opgenomen zijn in de mobiliteitsplannen op een kostenefficiënte wijze worden bereikt.

Het mobiliteitsmonitoringsysteem bevat ten minste de ontwikkeling en het beheer van : 1° meetinstrumenten;2° mobiliteitsindicatoren;3° een centrale, geïntegreerde gegevensdatabank, in voorkomend geval gekoppeld aan een meldings- of rapportageplicht voor het Vlaamse Gewest, de eronder ressorterende diensten en agentschappen, de besturen, en de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen die in het Vlaamse Gewest belast zijn met taken van openbaar nut;4° een managementinformatiesysteem. Bij de vaststelling of herziening van de mobiliteitsplannen en bij het opstellen van de voortgangsrapporten wordt steeds rekening gehouden met de resultaten van de mobiliteitsmonitoring, vermeld in het eerste lid.

Art. 26.Voor de uitvoering van die mobiliteitsmonitoring kunnen de noodzakelijke meetinstallaties en nutsleidingen bij wijze van erfdienstbaarheid van openbaar nut worden aangebracht.

TITEL IV. - Wijzigingsbepaling

Art. 27.In artikel 4, eerste lid, van het decreet van 20 april 2001 betreffende de mobiliteitsconvenants worden punt 1° en 2° vervangen door wat volgt : "1° een verwijzing naar de doelstellingen en beginselen van artikel 4 van het decreet van 20 maart 2009 betreffende het mobiliteitsbeleid; 2° een overzicht van de richtinggevende bepalingen van het Mobiliteitsplan Vlaanderen en het gemeentelijk mobiliteitsplan;".

TITEL V. - Slotbepalingen

Art. 28.Het Mobiliteitsplan Vlaanderen wordt uiterlijk op 31 december 2010 voor het eerst vastgesteld en bekendgemaakt.

Art. 29.De Vlaamse Regering evalueert jaarlijks voor 30 juni de uitvoering van dit decreet en brengt daarover verslag uit bij het Vlaams Parlement en de MORA. Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 20 maart 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen, K. VAN BREMPT _______ Nota (1) Zitting 2008-2009. Stukken. - Ontwerp van decreet : 2031 - Nr. 1. - Amendementen : 2031 - Nrs. 2 en 3. - Verslag : 2031 - Nr. 4. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 2031 - Nr. 5.

Handelingen. - Bespreking en aanneming : Vergadering van 11 maart 2009.

^