Etaamb.openjustice.be
Decreet van 22 december 1999
gepubliceerd op 30 december 1999

Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2000

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999036566
pub.
30/12/1999
prom.
22/12/1999
ELI
eli/decreet/1999/12/22/1999036566/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 DECEMBER 1999. - Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2000 (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemeen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid. HOOFDSTUK II. - Onderwijs Afdeling 1. - Universiteiten

Art. 2.§ 1. In artikel III.62, 7°, van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs X wordt de verwijzing naar « III.31 » geschrapt. § 2. Aan artikel III.62 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende onderwijs X wordt « 13° » toegevoegd dat luidt als volgt : « 13° Artikel III.31 treedt in werking op 1 oktober 2000 ».

Art. 3.Aan artikel 130, § 6, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij decreet van 14 juli 1998, wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Vanaf het begrotingsjaar 2000 bedraagt het basisbedrag (WAO 1995) uitgedrukt in miljoenen franken : 1° voor de Katholieke Universiteit Leuven : 7004,3 2° voor de Vrije Universiteit Brussel : 2346,4 3° voor de Universiteit Antwerpen : a) Universitair Centrum Antwerpen : 758,0 b) Universitaire Instelling Antwerpen : 959,7 e) Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen : 770,0 4° voor het Limburgs Universitair Centrum : 626,0 5° voor de Katholieke Universiteit Brussel : 179,4 6° voor de Universiteit Gent : 4917,1 ».

Art. 4.In artikel 136, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 19 december 1998, wordt het bedrag « 326,7 » vervangen door het bedrag « 326,5 » en wordt het bedrag « 119,7 » vervangen door het bedrag « 119,6 ».

Art. 5.Aan artikel 140, § 3, van hetzelfde decreet, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Vanaf het begrotingsjaar 2000 wordt het basisbedrag 1994 van de investeringskredieten van de universiteiten vastgesteld als volgt, uitgedrukt in miljoenen franken 1° voor de Katholieke Universiteit Leuven : 321,0 2° voor de Vrije Universiteit Brussel : 100,8 3° voor de Universiteit Antwerpen : a) Universitair Centrum Antwerpen : 24,5 b) Universitaire Instelling Antwerpen : 38,7 c) Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen : 23,8 4° voor het Limburgs Universitair Centrum : 19,3 5° voor de Katholieke Universiteit Brussel : 5,5 6° voor de Universiteit Gent : 193,1 ».

Art. 6.In artikel 159 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij artikel III.35 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende onderwijs X, wordt na het eerste lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « Indien het aantal betrekkingen van het zelfstandig academisch personeel, in voltijdse betrekkingen uitgedrukt, meer dan 63 % van het totaal aantal plaatsen in de formatie van het academisch personeel bedraagt, mag dit percentage niet meer worden verhoogd tot 01 oktober 2000. Dit artikel treedt in werking op de dag van de bekendmaking van het decreet van 22 december 1999 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2000.».

Art. 7.In artikel 160, vierde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd door het artikel III.36 van het decreet van 18 mei 1999, worden de woorden « begrotingsjaar 2000 » vervangen door « begrotingsjaar 2001 ».

Art. 8.Artikel 181bis, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd door artikel III.42 van het decreet van 18 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt : « § 1. Het universiteitsbestuur kan éénmalig op 01 oktober 2000 onderzoekers in vast dienstverband van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) rangschikken in één van de graden van het zelfstandig academisch personeel van de universiteit. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 88 en 90 doet het universiteitsbestuur daartoe aan de betrokkenen een benoemingsvoorstel met vermelding van de graad waarin de betrokkene kan gerangschikt worden en de opdracht van de betrokkene. ». Afdeling 2. - Hogescholen

Art. 9.In artikel 178, § 1, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen, gewijzigd bij decreet van 19 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « 1999 gelijk aan 19.396,1 miljoen frank » worden vervangen door de woorden « 2000 gelijk aan 19.777,8 miljoen frank »; 2° de woorden « in 1999 met 100 miljoen » worden geschrapt.

Art. 10.In artikel 196 van hetzelfde decreet wordt § 2, gewijzigd bij decreet van 19 april 1995, vervangen door wat volgt : « § 2. De investeringsmiddelen bedragen voor het begrotingsjaar 2000 : 1° voor de Vlaamse Autonome Hogescholen : 281,1 miljoen frank;2° voor de gesubsidieerde officiële hogescholen : 79,4 miljoen frank;3° voor de gesubsidieerde vrije hogescholen : 496,5 miljoen frank. Vanaf het begrotingsjaar 2001 worden deze bedragen aangepast met de voor het begrotingsdecreet gehanteerde aanpassingsfactor voor de investeringssubsidies. ».

Art. 11.Artikel 197 van hetzelfde decreet, vervangen bij decreet van 15 juli 1997, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 197.Deze investeringsmiddelen dragen uitsluitend bij tot de dekking van de uitgaven voor de aankoop van gebouwen, voor de gehele of gedeeltelijke nieuwbouw of verbouwing, voor de voorafgaande afbraakwerken, voor de omgevingswerken, voor de eerste uitrusting, voor de aankoop van gronden, voor de aankoop van didactische en wetenschappelijke apparatuur bestemd voor het onderwijs, voor de onroerende investeringen m.b.t. de sociale voorzieningen en tot dekking van de kapitaal- en intrestlasten voortspruitend uit leningen ten behoeve van de investeringsuitgaven. ».

Art. 12.In artikel 206 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Er wordt in de schoot van de DIGO een college van algemeen directeurs van de gesubsidieerde hogescholen opgericht. Dit college is samengesteld uit de in functie zijnde algemeen directeurs van de gesubsidieerde hogescholen. Het is belast met de vaststelling van de criteria voor de verdeling, en de toewijzing per hogeschool van de machtigingen voor investeringen. »; 2° Een § 3 en een § 4 worden toegevoegd, die luiden als volgt : « § 3.De in § 1 bedoelde middelen worden voor de gesubsidieerde hogescholen beheerd door DIGO, bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 2 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving overeenkomstig de beslissingen van het college van algemeen directeurs van de gesubsidieerde hogescholen.

Het college van algemeen directeurs van de gesubsidieerde hogescholen stelt bij gewone meerderheid van de totaal uitgebrachte stemmen een huishoudelijk reglement op en legt dit ter bekrachtiging voor aan de Vlaamse regering. Dit huishoudelijk reglement bepaalt eveneens de criteria tot verdeling van de investeringsmiddelen, hierbij rekening houdend met de in het verleden toegekende middelen. § 4. De commissaris-coördinator oefent toezicht uit, overeenkomstig afdeling 2, hoofdstuk V van titel IV van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, op de beslissingen bedoeld in § 2 en § 3 van het college van algemeen directeurs van de gesubsidieerde hogescholen. ».

Art. 13.In artikel 209, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 19 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het bedrag « 4500 » wordt vervangen door het bedrag « 5000 »;2° het jaartal « 2000 » wordt vervangen door het jaartal « 2001 »;3° het jaartal « 1999 » wordt vervangen door het jaartal « 2000 »;4° De noemer « I99 » wordt vervangen door de noemer « I00 ».

Art. 14.Artikel 346 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 15.Hoofdstuk VI Investeringskredieten voor de hogescholen, van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs X, tot wijziging van titel IV, hoofdstuk II, afdeling 1, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, wordt ingetrokken. Afdeling 3. - Projecten Hoger Kunstonderwijs - Hogere Instituten voor

Schone Kunsten

Art. 16.Artikel 340ter, § 1, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij decreet van 14 juli 1998, wordt vervangen door wat volgt : « § 1. De Vlaamse regering draagt jaarlijks bij in de financiering van uitzonderlijke projecten in het kader van het hoger kunstonderwijs.

Het totale bedrag van deze bijdragen, wordt vastgesteld op 35,0 miljoen frank voor het begrotingsjaar 2000. Dit bedrag wordt vanaf 2001 jaarlijks op de volgende wijze aangepast : 0,8 x (Ln/L00) + 0,2 x (Cn/C00); waarbij : 1° Ln/L00 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de eenheidsloonkosten op het einde van het begrotingsjaar 2000;2° Cn/C00 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 2000.».

Art. 17.In artikelen 340ter, § 2, en 340quater van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 14 juli 1998, worden de woorden « of instituut » geschrapt.

Art. 18.Artikel 340sexies van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 14 juli 1998, wordt opgeheven.

Art. 19.In titel VII van hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk IIter ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK IIter. - Hoger instituten voor schone kunsten

Artikel 340sexies.Voor de organisatie van posthogeschoolvormingen inzake de opleidingen van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst en muziek en dramatische kunst kunnen hogere instituten voor schone kunsten worden opgericht die de posthogeschoolvorming bekrachtigen met de titel van « Laureaat van het Hoger Instituut voor Kunst ». Deze laureaatsvorming heeft tot doel aan afgestudeerden uit de betrokken sectoren en aan jonge kunstenaars de mogelijkheid te bieden hun artistiek talent verder te ontplooien.

Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten de hogere instituten voor kunst voldoen aan volgende voorwaarden : 1° ze worden beheerd door een vereniging zonder winstgevend doel, hierna vzw genoemd, die met betrekking tot posthogeschoolvorming optreedt als overkoepelende instantie voor alle hogescholen die in de betrokken sector de opleiding organiseren;2° ze onderwerpen zich aan de controle van de commissarissen van de Vlaamse regering bij de hogescholen op de wijze zoals bepaald in titel IV, hoofdstuk V van dit decreet;3° ze dienen een begroting in, voeren een volledige boekhouding, leggen een jaarrekening voor op de wijze zoals bepaald door de Vlaamse regering;4° ze leggen ieder jaar een concrete omschrijving van de doelstellingen en een meerjarenraming voor aan de in artikel 340quinquies bedoelde commissie;5° ze dienen vóór 31 mei bij dezelfde commissie een jaarverslag in. Het jaarverslag bevat ten minste een overzicht van de doelmatige aanwending van de overheidsbijdrage.

Artikel 340septies.De Vlaamse regering kan bijdragen in de financiering van de organisatie van de laureaatsvorming, in de vorm van een jaarlijkse toelage.

Het totale bedrag van de toelage wordt vastgesteld op 55,0 miljoen frank. Dit bedrag wordt vanaf 2001 jaarlijks op de volgende wijze aangepast : 0,8 x (Ln/L00) + 0,2 x (Cn/C00) waarbij : 1° Ln/L00 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de eenheidsloonkosten op het einde van het begrotingsjaar 2000;2° Cn/C00 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 2000.

Artikel 340octies.De hogere instituten voor schone kunsten kunnen akkoorden afsluiten met hogescholen, met universiteiten en met andere openbare en privé-instellingen. De overeenkomst vermeldt ten minste de voorwaarden van samenwerking en de financiële vergoeding die in voorkomend geval voor de dienstverlening zal worden betaald.

Ze kunnen alleen personeel bij arbeidsovereenkomst aanwerven. Bij een overeenkomst die gesloten is tussen een hoger instituut en een hogeschool kan een personeelslid van een hogeschool met zijn instemming belast worden met een opdracht. Het personeelslid blijft juridisch en administratief behoren tot zijn hogeschool en bevindt zich gedurende deze opdracht in de administratieve stand dienstactiviteit. De overeenkomst bepaalt de termijn van de opdracht en de financiële vergoeding die door het hoger instituut aan de hogeschool waartoe het personeelslid behoort, wordt betaald. ».

Art. 20.De artikelen 16 tot en met 19 hebben uitwerking met ingang van 1 september 1999. Afdeling 4. - Fonds Inschrijvingsgelden. - Deeltijds Kunstonderwijs

Art. 21.§ 1. Er wordt een fonds « Inschrijvingsgelden Deeltijds Kunstonderwijs » opgericht, hierna het Fonds te noemen. § 2. Het Fonds is een begrotingsfonds in de zin van artikel 45 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 17 juli 1991. § 3. Aan het Fonds wordt een deel van de inschrijvingsgelden van het Deeltijds Kunstonderwijs toegewezen; 1° voor het schooljaar 2000-2001 wordt 1000 frank, vermeerderd met de geldende indexcoëfficiënten, van het inschrijvingsgeld van de volwassen cursisten (+ 18 jaar) toegewezen aan het Fonds;2° vanaf het schooljaar 2001-2002 wordt 1500 frank, vermeerderd met de geldende indexcoëfficiënten, van het inschrijvingsgeld van de volwassen cursisten (+18 jaar) toegewezen aan het Fonds. De inschrijvingsgelden van het Deeltijds Kunstonderwijs worden vastgelegd krachtens artikelen 2, § 2, en 3, § 2, van het besluit van de Vlaamse regering van 7 juli 1993 tot vaststelling van het inschrijvingsgeld in het Deeltijds Kunstonderwijs, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 8 juni 1999, en krachtens artikel 17 van het decreet van 8 juli 1997 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1997. § 4. De middelen van het Fonds moeten aangewend worden voor uitgaven met betrekking tot de betaling van salarissen en salarissubsidies in het Deeltijds Kunstonderwijs. § 5. De boekhoudkundige verwerking van de verrichtingen gebeurt voor elk onderwijsnet afzonderlijk. § 6. De rekenplichtige die de ontvangsten gedaan heeft, beschikt rechtstreeks over de kredieten van het Fonds. Afdeling 5. - Sommige instellingen van openbaar nut - voor

postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijk dienstverlening

Art. 22.In artikel 15, § 1, van het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening wordt het bedrag « 39,1 » vervangen door het bedrag « 51,6 ».

Art. 23.In artikel 16, § 2, van hetzelfde decreet worden de woorden « artikel 169bis » vervangen door de woorden « artikel 169bis § 1, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs X ». Afdeling 6. - Basisonderwijs

Art. 24.In artikel 82bis, § 1, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Het globale werkingsbudget van het gefinancierd en het gesubsidieerd basisonderwijs wordt gefaseerd verhoogd met 3,502 miljard frank als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 25.In artikel 82bis, § 2, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt de aanhef vervangen door wat volgt : « Vanaf het begrotingsjaar 2007 wordt het bedrag van 3,502 miljard frank vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënten A3 en A4, als volgt berekend : ». Afdeling 7. - Navormingsprojecten

Art. 26.Artikel 16 van het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991, gewijzigd bij decreet van 18 december 1992, wordt opgeheven met ingang van 30 juni 2000.

Art. 27.Aan het decreet van 16 april 1996 betreffende de lerarenopleiding en de nascholing, wordt een artikel 59 toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 59.De betaling en de aanwending van de kredieten en gelden bestemd voor navormingsactiviteiten, georganiseerd vóór 1 september 1999 met toepassing van de artikelen 75 tot en met 84 van het decreet van 5 juli 1989, opgeheven door artikel 58, § 1, dient te gebeuren uiterlijk op 30 juni 2000 op basis van de na de beëindiging van de navormingsactiviteiten ingediende eindafrekeningen. Hiertoe kunnen de kredieten voor het Fonds voor Navorming, bedoeld in artikel 16 van het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991, gewijzigd bij decreet van 18 december 1992, worden aangewend. ». Afdeling 8. - Gemeenschapsonderwijs

Art. 28.Bij het centrale niveau van het Gemeenschapsonderwijs gebeurt de registratie van de vastleggingen van de kleine infrastructuurwerken en wordt, op voorstel van de scholengroepen, de bepaling gedaan van de betalingskredieten per scholengroep. HOOFDSTUK III. - Jeugdwerkbeleid

Art. 29.In artikel 6, § 2, van het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid, gewijzigd bij decreten van 22 november 1995, 20 december 1996 en 12 mei 1998, worden de woorden « 5 procent van het krediet » vervangen door de woorden « 6 procent van het krediet ». HOOFDSTUK IV. - Schade aan het wegdek wegens gewichtsoverschrijding

Art. 30.Aan artikel 56 van het decreet van 19 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999 worden een tweede en derde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « De houders van een vergunning voor uitzonderlijk vervoer, bedoeld in artikel 48 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer vallen niet onder deze verbodsbepaling mits voorafgaande betaling van een forfaitaire bijdrage aan het fonds, genoemd in artikel 58, § 1. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden van deze bijdragen.

Deze forfaitaire bijdrage mag niet meer bedragen dan de minimum geldboete bij overbelasting met meer dan 20 %, bepaald in artikel 57. ».

Art. 31.In artikel 59 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden tussen de woorden « is gelijk aan de minimum geldboete » en de woorden « zoals bepaald in artikel 57 », de woorden « overeenkomstig het overbelastingspercentage » ingevoegd;2° aan § 3, derde lid, wordt de volgende zin toegevoegd : « Als de administratieve geldboete onmiddellijk werd geïnd, dan wordt deze terugbetaald »;3° in § 6 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « De in § 1 en § 4 bedoelde bevoegde personen kunnen de administratieve geldboete onmiddellijk innen met instemming van de overtreder.Deze sommen worden in consignatie gegeven. De nadere regels inzake onmiddellijke inning en de consignatie van de administratieve geldboete worden vastgesteld door de Vlaamse regering. »; 4° in § 6 wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 32.In artikel 60 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Als de overtreder of zijn werkgever een woonplaats of vaste verblijfplaats in België heeft, de administratieve geldboete niet onmiddellijk werd geïnd en het opleggen van deze geldboete overeenkomstig het bepaalde in het vorige artikel mogelijk is, geeft de aangewezen ambtenaar de overtreder of de werkgever hiervan kennis door middel van een aangetekende brief tegen ontvangstbewijs. »; 2° in § 2 wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « Binnen 15 dagen na de verzending van de kennisgeving, bedoeld in vorig lid, bevestigt de overtreder of zijn werkgever zijn aanwezigheid of vertegenwoordiging op de hoorzitting.Deze bevestiging wordt gericht aan het adres vermeld in de kennisgeving. Bij gebrek aan tijdige bevestiging wordt de overtreder of zijn werkgever geacht te verzaken aan zijn recht om gehoord te worden. »; 3° in § 2, tweede lid, wordt het woord « vijftien » vervangen door het woord « dertig » en worden tussen de woorden « mag zich laten bijstaan » en de woorden « door een raadsman » de woorden « of vertegenwoordigen » ingevoegd;4° in § 2, derde lid, worden tussen de woorden « na de hoorzitting » en de woorden « neemt de aangewezen ambtenaar » de woorden « ongeacht of de overtreder, de werkgever of de vertegenwoordigende raadsman deze al dan niet hebben bijgewoond, » ingevoegd;5° in § 2 wordt het vierde lid opgeheven;6° in § 3, tweede lid, worden tussen de woorden « deelt de Vlaamse regering » en de woorden « aan de overtreder » de woorden « of de ambtenaar aangewezen overeenkomstig het vierde lid van deze paragraaf ingevoegd »;7° in § 3 wordt het derde lid vervangen door wat volgt : « Indien geen beslissing van de Vlaamse regering is ter kennis gebracht van de overtreder of de werkgever binnen de termijn van drie maanden nadat het beroep is ingesteld, dan vervalt de administratieve geldboete stilzwijgend.»; 8° in § 3, vierde lid, worden volgende zinnen toegevoegd : « De Vlaamse regering kan een of meerdere ambtenaren aanwijzen die de overtreder, de werkgever of de raadsman zullen horen.Ze hebben een hogere rang dan de ter uitvoering van artikel 59, § 1, aangewezen ambtenaren. »; 9° in § 3, vijfde lid, wordt tussen de eerste en de tweede zin de volgende zin ingevoegd : « In dat geval is het beroep slechts ontvankelijk nadat het bewijs is geleverd dat deze vergoeding werd betaald.».

Art. 33.In hetzelfde decreet wordt een artikel 60bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 60bis.§ 1. Als de overtreder of zijn werkgever geen woonplaats of vaste verblijfplaats heeft in België, wordt de administratieve geldboete verplicht onmiddellijk geïnd. Met betrekking tot de toepassing van artikel 60ter, § 2, en volgende kiest de overtreder of diens werkgever woonplaats in België. Bij gebrek aan woonplaatskeuze binnen 60 dagen vanaf de vaststelling van de inbreuk verzaakt de overtreder of diens werkgever aan de hoorzitting en de beroepsmogelijkheid bepaald in artikel 60 ter, § 2 en volgende.

Bovendien moet door de overtreder een som in consignatie worden gegeven, bestemd om de eventuele geldboete en de forfaitaire bijdrage bedoeld in artikel 58, § 1, te dekken. Het bedrag van deze som evenals de nadere regels inzake inning en consignatie worden bepaald door de Vlaamse regering. § 2. Het door de overtreder bestuurde voertuig wordt op zijn kosten en risico ingehouden tot de sommen, bepaald in § 1, in consignatie gegeven zijn en het bewijs geleverd wordt dat de eventuele bewaringskosten van het voertuig betaald zijn.

Als de bovengenoemde sommen binnen een termijn van zesennegentig uren te rekenen vanaf de vaststelling van de overtreding niet in consignatie gegeven zijn, mag de inbeslagneming van het voertuig bevolen worden door het openbaar ministerie.

Een bericht van inbeslagneming wordt binnen twee werkdagen naar de overtreder of zijn werkgever en de eigenaar van het voertuig gestuurd.

Het risico en de kosten voor het voertuig blijven tijdens de duur van het beslag ten laste van de overtreder of diens werkgever.

Het beslag wordt opgeheven nadat het bewijs geleverd werd dat de sommen, bepaald in § 1, in consignatie gegeven zijn en de eventuele bewaringskosten van het voertuig werden betaald. ».

Art. 34.In hetzelfde decreet wordt een artikel 60ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 60ter.§ 1. Als het openbaar ministerie beslist geen vervolging in te stellen of als de strafvordering vervallen of verjaard is, wordt de geconsigneerde administratieve geldboete vrijgegeven ten bate van het fonds, genoemd in artikel 58, § 1. Als de overtreder of zijn werkgever geen woonplaats of vaste verblijfplaats in België heeft, wordt de som bepaald in artikel 60bis, § 1, tweede lid, teruggegeven. § 2. Als evenwel de overtreder of diens werkgever overeenkomstig artikel 60bis, § 1, eerste lid, een woonplaats heeft gekozen in België, beslist de aangewezen ambtenaar over de vrijgave van de geconsigneerde administratieve geldboete ten bate van het fonds, genoemd in artikel 58, § 1, na de overtreder of diens werkgever te hebben gehoord.

Dag, uur en plaats van de hoorzitting worden per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs ter kennis gebracht aan de overtreder of diens werkgever, op de gekozen woonplaats in België.

De hoorzitting mag op zijn vroegst 60 dagen na de verzending van de kennisgeving, bepaald in vorig lid plaatsvinden. De kennisgeving vermeldt ten slotte de plaats waar en de periode waarin het dossier kan worden ingezien. Het dossier ligt ter inzage ten minste 20 dagen voor de zitting. De overtreder of diens werkgever kan op de hoorzitting een nota indienen. Hij mag zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman. Van de hoorzitting wordt een verslag opgemaakt.

Binnen 30 dagen na de verzending van de kennisgeving, bepaald in het tweede lid, bevestigt de overtreder of diens werkgever zijn aanwezigheid of vertegenwoordiging op de hoorzitting. Deze bevestiging wordt gericht aan het adres vermeld in de kennisgeving. Bij gebrek aan tijdige bevestiging wordt de overtreder of diens werkgever geacht te verzaken aan zijn recht om gehoord te worden.

Na de hoorzitting, ongeacht of de overtreder, de werkgever of een vertegenwoordigende raadsman deze al dan niet hebben bijgewoond, neemt de aangewezen ambtenaar de zaak onmiddellijk in beraad. De beslissing wordt met redenen omkleed. De aangewezen ambtenaar deelt zijn beslissing mee aan de overtreder of diens werkgever binnen 30 dagen na de datum van de hoorzitting per aangetekende brief tegen ontvangstbewijs gericht aan de gekozen woonplaats in België, zoniet vervalt de administratieve geldboete stilzwijgend. § 3. Binnen 60 dagen na de verzending van de beslissing van de aangewezen ambtenaar, kan de overtreder of de werkgever per aangetekende brief tegen ontvangstbewijs in beroep gaan bij de Vlaamse regering. Het beroep schorst de bestreden beslissing.

Binnen 30 dagen na het instellen van het beroep, deelt de Vlaamse regering of de ambtenaar aangewezen, overeenkomstig het vierde lid, aan de overtreder of diens werkgever, plaats en uur mee waarop een hoorzitting zal plaatsvinden waarop de overtreder of diens werkgever zal worden gehoord.

De Vlaamse regering deelt haar beslissing per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs mee aan de overtreder of diens werkgever op de gekozen woonplaats in België, binnen 90 dagen na de datum van de hoorzitting, ongeacht of de overtreder, zijn werkgever of een vertegenwoordigende raadsman deze al dan niet hebben bijgewoond, zoniet vervalt de administratieve geldboete stilzwijgend.

De procedure, bepaald in § 2, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de hoorzitting in het kader van het beroep. De Vlaamse regering kan een of meer ambtenaren aanwijzen die de overtreder, de werkgever of de raadsman zullen horen. Ze hebben een hogere rang dan de ter uitvoering van artikel 59, § 1, aangewezen ambtenaren. § 4. De Vlaamse regering kan een vergoeding voor dossierkosten vaststellen voor de beroepsprocedure. In dat geval is het beroep slechts ontvankelijk nadat het bewijs is geleverd dat deze vergoeding werd betaald. Deze vergoeding zal steeds aan de overtreder of zijn werkgever worden terugbetaald als de administratieve boete komt te vervallen na het instellen van het beroep. § 5. Als de administratieve geldboete definitief wordt opgelegd, wordt de geconsigneerde administratieve geldboete vrijgegeven ten bate van het fonds, genoemd in artikel 58, § 1.

Als het voertuig in beslag genomen werd, wordt de administratie van de belasting op de toegevoegde waarde, registratie en domeinen gelast met de verkoop van het voertuig als de administratieve geldboete en de bewaringskosten niet betaald werden binnen 60 dagen na het verstrijken van de beroepstermijn, bepaald in § 3, eerste lid, als geen beroep werd ingediend, of binnen de 60 dagen na de verzending van de betekening, bepaald in § 3, derde lid, als beroep werd ingediend. Na aftrek van de administratieve geldboete en bewaringskosten wordt het eventuele overschot van de opbrengst terugbetaald. § 6. Als de administratieve geldboete al dan niet stilzwijgend vervalt, wordt de geconsigneerde administratieve geldboete of het in beslag genomen voertuig teruggegeven aan de overtreder of diens werkgever. ».

Art. 35.In hetzelfde decreet wordt een artikel 60quater ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 60quater.Leidt de strafvervolging tot een veroordeling van de betrokkene : 1° dan wordt de geconsigneerde administratieve geldboete en in voorkomend geval de som, bedoeld in artikel 60bis, § 1, tweede lid, toegerekend op de verschuldigde gerechtskosten, op de bijdrage tot financiering van het bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, op de uitgesproken geldboete en op de forfaitaire bijdrage, bedoeld in artikel 58, § 1.Het eventuele overschot wordt terugbetaald; 2° dan wordt, als het voertuig in beslag genomen werd, bij het vonnis bevolen dat de administratie van de belasting op de toegevoegde waarde, registratie en domeinen het voertuig moet verkopen als de geldboete, de forfaitaire bijdrage, bedoeld in artikel 58, § 1, de gerechtskosten en de bijdrage tot financiering van het bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden niet betaald werden en het bewijs niet is geleverd dat de bewaringskosten niet zijn betaald binnen een termijn van veertig dagen vanaf de uitspraak van het vonnis;deze beslissing is uitvoerbaar niettegenstaande elk rechtsmiddel.

De opbrengst van de verkoop wordt toegerekend op de verschuldigde gerechtskosten, op de bijdrage tot financiering van het bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, op de uitgesproken geldboete, op de forfaitaire bijdrage, bedoeld in artikel 58, § 1, en op de eventuele bewaringskosten van het voertuig. Het eventuele overschot wordt terugbetaald. ».

Art. 36.In hetzelfde decreet wordt een artikel 60quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 60quinquies.§ 1. In geval van vrijspraak wordt de geconsigneerde administratieve geldboete en in voorkomend geval de som, bedoeld in artikel 60bis, § 1, tweede lid, of het in beslag genomen voertuig teruggegeven. § 2. In geval van voorwaardelijke veroordeling wordt de geconsigneerde administratieve geldboete en in voorkomend geval de som, bedoeld in artikel 60bis, § 1, tweede lid, toegerekend op de gerechtskosten, de bijdrage tot financiering van het bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en de forfaitaire bijdrage, bedoeld in artikel 58, § 1. Het eventuele overschot wordt terugbetaald.

Als het voertuig in beslag genomen werd, wordt bij het vonnis bevolen dat de administratie van de belasting op de toegevoegde waarde, registratie en domeinen het voertuig moet verkopen als de gerechtskosten, de bijdrage tot financiering van het bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en de forfaitaire bijdrage, bedoeld in artikel 58, § 1, niet betaald zijn en het bewijs niet geleverd wordt dat de eventuele bewaringskosten van het voertuig betaald zijn binnen een termijn van veertig dagen vanaf de uitspraak. Deze beslissing is uitvoerbaar niettegenstaande elk rechtsmiddel. De opbrengst van de verkoop wordt toegerekend op de verschuldigde gerechtskosten, op de bijdrage tot financiering van het bijzonder fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, op de forfaitaire bijdrage bedoeld in artikel 58, § 1, en op de eventuele bewaringskosten van het voertuig. Het eventuele overschot wordt terugbetaald. ». HOOFDSTUK V. - DAB Catering

Art. 37.Er wordt een dienst met afzonderlijk beheer opgericht, zoals bedoeld in artikel 140 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, met als naam « Catering », die belast wordt met de creatie en de organisatie van een integraal en kwaliteitsvol cateringaanbod binnen het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

De tegoeden, financiële schulden en vorderingen van de intendance-rekening « Restaurants-cafetaria's » worden overgedragen aan de dienst met afzonderlijk beheer.

De Vlaamse regering bepaalt de organieke regels die van toepassing zijn op het financieel en materieel beheer van de dienst met afzonderlijk beheer Catering. HOOFDSTUK VI. - Successierechten

Art. 38.Artikel 60bis van het Wetboek der Successierechten, ingevoegd bij decreet van 20 december 1996 en gewijzigd bij decreten van 8 juli 1997 en 19 december 1998, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 60bis.§ 1. In afwijking van artikelen 48 en 482 wordt van het successierecht vrijgesteld, de nettowaarde van : a) de activa die door de erflater of zijn echtgenoot beroepsmatig zijn geïnvesteerd in een familiale onderneming;en b) de aandelen in een familiale vennootschap of vorderingen op een dergelijke vennootschap, op voorwaarde dat de onderneming of de aandelen van de vennootschap in de drie jaar voorafgaand aan het overlijden ononderbroken voor ten minste 50 procent toebehoorden aan de overledene en/of zijn echtgenoot, en dat deze spontaan in de aangifte van nalatenschap worden vermeld. Voor de berekening van de 50 procent wordt tevens rekening gehouden met de activa of de aandelen : die in het bezit zijn of waren van van ascendenten of descendenten en hun echtgenoten, of van de zijverwanten van de overledene tot en met de tweede graad; die in het bezit zijn van kinderen van vooroverleden broers en zusters van de overledene.

Fusie, splitsing, inbreng van aandelen, of andere verrichtingen in de drie jaar vóór het overlijden, waarbij de betrokkene rechtstreeks of onrechtstreeks aandeelhouder werd of blijft, belet de vrijstelling niet, op voorwaarde dat de betrokkene vóór en na de verrichting aan de voorwaarden voldoet.

Voor aandelen in vennootschappen met een sociaal oogmerk (VSO) geldt de 50% eigendomsvoorwaarde niet. § 2. Onder familiale onderneming wordt verstaan : een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwbedrijf of een vrij beroep, dat door de erflater en/of zijn echtgenoot, al dan niet samen met anderen, persoonlijk wordt geëxploiteerd of uitgeoefend. § 3. Onder familiale vennootschap wordt verstaan : de vennootschap met zetel van werkelijke leiding in een van de lidstaten van de Europese Unie, die : ofwel zelf beantwoordt aan de voorwaarden van §§ 1, 5 en 8; ofwel, die aandelen en desgevallend vorderingen houdt van dochtervennootschappen die aan deze voorwaarden beantwoorden.

In dit laatste geval wordt de participatievoorwaarde op geconsolideerde basis berekend; de tewerkstellingsvoorwaarde, bedoeld in § 5, wordt echter per vennootschap berekend. § 4. Onder aandelen worden tevens begrepen : maatschappelijke rechten in vennootschappen; de certificaten van aandelen, uitgereikt door verenigingen zonder winstoogmerk of andere rechtspersonen met zetel in een van de lidstaten van de Europese Unie, ter vertegenwoordiging van aandelen van familiale vennootschappen die aan de gestelde voorwaarden voldoen, op voorwaarde dat : aan elk aandeel één certificaat beantwoordt; de rechtspersoon de verplichting heeft om de dividenden en andere vermogensvoordelen onmiddellijk en ten laatste binnen de maand door te storten aan de certificaathouder; de rechtspersoon de aandelen niet kan vervreemden zonder toestemming van de certificaathouder. § 5. De vrijstelling wordt slechts toegestaan op voorwaarde dat de onderneming of de vennootschap in de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, minstens vijf in het Vlaamse Gewest tewerkgestelde werknemers telt, uitgedrukt in voltijdse eenheden.

In afwijking van het eerste lid, wordt, indien de onderneming of de vennootschap in de drie jaren voorafgaand aan het overlijden 1, 2, 3 of 4 in het Vlaamse Gewest tewerkgestelde werknemers telt, uitgedrukt in voltijdse eenheden de vrijstelling toegepast op respectievelijk 20 %, 40 %, 60 % of 80 % van de nettowaarde bepaald in § 9. Deze vrijstelling wordt slechts toegekend en behouden voorzover gedurende 5 jaar na het overlijden de aandelen of de vorderingen toebehoren aan de erfgenamen die de vrijstelling genoten. Wanneer een erfgenaam in de periode van vijf jaar komt te overlijden, blijft de vrijstelling slechts behouden voorzover diens aandeel in rechte lijn of tussen echtgenoten wordt vererfd.

Het aantal tewerkgestelde werknemers wordt beoordeeld op basis van de aangiften vereist voor de sociale wetgeving. Komen niet in aanmerking de werknemers bedoeld in artikel 5 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

De vrijstelling wordt slechts behouden indien het aantal in het Vlaamse Gewest tewerkgestelde personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse eenheden, de eerste vijf jaar na het overlijden jaar na jaar behouden blijft. Indien en in de mate dat de tewerkstelling uitgedrukt in voltijdse eenheden in een van de vijfjaren na het overlijden lager zou zijn, is de belasting tegen het normale tarief evenredig verschuldigd.

In afwijking van het vorig lid blijft de vrijstelling voorlopig volledig behouden, tijdens genoemde periode van vijf jaar, indien het voortschrijdende gemiddelde aantal in het Vlaamse Gewest tewerkgestelde personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse eenheden, berekend op het einde van elk van de eerste vijf jaar na het overlijden, tenminste gelijk is aan 50 procent van het aantal personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse eenheden, op het ogenblik van het overlijden. Indien en in de mate dat de tewerkstelling uitgedrukt in voltijdse eenheden na verloop van de termijn van vijf jaar lager is dan het aantal personeelsleden uitgedrukt in voltijdse eenheden, op het ogenblik van het overlijden, is de belasting tegen het normale tarief verschuldigd. § 6. De activa die bijkomend belegd werden in de onderneming in de laatste drie jaar voor het overlijden, komen voor de vrijstelling niet in aanmerking, tenzij de bijkomende belegging van deze activa beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften.

Kapitaalverhogingen of bijkomende leningen, die in de laatste drie jaar voor het overlijden werden volgestort of toegestaan, komen voor de vrijstelling niet in aanmerking, tenzij deze beantwoorden aan rechtmatige financiële of economische behoeften. § 7. Indien het belegd vermogen of het kapitaal en de vorderingen bedoeld in § 1 dalen door uitkeringen of terugbetalingen in de vijf jaar na het overlijden wordt het normaal tarief evenredig verschuldigd. § 8. De onderneming of de vennootschap komt slechts voor de vrijstelling in aanmerking voor zover de onderneming of de vennootschap een jaarrekening opmaakt overeenkomstig het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van ondernemingen, welke tevens aangewend werd ter verantwoording van de aangifte in de inkomstenbelasting, gedurende een periode van drie jaar voor en vijf jaar na het overlijden.

Ondernemingen of vennootschappen waarvan de maatschappelijke zetel gelegen is buiten het Vlaamse Gewest moeten een jaarrekening opmaken overeenkomstig de geldende wetgeving van de plaats waar de maatschappelijke zetel gevestigd is. § 9. Onder nettowaarde wordt verstaan de waarde van de activa of aandelen verminderd met de schulden, behalve die welke specifiek werden aangegaan om andere goederen te verwerven of te behouden.

Ingeval een vennootschap overeenkomstig § 3 als een familiale vennootschap wordt beschouwd op grond van het feit dat zij aandelen en desgevallend vorderingen houdt van een of meer dochtervennootschappen die aan de voorwaarden van §§ 1, 5 en 8 beantwoorden, wordt de nettowaarde van de aandelen van en de vorderingen op de vennootschap beperkt tot de som van de waarden van de aandelen van en desgevallend vorderingen op de dochtervennootschappen die aan de voornoemde voorwaarden beantwoorden.

In de mate dat de waarden van de aandelen van en desgevallend vorderingen op deze dochtervennootschappen slechts gedeeltelijk in aanmerking kunnen worden genomen volgens § 5, tweede lid, van dit artikel, wordt de nettowaarde overeenkomstig beperkt. § 10. Op straffe van verval is artikel 60bis slechts toepasselijk voorzover de volgende voorwaarden zijn vervuld : 1° in de aangifte wordt uitdrukkelijk om de toepassing van artikel 60bis verzocht;2° het door het Vlaamse Gewest uitgereikte attest waaruit blijkt dat aan de door dit artikel gestelde voorwaarden, op het vlak van tewerkstelling en kapitaal, is voldaan, is bij de aangifte gevoegd. Indien dit attest niet wordt ingediend voordat de rechten opeisbaar zijn, moeten deze, tegen het normale tarief berekend, binnen de wettelijke termijn betaald worden, behoudens teruggave, overeenkomstig het bepaalde in artikel 135, 8°; 3° in de aangifte wordt in een afzonderlijke rubriek vermeld voor welke activa of aandelen de toepassing van artikel 60bis wordt gevraagd. § 11. De erfgenamen die wensen het voordeel te genieten van artikel 60bis richten bij aangetekend schrijven een verzoek tot het bekomen van het in § 10 bedoelde attest aan de Vlaamse regering. Dit verzoek is vergezeld van alle bewijskrachtige gegevens waaruit blijkt dat voldaan is aan die gestelde voorwaarden. De Vlaamse regering bepaalt de nadere voorwaarden en modaliteiten waaronder een attest, bedoeld in § 10, aangevraagd en verstrekt wordt.

Indien bijkomende rechten verschuldigd worden, tengevolge van het niet langer vervullen van de voorwaarden vermeld in dit artikel, dienen de erfgenamen, legatarissen of begiftigden dit te melden bij wijze van aanvullende aangifte, binnen de vijf maanden nadat de verschuldigdheid definitief is komen vast te staan.

Zij die de vrijstelling als bedoeld in dit artikel genoten hebben moeten, na verloop van een termijn van vijf jaar na het overlijden, aantonen dat de voorwaarden gesteld voor het behoud van het voordeel, vervuld zijn.

De Vlaamse regering bepaalt de nadere voorwaarden en modaliteiten met betrekking tot deze meldingsplicht.

Bij niet-naleving van de meldingsplicht zoals bedoeld hiervoor worden de rechten geacht verschuldigd te zijn berekend tegen het gewoon tarief, zonder toepassing van dit artikel. § 12. Het Vlaamse Gewest levert aan de bevoegde ontvanger, in de periode van vijf jaar na het overlijden, een nieuw attest af, elke keer dat de voorwaarden waaronder de vrijstelling werd bekomen wijzigingen ondergaan waardoor de vrijstelling geheel of gedeeltelijk vervalt. ». HOOFDSTUK VII. - Kustactieplan

Art. 39.In artikel 63 van het decreet van 19 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999 wordt § 4 vervangen door wat volgt : « § 4. Binnen de perken van de goedgekeurde kredieten kunnen ten laste van de begrotingen van de jaren 2000 tot en met 2004, onder de voorwaarden bepaald in de paragrafen 2 en 3, nieuwe projecten worden aangeduid die in aanmerking komen voor de toekenning van subsidies. ». HOOFDSTUK VIII. - Sociaal Impulsfonds

Art. 40.In artikel 3 van het decreet van 14 mei 1996 tot vaststelling van de regelen inzake de werking en de verdeling van het Sociaal Impulsfonds, gewijzigd bij decreten van 10 december 1996, 19 december 1997, 17 maart 1998, 19 december 1998 en 18 mei 1999, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt vervangen door volgende bepaling : « § 2.Jaarlijks wordt voor het Sociaal Impulsfonds in programma 53.2 van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap een vastleggingskrediet ingeschreven, waarvan het bedrag minstens gelijk is aan het vastleggingskrediet van het vorige jaar, aangepast met een evolutiepercentage. Bij de vastlegging van dit bedrag wordt geen rekening gehouden met de verhogingen, bedoeld in § 4 en artikel 4, § 3 en artikel 5, tweede lid.

Het evolutiepercentage is gelijk aan de procentuele verhouding, berekend tot op een honderdste van de eenheid, tussen het indexcijfer der consumptieprijzen van de maand maart van het tweede jaar dat het jaar van de verdeling voorafgaat, en het indexcijfer van de maand maart van het daaropvolgende jaar, zoals die werden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het berekende vastleggingskrediet wordt afgerond op het hogere honderdduizendtal. »; 2° paragraaf 3 wordt geschrapt;3° in paragraaf 5 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « In afwijking van § 2 bedraagt het vastleggingskrediet, zonder de verhogingen bedoeld in § 4 en artikel 4, § 3 en artikel 5, tweede lid, in het jaar.». HOOFDSTUK IX. - Energie

Art. 41.In de wet van 10 maart 1925 op de elektriciteitsvoorziening wordt een artikel 5bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 5bis.Bijzondere bepalingen voor het Vlaamse Gewest inzake de elektriciteitsdistributie § 1. De gemeentelijke regies, intercommunales en alle andere maatschappijen die instaan voor de openbare elektriciteitsdistributie zijn ertoe gehouden jaarlijks aan de laagspanningsklanten die op hun distributienetten aangesloten zijn, met ingang van 1 januari 2000, een hoeveelheid elektriciteit gratis te leveren gelijk aan 100 kWh voor verbruik tijdens de dag. § 2. De kosten van de in §1 bedoelde maatregel worden volledig gedragen door de elektriciteitsproducenten. § 3. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen over de gratis levering van elektriciteit aan laagspanningsklanten. ». HOOFDSTUK X. - Grondwaterbeheer

Art. 42.Hoofdstuk IVbis van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer, ingevoegd bij decreet van 20 december 1996 en gewijzigd bij decreet van 19 december 1997, wordt vervangen door wat volgt : « HOOFDSTUK IVbis. - Heffingen op de winning van grondwater Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Artikel 28ter.§ 1. Aan een heffing op de winning van grondwater, hierna genoemd de heffing, is elke natuurlijke of rechtspersoon die in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar op het grondgebied van het Vlaamse Gewest één of meer van de volgende grondwaterwinningen heeft geëxploiteerd, onderworpen : 1° grondwaterwinningen bestemd voor de openbare drinkwatervoorziening; 2° grondwaterwinningen van ten minste 30.000 m3 per jaar; 3° grondwaterwinningen van 500 tot minder dan 30.000 m3 per jaar. § 2. In afwijking van § 1 is geen heffing op de winning van grondwater verschuldigd voor de exploitatie van de volgende grondwaterwinningen : 1° een grondwaterwinning waaruit het water uitsluitend met een handpomp wordt opgepompt;2° een grondwaterwinning waarvan het water uitsluitend voor huishoudelijke doeleinden wordt gebruikt;3° een grondwaterwinning voor het uitvoeren van proefpompingen die minder dan drie maanden in gebruik is;4° bronbemalingen die technisch nodig zijn voor : a) ofwel, de verwezenlijking van bouwkundige verwerkingen;b) ofwel, de aanleg van openbare nutsvoorzieningen;5° draineringen die noodzakelijk zijn om het gebruik en/of de exploitatie van bouw- en weiland mogelijk te maken of te houden;6° bronbemalingen die noodzakelijk zijn voor de exploitatie van tunnels voor openbare wegen en/of openbaar vervoer of voor de waterbeheersing van mijnverzakkingsgebieden;7° bronbemalingen die noodzakelijk zijn om het gebruik en/of de exploitatie van gebouwen of bedrijfsterreinen mogelijk te maken of houden, op voorwaarde dat : a) deze noodzakelijkheid is gestaafd door een hydrologisch attest opgesteld door een milieudeskundige die overeenkomstig titel II van het Vlarem is erkend in de discipline grondwater;b) het hydrologisch attest, bepaald in a), vóór 15 maart van elk heffingsjaar bij de adjunct-leidend-ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij, hierna te noemen de Maatschappij, of de door hem gedelegeerde ambtenaar is ingediend.De Vlaamse regering kan regels vaststellen met betrekking tot de minimale inhoud en de vorm van bedoeld hydrologisch attest; 8° grondwaterwinningen die gebruikt worden voor koude-warmtepompen, op voorwaarde dat het grondwater na doorstroming van de koude-warmtepomp integraal terug in dezelfde watervoerende laag wordt ingebracht;9° grondwaterwinningen in het kader van bodemsaneringswerken, waarvoor een conformiteitsattest werd afgeleverd overeenkomstig het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering. § 3. Voor de toepassing van dit decreet wordt elke natuurlijke of rechtspersoon die op enig ogenblik in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar op het grondgebied van het Vlaamse Gewest heeft beschikt over een grondwaterwinning met uitzondering van de grondwaterwinning, bedoeld in § 2, onweerlegbaar vermoed de heffingsplichtige te zijn inzake de in het eerste lid bedoelde exploitatie. § 4. Het heffingsjaar is het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de in § 1 bedoelde exploitatie heeft plaatsgehad. § 5. De Maatschappij is belast met de vestiging, de inning en de invordering van de heffing. De Maatschappij is tevens belast met de controle op de naleving van de verplichtingen inzake heffingen.

De daartoe bevoegde ambtenaren worden voorzien van een legitimatiebewijs getekend door de leidend ambtenaar van de maatschappij of de door hem gedelegeerde ambtenaar. § 6. De administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer is eveneens bevoegd voor de controle op de bepalingen opgenomen in artikel 28quinquies, § 1, betreffende de debietsmeting en registratie.

De daartoe bevoegde ambtenaren worden voorzien van een legitimatiebewijs getekend door de leidend ambtenaar van de administratie Milieu- Natuur-, Land- en Waterbeheer. Afdeling 2. - Vaststelling van de heffing

Artikel 28quater.§ 1. Het bedrag van de heffing, bedoeld in artikel 28ter, wordt vastgesteld als volgt : 1° voor de exploitatie van grondwaterwinningen bestemd voor de openbare drinkwatervoorziening : 3 frank per m3 grondwater die in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar werd opgepompt en die tot drinkbaar water voor de openbare drinkwatervoorziening verwerkt kan worden, ongeacht de wijze van winning of het gebruik; 2° voor de exploitatie van grondwaterwinningen niet bestemd voor de openbare drinkwatervoorziening : a) voor de schijf van 500 tot en met 30.000m3 van de hoeveelheid grondwater die voor het geheel van de grondwaterwinningseenheid in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar werd opgepompt : 2 x CSE frank per m3 opgepompt grondwater; b) voor de schijf van 30.001 tot en met 100.000 m3 van de hoeveelheid grondwater die voor het geheel van de grondwaterwinningseenheid in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar werd opgepompt : 3 x CSE frank per m3 opgepompt grondwater; c) voor de schijf van 100.001 tot en met 250.000 m3 van de hoeveelheid grondwater die voor het geheel van de grondwaterwinningseenheid in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar werd opgepompt : 3,5 x CSE frank per m3 opgepompt grondwater; d) voor de schijf van 250.001 tot en met 500.000 m3 van de hoeveelheid grondwater die voor het geheel van de grondwaterwinningseenheid in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar werd opgepompt : 4 x CSE frank per m3 opgepompt grondwater; e) voor de schijf van 500.001 tot en met 1.000.000 m3 van de hoeveelheid grondwater die voor het geheel van de grondwaterwinningseenheid in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar werd opgepompt : 4,5 x CSE frank per m3 opgepompt grondwater; f) voor de schijf van meer dan 1.000.000 m3 van de hoeveelheid grondwater die voor het geheel van de grondwaterwinningseenheid in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar werd opgepompt : 5 x CSE frank per m3 opgepompt grondwater;

In het eerste lid, 2°, en in § 3 is CSE een sociaal-economische correctiefactor die vanaf het heffingsjaar 1998 de waarde heeft die is aangegeven in de bijlage gevoegd bij dit decreet in relatie tot de hoofdactiviteit waarvoor het opgepompte grondwater werd aangewend. § 2. Als de hoeveelheid grondwater die in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar werd opgepompt niet bekend is, wordt onweerlegbaar vermoed dat deze hoeveelheid gelijk is aan : 1° als de grondwaterwinning met toepassing van dit decreet is vergund : a) als in de vergunning een hoeveelheid op jaarbasis is vermeld : deze hoeveelheid;b) als in de vergunning enkel een hoeveelheid op dagbasis is vermeld : deze hoeveelheid op dagbasis vermenigvuldigd : met het reële aantal dagen dat de grondwaterwinning in gebruik is geweest in het geval van seizoensgebonden activiteiten of activiteiten van beperkte duur; met 220 in de andere gevallen; 2° als de grondwaterwinning niet met toepassing van onderhavig decreet is vergund of in de vergunning geen toegelaten hoeveelheid is vermeld : a) als de activiteit waarvoor het opgepompte grondwater werd aangewend aanleiding geeft tot een lozing van afvalwaters en de totale waterbalans bekend is : de in het desbetreffende jaar geloosde hoeveelheid afvalwater in voorkomend geval : 1° verminderd met de hoeveelheid water die in dat jaar werd opgenomen : uit oppervlaktewater, voorzover dit werd aangegeven in het kader van de wetgeving inzake het capteren van oppervlaktewater vastgesteld bij decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen, alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991; via het openbare watervoorzieningsnet; uit het opgevangen hemelwater; 2° vermeerderd met de hoeveelheid water die in dat jaar werd verbruikt : door verdamping; in voeding, producten of grondstoffen; b) in de andere gevallen : de som van de nominale capaciteit van de pompen, uitgedrukt in m3 per uur, vermenigvuldigd met T : daarbij is : voor seizoensgebonden irrigatie in open lucht voor land- en tuinbouw in hoofdactiviteit : T = 200; voor andere seizoensgebonden activiteiten of activiteiten van beperkte duur : T = 10 x het reële aantal dagen dat de grondwaterwinning in gebruik geweest is; in de overige gevallen : T = 2.000. § 3. De heffing ten laste van elke van de in artikel 28ter bedoelde heffingsplichtige kan in geen geval lager zijn dan het minimum bedrag van 5.000 x CSE frank; evenwel zonder dat dit bedrag lager kan zijn dan 1.500 frank vanaf het heffingsjaar 1998.

Artikel 28quinquies.§ 1. Elke grondwaterwinning en/of grondwaterwinningseenheid waarvan de exploitatie overeenkomstig het artikel 28ter aan een heffing is onderworpen, moet uiterlijk op 1 juli 1997 zijn uitgerust met een debietsmeting en registratie van de opgepompte hoeveelheid grondwater. Deze debietsmeting en registratie dienen te gebeuren overeenkomstig een code van goede praktijk. De regering kan nadere voorwaarden bepalen waaraan bedoelde debietsmeting en registratie moeten voldoen. § 2. Wanneer de in § 1 bedoelde registratie technisch niet uitvoerbaar is, kan de regering de heffingsplichtige vrijstellen van voormelde registratieverplichting. In dat geval bepaalt zij de alternatieve wijze waarop de hoeveelheden worden bepaald. § 3. De in § 1 opgelegde verplichtingen tot het voorzien van een debietsmeting en registratie gelden niet voor grondwaterwinningen waarvan het opgepompte grondwater wordt aangewend voor de irrigatie in open lucht voor land- en tuinbouw in hoofdactiviteit. Afdeling 3. - Vestiging en invordering van de heffing

Artikel 28sexies.§ 1. De in artikel 28ter bedoelde heffingsplichtige is verplicht vóór 15 maart van elk heffingsjaar een aangifte bij de Maatschappij in te dienen met de nodige gegevens voor de vaststelling van de heffing op de winning van grondwater.

Als de heffingsplichtige overleden is of failliet verklaard is, rust de verplichting tot aangifte in het eerste geval op zijn erfgenamen of legatarissen en in het tweede geval op zijn curator. § 2. De aangifte wordt gedaan volgens de bepalingen vastgesteld door de Vlaamse regering. § 3. De stukken, opgaven en inlichtingen die samen met de aangifte worden ingediend, vormen een integrerend deel ervan.

De bij de aangifte gevoegde stukken moeten worden genummerd, gedagtekend en ondertekend. Afschriften moeten eensluidend met het oorspronkelijke stuk worden verklaard. § 4. De gemeentelijk regies, intercommunales en alle andere maatschappijen die instaan voor een openbare watervoorziening, de vergunningverlenende overheden en de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer verlenen hun medewerking en verstrekken aan de Maatschappij op eenvoudig verzoek alle gegevens en inlichtingen die nodig zijn voor de vestiging en de inning van de heffing.

Artikel 28septies.§ 1. De ambtenaren van de Maatschappij belast met een controle of een onderzoek in verband met de toepassing van de heffing zijn van rechtswege gemachtigd zowel bij de heffingsplichtige als bij derden : 1° alle inlichtingen in te winnen, op te zoeken en in te zamelen die kunnen leiden tot de juiste heffing ten laste van de heffingsplichtige;de heffingsplichtige alsmede elke derde die over de gevraagde inlichtingen beschikt, is verplicht deze inlichtingen te verstrekken op ieder verzoek van deze ambtenaren; 2° alle boeken, stukken en registers op te vragen die kunnen leiden tot de juiste heffing van de heffingsplichtige.De heffingsplichtige alsmede elke derde die over de gevraagde boeken, stukken of registers beschikt is verplicht deze voor te leggen op ieder verzoek van deze ambtenaren. De ambtenaren kunnen de boeken, stukken en registers meenemen tegen afgifte van een ontvangstbewijs. § 2. Elke inlichting, elk stuk, proces-verbaal of akte, ontdekt of verkregen door de in § 1 bedoelde ambtenaar in het uitoefenen van zijn functie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een bestuursdienst van de Staat, met inbegrip van de parketten en griffies van de hoven en rechtbanken, de administraties van de Gemeenschappen en Gewesten, de provincies en de gemeenten, alsmede de organismen en de openbare instellingen, kan door het Vlaamse Gewest worden ingeroepen voor het opsporen van elke ingevolge dit decreet verschuldigde heffing. § 3. Heffingsplichtigen zijn gehouden, aan de ambtenaren bedoeld in § 1 tijdens de uren dat er een werkzaamheid wordt uitgeoefend, vrije toegang te verlenen tot hun bedrijfslokalen, zoals fabrieken, werkhuizen en magazijnen, bergplaatsen, garages en grondwaterwinningen alsmede de als fabriek, werkplaats of opslagplaats gebruikte terreinen en ruimtes, om aan die ambtenaren de mogelijkheid te verschaffen inlichtingen en bescheiden te verzamelen en vaststellingen te doen die kunnen leiden tot een juiste heffing. § 4. Overtredingen van de bepalingen van dit hoofdstuk of van de ter uitvoering ervan gegeven regelen, alsmede feiten die de verschuldigdheid van de heffing, heffingsverhoging of van een administratieve boete aantonen of ertoe bijdragen die aan te tonen, kunnen door de ambtenaren van de Maatschappij bewezen worden volgens alle gemeenrechtelijk toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed. § 5. De vaststellingsverslagen opgesteld door de ambtenaren van de Maatschappij leveren het bewijs op van de gedane vaststellingen zolang het tegendeel niet is bewezen.

Artikel 28octies.§ 1. Als de Maatschappij meent de aangifte te moeten rechtzetten die door de heffingsplichtige is ingediend binnen de in artikel 28sexies, § 1, bepaalde termijn en die voldoet aan de vormvereisten, brengt zij hem de rechtzetting die zij voorstelt per aangetekend schrijven ter kennis, met vermelding van de redenen die dit naar haar oordeel rechtvaardigen. Het bericht van rechtzetting vermeldt de bepalingen die de heffingsplichtige moet naleven om het te beantwoorden. § 2. De heffingsplichtige kan zijn eventuele opmerkingen schriftelijk inbrengen binnen een termijn van één maand vanaf de verzending van het bericht van rechtzetting. Deze termijn kan wegens wettige redenen worden verlengd.

De heffing mag niet voor het verstrijken van die, eventueel verlengde, termijn worden gevestigd, behalve als de rechten van de gewestelijke thesaurie wegens een andere oorzaak dan het verstrijken van de heffingstermijn in gevaar verkeren of als de heffingsplichtige schriftelijk zijn akkoord heeft gegeven met het bericht van de rechtzetting.

Artikel 28novies.§ 1. De Maatschappij kan overgaan tot een heffing van ambtswege op grond van de gegevens waarover ze beschikt, in de gevallen waarin de heffingsplichtige nagelaten heeft : 1° ofwel de aangifte in te dienen binnen de in artikel 28sexies, § 1, bepaalde termijn;2° ofwel de vormgebreken waarmee de aangifte is aangetast, aan te passen binnen de termijn die de Maatschappij hem hiervoor toekent;3° ofwel in overeenstemming met artikel 28septies van het decreet de gevraagde inlichtingen te verstrekken of de bescheiden voor te leggen binnen de vastgestelde termijn;4° ofwel zich te schikken naar de wettelijk voorgeschreven verplichtingen inzake het houden, het uitreiken, het bewaren of het ter inzage voorleggen van boeken, stukken of registers;de Maatschappij kan inzonderheid tot een heffing van ambtswege overgaan als de berekeningselementen van de heffing niet of onjuist werden ingeschreven in de boeken, stukken of registers. § 2. Voor de heffing van ambtswege wordt gevestigd, brengt de Maatschappij een bericht van heffing van ambtswege per aangetekend schrijven ter kennis aan de heffingsplichtige. Dit bericht vermeldt de redenen waarom de Maatschappij van die procedure gebruik maakt, de periode waarop de heffing van ambtswege zal slaan, de gegevens waarop de heffing van ambtswege zal steunen, en de wijze waarop deze gegevens zijn vastgesteld. Het bericht van heffing van ambtswege vermeldt de modaliteiten die de heffingsplichtige moet eerbiedigen om het te beantwoorden. § 3. Aan de heffingsplichtige wordt een termijn van één maand vanaf de verzending van het bericht van heffing van ambtswege toegestaan om zijn eventuele schriftelijke opmerkingen in te brengen.

De heffing van ambtswege mag niet voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn worden gevestigd, behalve als de rechten van de gewestelijke thesaurie in gevaar verkeren wegens een andere oorzaak dan het verstrijken van de heffingstermijn of als de heffingsplichtige schriftelijk zijn akkoord heeft gegeven met het bericht van heffing van ambtswege. § 4. De Maatschappij voegt bij elk bericht van heffing van ambtswege een vaststellingsverslag, bedoeld bij artikel 28septies, § 5. Het vaststellingsverslag kan door de ambtenaar die het bericht van aanslag van ambtswege ondertekent, worden medegedeeld door middel van een voor éénsluidend verklaard afschrift van het origineel. § 5. Als een heffing van ambtswege is gevestigd, behoort het aan de heffingsplichtige het bewijs te leveren van het juiste bedrag van de verschuldigde heffing.

Artikel 28decies.§ 1. De heffing, vastgesteld overeenkomstig artikel 28quater wordt gevestigd uiterlijk op 30 juni van het jaar dat volgt op het heffingsjaar. § 2. In afwijking van § 1, kan een heffing of een aanvullende heffing worden gevestigd gedurende drie jaar vanaf 1 januari van het heffingsjaar, in de gevallen waarin de heffingsplichtige nagelaten heeft tijdig een geldige aangifte in te dienen waartoe hij verplicht is overeenkomstig artikel 28sexies, § 1, of als de verschuldigde heffing hoger is dan de heffing die gesteund is op de gegevens vermeld in de aangifte. § 3. Meerdere heffingen betreffende eenzelfde heffingsjaar kunnen lastens een zelfde heffingsplichtige worden gevestigd. § 4. De heffingen, evenals de administratieve geldboeten en de heffingsverhogingen, verschuldigd overeenkomstig dit hoofdstuk worden opgenomen in kohieren die worden medegedeeld aan de met de inning en invordering belaste ambtenaren. § 5. De kohieren worden uitvoerbaar verklaard door de leidend ambtenaar van de Maatschappij of de door hem gedelegeerde ambtenaar.

Ze worden, op straffe van verval, binnen de in § 1 en § 2 bepaalde termijn uitvoerbaar verklaard. § 6. De kohieren vermelden : 1° de naam en het adres van de heffingsplichtigen;2° de verwijzing naar dit decreet;3° het bedrag van de heffing en het heffingsjaar waarop ze betrekking heeft;4° het artikelnummer;5° de datum van uitvoerbaarverklaring;6° de handtekening van de in § 5 bedoelde ambtenaar. § 7. De heffingsplichtige op wiens naam de heffing is ingekohierd ontvangt zonder kosten een heffingsbiljet.

De verzending van het heffingsbiljet geschiedt, op straffe van verval, per post binnen twee maanden te rekenen van de datum van de uitvoerbaarverklaring van het kohier.

Het heffingsbiljet bevat : 1° de datum van verzending van het heffingsbiljet;2° de gegevens bedoeld in § 6, 1° tot 5°;3° de betalingstermijn;4° de termijn waarin een bezwaarschrift kan worden ingediend, de benaming en het juiste adres van de instantie die bevoegd is om ze te ontvangen.

Artikel 28undecies.§ 1. Bij niet-aangifte of in geval van onvolledige of onjuiste aangifte, bedoeld in artikel 28sexies, § 1, wordt de heffing vermeerderd met een heffingsverhoging. Deze heffingsverhoging wordt procentueel berekend op het verschil tussen de heffing zoals berekend op basis van de elementen van de aangifte en de door de Maatschappij of rechtbank aangehouden heffing of bij ontstentenis van aangifte, de door de Maatschappij of rechtbank aangehouden heffing.

De daartoe bevoegde ambtenaren worden aangewezen door de leidend ambtenaar van de maatschappij of de door hem gedelegeerde ambtenaar. § 2. Het percentage van de heffingsverhoging bij niet-aangifte, bedoeld in artikel 28sexies, § 1, wordt als volgt vastgelegd : 1° als de niet-aangifte te wijten is aan omstandigheden onafhankelijk van de wil van de heffingsplichtige : geen verhoging;2° als de aangifte niet binnen de termijn wordt ingediend, maar de heffingsplichtige wel tijdig antwoordt op het bericht van ambtshalve heffing : verhoging van 10 %;3° als heffingsplichtige niet of niet tijdig antwoord op het bericht van ambtshalve heffing : verhoging van 50 %. § 3. Het percentage van de heffingsverhoging bij onvolledige of onjuiste aangifte vermeld in artikel 28sexies, § 1, wordt als volgt bepaald : 1° als de onvolledige of onjuiste aangifte te wijten is aan omstandigheden onafhankelijk van de wil van de heffingsplichtige : geen verhoging;2° als de heffingsplichtige tijdig reageert op het bericht van rechtzetting van de administratie : verhoging van 10 % op het gedeelte bepaald in § 1;3° als de heffingsplichtige niet of niet tijdig reageert op het bericht van rechtzetting : verhoging van 50 % op het gedeelte bepaald in § 1;4° als uit de reactie van de heffingsplichtige blijkt dat de in de aangifte opgegeven gegevens juist zijn : geen verhoging. § 4. De ambtenaren bedoeld in § 1, tweede lid, kunnen een geldboete van 2.000 tot 50.000 frank opleggen voor elke andere overtreding van hoofdstuk IVbis van dit decreet evenals van de ter uitvoering ervan genomen besluiten.

Artikel 28duodecies.§ 1. De persoon op wiens naam de heffing is ingekohierd, alsmede zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, kan tegen de gevestigde heffing, verhogingen en boeten een bezwaarschrift indienen bij de adjunct-leidend ambtenaar van de Maatschappij. In dit bezwaarschrift kan tevens om uitstel of spreiding van betaling van de heffing en vrijstelling of vermindering van de eventueel opgelegde administratieve geldboete of heffingsverhoging worden verzocht.

Het bezwaarschrift moet schriftelijk worden gedaan, gemotiveerd zijn, en moet op straffe van verval worden verzonden naar of overhandigd aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaar of zijn gedelegeerde, binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum van verzending van het heffingsbiljet of vanaf de kennisgeving van het heffingsbiljet. § 2. De directeur-generaal van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of de door hem gedelegeerde ambtenaar doet als administratieve overheid uitspraak over het bezwaarschrift. De ambtenaar kan de betwiste heffing noch de opgelegde administratieve geldboete noch de opgelegde heffingsverhoging vermeerderen. De beslissing van de ambtenaar wordt met redenen omkleed en aan de indiener van het bezwaarschrift ter kennis gegeven per aangetekend schrijven. De beslissing vermeldt de wijze waarop tegen deze beslissing in rechte kan worden opgekomen. § 3. Als een aanslag nietig verklaard is door de in § 2 bedoelde ambtenaar omdat hij niet gevestigd is overeenkomstig een wettelijke regel, met uitzondering van een regel betreffende de verjaring, kan de Maatschappij, zelfs als de termijnen, bedoeld in artikel 28decies, §§ 1 en 2 al verstreken zijn, op naam van dezelfde heffingsplichtige, op grond van dezelfde heffingselementen of op een gedeelte ervan, een nieuwe aanslag vestigen binnen drie maanden vanaf de datum waarop de beslissing van de in § 2 bedoelde ambtenaar niet meer voor de rechter kan worden gebracht. § 4. Als tegen een beslissing van de in § 2 bedoelde ambtenaar beroep is aangetekend en het gerecht de aanslag geheel of ten dele nietig verklaart om een andere reden dan verjaring, kan de Maatschappij zelfs buiten de termijnen gesteld in artikel 28decies, §§ 1 en 2, een subsidiaire aanslag op naam van dezelfde heffingsplichtige en op grond van alle of een deel van dezelfde heffingselementen als de oorspronkelijke aanslag, ter beoordeling voorleggen aan het gerecht, dat uitspraak doet over dat verzoek.

De subsidiaire aanslag is slechts invorderbaar of terugbetaalbaar ter uitvoering van de beslissing van het gerecht.

De subsidiaire aanslag wordt aan het gerecht onderworpen door een aan de heffingsplichtige betekend verzoekschrift. Het verzoekschrift wordt betekend met dagvaarding om te verschijnen als het een met de heffingsplichtige gelijkgestelde betreft.

Voor de toepassing van deze paragraaf worden met dezelfde heffingsplichtige gelijkgesteld : 1° de erfgenamen van de heffingsplichtige;2° de vennootschap, de vereniging of gemeenschap waarvan het hoofd of de directeur oorspronkelijk werd aangeslagen en wederkerig. Artikel 28ter decies. § 1. De adjunct-leidend ambtenaar van de Maatschappij of de door hem gedelegeerde ambtenaar is tevens bevoegd om in bijzondere gevallen onder door hem bepaalde voorwaarden, vrijstelling te verlenen voor al de nalatigheidsinteresten of een deel ervan.

Artikel 28quater decies. § 1. In zoverre dit hoofdstuk en de besluiten genomen ter uitvoering ervan er niet van afwijken zijn de regels betreffende de vestiging, de invordering, de geschillen, de verwijl- en moratoire interesten, de vervolgingen, de voorrechten, de wettelijke hypotheek, de verjaring inzake rijksinkomstenbelastingen mutatis mutandis van toepassing op de in dit hoofdstuk bedoelde heffingen en administratieve geldboeten. § 2. Het indienen van een bezwaarschrift of het instellen van een vordering in rechte verhindert niet dat de aanslag en de eventueel verschuldigde geldboete of heffingsverhoging worden ingevorderd in zoverre zij als een zekere en vaststaande schuld kunnen worden beschouwd onder de voorwaarden bepaald in artikel 410 van het WIB 1992. Onverminderd de toepassing van artikel 414, § 2, van het Wetboek van Inkomstenbelastingen schort het indienen van een bezwaarschrift evenmin het lopen van de nalatigheidsintresten op. § 3. De wettelijke hypotheek kan gevestigd worden op al de in het Vlaamse Gewest gelegen en daarvoor vatbare goederen die toebehoren aan de persoon op wiens naam de aanslag is ingekohierd. De wettelijke hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de leidend ambtenaar van de Maatschappij of de door hem gedelegeerde ambtenaar. ».

Art. 43.In hetzelfde decreet wordt de bijlage bij het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer vervangen door de volgende bijlage : « BIJLAGE BIJ HET DECREET VAN 24 JANUARI 1984 HOUDENDE MAATREGELEN INZAKE HET GRONDWATERBEHEER Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK Xl. - Vlaams Fonds voor de Lastendelging (VFLD)

Art. 44.Het op 31 december 1999 nog beschikbare saldo op de thesaurierekening 91.10.86.25 wordt overgedragen aan het Vlaams Fonds voor de Lastendelging (VFLD). HOOFDSTUK XII. - Vlaams Gemeentefonds

Art. 45.Aan artikel 15, § 2, van het decreet van 6 juli 1994 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1994, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Vanaf het begrotingsjaar 2000 is het eerste lid niet meer van toepassing op het Vlaams Gemeentefonds zoals opgericht door het decreet van 31 juli 1990 tot instelling van het Vlaams Gemeentefonds en tot regeling van een bijzondere dotatie voor sommige gemeenten van het Vlaamse Gewest, en eveneens niet meer van toepassing op het Vlaams Provinciefonds zoals opgericht door het decreet van 29 april 1991 betreffende het Vlaams Provinciefonds. ».

Art. 46.In artikel 3 van het decreet van 31 juli 1990 tot instelling van het Vlaams Gemeentefonds en tot regeling van een bijzondere dotatie voor sommige gemeenten van het Vlaamse Gewest, gewijzigd bij decreet van 19 december 1998, wordt het laatste lid opgeheven.

Art. 47.In artikel 6 van het decreet van 7 november 1990 tot vaststelling van de regelen inzake de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds, gewijzigd bij decreet van 19 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « in vier delen » worden vervangen door de woorden « in drie delen »;2° punt 4° wordt opgeheven. HOOFDSTUK XIII. - DAB Grondfonds

Art. 48.Aan artikel 144, § 2, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening wordt een 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° alle schulden, vorderingen en tegoeden van het Fonds voor de Planschade. ». HOOFDSTUK XIV. - Welzijn Afdeling 1. - Geestelijke Gezondheidszorg

Art. 49.Aan artikel 36 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende de geestelijke gezondheidszorg wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De in het eerste lid genoemde besluiten blijven van toepassing op een centrum voor geestelijke gezondheidszorg of zijn rechtsopvolger tot op het ogenblik dat het erkend is overeenkomstig de bepalingen van artikel 20 en uiterlijk tot 30 september 2000. ».

Art. 50.In artikel 37 van hetzelfde decreet wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « De centra voor geestelijke gezondheidszorg die overeenkomstig artikel 22 worden erkend vanaf 1 januari 2000 dienen hun beleidsplan, bedoeld in artikel 25, drie maanden na de betekening van hun erkenning in bij de administratie Gezondheidszorg. ». Afdeling 2. - Kwaliteitszorg

Art. 51.In artikel 7, § 1, van het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen, wordt tussen het tweede en het derde lid het volgende lid ingevoegd : « De Vlaamse regering kan uitzonderlijk de in het tweede lid vermelde termijn met maximaal twee jaar verlengen voor de sectoren waarvoor bij het verstrijken van die termijn het sectorale overleg nog niet is afgerond of waarvoor een fundamentele herziening van de regelgeving die verder reikt dan een aanpassing aan de bepalingen van dit decreet, zich opdringt. ». Afdeling 3. - Zorgverzekering

Art. 52.In artikel 24 van het decreet van 30 maart 1999 houdende de organisatie van de zorgverzekering, worden het tweede en het derde lid vervangen door wat volgt : « Voor elk van de overige bepalingen van dit decreet stelt de Vlaamse regering de datum van inwerkingtreding vast. ». HOOFDSTUK XV. - Monumenten en landschappen

Art. 53.De bij besluit van het afdelingshoofd toegekende onderhoudspremie van 21 mei 1997 van 413.400 frank voor het beschermd monument gelegen in de Jan Botermanstraat 4 in Gent, wordt volledig uitbetaald.

Art. 54.De bij ministerieel besluit toegekende restauratiepremie van 20 juni 1996 van 437.255 frank voor de restauratie van het gebouw gelegen in de Wollestraat 53 in Brugge (beschermd monument) wordt volledig uitbetaald.

Art. 55.Artikel 8, § 2, van het besluit van de Vlaamse regering van 5 april 1995 houdende vaststelling van het premiestelsel voor restauratiewerken aan beschermde monumenten heeft, in afwijking van de overgangsmaatregelen vervat in artikel 22 van genoemd besluit, gewijzigd bij besluit van 15 oktober 1996, uitwerking met ingang van 8 januari 1993.

Art. 56.De Vlaamse regering wordt gemachtigd om het eigendomsaandeel van het Vlaamse Gewest in de onroerende goederen die het Gravensteen vormen en gekadastreerd zijn onder Gent I ste afdeling, sectie A, nrs. 327G/327H/372B/330B/330C/332B/338A/339A/342B/368A/383B, kosteloos over te dragen aan de Stad Gent.

De in het eerste lid vermelde goederen worden overgedragen in de staat waarin ze zich bevinden, met de actieve en passieve erfdienstbaarheden, zichtbare en verborgen gebreken, de bijzondere lasten en verplichtingen verbonden aan hun verwerving, de lasten van het verleden evenals de gebeurlijk aan derden toegestane rechten en op uitdrukkelijke voorwaarde van behoud van hun culturele historische bestemming.

Art. 57.In afwijking van de wet van 31 mei 1923 betreffende de vervreemding van onroerende domeingoederen en van toepassing verklaard op het Vlaamse Gewest bij het decreet van 20 december 1989 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1990, kan de Vlaamse regering de volgende goederen onderhands vererfpachten aan de Stichting Vlaams Erfgoed voor een jaarlijkse canon van 1 000 frank : 1° de Maagdentoren in Zichem Scherpenheuvel;2° de windmolen van Hoeke (Sijsele Damme);3° de woning van architect Renaat Braem (Deurne Antwerpen). HOOFDSTUK XVI. - Sociaal-cultureel werk

Art. 58.Aan artikel 30, § 4, van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor diensten voor sociaal-cultureel werk voor volwassenen en houdende een wijziging van het decreet van 2 januari 1976 tot erkenning en subsidiëring van de Nederlandstalige koepelorganisaties voor beleidsvoorbereidend overleg in de sector van het sociaal-cultureel werk voor volwassenen, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Evenwel wordt, bij ontoereikend krediet, voor het jaar 2000 de gelijkmatige vermindering bedoeld in artikel 22 toegepast op het bedrag bedoeld in het eerste lid. ». HOOFDSTUK XVII. - Havens

Art. 59.Aan artikel 36 van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De Vlaamse regering kan gedurende een overgangsperiode die loopt van 18 april 1999 tot 1 januari 2001 aan de havenbesturen subsidies toekennen voor infrastructuurwerken overeenkomstig het besluit van de Vlaamse regering van 10 november 1993 betreffende het subsidiëringsbeleid van de investeringen in de zeehavens. ». HOOFDSTUK XVIII. - Vlaamse sportfederaties

Art. 60.De Vlaamse regering wordt ertoe gemachtigd om in het jaar 2000 bij wijze van overgangsmaatregel subsidies te verstrekken aan sportfederaties die in 1999 erkend en gesubsidieerd werden op basis van het decreet van 2 maart 1977 houdende regeling van de erkenning en de subsidiëring van de landelijk georganiseerde sportverenigingen en die met toepassing van het decreet van 13 april 1999 houdende erkenning en subsidiëring van de Vlaamse sportfederaties, met inbegrip van de overgangsmaatregel bedoeld in artikel 13, 1°, niet langer voor subsidiëring in aanmerking komen.

De maximale subsidie voor het jaar 2000 wordt bepaald op basis van de in 1999 in dienst zijnde en gesubsidieerde personeelsleden. Deze personeelssubsidie wordt berekend op basis van de modaliteiten van het decreet van 13 april 1999. De aldus berekende subsidie mag niet hoger liggen dan de subsidie berekend op basis van de overgangsmaatregelen bedoeld in artikel 13, 1°, van het decreet van 13 april 1999. HOOFDSTUK XIX. - Inwerkingtreding

Art. 61.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2000, behoudens andersluidende bepalingen in dit decreet.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 22 december 1999.

De minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, S. STEVAERT De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen Mevr. M. VOGELS De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Stedelijk Beleid, Huisvesting en Brusselse Aangelegenheden, B. ANCIAUX De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, Mevr. M. VANDERPOORTEN De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, J. SAUWENS De Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, D. VAN MECHELEN _________ Nota (1) Zitting 1999-2000. Stukken - Ontwerp van decreet: 94 - Nr.1 - Verslag van het Rekenhof: 94 - Nr. 2 - Amendementen: 94 - Nrs. 3 tot 5 - Verslag namens de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting: 94 Nr. 6 - Verslag namens de Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid: 94 Nr. 7 - Verslag namens de Commissie voor Cultuur, Media en Sport: 94 Nr. 8 - Verslag namens de Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme: 94 Nr. 9 - Verslag namens de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en Ambtenarenzaken: 94 Nr. 10 - Verslag namens de Commissie voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening: 94 Nr. 11 - Verslag namens de Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid: 94 Nr. 12 - Verslag namens de Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie: 94 Nr. 13 - Verslag namens de Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen: 94 Nr. 14 - Tekst aangenomen door de Commissies: 94 Nr. 15 - Amendementen voorgesteld na indiening van het verslag: 94 Nr. 16 - Tekst aangenomen door de Plenaire Vergadering: 94 Nr. 17 Handelingen - Bespreking en aanneming : Vergaderingen van 15 en 16 december 1999.

^