Etaamb.openjustice.be
Decreet van 22 december 2000
gepubliceerd op 30 december 2000

Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2001

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2000036309
pub.
30/12/2000
prom.
22/12/2000
ELI
eli/decreet/2000/12/22/2000036309/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 DECEMBER 2000. - Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2001


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemeen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid. HOOFDSTUK II. - Leefmilieu Afdeling I. - Erosiebestrijdingsmaatregelen

Art. 2.Binnen de beschikbare begrotingskredieten voorziet de Vlaamse regering in een subsidieregeling tot aanmoediging van het uitvoeren van kleinschalige erosiebestrijdingsmaatregelen door gemeenten, zowel op het openbaar en privaat domein van de gemeenten, als op gronden van publiekrechtelijke rechtspersonen, privaatrechtelijke rechtspersonen en natuurlijke personen voorzover de bedoelde personen daarmee instemmen.

De kleinschalige erosiebestrijdingsmaatregelen zijn brongericht, en kunnen zowel het opmaken van een gemeentelijk erosiebestrijdingsplan als het uitvoeren van erosiebestrijdingswerken omvatten.

In voorkomend geval dienen zowel de eigenaars en de vruchtgebruikers als de houders van zakelijke rechten hun instemming te betuigen met de uitvoering van de erosiebestrijdingswerken.

Deze instemming wordt vastgelegd in een tussen de partijen opgestelde overeenkomst, die eveneens de nodige waarborgen omvat betreffende het beheer van de uit te voeren werken.

De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaraan de door de gemeenten uit te voeren erosiebestrijdingsmaatregelen moeten beantwoorden om te kunnen worden gesubsidieerd, stelt de nadere procedureregelen inzake de toekenning van de subsidies vast, en bepaalt de tussenkomst van het Vlaamse Gewest in de kostprijs van de bedoelde maatregelen. Afdeling II. - Grondwater

Art. 3.In artikel 28quater, § 1, van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer, ingevoegd bij het decreet van 20 december 1996 en gewijzigd bij de decreten van 19 december 1997 en 22 december 1999, wordt het laatste lid vervangen door wat volgt : « In het eerste lid, 2°, en in § 3 is CSE een sociaal-economische correctiefactor die in het heffingsjaar 2001 de waarde heeft die is aangegeven in de bijlage gevoegd bij dit decreet in relatie tot de hoofdactiviteit waarvoor het opgepompte grondwater werd aangewend. » .

Art. 4.In artikel 28quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 20 december 1996 en gewijzigd bij de decreten van 19 december 1997 en 22 december 1999, wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Elke grondwaterwinning en/of grondwaterwinningseenheid waarvan de exploitatie overeenkomstig het artikel 28ter aan de heffing is onderworpen en de grondwaterwinningen met een vergund jaardebiet van 500m3 of meer moet uitgerust zijn met een debietmeting en registratie van de opgepompte hoeveelheid grondwater.

Voor heffingsplichtige grondwaterwinningen gaat die verplichting in op 1 juli 1997.

Voor de niet-heffingsplichtige grondwaterwinningen met een vergund jaardebiet van 500m3 of meer gaat de verplichting in op 1 juli 2002.

Deze debietmeting en registratie dienen te gebeuren overeenkomstig een code van goede praktijk. De regering kan nadere voorwaarden bepalen waaraan bedoelde debietmeting en registratie moeten voldoen. » .

Art. 5.In hetzelfde decreet wordt de bijlage, ingevoegd bij het decreet van 19 december 1997 en gewijzigd bij het decreet van 22 december 1999, vervangen door de bijlage, gevoegd bij dit decreet. Afdeling III. - Oppervlaktewateren

Art. 6.In artikel 35bis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, ingevoegd bij decreet van 21 december 1990 en gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992, 22 december 1993 en 22 december 1995, wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Het heffingsjaar is het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin water werd verbruikt en/of gefactureerd en/of geloosd. » .

Art. 7.In artikel 35ter van dezelfde wet, ingevoegd bij decreet van 21 december 1990 en gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992, 22 december 1993, 22 december 1995, 20 december 1996, 8 juli 1997, 19 december 1997 en 18 mei 1999, worden § 5 en § 6 vervangen door wat volgt : « § 5. Wordt vrijgesteld van de verplichting tot betaling van de in § 1 bedoelde heffing, elke heffingsplichtige die geniet van : 1° ofwel, het gewaarborgd inkomen voor bejaarden volgens de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden;2° ofwel, het bestaansminimum of levensminimum, toegekend door het OCMW met toepassing van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum respectievelijk van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn;3° ofwel, de inkomensvervangende tegemoetkoming voor gehandicapten volgens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten. De vrijstelling wordt uitsluitend verleend voor de plaats van het watergebruik die tevens zijn wettelijke domicilie is. Dezelfde vrijstelling geldt voor de heffingsplichtige met een gezinslid gedomicilieerd op hetzelfde adres voor wie conform artikel 487 bis-octies van het Burgerlijk Wetboek de verlengde minderjarigheid werd uitgesproken en die geniet van de inkomensvervangende tegemoetkoming voor gehandicapten volgens de wet van 27 februari 1987 betreffende tegemoetkomingen aan gehandicapten.

De Maatschappij kan een heffingsplichtige ambtshalve vrijstellen op basis van de inlichtingen die worden ingewonnen bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.

Ingeval de vrijstelling ambtshalve wordt toegekend, ontvangt de rechthebbende geen heffingsbiljet. Voor heffingsplichtigen die een heffingsbiljet hebben gekregen, wordt de vrijstelling enkel op schriftelijke aanvraag verleend. De aanvraag tot vrijstelling moet uiterlijk binnen de drie maanden na de verzendingsdatum van het heffingsbiljet bij de Maatschappij worden ingediend.

Deze aanvraag dient vergezeld te zijn van : 1° ofwel, een voor eensluidend verklaard afschrift van de door de Rijksdienst voor Pensioenen gedane kennisgeving van de beslissing tot toekenning van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden;2° ofwel, een attest afgeleverd door het OCMW waaruit blijkt dat de op het heffingsbiljet vermelde heffingsplichtige genoten heeft van een door het OCMW toegekend bestaansminimum of levensminimum;3° ofwel, een voor eensluidend verklaard afschrift van de door het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu gedane kennisgeving van de beslissing tot toekenning van de inkomensvervangende tegemoetkoming en de betalingsstrook van het postmandaat of het rekeninguittreksel van de meest recente betaling van de inkomensvervangende tegemoetkoming;4° de afscheurstrook van het overeenkomstig heffingsbiljet. Mits op 1 januari van het heffingsjaar voldaan is aan de in het vierde lid vermelde voorwaarden, is bedoelde vrijstelling van rechtswege verworven. § 6. Elke fysieke persoon die niet de heffingsplichtige is maar wel de werkelijke gebruiker van het water, kan de terugbetaling van zijn aandeel in de in § 1 bedoelde heffing voor de plaats van het waterverbruik die tevens zijn wettelijke domicilie is, verkrijgen van de Maatschappij, mits binnen de twaalf maanden na de verzendingsdatum van het heffingsbiljet een aanvraag daartoe wordt ingediend waarin het aantal wooneenheden waarop het heffingsbiljet betrekking heeft, is vermeld en waaraan de volgende bijlagen zijn toegevoegd : 1° ofwel, een voor eensluidend verklaard afschrift van de door de Rijksdienst voor Pensioenen gedane kennisgeving van de beslissing tot toekenning van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden;2° ofwel, een attest afgeleverd door het betrokken OCMW waaruit blijkt dat de betrokken fysieke persoon genoten heeft van een door het OCMW toegekend bestaansminimum of levensminimum;3° ofwel, een voor eensluidend verklaard afschrift van de door het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu gedane kennisgeving van de beslissing tot toekenning van de inkomensvervangende tegemoetkoming en de betalingsstrook van het postmandaat of het rekeninguittreksel van de meest recente betaling van de inkomensvervangende tegemoetkoming;4° de afscheurstrook van het overeenkomstig heffingsbiljet. Aan de in het eerste lid vermelde voorwaarden moet worden voldaan op 1 januari van het heffingsjaar. » .

Art. 8.In artikel 35quater, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1990 en gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992, 22 december 1993, 21 december 1994, 20 december 1996, 8 juli 1997, 19 december 1997 en 19 december 1998, wordt 4° vervangen door wat volgt : « 4° Er wordt een 100 % vrijstelling verleend aan elke heffingsplichtige als bedoeld in 1° tot 3° die gedurende het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar het huishoudelijk afvalwater afkomstig van zijn woongelegenheid of inrichting heeft gezuiverd of laten zuiveren in een particuliere waterzuiveringsinstallatie : a) waarvan, in zoverre het gaat om een overeenkomstig titel I van het Vlarem als hinderlijk ingedeelde inrichting, de exploitatie is gemeld en/of vergund overeenkomstig de voorschriften van titel I van het Vlarem;b) die gebouwd is en geëxploiteerd wordt volgens een code van goede praktijk. De vrijstelling geldt niet voor particuliere waterzuiveringsinstallaties die werden aangelegd nadat de woning reeds aansluitbaar was op een RWZI. Elke heffingsplichtige die van bovenstaande vrijstelling wenst te genieten, dient op straffe van verval van het recht van vrijstelling uiterlijk binnen de drie maanden vanaf de verzending van het heffingsbiljet, een schriftelijke aanvraag in te dienen bij de Maatschappij met de volgende bijlagen : a) in zoverre het gaat om een overeenkomstig titel I van het Vlarem als hinderlijk ingedeelde inrichting, een voor eensluidend verklaard afschrift van de melding of lopende vergunning voor de exploitatie van de particuliere afvalwaterzuiveringsinstallatie;b) een attest afgeleverd door de burgemeester, na verplicht advies van de afdeling Milieu-inspectie van Aminal, waaruit blijkt dat de particuliere zuiveringsinstallatie is gebouwd en wordt geëxploiteerd volgens een code van goede praktijk, overeenkomstig de voorschriften van titel II van het Vlarem. Het bedoelde attest heeft een geldigheidsduur van 5 jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de burgemeester het attest afleverde, tenzij de VMM beschikt over gegevens waaruit blijkt dat de zuiveringsinfrastructuur tijdens deze periode niet wordt uitgebaat volgens de code van goede praktijk of gewijzigd werd. Indien aan de VMM een attest werd bezorgd als bedoeld in het tweede lid, b), kan de VMM de heffingsplichtige ambtshalve vrijstellen van heffing zonder dat de heffingsplichtige een schriftelijke aanvraag indient. In voorkomend geval ontvangt de heffingsplichtige geen heffingsbiljet. Voor heffingsplichtigen die gedurende de geldigheidstermijn van het attest een heffingsbiljet hebben gekregen, wordt de vrijstelling enkel op schriftelijke aanvraag verleend. Daarin mag worden verwezen naar het eerder ingediende attest.

In afwijking van het eerste tot en met het derde lid, kan een vrijstelling van de heffing worden toegekend aan de heffingsplichtigen waarvan de woongelegenheid met een gecertificeerde particuliere zuiveringsinstallatie is uitgerust en onderhouden volgens de door de regering vastgestelde regels. » .

Art. 9.Aan artikel 35quinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1990 en gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992, 18 december 1992, 22 december 1993, 21 december 1994, 20 december 1996, 19 december 1997 en 19 december 1998, wordt een § 4 tot en met § 9 toegevoegd, die luiden als volgt : « § 4. Heffingsplichtigen die de toepassing wensen van de in § 1 bedoelde berekeningsmethode moeten zelf zorgen voor meet- en bemonsteringsresultaten afkomstig van een op eigen initiatief uitgevoerde meetcampagne door een door de regering erkend laboratorium. § 5. Indien de heffingsplichtige niet beschikt over geldige meet- en bemonsteringsgegevens, vermeld in § 4, kan de Maatschappij de in § 1 bedoelde berekeningsmethode toepassen voorzover de nodige gegevens beschikbaar zijn en voorzover dit resulteert in een hogere vuilvracht dan de in artikel 35 septies aangegeven formule en dit zonder verhaal van de betrokken heffingsplichtige voor wat de keuze van de berekeningsmethode betreft. § 6. Elke heffingsplichtige die in de loop van het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar zorgt voor een sterke en blijvende daling van de vuilvracht veroorzaakt door het geloosde afvalwater, hetzij door investeringen in het productieproces en/of in zuiveringstechnische werken hetzij door het stopzetten van bepaalde verontreinigende activiteiten en hiervan het bewijs kan leveren, kan voor de berekening van de heffing een evenredige opsplitsing bekomen op voorwaarde dat voor elke periode geldige meet- en bemonsteringsgegevens met betrekking tot het geloosde afvalwater overeenkomstig de bepalingen van dit artikel beschikbaar zijn.

Indien voor de periode vóór het realiseren van de bedoelde sterke en blijvende daling van de vuilvracht geen meet- en bemonsteringsgegevens afvalwater overeenkomstig de bepalingen van dit artikel beschikbaar zijn, dan wordt voor deze periode de heffing berekend overeenkomstig artikel 35 septies.

Ingeval meet- en bemonsteringsgegevens met betrekking tot de periode na de aanpassing en/of stopzetting ontbreken, wordt de heffing voor het volledige jaar berekend overeenkomstig in § 1 bedoelde berekeningsmethode op basis van de gegevens van de periode vóór de wijziging en/of stopzetting. § 7. Elke heffingsplichtige die acties onderneemt om te komen tot een in § 6 bedoelde sterke en blijvende daling van de vuilvracht, stelt de leidend ambtenaar minstens 1 maand voorafgaand aan de wijziging schriftelijk op de hoogte van : 1° de ingebruikname van een nieuw productieproces en/of;2° de ingebruikname van een zuiveringstechnische installatie of;3° het stopzetten van de verontreinigende activiteit. § 8. Indien in de loop van het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar overeenkomstig § 6 twee perioden worden onderscheiden, dan neemt de tweede periode slechts een aanvang op de eerste dag van de maand waarin de meet- en bemonstering van het afvalwater overeenkomstig de bepalingen van dit artikel uitgevoerd werd en waaruit de in § 6 bedoelde sterke en blijvende daling van de vuilvracht blijkt. § 9. De in § 6 vermelde regeling geldt niet voor seizoensgebonden activiteiten. » .

Art. 10.In artikel 35ter decies, § 4, van dezelfde wet, ingevoegd bij decreet van 25 juni 1992, worden de woorden "de heffingen evenals de administratieve geldboeten" vervangen door de woorden "de heffingen evenals de administratieve geldboeten en heffingsverhogingen".

Art. 11.Art. 35quater decies van dezelfde wet, ingevoegd bij decreet van 25 juni 1992, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 35quater decies. § 1. Bij niet-aangifte of melding of bij niet tijdige aangifte of melding of in geval van onvolledige of onjuiste aangifte of melding, bedoeld in artikel 35 octies, wordt de heffing vermeerderd met een heffingsverhoging. Deze heffingsverhoging wordt procentueel berekend op het verschil tussen de heffing zoals berekend op basis van de elementen van de aangifte of melding en de door de Maatschappij of rechtbank aangehouden heffing of bij ontstentenis van aangifte of melding op de door de Maatschappij of rechtbank aangehouden heffing. De daartoe bevoegde ambtenaren worden aangewezen door het Afdelingshoofd Heffingen van de Maatschappij. § 2. Het percentage van de heffingsverhoging bij niet-aangifte of melding of bij niet tijdige aangifte of melding, bedoeld in § 1, wordt als volgt vastgelegd : 1° als de niet-aangifte of melding te wijten is aan omstandigheden onafhankelijk van de wil van de heffingsplichtige : geen verhoging;2° als de aangifte of melding niet binnen de termijn wordt ingediend, maar de heffingsplichtige wel tijdig antwoordt op het bericht van ambtshalve heffing : verhoging van 10 %;3° als de heffingsplichtige niet of niet tijdig antwoordt op het bericht van ambtshalve heffing : verhoging van 50 %;4° als de heffingsplichtige die niet valt onder de toepassing van artikel 35 octies, § 1, ambtshalve wordt belast overeenkomstig artikel 35 quater, 3, geen verhoging. § 3. Het percentage van de heffingsverhoging bij onvolledige of onjuiste aangifte of melding, vermeld in § 1, wordt als volgt bepaald : 1° als de onvolledige of onjuiste aangifte of melding te wijten is aan omstandigheden onafhankelijk van de wil van de heffingsplichtige : geen verhoging;2° als de heffingsplichtige tijdig reageert op het bericht van rechtzetting : verhoging van 10 % op het gedeelte bepaald in § 1;3° als de heffingsplichtige niet of niet tijdig reageert op het bericht van rechtzetting : verhoging van 50 % op het gedeelte bepaald in § 1;4° als uit de reactie van de heffingsplichtige blijkt dat de in de aangifte of melding opgegeven gegevens juist zijn : geen verhoging. § 4. De ambtenaren van de maatschappij, bedoeld in § 1, kunnen een geldboete van 2.000 tot 50.000 frank opleggen voor elke overtreding van hoofdstuk III bis van deze wet evenals van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, voorzover de overtreding geen aanleiding kan geven tot heffingsverhoging. »

Art. 12.Art. 35quinquies decies van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 1992 en gewijzigd bij de decreten van 6 juli 1994, 22 december 1995 en 8 juli 1996, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 35quinquies decies. § 1. De persoon op wiens naam de heffing is ingekohierd alsmede zijn echtgenoot op wiens goederen het heffingsbiljet wordt ingevorderd, kan tegen de gevestigde heffing, verhogingen en boeten een bezwaarschrift indienen bij de adjunct-leidend ambtenaar van de Maatschappij. In dit bezwaarschrift kan tevens om uitstel of spreiding van betaling van de heffing en vrijstelling of vermindering van de eventueel opgelegde administratieve geldboete of heffingsverhoging worden verzocht.

Het bezwaarschrift moet schriftelijk worden gedaan, gemotiveerd zijn, en moet op straffe van verval worden verzonden naar of overhandigd aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaar of zijn gedelegeerde, binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum van verzending van het heffingsbiljet of vanaf de kennisgeving van het heffingsbiljet. Bij het overhandigen van het bezwaarschrift aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaar, of zijn gedelegeerde, geeft deze een ontvangstbewijs af. § 2. De adjunct-leidend ambtenaar van de Maatschappij of de door hem gedelegeerde ambtenaar doet als administratieve overheid uitspraak over het bezwaarschrift. De ambtenaar kan de betwiste heffing noch de opgelegde administratieve geldboete noch de opgelegde heffingsverhoging vermeerderen. De beslissing van de ambtenaar wordt met redenen omkleed en aan de indiener van het bezwaarschrift ter kennis gegeven per aangetekend schrijven. De beslissing vermeldt de wijze waarop tegen deze beslissing in rechte kan worden opgekomen. § 3. Wanneer een aanslag nietig verklaard is door de in § 2 bedoelde ambtenaar omdat hij niet gevestigd is overeenkomstig een wettelijke regel, met uitzondering van een regel betreffende de verjaring, kan de Maatschappij, zelfs wanneer de termijnen bedoeld in artikel 35 ter decies, § 1 en § 2, reeds verstreken zijn, op naam van dezelfde heffingsplichtige, op grond van dezelfde heffingselementen of op een gedeelte ervan, een nieuwe aanslag vestigen binnen drie maanden vanaf de datum waarop de beslissing van deze ambtenaar niet meer voor de rechter kan worden gebracht. § 4. Als tegen een beslissing van de in § 2 bedoelde ambtenaar beroep is aangetekend en het gerecht de aanslag geheel of ten dele nietig verklaart om een andere reden dan verjaring, kan de Maatschappij zelfs buiten de gestelde termijnen in artikel 35 ter decies, § 1 en § 2, een subsidiaire aanslag op naam van dezelfde heffingsplichtige en op grond van alle of een deel van dezelfde heffingselementen als de oorspronkelijke aanslag, ter beoordeling voorleggen aan het gerecht dat uitspraak doet over dat verzoek.

De subsidiaire aanslag is slechts invorderbaar of terugbetaalbaar ter uitvoering van de beslissing van het gerecht.

De subsidiaire aanslag wordt aan het gerecht onderworpen door een aan de heffingsplichtige betekend verzoekschrift. § 5. Voor de toepassing van § 4 van dit artikel worden met dezelfde heffingsplichtige gelijkgesteld : de erfgenamen van de heffingsplichtige; de vennootschap, de vereniging of gemeenschap waarvan het hoofd of de directeur oorspronkelijk werd aangeslagen en wederkerig; de werkelijk gefactureerde, in het voorafgaande jaar.

Het verzoekschrift bedoeld in het derde lid van § 4 wordt betekend met dagvaarding om te verschijnen wanneer het een met de heffingsplichtige gelijkgestelde betreft. » .

Art. 13.In artikel 35septies decies van dezelfde wet, ingevoegd bij decreet van 25 juni 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.In zoverre dit hoofdstuk en de besluiten genomen ter uitvoering ervan er niet van afwijken, zijn de regels betreffende de vestiging, invordering, de geschillen, de verwijl- en moratoire interesten, de vervolgingen, de voorrechten, de wettelijke hypotheek, en de verjaring inzake rijksinkomstenbelastingen, mutatis mutandis van toepassing op de in dit hoofdstuk bedoelde heffingen, geldboeten en heffingsverhogingen. » ; 2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 35quinquies decies en het tweede lid van deze paragraaf schort het indienen van een bezwaarschrift of een vordering in rechte de verplichting tot betaling van de heffing en de eventueel verschuldigde administratieve geldboete of heffingsverhoging niet op.Onverminderd de toepassing van artikel 414, § 2, van het Wetboek van Inkomstenbelastingen schort het indienen van een bezwaarschrift evenmin het lopen van de nalatigheidsintresten op.

Ingeval van bezwaar, een aanvraag om ontheffing of van een vordering in rechte, wordt het betwiste heffingsbiljet in hoofdsom, en verhogingen vermeerderd met de daarop betrekking hebbende intresten, beschouwd als zekere en vaststaande schuld en kan, evenals de kosten van alle aard, door alle middelen van tenuitvoerlegging worden ingevorderd in de mate dat het gevorderde bedrag overeenstemt met het onmiddellijk eisbaar gedeelte dat als volgt wordt bepaald : 1° de heffingsplichtige wordt belast overeenkomstig artikel 35quinquies of artikel 35septies : a) indien berekenbaar aan de hand van de gegevens van de aangifte : op basis van de gegevens vermeld op de aangiftezijde.b) indien niet berekenbaar aan de hand van de aangiftegegevens : aan de hand van de verstrekte gegevens in het bezwaar;c) wanneer deze gegevens evenmin volstaan : op basis van de aangiftegegevens vermeld onder het vak "Voorbehouden VMM" van een vorig heffingsjaar met dezelfde berekeningswijze.2° de heffingsplichtige wordt belast overeenkomstig artikel 35quater, § 1, : a) op basis van de gegevens verstrekt in het bezwaarschrift;b) ingeval deze gegevens niet volstaan : aan de hand van de gegevens van het vorig heffingsjaar.»

Art. 14.In afdeling 8 van hoofdstuk IIIbis van dezelfde wet wordt een artikel 35novies decies ingevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 35novies decies. Art. 35quinquies decies, §§ 1 en 2, is eveneens van toepassing op de bezwaren die, op de dag van de bekendmaking van het decreet van 22 december 2000 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2001 in het Belgisch Staatsblad, aanhangig zijn bij de adjunct-leidend ambtenaar van de Maatschappij of de door hem gedelegeerde ambtenaar.

De rechtsgedingen waarover op 1 januari 2001 nog geen definitieve uitspraak is gedaan, worden afgehandeld volgens de procedure die geldig was op het tijdstip waarop het geding aanhangig werd gemaakt.

Wanneer de beroepstermijn bedoeld in artikel 35quinquies decies, § 3, vierde lid, zoals die bepaling luidde vooraleer ze werd gewijzigd bij het decreet van 22 december 2000 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2001, niet verstreken is op 1 januari 2001, kan de in artikel 1385decies van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vordering worden ingesteld, binnen een termijn van drie maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing met betrekking tot het bezwaarschrift. » HOOFDSTUK III. - Lokale en regionale besturen

Art. 15.De Vlaamse regering wordt ertoe gemachtigd in de jaren 2001 en 2002, ten laste van de thesaurierekening 53.10. 10.50, achterstallen inzake het Vlaams Gemeentefonds te betalen voor een globaal bedrag van 42.530.760 frank, te verdelen als volgt onder de volgende gemeenten : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De bovengenoemde thesaurierekening mag een debetsaldo vertonen van maximaal 25,6 miljoen frank. De aanzuivering van dat negatieve saldo gebeurt door terugbetalingen door de stad Leuven van een jaarlijks bedrag van 8.506.152 frank voor de jaren 2001 tot en met 2005.

De betaling van de aan de bovenvermelde gemeenten toegekende achterstallen en de invordering van het door de stad Leuven verschuldigde bedrag gebeuren elk jaar bij de betaling van de kwartaalvoorschotten aan de betrokken gemeenten. Dat houdt in dat elk kwartaalvoorschot voor de stad Leuven voor de jaren 2001 tot en met 2005 verminderd wordt met 2.126.538 frank en de som van de kwartaalvoorschotten voor de begunstigde gemeenten voor de jaren 2001 en 2002 vermeerderd wordt met een bedrag van 5.316.345 frank per kwartaal, als volgt verdeeld onder die gemeenten : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK IV. - Onderwijs Afdeling I. - Basisonderwijs

Art. 16.Art. 3, 22°, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, gewijzigd bij de decreten van 19 december 1997 en 14 juli 1998, wordt vervangen door wat volgt : « 22° herstructurering : a) in het gewoon onderwijs : wijziging in de structuur van een school op het vlak van vestigingsplaatsen en/of onderwijsniveaus en/of leerlingengroepen.Een wijziging op het vlak van leerlingengroepen is een herstructurering wanneer er leerlingengroepen afgesplitst worden naar één of meer nieuwe scholen. Een fusie wordt niet als een herstructurering beschouwd; b) in het buitengewoon onderwijs : wijziging in de structuur van een school op het vlak van vestigingsplaatsen en/of onderwijsniveaus en/of types en/of leerlingengroepen.Een wijziging op het vlak van de leerlingengroepen is een herstructurering wanneer er leerlingengroepen afgesplitst worden naar één of meerdere scholen. Een fusie wordt niet als een herstructurering beschouwd. »

Art. 17.In artikel 79 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Het werkingsbudget voor het gefinancierd basisonderwijs wordt jaarlijks bepaald door het werkingsbudget van 1996, zijnde 2.855,8 miljoen frank, te vermenigvuldigen met de aanpassingscoëfficiënten A1 en A2.

Het werkingsbudget 1996 bestaat uit de in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996 bedoelde bedragen voor werkingsmiddelen, de loonkost van rekenplichtige correspondenten, meester-, vak- en dienstpersoneel, het aandeel van het gemeenschapsonderwijs in de loonuitgaven ingevolge vrijstelling van lesopdrachten directeur basisonderwijs, vermeerderd met de loonkost van de op 30 juni 1996 in het gefinancierd basisonderwijs in dienst zijnde gesubsidieerde contractuelen, vermeerderd met 596,5 miljoen frank, verminderd met 6,2 miljoen frank. »; 2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Het werkingsbudget voor het gesubsidieerd basisonderwijs wordt jaarlijks bepaald door het werkingsbudget van 1996, zijnde 6.098,4 miljoen frank, te vermenigvuldigen met de aanpassingscoëfficiënten A1 en A2.

Het werkingsbudget 1996 bestaat uit de in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996 bedoelde bedragen voor werkingsmiddelen, de enveloppe administratieve ondersteuning, het aandeel van het gesubsidieerd onderwijs in de loonuitgaven ingevolge de vrijstelling van de lesopdrachten directeur basisonderwijs, vermeerderd met de loonkost van de op 30 juni 1996 in het gesubsidieerd basisonderwijs in dienst zijnde gesubsidieerde contractuelen, verminderd met 7,5 miljoen frank. »; 3° in § 3 wordt de formule « A2 = 0,4(c1/c0) + 0,6(lk1/lk0)" vervangen door de formule "A2 = 0,4((c1-(c2001-c2000))/c0) + 0,6(lk1/lk0)";4° Aan § 3 worden 2 strepen toegevoegd, die luiden als volgt : « waarbij c2001 gelijk is aan de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 2001; c2000 gelijk is aan de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 2000. » . Afdeling II. - Secundair onderwijs

Art. 18.Art. 2 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1990, 9 april 1992, 25 juni 1992 en 28 april 1993, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 2.§ 1. Dit artikel betreft het voltijds secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs. De Vlaamse regering bepaalt de datum waarop dit artikel van toepassing wordt op het deeltijds kunstonderwijs. § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder : lln1 : het aantal regelmatige leerlingen van het voltijds secundair onderwijs van het gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd onderwijs op 1 februari van het voorgaande schooljaar; lln0 : het aantal regelmatige leerlingen van het voltijds secundair onderwijs van het gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd onderwijs op 1 februari van het voorlaatste schooljaar; lln'1 : het aantal regelmatige leerlingen van het voltijds secundair onderwijs van het gemeenschapsonderwijs op 1 februari van het voorgaande schooljaar; lln'0 : het aantal regelmatige leerlingen van het voltijds secundair onderwijs van het gemeenschapsonderwijs op 1 februari van het voorlaatste schooljaar; lln''1 : het aantal regelmatige leerlingen van het voltijds secundair onderwijs van het gesubsidieerd onderwijs op 1 februari van het voorgaande schooljaar; lln''0 : het aantal regelmatige leerlingen van het voltijds secundair onderwijs van het gesubsidieerd onderwijs op 1 februari van het voorlaatste schooljaar; c1 : de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het volgende begrotingsjaar; c0 : de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het lopende begrotingsjaar; lk1 : de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het volgende begrotingsjaar; lk0 : de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het lopende begrotingsjaar. § 3. De werkingsmiddelen van het gemeenschapsonderwijs worden jaarlijks bepaald door de in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap bedoelde bedragen voor werkingsmiddelen te vermenigvuldigen met de aanpassingscoëfficiënten A1 en, vanaf het begrotingsjaar 2002, A2. Voor het begrotingsjaar 2001 wordt het gedeelte van de werkingsmiddelen dat bestemd is voor de lonen van het vastbenoemde meesters-, vak- en dienstpersoneel van de instellingen voor gewoon en buitengewoon secundair onderwijs wel vermenigvuldigd met A2.

De werkingsmiddelen van het gesubsidieerd onderwijs worden jaarlijks bepaald door de in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap bedoelde bedragen voor werkingsmiddelen te vermenigvuldigen met de aanpassingscoëfficiënten A'1 en, vanaf het begrotingsjaar 2002, A2.

De aanpassingscoëfficiënten A1, A'1 en A2 worden als volgt berekend : A1 = 0,6 + 0,4 (lln'1/lln'0);

A'1 = 0,6 + 0,4 (lln''1/lln''0);

A2 = 0,4 (c1/c0) + 0,6 (lk1/lk0). § 4. Wanneer de leerlingenevolutie in het gemeenschapsonderwijs lln'1/lln'0 kleiner is dan de gemiddelde leerlingenevolutie lln1/lln0, wordt het met toepassing van § 3, eerste lid, verkregen bedrag, aangeduid als Wmgo, vermenigvuldigd met de verhouding tussen lln'1 en het aan de gemiddelde leerlingenevolutie aangepaste leerlingencijfer lln'0, volgens de formule : WMgo x lln'1 . lln'0 x lln1 lln0 § 5. Het met toepassing van § 3, eerste lid, en § 4 verkregen krediet wordt vermeerderd met het aandeel van het gemeenschapsonderwijs in de jaarlijks vrijkomende loonkost door de toepassing van het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen.

Het met toepassing van § 3, tweede lid, verkregen krediet wordt vermeerderd met het aandeel van het gesubsidieerd onderwijs in de jaarlijks vrijkomende loonkost door de toepassing van het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen. »

Art. 19.In artikel 2bis, § 1 en § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, worden de woorden "artikel 2, § 1," vervangen door de woorden "artikel 2, § 3, tweede lid,".

In artikel 2bis, § 4, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, worden de woorden "artikel 2, § 2," vervangen door de woorden "artikel 2, § 5,".

Art. 20.In artikel 2ter, § 1 en § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, worden de woorden "artikel 2, § 1," vervangen door de woorden "artikel 2, § 3, eerste lid, en § 4,".

Art. 21.Art. 2quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt opgeheven.

Art. 22.In artikel 3bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, worden de woorden "artikel 2, § 2," vervangen door de woorden "artikel 2, § 5, eerste lid,". Afdeling III. - Buitengewoon Secundair Onderwijs

Art. 23.In het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1990, 9 april 1992, 25 juni 1992 en 28 april 1993, wordt artikel 2quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 2quinquies.In afwijking van artikel 2, §§ 2 en 3, is wat het buitengewoon secundair onderwijs betreft, voor het begrotingsjaar 2001 de verhouding c1/c0 gelijk aan 1. » Afdeling IV. - Hogescholen

Art. 24.In artikel 178, § 1, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij de decreten van 16 april 1996, 19 december 1998 en 22 december 1999 worden de woorden "2000 gelijk aan 19.582,9 miljoen frank" vervangen door de woorden "2001 gelijk aan 19.629,5 miljoen frank" en worden de woorden "in 2000 met 80 miljoen" geschrapt.

Art. 25.Art. 178, § 3, van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 26.In de formule van artikel 179 van hetzelfde decreet wordt "-(LTBS+55)" geschrapt.

Art. 27.Aan artikel 181bis van hetzelfde decreet worden een § 3 en een § 4 toegevoegd, die luiden als volgt : « § 3. Voor de uitgaven voortvloeiend uit de verschillende vormen van terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen, worden de volgende bedragen voorzien : in 2001 688,8 miljoen frank, in 2002 917,2 miljoen frank, in 2003 840,2 miljoen frank, in 2004 763,2 miljoen frank, in 2005 691,2 miljoen frank, in 2006 620,2 miljoen frank. § 4. De bedragen bedoeld in § 3 worden vanaf het begrotingsjaar 2002 jaarlijks op de volgende wijze aangepast : BB x Ln/L02 waarbij : 1° BB gelijk is aan het basisbedrag voor het desbetreffende jaar;2° Ln/L02 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de eenheidsloonkosten op het einde van het begrotingsjaar 2002.»

Art. 28.Art. 184, § 1, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « § 1. Vanaf 2002 worden de werkingsuitkeringen jaarlijks op de volgende wijze aangepast : 0,8 x (Ln/L01) + 0,2 x (Cn/C01), waarbij : Ln/L01 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de eenheidsloonkosten op het einde van het begrotingsjaar 2001;

Cn/C01 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 2001. » Art.29. In artikel 184, § 2, van hetzelfde decreet wordt het jaartal "2000" vervangen door "2001".

Art. 30.In artikel 196, § 2, van hetzelfde decreet wordt het jaartal "2000" vervangen door het jaartal "2001" en het jaartal "2001" vervangen door het jaartal "2002".

Art. 31.In artikel 209, § 1, van hetzelfde decreet wordt het bedrag "5000" vervangen door "6000", het jaartal "2001" door "2002", het jaartal "2000" door "2001" en "I00" door "I01". Afdeling V. - Vastleggingsmachtingen

Art. 32.In het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs VI wordt het opschrift van Titel XII vervangen door wat volgt : « Middelen voor infrastructuurwerken 1996 tot en met 1999 ».

Art. 33.In artikel 166 van hetzelfde decreet wordt het jaartal « 2000 » vervangen door het jaartal « 1999 ».

Art. 34.Aan hetzelfde decreet wordt een titel XIIbis, bestaande uit de artikelen 169bis tot en met 169quater toegevoegd, die luiden als volgt : « TITEL XIIbis. - Middelen voor infrastructuurwerken 2000 tot en met 2001

Art. 169bis.In de begroting van de Vlaamse Gemeenschap worden voor de jaren 2000 tot en met 2001 jaarlijks de volgende vastleggingsmachtigingen toegekend : 1° aan het Gemeenschapsonderwijs, een bedrag van 1.181,7 miljoen frank voor grote en kleine infrastructuurwerken voor het vervullen van de opdrachten bedoeld in de artikelen 23 en 36 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs en artikel 13, § 2, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving; 2° aan de DIGO, een bedrag van 787,5 miljoen frank voor het gesubsidieerd officieel onderwijs met uitzondering van de gesubsidieerde officiële hogescholen en een bedrag van 3.306,9 miljoen frank voor het gesubsidieerd vrij onderwijs met uitzondering van de gesubsidieerde vrije hogescholen voor het vervullen van de opdrachten bedoeld in de artikelen 13, § 2, en 17 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.

Art. 169ter.In de in artikel 169bis vermelde begroting worden jaarlijks de nodige ordonnanceringskredieten ingeschreven om de verbintenissen na te komen, die door het Gemeenschapsonderwijs en de DIGO aangegaan werden op basis van de in dit artikel vermelde vastleggingsmachtigingen.

Dit ordonnanceringskrediet wordt, binnen de beschikbare middelen van de Vlaamse Gemeenschap, vastgesteld aan de hand van de door het Gemeenschapsonderwijs en de DIGO opgemaakte betalingskalender.

Art. 169quater.Deze titel treedt in werking op 1 januari 2000. » Afdeling VI. - Universiteiten

Art. 35.In artikel 130, § 2, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, vervangen bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij decreet van 19 december 1998, wordt in de indexeringsformule "C1/C0" vervangen door "(C1-(C2001-C2000))/C0".

Aan het eerste lid worden twee strepen toegevoegd, die luiden als volgt : « waarbij C2001 gelijk is aan de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van begrotingsjaar 2001;

C2000 gelijk is aan de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van begrotingsjaar 2000. » .

Art. 36.Aan artikel 140, § 1, van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voor het begrotingsjaar 2001 wordt de index van de Associatie van Belgische Experten toegepast op het niveau van de begroting 2000. » .

Art. 37.In artikel 140ter, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 21 december 1994, wordt in de indexeringsformule "C94+n/C94" vervangen door "(C94+n-(C2001-C2000))/C94".

In fine wordt de volgende tekst toegevoegd : « C2001 : de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van begrotingsjaar 2001;

C2000 : de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van begrotingsjaar 2000. » HOOFDSTUK V. - Werkgelegenheid

Art. 38.Het decreet van 12 juli 1990 houdende opzetting van een programma ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector in het Vlaams Gewest wordt opgeheven. HOOFDSTUK VI. - Volksontwikkeling

Art. 39.Art. 28 van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidiëring voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk wordt vervangen door wat volgt : « Art. 28 Het subsidiabele personeelsbestand wordt beperkt zodra de normen niet meer worden gehaald. De beperking gaat in op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op de beslissing om te beperken, welke genomen wordt na het onderzoek van het werkingsverslag en het financieel verslag. »

Art. 40.In artikel 35 van hetzelfde decreet wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. De regeling vervat in § 1 geldt tot het einde van het werkingsjaar 2001. »

Art. 41.Art. 46 van hetzelfde decreet toegevoegd door het decreet van 30 juni 2000, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 46.§ 1. De artikelen 27, 38, 2°, 39, § 3, en 44 worden opgeheven. Deze maatregel wordt toegepast voor de verenigingen van migranten vanaf het werkjaar 2001. § 2. Indien het subsidiebedrag dat voor het werkjaar 1999 wordt toegekend lager is dan het subsidiebedrag voor het werkjaar 1998, wordt ten laste van de begroting 2000 eenmalig een bijzondere subsidie toegekend die gelijk is aan het verschil tussen de subsidiebedragen van beide voornoemde werkjaren.

De subsidie vanaf het werkjaar 2000 bedraagt voor elke vereniging, met uitzondering van de landelijke verenigingen van migranten, maximaal het hoogste subsidiebedrag van de werkjaren 1998 of 1999.

Voor de landelijke verenigingen van migranten zal het subsidiebedrag vanaf het werkjaar 2001 maximaal het hoogste subsidiebedrag bedragen van de werkjaren 1998, 1999 of 2000.

Voor verenigingen die op 1 januari 1999 overgingen van een voorlopige erkenning naar een definitieve erkenning, is het subsidiebedrag vanaf het werkjaar 2000 gelijk aan het subsidiebedrag dat voor het werkjaar 1999 verworven zou zijn bij een volledige invulling van het personeelsbestand overeenkomstig de geldende decretale regels.

Voor verenigingen die op 1 januari 2000 van een voorlopige erkenning overgaan naar een definitieve erkenning, en voor de landelijke migrantenverenigingen waarvan de administratie Cultuur positief advies tot erkenning gaf vóór 30 juni 2000, wordt de subsidie die voor het werkjaar 2000 en voor de volgende werkjaren toegekend zal worden, vastgesteld volgens de geldende decretale regels.

De artikelen 16, § 3, en 20 blijven van toepassing op de in dit artikel vermelde jaarlijkse subsidie. § 3. Het voor uitvoering van artikel 35, § 1, beschikbare krediet is ieder jaar hoogstens gelijk aan het bestede krediet ten laste van de begroting 1999.

De uitbetaling van de subsidies in toepassing van artikel 35, § 1, gebeurt binnen de grenzen van deze begrotingskredieten. »

Art. 42.Art. 30 van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk gewijzigd bij decreten van 22 december 1995, 20 december 1996, 24 juni 1997 en 19 december 1997 wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 30.Nieuwe instellingen kunnen niet meer erkend worden. »

Art. 43.In artikel 20, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt de laatste zin, toegevoegd bij decreet van 24 juni 1997, vervangen door wat volgt : « Tot en met het werkingsjaar 2001 worden geen personeelsuitbreidingen toegestaan. »

Art. 44.In artikel 24 van hetzelfde decreet, vervangen bij decreet van 24 juni 1997, worden in § 4 en § 5 de woorden "tot en met het werkingsjaar 2000" telkens vervangen door de woorden "tot en met het werkingsjaar 2001".

Art. 45.Het decreet van 2 januari 1976 tot erkenning en subsidiëring van de Nederlandstalige koepelorganisaties voor beleidsvoorbereidend overleg in de sector van het sociaal-cultureel werk voor volwassenen, zoals gewijzigd, wordt opgeheven met ingang van 1 januari 2002.

Art. 46.Aan artikel 3, 7, van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De uitvoering van de activiteiten bedoeld in het eerste lid wordt voor het jaar 2001 herleid pro rata van de in dat jaar resterende subsidiabele educatieve personeelsfuncties. »

Art. 47.Aan artikel 11 van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor diensten voor sociaal-cultureel werk voor volwassenen en houdende een wijziging van het decreet van 2 januari 1976 tot erkenning en subsidiëring van de Nederlandstalige koepelorganisaties voor beleidsvoorbereidend overleg in de sector van het sociaal-cultureel werk voor volwassenen, gewijzigd bij het decreet van 19 december 1997, wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4. Vanaf 1 januari 2001 kunnen nieuwe organisaties niet meer als dienst erkend worden. »

Art. 48.Art. 21, eerste en tweede lid, van hetzelfde decreet wordt opgeheven op 1 januari 2002.

Art. 49.Aan artikel 30 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 22 december 1995, 19 december 1997 en 22 december 1999, wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5. De organisaties bedoeld in §§ 1 en 2, die zonder erkenning blijven na het verstrijken van de overgangsperiode, kunnen binnen de beschikbare begrotingskredieten voor het werkjaar 2001 een projectaanvraag indienen.

De Vlaamse regering bepaalt nader de regels met betrekking tot de te volgen procedure, de thematische en methodologische afbakening, de wijze van beoordeling evenals het maximum subsidiebedrag per project. » HOOFDSTUK VII. - Prijs sociaal-cultureel werk

Art. 50.Het decreet van 11 juni 1976 houdende instelling van een driejaarlijkse staatsprijs voor sociaal-cultureel werk wordt opgeheven. HOOFDSTUK VIII. - Zorgfonds

Art. 51.Aan artikel 9 van het decreet van 16 december 1997 houdende bepaling inzake kas-, schuld- en waarborgbeheer van de Vlaamse Gemeenschap wordt een § 7 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 7. Dit artikel is niet van toepassing op het Vlaams Zorgfonds, opgericht bij artikel 11 van het decreet van 30 maart 1999 houdende de organisatie van de zorgverzekering. » HOOFDSTUK IX. - Social profit

Art. 52.De Vlaamse regering wordt ertoe gemachtigd om in het jaar 2001, ter uitvoering van het Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de Social Profit 2000-2005, bij wijze van overgangsmaatregel subsidies te verstrekken aan personen, organisaties en voorzieningen behorende tot de volgende sectoren : 1° Gelijke Kansen;2° Gezin en Maatschappelijk Welzijn;3° Gezondheidszorg;4° Cultuur. Deze machtiging geldt tot zolang de maatregelen vervat in het voormelde akkoord nog niet werden vertaald in een sectorale of functionele regelgeving.

De Vlaamse regering bepaalt de modaliteiten van deze subsidiëring.

Art. 53.Aan artikel 15, § 2, van het decreet van 6 juli 1994 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1994, gewijzigd bij het decreet van 22 december 1999, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Vanaf 1 januari 2001 is het eerste lid niet meer van toepassing op de indexering van de subsidies voor werkingsmiddelen, toegekend aan natuurlijke personen en rechtspersonen waarvoor in de welzijns-, gezondheids- en sociaal-culturele sector een wettelijke, decretale of reglementaire regeling bestaat. » HOOFDSTUK X. - Groenestroomcertificaten

Art. 54.Art. 21 van het decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 21.Een systeem van groenestroomcertificaten wordt ingevoerd.

De Vlaamse regering bepaalt de datum met ingang waarvan het systeem werkzaam wordt. »

Art. 55.In artikel 23 van hetzelfde decreet wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Iedere netbeheerder en iedere houder van een leveringsvergunning voor de levering van elektriciteit via het distributienet aan eindafnemers is verplicht jaarlijks voor 31 december aan de reguleringsinstantie het aantal groenestroomcertificaten voor te leggen dat bepaald wordt met toepassing van § 2.

Indien het systeem van groenestroomcertificaten in werking wordt gesteld in de loop van een kalenderjaar, wordt het aantal voor te leggen certificaten, bepaald met toepassing van § 2, herberekend in verhouding tot het nog resterende gedeelte van het kalenderjaar. »; en wordt een § 1bis ingevoegd die luidt als volgt : « § 1bis. Onverminderd § 1 kan de Vlaamse regering de eerste inlevering van groenestroomcertificaten verschuiven naar een latere datum. » HOOFDSTUK XI. - Economische expansie

Art. 56.Aan artikel 38 van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. In ieder geval verliezen degenen die in titel I, hoofdstuk I, van onderhavige wet bedoelde aanmoedigingen voor investeringen hebben genoten, het recht op de aanmoedigingen en moeten de aanmoedigingen worden terugbetaald indien de vervreemding of wijziging van de aanvankelijke bestemming of de geplande gebruiksvoorwaarden van de investeringen zich voordoet binnen een periode van 5 jaar die ingaat op de datum van de volledige realisatie van de investeringen.

Deze bepaling heeft uitwerking op alle aanvragen voor tegemoetkomingen die met ingang van 17 juli 2000 worden ingediend en op alle aanvragen voor tegemoetkomingen die vóór 17 juli 2000 zijn ingediend maar waaromtrent op die datum nog geen beslissing over de aanvraag was genomen. »

Art. 57.Art. 3 van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 3.De rentetoelagen, vermeld in artikel 1, a) en b), van onderhavige wet kunnen verleend worden voor kredieten toegestaan door kredietinstellingen en andere financiële instellingen die onderworpen zijn aan de controle van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen.

De rentetoelagen kunnen eveneens verleend worden voor leasing en andere door de Vlaamse regering goedgekeurde financieringswijzen, waarvan de modaliteiten worden bepaald door deze laatste. » HOOFDSTUK XII. - Vlaams Kenniscentrum PPS

Art. 58.§ 1. Er wordt een dienst met afzonderlijk beheer (DAB) als bedoeld in artikel 140 van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit opgericht, genoemd "Vlaams Kenniscentrum publiek-private samenwerking", afgekort "Vlaams Kenniscentrum PPS". § 2. De DAB "Vlaams Kenniscentrum PPS" wordt belast met beleidsvoorbereidende en beleidsevaluerende taken van alle PPS-projecten, die ressorteren onder de Vlaamse Gemeenschap en de instellingen, die van haar afhankelijk zijn. Deze taak behelst eveneens de sensibilisatie en intermediatie van en tussen de overheid en de private sector. § 3. De Vlaamse regering wordt belast met het beheer van de dienst. § 4. De Vlaamse regering bepaalt de organieke regels, die van toepassing zijn op het financieel en materieel beheer van de DAB "Vlaams Kenniscentrum PPS. » HOOFDSTUK XIII. - Thesaurie

Art. 59.Art. 50 van het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991 wordt opgeheven.

Art. 60.Art. 51 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 61.Art. 52 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 62.Art. 54 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 63.Art. 102 van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992 wordt opgeheven.

Art. 64.Art. 3 van het decreet van 30 juni 1993 houdende maatregelen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1993 wordt opgeheven.

Art. 65.Art. 50 van het decreet van 21 december 1994 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1995 wordt opgeheven. HOOFDSTUK XIV. - DAB Loodswezen

Art. 66.Aan artikel 31 van het decreet van 30 juni 2000 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2000 wordt een 4° toegevoegd, dat luidt als : « 4° artikel 30 dat voor wat de §§ 2 en 3, uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2001. » HOOFDSTUK XV. - Heffing op de exploitatie van een distributienet voor elektriciteit in het Vlaamse Gewest

Art. 67.Aan artikel 2 van het decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt worden een 22°, 23° en 24° toegevoegd, die luiden als volgt : « 22° heffingsjaar : het kalenderjaar waarvoor de heffing, bedoeld in hoofdstuk XI, is verschuldigd; 23° injecteren : leveren van elektriciteit aan een distributienet vanuit het transmissienet, vanuit een ander distributienet of door een producent;24° transmissienet : transmissienet bedoeld in Art.2 7° van de federale Elektriciteitswet. »

Art. 68.In hetzelfde decreet wordt hoofdstuk XI, bestaande uit de artikelen 38 tot 42, vervangen door wat volgt : « HOOFDSTUK XI. - Heffing op de exploitatie van een distributienet voor elektriciteit in het Vlaamse Gewest Afdeling 1. - Grondslag, heffingsplichtige en tarief

Art. 38.Vanaf een door de Vlaamse regering te bepalen datum wordt er een heffing ingesteld op de exploitatie van een distributienet voor elektriciteit.

De heffing wordt berekend op een hoeveelheid elektrische stroom uitgedrukt in gigawattuur (GWh), die gelijk is aan de hoeveelheid stroom die jaarlijks wordt geïnjecteerd op het distributienet verminderd met, enerzijds, de hoeveelheid groene stroom die jaarlijks wordt geïnjecteerd op het distributienet, en anderzijds, de hoeveelheid stroom die jaarlijks vanuit het distributienet op een ander distributienet wordt geïnjecteerd.

Art. 39.De heffing is verschuldigd door de netbeheerders, met inbegrip van de netbeheerders onderworpen aan de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales.

Zolang er voor een bepaald distributienet geen netbeheerder is aangewezen overeenkomstig artikel 5, is deze heffing verschuldigd door de exploitant van het distributienet op dat ogenblik, met inbegrip van de exploitant die onderworpen is aan de wet van 22 december 1986.

Art. 40.Het tarief van de heffing wordt als volgt bepaald : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 41.De heffing wordt van rechtswege jaarlijks geïndexeerd door het tarief bepaald in artikel 40 te vermenigvuldigen met het indexcijfer van de consumptieprijzen, vastgesteld voor de maand oktober van het heffingsjaar, en te delen door het indexcijfer van de consumptieprijzen, vastgesteld voor de maand december van het jaar 2000. Afdeling 2. - Vestiging van de aanslag

Art. 42.De heffingsplichtige doet jaarlijks vóór 30 maart van het jaar volgend op het heffingsjaar, aangifte van de hoeveelheid elektrische stroom vastgesteld overeenkomstig artikel 38. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels betreffende de aangifteplicht.

Art. 43.Vóór 15 oktober van het jaar volgend op het heffingsjaar wordt de heffing ingekohierd en uitvoerbaar verklaard door de ambtenaar aangewezen door de Vlaamse regering.

De kohieren bevatten op straffe van nietigheid : 1° de naam van de heffingsplichtige;2° de verwijzing naar dit decreet;3° het heffingsjaar;4° het bedrag van de verschuldigde heffing;5° de datum van uitvoerbaarverklaring;6° de handtekening van de ambtenaar belast met het uitvoerbaar verklaren van het kohier. In uitvoering van dit kohier worden aan de heffingsplichtigen de aanslagbiljetten verstuurd. Deze aanslagbiljetten bevatten de gegevens 1° tot 5° bepaald in het vorig lid, de datum van verzending, de betalingstermijn en de termijn waarbinnen het administratief beroep kan worden ingediend.

Art. 44.In afwijking van artikel 43, kan een heffing of een aanvullende heffing worden gevestigd gedurende drie jaar vanaf 1 januari van het heffingsjaar in de gevallen waarin de heffingsplichtige nagelaten heeft tijdig een geldige aangifte in te dienen of wanneer de verschuldigde heffing hoger ligt dan de heffing die werd gesteund op de gegevens van het aangifteformulier.

Er kunnen meerdere heffingen betreffende een zelfde heffingsjaar en lastens dezelfde heffingsplichtige worden gevestigd. Deze heffingen worden opgenomen in aanvullende kohieren.

Art. 45.Wanneer een aanslag nietig verklaard is, omdat hij niet werd gevestigd overeenkomstig een wettelijke regel, met uitzondering van de regels inzake de verjaring zoals bepaald in artikel 53, kan een nieuwe aanslag worden gevestigd ten laste van dezelfde heffingsplichtige en op grond van dezelfde heffingselementen, zelfs indien de termijnen bepaald in artikel 43 en 44 van dit decreet zijn ver-streken. Deze aanslag moet worden gevestigd binnen drie maanden vanaf de datum van de uitspraak in het kader van het administratief beroep of binnen zes maanden vanaf de datum van een rechterlijke beslissing welke in kracht van gewijsde is gegaan.

Art. 46.De heffingsplichtige dient de heffing te betalen binnen zestig kalenderdagen na verzending van het aanslagbiljet. Na verloop van deze periode is hij nalatigheidsintresten verschuldigd, conform de bepalingen van het Wetboek van de Inkomstenbelasting.

Ook inzake de moratoriumintresten zijn de bepalingen van het Wetboek van de Inkomstenbelasting van toepassing. Afdeling 3. - Controle

Art. 47.De Vlaamse regering wijst de ambtenaren aan die belast zijn met de controle en het onderzoek in verband met de toepassing van deze heffing. Deze ambtenaren zijn van rechtswege gemachtigd om bij de heffingsplichtigen en bij derden inlichtingen te nemen, gegevens op te zoeken en te verzamelen die kunnen leiden tot de juiste heffing ten laste van de heffingsplichtige. De heffingsplichtige alsmede elke derde die over de gevraagde gegevens beschikt, is verplicht deze inlichtingen te verstrekken op eenvoudig verzoek van deze ambtenaren.

Deze ambtenaren zijn van rechtswege gemachtigd om bij de heffingsplichtige en bij derden alle boeken, stukken of registers op te vragen en in te kijken die kunnen leiden tot de juiste heffing ten laste van de heffingsplichtige. De heffingsplichtige, alsmede elke derde die over de gevraagde boeken, stukken of registers beschikt, is verplicht deze voor te leggen op ieder verzoek van deze ambtenaren. De ambtenaren kunnen deze boeken, stukken of registers ter plaatse inkijken of deze meenemen tegen afgifte van een ontvangstbewijs.

Deze ambtenaren hebben toegang, na voorlegging van hun legitimatiebewijs en mits een voorafgaande rechterlijke machtiging van de politierechtbank, tot de bedrijfslokalen van de heffingsplichtige ten einde vaststellingen te kunnen doen die kunnen leiden tot de juiste heffing ten laste van de heffingsplichtige.

Elke inlichting, stuk, proces-verbaal, of akte ontdekt of bekomen door deze ambtenaren in de uitoefening van hun functie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een bestuursdienst van de Staat, met inbegrip van de parketten en de griffies van de hoven en de rechtbanken, de administraties van de Gemeenschappen en Gewesten, de provincies en de gemeenten alsmede de organismen en de instellingen van openbaar nut, kan door het Vlaamse Gewest worden aangewend teneinde de juiste heffing ten laste van de heffingsplichtige vast te stellen. Afdeling 4. - Administratief beroep

Art. 48.Binnen een termijn van 60 dagen na de verzending van het aanslagbiljet kan de heffingsplichtige beroep aantekenen bij de Vlaamse regering. Dit beroep vermeldt op straffe van nietigheid de naam van de heffingsplichtige, het kohiernummer, het aanslagjaar en de motieven van het beroep.

De Vlaamse regering bepaalt de nadere modaliteiten van dit administratief beroep.

De regels van het Wetboek van Inkomstenbelasting gelden voor wat de eisbaarheid van de aanslagen betreft waartegen beroep is ingesteld. Afdeling 5. - Ambtshalve heffing, administratieve geldboete en

dwangbevel

Art. 49.Indien de heffingsplichtige nalaat de aangifte te doen bepaald in artikel 42, kan de Vlaamse regering de heffingsplichtige in gebreke stellen door middel van een aangetekende brief of een deurwaardersexploot.

Indien de heffingsplichtige nalaat om binnen een periode van 60 kalenderdagen na verzending van de ingebrekestelling aangifte te doen, kan de Vlaamse regering een ambthalve aanslag vestigen. Deze aanslag kan worden gebaseerd op de hoeveelheid elektrische stroom, vastgesteld overeenkomstig artikel 38, van het vorige heffingsjaar. De aanslag kan ook worden gebaseerd op tekenen en indiciën.

Art. 50.Van zodra de nalatigheidsintresten verschuldigd zijn, wordt een administratieve geldboete opgelegd gelijk aan het ontdoken bedrag, op voorwaarde dat de heffingsplichtige werd gehoord of naar behoren werd opgeroepen.

Tegen deze geldboeten kan binnen dertig dagen door middel van een aangetekende brief beroep worden ingediend bij de directeur-generaal van de administratie bevoegd voor de inning.

Art. 51.Bij gebrek aan voldoening van de heffing, de intresten en de administratieve geldboete, kan een dwangbevel worden uitgevaardigd door de daartoe door de Vlaamse regering belaste ambtenaar.

Dit dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de ambtenaar daartoe aangewezen door de Vlaamse regering.

De betekening ervan gebeurt door deurwaardersexploot of bij aangetekend schrijven.

Op het dwangbevel zijn de bepalingen van deel V van het Gerechtelijk Wetboek houdende het bewarend beslag en de middelen van tenuitvoerlegging van toepassing.

Tot zekerheid van betaling van de heffing heeft het Vlaamse Gewest eenzelfde algemeen voorrecht als bedoeld bij het WIB.

Art. 52.Verzet tegen het dwangbevel schort de tenuitvoerlegging van het dwangbevel op.

In geval van verzet, kan tot op het moment van de uitspraak over het verzet bij beschikking, vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, een vordering worden ingeleid teneinde de heffingsplichtigen te horen veroordelen tot betaling van een provisioneel bedrag op het bij dwangbevel gevorderde bedrag. Afdeling 6. - Verjaring

Art. 53.De vordering tot betaling van de heffing, van de intresten en de administratieve geldboete verjaart door verloop van vijf jaar, te rekenen van de dag waarop zij is ontstaan. De verjaring wordt gestuit op de wijze en onder de voorwaarden bepaald bij artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. »

Art. 69.In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk XII, bestaande uit artikelen 54 tot 58 toegevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK XII. - Slotbepalingen

Art. 54.Zolang artikel 27 niet in werking is getreden, wordt de Vlaamse regering gemachtigd over te gaan tot de uitvoering van de artikels waarvoor de reguleringsinstantie krachtens dit decreet tot uitvoering gehouden is of advies moet verstrekken.

Art. 55.Elk ontwerp van uitvoeringsbesluit van dit decreet wordt door de Vlaamse regering voor advies aan de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen en aan de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen voorgelegd.

Art. 56.Wat de gewestelijke bevoegdheden betreft, wordt de wet van 10 maart 1925 houdende de elektriciteitsvoorziening in het Vlaamse Gewest opgeheven.

Art. 57.Dit decreet wordt aangehaald als 'Elektriciteitsdecreet'.

Art. 58.De Vlaamse regering bepaalt de datum waarop de verschillende bepalingen van dit decreet in werking treden. » HOOFDSTUK XVI. - Ambtenarenzaken

Art. 70.De artikelen 10 en 11 van het koninklijk besluit nr. 56 van 16 juli 1982 betreffende de werving in sommige overheidsdiensten worden opgeheven. HOOFDSTUK XVII. - Economie

Art. 71.Aan artikel 74, § 1, tweede lid, van het decreet van 20 december 1996 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1997 wordt de volgende zinsnede toegevoegd : « , met uitzondering van de verkoop van aandelen in de GIMV door de Vlaamse Participatiemaatschappij, zoals bedoeld, in artikel 2, derde lid. » .

HOODSTUK XVIII. - Publiek-private samenwerking

Art. 72.Aan artikel 10, § 2, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de herstructurering van de GIMV, GIMVINDUS, VMH, Mijnen en LIM en tot oprichting van het Limburgfonds en van de permanente werkgroep Limburg, gewijzigd bij de decreten van 20 december 1996 en 17 juli 2000, wordt een nieuw lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De VPM heeft tevens tot doel het realiseren van projecten inzake publiek-private samenwerking voor alle bevoegdheidsdomeinen door middel van gespecialiseerde dochterondernemingen. » .

Art. 73.Aan artikel 12, § 1, van hetzelfde decreet wordt een nieuw lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De beslissing tot goedkeuring van de oprichting van een gespecialiseerde dochter, zoals bedoeld in artikel 11, wordt genomen door de Vlaamse regering. Het toezicht op de beslissingen van dochterondernemingen komt toe aan de inhoudelijk bevoegde minister en, voor wat betreft het toezicht op de financierbaarheid ervan, aan de minister van Financiën en Begroting. » . HOOFDSTUK XIX. - VDAB

Art. 74.In het decreet van 20 maart 1984 houdende oprichting van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling wordt een artikel 4bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 4bis.§ 1. De Dienst kan in het kader van zijn regiefunctie met betrekking tot de lokale werkwinkels en de Europese Structuurfondsen zijn taken in partnerschap uitvoeren en mag daartoe, mits bekrachtiging door de Vlaamse regering, deel uitmaken van een publiek- of privaatrechtelijk rechtspersoon die onder een Belgische wetgeving valt, of partnerschapsovereenkomsten sluiten onder de in dit artikel bedoelde voorwaarden. § 2. Onder partnerschap dient te worden verstaan elke vorm van vereniging of samenwerking met partners uit de openbare of de private sector, waardoor financiële en materiële middelen, alsook menselijke krachten gezamenlijk ingeschakeld kunnen worden ofwel om een doel te bereiken dat deel uitmaakt van de taken van de Dienst, maar dat beter inspeelt op een behoefte van het doelpubliek dan één partner alleen, ofwel om bijstand te verlenen wanneer de Dienst zich niet alleen van zijn taken kan kwijten omdat in een specifieke behoefte moet worden voorzien. § 3. De Dienst kan een instelling met een ander rechtsstatuut oprichten of er deel van uitmaken voorzover : 1° de statuten bepalen dat hij ten belope van zijn inbreng vertegenwoordigd wordt binnen de bestuurs- of beslissingsorganen;2° de statuten voorzien in de verdeling van de goederen en bezittingen ten belope van zijn inbreng;3° de statuten bepalen dat de rekeningen ieder ogenblik kunnen worden gecontroleerd om na te gaan hoe de openbare gelden worden gebruikt;4° de statuten de wijze bepalen waarop de Dienst zich terugtrekt als : de finaliteit van het partnerschap, zoals bedoeld in § 2, uit het oog wordt verloren; niet meer wordt voldaan aan één van de voorwaarden bedoeld onder 1°, 2° en 3°;5° de statuten de wijze bepaalt waarop het openbaar toezicht zal worden uitgeoefend. § 4. De Dienst kan een partnerschapsovereenkomst sluiten voorzover die overeenkomst : 1° voorziet in de oprichting van een collegiaal orgaan dat moet nagaan of ze goed wordt uitgevoerd;2° voorziet in een geschikte deelneming van de Dienst zodat de doelstellingen van het partnerschap gehaald kunnen worden;3° bepaalt welke middelen ter beschikking worden gesteld om ze uit te voeren;4° de kwestie van de intellectuele rechten regelt, meer bepaald de auteursrechten, die wegens het gezamenlijk inzetten van de middelen te voorschijn zou kunnen komen, en voorziet in de verdeling ervan al naargelang de gezamenlijk ingezette middelen;5° bepaalt dat geen verlenging zal plaatsvinden zonder een evaluatie van de verrichte handelingen, en op grond van welke criteria de evaluatie uitgevoerd zal worden;6° bepaalt de wijze waarop ze ontbonden worden als : de finaliteit van het partnerschap, zoals bedoeld in § 2, uit het oog wordt verloren; niet meer wordt voldaan aan één van de HOOFDSTUK XX. - Toerisme Vlaanderen

Art. 75.Het decreet van 7 juli 1998 betreffende de openbare instelling Toerisme Vlaanderen en de Vlaamse raad voor het Toerisme wordt als volgt gewijzigd : § 1. In artikel 16, § 1 : wordt in 3° het woord "promotieplannen" vervangen door het woord "plannen"; worden in 4° de woorden "toeristische productaanbod door middel van" vervangen door de woorden "toeristisch-recreatieve productaanbod, onder andere door middel van"; wordt in 12°, tweede lid, het woord "promotionele" vervangen door de woorden "toeristisch-recreatieve"; wordt een 14° toegevoegd, dat luidt als volgt : "14° alle andere opdrachten toegewezen ingevolge decreten en ingevolge besluiten en beslissingen van de Vlaamse regering. » . § 2. In artikel 25 : 1° wordt in het eerste lid het woord "toeristische" vervangen door de woorden "toeristisch-recreatieve";2° worden in het tweede lid na het woord "zekerheidsstellingen" de woorden ", participatie in publiek-private samenwerkingsvormen" toegevoegd. HOOFDSTUK XXI. - VVM Art. 76.

Aan artikel 9, eerste lid van het decreet van 31 juli 1990 tot oprichting van de Vlaamse Vervoermaatschappij wordt toegevoegd wat volgt : « De maatschappij kan daarenboven andere operaties aangaan die tot doel hebben financiële opbrengsten te realiseren. » HOOFDSTUK XXII. - Provinciefonds

Art. 77.Ar. 11 van het decreet van 29 april 1991 betreffende het Vlaams Provinciefonds wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 11.In afwijking van artikel 3, wordt de dotatie van het provinciefonds voor het jaar 2001 vastgesteld op 2.838,0 miljoen frank. »

Art. 78.Art. 12 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 79.Art. 12bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994, wordt opgeheven. HOOFDSTUK XXIII. - Gezondheidsbeleid

Art. 80.De verlenging van het samenwerkingsakkoord tussen de Staat, de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap betreffende de financiering, de werking en het beheer van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Louis Pasteur voor het jaar 2000, goedgekeurd door de Vlaamse regering op 8 september 2000, wordt bekrachtigd. HOOFDSTUK XXIV. - Monumenten en landschappen

Art. 81.De restauratiepremie toegekend aan de gemeente Riemst voor de restauratiewerken aan de Waterburcht te Millen-Riemst wordt, wat het aandeel van het Vlaamse Gewest betreft, verhoogd met een bedrag van 3.990.989 frank als tussenkomst in de som die de gemeente verschuldigd is aan de N.V. Van Loy en Cie ingevolge het vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg van het arrondissement Tongeren van 8 december 1999. HOOFDSTUK XXV. - Slotbepalingen

Art. 82.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2001, met uitzondering van : artikelen 7 en 11 van dit decreet hebben uitwerking vanaf het heffingsjaar 2000; artikel 8 van dit decreet treedt in werking op de dag van hun publicatie in het Belgisch Staatsblad; artikel 9 van dit decreet treedt in werking vanaf het heffingsjaar 2001; artikelen 10, 12 en 13 van dit decreet treden in werking op de dag van de publicatie in het Belgisch Staatsblad; artikel 16 treedt in werking op 1 september 2000; artikel 51 treedt in uitwerking met ingang van 1 juli 2000.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 22 december 2000 De minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, S. STEVAERT De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, B. ANCIAUX Voor de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA Voor de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, B. ANCIAUX De Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, D. VAN MECHELEN

BIJLAGE bij artikel 5 van het decreet van 22 december 2000 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2001 BIJLAGE BIJ HET DECREET VAN 24 JANUARI 1984 HOUDENDE MAATREGELEN INZAKE HET GRONDWATERBEHEER Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^