Etaamb.openjustice.be
Decreet van 22 oktober 2003
gepubliceerd op 04 december 2003

Decreet houdende wijziging van het statuut, de hiërarchietabel en het geldelijk statuut van het administratief, gespecialiseerd, meesters-, vak- en dienstpersoneel van de universiteiten en universitaire faculteiten van de Franse Gemeenschap

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2003029568
pub.
04/12/2003
prom.
22/10/2003
ELI
eli/decreet/2003/10/22/2003029568/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 OKTOBER 2003. - Decreet houdende wijziging van het statuut, de hiërarchietabel en het geldelijk statuut van het administratief, gespecialiseerd, meesters-, vak- en dienstpersoneel van de universiteiten en universitaire faculteiten van de Franse Gemeenschap (1)


Het Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van het administratief, gespecialiseerd, meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksuniversiteiten, de rijksfaculteit en het rijksuniversitair centrum

Artikel 1.In het opschrift van het koninklijk besluit van 30 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van het administratief, gespecialiseerd, meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksuniversiteiten, de rijksfaculteit en het rijksuniversitair centrum, worden de woorden « van het administratief, gespecialiseerd, meesters-, vak- en dienstpersoneel » vervangen door de woorden « van het bestuurs- en toegevoegd personeel, hulppersoneel voor onderzoek, beheerspersoneel, de kinderverzorgsters, werkopzichters en tekenaars, het paramedisch en gespecialiseerd personeel » en worden de woorden « de rijksuniversiteiten, de rijksfaculteit en het rijksuniversitair centrum » vervangen door de woorden « de universiteiten en de universitaire faculteit van de Franse Gemeenschap ».

Art. 2.In artikel 1 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in lid 1, worden de woorden « de rijksuniversiteiten, de rijksfaculteit en het rijksuniversitair centrum » vervangen door de woorden « de universiteiten en de universitaire faculteit van de Franse Gemeenschap »;2° in lid 2 : a) in punt 1, worden de woorden « en toegevoegd » ingevoegd tussen het woord « directie- » en het woord « personeel »;b) wordt punt 2 vervangen als volgt : « 2.administratief personeel, hulppersoneel voor onderzoek, beheerspersoneel, kinderverzorgster, werkopzichter en tekenaar »; c) worden de punten 3 en 4 geschrapt;d) wordt punt 5 punt 3;e) wordt punt 6 punt 4.

Art. 3.In artikel 2 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971, worden de woorden « de rijksuniversiteiten, de rijksfaculteit en het rijksuniversitair centrum » vervangen door de woorden « de universiteiten en de universitaire faculteit van de Franse Gemeenschap ».

Art. 4.Artikel 3 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt vervangen door de volgende bepalingen : «

Art. 3.De betrekkingen in de formatie van het bestuurs- en toegevoegd personeel, van het administratief personeel, hulppersoneel voor onderzoek, beheerspersoneel, de kinderverzorgsters, werkopzichters en tekenaars, het paramedisch en gespecialiseerd personeel kunnen worden toegekend ofwel door werving, ofwel door verandering van categorie of van groep, ofwel door overgang naar het hogere niveau, ofwel door verhoging in graad, ofwel door bevordering.

De hoedanigheid van ambtenaar van een universiteit of universitaire faculteit wordt toegekend aan ieder personeelslid dat er tewerkgesteld wordt ten laste van het begrotingskrediet dat door de Franse Gemeenschap wordt uitgekeerd.

Overeenkomstig de hiërarchietabel bedoeld in het voormelde artikel 2, wordt iedere ambtenaar benoemd in een graad die hem in een categorie situeert en die hem machtigt tot het bekleden van een van de bepaalde betrekkingen die overeenstemt met deze graad.

Die graad wordt vastgesteld door de kolom « Nieuwe graden » van de omzettingstabel bepaald in bijlage II van dit besluit.

De graden worden onderverdeeld in niveaus. Elke graad stemt met een rang overeen. Het aantal rangen en niveaus wordt vastgesteld als volgt : Niveau 1 is van toepassing op het personeel van de categorieën 1 en 4 : - voor de categorie van het bestuurs- en toegevoegd personeel, zijn er 7 rangen aangeduid met de nummers 1 tot 7; - voor de categorie van het gespecialiseerd personeel, zijn er 18 rangen aangeduid met de nummers 1 tot 4, 7, 10 tot 19, 33 tot 35.

Niveau 2 is van toepassing op het personeel van de categorieën 2, 3 en 4 : - voor de categorie van het administratief personeel, hulppersoneel voor onderzoek, beheerspersoneel, kinderverzorgsters, werkopzichters en tekenaars, zijn er 6 rangen aangeduid met de nummers 3 tot 8; - voor de categorie van het paramedisch personeel, zijn er 10 rangen aangeduid met de nummers 1 tot 10; - voor de categorie van het gespecialiseerd personeel, zijn er 13 rangen aangeduid met de nummers 5, 6, 8, 9, 20 tot 24, 29 tot 32.

Niveau 3 is van toepassing op het personeel van de categorieën 2 en 4 : - voor de categorie van het administratief personeel, het hulppersoneel voor onderzoek, het beheerspersoneel, de kinderverzorgsters, werkopzichters en tekenaars, is er 1 rang aangeduid met het nummer 2; - voor de categorie van het gespecialiseerd personeel, zijn er 4 rangen aangeduid met de nummers 25 tot 28.

Niveau 4 is van toepassing op het personeel van categorie 2 : - voor de categorie van het administratief personeel, het hulppersoneel voor onderzoek, het beheerspersoneel, de kinderverzorgsters, werkopzichters en tekenaars, is er 1 rang aangeduid met het nummer 1.

In elk niveau worden de rangen genummerd volgens de orde van hun hiërarchische waarde, met dien verstande dat het hoogste nummer overeenstemt met de hoogste rang. »

Art. 5.In artikel 8 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in lid 1 : a) wordt punt 1 vervangen door de volgende tekst : « 1.Belg zijn of onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie »; b) wordt punt 5 geschrapt;c) wordt punt 6 punt 5.2° lid 2 wordt opgeheven.

Art. 6.In hoofdstuk II van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971, wordt een artikel 8bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 8bis.Geen ambtenaar kan worden geworven in een graad die lager is dan deze die overeenstemt met het diploma, getuigschrift of brevet waarvan hij titularis is. »

Art. 7.In het hoofdstuk II van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt een artikel 8ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 8ter.De werving in een graad die hoger is dan de wervingsgraad van het niveau dat overeenstemt met het diploma, getuigschrift of brevet wordt toegelaten in geval van krapte op de arbeidsmarkt bij een met redenen omklede beslissing van de raad van bestuur.

Bij wijze van uitzondering, bij gebrek aan een interne kandidaat die het vereiste profiel heeft en met inachtneming van het syndicaal statuut, kan een beroep worden gedaan op externe kandidaten voor de ambten van de graden bedoeld in bijlage I bij dit besluit in de graden 4, 5, 6 en 7 van categorie 1. »

Art. 8.In artikel 10 van hetzelfde besluit, worden de woorden « De ondervoorzitter van de raad van bestuur » vervangen door de woorden « De Administrateur ».

Art. 9.In artikel 12 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971, wordende woorden « de rijksuniversiteiten, de rijksfaculteit en het rijksuniversitair centrum » vervangen door de woorden « de universiteiten en de universitaire faculteit van de Franse Gemeenschap ».

Art. 10.Het opschrift van hoofdstuk III van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt vervangen door het volgende opschrift : « Verandering van groep of van categorie ».

Art. 11.In artikel 21 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Lid 1 wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art.21. De verandering van categorie is de overgang van een ambtenaar van een graad van een categorie naar een gelijkwaardige graad van een andere personeelscategorie »; 2° Na het eerste lid wordt het volgende lid ingevoegd, luidend als volgt : « De verandering van groep is de overgang van een ambtenaar van een graad van een groep naar een gelijkwaardige graad van een andere personeelsgroep.»

Art. 12.Artikel 22 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt vervangen door de bepaling die opgesteld is als volgt : «

Art. 22.De verandering van groep of van categorie is enkel toegelaten voor de graden bepaald in de hiërarchietabel bedoeld in artikel 2 en onder de voorwaarden bepaald in die tabel.

Het examen voor de verandering van categorie is een kwalificatieëxamen.

De verandering van groep geschiedt na onderzoek van de beroepsbekwaamheid van de kandidaat.

Die overgang geschiedt zonder verlies van graadanciënniteit en van weddeschaalanciënniteit. »

Art. 13.In artikel 23 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971, worden de woorden « van groep of » ingevoegd tussen de woorden « De verandering » en de woorden « van categorie ».

Art. 14.In artikel 24 van het voormelde besluit, worden de woorden « van groep of » ingevoegd tussen de woorden « voor verandering » en de woorden « van categorie ».

Art. 15.Artikel 25 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 25.De overgang van een vastbenoemde ambtenaar van niveau 2 van onverschillig welke categorie naar de categorie bestuurs- en toegevoegd personeel geschiedt bij wijze van vergelijkend examen voor toelating tot de graad van attaché en onder de voorwaarden bepaald in de hiërarchietabel bedoel in artikel 2. »

Art. 16.Artikel 26 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 26.Het vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau wordt opgericht in de zes groepen van de categorie 2° bedoeld in artikel 1, lid 2. De universitaire instellingen zijn ertoe gehouden dat vergelijkend examen regelmatig, ten minste om de twee jaar, te organiseren, voor zoverposten van niveau 1 van algemene of gespecialiseerde kwalificatie vacant zijn. »

Art. 17.Artikel 34 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 34.Voor de benoeming door verhoging in graad door middel van een examen, moet de kandidaat zes jaar anciënniteit in zijn graad tellen. De diensten verstrekt in die graad als tijdelijke ambtenaar, komen in aanmerking voor de helft van hun werkelijke duur.

Het behalen van een diploma, getuigschrift of brevet dat vereist is voor een hogere wervingsgraad stemt overeen met het slagen voor een examen voor verhoging in graad. In dit geval heeft de verhoging uitwerking met ingang van 1 januari van het jaar dat volgt op het behalen van het diploma, getuigschrift of brevet. »

Art. 18.In artikel 35 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971, wordt het laatste lid opgeheven.

Art. 19.Lid 2 van artikel 36 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt vervangen door het volgende lid : « De bevordering wordt zonder examen toegekend. ».

Art. 20.Artikel 37 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 37.De graden die door bevordering worden toegekend, worden bepaald in de hiërarchietabel bedoeld in artikel 2. »

Art. 21.De artikelen 39, 40 en 41 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 worden opgeheven.

Art. 22.In artikel 42 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, worden de woorden « Voor bevorderingen zonder examen, rangschikt de ondervoorzitter van de raad van bestuur » vervangen door de woorden « de administrateur »;2° in § 2, worden de woorden « de Ondervoorzitter » vervangen door de woorden « de Administrateur ».

Art. 23.Het opschrift van hoofdstuk VII van het koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt vervangen door het volgende opschrift : « Controle van de vakbekwaamheid, examens en vergelijkende examens ».

Art. 24.In lid 1 van artikel 43 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971, worden de woorden « de ondervoorzitter van de raad van bestuur » vervangen door de woorden « de administrateur ».

Art. 25.Artikel 44, lid 2, van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt vervangen door de volgende bepaling : « De controle van de vakbekwaamheid, het kwalificatie-examen en het examen voor verhoging in graad hebben uitsluitend betrekking op vakonderwerpen. »

Art. 26.In artikel 45 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971, worden de woorden « van de controle van de vakbekwaamheid », ingevoegd tussen de woorden « de praktische organisatie » en de woorden « van de examens ».

Art. 27.In artikel 46 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 worden de woorden « De ondervoorzitter van de raad van bestuur » vervangen door de woorden « De administrateur ».

Art. 28.Artikel 50 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 50.Het model van de individuele fiche en van de beoordelingsstaat wordt bepaald door de minister tot wiens bevoegdheid het hoger onderwijs behoort, na raadpleging van elke universiteit en universitaire faculteit. »

Art. 29.In artikel 53 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971, worden de woorden « de ondervoorzitter van de raad van bestuur » vervangen door de woorden « de administrateur ».

Art. 30.In artikel 56 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in lid 1, worden de woorden « naar de ondervoorzitter van de raad van bestuur » vervangen door de woorden « naar de administrateur »;2° in lid 3 worden de woorden « aan de ondervoorzitter van de raad van bestuur » vervangen door de woorden « aan de administrateur ».

Art. 31.In artikel 60 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in lid 1 worden de woorden « aan de ondervoorzitter van de raad van bestuur » vervangen door de woorden « aan de administrateur »;2° lid 2 wordt vervangen door een lid, luidend als volgt : « Het advies van de Raad van Beroep wordt overgezonden aan de minister tot wiens bevoegdheid het hoger onderwijs behoort, die de beoordeling toekent binnen één maand na de datum van ontvangst van het advies.»

Art. 32.Art. 61 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 61.Er wordt een Raad van Beroep ingesteld voor de universiteiten en universitaire faculteit van de Franse Gemeenschap.

Ze neemt kennis van de beroepen, ingediend door onverschillig welk personeelslid bedoeld in artikel 1, zonder onderscheid van graad. ».

Art. 33.Hoofdstuk IX van het voormelde besluit van 30 oktober 1971, dat uit de artikelen 62 en 63 bestaat, wordt vervangen door de volgende bepalingen : « HOOFDSTUK IX. - Onverenigbaarheid en cumulatie van activiteiten «

Art. 62.Met de hoedanigheid van ambtenaar is onverenigbaar, elke activiteit of bezigheid die hetzij door het personeelslid zelf, hetzij door een tussenpersoon verricht wordt en die het vervullen van de ambtsplichten in de weg kan staan of met de waardigheid van het ambt in strijd is.

Met de hoedanigheid van ambtenaar wordt bovendien onverenigbaar geacht, elke, zelfs onbezoldigde, opdracht of dienst, in particuliere zaken met winstoogmerk, met uitzondering van de opdrachten of diensten die namens de universiteit of universitaire faculteit in privé-ondernemingen uitgeoefend worden, waarvoor de ambtenaar de toestemming van de raad van bestuur heeft gekregen. »

Art. 34.In het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt een hoofdstuk IXbis ingevoegd, luidend als volgt : « HOOFDSTUK IXbis. -- Benoeming

Art. 62bis.Voor de berekening van de administratieve anciënniteit en de geldelijke anciënniteit, neemt de stagiair rang in op de datum waarop zijn stage is begonnen.

Dit artikel mag geen afbreuk doen aan de bepalingen die van toepassing zijn op de wegens lichamelijke ongeschiktheid onder voorbehoud toegelaten personeelsleden. »

Art. 35.In het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt een hoofdstuk IXter ingevoegd, luidend als volgt : « HOOFDSTUK IXter. - Anciënniteit

Art. 62ter.§ 1. a) Voor de toepassing van de bepalingen die uitgaan van de administratieve anciënniteit, wordt onder de andere ambtenaren dan deze die titularis zijn van een graad van ten minste rang 13 wier anciënniteit moet worden vergeleken, de voorrang als volgt bepaald : 1) de ambtenaar met de grootste niveauanciënniteit;2) bij gelijke niveauanciënniteit, de ambtenaar met de grootste dienstanciënniteit;3) bij gelijke dienstanciënniteit, de oudste ambtenaar. Voor de toepassing van de verordeningsbepalingen die uitgaan van de administratieve anciënniteit, wordt onder de ambtenaren die titularis zijn van een graad van ten minste rang 13 wier anciënniteit moet worden vergeleken, de voorrang als volgt bepaald : 1) de ambtenaar met de grootste graadanciënniteit;2) bij gelijke graadanciënniteit, de ambtenaar met de grootste anciënniteit bij de eerste benoeming in een graad van ten minste rang 13;3) bij gelijke anciënniteit in een graad van ten minste rang 13, de ambtenaar met de grootste niveauanciënniteit;4) bij gelijke niveauanciënniteit, de ambtenaar met de grootste dienstanciënniteit;5) bij gelijke dienstanciënniteit, de oudste ambtenaar.b) Voor de toepassing van de verordeningsbepalingen die uitgaan van de graad-, de niveau- of de dienstanciënniteit, wordt de anciënniteit van de ambtenaar bepaald overeenkomstig de punten 2° tot 6°. § 2. Voor het berekenen van de graad- en niveauanciënniteit komen alleen in aanmerking de werkelijke diensten die de ambtenaar als stagiair en als ambtenaar van de Diensten van de Regering zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht en als titularis van een ambt met volledige prestaties.

Voor het berekenen van de dienstanciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten die de ambtenaar in enigerlei hoedanigheid en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht als lid van het personeel van een ministerie en als titularis van een ambt met volledige prestaties.

De werkelijke diensten die de ambtenaar als stagiair en als rijksambtenaar of als ambtenaar van de Diensten van een Gemeenschaps- of Gewestregering heeft verricht, worden gelijkgesteld met de werkelijke diensten verricht als ambtenaar van een universiteit of universitaire faculteit. § 3. a) Voor de graadanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop de ambtenaar is benoemd in de graden die door de toe te passen bepalingen in aanmerking worden genomen, of vanaf de datum waarop de ambtenaar voor latere bevordering is gerangschikt ingevolge terugwerking van zijn benoeming in zulke graden. b) Voor de niveauanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop de ambtenaar is benoemd in een graad van het betreffende niveau, of vanaf de datum waarop de ambtenaar voor latere bevordering is gerangschikt ingevolge terugwerking van zijn benoeming in zulk een graad. § 4. a) De ambtenaar wordt geacht werkelijke diensten te verrichten, zolang hij zich in een administratieve toestand bevindt op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of bij gemis daarvan, zijn aanspraak op tussentijdse verhogingen behoudt. b) Vrijwillig is de onderbreking die door de daad of de schuld van de ambtenaar is veroorzaakt.c) Volledig zijn de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt. § 5. De graad-, de niveau- en de dienstanciënniteit zijn gelijk aan de som van de volle kalendermaanden tijdens welke voor het berekenen ervan in aanmerking komende diensten zijn verricht.

Voor de toepassing van het eerste lid op de ambtenaren die gemachtigd zijn hun ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid uit te oefenen : a) worden prestaties van 1 976 uren deeltijdse arbeid geteld voor twaalf volle kalendermaanden;b) worden prestaties van een twaalfde van 1 976 uren deeltijdse arbeid geteld voor één volle kalendermaand, waarbij elk uurgedeelte wordt verwaarloosd;c) worden de werkelijke diensten die niet de eerste dag van de maand begonnen zijn of die vóór de laatste dag van de maand beëindigd zijn, verwaarloosd. § 6. a) De raad van bestuur bepaalt in welke verhouding, voor de berekening van de graad-, de niveau- of de dienstanciënniteit, in aanmerking kunnen komen : 1) de diensten die in een ambt van een universiteit of universitaire faculteit met andere onvolledige prestaties dan de verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid worden uitgeoefend;2) de diensten verricht in andere openbare diensten dan de universiteiten of universitaire faculteit, waarvan het personeel onder de regeling staat van een statuut dat door de Regering van de Franse Gemeenschap wordt erkend;3) de diensten in enigerlei hoedanigheid verricht, wanneer dit een van de eisen voor de werving van de ambtenaar was.b) Het geval van de ambtenaar die, in deze hoedanigheid, titularis van een afgeschafte graad is of geweest is, wordt door de raad van bestuur geregeld.»

Art. 36.In het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt een hoofdstuk IXquater ingevoegd, luidend als volgt : « HOOFDSTUK IXquater. - Mutatie

Art. 62quater.Onder mutatie dient verstaan de wijziging in de dienstaanwijzing van een ambtenaar voor een betrekking van dezelfde graad en dezelfde categorie die in de personeelsformatie van zijn universiteit of universitaire faculteit bestaat. De mutatie gebeurt op vrijwillige basis. De procedure wordt door de raad van bestuur geregeld. De wijziging van dienstaanwijzing geschiedt ofwel op aanvraag van de ambtenaar ofwel in het belang van de dienst. »

Art. 37.In het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt een hoofdstuk IXquinquies ingevoegd, luidend als volgt : « HOOFDSTUK IXquinquies. - Administratieve standen Afdeling 1. - Algemene regelen

Art. 62quinquies.De ambtenaar bevindt zich in een van de volgende standen : dienstactiviteit, non-activiteit, disponibiliteit. De ambtenaar wordt voor de vaststelling van zijn administratieve stand altijd geacht in actieve dienst te zijn, behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem hetzij van rechtswege, hetzij bij beslissing van de bevoegde overheid in een andere administratieve stand plaatst.

Die algemene regelen zijn van toepassing op de stagiairs. »

Art. 38.In het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt een afdeling 2 ingevoegd, luidend als volgt : « Afdeling 2. - Dienstactiviteit, schorsing in het belang van de dienst en nieuwe dienstaanwijzing

Art. 62sexies.Behoudens uitdrukkelijk andersluidende bepaling heeft de ambtenaar in actieve dienst recht op wedde en op tussentijdse verhogingen. Hij kan zijn aanspraken op verhoging in graad, bevordering, overgang naar het hogere niveau, en op verandering van graad doen gelden.

De ambtenaar in actieve dienst kan, onder door de raad van bestuur gestelde voorwaarden, in zijn ambt worden geschorst, wanneer het belang van de dienst het vereist.

De ambtenaar wiens betrekking wordt afgeschaft en die in reaffectatie is, is in actieve dienst. »

Art. 39.In het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt een hoofdstuk IXsexies ingevoegd, luidend als volgt : « HOOFDSTUK IXsexies. - Non-activiteit

Art. 62septies.Behoudens uitdrukkelijk andersluidende bepaling heeft de ambtenaar in de stand non-activiteit geen recht op wedde. Hij kan alleen onder de door de raad van bestuur gestelde voorwaarden zijn aanspraken op bevordering en op een hogere wedde doen gelden. Niemand kan in non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de vereisten voldoet om in ruste te worden gesteld.

Onder de door de raad van bestuur gestelde voorwaarden is de ambtenaar op non-activiteit : 1) wanneer hij in vredestijd sommige militaire prestaties verricht of voor de civiele bescherming of voor taken van openbaar nut aangewezen wordt bij toepassing van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980;2) wanneer hij de uitvoering van een opdracht die niet van algemeen belang is erkend, voortzet;3) wanneer aan de ambtenaar, om familiale redenen, toegestaan wordt voor een periode van lange duur afwezig te zijn;4) wanneer hij afwezig is ingevolge een missie die aanleiding heeft gegeven tot vrijstelling van militaire dienst overeenkomstig artikel 16 van de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962;5) wanneer hij afwezig is op grond van een machtiging om zijn ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid uit te oefenen. Tuchtschorsing plaatst de ambtenaar ambtshalve in de administratieve stand non-activiteit.

Tijdens de periodes van tuchtschorsing kan de ambtenaar zijn aanspraken op bevordering of op verhoging in wedde niet doen gelden.

Art. 40.In het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt een hoofdstuk IXsepties ingevoegd, luidend als volgt : « HOOFDSTUK IXsepties. - Disponibiliteit

Art. 62octies.§ 1. De ambtenaar kan, onder de door de raad van bestuur te stellen voorwaarden, zonder opzegging in disponibiliteit worden gesteld : a) wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;b) wegens ziekte of gebrekkigheid waaruit geen definitieve dienstongeschiktheid ontstaat, maar die aanleiding geeft tot langere afwezigheid dan voor verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;c) wegens persoonlijke aangelegenheid. § 2. Niemand kan in disponibiliteit gesteld of gehouden worden, wanneer hij voldoet aan de eisen om in ruste te worden gesteld. § 3. Een wachtgeld van een door de raad van bestuur te bepalen bedrag kan worden verleend aan ambtenaren die overeenkomstig § 7, a), 1) en 2) in disponibiliteit worden gesteld. Het wachtgeld en de vergoedingen die eventueel worden toegekend aan ambtenaren in disponibiliteit, zijn onderworpen aan de mobiliteitsregeling welke geldt voor de bezoldiging van ambtenaren in actieve dienst. § 4. Ambtenaren in disponibiliteit blijven ter beschikking van de universiteit of universitaire faculteit en kunnen, onder door de raad van bestuur te stellen voorwaarden, bij vacature weder in de personeelsformaties tewerkgesteld worden.

Zij moeten, binnen de door de raad van bestuur of door de daartoe gemachtigde ambtenaar gestelde tijd, de hun toegewezen dienst opnemen. »

Art. 41.In het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt een hoofdstuk IXocties ingevoegd, luidend als volgt : « HOOFSTUK IXocties. - Tuchtregeling

Art. 62novies.§ 1. De ambtenaar die zijn plichten niet nakomt, kan één van de volgende straffen ondergaan : - terechtwijzing; - blaam; - inhouding van wedde; - tuchtschorsing; - terugzetting in graad; - afzetting. § 2. a) Inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten hoogste drie maanden en zij mag niet hoger zijn dan één vijfde van de nettowedde. b) Terugzetting in graad bestaat in de toekenning van een graad van een lagere rang die in hetzelfde niveau en in dezelfde categorie of in een lager niveau is ingedeeld. De ambtenaar neemt in de nieuwe graad rang in op de datum waarop de in het eerste lid bedoelde toekenning van een graad uitwerking heeft. § 3 Elke tuchtstraf wordt op het dossier van de ambtenaar ingetekend. § 4. De tuchtstraf wordt uitgesproken door de raad van bestuur. § 5. a) De tuchtstraffen worden voorlopig voorgesteld door de onmiddellijke hiërarchische meerdere, bekleed met een graad van ten minste rang 13.

Deze meerdere zendt zijn voorlopig voorstel over aan de Directieraad binnen een termijn van tien werkdagen die ingaat op de dag nadat dit behoorlijk gestaafd voorlopig voorstel aan de betrokken ambtenaar is meegedeeld. b) De Directieraad brengt het definitieve voorstel uit binnen een termijn van twee maanden die ingaat op de dag nadat hem het voorlopig voorstel is meegedeeld. De betrokken ambtenaar kan vragen om gehoord te worden en mag te dezer gelegenheid zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.

De raad van bestuur kan voorstellen : - het voorlopig voorstel in te willigen; - geen straf op te leggen; - een mildere straf op te leggen dan deze die in het voorlopig voorstel voorkomt. c) Van het voorstel van de raad van bestuur wordt aan de betrokken ambtenaar kennis gegeven door zijn Voorzitter.d) De ambtenaar tegen wie een tuchtstraf definitief voorgesteld is, kan hiertegen, binnen een termijn van veertien dagen na kennisgeving ervan, beroep instellen bij de Raad van Beroep, die vóór iedere beslissing van de overheid een gemotiveerd advies uitbrengt.e) De in punt 4 bedoelde overheid neemt binnen de maand die volgt op de ontvangst door deze overheid van het advies van de Raad van Beroep haar met redenen omklede beslissing, die : - ofwel met het definitief voorstel overeenstemt; - ofwel het door de Raad van Beroep uitgebracht advies opvolgt. § 6. a) Elke tuchtstraf behalve de afzetting wordt in het persoonlijk dossier van de ambtenaar doorgehaald onder de in punt b) bepaalde voorwaarden.

Onverminderd de uitvoering van de straf, heeft de doorhaling tot gevolg dat met de doorgehaalde tuchtstraf geen rekening meer mag worden gehouden inzonderheid bij de appreciatie van de aanspraken op verhoging in graad, bevordering, overgang naar het hogere niveau en tussentijdse verhogingen van de ambtenaar of bij de beoordeling. b) De doorhaling van de tuchtstraffen geschiedt van ambtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op : - zes maanden voor de terechtwijzing; - negen maanden voor de blaam; - één jaar voor de inhouding van wedde; - twee jaar voor de tuchtschorsing; - drie jaar voor de terugzetting in graad.

De termijn loopt vanaf de datum waarop de straf is uitgesproken. § 7. De tuchtvordering mag alleen betrekking hebben op feiten die zich hebben voorgedaan of werden vastgesteld binnen een termijn van zes maanden voorafgaande aan de datum waarop de vordering wordt ingesteld.

In geval van strafvordering moet de tuchtvordering ingesteld worden binnen de zes maanden na de kennisneming van de definitieve rechterlijke beslissing door de raad van bestuur die het voorlopig voorstel moet uitbrengen. »

Art. 42.In artikel 63 van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971, worden de woorden « de rijksuniversiteiten, de rijksfaculteit en het rijksuniversitair centrum » vervangen door de woorden « de universiteiten en universitaire faculteit van de Franse Gemeenschap ».

Art. 43.Bijlage I van het koninklijk besluit van 30 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van het administratief, gespecialiseerd, meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksuniversiteiten, de rijksfaculteit en het rijksuniversitair centrum wordt vervangen door de volgende tekst :

« Bijlage 1 Graden die de personeelsleden kunnen voeren 1° Categorie bestuurs- en toegevoegd personeel : 1.attaché; 2. eerstaanwezend attaché;3. eerste attaché;4. adviseur;5. eerste adviseur;6. directeur;7. directeur-generaal.2° Categorie administratief personeel, hulppersoneel voor onderzoek, beheerspersoneel, de kinderverzorgsters, werkopzichters en tekenaars : 1.beambte; 2. geschoold beambte;3. gespecialiseerd beambte;4. eerste gespecialiseerd beambte;5. eerstaanwezend eerste gespecialiseerd beambte;6. hoofd-gespecialiseerd beambte;7. eerste hoofd-gespecialiseerd beambte;8. eerstaanwezend eerste hoofd-gespecialiseerd beambte.3° Categorie paramedisch personeel : 1.gegradueerde verpleger; 2. gegradueerde verpleger 1e klasse;3. eerstaanwezend gegradueerde verpleger;4. hoofdverpleger;5. eerstaanwezend hoofdverpleger;6. logopedist;7. logopedist 1e klasse;8. eerstaanwezend logopedist;9. hoofdlogopedist;10. eerstaanwezend hoofdlogopedist.4° Categorie gespecialiseerd personeel : 1.architect; 2. eerstaanwezend architect;3. eerstaanwezend hoofdarchitect;4. architect-directeur;5. conducteur;6. eerstaanwezend conducteur;7. hoofdconducteur;8. technisch ingenieur;9. eerstaanwezend technisch ingenieur;10. hoofd-technisch ingenieur;11. industrieel ingenieur;12. eerstaanwezend industrieel ingenieur;13. hoofd-industrieel ingenieur;14. eerstaanwezend hoofd-industrieel ingenieur;15. ingenieur;16. eerstaanwezend ingenieur;17. eerstaanwezend ingenieur - hoofd van dienst;18. hoofdingenieur - directeur;19. ingenieur - inspecteur;20. maatschappelijk assistent;21. maatschappelijk assistent 1e klasse;22. eerstaanwezend maatschappelijk assistent;23. hoofd-maatschappelijk assistent;24. eerstaanwezend hoofd-maatschappelijk assistent;25. operateur-mechanograaf 2e klasse;26. operateur-mechanograaf 1e klasse;27. hoofdoperateur-mechanograaf 2e klasse;28. hoofdoperateur-mechanograaf 1e klasse;29. programmeur 2e klasse;30. programmeur;31. hoofdprogrammeur;32. programmeringsanalist;33. informaticus;34. deskundig informaticus;35. informaticus-directeur.».

Art. 44.Na bijlage I van het voormelde koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt een bijlage II toegevoegd, luidend als volgt :

« Bijlage II. - Omzettingstabel Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 oktober 1971 tot vaststelling van de hiërarchietabel van het administratief, gespecialiseerd, meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksuniversiteiten, de rijksfaculteit en het rijksuniversitair centrum

Art. 45.In het opschrift van het koninklijk besluit van 30 oktober 1971 tot vaststelling van de hiërarchietabel van het administratief, gespecialiseerd, meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksuniversiteiten, de rijksfaculteit en het rijksuniversitair centrum, worden de woorden « het administratief, gespecialiseerd, meesters-, vak- en dienstpersoneel » vervangen door de woorden « het bestuurs- en toegevoegd personeel, het administratief personeel, het hulppersoneel voor onderzoek, het beheerspersoneel, de kinderverzorgsters, werkopzichters en tekenaars, het paramedisch en gespecialiseerd personeel » en worden de woorden « de rijksuniversiteiten, de rijksfaculteit en het rijksuniversitair centrum » vervangen door de woorden « de universiteiten en universitaire faculteit van de Franse Gemeenschap ».

Art. 46.Artikel 1 van voornoemd koninklijk besluit van 30 oktober 1971 wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Artikel 1.De hiërarchietabel van het bestuurs- en toegevoegd personeel, het administratief personeel, het hulppersoneel voor onderzoek, het beheerspersoneel, de kinderverzorgsters, werkopzichters en tekenaars, het paramedisch en gespecialiseerd personeel van de universiteiten en faculteit van de Franse Gemeenschap wordt als volgt vastgesteld :

HIERARCHIETABEL 1. Categorie bestuurs- en toegevoegd personeel Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK III.- Wijziging van het koninklijk besluit van 5 november 1971 tot vaststelling van de bezoldigingsregeling voor het administratief, gespecialiseerd, meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksuniversiteiten, de rijksfaculteit en het rijksuniversitair centrum

Art. 47.In het opschrift van het koninklijk besluit van 5 november 1971 tot vaststelling van de bezoldigingsregeling voor het administratief, gespecialiseerd, meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksuniversiteiten, de rijksfaculteit en het rijksuniversitair centrum, worden de woorden « het administratief, gespecialiseerd, meesters-, vak- en dienstpersoneel » vervangen door de woorden « het bestuurs- en toegevoegd personeel, het administratief personeel, het hulppersoneel voor onderzoek, het beheerspersoneel, de kinderverzorgsters, werkopzichters en tekenaars, het paramedisch en gespecialiseerd personeel » en worden de woorden « van de rijksuniversiteiten, de rijksfaculteit en het rijksuniversitair centrum » vervangen door de woorden « van de universiteiten en universitaire faculteit van de Franse Gemeenschap ».

Art. 48.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt voor artikel 1 een « Hoofdstuk I -- Algemene bepalingen » ingevoegd.

Art. 49.Artikel 1 van voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Artikel 1.De wedden van de ambtenaren van de universiteiten en het universitair centrum worden met schalen vastgesteld. Deze schalen bestaan uit een minimumbedrag, in voorkomend geval vermeerderd met : - de bedragen die « trappen » genoemd worden en die uit de tussentijdse verhogingen voortvloeien; - één of meer forfaitaire bedragen die toegekend zijn overeenkomstig de kwalificaties en/of de graad van de ambtenaar.

Het maximumbedrag bestaat uit het basisbedrag van alle trappen en het forfaitair bedrag van de betrokken schaal. Deze bedragen worden uitgedrukt in een aantal munteenheden dat met hun jaarbedrag overeenstemt. »

Art. 50.Artikel 2 van voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Art. 2.Voor de toepassing van dit geldelijk statuut : - bepaalt de uitdrukking « Staatsdienst » elke dienst die ressorteert onder een Belgische wetgevende of uitvoerende macht of onder de rechterlijke macht en die geen rechtspersoon is; - bepaalt de uitdrukking « Afrikadienst » elke dienst die ressorteerde onder het gouvernement van Belgisch Congo of van het gouvernement van Rwanda-Urundi en geen rechtspersoon was; - bepaalt de uitdrukking « andere openbare diensten dan de Staatsdiensten en de Afrikadiensten » : 1° elke dienst die ressorteert onder een Belgische uitvoerende macht en een rechtspersoon is;2° elke dienst die ressorteerde onder het gouvernement van Belgisch Congo of van het gouvernement van Rwanda-Urundi en een rechtspersoon was;3° elke dienst die ressorteert onder een provincie, gemeente, vereniging van gemeenten, een agglomeratie of federatie van gemeenten alsmede elke dienst die ressorteert onder een inrichting die ondergeschikt is aan een provincie of een gemeente;4° elke andere instelling onder Belgisch recht, die voldoet aan collectieve noodwendigheden van lokaal of algemeen belang, en aan welker oprichting of bijzondere leiding de openbare overheid klaarblijkelijk een overwegend aandeel heeft, alsook elke andere instelling van koloniaal recht die beantwoordde aan dezelfde voorwaarden. Voor de verenigingen zonder winstoogmerk, wordt het overwegend aandeel van de openbare overheid gemeten naar de omvang van haar werkelijke vertegenwoordiging binnen zowel hun algemene vergadering als binnen hun raad van bestuur.

Art. 51.Na artikel 2 van voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een « Hoofdstuk II - Organieke regeling » ingevoegd.

Art. 52.Na « Hoofdstuk II - Organieke regeling » wordt een « Afdeling I - Vaststelling van de weddeschalen » ingevoegd.

Art. 53.Artikel 3 van voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Art. 3.De weddeschaal van de ambtenaren wordt door de Regering vastgesteld, met inachtneming van de rang van de graad waarmee zij bekleed zijn en van de kwalificaties die vereist zijn voor de uitoefening van hun ambt. »

Art. 54.Artikel 4 van voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Art. 4.De schalen worden geïdentificeerd door een nummer bestaande uit drie of vier cijfers : het eerste cijfer bepaalt het niveau, de eerste twee of drie cijfers bepalen de rang van de schaal, het cijfer dat na het streepje verschijnt, bepaalt het belang van de rang. »

Art. 55.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt in plaats van artikel 5, dat artikel 29 wordt, een nieuw artikel 5 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 5.Behoudens andersluidende bepaling wordt elke schaal gerangschikt in één van de volgende klassen : « 18, 20, 23 of 24 jaar » volgens de volgende criteria : - de schalen van niveau 4 of 3 behoren tot de klasse « 18 jaar »; - de schalen van niveau 2 behoren tot de klasse « 20 jaar »; - de schalen van niveau 2 en die overeenkomen met het niveau van het graduaat dat vereist is voor de aanwerving, behoren tot de klasse « 23 jaar »; - de schalen van niveau 1 behoren tot de klasse « 24 jaar ». »

Art. 56.Na artikel 5 van voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een « Afdeling II - Vaststelling van de wedde » ingevoegd.

Art. 57.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt na « Afdeling II - Vaststelling van de wedde » een « Onderafdeling I - Algemene bepalingen » ingevoegd ».

Art. 58.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt in plaats van artikel 6, dat artikel 30 wordt, een nieuw artikel 6 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 6.Voor elke wijziging van dit geldelijk statuut wordt elke wedde die krachtens deze wordt vastgesteld, opnieuw vastgesteld alsof de wijziging altijd al had bestaan.

Indien de aldus opnieuw vastgestelde wedde lager is dan de wedde welke de ambtenaar in zijn graad en in zijn kwalificatiegroep genoot bij de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit, blijft hij de hoogste wedde genieten totdat hij een ten minste gelijke wedde bekomt. »

Art. 59.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt in plaats van artikel 7, dat artikel 31 wordt, een nieuw artikel 7 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 7.Voor de bepaling van de leeftijd van de ambtenaar met het oog op de vaststelling van zijn wedde, wordt de verjaardag van de geboorte die op een andere dag valt dan de eerste dag van een maand, altijd verschoven naar de eerste dag van de volgende maand. »

Art. 60.Na artikel 7 van voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een « Onderafdeling II - Bepaling van de weddeschaal » ingevoegd.

Art. 61.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt in de plaats van artikel 8, dat artikel 32 wordt, een nieuw artikel 8 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 8.De wedde van elke ambtenaar wordt vastgesteld door een weddeschaal verbonden met zijn graad. De Regering bepaalt de schalen. »

Art. 62.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een artikel 9 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 9.De ambtenaar die de leeftijd van 18, 20, 23 of 24 jaar niet bereikt heeft, geniet de minimumwedde van zijn schaal. »

Art. 63.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een artikel 10 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 10.Elke wijziging van weddeschaal die voorkomt op een datum die niet op de eerste dag van een maand valt, heeft slechts uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de bedoelde wijziging. »

Art. 64.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een artikel 11 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 11.§ 1. De vastbenoemde ambtenaar die werd bevorderd, ontvangt nooit, in zijn nieuwe graad, een wedde die lager is dan de wedde die hij in zijn vroegere graad zou hebben genoten. § 2. De ambtenaar die van graad veranderd heeft of die werd overgedragen, ontvangt nooit, in zijn nieuwe graad, een wedde die lager is dan de wedde die hij in zijn vroegere graad genoot bij de verandering van graad of de overdracht.

Is de wedde die in de nieuwe graad wordt vastgesteld, lager dan de wedde die de ambtenaar in zijn vroegere graad genoot, dan blijft hij de hoogste wedde genieten totdat hij een tenminste gelijke wedde bekomt. »

Art. 65.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een artikel 12 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 12.Het verloop van de geldelijke loopbaan van de ambtenaar die een ongunstige vermelding krijgt, wordt geregeld bij het administratief statuut van de ambtenaren van de universiteiten en de universitaire faculteit. »

Art. 66.Na artikel 12 van voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een « Onderafdeling III - In aanmerking komende diensten » ingevoegd.

Art. 67.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een artikel 13 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 13.Behoudens andersluidende bepalingen, komen voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen alleen in aanmerking, de werkelijke diensten die de ambtenaar, met ingang van zijn 18e, 20e, 23e of 24e jaar, naargelang van de klasse van zijn schaal, heeft verricht terwijl hij behoorde : - tot de diensten van de Staat of de diensten van Afrika of de andere openbare diensten, hetzij als burgerlijk of geestelijk titularis van een bezoldigd ambt met volledige prestaties, hetzij als beroepsmilitair; - tot de onderwijsinstellingen van de Staat of de Gemeenschappen, als burgerlijk of geestelijk titularis van een bezoldigd ambt met volledige prestaties; - tot de gesubsidieerde vrije onderwijsinrichtingen, als burgerlijk of geestelijk titularis van een ambt met volledige prestaties dat door een weddetoelage bezoldigd wordt; - tot de vrije gesubsidieerde diensten voor school- en beroepsoriëntering en psycho-medisch-sociale centra, als burgerlijk of geestelijk titularis van een ambt met volledige prestaties dat door een weddetoelage bezoldigd wordt.

Voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen komen eveneens in aanmerking, en dit voor een maximumduur van zes jaar, de diensten verricht in de openbare sector als tewerkgestelde werkloze in een ambt met volledige prestaties.

De diensten die zijn verricht binnen een buitenlandse instelling die overeenstemt met één van de instellingen bedoeld in de twee vorige leden, komen in aanmerking voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen onder dezelfde voorwaarden als die vermeld in de bedoelde leden wanneer dat inaanmerkingnemen aan een verplichting van internationaal recht voldoet die aan de Franse Gemeenschap wordt opgelegd. »

Art. 68.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een artikel 14 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 14.Voor de toepassing van artikel 13 : 1° wordt de ambtenaar geacht werkelijke diensten te verrichten, zolang hij zich bevindt in een administratieve stand op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of, bij gemis daarvan, zijn aansprak op bevordering tot een hogere wedde behoudt;2° zijn volledig, de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt;3° worden als beroepsmilitair beschouwd : a) de beroepsofficieren, de toegevoegde officieren en de hulpofficieren;b) de reserveofficieren die vrijwillige prestaties verrichten met uitsluiting van oefeningsprestaties;c) de beroepsonderofficieren, de tijdelijke onderofficieren en de toegevoegde onderofficieren;d) de militairen met een lagere graad dan die van officier, die dienen op grond van een dienstneming of van een wederindienstneming;e) de aalmoezeniers en lekeadviseurs van het actieve kader en de reserveaalmoezeniers en reservelekeadviseurs die in vredestijd in dienst worden gehouden om het tijdelijk kader van de aalmoezeniersdienst te vormen.»

Art. 69.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een artikel 15 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 15.Voor elke periode waarin de ambtenaar zijn aanspraken op bevordering tot een hogere wedde in een graad heeft behouden of verloren, worden de diensten welke hij in een andere graad mocht hebben verricht niet meegeteld bij de vaststelling van zijn wedde in zijn graad en in enige latere graad welke met deze laatste verband houdt ingevolge de statutaire samenhang van de opeenvolgende graden van de ambtenaar. »

Art. 70.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een artikel 16 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 16.De in aanmerking komende diensten worden berekend per kalendermaand; die welke geen volle maand bedragen worden niet meegeteld.

De duur van de in aanmerking komende diensten welke de ambtenaar in het onderwijs ad interim of als tijdelijke heeft verricht, wordt echter door de minister tot wiens bevoegdheid het hoger onderwijs behoort, vastgesteld aan de hand van het attest afgegeven door de bevoegde autoriteiten.

De op dit attest vermelde volledige prestaties, waarvoor de betaling in 10den gebeurde, en die per schooljaar geen volledig jaar werkelijke diensten vertegenwoordigen, worden dag per dag samengeteld.

Het totale aantal aldus gewerkte dagen met volledige prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2. Het totaal van deze rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het bekomen produkt geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden; met de rest wordt geen rekening gehouden.

De op hetzelfde attest vermelde volledige prestaties, die bewijzen dat de ambtenaar een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van 300 dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op. »

Art. 71.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een artikel 17 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 17.De duur van de in aanmerking komende diensten welke de ambtenaar telt, mag nooit de werkelijke duur van de door deze diensten gedekte periodes overschrijden. »

Art. 72.Na artikel 17 van voornoemd besluit van 5 november 1971 wordt een « Afdeling III - Uitbetaling van de wedde » ingevoegd.

Art. 73.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een artikel 18 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 18.§ 1. De maandwedde is gelijk aan 1/12e van de wedde. Zij wordt uitbetaald op de laatste werkdag van de maand waarop zij betrekking heeft, behalve de wedde van de maand december die op de eerste werkdag van de maand januari van het volgend jaar wordt uitbetaald. Dit geldt ook voor de toelagen alsook elk ander bestanddeel van de bezoldiging die tegelijk met de wedde worden uitbetaald. Wanneer het vastbenoemde of stagedoende personeelslid overlijdt of in ruste wordt gesteld, dan blijft de wedde van de lopende maand verschuldigd. § 2. Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt zij in dertigsten verdeeld.

Bedraagt het werkelijk aantal te betalen dagen vijftien of minder, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het werkelijk aantal te betalen dagen.

Bedraagt het werkelijk aantal te betalen dagen meer dan vijftien, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen dertig en het werkelijk aantal niet te betalen dagen. § 3. Wanneer de maand uit twee perioden bestaat die verschillen naargelang van het bedrag of de budgettaire aanrekening van de wedde : 1) wordt het aantal voor de eerste periode verschuldigde dertigsten bepaald naar § 2;2) wordt het totaal aantal voor de maand verschuldigde dertigsten bepaald naar § 2;dit aantal is altijd gelijk aan dertig zo de maand volledig te betalen is; 3) is het aantal voor de tweede periode verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen het totaal aantal voor de maand verschuldigde dertigsten en het aantal voor de tweede periode verschuldigde dertigsten.»

Art. 74.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een artikel 19 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 19.De uurbezoldiging is gelijk aan 1/1976ste van de wedde. »

Art. 75.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een artikel 20 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 20.§ 1. De maandwedde ondergaat de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de regelen voorgeschreven door de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982. § 2. De in artikel 19 bepaalde uurbezoldiging schommelt in dezelfde mate als de maandwedde waarop die betrekking heeft. »

Art. 76.Na artikel 20 van voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een « Afdeling IV - Wedde in geval van verlof wegens verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen en in geval van afwezigheid wegens een persoonlijke aangelegehenheid » ingevoegd.

Art. 77.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een artikel 21 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 21.In afwijking van artikel 14 komt de periode gedurende welke de ambtenaar verminderde prestaties verricht gewettigd wegens een persoonlijke aangelegenheid, in aanmerking voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen. ».

Art. 78.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een artikel 22 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 22.In afwijking van artikel 19, § 1, lid 1 en §§ 2 en 3, wordt, bij deeltijdse arbeid uit hoofde van verlof voor verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen, de maandwedde of het gedeelte van de maandwedde berekend overeenkomstig de volgende berekeningswijzen : 1° indien de verminderde prestaties slaan op volledige dagen, wordt de maandwedde voor volledige prestaties vermenigvuldigd met de breuk die de verhouding van de prestaties voorstelt;2° indien de verminderde prestaties slaan op een dagelijkse vermindering van de dagprestaties, wordt de maandwedde voor volledige prestaties vermenigvuldigd met de breuk die de overblijvende dagprestaties tot teller en 7,6 tot noemer heeft.»

Art. 79.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een artikel 23 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 23.In afwijking van artikel 19, §1, lid 1, en §§ 2 en 3, wordt het gedeelte van de maandwedde verschuldigd voor de verminderde prestaties uit hoofde van afwezigheid wegens persoonlijke aangelegenheid, vastgesteld naar rata van de maandwedde voor volledige prestaties.

Voor de duur van de periode van deze verminderde prestaties, worden de tussentijdse verhogingen toegekend alsof het gaat om diensten met volledige prestaties; na het beëindigen van de verminderde prestaties blijven deze tussentijdse verhogingen verworven. »

Art. 80.Na artikel 23 van voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een « Hoofdstuk III - Bijzondere en overgangsregeling » ingevoegd.

Art. 81.In voornoemd koninklijk besluit van 55 november 1971 wordt een artikel 24 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 24.§ 1. De in § 2 vermelde bepaling is uitsluitend van toepassing op de personen die in precair verband werden aangeworven in de Rijksbesturen en die, nadat zij tot rijksambtenaar werden benoemd op grond van de bepalingen van artikel 11 of 13 van het koninklijk besluit van 12 maart 1973 houdende tijdelijke maatregelen ten gunste van sommige ambtenaren van de rijksbesturen, binnen de universiteiten of universitaire faculteit, een ambt met onvolledige prestaties blijven uitoefenen. § 2. In afwijking van de artikelen 14, 15 en 16, lid 1, worden de diensten die de in § 1 bedoelde personen, vanaf hun benoeming als rijksambtenaar of ambtenaar van de Diensten van de Executieve of ambtenaar van de Diensten van de Regering hebben verricht, prorata temporis bezoldigd en in aanmerking genomen voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen, volgens hun betrekkelijke duur, binnen de termijnen en voor de bedragen bepaald in de schaal van hun graad. ».

Art. 82.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een artikel 25 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 25.Voor de toepassing van dit besluit, wordt de geldelijke anciënniteit van de ambtenaren, op de datum van de inwerkingtreding ervan, vastgesteld op de geldelijke anciënniteit die zij op die datum genoten, rekening houdend met de bepalingen die op hen van toepassing waren. »

Art. 83.Na artikel 23 van voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een « Hoofdstuk IV - De geldelijke opklimming » ingevoegd.

Art. 84.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een artikel 26 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 26.De geldelijke opklimming geschiedt, voor elke ambtenaar, binnen de rang waartoe hij behoort. »

Art. 85.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een artikel 27 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 27.De tussentijdse verhogingen worden toegekend op grond van de geldelijke anciënniteit vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II, afdeling II, onderafdeling III, van dit besluit. »

Art. 86.In voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1971 wordt een artikel 28 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 28.De weddeschalen van elk van de graden worden vastgesteld door de Regering van de Franse Gemeenschap. » HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instelling

Art. 87.Artikel 41bis van de wet van 27 juli 1971, gewijzigd bij het decreet van 1 oktober 1998 op de financiering en de controle van de universitaire instelling, wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Art. 41bis.De universitaire instellingen die ten laste van de werkingstoelagen bepaald in artikel 25 personen aanwerven die vroeger door het patrimonium bezoldigd werden in afwijking van artikel 41 en van de wetten, decreten en verordeningen tot vaststelling van het statuut van het personeel van de universitaire instellingen van de Franse Gemeenschap, kunnen deze ambtenaren, bij hun aanwerving, de graad en de anciënniteit toekennen die ze genoten op voorwaarde dat ze de graad en de anciënniteit die ze zouden kunnen hebben verkregen als deze vroegere prestaties uitgevoerd waren geweest in naleving van de wetten, decreten en verordeningen die van toepassing zijn op het personeel bezoldigd door de werkingstoelagen bepaald in artikel 25. » HOOFDSTUK V. - Wijziging van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat

Art. 88.In artikel 50 van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat, gewijzigd bij de wetten van 14 december 1960, 6 juli 1964, 21 juni 1985 en bij het decreet van 10 april 1995, worden de woorden « het administratief, gespecialiseerd, meesters-, vak- en dienstpersoneel » vervangen door de woorden « het bestuurs- en toegevoegd personeel, het administratief personeel, het hulppersoneel voor onderzoek, het beheerspersoneel, de kinderverzorgsters, werkopzichters en tekenaars, het paramedisch en deskundig personeel ». HOOFDSTUK VI. - Overgangsbepalingen

Art. 89.De graden en ambten waarvan de ambtenaren titularis zijn, worden omgezet in de graden opgenomen in bijlage II van het koninklijk besluit van 30 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van het administratief, gespecialiseerd, meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksuniversiteiten, de rijksfaculteit en het rijksuniversitair centrum.

De vastbenoemde titularissen van de om te zetten graden worden in de nieuwe graden benoemd, behalve als ze dit binnen het jaar van de inwerkingtreding van dit decreet weigeren.

De personen die deze omzetting weigeren, behouden hun graad, hun betrekking en hun geldelijk statuut.

Art. 90.De ambtenaren die aangeworven zijn in de graad van correspondent, technicus, eerste geschoold werkman, werkopzichter of tekenaar en waarvan één van de aanwervingsvoorwaarden was een diploma van gegradueerde te bezitten, krijgen toegang tot de graad van eerste gespecialiseerd beambte op de datum van inwerkingtreding van dit decreet. De andere ambtenaren die titularis zijn van een diploma van gegradueerde kunnen tot deze graad toegang krijgen door een regularisatie-examen. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 91.Dit decreet heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2003.

Art. 92.De Minister van Ambtenarenzaken en de Minister van Hoger onderwijs worden belast met de uitvoering van dit decreet.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 22 oktober 2003.

De Minister-President, belast met de Internationale Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Cultuur, Ambtenarenzaken, Jeugd en Sport, C. DUPONT De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de Opvang en de Opdrachten toegewezen aan de « O.N.E. », J.-M. NOLLET De Minister van Secundair Onderwijs en Buitengewoon Onderwijs, P. HAZETTE De Minister van Begroting, M. DAERDEN De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. F. DUPUIS De Minister van Kunsten, Letteren en de Audiovisuele Sector, D. DUCARME De Minister van Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. N. MARECHAL _______ Nota (1) Zitting 2002-2003. Stukken van de Raad. - Ontwerp van decreet, nr. 438-1. - Commissieamendementen, nr. 438-2. - Verslag, nr. 438-3.

Zitting 2003-2004.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 21 oktober 2003.

^