Etaamb.openjustice.be
Decreet van 25 april 2014
gepubliceerd op 25 september 2014

Decreet betreffende het onderwijs XXIV

bron
vlaamse overheid
numac
2014035931
pub.
25/09/2014
prom.
25/04/2014
ELI
eli/decreet/2014/04/25/2014035931/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 APRIL 2014. - Decreet betreffende het onderwijs XXIV (1)


Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt: Decreet betreffende het onderwijs XXIV HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen Artikel I.1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. HOOFDSTUK II. - Basisonderwijs Art. II.1. In artikel 3 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 25° wordt tussen het woord "draagt" en het woord "voor" de zinsnede "of zal dragen" ingevoegd;2° in punt 30° wordt de zinsnede "artikel 1" vervangen door de zinsnede "artikel 1, § 1, § 3, § 7". Art. II.2. In artikel 13, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 20 maart 2009 en gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, het decreet van 21 december 2012 en het decreet van 19 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 2° wordt vervangen door wat volgt: "2° toegelaten zijn door de klassenraad. De beslissing omtrent de toelating wordt aan de ouders meegedeeld uiterlijk de tiende schooldag van september bij inschrijving vóór 1 september van het lopende schooljaar, of, bij inschrijving vanaf 1 september, uiterlijk tien schooldagen na deze inschrijving. In afwachting van deze mededeling is de leerling ingeschreven onder opschortende voorwaarde. Bij overschrijding van de genoemde termijn is de leerling ingeschreven.

De schriftelijke mededeling aan de ouders van een negatieve beslissing bevat tevens de motivatie."; 2° punt 3° wordt opgeheven. Art. II.3. In artikel 18 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 9 juli 2010 en gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012 en het decreet van 19 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt: " § 1.In afwijking van artikel 13, § 1, kan een leerling die vijf jaar wordt vóór 1 januari van het lopende schooljaar in het gewoon lager onderwijs ingeschreven worden na advies van het CLB en na toelating door de klassenraad overeenkomstig artikel 13, § 1, 2°. "; 2° paragraaf 2 en paragraaf 3 worden opgeheven. Art. II.4. In artikel 26 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan paragraaf 1, eerste lid, wordt de volgende zin toegevoegd: "Voor leerplichtige leerlingen in het basisonderwijs is de leerplicht voltijds."; 2° paragraaf 3, opgeheven bij het decreet van 7 juli 2006, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing: " § 3.Inbreuken op de regelgeving met betrekking tot de leerplicht worden gesanctioneerd conform artikel 5 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht.".

Art. II.5. Aan artikel 26bis/2, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 juli 2013, worden de volgende woorden toegevoegd: ", of, indien de leerplichtige geboren werd in 2002, uiterlijk in het schooljaar waarin de leerplichtige twaalf jaar is geworden voor 1 januari.".

Art. II.6. Artikel 34 van hetzelfde decreet, laatst gewijzigd bij decreet van 19 juli 2013, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 34.§ 1. Leerlingen die vijf jaar of ouder geworden zijn vóór 1 januari van het lopende schooljaar voor wie het door ziekte of ongeval tijdelijk onmogelijk is om onderwijs te volgen in hun school, hebben, onder de voorwaarden door de regering bepaald, recht op tijdelijk onderwijs aan huis, synchroon internetonderwijs of een combinatie van beiden. § 2. Bij langdurige afwezigheid wegens ziekte of ongeval van een regelmatig ingeschreven leerplichtige leerling is het schoolbestuur verplicht om de ouders te informeren over het recht op, de mogelijkheden van en de modaliteiten van het tijdelijk onderwijs aan huis en van synchroon internetonderwijs. § 3. De uitdrukkelijke vraag van de ouders voor een leerling als vermeld in paragraaf 1, verplicht het schoolbestuur er toe om tijdelijk onderwijs aan huis of synchroon internetonderwijs te organiseren.

De verplichting om tijdelijk onderwijs aan huis in te richten, vervalt voor de school ten aanzien van de leerling of de kleuter gedurende zijn verblijf in een preventorium of ziekenhuis waar onderwijs van type 5 gefinancierd of gesubsidieerd wordt of bij zijn opname in een dienst bedoeld in artikel X.1, 2°, van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV. Tijdens een dergelijk verblijf of opname kan synchroon internetonderwijs wel verder lopen. § 4. De regering legt de voorwaarden vast om in aanmerking te komen voor tijdelijk onderwijs aan huis en voor synchroon internetonderwijs, bepaalt wat onder langdurige afwezigheid moet begrepen worden, hoe het onderwijs aan huis en het synchroon internetonderwijs georganiseerd wordt en welke vorm van hulp de school krijgt om het onderwijs aan huis te organiseren en wie synchroon internetonderwijs kan organiseren, onder welke voorwaarden en volgens welke subsidiëringsmodaliteiten.

Een afwezigheid van minder dan eenentwintig kalenderdagen is geen langdurige afwezigheid voor de toepassing van dit artikel tenzij het gaat om een afwezigheid vanwege een chronische ziekte. § 5. De regering bepaalt de voorwaarden tot het verkrijgen van lestijden tijdelijk onderwijs aan huis, alsook het aantal en de wijze van berekening ervan. De betrekkingen die worden ingericht op basis van de lestijden, vermeld in het eerste lid, komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekkingen.".

Art. II.7. In artikel 37bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 zoals vervangen bij het decreet van 8 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 4 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Het behoud van inschrijving kan, als de vestigingsplaats, het niveau in de vestigingsplaats(en) of het type in de vestigingsplaats(en) van de leerling betrokken is bij een herstructurering en verdwijnt uit de school, ook gegarandeerd worden in een andere school betrokken bij de herstructurering of in een andere school van hetzelfde schoolbestuur, gelegen op een billijke afstand.Het behoud van inschrijving wordt, als de school van de leerling betrokken is bij een fusie, gegarandeerd in de fusieschool of in een andere school van hetzelfde schoolbestuur gelegen op een billijke afstand. In voorkomende situaties informeert het schoolbestuur de betrokken ouders."; 2° een paragraaf 7 wordt toegevoegd, die luidt als volgt: " § 7.Indien zijn betrokken scholen of vestigingsplaatsen gelegen zijn binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden zijn door hetzij maximaal twee kadastrale percelen hetzij door een weg, kan een schoolbestuur ervoor opteren om de desbetreffende scholen of vestigingsplaatsen als één geheel te beschouwen en één capaciteit, overeenkomstig artikel 37novies, § 1, te bepalen voor de verschillende scholen of vestigingsplaatsen, gelegen binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden door hetzij maximaal twee kadastrale percelen, hetzij door een weg, samen. Een schoolbestuur dat van deze mogelijkheden gebruikmaakt, neemt dit op in zijn schoolreglement.".

Art. II.8. In artikel 37ter, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 zoals vervangen bij het decreet van 8 juni 2012 en gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt: "Elke inschrijvingsperiode begint met de verschillende voorrangsperiodes, waarbij eerst voorrang verleend wordt aan de leerlingen, vermeld in artikel 37quater, dan aan de leerlingen, vermeld in artikel 37quinquies, dan in voorkomend geval aan de leerlingen, vermeld in artikel 37sexies, en dan aan de leerlingen, vermeld in artikel 37septies."; 2° er wordt een vierde lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "In afwijking van het derde lid, kunnen voor scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, enkel de voorrangsperiodes, vermeld in artikel 37quater en artikel 37quinquies, samen genomen worden.".

Art. II.9. In artikel 37sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 zoals vervangen bij het decreet van 8 juni 2012 en gewijzigd bij het decreet van 19 juni 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2, 2°, wordt "B1" vervangen door "B2"; 2° aan paragraaf 2 wordt een punt c) toegevoegd, dat luidt als volgt: "c) door het voorleggen van het bewijs van minstens voldoende kennis van het Nederlands na het afleggen van een taalexamen bij het selectiebureau van de federale overheid;"; 3° in paragraaf 2 wordt het vierde punt opgeheven; 4° in paragraaf 3 wordt het derde lid vervangen door wat volgt: "Het aantal leerlingen, vermeld in het eerste lid, zal door een schoolbestuur bepaald worden voor elke, overeenkomstig artikel 37novies, § 1, door het schoolbestuur bepaalde capaciteit."; 5° in paragraaf 3 wordt het vijfde lid vervangen door wat volgt: "Een reeds ingeschreven leerling of een leerling die tot dezelfde leefentiteit behoort als een reeds ingeschreven leerling die op basis van de op het moment van zijn inschrijving geldende regelgeving werd beschouwd als een leerling met de thuistaal Nederlands, mag beschouwd worden als een leerling met minstens één ouder als vermeld in artikel 3, 41°, die het Nederlands in voldoende mate machtig is als vermeld in paragraaf 1.Een reeds ingeschreven leerling of een leerling die tot dezelfde leefentiteit behoort als een reeds ingeschreven leerling die op basis van de op het moment van zijn inschrijving geldende regelgeving werd beschouwd als een leerling met minstens één ouder als vermeld in artikel 3, 41°, die het Nederlands in voldoende mate machtig is, wordt beschouwd als een leerling met minstens één ouder als vermeld in paragraaf 1.".

Art. II.10. In artikel 37septies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 zoals vervangen bij het decreet van 8 juni 2012, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt het vierde lid vervangen door wat volgt: "De twee contingenten samen vormen 100 procent en kunnen door een schoolbestuur bepaald worden op die niveaus waarvoor het schoolbestuur overeenkomstig artikel 37duodecies, § 1, een inschrijvingsregister hanteert.In scholen in het werkingsgebied van een LOP en aanmeldende scholen moeten contingenten bepaald worden voor kleuters geboren in de twee meest recente kalenderjaren waarvoor inschrijvingen voor het betrokken schooljaar mogelijk zijn en voor het eerste jaar van het lager onderwijs. Indien de school geen apart inschrijvingsregister hanteert voor de twee meest recente kalenderjaren waarvoor inschrijvingen voor het betrokken schooljaar mogelijk zijn en voor het eerste jaar van het lager onderwijs moeten de contingenten bepaald worden respectievelijk voor de niveaus als bedoeld in artikel 37novies, § 1. De contingenten worden door het schoolbestuur bekendgemaakt aan alle belanghebbenden."; 2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: " § 3.De indicatoren op basis waarvan voorrang verleend wordt, zijn: 1° de leefeenheid als vermeld in artikel 5, 21°, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, ontving in het schooljaar, voorafgaand aan het schooljaar waarop de inschrijving van de leerling betrekking heeft, of in het daaraan voorafgaande schooljaar, minstens één schooltoelage zoals bedoeld in het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, of het gezin heeft een beperkt inkomen; 2° de moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs of van een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs.".

Art. II.11. In artikel 37novies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 zoals vervangen bij het decreet van 8 juni 2012 en gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan § 1, derde lid, laatste zin, wordt de volgende zinsnede toegevoegd: "voor scholen of vestigingsplaatsen met een capaciteit van meer dan honderd leerlingen, en vier leerlingen voor scholen of vestigingsplaatsen met een capaciteit van maximaal honderd leerlingen";2° aan paragraaf 2 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Daarnaast bepaalt en communiceert een schoolbestuur minstens op volgende momenten het aantal plaatsen waarin een inschrijving gerealiseerd kan worden, desgevallend per contingent: a) voor de start van de voorrangsperiode, vermeld in artikel 37quater;b) in voorkomend geval voor de start van de voorrangsperiode, vermeld in artikel 37sexies;c) voor de start van de voorrangsperiode, vermeld in artikel 37septies; d) na de voorrangsperiode, vermeld in artikel 37septies."; 3° aan paragraaf 5 wordt een zevende punt toegevoegd, dat luidt als volgt: "7° voor leerlingen van scholen, gelegen in een gemeente waar alle scholen de inschrijvingen laten voorafgaan door een aanmeldingsprocedure, wiens continuïteit van de schoolloopbaan niet gegarandeerd kan worden omwille van het feit dat de enige school van een schoolbestuur ophoudt te bestaan, waarbij dit niet kadert in een herstructurering, op voorwaarde dat alle leerlingen van de betrokken school een plaats in andere scholen aangeboden wordt.".

Art. II.12. In artikel 37duodecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 zoals vervangen bij het decreet van 8 juni 2012, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan paragraaf 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Een school, gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, noteert, vanaf de inschrijvingen voor het schooljaar 2015-2016, met behoud van het eerste lid, eveneens de inschrijving in toepassing van artikel 37sexies.Een school, gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, noteert voor de niet-gerealiseerde inschrijvingen, met behoud van het eerste lid, eveneens het behoren tot de leerlingen, gevat door artikel 37sexies."; 2° in paragraaf 2 worden de woorden "de eerste schooldag van september van het schooljaar volgend op het schooljaar waarop de inschrijving betrekking had" vervangen door de woorden "30 juni van het schooljaar waarop de inschrijving betrekking had" en wordt de zin "Uiterlijk vanaf 1 juli geldt de volgorde van de niet-gerealiseerde inschrijvingen van kleuters van hetzelfde geboortejaar voor het volgende schooljaar." toegevoegd; 3° aan paragraaf 2 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Vanaf de inschrijvingen voor het schooljaar 2015-2016, wordt in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad bij inschrijvingen voor vrijgekomen plaatsen van leerlingen, ingeschreven in toepassing van artikel 37sexies, de volgorde van de niet-gerealiseerde inschrijvingen, desgevallend per contingent, in toepassing van § 1, tweede lid, gerespecteerd, met behoud van artikel 37quater en 37quinquies."; 4° in paragraaf 2 wordt het tweede lid opgeheven;5° in paragraaf 3 wordt de tweede zin opgeheven. Art. II.13. In artikel 37ter decies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 zoals vervangen bij het decreet van 8 juni 2012, wordt aan § 2, derde lid, een zin toegevoegd, die luidt als volgt: "In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad deelt het schoolbestuur eveneens mee welke plaats onder de geweigerde leerlingen, vermeld in artikel 37sexies, de betrokken leerling inneemt.".

Art. II.14. In artikel 37undevicies, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 zoals vervangen bij het decreet van 8 juni 2012, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt tussen de woorden "artikel 37septies." en het woord "Met" de zin "In voorkomend geval wordt het aantal plaatsen waarin een inschrijving gerealiseerd kan worden, gecommuniceerd overeenkomstig artikel 37novies, § 2, tweede lid." ingevoegd; 2° in het vierde lid wordt tussen de woorden "gebeuren" en ".Indien de aanmeldingsperiode" de woorden "voor het volgende schooljaar" ingevoegd; 3° tussen de woorden "37novies, § 4." en het woord "Na" wordt een zesde lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "Voorafgaand aan de aanmeldingsperiode kunnen er inschrijvingen gebeuren voor het huidige schooljaar. Tijdens de aanmeldingsperiode kan een inschrijving voor het huidige schooljaar gebeuren, op voorwaarde dat: 1° op het moment van de vraag tot inschrijving nog een vrije plaats is;2° de inschrijving gemeld wordt aan het LOP of voor scholen buiten het werkingsgebied van een LOP aan de schoolbesturen van scholen in dezelfde gemeente; 3° alle leerlingen die gunstig gerangschikt werden tijdens de aanmeldingsperiode ook effectief worden ingeschreven.".

Art. II.15. In artikel 37vicies ter, § 2, eerste en tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011, vervangen bij het decreet van 8 juni 2012 en gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, wordt het woord "leefeenheid" telkens vervangen door het woord "leefentiteit".

Art. II.16. In artikel 37vicies quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 zoals vervangen bij het decreet van 8 juni 2012 en gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 1, tweede lid, wordt tussen de woorden "het LOP" en "de rangschikking" de woorden "of buiten het werkingsgebied van een LOP het daartoe gemandateerde schoolbestuur" ingevoegd;2° in § 2, eerste lid, wordt tussen de woorden "het LOP" en "de aangemelde leerling" de woorden "of buiten het werkingsgebied van een LOP het daartoe gemandateerde schoolbestuur" ingevoegd; 3° aan § 2, derde lid, wordt volgende zin toegevoegd: "Daarna worden de niet-toegewezen leerlingen geordend volgens de ordeningscriteria, vermeld in artikel 37vicies quinquies, § 2, 9°, d)."; 4° in paragraaf 2 wordt het achtste lid vervangen door wat volgt: "Wanneer een via aanmeldingsprocedure ingeschreven leerling alsnog wordt ingeschreven in een school van hogere keuze, mag de school van lagere keuze de eerder gerealiseerde inschrijving beëindigen."; 5° in paragraaf 2 wordt een negende lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "Leerlingen wiens recht op inschrijving, overeenkomstig het zesde, zevende of achtste lid komt te vervallen worden overeenkomstig artikel 37duodecies, § 2, vervangen.In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad worden, in afwijking van artikel 37duodecies, § 2, leerlingen als vermeld in artikel 37septies die eveneens beantwoorden aan de criteria, vermeld in artikel 37sexies, wiens recht op inschrijving, overeenkomstig het zesde, zevende of achtste lid komt te vervallen vervangen door de eerstvolgend gerangschikte leerlingen als vermeld in artikel 37septies die eveneens beantwoorden aan de criteria, vermeld in artikel 37sexies, met behoud van artikel 37quater en artikel 37quinquies. Deze ouders krijgen binnen vier werkdagen na de nodige vaststellingen door het schoolbestuur of het LOP schriftelijk of via elektronische drager melding dat de aangemelde leerling alsnog is toegewezen. Deze melding bevat informatie over de periode waarbinnen de ouders de betrokken leerling kunnen inschrijven.

Die periode duurt minimaal vijf schooldagen."; 6° in § 3, eerste lid, wordt de zinsnede "In het geval van niet-gunstige rangschikking in geen enkele school of vestigingsplaats" vervangen door de zinsnede "Indien de leerling in geen enkele school of vestigingsplaats gunstig gerangschikt kan worden"; 7° aan paragraaf 4 wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt: "De betrokken schoolbesturen kunnen beslissen een niet-gunstige rangschikking gelijk te stellen met een niet-gerealiseerde inschrijving, overeenkomstig artikel 37novies, § 4, en kunnen de mededeling van de niet-gerealiseerde inschrijvingen zoals bepaald in artikel 37ter decies, mandateren aan het LOP, of buiten het werkingsgebied van een LOP aan het daartoe aangeduide schoolbestuur."; 8° in paragraaf 5 wordt het woord "aanmeldingen" vervangen door de woorden "toegewezen leerlingen en de volgorde van de niet-toegewezen leerlingen". Art. II.17. In artikel 37vicies quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 zoals vervangen bij het decreet van 8 juni 2012 en gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt: " § 1.Uiterlijk op 15 september van het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de inschrijvingen gelden, legt een schoolbestuur, meerdere schoolbesturen samen of het LOP een voorstel van aanmeldingsprocedure voor aan de CLR. In afwijking van het eerste lid legt voor het buitengewoon onderwijs een schoolbestuur, meerdere schoolbesturen samen of het LOP dat wenst aan te melden voor type 9 voor de inschrijvingen voor het schooljaar 2015-2016, het aanmeldingsdossier uiterlijk op 16 februari 2015 voor aan de CLR."; 2° in § 2, 3°, wordt tussen de woorden "capaciteit," en de woorden "hun aanmeldingsmiddelen" de woorden "het aantal plaatsen waarin een inschrijving gerealiseerd kan worden" gevoegd; 3° in paragraaf 2 wordt punt 4° vervangen door wat volgt: "4° de manier waarop de mogelijkheid om een leerling in één aanmeldingsdossier voor verschillende scholen of vestigingsplaatsen tegelijk aan te melden, indien de aanmeldingsprocedure geldt voor meerdere scholen en vestigingsplaatsen, wordt geoperationaliseerd, waarbij tegelijkertijd vermeden wordt dat voor eenzelfde leerling meerdere aanmeldingsdossiers aangelegd kunnen worden binnen het eigen aanmeldingssysteem;"; 4° aan § 2, 9°, d), worden de volgende woorden ", en de ordeningscriteria, in toepassing van artikel 37vicies quater, § 2, derde lid, die gehanteerd worden bij de rangschikking van de niet-toegewezen leerlingen;" toegevoegd; 5° aan § 2, 9°, e), worden de volgende woorden toegevoegd: "en de elementen die in overweging worden genomen bij de berekening van de contingenten";6° in paragraaf 2 wordt een punt 12° toegevoegd, dat luidt als volgt: "12° het al dan niet door de schoolbesturen mandateren aan het LOP, of buiten het werkingsgebied van een LOP aan het daartoe aangeduide schoolbestuur, van: a) de rangschikking van de aangemelde leerlingen;b) het uitreiken van de melding van de definitieve toewijzing of van de melding over het niet kunnen toewijzen van de leerling aan een door de ouders gekozen school of vestigingsplaats; c) de mededeling van de niet-gerealiseerde inschrijvingen."; 7° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt: " § 4.De CLR neemt over het voorstel van aanmeldingsprocedure een besluit uiterlijk twee maanden na de indiening. Enkel indien de einddatum van deze periode van twee maanden valt in de periode tussen 15 juli en 15 augustus, valt de beslissing uiterlijk in de week volgend op 16 augustus.".

Art. II.18. In artikel 39 van hetzelfde decreet wordt het woord "- wereldoriëntatie" vervangen door de woorden: " - wetenschappen en techniek; - mens en maatschappij;".

Art. II.19. In artikel 40 van hetzelfde decreet wordt het woord "- wereldoriëntatie" vervangen door de woorden: "- wetenschappen en techniek; - mens en maatschappij;".

Art. II.20. In artikel 44bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 1997 en gewijzigd bij de decreten van 22 juni 2007 en 8 mei 2009, wordt in paragraaf 2, 2°, telkens in a), b) en c), het woord "wereldoriëntatie" vervangen door de woorden "wetenschappen en techniek, mens en maatschappij".

Art. II.21. In artikel 53, tweede lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "de doelen die in het leerplan zijn opgenomen" vervangen door de woorden "die doelen uit het leerplan die het bereiken van de eindtermen beogen".

Art. II.22. In artikel 86bis van hetzelfde decreet wordt het laatste lid vervangen door wat volgt: "De integratietoelagen van de scholengroepen van het gemeenschapsonderwijs en van de scholen van het gesubsidieerd buitengewoon basisonderwijs worden elk schooljaar in minstens twee schijven uitbetaald waarbij vóór 1 februari de som van de uitbetaalde schijven minstens 50 procent van de integratietoelagen van het betrokken schooljaar vertegenwoordigt en het saldo vóór 1 juli betaald wordt.

Indien het decreet houdende de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van het begrotingsjaar waarin de integratietoelagen voor het betrokken schooljaar zijn opgenomen aanleiding geeft tot meer middelen voor de schoolbesturen van het gesubsidieerd buitengewoon basisonderwijs of de scholengroepen van het gemeenschapsonderwijs, dan worden deze bijkomende middelen uitbetaald binnen de twee maanden na de bekrachtiging door de Vlaamse Regering van betrokken decreet.".

Art. II.23. In artikel 115, § 2, 2°, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 9 juli 2010, worden tussen de woorden "de vestigingsplaatsen" en de woorden "voldeden aan" de woorden ", die tijdens het lopende schooljaar nog deel uitmaken van de school," ingevoegd.

Art. II.24. Artikel 125quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en vervangen bij het decreet van 17 juni 2011, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 125quinquies.§ 1. Een scholengemeenschap wordt opgericht: 1° bij beslissing als de scholengemeenschap wordt gevormd door scholen van hetzelfde schoolbestuur;2° bij overeenkomst als de scholengemeenschap wordt gevormd door scholen van verschillende schoolbesturen. De beslissing of de overeenkomst regelt de organisatie en de werking van de scholengemeenschap. § 2. Op 1 september 2014 treedt de beslissing of overeenkomst in werking voor een periode van zes schooljaren. De beslissing of overeenkomst eindigt op 31 augustus 2020. § 3. In afwijking van paragraaf 2 eindigen de overeenkomsten of beslissingen die in werking treden in de loop van de zesjaarlijkse periode, vermeld in paragraaf 2, op 31 augustus 2020. § 4. Tijdens de voormelde periode kan de beslissing of overeenkomst inzake de vorming van een scholengemeenschap evenwel worden gewijzigd, zodat een school alsnog tot de scholengemeenschap kan toetreden of uit de scholengemeenschap kan stappen.

Een school kan uit de scholengemeenschap stappen in een van de volgende gevallen: 1° indien de scholengemeenschap minder dan negenhonderd gewogen regelmatige leerlingen telt op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar;2° indien de school overgenomen wordt door een schoolbestuur van een andere groep als vermeld in artikel 3, 21°, op voorwaarde dat alle schoolbesturen die behoren tot de scholengemeenschap, ermee instemmen dat de school uit de scholengemeenschap stapt;3° indien de school behoort tot een schoolbestuur met bepaalde kenmerken en voor zover de uitstap plaatsvindt op 1 september 2017, 2018 of 2019.In voorkomend geval genereert desbetreffende school extra middelen voor het betrokken schoolbestuur. De Vlaamse Regering bepaalt: a) aan welke kenmerken een desbetreffend schoolbestuur moet voldoen, met dien verstande dat een dergelijk schoolbestuur niet tot een scholengemeenschap kan behoren;b) de vorm, de wijze van berekening, de toekenning en de aanwending van die extra middelen, met dien verstande dat de berekening ervan op lineaire basis gebeurt;c) de personeelscategorieën en ambten waarin op basis van die middelen, voor zover ze de personeelsomkadering betreffen, betrekkingen kunnen worden ingericht en hoe de omrekening naar gefinancierde of gesubsidieerde betrekkingen gebeurt. Wijzigingen van een beslissing of overeenkomst treden in werking op 1 september na de datum waarop de wijziging tot stand is gekomen. § 5. De beslissing of overeenkomst wordt voor 15 juni voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding bezorgd aan AgODi.".

Art. II.25. In artikel 125septies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en gewijzigd bij het decreet van 17 juni 2011, wordt paragraaf 5 vervangen door wat volgt: " § 5. In afwijking van paragraaf 3 geldt de telling voor het voldoen aan de norm van de scholengemeenschap voor overeenkomsten of beslissingen die in werking treden in de loop van de periode van zes schooljaren zoals bedoeld in artikel 125quinquies, § 3, tot op 31 augustus 2020.".

Art. II.26. In artikel 125octies, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2005, worden tussen de woorden "van een provincie" en de woorden "de norm" de woorden "of binnen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest" ingevoegd.

Art. II.27. Aan artikel 125duodecies, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003, vervangen bij het decreet van 15 juli 2005 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan punt 1° worden de woorden "en op voorwaarde dat de school het schooljaar voor de start van de scholengemeenschap opgenomen was in de financierings- of subsdieringsregeling" toegevoegd; 2° aan punt 1° bis wordt de volgende zin toegevoegd: "Bij de start van een nieuwe zesjaarlijkse periode voor scholengemeenschappen zoals bepaald in artikel 125quinquies, worden de scholen, die bij de start van de scholengemeenschap op 1 september deel uitmaken van de scholengemeenschap, geacht deel uit te maken van de scholengemeenschap op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar, op voorwaarde dat de school het schooljaar voor de start van de scholengemeenschap opgenomen was in de financierings- of subsidiëringsregeling.".

Art. II.28. Aan artikel 125duodecies1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008 en gewijzigd bij de decreten van 8 mei 2009 en 17 juni 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 1, tweede lid, 1°, eerste zin, worden de woorden ", § 3, tijdens het schooljaar 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 of 2013-2014" opgeheven;2° aan § 1, tweede lid, 1°, derde zin, worden de woorden "en op voorwaarde dat de school het schooljaar voor de start van de scholengemeenschap opgenomen was in de financierings- of subsidiëringsregeling" toegevoegd; 3° aan § 1, 1° bis, wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt: "Bij de start van een nieuwe zesjaarlijkse periode voor scholengemeenschappen, zoals bepaald in artikel 125quinquies, worden de scholen, die bij de start van de scholengemeenschap op 1 september deel uitmaken van de scholengemeenschap, geacht deel uit te maken van de scholengemeenschap op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar, op voorwaarde dat de school het schooljaar voor de start van de scholengemeenschap opgenomen was in de financierings- of subsidiëringsregeling."; 4° aan § 2, 1°, wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt: "Bij de start van een nieuwe zesjaarlijkse periode voor scholengemeenschappen, zoals bepaald in artikel 125quinquies, worden de scholen, die bij de start van de scholengemeenschap op 1 september deel uitmaken van de scholengemeenschap, geacht deel uit te maken van de scholengemeenschap op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar, op voorwaarde dat de school het schooljaar voor de start van de scholengemeenschap opgenomen was in de financierings- of subsidiëringsregeling."; 5° aan § 2, 3°, wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt: "Bij de start van een nieuwe zesjaarlijkse periode voor scholengemeenschappen, zoals bepaald in artikel 125quinquies, worden de scholen, die bij de start van de scholengemeenschap op 1 september deel uitmaken van de scholengemeenschap, geacht deel uit te maken van de scholengemeenschap op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar, op voorwaarde dat de school het schooljaar voor de start van de scholengemeenschap opgenomen was in de financierings- of subsidiëringsregeling.".

Art. II.29. Artikel 168 van hetzelfde decreet, opgeheven door het decreet van 9 december 2005 en opnieuw opgenomen door het decreet van 21 december 2012, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 168.Eén vereniging zonder winstoogmerk ontvangt de subsidie, vermeld in artikel 169, vanaf de data, vermeld in artikel 169, en één voltijds verlof wegens bijzondere opdracht als ze voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° ze stelt zich tot doel de participatie van de kleuters van de kermisexploitanten en ze organiseert een rijdende kleuterschool Vlaanderen ter bevordering daarvan.De rijdende kleuterschool Vlaanderen zal de toer van de foren volgen; 2° ze leeft de erkenningsvoorwaarden na, vermeld in artikel 62, § 1, 2°, 5°, 6°, 7° en 11° ;3° ze voorziet in onderwijsaanbod dat ten minste de leergebieden, vermeld in artikel 39, omvat.De geformuleerde ontwikkelingsdoelen voor die leergebieden, vermeld in artikel 44, § 1, worden nagestreefd; 4° ze houdt zich aan de bepalingen, vermeld in artikel 27 en 27bis;5° ze aanvaardt alleen kleuters die zijn ingeschreven in een erkende school;6° ze bezorgt jaarlijks uiterlijk op 15 september een financieel verslag over het afgelopen schooljaar;7° ze toont de betrokkenheid met en de kennis van de doelgroep aan; 8° ze toont aan dat ze voldoende ervaring heeft met het organiseren van een rijdende kleuterschool.".

Art. II.30. Artikel 169 van hetzelfde decreet, opgeheven door het decreet van 9 december 2005, opnieuw opgenomen door het decreet van 21 december 2012, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 169.§ 1. Vanaf het schooljaar 2015-2016 wordt aan de vzw een subsidie toegekend van maximaal 28.000 euro voor het project de rijdende kleuterschool Vlaanderen. § 2. De subsidie, vermeld in paragraaf 1, wordt als volgt uitbetaald: 1° een eerste schijf van 80% uiterlijk één maand na de ondertekening van het subsidiebesluit;2° een saldo van 20% nadat het financieel verslag, vermeld in artikel 168, goedgekeurd is. § 3. Vanaf het begrotingsjaar 2016 wordt de subsidie die aan de vzw toegekend wordt, jaarlijks geïndexeerd tegen 75% van het prijsindexcijfer dat berekend wordt voor de toepassing van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. § 4. Vanaf het schooljaar 2015-2016 wordt aan de vzw ook een verlof wegens bijzondere opdracht voor één kleuteronderwijzer toegekend. § 5. De regering bepaalt de verdere procedure voor de aanvraag en de toekenning van de subsidie, vermeld in paragraaf 1, en het verlof wegens bijzondere opdracht, vermeld in paragraaf 4. De toekenning van de subsidie en het verlof wegens bijzondere opdracht gebeuren telkens voor een periode van vijf schooljaren.".

Art. II.31. In artikel 173quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 9 juli 2010 en gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt punt 1° vervangen door wat volgt: "1° a) ofwel gelegen zijn in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest op voorwaarde dat dit gewest, voor het schooljaar (X, X+1), een totale aangroei kent van minstens 2400 regelmatige leerlingen gewoon basisonderwijs, die ingeschreven waren in de vestigingsplaatsen, gesubsidieerd of gefinancierd door de Vlaamse overheid, op het grondgebied van dit gewest, op de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar X ten opzichte van de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar X-5; b) ofwel gelegen zijn in een administratief arrondissement van het Vlaamse Gewest dat, voor het schooljaar (X, X+1), een totale aangroei kent van minstens 2400 regelmatige leerlingen gewoon basisonderwijs, die ingeschreven waren in de vestigingsplaatsen op het grondgebied van dit administratief arrondissement, op de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar X ten opzichte van de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar X-5;"; 2° in § 1, 2°, wordt het woord "scholen" vervangen door het woord "vestigingsplaatsen"; 3° in paragraaf 1bis worden tussen de woorden "worden er" en de woorden ", voor het schooljaar" de woorden "vanaf 1 september 2015" ingevoegd.".

Art. II.32. In artikel 173quinquies/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 6 juli 2012 en gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt punt 1° vervangen door wat volgt: "1° a) ofwel gelegen zijn in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest op voorwaarde dat dit gewest, voor het schooljaar (X, X+1), een totale aangroei kent van minstens 2400 regelmatige leerlingen gewoon basisonderwijs, die ingeschreven waren in de vestigingsplaatsen, gesubsidieerd of gefinancierd door de Vlaamse overheid, op het grondgebied van dit gewest, op de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar X ten opzichte van de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar X-5; b) ofwel gelegen zijn in een administratief arrondissement van het Vlaamse Gewest dat, voor het schooljaar (X, X+1), een totale aangroei kent van minstens 2400 regelmatige leerlingen gewoon basisonderwijs, die ingeschreven waren in de vestigingsplaatsen op het grondgebied van dit administratief arrondissement, op de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar X ten opzichte van de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar X-5;"; 2° in § 1, 2°, wordt het woord "scholen" vervangen door het woord "vestigingsplaatsen";3° in paragraaf 1bis worden tussen de woorden "worden er" en de woorden ", voor het schooljaar" de woorden "vanaf 1 september 2015" ingevoegd. Art. II.33. In artikel 194quater, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008 en gewijzigd bij het decreet van 17 juni 2011, worden de woorden ", voor de schooljaren 2008-2009, 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014," opgeheven.

Art. II.34. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2014.

Artikel II.29 en II.30 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel II.7, 1°, II.11, 3°, II.15 en II.23, hebben uitwerking met ingang van 1 september 2013.

Artikel II.16 en II.17 hebben uitwerking met ingang van 1 mei 2014.

Artikel II.6, II.18, II.19, II.20 en II.21 treden in werking op 1 september 2015. HOOFDSTUK III. - Secundair onderwijs Afdeling I. - Codex Secundair Onderwijs

Art. III.1. Aan artikel 3 van de Codex Secundair Onderwijs, gecodificeerd op 17 december 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan punt 2° /1, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011, wordt een punt c) toegevoegd, dat luidt als volgt: "c) in het voltijds gewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs: een leerling die officieel verblijft in een open asielcentrum, zijnde een collectieve opvangstructuur als vermeld in artikel 2, 10°, van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde categorieën van vreemdelingen en die op 31 december volgend op de aanvang van het schooljaar respectievelijk voor het voltijds gewoon secundair onderwijs minstens twaalf jaar en geen achttien jaar geworden is en voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;"; 2° punt 23° wordt opgeheven. Art. III.2. In artikel 14, § 4, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het tweede lid wordt vervangen door een nieuw tweede, derde en vierde lid, die luiden als volgt: "De ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats tijdens een bepaald schooljaar wordt door het schoolbestuur uiterlijk 31 maart van het voorafgaand schooljaar schriftelijk aangevraagd bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.De Vlaamse Regering bepaalt de ontvankelijkheidsvoorwaarden waaraan deze aanvraag moet voldoen.

De onderwijsinspectie onderzoekt de aanvraag op hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid, en geeft een advies aan de Vlaamse Regering, die beslist over de goedkeuring. Het advies en de aansluitende beslissing worden uiterlijk 30 juni van het voorafgaand schooljaar aan het schoolbestuur medegedeeld. Indien de Vlaamse Regering deze datum overschrijdt, wordt de aanvraag geacht van rechtswege te zijn goedgekeurd.

De aanvraag tot ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats maakt deel uit van de aanvraag, bedoeld in paragraaf 2, in het geval van een school die wordt opgericht zonder het gevolg te zijn van een herstructurering van bestaande scholen."; 2° er wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Nieuwe vestigingsplaatsen die in gebruik worden genomen tijdens het schooljaar 2013-2014 worden, doch uitsluitend tot en met 31 augustus 2014, van rechtswege goedgekeurd.".

Art. III.3. In artikel 15, § 4, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het tweede lid wordt vervangen door een nieuw tweede, derde en vierde lid, die luiden als volgt: "De ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats tijdens een bepaald schooljaar wordt door het schoolbestuur uiterlijk 31 maart van het voorafgaand schooljaar schriftelijk aangevraagd bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.De Vlaamse Regering bepaalt de ontvankelijkheidsvoorwaarden waaraan deze aanvraag moet voldoen.

De onderwijsinspectie onderzoekt de aanvraag op hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid, en geeft een advies aan de Vlaamse Regering, die beslist over de goedkeuring. Het advies en de aansluitende beslissing worden uiterlijk 30 juni van het voorafgaand schooljaar aan het schoolbestuur medegedeeld. Indien de Vlaamse Regering deze datum overschrijdt, wordt de aanvraag geacht van rechtswege te zijn goedgekeurd.

De aanvraag tot ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats maakt deel uit van de aanvraag, bedoeld in paragraaf 2, in het geval van een school die wordt opgericht zonder het gevolg te zijn van een herstructurering van bestaande scholen. De aanvraag tot ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats wordt gevoegd bij de melding, bedoeld in artikel 175, § 6, voor het voltijds gewoon secundair onderwijs, en artikel 285/1 voor het buitengewoon secundair onderwijs, in het geval van een school die wordt opgericht als gevolg van een herstructurering van bestaande scholen."; 2° er wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Nieuwe vestigingsplaatsen die in gebruik worden genomen tijdens het schooljaar 2013-2014 worden, doch uitsluitend tot en met 31 augustus 2014, van rechtswege goedgekeurd.".

Art. III.4. In artikel 17, § 2, van dezelfde codex wordt tussen het woord "psychologisch" en de woorden "en sociaal" het woord ", orthopedagogisch" ingevoegd.

Art. III.5. In artikel 19 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt: " § 1.Een schoolbestuur kan van de aan zijn scholen toegekende uren-leraar gewoon onderwijs respectievelijk lesuren buitengewoon onderwijs maximaal twee procent respectievelijk maximaal drie procent herverdelen onder zijn scholen.

Die twee procent voor het gewoon onderwijs en drie procent voor het buitengewoon onderwijs worden berekend op basis van het totaal aantal uren-leraar of lesuren dat gedurende het vorig schooljaar aan het schoolbestuur werd toegekend op basis van de geldende reglementaire normen.

Het schoolbestuur kan alleen uren-leraar of lesuren herverdelen tussen scholen die behoren tot dezelfde scholengemeenschap, als: 1° de herverdeling in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt;2° er een onderhandeling in het lokaal comité heeft plaatsgevonden. In afwijking van paragraaf 3 kan deze herverdeling gepaard gaan met bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel."; 2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt: " § 2.Het schoolbestuur kan alleen uren-leraar of lesuren herverdelen tussen scholen die niet behoren tot dezelfde scholengemeenschap, als: 1° de herverdeling in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt;2° er een onderhandeling in het lokaal comité heeft plaatsgevonden.3° daarvan melding gemaakt is aan de betrokken scholengemeenschap waartoe de begunstigde school behoort. In afwijking van paragraaf 3 kan deze herverdeling gepaard gaan met bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel op voorwaarde dat het lokaal comité daarmee akkoord gaat."; 3° in paragraaf 3 worden de woorden "lesuren, lestijden of uren-leraar" vervangen door de woorden "uren-leraar of lesuren";4° in paragraaf 4, tweede lid, worden de woorden "lesuren, lestijden of uren-leraar" vervangen door de woorden "uren-leraar of lesuren" en worden de woorden "bedoelde uren-leraar" vervangen door de woorden "bedoelde uren-leraar of lesuren". Art. III.6. In artikel 20 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt: " § 1.Binnen dezelfde scholengemeenschap kunnen uren-leraar of lesuren tot uiterlijk 1 november van het betrokken schooljaar van een school aan een andere school worden overgedragen, als: 1° de overdracht in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt;2° er een onderhandeling heeft plaatsgevonden in het lokaal comité. In afwijking van paragraaf 2 kan deze overdracht gepaard gaan met bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel.

Binnen hetzelfde net kunnen uren-leraar of lesuren tot uiterlijk 1 november van het betrokken schooljaar worden overgedragen van een school aan een andere school die niet behoort tot dezelfde scholengemeenschap, als: 1° de overdracht in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt;2° er een onderhandeling in het lokaal comité heeft plaatsgevonden.3° daarvan melding gemaakt is aan de betrokken scholengemeenschap waartoe de begunstigde school behoort. In afwijking van paragraaf 2 kan deze overdracht gepaard gaan met bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel op voorwaarde dat het lokaal comité hiermee akkoord gaat."; 2° in paragraaf 2 worden de woorden "lestijden, lesuren of uren-leraar" telkens vervangen door de woorden "uren-leraar of lesuren". Art. III.7. In artikel 21 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 17 juni 2011 en 19 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt de eerste zin vervangen door een zin, die luidt als volgt: "Een school kan tijdens een bepaald schooljaar niet ingerichte uren-leraar overdragen naar het daaropvolgende schooljaar mits te voldoen aan alle volgende voorwaarden:";2° in paragraaf 1 wordt het woord "uren-leraar" telkens vervangen door de woorden "uren-leraar of lesuren";3° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt: " § 2.De overdracht van uren-leraar of lesuren tijdens een bepaald schooljaar, vermeld in paragraaf 1, is alleen mogelijk als het betrokken schoolbestuur van de school op erewoord verklaart dat het tijdens dat schooljaar in de betrokken school overeenkomstig de geldende reglementering geen nieuwe of bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel dient uit te spreken of als de leden van het onderwijzend personeel die nieuw of bijkomend ter beschikking werden gesteld wegens ontstentenis van betrekking, kunnen worden gereaffecteerd of wedertewerkgesteld in een vacante of niet-vacante organieke betrekking in de scholengemeenschap en dit voor de duur van het volledig schooljaar. Daarenboven kan een schoolbestuur van een school voor buitengewoon secundair onderwijs die in het lopende schooljaar bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten een aanvraag heeft ingediend met het oog op het bekomen van extra lesuren, geen lesuren overdragen."; 4° in paragraaf 4 wordt het woord "uren-leraar" vervangen door de woorden "uren-leraar of lesuren";5° in paragraaf 5 wordt het woord "uren-leraar" vervangen door de woorden "uren-leraar of lesuren". Art. III.8. Artikel 23, § 2, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 17 juni 2011, wordt opgeheven.

Art. III.9. Artikel 51 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 17 juni 2011, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 51.Alle tijdens het schooljaar 2013-2014 bestaande scholengemeenschappen houden van rechtswege op te bestaan op 31 augustus 2014.

Scholengemeenschappen die na die datum worden gevormd, komen vrijwillig tot stand voor een periode vanaf 1 september volgend op de datum van de beslissing of de schriftelijke overeenkomst tot vorming van die scholengemeenschap, en tot en met 31 augustus 2020. Indien de scholengemeenschap bestaat uit een of meer scholen van hetzelfde schoolbestuur, dan gebeurt de vorming ervan bij beslissing van dat schoolbestuur. Indien de scholengemeenschap bestaat uit scholen van verschillende schoolbesturen, dan gebeurt de vorming ervan bij schriftelijke overeenkomst tussen die schoolbesturen.

Tijdens voormelde periode kan de beslissing of overeenkomst inzake de vorming van een scholengemeenschap evenwel worden gewijzigd, in die zin dat op 1 september 2015, 2016, 2017, 2018 dan wel 2019 een school alsnog tot een scholengemeenschap kan toetreden of uit een scholengemeenschap kan stappen.

Een uitstap uit de scholengemeenschap kan alleen in volgende gevallen: 1° indien de scholengemeenschap minder dan 900 regelmatige leerlingen telt op de gebruikelijke tellingsdatum;2° indien de school wordt overgenomen door een schoolbestuur van een ander onderwijsnet, waarbij voor wat het gesubsidieerd vrij onderwijs betreft een onderscheid wordt gemaakt tussen elke erkende godsdienst en het niet-confessioneel onderwijs, op voorwaarde dat alle schoolbesturen die behoren tot de scholengemeenschap ermee instemmen dat de school uit de scholengemeenschap stapt;3° indien de school behoort tot een schoolbestuur met bepaalde kenmerken en voor zover de uitstap plaatsvindt op 1 september 2017, 2018 of 2019.In voorkomend geval genereert desbetreffende school extra middelen voor het betrokken schoolbestuur. De Vlaamse Regering bepaalt: a) aan welke kenmerken een desbetreffend schoolbestuur moet voldoen, met dien verstande dat een dergelijk schoolbestuur niet tot een scholengemeenschap kan behoren;b) de vorm, de wijze van berekening, de toekenning en de aanwending van die extra middelen, met dien verstande dat de berekening ervan op lineaire basis gebeurt;c) de personeelscategorieën en ambten waarin op basis van die middelen, voor zover ze de personeelsomkadering betreffen, betrekkingen kunnen worden ingericht en hoe de omrekening naar gefinancierde of gesubsidieerde betrekkingen gebeurt. De vorming van een scholengemeenschap en de eventuele wijziging ervan wordt schriftelijk en uiterlijk 31 maart van het voorafgaand schooljaar aan de bevoegde diensten gemeld.

Een scholengemeenschap neemt al dan niet een rechtspersoonlijkheid of een rechtsvorm aan.".

Art. III.10. In artikel 57 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 17 juni 2011, wordt punt 2° vervangen door wat volgt: "2° maakt afspraken over een objectieve leerlingenoriëntering en -begeleiding. Met het oog daarop en voor zover in de scholengemeenschap een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs is opgenomen, heeft de scholengemeenschap een overlegplicht ten aanzien van elk regionaal overlegplatform, vermeld in het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, waarvan het werkingsgebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met dat van de scholengemeenschap;".

Art. III.11. In artikel 110/1 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet 8 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 3, eerste lid, wordt de zinsnede "tenzij de capaciteit van de vestigingsplaats of het structuuronderdeel is of wordt overschreden, overeenkomstig artikel 110/9" vervangen door de zinsnede "tenzij in geval van overschrijding van de capaciteit of volzetverklaring als vermeld in artikel 110/9"; 2° in paragraaf 3 wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Het verworven recht als ingeschreven leerling blijft behouden indien van de school een deel wordt afgesplitst en ondergebracht in een nieuwe school van hetzelfde schoolbestuur."; 3° er wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 5.Een school- of centrumbestuur met scholen of centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waarvan één of meerdere vestigingsplaatsen gelegen zijn binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden zijn door hetzij maximaal twee kadastrale percelen hetzij door een weg, kan ervoor opteren om voor de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk 1/1 en 1/2 van deze codex, de desbetreffende vestigingsplaatsen als één school of centrum te beschouwen. Een school- of centrumbestuur dat van deze mogelijkheid gebruikmaakt, neemt dit op in zijn school- of centrumreglement.".

Art. III.12. In artikel 110/2 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011, en gewijzigd bij de decreten van 8 juni 2012 en 21 december 2012, worden in paragraaf 1 de volgende wijzingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt: "Elke inschrijvingsperiode begint met opeenvolgende voorrangsperiodes, waarbij: 1° in het eerste leerjaar van de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs en in het buitengewoon secundair onderwijs eerst voorrang wordt verleend aan de leerlingen, vermeld in artikel 110/3, dan aan de leerlingen vermeld in artikel 110/4, dan in voorkomend geval aan de leerlingen vermeld in artikel 110/5, dan aan de leerlingen vermeld in artikel 110/6 en tot slot aan de leerlingen vermeld in artikel 110/7."; 2° in het tweede lid en het derde lid wordt de zinsnede "capaciteit, vermeld in artikel 110/9, § 4" telkens vervangen door de zinsnede "capaciteit of volzetverklaring, vermeld in artikel 110/9"; 3° na het derde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "In afwijking van het derde lid, kunnen voor scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, enkel de voorrangsperiodes, vermeld in artikel 110/3 en artikel 110/4 samen genomen worden.".

Art. III.13. In artikel 110/5 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011, vervangen bij het decreet van 8 juni 2012 en gewijzigd bij het decreet 19 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 2, 3°, wordt het woord "B1" vervangen door het woord "B2"; 2° aan paragraaf 2 wordt een punt c) toegevoegd, dat luidt als volgt: "c) door het voorleggen van het bewijs van minstens voldoende kennis van het Nederlands na het afleggen van een taalexamen bij het selectiebureau van de federale overheid;"; 3° in paragraaf 2 wordt het vierde punt opgeheven en wordt het vijfde punt hernummerd tot het vierde punt;4° in paragraaf 3 worden in het derde lid de woorden "artikel 110/9, § 1" vervangen door de woorden "artikel 110/9";5° in paragraaf 3 wordt het vijfde lid vervangen door wat volgt: "Een reeds ingeschreven leerling of een leerling die tot dezelfde leefentiteit behoort als een reeds ingeschreven leerling die op basis van de op het moment van zijn inschrijving geldende regelgeving werd beschouwd als een leerling met de thuistaal Nederlands mag beschouwd worden als een leerling met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is als vermeld in paragraaf 1.Een reeds ingeschreven leerling of een leerling die tot dezelfde leefentiteit behoort als een reeds ingeschreven leerling die op basis van de op het moment van zijn inschrijving geldende regelgeving werd beschouwd als een leerling met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, wordt beschouwd als een leerling met minstens één ouder als vermeld in paragraaf 1.".

Art. III.14. In artikel 110/7 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 8 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt in het zevende lid, de woorden "als vermeld in artikel 110/9" opgeheven;2° in paragraaf 1 worden in het tiende lid de woorden "vermeld in artikel 110/9, § 1" telkens vervangen door de woorden "waarop een capaciteit is vastgelegd";3° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: " § 3.De indicatoren op basis waarvan voorrang verleend wordt, zijn: 1° de leefeenheid, als vermeld in artikel 5, 21°, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap ontving in het schooljaar, voorafgaand aan het schooljaar waarop de inschrijving van de leerling betrekking heeft, of in het daaraan voorafgaande schooljaar, minstens één schooltoelage zoals bedoeld in het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, of het gezin heeft een beperkt inkomen; 2° de moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs of een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs.".

Art. III.15. Artikel 110/9 van dezelfde codex, ingevoegd bij decreet van 25 november 2011, vervangen bij decreet van 8 juni 2012 en gewijzigd bij decreet van 19 juni 2013, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 110/9.§ 1. Voorafgaand aan een inschrijvingsperiode als vermeld in artikel 110/1, § 2, moet een schoolbestuur voor al zijn scholen of vestigingsplaatsen met een eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs een capaciteit bepalen op volgend niveau: a) hetzij het eerste leerjaar A afzonderlijk en het eerste leerjaar B afzonderlijk en voor alle vestigingsplaatsen van de school samen;b) hetzij het eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B samen en voor alle vestigingsplaatsen van de school samen;c) hetzij het eerste leerjaar A afzonderlijk en het eerste leerjaar B afzonderlijk en per afzonderlijke vestigingsplaats van de school;d) hetzij het eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B samen en per afzonderlijke vestigingsplaats van de school. Onder capaciteit wordt het maximaal aantal leerlingen verstaan dat het schoolbestuur als in te schrijven vooropstelt, waardoor bij het overschrijden van die capaciteit elke bijkomende inschrijving wordt geweigerd, behoudens in de gevallen vermeld in paragraaf 6. § 2. In afwijking van paragraaf 1, moet een school- of centrumbestuur voor al zijn scholen, centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad voorafgaand aan een inschrijvingsperiode als vermeld in artikel 110/1, § 2, capaciteit bepalen op een of meer van volgende niveaus: a) hetzij per school, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs;b) hetzij per centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen;c) hetzij per vestigingsplaats, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs;d) hetzij per structuuronderdeel of combinatie van structuuronderdelen, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs, al dan niet per vestigingsplaats. Onder capaciteit wordt het maximaal aantal leerlingen verstaan dat het school- of centrumbestuur als in te schrijven vooropstelt, waardoor bij het overschrijden van die capaciteit elke bijkomende inschrijving wordt geweigerd, behoudens in de gevallen vermeld in paragraaf 6. § 3. Voorafgaand aan een inschrijvingsperiode als vermeld in artikel 110/1, § 2, moet een schoolbestuur voor al zijn scholen voor buitengewoon secundair onderwijs, met uitzondering van de scholen met type 5, een capaciteit bepalen op een of meer van volgende niveaus: a) hetzij per school;b) hetzij per vestigingsplaats;c) hetzij per opleidingsvorm;d) hetzij per type;e) hetzij per structuuronderdeel of combinatie van structuuronderdelen, al dan niet per vestigingsplaats;f) hetzij per pedagogische eenheid, zoals bepaald in artikel 257. Onder capaciteit wordt het maximaal aantal leerlingen verstaan dat het school- of centrumbestuur als in te schrijven vooropstelt, waardoor bij het overschrijden van die capaciteit elke bijkomende inschrijving wordt geweigerd, behoudens in de gevallen vermeld in paragraaf 6. § 4. Een school- of centrumbestuur kan na de start van de inschrijvingen steeds een capaciteit verhogen, op voorwaarde van: a) goedkeuring door het LOP in het geval de school of het centrum is gelegen in een gemeente die behoort tot het werkingsgebied van een LOP;b) mededeling aan de school- en centrumbesturen van de andere scholen en centra gelegen in die gemeente indien de school of het centrum is gelegen buiten het werkingsgebied van een LOP. § 5. Een school- of centrumbestuur deelt aan alle belanghebbenden en, indien gelegen in het werkingsgebied van een LOP, aan dat LOP zijn vastgelegde capaciteiten mee.

Een school- of centrumbestuur bepaalt en communiceert daarenboven ten minste op volgende momenten het aantal plaatsen waarin een inschrijving gerealiseerd kan worden, indien van toepassing per contingent: a) voor de start van de voorrangsperiode, vermeld in artikel 110/3;b) voor de start van de voorrangsperiode, vermeld in artikel 110/5;c) voor de start van de voorrangsperiode, vermeld in artikel 110/6;d) na de voorrangsperiode, vermeld in artikel 110/7. § 6. Een schoolbestuur kan, ook bij overschrijding van een vastgelegde capaciteit toch in volgende situaties overgaan tot een inschrijving: 1° voor de toelating van leerlingen in het secundair onderwijs die: a) hetzij geplaatst zijn door de jeugdrechter of door de comités voor bijzondere jeugdzorg;b) hetzij als (semi-)internen verblijven in een (semi-)internaat verbonden aan de school;c) hetzij opgenomen zijn in een voorziening van residentiële opvang;2° voor de terugkeer van leerlingen in het buitengewoon secundair onderwijs die in het lopende of het voorafgaande schooljaar in de school ingeschreven waren en die gedurende die periode in het kader van geïntegreerd onderwijs in het gewoon secundair onderwijs ingeschreven waren;3° voor de toelating van leerlingen in het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs en in het buitengewoon secundair onderwijs die behoren tot dezelfde leefentiteit, indien de ouders deze leerlingen wensen in te schrijven in hetzelfde niveau, vermeld in paragraaf 1 of 2, naargelang van het geval, en slechts een van de leerlingen ingeschreven kan worden omwille van de capaciteit. § 7. Een school- of centrumbestuur, dat niet valt onder de toepassing van paragraaf 2, kan steeds voor al zijn scholen, centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen volzet verklaren op een of meer van volgende niveaus: a) per school, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs;b) per centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen;c) per vestigingsplaats, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs;d) per structuuronderdeel of combinatie van structuuronderdelen, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs, al dan niet per vestigingsplaats. Onder volzet verklaren, wordt verstaan dat een school- of centrumbestuur elke bijkomende inschrijving weigert, behoudens de gevallen vermeld in paragraaf 6, wanneer ze het vooropgestelde maximaal aantal leerlingen heeft ingeschreven.

Het school- of centrumbestuur meldt de volzetverklaring of de eventuele opheffing ervan aan: a) het LOP in het geval de school of het centrum is gelegen in een gemeente die behoort tot het werkingsgebied van een LOP;b) aan de school- en centrumbesturen van de andere scholen en centra gelegen in die gemeente indien de school of het centrum is gelegen buiten het werkingsgebied van een LOP. § 8. Een schoolbestuur kan ook na volzetverklaring, vermeld in paragraaf 7, toch in volgende situaties overgaan tot een inschrijving: 1° voor de toelating van leerlingen in het secundair onderwijs die: a) hetzij geplaatst zijn door de jeugdrechter of door de comités voor bijzondere jeugdzorg;b) hetzij als (semi-)internen verblijven in een (semi-)internaat verbonden aan de school;c) hetzij opgenomen zijn in een voorziening van residentiële opvang;2° voor de terugkeer van leerlingen in het buitengewoon secundair onderwijs die in het lopende of het voorafgaande schooljaar in de school ingeschreven waren en die gedurende die periode in het kader van geïntegreerd onderwijs in het gewoon secundair onderwijs ingeschreven waren; 3° voor de toelating van leerlingen die behoren tot dezelfde leefentiteit, indien de ouders deze leerlingen wensen in te schrijven in hetzelfde structuuronderdeel, naargelang van het geval, en slechts een van de leerlingen ingeschreven kan worden omwille van de volzetverklaring.".

Art. III.16. In artikel 110/12 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet 8 juni 2012, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt tussen de woorden "artikel 110/9 bepaalde capaciteit," en de woorden "een inschrijvingsregister", de woorden "of niveau waarop volzet verklaard wordt" ingevoegd;2° in paragraaf 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Een school, gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, noteert vanaf de inschrijvingen voor het schooljaar 2015-2016, met behoud van het eerste lid, eveneens de inschrijving in toepassing van artikel 110/5.Een school, gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, noteert voor de niet-gerealiseerde inschrijvingen, met behoud van het eerste lid, eveneens het behoren tot de leerlingen, gevat door artikel 110/5."; 3° in § 2, eerste lid, wordt de zinsnede "de inschrijvingen, vermeld in artikel 110/9, § 5" vervangen door de zinsnede "de inschrijvingen, vermeld in artikel 110/9, § 6" en wordt de zinsnede "verhoogde capaciteit als vermeld in artikel 110/9, § 3" vervangen door de zinsnede "verhoogde capaciteit als vermeld in artikel 110/9, § 4"; 4° in paragraaf 2 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "Met uitzondering van de inschrijvingen, vermeld in artikel 110/9, § 6, wordt voor inschrijvingen door het opheffen van de volzetverklaring als vermeld in artikel 110/9, § 7, de volgorde van de niet-gerealiseerde inschrijvingen gerespecteerd en dit tot en met de vijfde schooldag van oktober van het schooljaar waarop de inschrijving betrekking had."; 5° aan paragraaf 2 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Vanaf de inschrijvingen voor het schooljaar 2015-2016, wordt in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad bij inschrijvingen voor vrijgekomen plaatsen van leerlingen, ingeschreven in toepassing van artikel 110/5, de volgorde van de niet-gerealiseerde inschrijvingen, desgevallend per contingent, in toepassing van paragraaf 1, tweede lid, gerespecteerd, met behoud van artikel 110/3 en 110/4."; 6° in paragraaf 3 wordt de tweede zin opgeheven. Art. III.17. In artikel 110/13, § 2, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011, wordt aan het derde lid een zin toegevoegd, die luidt als volgt: "In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad deelt het schoolbestuur eveneens mee welke plaats onder de geweigerde leerlingen, vermeld in artikel 110/5, de betrokken leerling inneemt.".

Art. III.18. In artikel 110/19, § 2, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 zoals aangepast bij het decreet van 8 juni 2012, worden volgende wijzingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt tussen de woorden "artikel 110/7." en het woord "Met" de zin "In voorkomend geval wordt het aantal plaatsen waarin een inschrijving gerealiseerd kan worden, gecommuniceerd overeenkomstig artikel 110/9, § 5." ingevoegd; 2° in het derde lid worden de zinsnede "artikel 110/9, § 4" vervangen door de zinsnede "artikel 110/9". Art. III.19. In artikel 110/22, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 zoals aangepast bij het decreet 8 juni 2012, worden volgende wijzingen aangebracht: 1° in § 2, eerste lid, wordt de zinsnede "artikel 110/9, § 1," vervangen door de zinsnede "artikel 110/9,";2° in paragraaf 3 wordt de zinsnede "artikel 110/9, § 1," vervangen door de zinsnede "artikel 110/9,". Art. III.20. In artikel 110/23 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet 25 november 2011, vervangen bij het decreet van 8 juni 2012 en gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 2, eerste lid, worden de woorden "artikel 110/9, § 1," vervangen door de woorden "artikel 110/9,";2° in paragraaf 3 worden de woorden "artikel 110/9, § 1," vervangen door de woorden "artikel 110/9,". Art. III.21. In artikel 110/24 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011, vervangen bij het decreet van 8 juni 2012 en gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 1, tweede lid, wordt tussen het woord "LOP" en de woorden "de rangschikking" de woorden "of buiten het werkingsgebied van een LOP het daartoe gemandateerde schoolbestuur" ingevoegd;2° in § 2, eerste lid, wordt tussen het woord "LOP" en de woorden "de aangemelde leerling" de woorden "of buiten het werkingsgebied van een LOP het daartoe gemandateerde schoolbestuur" ingevoegd; 3° in § 2, derde lid, wordt de volgende zin toegevoegd: "Daarna worden de niet-toegewezen leerlingen geordend volgens de ordeningscriteria, vermeld in artikel 110/25, § 2, 9°, c)."; 4° in paragraaf 2 wordt tussen het zevende en achtste lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "Wanneer een via een aanmeldingsprocedure ingeschreven leerling alsnog wordt ingeschreven in een school van hogere keuze, mag de school van lagere keuze de eerder gerealiseerde inschrijving beëindigen."; 5° in paragraaf 2 wordt het bestaande achtste lid vervangen door wat volgt: "Leerlingen van wie het recht op inschrijving, overeenkomstig het zesde, zevende of achtste lid komt te vervallen, worden overeenkomstig artikel 110/12, § 2, vervangen.In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad worden, in afwijking van artikel 110/12, § 2, leerlingen als vermeld in artikel 110/7 die eveneens beantwoorden aan de criteria, vermeld in artikel 110/5 wiens recht op inschrijving, overeenkomstig het zesde, zevende of achtste lid komt te vervallen, vervangen door de eerstvolgend gerangschikte leerlingen, als vermeld in artikel 110/7 die eveneens beantwoorden aan de criteria, vermeld in artikel 110/5, met behoud van artikel 110/3 en 110/4. Deze ouders krijgen binnen vier werkdagen na de nodige vaststellingen door het schoolbestuur of het LOP schriftelijk of via elektronische drager melding dat de aangemelde leerling alsnog is toegewezen. Deze melding bevat informatie over de periode waarbinnen de ouders de betrokken leerling kunnen inschrijven. Die periode duurt minimaal vijf schooldagen."; 6° in paragraaf 3 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: "Indien de leerling in geen enkele school of vestigingsplaats gunstig gerangschikt kan worden, krijgen de aangemelde leerling en zijn ouders binnen vier werkdagen, schriftelijk of via elektronische drager melding over het niet kunnen toewijzen van de aangemelde leerling aan een door de ouders of leerling gekozen school of vestigingsplaats."; 7° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt: " § 4.Mits akkoord van de betrokken schoolbesturen kan het LOP de schriftelijke meldingen, vermeld in paragraaf 2 en 3, uitvoeren. De betrokken schoolbesturen kunnen beslissen een niet-gunstige rangschikking gelijk te stellen met een niet-gerealiseerde inschrijving en kunnen de mededeling van de niet-gerealiseerde inschrijving, zoals bepaald in artikel 110/13, mandateren aan het LOP, of buiten het werkingsgebied van een LOP aan het daartoe gemandateerde schoolbestuur."; 8° paragraaf 5 wordt vervangen door wat volgt: " § 5.Overeenkomstig artikel 110/12 en artikel 110/25, § 2, 8°, wordt de volgorde van de toegewezen leerlingen en de volgorde van de niet-toegewezen leerlingen overgenomen in het inschrijvingsregister.".

Art. III.22. In artikel 110/25 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2012, vervangen bij het decreet van 8 juni 2012 en gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden "1 september" vervangen door de woorden "15 september"; 2° § 1, tweede lid, wordt vervangen door wat volgt: "In afwijking van het eerste lid legt voor het buitengewoon onderwijs een schoolbestuur, meerdere schoolbesturen samen of het LOP dat wenst aan te melden voor type 9 voor de inschrijvingen van het schooljaar 2015-2016, een voorstel van aanmeldingsprocedure uiterlijk op 16 februari 2015 voor aan de CLR."; 3° in § 2, 3°, wordt tussen de woorden "de capaciteit," en de woorden "het aanmeldingsmiddel" de zinsnede "het aantal plaatsen waarin een inschrijving gerealiseerd kan worden," ingevoegd; 4° § 2, 4°, wordt vervangen door wat volgt: "4° de manier waarop de mogelijkheid om een leerling in één aanmeldingsdossier voor verschillende scholen of vestigingsplaatsen tegelijk te kunnen laten aanmelden, indien de aanmeldingsprocedure geldt voor meerdere scholen en vestigingsplaatsen, waarbij tegelijkertijd vermeden wordt dat voor eenzelfde leerling meerdere aanmeldingsdossiers aangelegd kunnen worden binnen het eigen aanmeldingssysteem;"; 5° aan § 2, 9°, c), wordt de volgende zinsnede toegevoegd: "en de ordeningscriteria, in toepassing van de bepaling in artikel 110/24, § 2, derde lid, die gehanteerd worden bij de rangschikking van de niet-toegewezen leerlingen";6° aan § 2, 9°, d), wordt de volgende zinsnede toegevoegd: "en de elementen die in overweging worden genomen bij de berekening van de contingenten";7° aan paragraaf 2 wordt een punt 12° toegevoegd, dat luidt als volgt: "12° het al dan niet door de schoolbesturen mandateren aan het LOP, of buiten het werkingsgebied van een LOP aan het daartoe aangeduide schoolbestuur, van: a) de rangschikking van de aangemelde leerlingen;b) het uitreiken van de melding van de definitieve toewijzing of van de melding over het niet kunnen toewijzen van de leerling aan een door de ouders gekozen school of vestigingsplaats; c) de mededeling van de niet-gerealiseerde inschrijvingen."; 8° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt: " § 4.De CLR neemt over het voorstel van aanmeldingsprocedure een besluit uiterlijk twee maanden na de indiening. Enkel indien de einddatum van deze periode van twee maanden valt in de periode tussen 15 juli en 15 augustus, valt de beslissing uiterlijk in de week volgend op 16 augustus.".

Art. III.23. In artikel 110/30, § 1, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 19 juli2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan het eerste lid wordt na de woorden "van het secundair onderwijs" de zinsnede "uiterlijk in het schooljaar waarin de leerplichtige vijftien jaar is geworden voor 1 januari." toegevoegd; 2° in het tweede lid worden de woorden "de leeftijd van vijftien jaar bereikt" vervangen door de woorden "zestien jaar is geworden voor 1 januari"; 3° na het derde lid wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "De regeling bedoeld in deze paragraaf wordt voor het eerst van toepassing op de leerlingen die geboren werden in het jaar 2002.".

Art. III.24. Aan artikel 115/1, eerste lid van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan het eerste lid worden achteraan de volgende zinnen toegevoegd: "Bij de beslissing houdt de toelatingsklassenraad rekening met het advies van de klassenraad van het onthaaljaar als het een overstap betreft van het onthaaljaar naar vervolgonderwijs, vermeld in artikel 146, § 4.Elke beslissing die afwijkt van het advies, wordt afdoende gemotiveerd."; 2° in punt a) van het tweede lid wordt de volgende zin toegevoegd: "In het geval het een overstap betreft van het onthaaljaar naar vervolgonderwijs als vermeld in artikel 146, § 4, moet in de toelatingsklassenraad raadgevend de persoon worden opgenomen die, op basis van daartoe specifiek toegekende uren-leraar, belast is met de ondersteuning, opvolging en begeleiding van gewezen anderstalige nieuwkomers in de scholengemeenschap waarbinnen de betrokken leerling het onthaaljaar heeft gevolgd.".

Art. III.25. Artikel 117 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 117.§ 1. Leerlingen voor wie het door ziekte of ongeval tijdelijk onmogelijk is om secundair onderwijs te volgen in hun school, hebben, onder de voorwaarden door de Vlaamse Regering bepaald, recht op tijdelijk onderwijs aan huis voor zieke jongeren, synchroon internetonderwijs of een combinatie van beiden. § 2. Bij langdurige afwezigheid van een leerling is de directie van de school waar deze leerling is ingeschreven, verplicht op vraag van de betrokken personen, tijdelijk onderwijs aan huis voor zieke jongeren of synchroon internetonderwijs te organiseren. Die verplichting vervalt voor de periode dat de leerling in een preventorium of in een ziekenhuis verblijft waar onderwijs van type 5 gefinancierd of gesubsidieerd wordt of in een dienst neuropsychiatrie voor kinderen die van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming een subsidie-enveloppe ontvangen. Tijdens een dergelijk verblijf of opname kan synchroon internetonderwijs wel verder lopen. § 3. De Vlaamse Regering legt de voorwaarden vast om in aanmerking te komen voor tijdelijk onderwijs aan huis voor zieke jongeren en voor synchroon internetonderwijs, bepaalt hoe het onderwijs aan huis en synchroon internetonderwijs georganiseerd wordt en welke vorm van hulp de school krijgt om het onderwijs aan huis te organiseren en wie synchroon internetonderwijs kan organiseren, onder welke voorwaarden en volgens welke subsidiëringsmodaliteiten.

De Vlaamse Regering bepaalt ook wat onder langdurige afwezigheid moet worden begrepen, met dien verstande dat een afwezigheid van minder dan 21 kalenderdagen geen langdurige afwezigheid is voor de toepassing van dit artikel, tenzij het gaat om een afwezigheid vanwege een chronische ziekte.".

Art. III.26. Artikel 117/1 van dezelfde codex, ingevoegd bij decreet van 19 juli 2013, wordt vervangen door wat volgt: "Art 117/1. Bij langdurige afwezigheid wegens ziekte of ongeval van een leerling is het schoolbestuur verplicht om de betrokken personen te informeren over het recht op, de mogelijkheden van en de modaliteiten van het tijdelijk onderwijs aan huis en van synchroon internetonderwijs.

De uitdrukkelijke vraag van de betrokken personen verplicht het schoolbestuur er toe om tijdelijk onderwijs aan huis of synchroon internetonderwijs te organiseren.".

Art. III.27. In deel III, titel 2, van dezelfde codex wordt het opschrift van hoofdstuk 5 vervangen door wat volgt: "HOOFDSTUK 5. - Leerplicht".

Art. III.28. Artikel 123 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 123.Leerplicht draagt bij tot de opvoeding van de jongere en tot de voorbereiding op de uitoefening van een beroep. Het begin en het einde van de leerplicht zijn bepaald in artikel 1, § 1, eerste lid, § 3, § 7, van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht.

De leerplicht is voltijds hetzij tot de leeftijd van vijftien jaar is bereikt, op voorwaarde dat ten minste de eerste twee leerjaren van het voltijds secundair onderwijs zijn beëindigd, hetzij tot de leeftijd van zestien jaar is bereikt. De periode van voltijdse leerplicht wordt gevolgd door een periode van deeltijdse leerplicht. Aan de deeltijdse leerplicht wordt voldaan door het voltijds secundair onderwijs voort te zetten of door deeltijds beroepssecundair onderwijs of de leertijd te volgen.".

Art. III.29. In dezelfde codex wordt een artikel 123/2 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 123/2.Een jongere kan toelating krijgen om vanaf het begin van het schooljaar waarin hij deeltijds leerplichtig wordt, deeltijds beroepssecundair onderwijs of de leertijd te volgen. De toelating wordt gegeven door de directie van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs in kwestie of door Syntra Vlaanderen, naargelang van het geval, op advies van het centrum voor leerlingenbegeleiding waarmee de school voor voltijds onderwijs waar de jongere de lessen volgt, samenwerkt. Deeltijds beroepssecundair onderwijs of leertijd kan alleen worden gevolgd in combinatie met werkplekleren. Die combinatie omvat minimaal 28 uur per week. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder werkplekleren verstaan elke vorm van activiteit, naast de leercomponent, die samen met die leercomponent het voltijdse engagement uitmaakt. De Vlaamse Regering bepaalt de activiteitsvormen.".

Art. III.30. In dezelfde codex wordt een artikel 123/3 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 123/3.§ 1. Behalve in geval van huisonderwijs of indien de jongere valt onder toepassing van artikel 123/5, zijn de betrokken personen verplicht ervoor te zorgen dat de jongere voor de duur van de leerplicht in een school of centrum is ingeschreven, die school of dat centrum geregeld bezoekt en, in voorkomend geval, aan de voorwaarde van werkplekleren voldoet. Zowel voor leerplichtige als voor niet-leerplichtige jongeren, regelt de Vlaamse Regering de controle op de inschrijvingen, op het geregeld schoolbezoek en op het werkplekleren, en bepaalt ze de redenen van afwezigheid die als geldig aanvaard kunnen worden. § 2. De school- en centrumdirecties zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan die controle. Het niet-naleven van deze verplichting kan, voor elementen waarbij de school- of centrumdirectie niet afhankelijk is van derden, aanleiding geven tot sancties. De sanctie kan een gedeeltelijke terugvordering van het werkingsbudget zijn. Bij een eerste overtreding kan die terugvordering maximaal 5% bedragen van het werkingsbudget van het voorgaand schooljaar. Bij een tweede of volgende overtreding kan de terugvordering maximaal 10% bedragen van het werkingsbudget van het voorgaand schooljaar en kan er niet toe leiden dat het aandeel in het werkingsbudget dat bestemd is voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen zijn.

De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de vaststelling van de overtredingen en voor de toepassing van de sancties en waarborgt het recht op verdediging.".

Art. III.31. In dezelfde codex wordt een artikel 123/4 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 123/4.Inbreuken door de betrokken personen op de leerplichtbepalingen worden gesanctioneerd conform artikel 5 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht.".

Art. III.32. In dezelfde codex wordt een artikel 123/5 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 123/5.Indien de jongere in de onmogelijkheid verkeert om onderwijs te volgen, kan de onderwijsinspectie, op vraag van de betrokken personen, beslissen tot een tijdelijke of permanente vrijstelling van de leerplicht.".

Art. III.33. Artikel 128 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 128.De Vlaamse Regering kan beslissen om bestaande structuuronderdelen om te zetten. De omzetting houdt in dat het structuuronderdeel hetzij wordt opgeheven, hetzij wordt gewijzigd op één of meer van volgende onderdelen: a) de benaming;b) de graad, de onderwijsvorm, het studiegebied of het leerjaarniveau waarin het wordt ondergebracht;c) de duurtijd, doch uitsluitend wat Se-n-Se betreft; d) de goedkeuring van leerplannen.".

Art. III.34. In artikel 130 van dezelfde codex wordt paragraaf 3 opgeheven.

Art. III.35. Artikel 131 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt opgeheven.

Art. III.36. In artikel 136/3 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011 en vervangen bij het decreet van 21 december 2012, wordt het woord "topcultuurstatuut" telkens vervangen door het woord "topkunstenstatuut".

Art. III.37. In artikel 157 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2 wordt het volgende gedachtestreepje toegevoegd: "- natuurwetenschappen of fysica en/of chemie en/of biologie, al of niet "toegepast", al of niet in een geïntegreerde vorm, vanaf 1 september 2017 in het eerste leerjaar van de derde graad en vanaf 1 september 2018 in het tweede leerjaar van de derde graad."; 2° in paragraaf 6, toegevoegd bij het decreet van 19 juli 2013, worden in het laatste lid de woorden "of het structuuronderdeel" vervangen door de woorden ", het structuuronderdeel of het leerjaar". Art. III.38. In artikel 157/1 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 19 juli 2013, worden aan de eerste zin van punt 3° de volgende woorden toegevoegd: "die vastgelegd wordt uiterlijk 15 februari 2014".

Art. III.39. In artikel 175, § 6, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 19 juli 2013, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: "De programmatie van een school door splitsing van een bestaande school wordt door het schoolbestuur bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk gemeld uiterlijk 1 mei van het voorafgaand schooljaar. Indien niet het gevolg van splitsing van een bestaande school, dan zijn voor de programmatie van de school de bepalingen van artikel 15, § 2, van toepassing.".

Art. III.40. In artikel 177 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 19 juli 2013, worden een derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "In afwijking van het in het eerste lid gestelde, zijn desbetreffende structuuronderdelen alsnog programmeerbaar indien noodzakelijk om binnen de school of scholengemeenschap de studiecontinuïteit van de leerlingen in de derde graad te garanderen.

In voorkomend geval wordt de programmatie van het structuuronderdeel door het schoolbestuur bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk en gemotiveerd aangevraagd uiterlijk op 30 november van het voorafgaand schooljaar. Voor de programmatie per 1 september 2014 geldt, bij wijze van uitzondering, 15 februari 2014 als uiterlijke aanvraagdatum. Bij de aanvraag gaan het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegd lokaal comité en, indien de school tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit moet blijken dat de programmatie in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.

Na advies van enerzijds de Vlaamse Onderwijsraad en anderzijds de onderwijsinspectie en de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap, neemt de Vlaamse Regering een beslissing over de programmatie.

Een gunstige beslissing impliceert dat het geprogrammeerde structuuronderdeel in het eerste leerjaar van de derde graad enkel organiseerbaar is in het eerste en tweede schooljaar volgend op de beslissing en in het tweede leerjaar van de derde graad enkel organiseerbaar is in het tweede en derde schooljaar volgend op de beslissing.

Behoudens beslissing van de Vlaamse Regering om het structuuronderdeel in kwestie niet meer als niet-programmeerbaar aan te duiden, is elke aanvraag van een schoolbestuur tot afwijking zoals hiervoor bedoeld, onontvankelijk indien datzelfde schoolbestuur reeds eerder dezelfde aanvraag heeft ingediend.".

Art. III.41. Aan artikel 179, eerste lid, 1°, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 19 juli 2013, wordt de volgende zinsnede toegevoegd: "of kan niet het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers zijn".

Art. III.42. In dezelfde codex wordt een artikel 179/3 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 179/3.De bepalingen van artikel 176 tot en met 179/2 zijn niet van toepassing op het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers.

Voor de programmatie van het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers gelden de volgende bepalingen: 1° de programmatie wordt per scholengemeenschap bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk en gemotiveerd aangevraagd uiterlijk op 1 mei van het voorafgaande schooljaar.Bij die aanvraag wordt het protocol gevoegd van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité van de scholengemeenschap; 2° na advies binnen tien werkdagen van enerzijds de Vlaamse Onderwijsraad en anderzijds de onderwijsinspectie en de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap, neemt de Vlaamse Regering een beslissing over de programmatie.".

Art. III.43. In dezelfde codex wordt een artikel 197/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 197/1.§ 1. Voor een instelling die aan al de volgende voorwaarden voldoet, wordt, tenzij de instelling onder de toepassing valt van artikel 51, 52, § 1, of 52, § 2, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs, de rationalisatienorm vastgesteld op de wijze, vermeld in het tweede lid: 1° tijdens het schooljaar 1997-1998 onder de toepassing vallen van artikel 22 van het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juli 1989;2° de rationalisatienorm op 1 februari 1998 effectief bereikt hebben;3° bij de inwerkingtreding van titel VI van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs niet onder de toepassing vallen van artikel 50 van het voormelde decreet. De rationalisatienorm, vermeld in het eerste lid, wordt bepaald op de volgende wijze: 1° voor een instelling in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor een instelling waarvan meer dan 75% van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijft: a) met alleen een eerste graad: 55;b) met een eerste en tweede graad: 99;c) met een tweede en derde graad: 75;d) met een eerste, tweede en derde graad: 130;2° voor een instelling die niet ressorteert onder punt 1° : a) met alleen een eerste graad: 74;b) met een eerste en tweede graad: 133;c) met een tweede en derde graad: 100;d) met een eerste, tweede en derde graad: 174. § 2. Voor een instelling die aan al de volgende voorwaarden voldoet, wordt, tenzij de instelling onder de toepassing valt van artikel 52, § 1, of 52, § 2, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs, de rationalisatienorm als volgt vastgesteld op de wijze, vermeld in het tweede lid: 1° tijdens het schooljaar 1997-1998 onder de toepassing vallen van artikel 23 van het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juli 1989;2° de in 1° vermelde rationalisatienorm op 1 februari 1998 effectief bereikt hebben;3° bij de inwerkingtreding van titel VI van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs niet onder de toepassing vallen van artikel 51 van het voormelde decreet. De rationalisatienorm, vermeld in het eerste lid, wordt bepaald op de volgende wijze: a) met alleen een eerste graad: 37;b) met een eerste en tweede graad: 67;c) met een tweede en derde graad: 50;d) met een eerste, tweede en derde graad: 87. § 3. Voor een instelling die: 1° tijdens het schooljaar 1997-1998 onder toepassing valt van artikel 24 van het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr.539 van 31 maart 1987; 2° de in 1° vermelde rationalisatienorm op 1 februari 1998 effectief bereikt;3° bij de inwerkingtreding van titel VI van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs, niet onder toepassing valt van artikel 52, § 1, van hetzelfde decreet, wordt, tenzij de instelling onder toepassing valt van artikel 51 of 52, § 2, van hetzelfde decreet, de rationalisatienorm als volgt vastgesteld: a) met alleen een eerste graad: 37;b) met een eerste en tweede graad: 67;c) met een tweede en derde graad: 50; d) met een eerste en tweede en derde graad: 87.".

Art. III.44. In artikel 251 van dezelfde codex wordt het jaartal "2012" vervangen door de jaartallen "2013 en 2014".

Art. III.45. In artikel 256/4 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 29 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 1, laatste lid, worden de woorden "vanaf 1 oktober 2013 jaarlijks" vervangen door de woorden "jaarlijks vanaf 1 november";2° er wordt een paragraaf 6 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 6.De examencommissie kan de volgorde bepalen waarin vakken van een examenprogramma of onderdelen van eenzelfde vak van een examenprogramma moeten worden afgelegd.".

Art. III.46. In artikel 256/8, laatste lid, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 29 juni 2012 en gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden de woorden "vanaf 1 oktober 2013 jaarlijks" vervangen door de woorden "jaarlijks vanaf 1 november".

Art. III.47. In deel V, titel 2, hoofdstuk 1, afdeling 3, onderafdeling 4, van dezelfde codex wordt een artikel 285/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 285/1.De programmatie van een school door splitsing van een bestaande school wordt door het schoolbestuur bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk gemeld uiterlijk 1 mei van het voorafgaand schooljaar. Indien niet het gevolg van splitsing van een bestaande school, dan zijn voor de programmatie van de school de bepalingen van artikel 15, § 2, en de bepalingen van deze onderafdeling van toepassing.".

Art. III.48. In artikel 291 van dezelfde codex worden de woorden "vanaf 12 jaar" vervangen door het woord "vroeger".

Art. III.49. In artikel 292 van dezelfde codex wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt: "4° als ze beschikken over een getuigschrift basisonderwijs.".

Art. III.50. Artikel 305 van dezelfde codex wordt opgeheven.

Art. III.51. In artikel 313 van dezelfde codex wordt in paragraaf 2 de zinsnede "- met uitzondering van de scholen die voor het lopende schooljaar bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten een aanvraag tot het bekomen van extra uren hebben ingediend -", opgeheven.

Art. III.52. In artikel 330 van dezelfde codex wordt het laatste lid vervangen door wat volgt: "De integratietoelagen van de scholengroepen van het gemeenschapsonderwijs en van de scholen van het gesubsidieerd buitengewoon secundair onderwijs worden elk schooljaar in minstens twee schijven uitbetaald waarbij vóór 1 februari de som van de uitbetaalde schijven minstens 50 procent van de integratietoelagen van het betrokken schooljaar vertegenwoordigt en het saldo vóór 1 juli betaald wordt.

Indien het decreet houdende de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van het begrotingsjaar waarin de integratietoelagen voor het betrokken schooljaar zijn opgenomen aanleiding geeft tot meer middelen voor de schoolbesturen van het gesubsidieerd buitengewoon secundair onderwijs of de scholengroepen van het gemeenschapsonderwijs, dan worden deze bijkomende middelen uitbetaald binnen de twee maanden na de bekrachtiging door de Vlaamse Regering van betrokken decreet.".

Art. III.53. In artikel 332 van dezelfde codex wordt het jaartal "2012" vervangen door de jaartallen "2013 en 2014". Afdeling II. - Decreet Leren en Werken

Art. III.54. In artikel 8 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij de decreten van 18 december 2009 en 19 juli 2013, wordt paragraaf 3 vervangen door wat volgt: " § 3. Onverminderd de bepalingen van artikel 8, § 1 en § 2, wordt de oprichting van een erkend, gefinancierd of gesubsidieerd centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs door splitsing van een bestaand centrum, door het centrumbestuur bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk gemeld uiterlijk 1 mei van het voorafgaand schooljaar. Onverminderd de bepalingen van artikel 8, § 1 en § 2, wordt de oprichting van een centrum die niet het gevolg is van splitsing van een bestaand centrum, bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk aangevraagd uiterlijk 1 mei van het voorafgaand schooljaar.".

Art. III.55. In artikel 10 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 8 mei 2009, 9 juli 2010 en 21 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 2 wordt opgeheven;2° in paragraaf 4 wordt het tweede lid vervangen door een nieuw tweede, derde en vierde lid, die luiden als volgt: "De ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats tijdens een bepaald schooljaar wordt door het centrumbestuur uiterlijk 31 maart van het voorafgaand schooljaar schriftelijk aangevraagd bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.De Vlaamse Regering bepaalt de ontvankelijkheidsvoorwaarden waaraan deze aanvraag moet voldoen.

De onderwijsinspectie onderzoekt de aanvraag op hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid, en geeft een advies aan de Vlaamse Regering, die beslist over de goedkeuring. Het advies en de aansluitende beslissing worden uiterlijk 30 juni van het voorafgaand schooljaar aan het centrumbestuur medegedeeld. Indien de Vlaamse Regering deze datum overschrijdt, wordt de aanvraag geacht van rechtswege te zijn goedgekeurd.

De aanvraag tot ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats maakt deel uit van de aanvraag, bedoeld in artikel 8, § 3, in het geval van een centrum dat wordt opgericht zonder het gevolg te zijn van een splitsing van een bestaand centrum. De aanvraag tot ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats wordt gevoegd bij de melding, bedoeld in artikel 8, § 3, in het geval van een centrum dat wordt opgericht als gevolg van een splitsing van een bestaand centrum."; 3° in paragraaf 4 wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Nieuwe vestigingsplaatsen die in gebruik worden genomen tijdens het schooljaar 2013-2014 worden, doch uitsluitend tot en met 31 augustus 2014, van rechtswege goedgekeurd.".

Art. III.56. In artikel 11 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 9 juli 2010 en 21 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 2 wordt opgeheven;2° in paragraaf 4 wordt het tweede lid vervangen door een nieuw tweede, derde en vierde lid, die luiden als volgt: "De ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats tijdens een bepaald schooljaar wordt door het centrumbestuur uiterlijk 31 maart van het voorafgaand schooljaar schriftelijk aangevraagd bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.De Vlaamse Regering bepaalt de ontvankelijkheidsvoorwaarden waaraan deze aanvraag moet voldoen.

De onderwijsinspectie onderzoekt de aanvraag op hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid, en geeft een advies aan de Vlaamse Regering, die beslist over de goedkeuring. Het advies en de aansluitende beslissing worden uiterlijk 30 juni van het voorafgaand schooljaar aan het centrumbestuur medegedeeld. Indien de Vlaamse Regering deze datum overschrijdt, wordt de aanvraag geacht van rechtswege te zijn goedgekeurd.

De aanvraag tot ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats maakt deel uit van de aanvraag, bedoeld in artikel 8, § 3, in het geval van een centrum dat wordt opgericht zonder het gevolg te zijn van een splitsing van een bestaand centrum. De aanvraag tot ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats wordt gevoegd bij de melding, bedoeld in artikel 8, § 3, in het geval van een centrum dat wordt opgericht als gevolg van een splitsing van een bestaand centrum."; 3° in paragraaf 4 wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Nieuwe vestigingsplaatsen die in gebruik worden genomen tijdens het schooljaar 2013-2014 worden, doch uitsluitend tot en met 31 augustus 2014, van rechtswege goedgekeurd.".

Art. III.57. In artikel 12, § 1, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het derde lid wordt opgeheven;2° in het vijfde lid wordt tussen het woord "bereikt" en het woord ", moet" de woorden "op voormelde datum van de twee voorafgaande schooljaren" ingevoegd. Art. III.58. In artikel 23 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt: " § 1.Om de lijsten van opleidingen vast te stellen, worden alle bestaande opleidingen gescreend op basis van beroepskwalificaties. De screening strekt ertoe een rationeel en transparant opleidingsaanbod tot stand te brengen door middel van, eventueel, omzetting, samenvoeging of schrapping van opleidingen."; 2° paragraaf 3 wordt opgeheven. Art. III.59. In artikel 24 van hetzelfde decreet wordt in paragraaf 1 het eerste lid vervangen door wat volgt: "De Vlaamse Regering kan op basis van beroepskwalificaties nieuwe opleidingen vastleggen.".

Art. III.60. In artikel 25 van hetzelfde decreet worden in punt 2° de woorden "een of meer actuele referentiekaders" vervangen door de woorden "een beroepskwalificatie".

Art. III.61. In artikel 27/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 juli 2013, worden aan de eerste zin van punt 3° de volgende woorden toegevoegd: "die vastgelegd wordt uiterlijk 15 februari 2014".

Art. III.62. In artikel 28 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 9 juli 2010, 1 juli 2011 en 19 juli 2013, wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt: " § 2. In het deeltijds beroepssecundair onderwijs schakelt een opleiding om, na screening, van een niet-modulaire naar een modulaire organisatie.".

Art. III.63. In artikel 28bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 juli 2013, wordt in het derde lid punt 3° vervangen door wat volgt: "3° de begeleiding en beoordeling van de leerling-stagiair, ermee rekening houdend dat de jongere tijdens de stage wordt begeleid door een personeelslid van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of een personeelslid van een andere school of centrum waar het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs op basis van een overeenkomst mee samenwerkt voor de organisatie van de vorming; dat personeelslid is continu op de stageplaats aanwezig.".

Art. III.64. In artikel 30 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid van paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt: "De Vlaamse Regering bepaalt in overleg met de beroepssectoren, de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen en de Vlaamse Onderwijsraad, welke door de Vlaamse Regering vóór 1 januari 2014 vastgelegde referentiekaders worden opgeheven en door welke beroepskwalificaties ze worden vervangen.Van deze beroepskwalificaties worden, onverkort, de doelen voor de beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs afgeleid."; 2° het tweede lid van paragraaf 1 wordt opgeheven. Art. III.65. In artikel 31/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 juli 2013, worden aan de eerste zin van punt 3° de volgende woorden toegevoegd: "die vastgelegd wordt uiterlijk 15 februari 2014".

Art. III.66. In artikel 32 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid van paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt: "De Vlaamse Regering bepaalt in overleg met de beroepssectoren, de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen en de raad van bestuur van Syntra Vlaanderen, welke door de Vlaamse Regering vóór 1 januari 2014 vastgelegde referentiekaders worden opgeheven en door welke beroepskwalificaties ze worden vervangen.Van deze beroepskwalificaties worden, onverkort, de doelen voor de beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen de leertijd afgeleid."; 2° het tweede lid van paragraaf 1 wordt opgeheven. Art. III.67. Aan artikel 42bis, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt de volgende zin toegevoegd: "Bij de beslissing houdt de klassenraad rekening met het advies van de klassenraad van het onthaaljaar als het een overstap betreft van het onthaaljaar naar vervolgonderwijs, vermeld in artikel 146, § 4, van de Codex Secundair Onderwijs. Elke beslissing die afwijkt van het advies, wordt afdoende gemotiveerd.".

Art. III.68. Aan artikel 49bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt de volgende zin toegevoegd: "Bij de beslissing houdt Syntra Vlaanderen rekening met het advies van de klassenraad van het onthaaljaar als het een overstap betreft van het onthaaljaar naar vervolgonderwijs, vermeld in artikel 146, § 4, van de Codex Secundair Onderwijs. Elke beslissing die afwijkt van het advies, wordt afdoende gemotiveerd.".

Art. III.69. In artikel 100 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2012 en 19 juli 2013, worden in het eerste lid de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "Met ingang van het schooljaar 2014-2015" worden vervangen door de woorden "Met ingang van het schooljaar 2015-2016";2° de woorden "verder gesubsidieerd voor het schooljaar 2013-2014" worden vervangen door de woorden "verder gesubsidieerd voor de schooljaren 2013-2014 en 2014-2015". Art. III.70. In artikel 101 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "Met ingang van het schooljaar 2014-2015" vervangen door de woorden "Met ingang van het schooljaar 2015-2016";2° in het eerste lid worden de woorden "verder gesubsidieerd voor het schooljaar 2013-2014" vervangen door de woorden "verder gesubsidieerd voor de schooljaren 2013-2014 en 2014-2015"; 3° in het derde lid worden tussen de woorden "moet voldoen" en de woorden "In elk geval" de woorden ", waaronder de toekenning van opleidingsvergoedingen aan jongeren in een brugproject." ingevoegd.

Art. III.71. In artikel 102 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden in het eerste lid de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "Met ingang van het schooljaar 2014-2015" worden vervangen door de woorden "Met ingang van het schooljaar 2015-2016";2° de woorden "verder gesubsidieerd voor het schooljaar 2013-2014" worden vervangen door de woorden "verder gesubsidieerd voor de schooljaren 2013-2014 en 2014-2015". Art. III.72. In artikel 140 van hetzelfde decreet worden de woorden "uiterlijk in 2013" vervangen door de woorden "in 2014". Afdeling III. Inwerkingtreding

Art. III.73. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2014.

Artikel III.70 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2008.

Artikel III.43 heeft uitwerking met ingang van 1 mei 2011.

Artikel III.2, 2°, III.3, 2°, III.44, III.53, III.55, 3° en III.56, 3°, hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel III.72 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2013.

Artikel III.58, III.59, III.60, III.62, III.64 en III.66 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2014.

Artikel III.38, III.61 en III.65 hebben uitwerking met ingang van 15 februari 2014.

Artikel III.2, 1°, III.3, 1°, III.39, III.47, III.54, III.55, 1°, 2° en III.56, 1°, 2°, hebben uitwerking met ingang van 1 maart 2014.

Artikel III.21 en III.22 hebben uitwerking met ingang van 1 mei 2014.

Artikel III.25 en III.26 treden in werking op 1 september 2015. HOOFDSTUK IV. - Decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding Art. IV.1. In artikel 52 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het woord "departement" wordt vervangen door het woord "Agodi"; 2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "De verificatiediensten van het Agodi kunnen ter plaatse controle uitoefenen zonder dat die controle mag betrekking hebben op de opportuniteit.".

Art. IV.2. In hetzelfde decreet wordt een artikel 52bis ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 52bis.§ 1. De representatieve verenigingen van de centrumbesturen van de gesubsidieerde vrije centra voor leerlingenbegeleiding bepalen, voor de centrumbesturen die dit wensen, de boekhoudkundige verplichtingen betreffende de vereenvoudigde boekhouding en de dubbele boekhouding zoals is bepaald in artikel 17, § 4, van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen. Deze boekhoudkundige verplichtingen dienen in bijkomende orde er mee rekening te houden dat de saldi, zoals bepaald conform het Europees Rekening Stelsel, door de Vlaamse Gemeenschap kunnen worden afgeleid uit de afgelegde rekeningen, zodat de Vlaamse Gemeenschap kan voldoen aan de ter zake geldende Europese verplichtingen. § 2. De onder § 1 bedoelde vereenvoudigde boekhouding omvat, rekening houdend met de aard en de omvang van het centrumbestuur, ten minste alle verrichtingen betreffende de mutaties in contant geld of op de rekeningen. § 3. De onder § 1 bedoelde regels voor de vereenvoudigde boekhouding omvatten minimaal: 1° basisregels met betrekking tot het voeren van een vereenvoudigde boekhouding;2° de staat van de ontvangsten en de uitgaven;3° de jaarrekening;4° de inventaris. § 4. De onder § 1 bedoelde dubbele boekhouding omvat, rekening houdend met de aard en de omvang van de instellingen, alle verrichtingen, bezittingen en schulden, rechten en verplichtingen van welke aard ook, betreffende de door de subsidiërende overheid verstrekte toelagen en de eigen middelen van elke inrichtende macht. § 5. De onder § 1 bedoelde regels voor de economische boekhouding omvatten minimaal: 1° de vorm en de inhoud van de jaarrekening;2° de waarderingsregels;3° de structuur van de jaarrekening;4° het schema van de balans;5° het schema van de resultatenrekening;6° de inhoud van de toelichting;7° de inhoud van de rubrieken van de balans en van de resultatenrekening;8° het minimum algemeen rekeningenstelsel. § 6. De in § 1 bedoelde regels worden door elke representatieve vereniging van het centrumbestuur van de gesubsidieerde vrije centra voor leerlingenbegeleiding meegedeeld aan de Vlaamse Regering. § 7. Voor de eerste maal vervullen de representatieve verenigingen van de centrumbesturen van de gesubsidieerde vrije centra voor leerlingenbegeleiding binnen 30 dagen na de inwerkingtreding van deze bepalingen, de in § 6 bedoelde verplichtingen.".

Art. IV.3. Artikel 65/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt opgeheven.

Art. IV.4. Artikel 66 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 66.De rationalisatienorm wordt vastgesteld op 10.000 gewogen leerlingen.".

Art. IV.5. In artikel 71, § 2, eerste lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003 en gewijzigd bij het besluit van 17 december 2010, wordt het artikelnummer "139ter" vervangen door het artikelnummer "133" en wordt het artikelnummer "139quater" vervangen door het artikelnummer "134".

Art. IV.6. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2014.

Artikel IV.1 en IV.2 treden in werking op 1 januari 2015. HOOFDSTUK V. - Volwassenenonderwijs Art. V.1. Aan artikel 12 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009, 8 mei 2009 en 1 juli 2011, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 5. De basiscompetenties worden ontwikkeld op basis van descriptorelementen, vermeld in artikel 6 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.".

Art. V.2. In artikel 35, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 8 mei 2009 en 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid wordt de zinsnede "het studiegebied Nederlands tweede taal" vervangen door de zinsnede "de studiegebieden";2° in het tweede lid wordt de zinsnede "Nederlands tweede taal richtgraad 4," opgeheven;3° tussen het tweede en derde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "Voor de opleidingen vanaf het niveau richtgraad 2 van het studiegebied Nederlands tweede taal gelden de volgende aanvullende toelatingsvoorwaarden: 1° om toegelaten te worden tot de aanvangsmodule met schriftelijke basiscompetenties moet de cursist kunnen aantonen dat hij de schriftelijke basiscompetenties heeft behaald op het niveau van de voorgaande richtgraad; 2° om toegelaten te worden tot de aanvangsmodule met mondelinge basiscompetenties moet de cursist kunnen aantonen dat hij de mondelinge basiscompetenties heeft behaald op het niveau van de voorgaande richtgraad.".

Art. V.3. In artikel 63 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009, 8 mei 2009, 9 juli 2010, 29 juni 2012 en 19 juli 2013, wordt een paragraaf 1ter ingevoegd, die luidt als volgt: " § 1ter. De centra voor volwassenenonderwijs die onderwijsbevoegdheid hebben voor opleidingen van het studiegebied Nederlands tweede taal zijn ertoe gehouden om aantoonbaar voor elke cursist een individuele leertrajectbegeleiding te organiseren.

Het centrum voor volwassenenonderwijs legt hiertoe in samenspraak met de cursist het leertraject vast en houdt daarbij rekening met de startcompetenties en het eindperspectief van de cursist en in voorkomend geval ook met de vragen van de doorverwijzende instantie.".

Art. V.4. In artikel 71 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden tussen het woord "hogescholen" en de woorden "een overeenkomst" de woorden "en/of ambtshalve geregistreerde instellingen" ingevoegd;2° in het eerste lid van paragraaf 2 worden tussen de woorden "centra voor volwassenenonderwijs" en de zinsnede "die een specifieke lerarenopleiding organiseren" de woorden "en/of ambtshalve geregistreerde instellingen," ingevoegd;3° in het vierde lid van paragraaf 2 worden tussen de woorden "een universiteit, hogescholen van verschillende associaties" en de woorden "en centra voor volwassenenonderwijs" de woorden ", een ambtshalve geregistreerde instelling" ingevoegd. Art. V.5. In artikel 75 van hetzelfde decreet wordt in paragraaf 1 het punt 3° opgeheven.

Art. V.6. In artikel 120 van hetzelfde decreet wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "Het centrumreglement bevat ten minste de bijdrageregeling, het reglement van orde, het evaluatiereglement en informatie over de klachtenprocedure.".

Art. V.7. In hetzelfde decreet wordt een artikel 176ter ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 176ter.Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 april 2008 betreffende de organisatie en de werking van de ombudsdienst van de consortia volwassenenonderwijs wordt met ingang van 1 september 2014 opgeheven.".

Art. V.8. In hetzelfde decreet wordt een artikel 196quater ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art.196quater. § 1. Tijdens het schooljaar 2014-2015 en het schooljaar 2015-2016 worden in uitvoering van artikel 29, § 1, van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid telkens maximum 54.966 aanvullende leraarsuren aan de centra voor volwassenenonderwijs en maximum 106 aanvullende vte aan de centra voor basiseducatie toegekend. § 2. Voor het schooljaar 2014-2015 wordt het aantal aanvullende leraarsuren voor de centra voor volwassenenonderwijs en het aantal aanvullende vte voor de centra voor basiseducatie op basis van de referteperiode 2012-2013 verdeeld naar rato van het aantal unieke cursisten Nederlands als tweede taal in een inburgeringstraject. Voor de periode tussen 1 september 2014 en 31 januari 2015 wordt 50 procent van de aanvullende leraarsuren en aanvullende vte via deze verdeling toegekend. Op 1 februari 2015 wordt de resterende 50 procent van het aantal aanvullende leraarsuren en het aantal aanvullende vte verdeeld op basis van de aanwending van de lesurencursist gegenereerd door de toegekende aanvullende leraarsuren en aanvullende vte voor opleidingen Nederlands als tweede taal in de periode van 1 september 2014 tot 31 januari 2015.

Voor het schooljaar 2015-2016 wordt het aantal aanvullende leraarsuren voor de centra voor volwassenenonderwijs en het aantal aanvullende vte voor de centra voor basiseducatie verdeeld op basis van het aantal unieke cursisten Nederlands als tweede taal in een inburgeringstraject en naar rato van de aanwending van de middelen in de periode tussen 1 september 2014 en 14 juni 2015.

De beschikbare leraarsuren en vte kunnen enkel aangewend worden voor de organisatie van de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het studiegebied Nederlands tweede taal van het secundair volwassenenonderwijs voor de centra voor volwassenenonderwijs of de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het leergebied Nederlands tweede taal van de basiseducatie voor de centra voor basiseducatie. § 3. De betrekking die met de aanvullende leraarsuren, vermeld in paragraaf 1, wordt ingericht, kan niet worden vacant verklaard en het centrumbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen of muteren in deze betrekking. § 4. De Vlaamse Regering kan de verdeling van de aanvullende leraarsuren en aanvullende vte, vermeld in paragraaf 1, aanpassen, wanneer blijkt dat de initiële verdeling niet voldoet aan de noden bij de centra voor volwassenenonderwijs en de centra voor basiseducatie.".

Art. V.9. In artikel 197octies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 juli 2013, wordt paragraaf 3 vervangen door wat volgt: " § 3. In afwijking van artikel 77, § 2, wordt de in 2008 afgesloten vijfjaarlijkse samenwerkingsovereenkomst tussen de Vlaamse Regering en elk consortium volwassenenonderwijs over de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 75, en de aanwending van de toegekende subsidie, vermeld in artikel 77, § 1, verlengd tot en met 31 december 2016.".

Art. V.10. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2014. HOOFDSTUK VI. - Hoger onderwijs Afdeling I. - Codex Hoger Onderwijs

Art. VI.1. Aan artikel II.24 van de Codex Hoger Onderwijs, gecodificeerd op 11 oktober 2013, wordt een punt 10° toegevoegd, dat luidt als volgt: "10° het verlenen van advies aan de Vlaamse Regering over het al dan niet bijdragen van een opleiding en instelling buiten de Europese Hoger Onderwijsruimte, aan de uitbouw van een wetenschappelijke discipline, vermeld in artikel 30 van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap.".

Art. VI.2. In artikel II.71, § 1, van dezelfde codex wordt tussen het woord "gegradueerde," en het woord "respectievelijk" de zinsnede "overeenkomstig het bepaalde in het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs," ingevoegd.

Art. VI.3. Artikel II.92 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "Art. II. 92. § 1. De LUCA School of Arts kan in de vestigingen Brussel-Hoofdstad, Leuven en Gent opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden: 1° architectuur, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;2° audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor: a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;b) in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;3° industriële wetenschappen en technologie, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;4° muziek en podiumkunsten, waarvoor in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts. § 2. De LUCA School of Arts kan in de vestiging Diepenbeek opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in het studiegebied audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts.".

Art. VI.4. In artikel II.97 van dezelfde codex wordt punt 1° opgeheven.

Art. VI.5. In artikel II.110, § 3, van dezelfde codex wordt tussen de woorden "muzikale opleiding," en het woord ", Nederlands" het woord "natuurwetenschappen" ingevoegd.

Art. VI.6. In artikel II.115 van dezelfde codex worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden tussen de woorden "hogescholen en/of universiteiten" en het woord "kunnen" de woorden "en/of ambtshalve geregistreerde instellingen" ingevoegd;2° in het eerste lid van paragraaf 2 worden tussen de woorden "centra voor volwassenenonderwijs" en de zinsnede "die een specifieke lerarenopleiding organiseren" de woorden "en/of ambtshalve geregistreerde instellingen," ingevoegd;3° in het vierde lid van paragraaf 2 worden tussen de woorden "een universiteit, hogescholen van verschillende associaties" en de woorden "en centra voor volwassenenonderwijs" de woorden ", ambtshalve geregistreerde instellingen" ingevoegd. Art. VI.7. In artikel II.122 van dezelfde codex wordt een paragraaf 9 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 9. De bepalingen in dit artikel zijn ook van toepassing op de specifieke lerarenopleidingen, met uitzondering van deze aangaande de accreditatie van opleidingen voor de specifieke lerarenopleidingen georganiseerd door de centra voor volwassenenonderwijs, de hogescholen en de universiteiten, en deze over de instellingsreview als voor de specifieke lerarenopleidingen georganiseerd door de centra voor volwassenenonderwijs.".

Art. VI.8. Aan artikel II.152 van dezelfde codex wordt aan punt 4° een punt d) toegevoegd, dat luidt als volgt: "d) de organisatie van de nieuwe bachelor- en masteropleiding in de handelswetenschappen aan de Universiteit Hasselt in het studiegebied handelswetenschappen en bedrijfskunde. De Universiteit Hasselt sluit hiertoe een samenwerkingsovereenkomst af met een andere universiteit die de bachelor- en masteropleiding in de handelswetenschappen reeds organiseert.".

Art. VI.9. Aan artikel II.256 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het vierde lid, 3°, worden de volgende zinnen opgeheven: "Deze bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex.De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2013. Het bedrag wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde geheel getal. De Vlaamse Regering kan het bedrag verminderen voor specifieke doelgroepen. Voor asielzoekers, vluchtelingen en subsidiair beschermden is de behandeling van de erkenningsaanvraag gratis. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen voor een versnelde procedure tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen. De Vlaamse Regering kan het bedrag vermeerderen tot maximaal 500 euro indien de houder van het buitenlands studiebewijs opteert voor deze versnelde procedure."; 2° er wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "De in het vierde lid vermelde bedragen worden aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex.De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2013. Het bedrag wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde geheel getal. De Vlaamse Regering kan het bedrag verminderen voor specifieke doelgroepen. Voor asielzoekers, vluchtelingen en subsidiair beschermden is de behandeling van de erkenningsaanvraag gratis. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen voor een versnelde procedure tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen. De Vlaamse Regering kan het bedrag vermeerderen tot maximaal 500 euro, indien de houder van het buitenlands studiebewijs opteert voor deze versnelde procedure.".

Art. VI.10. In artikel II.263 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "De aanvragen en het bijbehorende dossier worden ingediend: 1° in het geval het een bestaande initiële bachelor- of masteropleiding betreft, uiterlijk op 1 oktober van het academiejaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de anderstalige initiële bachelor- of master georganiseerd zal worden; 2° in het geval het een nieuwe initiële bachelor- of masteropleiding betreft zoals vermeld in artikel II.150, samen met het aanvraagdossier macrodoelmatigheid nieuwe opleiding zoals vermeld in artikel II.153, § 2."; 2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: " § 3.De Commissie Hoger Onderwijs brengt haar oordeel uit: 1° in het geval het een bestaande initiële bachelor- of masteropleiding betreft, uiterlijk op 31 januari van hetzelfde academiejaar; 2° in het geval het een nieuwe initiële bachelor- of masteropleiding betreft, samen met het oordeel over de macrodoelmatigheid van de opleiding zoals vermeld in artikel II.153, § 3.

De Commissie Hoger Onderwijs bezorgt haar oordeel aan het instellingsbestuur en aan de Vlaamse Regering.

Bij een negatief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs kan de instelling binnen een vervaltermijn van 15 kalenderdagen die ingaat op de dag na ontvangst van de beslissing van de Commissie Hoger Onderwijs, beroep instellen bij de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering neemt een beslissing binnen een vervaltermijn van 30 kalenderdagen die ingaat op de dag na ontvangst van het beroepschrift.

Bij een positief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs, tenzij de Vlaamse Regering binnen een vervaltermijn van 45 kalenderdagen alsnog negatief oordeelt, of bij een positieve beslissing van de Vlaamse Regering: 1° krijgt de instelling in het geval het een bestaande initiële bachelor- of masteropleiding betreft, van rechtswege de toelating om de anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding te organiseren;2° vraagt de instelling in het geval het een nieuwe initiële bachelor- of masteropleiding betreft, de toets nieuwe opleiding aan bij de accreditatieorganisatie, binnen een vervaltermijn van 15 kalenderdagen, die ingaat de dag na het verstrijken van de vervaltermijn van 45 kalenderdagen na het positief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs. Indien de Commissie Hoger Onderwijs geen oordeel velt uiterlijk op de data vermeld in deze paragraaf of indien de Vlaamse Regering geen beslissing neemt naar aanleiding van een beroepschrift op de in deze paragraaf vastgestelde momenten, wordt het oordeel of de beslissing geacht negatief te zijn.".

Art. VI.11. Artikel II.264 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "Art. II.264. § 1. Een instelling of meerdere instellingen samen kan/kunnen bij de Commissie Hoger Onderwijs een aanvraag tot vrijstelling van de equivalentievoorwaarde indienen voor een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding. Deze aanvraag, samen met het bijhorende dossier, wordt bij de Commissie Hoger Onderwijs ingediend: 1° samen met de aanvraag voor een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding overeenkomstig de voorschriften vastgelegd in artikel II.263; ofwel 2° in het geval van een bestaande equivalente opleiding uiterlijk op 1 oktober van het academiejaar voorafgaand aan het academiejaar waarop de instelling(en) de betrokken equivalente opleiding wil(len) stopzetten. De VLUHR bezorgt de Commissie Hoger Onderwijs uiterlijk 1 maand na indiening van het desbetreffende dossier een advies over de gevraagde vrijstelling van de equivalentievoorwaarde. § 2. De Commissie Hoger Onderwijs legt samen met het beoordeelde dossier een advies aan de Vlaamse Regering voor over de gevraagde afwijking van de equivalentievoorwaarde: 1° uiterlijk op 1 december van hetzelfde academiejaar in de volgende gevallen: a) als de aanvraag tot vrijstelling van de equivalentievoorwaarde betrekking heeft op de afbouw/stopzetting van een bestaande equivalente opleiding;b) als de aanvraag tot vrijstelling van de equivalentievoorwaarde samen ingediend wordt met een aanvraag voor een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding;2° uiterlijk op 15 april van hetzelfde academiejaar als de aanvraag tot vrijstelling van de equivalentievoorwaarde samen ingediend wordt met de aanvraag van een nieuwe initiele bachelor- of masteropleiding. § 3. De Vlaamse Regering neemt op basis van het advies van de Commissie Hoger Onderwijs een beslissing over de afwijking op de equivalentievoorwaarde: 1° uiterlijk op 15 januari van hetzelfde academiejaar, vermeld in de gevallen opgesomd in paragraaf 2, 1° ;2° uiterlijk op 15 mei van het hetzelfde academiejaar als de aanvraag tot vrijstelling van de equivalentievoorwaarde samen ingediend wordt met de aanvraag van een nieuwe initiële bachelor- of masteropleiding. Indien de Vlaamse Regering geen beslissing neemt op de in deze paragraaf vastgestelde momenten, wordt de beslissing geacht negatief te zijn.

De Vlaamse Regering deelt deze beslissing mee aan het Vlaams Parlement.".

Art. VI.12. In artikel II.270 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden in het tweede lid tussen de woorden "als het betrokken personeelslid" en de woorden "een bachelor- of masterdiploma of doctoraat behaald heeft" de woorden "een diploma secundair onderwijs of " ingevoegd; 2° er wordt aan paragraaf 1 een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Aan de voorwaarden vermeld in deze paragraaf moet voldaan zijn vóór 15 februari 2015.".

Art. VI.13. In artikel II.288, § 3, van dezelfde codex worden de woorden "is van toepassing op het totaal aantal leden voorzitters en bijzitters samengenomen" vervangen door de woorden "wordt berekend op het aantal leden voorzitters en bijzitters afzonderlijk".

Art. VI.14. In artikel II.306 van dezelfde codex wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt: " § 2. In afwijking van artikel II.301, artikel II.302 en artikel II.305 verloopt de procedure voor een rechtstreeks beroep betreffende de in artikel II.285, tweede lid bedoelde aanpassing van het leerkrediet bij overmachtsituaties, na mededeling van een vereenvoudigde procedurekalender louter schriftelijk en volgt er geen concrete oproeping van de partijen tenzij de raad het noodzakelijk acht voor de behandeling van de zaak of tenzij één van de partijen uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoekt om gehoord te worden.

De raad oordeelt onverwijld bij beschikking van de voorzitter of gevolg moet gegeven worden aan het verzoek.".

Art. VI.15. Artikel II.352 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "Art. II.352. § 1. Binnen de perken van de begrotingskredieten stelt de Vlaamse Regering een mobiliteitstoelage ter beschikking voor studenten of cursisten die een periode in het buitenland doorbrengen in het kader van hun opleiding onder de volgende voorwaarden: 1° de student of de cursist is op het moment van de aanvraag ingeschreven aan een Vlaamse ambtshalve geregistreerde instelling onder een diplomacontract of een centrum voor volwassenenonderwijs in een opleiding die valt onder kwalificatieniveau 5, 6, 7 en 8;2° de student of cursist is door deze instelling of het centrum voorgedragen of geselecteerd om via een uitwisselingsprogramma een periode in het buitenland door te brengen;de instelling of het centrum legt de criteria en de voorwaarden voor selectie vast en maakt deze op duidelijke wijze kenbaar aan de student of cursist ruim voor de start van de selectieprocedure; 3° de periode in het buitenland bedraagt minimum één maand en maximum twaalf maanden;4° de student heeft een leerovereenkomst of een vormingsovereenkomst in het kader van een stage afgesloten met deze instelling of het centrum, waarin onder meer de erkenning of validatie van de uitwisseling door deze instelling of het centrum wordt geregeld;5° er wordt voldaan aan de bijkomende criteria en voorwaarden vastgelegd in het specifieke uitwisselingsprogramma waarvoor de student zich kandidaat stelt. § 2. De Vlaamse Regering kan bepalen dat de mobiliteitsbeurzen prioritair toegekend worden aan studenten of cursisten ingeschreven in een initiële opleiding van kwalificatieniveau 5, 6 of 7 als de omvang van de begrotingskredieten beperkt is. De Vlaamse Regering neemt dit besluit vóór 1 maart voorafgaand aan het academiejaar waarin de selectie van de studenten of cursisten plaatsvindt.".

Art. VI.16. Artikel II.353 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "Art. II.353. § 1. De Vlaamse Regering bepaalt de hoogte van de mobiliteitstoelage en kan daarbij rekening houden met: 1° het referentie-inkomen van de leefeenheid van de student zoals bepaald in titel IV, hoofdstuk III, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap;2° het land, de stad of de regio van bestemming;3° de aard van het studieverblijf in het buitenland: een opleiding aan een onderwijsinstelling of een stage in het kader van een opleiding; 4° het feit of de student valt onder een of meer van de ondervertegenwoordigde groepen zoals bepaald in artikel III.59; 5° de eventuele internationale afspraken die zijn vastgelegd in een Memorandum of Understanding. § 2. Ten minste 25 procent van de mobiliteitsbeurzen wordt toegekend aan studenten uit ondervertegenwoordigde groepen zoals bepaald in artikel III.59. § 3. Met het oog op het realiseren van een evenwichtige en een voldoende gespreide mobiliteit kan de Vlaamse Regering het aantal toe te kennen beurzen voor een bepaald land of regio beperken of verhogen om de mobiliteit naar dat land of regio te beperken of te stimuleren.

De Vlaamse Regering neemt dit besluit vóór 1 maart voorafgaand aan het academiejaar waarin de selectie van de studenten of cursisten plaatsvindt. § 4. De Vlaamse Regering kan (in het kader van de academische diplomatie) een aantal beurzen voorbehouden voor de uitwisseling van studenten met instellingen of bedrijven uit een door de Vlaamse Regering bepaalde lijst van prioritaire landen. De Vlaamse Regering neemt dit besluit vóór 1 maart voorafgaand aan het academiejaar waarin de selectie van de studenten of cursisten plaatsvindt. § 5. De Vlaamse Regering kan prioritaire studiedomeinen of maatschappelijke thema's vastleggen. De Vlaamse Regering neemt dit besluit vóór 1 maart voorafgaand aan het academiejaar waarin de selectie van de studenten of cursisten plaatsvindt.".

Art. VI.17. Artikel II.389 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "Art. II.389. Van de volgende leden van het onderwijzend personeel en van het academisch personeel, belast met een onderwijsopdracht, wordt het vereiste beheersingsniveau van de Nederlandse taal, vermeld in artikel II.270, § 2, vermoed aanwezig te zijn: 1° diegene die vóór het academiejaar 2013-2014 benoemd zijn; 2° diegene die vóór het academiejaar 2013-2014 aangesteld zijn met het oog op een vaste benoeming zoals vermeld in artikel V.28 en V.29 van deze codex; 3° diegene die vóór het academiejaar 2013-2014 aangesteld zijn voor onbepaalde duur.".

Art. VI.18. In artikel III.19 van dezelfde codex wordt een paragraaf 1/1 ingevoegd die luidt als volgt: " § 1/1. In het begrotingsjaar 2014 bedraagt het puntengewicht voor de doctoraten in het studiegebied Nautische wetenschappen 3.

Voor de berekening van het variabele onderzoeksdeel, vermeld in artikel III.22, worden met ingang van het begrotingsjaar 2015 voor de weging van het aantal doctoraatsdiploma's de volgende puntengewichten gebruikt:

Studiegebied

Punten-gewicht

a) Wijsbegeerte en moraalwetenschappen

1,00

b) Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen en kerkelijk recht

1,00

c) Taal- en letterkunde

1,00

d) Geschiedenis

1,00

e) Archeologie en kunstwetenschappen

1,00

f) Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen

1,00

g) Psychologie en pedagogische wetenschappen

1,00

h) Economische en toegepaste economische wetenschappen

1,00

i) Politieke en sociale wetenschappen

1,00

j) Toegepaste taalkunde

1,00

k) Handelswetenschappen en bedrijfskunde

1,00

l) Audiovisuele en beeldende kunst

1,00

m) Muziek en podiumkunsten

1,00

n) Sociale Gezondheidswetenschappen

2,00

o) Lichamelijke opvoeding, revalidatiewetenschappen en kinesitherapie

2,00

p) Wetenschappen

2,00

q) Toegepaste wetenschappen

2,00

r) Toegepaste biologische wetenschappen

2,00

s) Geneeskunde

2,00

t) Tandheelkunde

2,00

u) Diergeneeskunde

2,00

v) Farmaceutische wetenschappen

2,00

w) Biomedische wetenschappen

2,00

x) Verkeerskunde

2,00

y) Conservatie-restauratie

2,00

z) Architectuur

2,00

aa) Industriële wetenschappen en technologie

2,00

ab) Biotechniek

2,00

ac) Productontwikkeling

2,00

ad) Nautische wetenschappen

2,00


Doctoraten die over de studiegebieden heen gerangschikt worden, worden voor de bepaling van het puntengewicht gerangschikt in het studiegebied met het laagste puntengewicht dat in de combinatie voorkomt.".

Art. VI.19. In artikel III.34 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 1, 3°, wordt de tweede zin vervangen door wat volgt: "De bedragen VOWac2014 van de instellingen voor wie het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming de betalingen van de personeelsleden verzorgt, worden verhoudingsgewijs verminderd met de bedragen die nodig zijn om de kosten te dekken van de kinderbijslagen van de personeelsleden opgenomen in het integratiekader."; 2° aan paragraaf 1 wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt: "5° een bedrag van 200.000 euro voor de compensatie van de meerkost van toegekende anciënniteit aan personeelsleden met diensten in het beperkt leerplan.

In 2012 worden deze middelen verdeeld pro rata het aandeel in de werkingsuitkeringen.

In 2013 worden deze middelen als volgt verdeeld:

Hogeschool

Bedrag (in euro)

AP Hogeschool Antwerpen

54.931,06

Hogeschool Gent

41.868,67

Erasmushogeschool

40.382,65

LUCA School of Arts

18.252,53

Groep T - Internationale Hogeschool

9.677,23

Karel de Grote-Hogeschool Katholieke Hogeschool Antwerpen

8.105,14

PXL Hogeschool Limburg

7.455,78

Katholieke Hogeschool Limburg

5.230,31

Katholieke Hogeschool Sint-Lieven

3.681,06

Thomas More Kempen

3.112,05

Katholieke Hogeschool Leuven

2.240,88

Arteveldehogeschool

1.562,02

Katholieke Hogeschool Vives Zuid

1.365,50

Katholieke Hogeschool Vives Noord

1.073,09

Thomas More Mechelen

1.062,03


Vanaf 2014 worden deze middelen toegekend op basis van een gemotiveerd voorstel van de VLUHR.".

Art. VI.20. In artikel III.41 van dezelfde codex wordt aan paragraaf 1 een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "In de begrotingsjaren 2015 en 2016 wordt de som van de bedragen, vermeld en berekend overeenkomstig deze paragraaf, verminderd met een bedrag van 250.000 euro.".

Art. VI.21. Artikel III.46 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "Art. III.46. § 1. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt het basisbedrag van de investeringsmachtigingen voor de hogescholen vastgelegd op 24.736.000 euro, te verdelen als volgt: 1° voor de publiekrechtelijke hogescholen: 10.401.000 euro; 2° voor de vrije gesubsidieerde hogescholen: 14.335.000 euro.

De verdeling per hogeschool wordt vastgelegd als volgt:

Investeringsmachtigingen 2014 (prijsniveau 2013) Vrije gesubsidieerde hogescholen

Arteveldehogeschool

1.445.098

LUCA School of Arts

1.240.061

Karel de Grote Hogeschool - Katholieke Hogeschool Antwerpen

1.555.028

Katholieke Hogeschool Vives Noord

597.532

Thomas More Kempen

1.342.257

Katholieke Hogeschool Leuven

953.896

Katholieke Hogeschool Limburg

1.091.071

Thomas More Mechelen Antwerpen

1.722.213

Katholieke Hogeschool Vives Zuid

1.267.790

GROEP T - Internationale Hogeschool Leuven

529.851

HUB-KAHO

2.590.203

Totaal

14.335.000

Investeringsmachtigingen 2014 (prijsniveau 2013) Publiekrechtelijke hogescholen

Erasmushogeschool Brussel

1.115.855

Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen

2.708.251

Hogeschool Gent

3.863.621

Hogeschool West-Vlaanderen

1.201.431

Hogeschool PXL

1.511.842

Totaal

10.401.000


§ 2. In het kader van de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten wordt het bedrag van 24.736.000 euro aan investeringsmachtigingen voor het begrotingsjaar 2014 in het begrotingsjaar 2024 verminderd tot 18.914.545 euro.

Deze vermindering met 5.821.455 euro wordt gelijkmatig gespreid over de periode 2015-2024 (jaarlijkse vermindering met telkens 10%) en wordt als volgt vastgelegd:

Begrotingsjaar

Gesubsidieerde vrije hogescholen

Publiekrechtelijke hogescholen

Totaal

2015

14.037.261

10.116.594

24.153.854

2016

13.739.521

9.832.188

23.571.709

2017

13.441.782

9.547.782

22.989.563

2018

13.144.042

9.263.376

22.407.418

2019

12.846.303

8.978.969

21.825.272

2020

12.548.563

8.694.563

21.243.127

2021

12.250.824

8.410.157

20.660.981

2022

11.953.085

8.125.751

20.078.836

2023

11.655.345

7.841.345

19.496.690

2024

11.357.606

7.556.939

18.914.545


§ 3. De investeringsmachtigingen, zoals vastgelegd in paragraaf 1, worden onder de hogescholen als volgt verdeeld: 1° de investeringsmachtigingen van 2014 per hogeschool, zoals vastgelegd in paragraaf 1, worden in de periode 2015-2024 per hogeschool gelijkmatig verminderd met 10% per jaar; 2° tegelijk wordt in combinatie met deze afbouw van de investeringsmachtigingen 2014 (situatie as is) een nieuw systeem van verdeling van investeringsmachtigingen in de hogescholen ingevoerd dat gelijkmatig aangroeit met 10% per jaar tot een totaal van 18.914.545 euro in het begrotingsjaar 2024 (prijsniveau 2013):

Begrotingsjaar

%

Gesubsidieerde vrije hogescholen

Publiekrechtelijke hogescholen

Totaal

2015

10%

1.403.726

1.011.659

2.415.385

2016

20%

2.747.904

1.966.438

4.714.342

2017

30%

4.032.535

2.864.334

6.896.869

2018

40%

5.257.617

3.705.350

8.962.967

2019

50%

6.423.151

4.489.485

10.912.636

2020

60%

7.529.138

5.216.738

12.745.876

2021

70%

8.575.577

5.887.110

14.462.687

2022

80%

9.562.468

6.500.601

16.063.069

2023

90%

10.489.811

7.057.210

17.547.021

2024

100%

11.357.606

7.556.939

18.914.545


De verdeling van deze middelen per hogeschool wordt vastgelegd in artikel III.46/1. § 4. Vanaf het begrotingsjaar 2025 bedraagt het basisbedrag van de investeringsmachtigingen voor de hogescholen vastgelegd op 18.914.545 euro, te verdelen als volgt: 1° voor de publiekrechtelijke hogescholen: 7.556.939 euro; 2° voor de vrij gesubsidieerde hogescholen: 11.357.606 euro.

Deze basisbedragen (prijsniveau 2013) worden jaarlijks aangepast met de voor het begrotingsdecreet gehanteerde aanpassingsfactor voor de investeringssubsidies. § 5. De basisbedragen (prijsniveau 2013), zoals vastgelegd in paragraaf 1 tot paragraaf 4, worden jaarlijks aangepast met de voor het begrotingsdecreet gehanteerde aanpassingsfactor voor de investeringssubsidies. § 6. Bij eventuele fusies van hogescholen worden de bedragen aan investeringsmachtigingen zoals vastgelegd in paragraaf 1 tot paragraaf 4 van de fuserende hogescholen samengevoegd en toegekend aan de nieuwe fusiehogeschool.".

Art. VI.22. In dezelfde codex wordt een artikel III.46/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art. III.46/1. De verdeling en de toewijzing per hogeschool van de investeringsmachtigingen, vermeld in artikel III.46, § 3 en § 4, gebeurt binnen de respectievelijke enveloppes van de vrije gesubsidieerde hogescholen en de publiekrechtelijke hogescholen op basis van volgende criteria: 1° voor alle professionele bacheloropleidingen (exclusief het hoger kunstonderwijs): het aantal opgenomen studiepunten door studenten onder diplomacontract ingeschreven in een professioneel gerichte bacheloropleiding of een bachelor-na-bacheloropleiding;2° voor het hoger kunstonderwijs: het aantal opgenomen studiepunten door studenten onder diplomacontract ingeschreven in een professioneel gerichte bacheloropleiding, een bachelor-na-bacheloropleiding, een academisch gerichte bacheloropleiding, een initiële masteropleiding, een schakelprogramma of een voorbereidingsprogramma voorafgaand aan een initiële masteropleiding. Deze opgenomen studiepunten worden per studiegebied of cluster van studiegebieden gewogen met de overeenkomstige puntengewichten:

Handelswetenschappen en bedrijfskunde

1

Sociaal-agogisch werk

1

Gezondheidszorg

1

Gezondheidszorg - Onderwijs

1

Gezondheidszorg - Onderwijs - Sociaal-agogisch werk

1

Onderwijs

1


Industriële wetenschappen en technologie

2,5

Nautische wetenschappen

2,5

Architectuur

2,5

Architectuur - Industriële wetenschappen en technologie

2,5

Biotechniek

2,5

Audiovisuele en beeldende kunst

2,5

Muziek en podiumkunsten

2,5

Toegepaste taalkunde

2,5

Productontwikkeling

2,5


Het aantal gewogen opgenomen studiepunten per hogeschool is gelijk aan de som van de producten van het aantal opgenomen studiepunten in ieder studiegebied of cluster van studiegebieden enerzijds en het overeenkomstige bepaalde puntengewicht.

Voor de vaststelling van het gewogen aantal opgenomen studiepunten voor het begrotingsjaar t worden het gemiddelde aantal opgenomen studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2.

In afwijking van de bovenstaande puntengewichten, wordt voor de opleidingen "Biomedische laboratoriumtechnologie" en "Voedings- en dieetkunde" van het studiegebied Gezondheidszorg het puntengewicht 2,5 toegepast.".

Art. VI.23. In artikel III.50 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt: " § 1.Naast de werkingsuitkeringen ontvangen de publiekrechtelijke hogescholen vanaf het begrotingsjaar 2014 tot en met het begrotingsjaar 2018 het volgende bedrag voor het eigenaarsonderhoud: 1° Erasmushogeschool Brussel: 173.825 euro; 2° Hogeschool West-Vlaanderen: 104.621 euro; 3° Hogeschool Gent: 347.201 euro; 4° Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen: 202.481 euro; 5° Hogeschool PXL: 52.872 euro."; 2° aan paragraaf 2 worden tussen de woorden "wordt" en "dit bedrag" de woorden "met uitzondering van het begrotingsjaar 2014" ingevoegd. Art. VI.24. In dezelfde codex wordt een artikel III.54/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art. III.54/1. § 1. Ten gevolge van de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten worden vanaf het begrotingsjaar 2015 volgende investeringsmachtigingen toegekend aan de universiteiten:

Begrotingsjaar

Investeringsmachtiging in euro (prijsniveau 2013)

2015

582.146

2016

1.164.291

2017

1.746.437

2018

2.328.582

2019

2.910.728

2020

3.492.873

2021

4.075.019

2022

4.657.164

2023

5.239.310

2024

5.821.455


§ 2. De verdeling en de toewijzing per universiteit van de investeringsmachtigingen, vermeld in paragraaf 1, gebeurt op basis van het aantal gewogen opgenomen studiepunten door studenten onder diplomacontract ingeschreven in een initiële academisch gerichte bacheloropleiding, een initiële masteropleiding, een schakelprogramma of een voorbereidingsprogramma voorafgaand aan een initiële masteropleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd zijn in de universiteiten.

Voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten voor het begrotingsjaar t worden het gemiddelde aantal opgenomen studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2.

De opgenomen studiepunten worden per studiegebied of cluster van studiegebieden gewogen overeenkomstig de gewichten opgenomen in de volgende tabel:

Handelswetenschappen en bedrijfskunde

1

Gezondheidszorg

1

Bewegings- en revalidatiewetenschappen

1

Industriële wetenschappen en technologie

2,5

Nautische wetenschappen

2,5

Architectuur

2,5

Architectuur - Industriële wetenschappen en technologie

2,5

Biotechniek

2,5

Audiovisuele en beeldende kunst

2,5

Muziek en podiumkunsten

2,5

Toegepaste taalkunde

2,5

Productontwikkeling

2,5


Het aantal gewogen opgenomen studiepunten per universiteit is gelijk aan de som van de producten van het aantal opgenomen studiepunten in ieder studiegebied of cluster van studiegebieden enerzijds en het overeenkomstige bepaalde puntengewicht. § 3. De basisbedragen (prijsniveau 2013), vermeld in paragraaf 1, worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig artikel III.46, § 5.".

Art. VI.25. Artikel III.59 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "Art. III.59. § 1. Naast de werkingsuitkeringen, vermeld in artikel III.9, voorziet de Vlaamse Gemeenschap in de financiering van een Aanmoedigingsfonds voor beleidsspeerpunten, hierna Aanmoedigingsfonds te noemen, voor de hogescholen en de universiteiten. Die middelen worden door de hogescholen en de universiteiten aangewend om gelijke kansen en diversiteit in het hoger onderwijs aan te moedigen en in het bijzonder om maatregelen te nemen die de instroom, de doorstroom en de uitstroom bevorderen van studenten uit bevolkingsgroepen die ondervertegenwoordigd zijn in het hoger onderwijs. § 2. In het kader van het Aanmoedigingsfonds worden de studenten uit de ondervertegenwoordigde groepen als volgt gedefinieerd: 1° cluster 1: studenten uit ondervertegenwoordigde socio-culturele en socio-economische groepen onder diplomacontract die ingeschreven zijn voor een initiële bacheloropleiding, een schakelprogramma of een initiële masteropleiding, afgekort als `cluster SCSE'. Deze cluster omvat drie categorieën: a) categorie A: studenten waarvan de thuistaal niet het Nederlands is en waarvan het opleidingsniveau moeder ten hoogste secundair onderwijs is;b) categorie B: studenten waarvan de moeder geen diploma heeft of waarvan het opleidingsniveau van de moeder lager onderwijs of lager secundair onderwijs is;c) categorie C: studenten die een studietoelage in het hoger onderwijs genieten;2° cluster 2: studenten met een functiebeperking onder diplomacontract die ingeschreven zijn voor een initiële bacheloropleiding, een schakelprogramma of een initiële masteropleiding, afgekort `cluster FB'. Deze cluster omvat acht categorieën: a) categorie A: motorische functiebeperkingen;b) categorie B: auditieve functiebeperkingen;c) categorie C: visuele functiebeperkingen;d) categorie D: chronische ziekten;e) categorie E: leerstoornissen;f) categorie F: psychiatrische functiebeperkingen;g) categorie G: overige functiebeperkingen die langdurige of blijvende pijn, uitval van spraak/stemfuncties, uitval van genito-urinaire/reproductieve functies of langdurige uitval van functies van huid- en aanverwante systemen veroorzaken;h) categorie H: meervoudige functiebeperkingen. De Vlaamse Regering legt de wijze vast waarop studenten in deze categorieën moeten worden geregistreerd; 3° cluster 3: tweedekansstudenten onder diplomacontract die ingeschreven zijn voor een initiële bacheloropleiding, een schakelprogramma of een initiële masteropleiding, afgekort `cluster TK'. Deze cluster omvat 3 categorieën: a) categorie A: werkstudenten: zoals gedefinieerd in artikel I.3, 78°, van deze codex; b) categorie B: herintreders: studenten onder diplomacontract tussen 26 en 50 jaar in een initiële bacheloropleiding en studenten onder diplomacontract tussen 31 en 55 jaar in een schakelprogramma of in een initiële masteropleiding;c) categorie C: nieuwkomers: personen die na aanmelding in een onthaalbureau, zoals omschreven in het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid, een contract afsluiten om een educatief, sociaal of professioneel traject te volgen. § 3. Vanaf het begrotingsjaar 2014 bedraagt de financiering voor het Aanmoedigingsfonds jaarlijks 6,596 miljoen euro.

Vanaf het begrotingsjaar 2015 wordt het bedrag, vermeld in het eerste lid, geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel III.5, § 9.".

Art. VI.26. Artikel III.60 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "Art. III.60. § 1. In 2014 worden de middelen van het Aanmoedigingsfonds, vermeld in artikel III.59, § 3, onder de universiteiten en hogescholen verdeeld op basis van het aantal opgenomen gewogen studiepunten zoals die gebruikt worden voor de berekening van de onderwijssokkel in 2014. § 2. In 2015 worden de middelen van het Aanmoedigingsfonds, vermeld in artikel III.59, § 3, onder de universiteiten en hogescholen als volgt verdeeld: 1° 50 procent op basis van het aantal opgenomen gewogen studiepunten, zoals die gebruikt worden voor de berekening van de onderwijssokkel in 2015; 2° 50 procent op basis van het aandeel van elke universiteit en hogeschool in de som van de opgenomen studiepunten door studenten uit de in artikel III.59, § 2, van deze codex vernoemde clusters, rekening houdende met paragraaf 4 tot en met paragraaf 8 van dit artikel. § 3. In 2016 worden de middelen van het Aanmoedigingsfonds, vermeld in artikel III.59, § 3, onder de universiteiten en hogescholen als volgt verdeeld: 1° 25 procent op basis van het aantal opgenomen gewogen studiepunten zoals die gebruikt worden voor de berekening van de onderwijssokkel in 2016; 2° 75 procent op basis van het aandeel van elke universiteit en hogeschool in de som van de opgenomen studiepunten door studenten uit de in artikel III.59, § 2, van deze codex vernoemde clusters, rekening houdende met paragraaf 4 tot en met paragraaf 8 van dit artikel. § 4. De opgenomen studiepunten door studenten uit de in artikel III.59, § 2, van deze codex vernoemde clusters worden als volgt gewogen:

2015

2016

1° Cluster 1

70%

70%

a) Categorie A: thuistaal

33,3%

33,3%

b) Categorie B: opleidingsniveau moeder

33,3%

33,3%

c) Categorie C: studietoelage

33,3%

33,3%

2° Cluster 2

10%

15%

3° Cluster 3

20%

15%

a) Categorie A: werkstudenten

50%

50%

b) Categorie B: herintreders

30%

30%

c) Categorie C: nieuwkomers

20%

20%


De Vlaamse Regering kan beslissen om de weging van de clusters en de categorieën aan te passen, waarbij het aandeel van een cluster met niet meer dan 20 procentpunten kan wijzigen. § 5. De gegevens met betrekking tot het aantal opgenomen studiepunten door studenten die behoren tot de clusters zoals bepaald in artikel III.59, § 2, worden vanaf de gegevens over het academiejaar 2011-2012 opgebouwd tot een vijfjarig gemiddelde van de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2.

In afwijking van het eerste lid en met behoud van toepassing van paragraaf 7 worden de gegevens met betrekking tot het aantal opgenomen studiepunten door studenten die behoren tot cluster 2, opgebouwd tot een vijfjarig gemiddelde van de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 vanaf het academiejaar 2014-2015. § 6. In afwijking van artikel III.59, § 2, 2°, bestaat cluster 2 in de academiejaren 2011-2012 tot en met 2013-2014 uit de studenten zoals gedefinieerd in artikel I.3, 62°, van deze codex.

Vanaf het academiejaar 2014-2015 worden de studenten uit cluster 2 geregistreerd in de Databank Hoger Onderwijs overeenkomstig de bepaling van artikel III.59, § 2, 2°.

In afwijking van paragraaf 5 van dit artikel worden voor het begrotingsjaar 2016 de gegevens met betrekking tot het aantal opgenomen studiepunten door studenten die behoren tot de cluster 2, geregistreerd overeenkomstig de bepaling van artikel III.59, § 2, 2°, meegenomen die geregistreerd zijn in de Databank Hoger Onderwijs op 31 december 2014. § 7. Categorie C van cluster 3, zoals bepaald in artikel III.59, § 2, treedt in werking op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum. § 8. Het bedrag dat een instelling ontvangt, mag niet minder bedragen dan de basisaanmoedigingstoelage van 150.000 euro. Dit minimum wordt herleid tot de helft voor die instellingen die de instellingsnorm vastgelegd in artikel III.8, § 1, niet halen. Vanaf het begrotingsjaar 2015 wordt dit bedrag geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel III.5, § 9. In functie van de integratie van de academische opleidingen van de hogescholen in de universiteiten kan de Vlaamse Regering dit bedrag aanpassen. Indien na toepassing van de bepalingen in de vorige paragrafen een instelling een lager bedrag dan het bedrag van de basisaanmoedingstoelage c.q. de helft van de basisaanmoedigingstoelage zou ontvangen, dan wordt aan die instelling het bedrag van de basisaanmoedigingstoelage c.q. de helft van de basisaanmoedigingstoelage toegekend.

Na voorafname van die gegarandeerde minimumbedragen van de middelen van het Aanmoedigingsfonds, vermeld in artikel III.59, § 3, worden de resterende middelen onder de andere instellingen verdeeld overeenkomstig de bepalingen in de paragrafen 1 tot en met 7. § 9. Indien alle instellingen binnen een associatie van een universiteit met één of meerdere hogescholen dit wensen, wordt het jaarlijks krediet dat de individuele instellingen ontvangen in het kader van het Aanmoedigingsfonds uitbetaald aan de associatie waar de instelling deel van uitmaakt. De associatie zorgt vervolgens voor de verdere verdeling van het krediet. § 10. De inhoudingen op de werkingsuitkeringen, vermeld in artikel IV.35, IV.36, IV.40 en IV.41, worden toegevoegd aan het Aanmoedigingsfonds.

De middelen van het Aanmoedigingsfonds worden met behoud van bestemming toegevoegd aan de werkingsuitkering.".

Art. VI.27. Artikel III.61 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt: "Art. III.61. § 1. De Vlaamse Regering legt ten laatste tegen het einde van het academiejaar 2013-2014 Vlaanderen-brede doelstellingen vast met betrekking tot: 1° de instroom van studenten uit de drie clusters, vermeld in artikel III.59, § 2, in de mate dat de data beschikbaar zijn; 2° het studierendement van de studenten uit de drie clusters, vermeld in artikel III.59, § 2; deze indicator wordt geoperationaliseerd aan de hand van de verhouding van het aantal verworven studiepunten ten opzichte van het aantal opgenomen studiepunten waarbij rekening moet worden gehouden met de startcompetenties van de betrokken studenten; 3° de drop-out: deze indicator wordt geoperationaliseerd aan de hand van het aantal studenten dat het hoger onderwijs na drie jaar verlaat zonder diploma. § 2. De Vlaamse Regering sluit met elke universiteit en hogeschool een beheersovereenkomst met een door de Vlaamse Regering te bepalen duur.

In deze beheersovereenkomst worden het doel en opzet van het Aanmoedigingsfonds omschreven en worden de algemene engagementen die instellingen en overheid in dat kader nemen, opgesomd. § 3. De beheersovereenkomsten, vermeld in paragraaf 2 van dit artikel, worden tegen uiterlijk 31 december 2014 aangevuld met een addendum waarbij de algemene engagementen die de instellingen maken concreet worden vertaald in strategische en operationele doelstellingen. Deze doelstellingen stellen de instellingen op, op basis van een omgevingsanalyse en met inachtneming van de in paragraaf 1 van dit artikel vermelde Vlaanderen-brede doelstellingen. In dit addendum worden ten minste de volgende zaken afgesproken: 1° de doelstellingen die de instelling wil realiseren en de onderliggende visie met betrekking tot diversiteit;2° de prestaties die de instelling zal leveren om die doelstellingen te realiseren;3° de concrete resultaten en effecten, zowel kwantitatieve als kwalitatieve, die de instelling nastreeft;4° een tijdspad waarop de belangrijkste mijlpalen zijn aangegeven;5° de evaluatiecriteria waarmee de mate van succes kan gemeten worden of beoordeeld worden;6° de ingezette middelen;7° de wijze waarop de belanghebbenden structureel worden betrokken; 8° de wijze van verantwoording.".

Art. VI.28. In dezelfde codex wordt in deel 3, titel 2, een hoofdstuk 9 `Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs (SIHO)' ingevoegd, bestaande uit de artikelen III.98/1 tot en met III.98/7, dat luidt als volgt: "HOOFDSTUK 9. - Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs (SIHO) Art. III.98/1. De Vlaamse Regering is ertoe gemachtigd om onder de in volgende artikelen vermelde voorwaarden over te gaan tot erkenning van het door de verenigde associaties opgerichte Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs.

Art. III.98/2. Het Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs heeft als opdracht het begeleiden en ondersteunen van de instellingen bij de implementatie van de VN-conventie van 13 december 2006 over de rechten van personen met een handicap. Centraal bij die implementatie staat het verbeteren van de participatie van studenten met functiebeperkingen in het Vlaams hoger onderwijs.

Art. III.98/3. § 1. Het Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs bezit geen rechtspersoonlijkheid. § 2. De associaties duiden een administratief coördinerende instelling of instantie aan. De associaties sluiten met de administratief coördinerende instelling of instantie een samenwerkingsovereenkomst waarin de bestuurs- en beheersstructuur wordt bepaald.

Art. III.98/4. De Vlaamse Regering en de associaties sluiten ten aanzien van de organisatie van het Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs vijfjaarlijks een convenant waarin ten minste de volgende elementen zijn opgenomen: 1° de aansturingsmogelijkheden van de Vlaamse Regering;2° de minimale resultaatsverbintenissen van het Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs;3° de minimale behoorlijkheidsvereisten op het vlak van het financieel management, evenals de mogelijkheden om een bepaalde financiële reserve aan te leggen van maximaal 20 procent per jaar van de werkingsenveloppe die in een bepaald jaar is toegekend.De totale gecumuleerde reserve op basis van de werkingsenveloppe mag maximaal 50 procent van de jaarlijkse werkingsenveloppe bedragen; 4° de rapporterings- en controlemechanismen, in het bijzonder de wijze van evaluatie van het Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs in de tweede helft van het vijfde kalenderjaar van het lopende convenant;5° de remediërende en sanctionerende maatregelen in geval van niet-naleving van het convenant;6° de gevallen waarin en de wijze waarop het convenant tijdens de looptijd ervan kan worden gewijzigd. Art. III.98/5. De administratief coördinerende instelling of instantie bezorgt met betrekking tot de werking van het Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs jaarlijks een afzonderlijke begroting, jaarplanning, jaarrekening en jaarverslag aan de Vlaamse Regering.

Art. III.98/6. Het sluiten van een convenant met de Vlaamse Regering doet in hoofde van de administratief coördinerende instelling of instantie een recht ontstaan op een jaarlijkse werkingsenveloppe ten behoeve van de werking van het betrokken Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs.

De Vlaamse Regering bepaalt, rekening houdend met de beschikbare begrotingskredieten, de grootte van de jaarlijkse werkingsenveloppe, evenals de wijze van vereffening ervan. De werkingsenveloppe wordt geïndexeerd volgens de formule vastgesteld voor de indexering van de werkingsuitkering van de universiteiten en hogescholen.

Art. III.98/7. De partners bij de associaties kunnen personeelsleden met hun instemming belasten met een taak bij het Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs. De betrokken personeelsleden blijven gedurende de uitoefening van deze taak juridisch en administratief behoren tot de terbeschikkingstellende universiteit of hogeschool.".

Art. VI.29. In artikel III.119 van dezelfde codex wordt aan paragraaf 1 een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "In de begrotingsjaren 2015 en 2016 wordt een bedrag van 250.000 euro toegevoegd aan de toelage vermeld in deze paragraaf.".

Art. VI.30. Artikel IV.117 van dezelfde codex wordt opgeheven.

Art. VI.31. Aan artikel V.39 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de eerste zin van het tweede lid wordt vervangen door wat volgt: "Het universiteitsbestuur kan in het kader van haar aanwervingsbeleid, excellentiebeleid en retentiebeleid gedurende een bepaald aantal jaren aan leden van het zelfstandig academisch personeel een salaristoeslag toekennen."; 2° in de tweede, derde en vierde zin van het tweede lid wordt het woord "premies" vervangen door het woord "salaristoeslagen". Art. VI.32. Aan artikel V.52 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de huidige tekst van artikel V.52 wordt paragraaf 1; 2° er wordt een paragraaf 2 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 2.Een universiteit kan een vacante betrekking in het administratief en technisch personeel ook invullen via de overname van een personeelslid uit een ander Vlaams onderwijsniveau dan het hoger onderwijs, dat daarvoor via een verlof wegens opdracht aan de universiteit werkzaam was. Het overgenomen personeelslid verkrijgt in de graad waarin het gerangschikt wordt, ten minste het jaarsalaris dat gelijk is aan of onmiddellijk hoger is dan het jaarsalaris aan 100% dat het genoot in het niet-hoger onderwijs.

De overname van een personeelslid is niet mogelijk zonder de instemming van het betrokken personeelslid.".

Art. VI.33. Aan artikel V.53 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "een voltijdse praktijkassistent" worden vervangen door de woorden "een praktijkassistent met een opdracht van ten minste 70 procent van een voltijdse opdracht" en de woorden "na afloop van de aanstellingstermijn" worden opgeheven; 2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "De rangschikking van een in het eerste lid bedoeld personeelslid is niet mogelijk zonder de instemming van het betrokken personeelslid.".

Art. VI.34. Aan artikel V.75, § 3, van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden tussen de woorden "Het universiteitsbestuur kan" en de woorden "de werkleiders en de vast benoemde assistenten" de woorden "de lectoren en hoofdlectoren van het onderwijzend personeel van groep 1 en" ingevoegd;2° in het derde lid worden de woorden "van groep 2" opgeheven. Art. VI.35. In artikel V.80, 20°, van dezelfde codex worden de woorden "en opties" opgeheven.

Art. VI.36. Aan artikel V.138 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de huidige tekst van artikel V.138 wordt paragraaf 1; 2° er wordt een paragraaf 2 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 2.Een hogeschool kan een vacante betrekking in het onderwijzend personeel ook invullen via de overname van een personeelslid uit een ander Vlaams onderwijsniveau dan het hoger onderwijs, dat daarvoor via een verlof wegens opdracht aan de hogeschool werkzaam was. Het overgenomen personeelslid wordt bij de overname ingeschaald in het betreffende ambt in de hogeschool en de daaraan verbonden salarisschaal. Het overgenomen personeelslid verkrijgt ten minste het jaarsalaris dat gelijk is aan of onmiddellijk hoger is dan het jaarsalaris aan 100% dat het genoot in het niet-hoger onderwijs.

Bij de overname van een personeelslid behoudt het betrokken personeelslid het saldo van de in het niet-hoger onderwijs opgebouwde ziektedagen.

De overname van een personeelslid is niet mogelijk zonder de instemming van het betrokken personeelslid.".

Art. VI.37. In artikel V.167, eerste lid, van dezelfde codex worden de woorden ", met uitzondering van de maand december waarvoor de betaling gebeurt op de eerste werkdag van de maand januari van het volgende jaar" opgeheven.

Art. VI.38. In artikel V.186, eerste lid, van dezelfde codex worden de woorden ", met uitzondering van de maand december waarvoor de betaling gebeurt op de eerste werkdag van de maand januari van het volgend jaar" opgeheven.

Art. VI.39. Aan artikel V.192 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de huidige tekst van artikel V.192 wordt paragraaf 1; 2° er wordt een paragraaf 2 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 2.Een hogeschool kan een vacante betrekking in het administratief en technisch personeel ook invullen via de overname van een personeelslid uit een ander Vlaams onderwijsniveau dan het hoger onderwijs, dat daarvoor via een verlof wegens opdracht aan de hogeschool werkzaam was. Het overgenomen personeelslid wordt bij de overname ingeschaald in de betreffende graad in de hogeschool en de daaraan verbonden salarisschaal. Het overgenomen personeelslid verkrijgt ten minste het jaarsalaris dat gelijk is aan of onmiddellijk hoger is dan het jaarsalaris aan 100% dat het genoot in het niet-hoger onderwijs.

Bij de overname van een personeelslid behoudt het betrokken personeelslid het saldo van de in het niet-hoger onderwijs opgebouwde ziektedagen.

De overname van een personeelslid is niet mogelijk zonder de instemming van het betrokken personeelslid.".

Art. VI.40. In artikel V.244, § 1, derde lid, 16°, van dezelfde codex worden de woorden ", opleidingen en opties" vervangen door de woorden "en opleidingen".

Art. VI.41. In artikel V.277 van dezelfde codex worden paragraaf 2 en 3 vervangen door wat volgt: " § 2. De bezoldiging van een in paragraaf 1 vermeld personeelslid dat uitsluitend bezoldigd wordt ten laste van de centrale voorafname en daarvoor geen actieve prestaties uitoefent, of van het personeelslid dat voor meer dan 50% van een voltijdse opdracht een bezoldiging ten laste van de centrale voorafname ontvangt en hiervoor geen actieve prestaties meer uitoefent binnen het onderwijs, houdt op na het verstrijken van de maand waarin het personeelslid aanspraak kan maken op een rustpensioen ten laste van de schatkist.

Deze bepaling geldt niet voor personeelsleden bedoeld in artikel III.35, § 1, 4° en 6°. ".

Art. VI.42. In artikel V.298 van dezelfde codex wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt: " § 2. De bezoldiging van een in paragraaf 1 vermeld personeelslid dat uitsluitend bezoldigd wordt ten laste van de centrale voorafname en daarvoor geen actieve prestaties uitoefent, of van het personeelslid dat voor meer dan 50% van een voltijdse opdracht een bezoldiging ten laste van de centrale voorafname ontvangt en hiervoor geen actieve prestaties meer uitoefent, houdt op na het verstrijken van de maand waarin het personeelslid aanspraak kan maken op een rustpensioen ten laste van de schatkist.". Afdeling II. Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de

begroting 2014 Art. VI.43. Aan artikel 44 van het decreet van 20 december 2013 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2014 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in artikel 44 worden de woorden "artikel 42bis van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008" vervangen door de woorden "artikel III.72 van de Codex Hoger Onderwijs"; 2° in de bij artikel 44 toegevoegde paragraaf 3 worden de woorden "artikel 9, § 5" vervangen door de woorden "artikel III.5, § 9".

Art. VI.44. Artikel 45 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 45.In artikel III.54, § 1, van de Codex Hoger Onderwijs worden de woorden "voor de jaren 2011, 2012 en 2013" vervangen door de woorden "voor de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014".".

Art. VI.45. In artikel 46 van hetzelfde decreet worden de woorden "artikel 179, 12°, derde lid, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011" vervangen door de woorden "artikel III.33, derde lid, van de Codex Hoger Onderwijs".

Art. VI.46. In artikel 47 van hetzelfde decreet worden de woorden "artikel 130quater, § 1, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, het laatst gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012" vervangen door de woorden "artikel III.32, § 1, van de Codex Hoger Onderwijs".

Art. VI.47. Artikel 48 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. VI.48. Artikel 49 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. VI.49. Artikel 50 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. VI.50. Artikel 52 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. VI.51. Artikel 53 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. VI.52. Artikel 54 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. VI.53. Artikel 55 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. VI.54. In artikel 56 van hetzelfde decreet worden de woorden "artikel 29, § 2, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2012" vervangen door de woorden "artikel III.22, § 2, van de Codex Hoger Onderwijs". Afdeling III. - Decreet houdende het statuut van de Universiteit

Hasselt en de Hoge Raad voor het Hoger Onderwijs in Limburg Art. VI.55. Artikel 6, 3°, van het decreet van 20 juni 2008 houdende het statuut van de Universiteit Hasselt en de Hoge Raad voor het Hoger Onderwijs in Limburg wordt vervangen door wat volgt: "3° zes personen voorgedragen door de provincieraad van Limburg. Ten minste geldt dat ten hoogste twee derde van de voorgedragen personen van hetzelfde geslacht zijn;".

Art. VI.56. Aan artikel 6 van hetzelfde decreet wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Een vertegenwoordiger van de Hogeschool PXL, aangeduid door het bestuursorgaan van de hogeschool, kan de vergaderingen van de raad van bestuur bijwonen met raadgevende stem.".

Art. VI.57. Aan artikel 7, eerste lid, 1°, van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "waarbij ten hoogste twee leden van elke sector van hetzelfde geslacht zijn" toegevoegd.

Art. VI.58. Aan artikel 12, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2012, wordt een punt 9° toegevoegd, dat luidt als volgt: "9° het onteigenen van onroerende goederen die rechtstreeks of onrechtstreeks vereist zijn voor het onderwijs, het onderzoek, de wetenschappelijke dienstverlening en de administratie van de universiteit, overeenkomstig de wetgeving betreffende de onteigeningen ten algemene nutte en na de machtiging van de Vlaamse Regering.".

Art. VI.59. Artikel 23, § 5, van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. VI.60. Artikel 26, § 3, van hetzelfde decreet wordt opgeheven. Afdeling IV. - Inwerkingtreding

Art. VI.61. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2014.

Artikel VI.7 heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2012.

Artikel VI.2, VI.12, VI.32, VI.36 en VI.39 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2013.

Artikel VI.8, VI.18, VI.21, VI.22, VI.23, VI.30, VI.31, VI.33, VI.34, VI.41, VI.42, VI.43 tot en met VI.54 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2014.

Artikel VI.13 heeft uitwerking met ingang van 1 maart 2014.

Artikel VI.24 treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. HOOFDSTUK VII. - Decreten Rechtspositie Onderwijspersoneel Afdeling I. - Decreet betreffende de rechtspositie van bepaalde

personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs Art. VII.1. In het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs wordt het woord "opvangcentra" telkens vervangen door de woorden "internaten die in verblijf en begeleiding tijdens schoolvrije dagen voorzien".

Art. VII.2. In artikel 2, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij het decreet 10 juli 2003, wordt het woord "godsdienstleerkrachten" vervangen door de woorden "leerkrachten levensbeschouwelijk onderricht".

Art. VII.3. Aan artikel 3 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 8° wordt het woord "godsdienstleerkrachten" vervangen door het woord "godsdienstleerkracht";2° een punt 39°, 40° en 41° worden toegevoegd, die luiden als volgt: "39° leerkracht levensbeschouwelijk onderricht: de godsdienstleerkracht, de leermeester niet-confessionele zedenleer en de leraar niet-confessionele zedenleer;40° MEDEX: de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Medische Expertise, cel Pensioenen; 41° preventieadviseur-arbeidsgeneesheer: de preventieadviseur deskundig in arbeidsgeneeskunde verbonden aan de externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk zoals bepaald in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk.".

Art. VII.4. Aan artikel 3 van hetzelfde decreet wordt een punt 42° toegevoegd, dat luidt als volgt: "42° internaten die in verblijf en begeleiding tijdens schoolvrije dagen voorzien: medisch-pedagogische instituten van het gemeenschapsonderwijs, instituten voor buitengewoon secundair onderwijs van het gemeenschapsonderwijs en autonome internaten buitengewoon onderwijs van het gemeenschapsonderwijs met openstelling tijdens schoolvrije dagen die verblijf en begeleiding voor hun internen tijdens de schoolvrije dagen organiseren als bedoeld in artikel 29 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-III.".

Art. VII.5. In artikel 9 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 1 december 1993 en 18 mei 1999, worden de woorden "De godsdienstleerkrachten en de leermeesters en de leraars niet-confessionele zedenleer" vervangen door de woorden "De leerkrachten levensbeschouwelijk onderricht".

Art. VII.6. In artikel 17, § 5, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003, worden de woorden "de godsdienstleerkrachten, de leermeesters niet- confessionele zedenleer en de leraars secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer" vervangen door de woorden "de leerkrachten levensbeschouwelijk onderricht".

Art. VII.7. In artikel 24 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007 en gewijzigd bij de decreten van 8 mei 2009 en 21 december 2012, wordt het vierde lid vervangen door wat volgt: "Het personeelslid kan binnen vijf kalenderdagen na de ontvangst van het ontslag om dringende redenen met een aangetekende brief beroep aantekenen bij de bevoegde kamer van beroep, vermeld in artikel 71.

Als het personeelslid het ontslag ontvangt tijdens een periode van ten minste zeven opeenvolgende vakantiedagen, wordt de voormelde periode van vijf kalenderdagen verlengd met de duur van de vakantieperiode. De raad van bestuur - en voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder - moet vanaf het moment waarop het ontslag gegeven wordt, het personeelslid met onmiddellijke ingang preventief schorsen bij hoogdringendheid conform artikel 59.

Die preventieve schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de beroepsprocedure is beëindigd, waarbij die periode nooit langer kan zijn dan de oorspronkelijke tijdelijke aanstelling waarop het ontslag betrekking heeft. Als het personeelslid geen beroep aantekent, beslaat de preventieve schorsing de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de termijn om beroep aan te tekenen verstreken is.".

Art. VII.8. In artikel 28, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 1 juli 2011, worden in punt 3° de woorden "in toepassing van artikel 5, § 1bis, § 1ter of § 1quater, van het decreet" vervangen door de woorden "in toepassing van artikel 5, § 1ter, van het decreet".

Art. VII.9. In artikel 31, § 2, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003, worden de woorden "een godsdienstleerkracht, een leermeester niet-confessionele zedenleer of een leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer" vervangen door de woorden "een leerkracht levensbeschouwelijk onderricht".

Art. VII.10. In artikel 37 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003 en 1 juli 2011, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt: " § 1. De vaste benoeming gebeurt door de raad van bestuur op voorstel van het instellingshoofd, en voor het vormingscentrum en de pedagogische begeleidingsdienst door de afgevaardigd bestuurder.

Een leerkracht levensbeschouwelijk onderricht wordt na advies van de directeur en met behoud van de toepassing van de bepalingen van dit decreet vast benoemd op voordracht van de bevoegde instantie van de godsdienst of betrokken eredienst respectievelijk bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer.".

Art. VII.11. In artikel 41, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 1 december 1993, 18 mei 1999 en 7 juli 2006, worden de woorden "De godsdienstleerkrachten en de leermeesters en de leraars niet-confessionele zedenleer" vervangen door de woorden "De leerkrachten levensbeschouwelijk onderricht".

Art. VII.12. In artikel 52bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het vierde lid vervangen door wat volgt: "Het personeelslid kan binnen vijf kalenderdagen na de ontvangst van het ontslag om dringende redenen met een aangetekende brief beroep aantekenen bij de bevoegde kamer van beroep, vermeld in artikel 71.

Als het personeelslid het ontslag ontvangt tijdens een periode van ten minste zeven opeenvolgende vakantiedagen, wordt de voormelde periode van vijf kalenderdagen verlengd met de duur van de vakantieperiode. De raad van bestuur - en voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder - moet vanaf het moment waarop het ontslag gegeven wordt, het personeelslid met onmiddellijke ingang preventief schorsen bij hoogdringendheid conform artikel 59.

Die preventieve schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de beroepsprocedure is beëindigd, waarbij die periode nooit langer kan zijn dan de oorspronkelijke waarnemende aanstelling waarop het ontslag betrekking heeft. Als het personeelslid geen beroep aantekent, beslaat de preventieve schorsing de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de termijn om beroep aan te tekenen verstreken is.".

Art. VII.13. In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk Vquinquies/1, dat bestaat uit artikel 55vicies/1 tot en met 55vicies/7, ingevoegd, dat luidt als volgt: "HOOFDSTUK Vquinquies/ 1. - Herinschakeling na definitieve arbeidsongeschiktheid Afdeling 1. - Algemene bepaling

Art. 55vicies/1. Dit hoofdstuk is alleen van toepassing op de personeelsleden, vermeld in artikel 2, § 1, die in vast verband benoemd zijn volgens de bepalingen van dit decreet. Afdeling 2. - Personeelslid dat bij beslissing van MEDEX definitief

ongeschikt bevonden is om zijn gewone werkzaamheden uit te oefenen, maar wel geschikt bevonden is voor specifieke functies die door MEDEX worden bepaald Art. 55vicies/2. § 1. Het vast benoemde personeelslid dat na uitputting van het bezoldigd ziekteverlof ter beschikking gesteld wordt wegens ziekte, kan zijn inrichtende macht verzoeken om een overleg over de mogelijkheden tot tewerkstelling na arbeidsongeschiktheid. De inrichtende macht moet dat overleg zo spoedig mogelijk organiseren en nodigt daartoe de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer uit. Het overleg tussen het personeelslid, de inrichtende macht en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer resulteert in een advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, dat aan beide partijen wordt bezorgd. De inrichtende macht richt dat advies onmiddellijk aan MEDEX, met de vraag om dat advies mee in overweging te nemen bij het behandelen van het dossier van dat personeelslid voor de pensioencommissie. § 2. Als MEDEX beslist dat het personeelslid definitief ongeschikt is om zijn gewone werkzaamheden uit te oefenen, maar wel geschikt bevonden is voor specifieke functies die door MEDEX worden bepaald, organiseert de inrichtende macht onmiddellijk opnieuw een overleg met het personeelslid en, indien het personeelslid hierom verzoekt, de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, om de beslissing van MEDEX te concretiseren. Dat overleg moet leiden tot een van volgende conclusies: 1° tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming na een aanpassing van de geïndividualiseerde functiebeschrijving zoals bepaald in artikel 73ter;2° tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming na een aanpassing van de draagwijdte van de vaste benoeming zoals bepaald in afdeling 4;3° tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming zoals bepaald in afdeling 5;4° geen tewerkstelling is mogelijk. De conclusie van het overleg wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen het personeelslid en de inrichtende macht. Als de conclusie luidt dat geen tewerkstelling mogelijk is, is artikel 77sexies van toepassing. Dat artikel is ook van toepassing als het personeelslid en de inrichtende macht niet tot een overeenkomst komen. Afdeling 3. - Personeelslid dat een beroep doet op de procedure tot

re-integratie zoals bepaald in de wetgeving over het gezondheidstoezicht op de werknemers Art. 55vicies/3. § 1. Deze afdeling is van toepassing op het vast benoemde personeelslid dat door zijn behandelende arts definitief arbeidsongeschikt verklaard is voor het overeengekomen werk, en dat een beroep doet op de procedure tot re-integratie zoals bepaald in artikel 39 tot 41 van het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers.

Het vast benoemde personeelslid dat door zijn behandelende arts definitief arbeidsongeschikt verklaard is voor het overeengekomen werk, kan bij de inrichtende macht een beroep doen op de procedure tot re-integratie. Wanneer het personeelslid zich met het attest van zijn behandelende arts tot de inrichtende macht richt om zijn recht op een re-integratieprocedure te laten gelden, moet de inrichtende macht zo spoedig mogelijk een overleg organiseren over de mogelijkheden voor ander werk en de maatregelen voor aanpassing van de werkposten. Aan dat overleg nemen minstens deel: a) de inrichtende macht;b) het personeelslid;c) de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer. Na dat overleg formuleert de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer zijn advies aan de inrichtende macht, dat hij ook aan het personeelslid bezorgt. § 2. Als het advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer inhoudt dat het betrokken personeelslid voldoende geschikt is om een andere functie uit te oefenen en als de inrichtende macht en het personeelslid ermee akkoord gaan om dat advies te volgen, sluiten de inrichtende macht en het betrokken personeelslid een schriftelijke overeenkomst betreffende de vorm van tewerkstelling. Die tewerkstelling kan onder een van de volgende vormen: 1° tewerkstelling in het ambt van benoeming na aanpassing van de geïndividualiseerde functiebeschrijving zoals bepaald in artikel 73ter;2° tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming na een aanpassing van de draagwijdte van de vaste benoeming zoals bepaald in afdeling 4;3° tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming zoals bepaald in afdeling 5. Als het advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer niet leidt tot een overeenkomst over tewerkstelling, is artikel 77sexies van toepassing. Afdeling 4. - Tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming via

inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming van een leraar Art. 55vicies/4. Voor het personeelslid, vermeld in artikel 55vicies/2, § 2, 2°, en artikel 55vicies/3, § 2, 2°, voor wie na overleg is overeengekomen dat hij tewerkgesteld kan blijven in het ambt van vaste benoeming, kan de inrichtende macht voor zover het personeelslid vast benoemd is in het ambt van leraar, in afwijking van artikel 40bis, de draagwijdte van de vaste benoeming inperken. Dat houdt in dat zij uitdrukkelijk vastlegt welke vakken, specialiteiten, opleidingen of modules niet langer tot de draagwijdte van de vaste benoeming behoren. Die inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming mag niet als gevolg hebben dat voor de leraar geen enkel vak, specialiteit, opleiding of module nog tot de draagwijdte van de vaste benoeming behoort. De inperking kan niet slaan op het volume van de vaste benoeming.

De inrichtende macht legt de inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming van een leraar vast in de schriftelijke overeenkomst, vermeld in artikel 55vicies/2, § 2, en artikel 55vicies/3, § 2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming meegedeeld wordt aan het beleidsdomein Onderwijs en Vorming opdat zij uitwerking zou hebben ten aanzien van de overheid. De aangepaste draagwijdte van de vaste benoeming is persoonsgebonden en is tegenstelbaar aan derden. Afdeling 5. - Tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste

benoeming Art. 55vicies/5. § 1. Aan het personeelslid, vermeld in artikel 55vicies/2, § 2, 3°, en artikel 55vicies/3, § 2, 3°, voor wie na overleg is overeengekomen dat een tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming beoogd wordt, biedt de inrichtende macht een proefperiode van tewerkstelling in dat andere ambt aan met het oog op een nieuwe vaste benoeming.

Die proefperiode is alleen mogelijk in een ambt waarin het personeelslid nog niet vast benoemd is. Bovendien is de proefperiode alleen mogelijk in een ambt waarvoor het personeelslid aan de aanstellingsvoorwaarden beantwoordt als vermeld in dit decreet.

Voor een personeelslid als vermeld in artikel 55vicies/2 kan de proefperiode maximaal duren tot de dag voor de eerste verjaardag van de beslissing van MEDEX die aanleiding gegeven heeft tot de tewerkstelling in het desbetreffende ambt. Voor een personeelslid als vermeld in artikel 55vicies/3 duurt de proefperiode minimaal zes maanden en maximaal twaalf maanden.

De afspraken betreffende de proefperiode worden vastgelegd in de schriftelijke overeenkomst, vermeld in artikel 55vicies/2, § 2, en artikel 55vicies/3, § 2. § 2. Tijdens de proefperiode wordt het personeelslid tewerkgesteld in een niet-organieke betrekking van het nieuwe ambt. Het personeelslid is in dienstactiviteit en behoudt het salaris dat verbonden is aan zijn betrekking in het ambt van vaste benoeming. De inrichtende macht kan in die betrekking een vervanger aanstellen. § 3. Uiterlijk twee maanden voor het einde van de proefperiode neemt de inrichtende macht een beslissing over de nieuwe vaste benoeming van het personeelslid. Ze neemt die beslissing na een overleg met het betrokken personeelslid om vast te stellen of de proefperiode geslaagd is of niet. Als de inrichtende macht van oordeel is dat de proefperiode geslaagd is, wordt het personeelslid vast benoemd, zoals bepaald in artikel 55vicies/6. Als de inrichtende macht van oordeel is dat de proefperiode niet geslaagd is, is artikel 77sexies van toepassing.

Art. 55vicies/6. De nieuwe vaste benoeming betekent het ontslag uit het ambt waarvoor het personeelslid voorheen vast benoemd was en de onmiddellijke vaste benoeming in het nieuwe ambt, voor een overeenstemmend volume. In afwijking van de bepalingen over de vaste benoeming, vindt de nieuwe vaste benoeming plaats ongeacht of er een vacante betrekking in dat ambt beschikbaar is. De betrekking in het ambt waarin het personeelslid voorheen vast benoemd was, wordt een vacante betrekking vanaf de ingangsdatum van de nieuwe vaste benoeming.

Als het een wervingsambt betreft, moet het personeelslid aan de voorwaarden beantwoorden voor vaste benoeming in het betrokken ambt zoals bepaald in artikel 36, § 1, met uitzondering van de punten 1°, 2° en 3°. Als het een selectie- of bevorderingsambt betreft, moet het personeelslid aan de voorwaarden beantwoorden voor toelating tot de proeftijd in het betrokken ambt zoals bepaald in artikel 46, artikel 46bis, § 1 en § 2, en artikel 47, § 1. In afwijking van artikel 48, § 1 en § 2, wordt het personeelslid meteen vast benoemd.

In afwijking van de bepalingen over de vaste benoeming gaat voor een personeelslid als vermeld in artikel 55vicies/2 de nieuwe vaste benoeming uiterlijk in op de eerste dag van de maand voor de eerste verjaardag van de beslissing van MEDEX die aanleiding gegeven heeft tot de tewerkstelling in het desbetreffende ambt en voor een personeelslid als vermeld in artikel 55vicies/3 uiterlijk op de dag na het einde van de proefperiode.

Na de nieuwe vaste benoeming is de regelgeving met betrekking tot het nieuwe ambt van vaste benoeming volledig op het personeelslid van toepassing.

Art. 55vicies/7. Een nieuwe vaste benoeming zoals bepaald in artikel 55vicies/6 is eveneens mogelijk voor een personeelslid als vermeld in artikel 55vicies/5, § 1, aan wie geen proefperiode aangeboden kan worden omdat het personeelslid al deeltijds in het ambt vast benoemd is. De inrichtende macht bepaalt dan de ingangsdatum van de nieuwe vaste benoeming, die op de eerste dag van een maand moet liggen.".

Art. VII.14. In artikel 56/2, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 12 juli 2013, wordt het derde lid vervangen door wat volgt: "De diensten die het personeelslid volgens de bepalingen van dit decreet of volgens de bepalingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs gepresteerd heeft in een ambt, betrekking, opleiding, module of vak bij de inrichtende macht waartoe de HBO5- of SLO-opleiding voor de overheveling behoorde, worden geacht ook gepresteerd te zijn in hetzelfde ambt, dezelfde betrekking, dezelfde opleiding, dezelfde module of hetzelfde vak bij de inrichtende macht waartoe de HBO5- of SLO-opleiding na de overheveling behoort.".

Art. VII.15. In artikel 59bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en vervangen bij het decreet van 14 februari 2003, worden de woorden "voor doorlopende duur." vervangen door de zinsnede "voor doorlopende duur en voor de personeelsleden die tijdelijk of waarnemend aangesteld zijn en ontslagen worden om dringende redenen volgens artikel 24 of artikel 52bis.".

Art. VII.16. In artikel 61, § 1, punt 7°, tweede lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999, worden de woorden "een godsdienstleerkracht, een leermeester niet-confessionele zedenleer of leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer" vervangen door de woorden "een leerkracht levensbeschouwelijk onderricht".

Art. VII.17. In artikel 62bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: "Als het personeelslid ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking en met toepassing van de geldende decretale en reglementaire bepalingen gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, oefent de raad van bestuur waarbij het personeelslid een opdracht verricht, voor die opdracht de tuchtmacht uit volgens de decretale en reglementaire bepalingen die ter zake van toepassing zijn. Als het gereaffecteerde of wedertewerkgestelde personeelslid de tuchtstraf ontslag of afzetting oploopt, kan de definitieve beslissing tot het ontslag of de afzetting ook betrekking hebben op de oorspronkelijke vaste benoeming, op voorwaarde dat de raad van bestuur, vermeld in artikel 62, § 1, van dit decreet, of de overheid, vermeld in artikel 68, § 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991, dat ontslag of die afzetting ten opzichte van de oorspronkelijke vaste benoeming bevestigt binnen de hierna vermelde termijnen. De raad van bestuur die de tuchtmacht uitoefent, deelt hiertoe vanaf het ogenblik dat de beslissing definitief is binnen een termijn van twintig kalenderdagen de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting, in voorkomend geval de beslissing van de kamer van beroep, en het tuchtdossier waarop zij haar uitspraak heeft gesteund mee aan de raad van bestuur of aan de hiervoor vermelde overheid, die de oorspronkelijke vaste benoeming heeft uitgesproken.

De raad van bestuur of de overheid die de oorspronkelijke vaste benoeming heeft uitgesproken, heeft na ontvangst van het dossier twintig kalenderdagen de tijd om aan het betrokken personeelslid mee te delen of zij de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting al of niet bevestigt. Als de hiervoor vermelde raad van bestuur of overheid geen juridische verantwoordelijkheid meer draagt voor het personeelslid en er geen rechtsopvolger is aangeduid, beslist de kamer van beroep of de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting al of niet betrekking heeft op de oorspronkelijke vaste benoeming. Als de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting wordt bevestigd, kan het personeelslid tegen die beslissing geen nieuw beroep aantekenen bij de kamer van beroep.".

Art. VII.18. In artikel 73ter, § 8, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, worden de woorden "de godsdienstleerkracht, de leraar niet-confessionele zedenleer, de leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer en de leermeester niet-confessionele zedenleer" vervangen door de woorden "de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht".

Art. VII.19. In artikel 73decies, § 3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, worden de woorden "De godsdienstleerkracht, de leraar niet-confessionele zedenleer, de leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer en de leermeester niet-confessionele zedenleer" vervangen door de woorden "de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht".

Art. VII.20. In artikel 77quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2 wordt in het eerste lid het punt 4°, opgeheven door het decreet van 19 juli 2013, opnieuw opgenomen in de volgende lezing: "4° een opdracht in de vereniging die de rijdende kleuterschool Vlaanderen organiseert volgens de artikelen 168 en 169 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;"; 2° in paragraaf 2 wordt in het derde lid het getal "45" vervangen door het getal "44"; 3° in paragraaf 3 worden in het tweede lid, 1°, de woorden "de wijze waarop het verband tussen de betrokken dienst/project en het belang van het onderwijs moet worden aangetoond;" geschrapt.

Art. VII.21. In hetzelfde decreet wordt een artikel 77sexies ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 77sexies.Na uitputting van de krachtens de wet of het decreet voorgeschreven procedures tot re-integratie of wedertewerkstelling, en met behoud van de bepalingen over verlof en terbeschikkingstelling, kan de raad van bestuur een vast benoemd personeelslid als vermeld in artikel 55vicies/2 of artikel 55vicies/3 de uitoefening van zijn ambt ontzeggen.".

Art. VII.22. In artikel 86, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 13 juli 2001, 13 juli 2007 en 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 5° wordt vervangen door wat volgt: "5° als ze worden toegelaten tot het definitief vroegtijdig pensioen wegens gezondheidsredenen of lichamelijke ongeschiktheid;"; 2° punt 8° wordt opgeheven;3° in punt 9° worden de woorden "de godsdienstleerkracht, de leermeester niet-confessionele zedenleer, de leraar niet-confessionele zedenleer of de leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer" vervangen door de woorden "de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht". Afdeling II. - Decreet betreffende de rechtspositie van sommige

personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding Art. VII.23. In artikel 4 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, het laatst gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, a), wordt het woord "godsdienstleerkrachten" vervangen door de woorden "leerkrachten levensbeschouwelijk onderricht";2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: " § 3.Met behoud van de toepassing van de bepalingen van dit decreet wordt een leerkracht levensbeschouwelijk onderricht door de inrichtende macht tijdelijk aangesteld of vast benoemd, op voordracht van de bevoegde instantie van de godsdienst of betrokken eredienst of op voordracht van de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer. De leerkracht levensbeschouwelijk onderricht kan alleen door de inrichtende macht uit zijn ambt worden ontheven via een met reden omkleed voorstel of met instemming van de bevoegde instantie van de godsdienst of betrokken eredienst respectievelijk de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer.

De bepalingen van deze titel die specifiek van toepassing zijn op een leerkracht levensbeschouwelijk onderricht, zijn alleen van toepassing op de personeelsleden die hun leeropdracht in die hoedanigheid uitoefenen."; 3° paragraaf 4 wordt opgeheven. Art. VII.24. Aan artikel 5 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 10° wordt vervangen door wat volgt: "10° godsdienstleerkracht: de leermeester godsdienst en de godsdienstleraar;"; 2° een punt 29°, 30° en 31° worden toegevoegd, die luiden als volgt: "29° leerkracht levensbeschouwelijk onderricht: de godsdienstleerkracht, de leermeester niet-confessionele zedenleer en de leraar niet-confessionele zedenleer;30° MEDEX: de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Medische Expertise, cel Pensioenen; 31° preventieadviseur-arbeidsgeneesheer: de preventieadviseur deskundig in arbeidsgeneeskunde verbonden aan de externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk zoals bepaald in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk.".

Art. VII.25. In artikel 25 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2007, 8 mei 2009 en 21 december 2012, wordt het vierde lid vervangen door wat volgt: "Het personeelslid kan binnen vijf kalenderdagen na de ontvangst van het ontslag om dringende redenen met een aangetekende brief beroep aantekenen bij de bevoegde kamer van beroep, vermeld in artikel 69.

Als het personeelslid het ontslag ontvangt tijdens een periode van ten minste zeven opeenvolgende vakantiedagen, wordt de voormelde periode van vijf kalenderdagen verlengd met de duur van de vakantieperiode. De inrichtende macht moet vanaf het moment waarop het ontslag gegeven is, het personeelslid met onmiddellijke ingang preventief schorsen bij hoogdringendheid conform artikel 67. Die preventieve schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de beroepsprocedure is beëindigd, waarbij die periode nooit langer kan zijn dan de oorspronkelijke tijdelijke aanstelling waarop het ontslag betrekking heeft. Als het personeelslid geen beroep aantekent, beslaat de preventieve schorsing de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de termijn om beroep aan te tekenen verstreken is.".

Art. VII.26. In artikel 33, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 9 juli 2010 en gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, worden in punt 3° de woorden "in toepassing van artikel 5, § 1bis, § 1ter of § 1quater, van het decreet" vervangen door de woorden "in toepassing van artikel 5, § 1ter, van het decreet".

Art. VII.27. In artikel 42, § 6, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het vierde lid vervangen door wat volgt: "Het personeelslid kan binnen vijf kalenderdagen na de ontvangst van het ontslag om dringende redenen met een aangetekende brief beroep aantekenen bij de bevoegde kamer van beroep, vermeld in artikel 69.

Als het personeelslid het ontslag ontvangt tijdens een periode van ten minste zeven opeenvolgende vakantiedagen, wordt de voormelde periode van vijf kalenderdagen verlengd met de duur van de vakantieperiode. De inrichtende macht moet vanaf het moment waarop het ontslag gegeven wordt, het personeelslid met onmiddellijke ingang preventief schorsen bij hoogdringendheid conform artikel 67. Die preventieve schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de beroepsprocedure is beëindigd, waarbij die periode nooit langer kan zijn dan de oorspronkelijke tijdelijke aanstelling waarop het ontslag betrekking heeft. Als het personeelslid geen beroep aantekent, beslaat de preventieve schorsing de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de termijn om beroep aan te tekenen verstreken is.".

Art. VII.28. In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk IVquinquies/1, dat bestaat uit artikel 44quinquies decies/1 tot en met 44quinquies decies/7, ingevoegd, dat luidt als volgt: "HOOFDSTUK IVquinquies/ 1. - Herinschakeling na definitieve arbeidsongeschiktheid Afdeling 1. - Algemene bepaling

Art. 44quinquies decies/1. Dit hoofdstuk is alleen van toepassing op de personeelsleden, vermeld in artikel 4, § 1, die in vast verband benoemd zijn volgens de bepalingen van dit decreet. Afdeling 2. - Personeelslid dat bij beslissing van MEDEX definitief

ongeschikt bevonden is om zijn gewone werkzaamheden uit te oefenen, maar wel geschikt bevonden is voor specifieke functies die door MEDEX worden bepaald Art. 44quinquies decies/2. § 1. Het vast benoemde personeelslid dat na uitputting van het bezoldigd ziekteverlof ter beschikking gesteld wordt wegens ziekte, kan zijn inrichtende macht verzoeken om een overleg over de mogelijkheden tot tewerkstelling na arbeidsongeschiktheid. De inrichtende macht moet dat overleg zo spoedig mogelijk organiseren en nodigt daartoe de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer uit. Het overleg tussen het personeelslid, de inrichtende macht en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer resulteert in een advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, dat aan beide partijen wordt bezorgd. De inrichtende macht richt dat advies onmiddellijk aan MEDEX, met de vraag om dat advies mee in overweging te nemen bij het behandelen van het dossier van dat personeelslid voor de pensioencommissie. § 2. Als MEDEX beslist dat het personeelslid definitief ongeschikt is om zijn gewone werkzaamheden uit te oefenen, maar wel geschikt bevonden is voor specifieke functies die door MEDEX worden bepaald, organiseert de inrichtende macht onmiddellijk opnieuw een overleg met het personeelslid en, indien het personeelslid hierom verzoekt, de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, om de beslissing van MEDEX te concretiseren. Dat overleg moet leiden tot een van volgende conclusies: 1° tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming na een aanpassing van de geïndividualiseerde functiebeschrijving zoals bepaald in artikel 47sexies;2° tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming na een aanpassing van de draagwijdte van de vaste benoeming zoals bepaald in afdeling 4;3° tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming zoals bepaald in afdeling 5;4° geen tewerkstelling is mogelijk. De conclusie van het overleg wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen het personeelslid en de inrichtende macht. Als de conclusie luidt dat geen tewerkstelling mogelijk is, is artikel 51sexies van toepassing. Dat artikel is ook van toepassing als het personeelslid en de inrichtende macht niet tot een overeenkomst komen. Afdeling 3. - Personeelslid dat een beroep doet op de procedure tot

re-integratie zoals bepaald in de wetgeving over het gezondheidstoezicht op de werknemers Art. 44quinquies decies/3. § 1. Deze afdeling is van toepassing op het vast benoemde personeelslid dat door zijn behandelende arts definitief arbeidsongeschikt verklaard is voor het overeengekomen werk, en dat een beroep doet op de procedure tot re-integratie zoals bepaald in artikel 39 tot 41 van het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers.

Het vast benoemde personeelslid dat door zijn behandelende arts definitief arbeidsongeschikt verklaard is voor het overeengekomen werk, kan bij de inrichtende macht een beroep doen op de procedure tot re-integratie. wanneer het personeelslid zich met het attest van zijn behandelende arts tot de inrichtende macht richt om zijn recht op een re-integratieprocedure te laten gelden, moet de inrichtende macht zo spoedig mogelijk een overleg organiseren over de mogelijkheden voor ander werk en de maatregelen voor aanpassing van de werkposten. Aan dat overleg nemen minstens deel: a) de inrichtende macht;b) het personeelslid;c) de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer. Na dat overleg formuleert de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer zijn advies aan de inrichtende macht, dat hij ook aan het personeelslid bezorgt. § 2. Als het advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer inhoudt dat het betrokken personeelslid voldoende geschikt is om een andere functie uit te oefenen en als de inrichtende macht en het personeelslid ermee akkoord gaan om dat advies te volgen, sluiten de inrichtende macht en het betrokken personeelslid een schriftelijke overeenkomst betreffende de vorm van tewerkstelling. Die tewerkstelling kan onder een van de volgende vormen: 1° tewerkstelling in het ambt van benoeming na aanpassing van de geïndividualiseerde functiebeschrijving zoals bepaald in artikel 47sexies;2° tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming na een aanpassing van de draagwijdte van de vaste benoeming zoals bepaald in afdeling 4;3° tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming zoals bepaald in afdeling 5. Als het advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer niet leidt tot een overeenkomst over tewerkstelling, is artikel 51sexies van toepassing. Afdeling 4. - Tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming via

inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming van een leraar Art. 44quinquies decies/4. Voor het personeelslid, vermeld in artikel 44quinquies decies/2, § 2, 2°, en artikel 44quinquies decies/3, § 2, 2°, voor wie na overleg is overeengekomen dat hij tewerkgesteld kan blijven in het ambt van vaste benoeming, kan de inrichtende macht voor zover het personeelslid vast benoemd is in het ambt van leraar, in afwijking van artikel 32 of 32bis, de draagwijdte van de vaste benoeming inperken. Dat houdt in dat zij uitdrukkelijk vastlegt welke vakken, specialiteiten, opleidingen of modules niet langer tot de draagwijdte van de vaste benoeming behoren. Die inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming mag niet als gevolg hebben dat voor de leraar geen enkel vak, specialiteit, opleiding of module nog tot de draagwijdte van de vaste benoeming behoort. De inperking kan niet slaan op het volume van de vaste benoeming.

De inrichtende macht legt de inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming van een leraar vast in de schriftelijke overeenkomst, vermeld in artikel 44quinquies decies/2, § 2, en artikel 44quinquies decies/3, § 2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming meegedeeld wordt aan het beleidsdomein Onderwijs en Vorming opdat zij uitwerking zou hebben ten aanzien van de overheid. De aangepaste draagwijdte van de vaste benoeming is persoonsgebonden en is tegenstelbaar aan derden. Afdeling 5. - Tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste

benoeming Art. 44quinquies decies/5. § 1. Aan het personeelslid, vermeld in artikel 44quinquies decies/2, § 2, 3°, en artikel 44quinquies decies/3, § 2, 3°, voor wie na overleg is overeengekomen dat een tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming beoogd wordt, biedt de inrichtende macht een proefperiode van tewerkstelling in dat andere ambt aan met het oog op een nieuwe vaste benoeming.

Die proefperiode is alleen mogelijk in een ambt waarin het personeelslid nog niet vast benoemd is. Bovendien is de proefperiode alleen mogelijk in een ambt waarvoor het personeelslid aan de aanstellingsvoorwaarden beantwoordt als vermeld in dit decreet.

Voor een personeelslid als vermeld in artikel 44quinquies decies/2 kan de proefperiode maximaal duren tot de dag voor de eerste verjaardag van de beslissing van MEDEX die aanleiding gegeven heeft tot de tewerkstelling in het desbetreffende ambt. Voor een personeelslid als vermeld in artikel 44quinquies decies/3 duurt de proefperiode minimaal zes maanden en maximaal twaalf maanden.

De afspraken betreffende de proefperiode worden vastgelegd in de schriftelijke overeenkomst, vermeld in artikel 44quinquies decies/2, § 2, en artikel 44quinquies decies/3, § 2. § 2. Tijdens de proefperiode wordt het personeelslid tewerkgesteld in een niet-organieke betrekking van het nieuwe ambt. Het personeelslid is in dienstactiviteit en behoudt de salaristoelage die verbonden is aan zijn betrekking in het ambt van vaste benoeming. De inrichtende macht kan in die betrekking een vervanger aanstellen. § 3. Uiterlijk twee maanden voor het einde van de proefperiode neemt de inrichtende macht een beslissing over de nieuwe vaste benoeming van het personeelslid. Ze neemt die beslissing na een overleg met het betrokken personeelslid om vast te stellen of de proefperiode geslaagd is of niet. Als de inrichtende macht van oordeel is dat de proefperiode geslaagd is, wordt het personeelslid vast benoemd, zoals bepaald in artikel 44quinquies decies/6. Als de inrichtende macht van oordeel is dat de proefperiode niet geslaagd is, is artikel 51sexies van toepassing.

Art. 44quinquies decies/6. De nieuwe vaste benoeming betekent het ontslag uit het ambt waarvoor het personeelslid voorheen vast benoemd was en de onmiddellijke vaste benoeming in het nieuwe ambt, voor een overeenstemmend volume. In afwijking van de bepalingen over de vaste benoeming, vindt de nieuwe vaste benoeming plaats ongeacht of er een vacante betrekking in dat ambt beschikbaar is. De betrekking in het ambt waarin het personeelslid voorheen vast benoemd was, wordt een vacante betrekking vanaf de ingangsdatum van de nieuwe vaste benoeming.

Als het een wervingsambt betreft, moet het personeelslid aan de voorwaarden beantwoorden voor vaste benoeming in het betrokken ambt zoals bepaald in artikel 31, § 1, met uitzondering van de punten 1°, 2° en 3°. Als het een selectie- of bevorderingsambt betreft, moet het personeelslid aan de voorwaarden beantwoorden voor vaste benoeming in het betrokken ambt zoals bepaald in artikel 40, artikel 40bis, § 1 en § 2, en artikel 41, § 1.

In afwijking van de bepalingen over de vaste benoeming gaat voor een personeelslid als vermeld in artikel 44quinquies decies/2 de nieuwe vaste benoeming uiterlijk in op de eerste dag van de maand voor de eerste verjaardag van de beslissing van MEDEX die aanleiding gegeven heeft tot de tewerkstelling in het desbetreffende ambt en voor een personeelslid als vermeld in artikel 44quinquies decies/3 uiterlijk op de dag na het einde van de proefperiode.

Na de nieuwe vaste benoeming is de regelgeving met betrekking tot het nieuwe ambt van vaste benoeming volledig op het personeelslid van toepassing.

Art. 44quinquies decies/7. Een nieuwe vaste benoeming zoals bepaald in artikel 44quinquies decies/6 is eveneens mogelijk voor een personeelslid als vermeld in artikel 44quinquies decies/5, § 1, aan wie geen proefperiode aangeboden kan worden omdat het personeelslid al deeltijds in het ambt vast benoemd is. De inrichtende macht bepaalt dan de ingangsdatum van de nieuwe vaste benoeming, die op de eerste dag van een maand moet liggen.".

Art. VII.29. In artikel 47ter, § 9, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en vervangen bij het decreet van 13 juli 2007, worden de woorden "godsdienstleerkracht, de leraar niet-confessionele zedenleer, de leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer en de leermeester niet-confessionele zedenleer" vervangen door de woorden "de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht".

Art. VII.30. In artikel 47decies, § 3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, worden de woorden "godsdienstleerkracht, de leraar niet-confessionele zedenleer, de leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer en de leermeester niet-confessionele zedenleer" vervangen door de woorden "leerkracht levensbeschouwelijk onderricht".

Art. VII.31. In artikel 51quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003 en gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007, 13 februari 2009, 8 mei 2009 en 18 december 2009 en 19 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2 wordt in het eerste lid het punt 4°, opgeheven door het decreet van 19 juli 2013, opnieuw opgenomen in de volgende lezing: "4° een opdracht in de vereniging die de rijdende kleuterschool Vlaanderen organiseert volgens de artikelen 168 en 169 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;"; 2° in paragraaf 2 wordt in het derde lid het getal "45" vervangen door het getal "44"; 3° in paragraaf 3 worden in het tweede lid, 1°, de woorden "de wijze waarop het verband tussen de betrokken dienst/project en het belang van het onderwijs moet worden aangetoond;" geschrapt.

Art. VII.32. In hetzelfde decreet wordt een artikel 51sexies ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 51sexies.Na uitputting van de krachtens de wet of het decreet voorgeschreven procedures tot re-integratie of wedertewerkstelling, en met behoud van de bepalingen betreffende verlof en terbeschikkingstelling, kan de inrichtende macht een vast benoemd personeelslid als vermeld in artikel 44quinquies decies/2 of artikel 44quinquies decies/3 de uitoefening van zijn ambt ontzeggen.".

Art. VII.33. In artikel 60 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 28 april 1993, 18 mei 1999, 13 juli 2001, 13 juli 2007 en 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 6° wordt vervangen door wat volgt: "6° als ze worden toegelaten tot het definitief vroegtijdig pensioen wegens gezondheidsredenen of lichamelijke ongeschiktheid;"; 2° punt 8° wordt opgeheven;3° in punt 9° worden de woorden "godsdienstleerkracht, de leermeester niet-confessionele zedenleer of de leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer" vervangen door de woorden "leerkracht levensbeschouwelijk onderricht". Art. VII.34. Aan artikel 63bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en vervangen bij het decreet van 14 februari 2003, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Artikel 67 is eveneens van toepassing op een tijdelijk personeelslid dat ontslagen wordt om dringende reden volgens artikel 25 of artikel 42, § 6.".

Art. VII. 35. In artikel 64, derde lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999, worden de woorden "godsdienstleerkracht, een leermeester niet-confessionele zedenleer of leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer" vervangen door de woorden "leerkracht levensbeschouwelijk onderricht".

Art. VII. 36. In artikel 67 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 8 mei 2009 en 9 juli 2010, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: "De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen betreffende de preventieve schorsing. Deze preventieve schorsing is enkel mogelijk wanneer het personeelslid strafrechtelijk of tuchtrechtelijk wordt vervolgd en zijn aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van de dienst of bij een ontslag om dringende redenen.".

Art. VII.37. In artikel 68, § 2bis, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: "Als het personeelslid ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking en met toepassing van de geldende decretale en reglementaire bepalingen gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, oefent de inrichtende macht waarbij het personeelslid een opdracht verricht, voor die opdracht de tuchtmacht uit volgens de decretale en reglementaire bepalingen die ter zake van toepassing zijn. Als het gereaffecteerde of wedertewerkgestelde personeelslid de tuchtstraf ontslag of afzetting oploopt, kan de definitieve beslissing tot het ontslag of de afzetting ook betrekking hebben op de oorspronkelijke vaste benoeming, op voorwaarde dat de overheid, vermeld in paragraaf 1, of de raad van bestuur, vermeld in artikel 62, § 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, dat ontslag of die afzetting ten opzichte van de oorspronkelijke vaste benoeming bevestigt binnen de hierna vermelde termijnen. De inrichtende macht die de tuchtmacht uitoefent, deelt hiertoe vanaf het ogenblik dat de beslissing definitief is binnen een termijn van twintig kalenderdagen de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting, in voorkomend geval de beslissing van de kamer van beroep, en het tuchtdossier waarop zij haar uitspraak heeft gesteund mee aan de overheid of aan de raad van bestuur die de oorspronkelijke vaste benoeming heeft uitgesproken. De hiervoor vermelde overheid of de raad van bestuur die de oorspronkelijke vaste benoeming heeft uitgesproken, heeft na ontvangst van het dossier twintig kalenderdagen de tijd om aan het betrokken personeelslid mee te delen of zij de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting al of niet bevestigt. Als de hiervoor vermelde overheid of raad van bestuur geen juridische verantwoordelijkheid meer draagt voor het personeelslid en er geen rechtsopvolger is aangeduid, beslist de kamer van beroep of de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting al of niet betrekking heeft op de oorspronkelijke vaste benoeming. Als de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting wordt bevestigd, kan het personeelslid tegen die beslissing geen nieuw beroep aantekenen bij de kamer van beroep.".

Art. VII.38. In artikel 74bis1, § 3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het derde lid vervangen door wat volgt: "Een kandidaatstelling voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, die geldt bij de inrichtende macht waartoe de vestigingsplaats of het filiaal voor de overheveling of voor de samensmelting behoorde, wordt geacht ook gedaan te zijn bij de inrichtende macht waartoe de vestigingsplaats of het filiaal na de overheveling of de nieuwe instelling na de samensmelting behoort.".

Art. VII.39. In artikel 74bis2, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 12 juli 2013, wordt het derde lid vervangen door wat volgt: "De diensten die het personeelslid volgens de bepalingen van dit decreet of volgens de bepalingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs gepresteerd heeft in een ambt, betrekking, opleiding, module of vak bij de inrichtende macht waartoe de HBO5- of SLO-opleiding voor de overheveling behoorde, worden geacht ook gepresteerd te zijn in hetzelfde ambt, dezelfde betrekking, dezelfde opleiding, dezelfde module of hetzelfde vak bij de inrichtende macht waartoe de HBO5- of SLO-opleiding na de overheveling behoort.". Afdeling III. - Inwerkingtreding

Art. VII.40. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2014.

Artikel VII.1, VII.4, VII.20 en VII.31 treden in werking op 1 september 2015. HOOFDSTUK VIII.- Studiefinanciering Afdeling I. - Decreet betreffende de studiefinanciering

Art. VIII.1. In het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap wordt een artikel 19/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 19/1.Voor het onderzoek of er een equivalente opleiding bestaat als vermeld in artikel 19, baseert de afdeling Studietoelagen zich op het advies van NARIc of op de informatie die NARIC ter beschikking stelt of op het advies van de betrokken overheid.".

Art. VIII.2. In artikel 30, § 2, 2°, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 9 juli 2010, wordt het woord "erkenningscommissie" vervangen door de woorden "Commissie Hoger Onderwijs".

Art. VIII.3. Artikel 31 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 31.Voor de toepassing van de artikelen 21 en 24 wordt voor de opleidingen die gevolgd worden in het kader van verticale mobiliteit, door de afdeling Studietoelagen bepaald hoeveel opgenomen en verworven studiepunten op het studietoelagekrediet verrekend moeten worden. De afdeling Studietoelagen baseert zich daarbij op het advies van de betrokken overheid, op het advies van NARIC of op de door NARIC ter beschikking gestelde informatie over buitenlandse opleidingen.".

Art. VIII.4. In artikel 33 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 29 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid worden de woorden "in het pleeggezin langer dan één jaar duurt" vervangen door de woorden "langer dan één jaar onafgebroken bij hetzelfde pleeggezin verblijft"; 2° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Voor de toepassing van het tweede lid is artikel 7, eerste lid van overeenkomstige toepassing.".

Art. VIII.5. In artikel 53/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2012, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "De afdeling Studietoelagen bepaalt de datum waarop het onderzoek, vermeld in het eerste lid, start. Het onderzoek kan ten vroegste op 1 september en uiterlijk op 1 juni van het lopende school- of academiejaar starten.".

Art. VIII.6. Aan artikel 70 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009 en 19 juli 2013, wordt een paragraaf 7 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 7. In afwijking van artikel 21, § 1, kan een student die beschikt over twee kandidaatsdiploma's die met toepassing van paragraaf 1 van dit artikel gelijkgeschakeld worden met een bachelordiploma, of die beschikt over een kandidaatsdiploma en een ander bachelordiploma, studiefinanciering ontvangen om een derde bachelordiploma te behalen, als de volgende voorwaarden vervuld zijn: 1° de student beschikt nog niet over een licentiaatsdiploma of een masterdiploma; 2° de bacheloropleiding waarvoor studiefinanciering aangevraagd wordt, is de inhoudelijke vervolgopleiding van een kandidaatsdiploma dat de student al heeft behaald.". Afdeling II. - Decreet betreffende het onderwijs XXIII

Art. VIII.7. Artikel XII.1 en XII.2 van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII worden opgeheven. Afdeling III. - Inwerkingtreding

Art. VIII.8. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2014.

Artikel VIII.7 treedt in werking op 31 augustus 2014. HOOFDSTUK IX. - Andere bepalingen Afdeling I. - Wet betreffende de leerplicht

Art. IX.1. De wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, wordt opgeheven, met uitzondering van artikel 1, § 1, eerste lid, § 3, § 7, en van artikel 5, § 1 tot en met § 4. Afdeling II. - Deeltijds kunstonderwijs

Onderafdeling I. - Wet tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving Art. IX.2. In de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving wordt artikel 12, § 3, opgeheven.

Onderafdeling II. - Decreet betreffende het onderwijs-II Art. IX.3. In het artikel 3quater van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs- II worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan paragraaf 1 wordt de zinsnede "met uitzondering van de Koninklijke Beiaardschool Jef Denyn" toegevoegd;2° de paragrafen 2 en 3 worden vervangen door wat volgt: " § 2.De werkingsmiddelen van de gesubsidieerde instellingen van het deeltijds kunstonderwijs bestaan uit een gedeelte van de inschrijvingsgelden van de leerlingen. § 3. De werkingsmiddelen voor het schooljaar (X, X+1) worden jaarlijks berekend als volgt: Aantal toegekende leraarsuren voor het schooljaar (X, X+1) * bedrag per leraarsuur.

Het bedrag per leraarsuur wordt jaarlijks berekend als volgt: Basisbedrag * Aanpassingscoëfficiënt.

Het basisbedrag voor de studierichting Beeldende Kunst bedraagt 90,92 euro.

Het basisbedrag voor de studierichting Muziek, Woordkunst en Dans bedraagt 30,31 euro.

Deze basisbedragen worden jaarlijks vanaf het schooljaar (Y)-(Y+1) vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënt A die als volgt berekend wordt: A = (Cx-1/Cx-2), waarbij: 1° Cx-1: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-1;2° Cx-2: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-2.De A-coëfficiënt wordt voor 100 procent in rekening gebracht."; 3° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt: " § 4.De inrichtende macht mag de middelen die zij krachtens dit artikel verkrijgt uitsluitend aanwenden voor de werking van de instelling.

De inrichtende macht voert een boekhouding, zodat de inkomsten overeenkomstig dit artikel en de aanwending van die inkomsten duidelijk identificeerbaar zijn.".

Art. IX.4. In artikel 91 van hetzelfde decreet wordt een punt 12° toegevoegd, dat luidt als volgt: "12° leefeenheid: één of meer meerderjarigen, ongeacht hun geslacht, met eventueel een of meer minderjarigen die hun hoofdverblijfplaats hebben op hetzelfde adres, alsook één of meer minderjarige gehuwde, zelfstandige of alleenstaande leerlingen of studenten, ongeacht hun geslacht, met eventueel één of meer minder- en meerderjarigen die hun hoofdverblijfplaats hebben op hetzelfde adres.".

Art. IX.5. In artikel 93ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 8, tweede lid, 1°, worden de zinnen "In het geval er, als gevolg van het ontstaan van de kunstacademie door fusie van instellingen, een personeelslid ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking in het ambt van directeur en dat personeelslid bij de inrichtende macht die hem ter beschikking gesteld heeft geen reaffectatie in een organiek ambt krijgt, is de inrichtende macht van de instelling waaraan de betrekking wordt toegewezen, in afwijking van artikel 38 van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage, echter wel verplicht dat personeelslid in de betrekking aan te stellen.Deze aanstelling wordt beschouwd als een wedertewerkstelling;" opgeheven; 2° er wordt een paragraaf 9 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 9.Het personeelslid dat vastbenoemd is in het ambt van directeur in een instelling voor deeltijds kunstonderwijs en dat als gevolg van het ontstaan van een kunstacademie door fusie van instellingen ter beschikking gesteld wordt wegens ontstentenis van betrekking, kan op persoonlijke titel tewerkgesteld worden in een niet-organieke betrekking van directeur die aan de kunstacademie wordt toegevoegd. De tewerkstelling in de niet-organieke betrekking wordt beschouwd als een reaffectatie en schort alle reaffectatie- en wedertewerkstellingsverplichtingen buiten de instelling op.

De niet-organieke betrekking, vermeld in het eerste lid, wordt toegekend op basis van dezelfde berekening als voor het ambt van directeur, vermeld in artikel 99. De niet-organieke betrekking wordt slechts toegekend zolang het personeelslid, vermeld in het eerste lid, erin tewerkgesteld wordt.

Zolang aan de kunstacademie een niet-organieke betrekking toegekend wordt als vermeld in het tweede lid, worden in die kunstacademie in afwijking van paragraaf 7, geen uren-leraar voor beleidsondersteuning gefinancierd of gesubsidieerd.".

Art. IX.6. Artikel 100ter van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: "Art.100ter. Voor het schooljaar (Y-1)-(Y) bedraagt het inschrijvingsgeld: 1° 200 euro;2° 115 euro als de leerling recht heeft op het verminderde inschrijvingsgeld bedoeld in artikel 100quater;3° 61 euro als de leerling de leeftijd van 18 jaar niet bereikt heeft op 31 december van het schooljaar in kwestie;4° 40 euro als de leerling de leeftijd van 18 jaar niet bereikt heeft op 31 december van het betrokken schooljaar en recht heeft op het verminderde inschrijvingsgeld bedoeld in artikel 100quater. De inschrijvingsgelden voor het deeltijds kunstonderwijs worden jaarlijks vanaf het schooljaar (Y)-(Y+1) vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënt A die als volgt berekend wordt: A = (Cx-1/Cx-2), waarbij: 1° Cx-1: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-1;2° Cx-2: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-2. Het bedrag wordt afgerond naar de hogere eenheid.".

Art. IX.7. Artikel 100quater van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: "Art.100quater. Om voor het verminderde inschrijvingsgeld in aanmerking te komen, moet de leerling: 1° een attest overleggen, uitgereikt door de bevoegde overheid, waaruit blijkt dat hij: a) uitkeringsgerechtigd volledig werkloos is, of dat hij ten laste is van een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze;b) verplicht ingeschreven is als werkzoekende op grond van de reglementering in verband met de arbeidsvoorziening en de werkloosheid, of dat hij ten laste is van een dergelijke persoon;2° een attest overleggen, uitgereikt door de bevoegde overheid, waaruit blijkt dat hij: a) een leefloon van het OCMW ontvangt;b) een inkomensgarantie voor ouderen of een rentebijslag ontvangt;c) erkend is als gehandicapte en een vergoeding van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid ontvangt;d) begunstigde is van een verhoogde kinderbijslag (erkend voor ten minste 66%);e) persoon ten laste is van een persoon, bedoeld in a) of in b) of in c);3° het bewijs overleggen dat hij in een gezinsvervangend tehuis of in een medisch-pedagogische instelling verblijft;4° het bewijs overleggen dat hij het statuut van erkend politiek vluchteling heeft of ten laste is van een dergelijke persoon;5° een attest overleggen van het kinderbijslagfonds, indien hij ouder is dan 18 jaar. Een leerling die de leeftijd van 18 jaar niet bereikt heeft op 31 december van het schooljaar in kwestie, betaalt het verminderde inschrijvingsgeld: 1° indien een ander lid van de leefeenheid waartoe hij behoort het inschrijvingsgeld reeds heeft betaald in een instelling voor deeltijds kunstonderwijs; 2° voor iedere extra inschrijving in een andere studierichting in een instelling voor deeltijds kunstonderwijs.".

Art. IX.8. Artikel 100sexies van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 100sexies.§ 1. De inrichtende macht van een gesubsidieerde instelling met uitzondering van de Koninklijke Beiaardschool Jef Denyn betaalt jaarlijks aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten vóór 15 november van het schooljaar (x,x+1) voor elke instelling een bijdrage i aan het Fonds die als volgt is vastgesteld: i = (a*A) - b waarbij: 1° a gelijk is aan het totaal van de inschrijvingsgelden van de regelmatige leerlingen die ingeschreven waren op 1 oktober van het schooljaar (x-1,x);2° b gelijk is aan de werkingsmiddelen zoals bepaald in artikel 3quater;3° A gelijk is aan de aanpassingscoëfficiënt die als volgt berekend wordt: A = (Cx-1/Cx-2), waarbij: 1° Cx-1: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-1;2° Cx-2: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-2. § 2. De inrichtende macht van een instelling van het gemeenschapsonderwijs en de inrichtende macht van de Koninklijke Beiaardschool Jef Denyn betaalt jaarlijks aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten vóór 15 november een bijdrage i aan het Fonds die overeenkomt met het totaal van de inschrijvingsgelden van de regelmatige leerlingen die ingeschreven waren op 1 oktober van het schooljaar (x-1,x).

Vanaf het begrotingsjaar Y wordt de bijdrage i jaarlijks vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënt A zoals bepaald in § 1, 3°. § 3. Voor de berekening van de bijdrage i wordt verondersteld dat een fusie van instellingen of de overheveling van één of meer filialen naar een andere instelling al op 1 september van het voorafgaande schooljaar plaatsvond.".

Onderafdeling III. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende organisatie van de Koninklijke Beiaardschool Art. IX.9. In het besluit van de Vlaamse Regering houdende de organisatie en de financiering van de Koninklijke Beiaardschool Jef Denyn in Mechelen wordt artikel 7 vervangen door wat volgt: "

Art. 7.Het Agentschap voor Onderwijsdiensten van de Vlaamse Gemeenschap betaalt een basisbedrag van 29.331 euro voor de jaarlijkse werkingsmiddelen van de Beiaardschool. Dit basisbedrag wordt jaarlijks vanaf het schooljaar (Y)-(Y+1) vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënt A die als volgt berekend wordt: A = (Cx-1/Cx-2), waarbij: 1° Cx-1: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-1;2° Cx-2: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-2. De A-coëfficiënt wordt voor 100 procent in rekening gebracht.

Het bedrag wordt afgerond naar de hogere eenheid. Van de werkingsmiddelen wordt 60 procent uitbetaald in februari en 40 procent na voorlegging van de financiële rapportering met jaarrekening en balans, zoals bepaald in artikel 9.".

Onderafdeling IV. - Inwerkingtreding Art. IX.10. De bepalingen van deze afdeling treden in werking op 1 september 2014, behalve de artikelen IX.2, IX.3, IX.6, IX.8 en IX.9 die in werking treden op een door de Vlaamse Regering nader te bepalen datum. Afdeling III. - Decreet betreffende het onderwijs III

Art. IX.11. In artikel 5 van het decreet van 9 april 1992, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998, 1 december 1998, 8 juni 2000, 14 februari 2003, 13 juli 2007, 8 mei 2009, 1 juli 2011, 21 december 2012, 12 juli 2013 en 19 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan paragraaf 1 worden vier punten toegevoegd, die luiden als volgt: "- een inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming van een leraar in het kader van herinschakeling na arbeidsongeschiktheid volgens artikel 55vicies/4 van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs; - een inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming van een leraar in het kader van herinschakeling na arbeidsongeschiktheid volgens artikel 44quinquies decies/4 van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs; - een nieuwe vaste benoeming in het kader van herinschakeling na arbeidsongeschiktheid volgens artikel 55vicies/6 van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs; - een nieuwe vaste benoeming in het kader van herinschakeling na arbeidsongeschiktheid volgens artikel 44quinquies decies/6 van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs."; 2° paragraaf 1bis wordt opgeheven;3° paragraaf 1quater wordt opgeheven;4° er wordt een paragraaf 6 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 6.Voor de personeelsleden die tussen 1 augustus 2012 en 1 september 2014 op basis van paragraaf 1bis of paragraaf 1quater ter beschikking gesteld werden wegens ontstentenis van betrekking, blijven de verplichtingen betreffende reaffectatie en wedertewerkstelling ongewijzigd gelden zoals ze van kracht waren in het schooljaar 2013-2014.".

Art. IX.12. Artikel 29 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 29.Verblijf en begeleiding voor haar internen tijdens schoolvrije dagen wordt door het gemeenschapsonderwijs georganiseerd in minimaal acht medisch-pedagogische instituten van het gemeenschapsonderwijs, instituten voor buitengewoon secundair onderwijs van het gemeenschapsonderwijs en autonome internaten buitengewoon onderwijs van het gemeenschapsonderwijs. Op voorstel van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs bepaalt de Vlaamse Regering welke van de vermelde instituten en internaten verblijf en begeleiding zullen organiseren.

Verblijf en begeleiding tijdens schoolvrije dagen, vermeld in het eerste lid, omvat de modules verblijf en begeleiding, gemoduleerd conform het decreet betreffende de integrale jeugdhulp van 12 juli 2013 en respecteert het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van gezondheids- en welzijnsvoorzieningen en het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp.

De Vlaamse Regering bepaalt de organisatie van en de ambten, de bekwaamheidsbewijzen en de prestatie-, verlof- en bezoldigingsregeling voor verblijf en begeleiding tijdens schoolvrije dagen. Ze bepaalt eveneens per ambt het totaal aantal uren dat moet worden georganiseerd om in verblijf en begeleiding tijdens schoolvrije dagen te kunnen voorzien. In afwachting hiervan blijven de bestaande wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen van kracht.

De Vlaamse Regering garandeert een personeelskader dat minimaal nodig is om verblijf en begeleiding te voorzien. De Vlaamse Regering stelt jaarlijks minimaal 7515 uren voor opvoedend hulppersoneel, paramedisch en sociaal personeel, psychologisch en medisch personeel, administratief personeel en minimaal 350.000 euro werkingsmiddelen ter beschikking voor een capaciteit van 265 plaatsen verblijf en begeleiding als vermeld in het tweede lid en sluit daartoe beheersovereenkomsten af met de scholengroep van de in het eerste lid vermelde instituten en internaten.

Het intern verzelfstandigd agentschap Inspectie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin zoals bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap Inspectie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, en de inspectie zoals bedoeld in het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs zijn gezamenlijk bevoegd voor de controle op de kwaliteit van het verblijf en de begeleiding, als vermeld in het tweede lid.".

Art. IX.13. In hetzelfde decreet wordt een artikel 29/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 29/1.Voor de periode 1 september 2014 tot en met 31 augustus 2015 sluit de Vlaamse Regering een convenant af met de Raad van het Gemeenschapsonderwijs.

Deze convenant heeft tot doel de start, op 1 september 2015, van de internaten buitengewoon onderwijs van het gemeenschapsonderwijs die verblijf en begeleiding van hun internen tijdens de schoolvrije dagen organiseren, voor te bereiden.

De Vlaamse Regering stelt hiervoor 350.000 euro werkingsmiddelen ter beschikking.".

Art. IX.14. In hetzelfde decreet wordt een artikel 29/2 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 29/2.Met ingang van 1 januari 2016 heeft een nieuwe vaste benoeming voor een personeelslid dat is aangesteld in een ambt van een internaat dat voorziet in verblijf en begeleiding tijdens schoolvrije dagen, zoals bedoeld in artikel 29, derde lid, geen uitwerking ten aanzien van de overheid.

In afwijking van het voorgaande lid heeft een vaste benoeming op 1 januari 2016 wel uitwerking ten aanzien van de overheid als het gaat om een personeelslid dat gebruikmaakt van artikel 40ter, § 2, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs.

In afwijking van het eerste lid heeft een vaste benoeming voor een personeelslid van een internaat dat voorziet in verblijf en begeleiding tijdens schoolvrije dagen wel uitwerking ten aanzien van de overheid als het gaat om een personeelslid dat opgenomen is op de nominatieve lijst die op 30 april 2015 door de herplaatsingscommissie is vastgelegd en dat op 1 september 2015 het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven.".

Art. IX.15. In hetzelfde decreet wordt een artikel 29/3 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 29/3.§ 1. In afwijking van artikel 10 wordt er, ten gevolge van de reorganisatie van verblijf en begeleiding tijdens schoolvrije dagen, een herplaatsingscommissie opgericht die instaat voor de herplaatsing van de personeelsleden, bedoeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs die instaan voor verblijf en begeleiding tijdens schoolvrije dagen die vastbenoemd zijn, tot de proeftijd toegelaten zijn of tijdelijk aangesteld zijn in een vacante betrekking. § 2. De herplaatsingscommissie herplaatst zowel de vastbenoemde, de tot de proeftijd toegelaten als de tijdelijke personeelsleden in vacante betrekkingen voor de volledige opdracht waarvan ze op 30 april 2015 titularis zijn. § 3. De Vlaamse Regering bepaalt de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze van deze herplaatsingscommissie. Zij houdt daarbij minstens rekening met volgende criteria: - de herplaatsing gaat in op 1 september, tenzij de betrekking vacant wordt in de loop van het schooljaar. In dat geval gaat de herplaatsing zo snel mogelijk in; - het personeelslid kan zijn voorkeur uitspreken voor een plaats van tewerkstelling. § 4. De herplaatsingscommissie treedt in werking op 30 april 2015 en houdt op te bestaan als de reorganisatie bedoeld in paragraaf 1 volledig afgerond is.".

Art. IX.16. In hetzelfde decreet wordt een artikel 29/4 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 29/4.§ 1. Elke scholengroep is verplicht om de hem toegewezen personeelsleden in dienst te nemen. § 2. De scholengroep kan tegen de herplaatsing geen bezwaar indienen.".

Art. IX.17. In hetzelfde decreet wordt een artikel 29/5 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 29/5.§ 1. De herplaatste personeelsleden zijn verplicht om de toegewezen herplaatsing te aanvaarden en deze op te nemen op 1 september van elk schooljaar of op de datum waarop de vacante betrekking kan worden ingenomen. § 2. Het personeelslid kan tegen de herplaatsing enkel bezwaar indienen op grond van het niet volgen van de criteria die de Vlaamse Regering vastlegt.".

Art. IX.18. In hetzelfde decreet wordt een artikel 29/6 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 29/6.De personeelsleden verkrijgen door de definitieve herplaatsing de hoedanigheid van personeelslid van het internaat dat in verblijf en begeleiding tijdens schoolvrije dagen voorziet, ten belope van de opdracht waarvoor ze er tewerkgesteld worden. Deze personeelsleden gaan, al naargelang ze vastbenoemd, tot de proeftijd toegelaten of tijdelijk aangesteld zijn, over als vastbenoemde, tot de proeftijd toegelaten of tijdelijk aangestelde personeelsleden. De personeelsleden die voor de herplaatsing recht hadden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, zoals bedoeld in artikel 21, § 3, en artikel 21bis, § 3, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs behouden dit recht na de herplaatsing.

De diensten die het personeelslid volgens de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs heeft gepresteerd in een ambt of betrekking worden geacht na de herplaatsing ook gepresteerd te zijn in hetzelfde ambt of dezelfde betrekking.".

Art. IX.19. In hetzelfde decreet wordt een artikel 29/7 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 29/7.Personeelsleden die geen keuze voor een plaats van tewerkstelling indienen of die een herplaatsing volgens de geldende regelgeving weigeren, worden ambtshalve ontslagen.". Afdeling IV. - Decreet betreffende het onderwijs VII

Art. IX.20. In artikel 67, § 1, van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs VII, vervangen bij het decreet van 19 juli 2013, wordt het woord "volwassenenonderwijs" vervangen door de woorden "gefinancierd of gesubsidieerd volwassenenonderwijs" en worden de woorden "hoger onderwijs" vervangen door de woorden "gefinancierd of gesubsidieerd hoger onderwijs". Afdeling V. - Decreet betreffende het onderwijs XIV

Art. IX.21. In hoofdstuk X, afdeling 2, van het decreet betreffende het onderwijs XIV van 14 februari 2003, wordt artikel X.24 vervangen door wat volgt: "Art. X.24. Onverminderd de in artikel X.22 bedoelde normen worden de personeelsleden die in de Brusselse peutertuinen en kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs tewerkgesteld zijn als verpleger of kinderverzorger en die niet benoemd zijn bij toepassing van artikel X.23, § 1 en § 2, door de scholengroep 8-Brussel aangeworven als contractuele personeelsleden waarop de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten van toepassing is.

De Vlaamse Regering wordt gemachtigd om bijkomende ambten vast te leggen. De personeelsleden die in deze ambten worden tewerkgesteld, worden eveneens aangeworven als contractuele personeelsleden waarop de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten van toepassing is.".

Art. IX.22. Artikel X.26, § 1, 1°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, wordt vervangen door wat volgt: " § 1.Tot een door de Vlaamse Regering te bepalen datum betaalt de Vlaamse Gemeenschap rechtstreeks het salaris uit aan de personeelsleden bedoeld in deze afdeling, overeenkomstig volgende bepalingen: 1° aan de personeelsleden bedoeld in deze afdeling worden de volgende salarisschalen toegekend: a) salarisschaal 143 voor wie in het ambt van kinderverzorger is aangesteld op basis van een vereist of voldoend geacht bekwaamheidsbewijs;b) salarisschaal 229 voor wie in het ambt van kinderverzorger is aangesteld op basis van een ander bekwaamheidsbewijs;c) salarisschaal 337 voor wie in het ambt van verpleger is aangesteld. Indien het aldus vastgestelde salaris lager is dan het salaris dat het personeelslid genoot bij de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, blijft het dit laatste salaris genieten totdat het een ten minste gelijk salaris bekomt overeenkomstig bovenvermelde salarisschalen.

De bovenvermelde bekwaamheidsbewijzen zijn deze die de Vlaamse Regering vastlegt voor het overeenkomstige ambt in het gewoon of buitengewoon onderwijs.

Met behoud van de toepassing van artikel X.24, wordt de Vlaamse Regering gemachtigd om de bekwaamheidsbewijzen voor alle ambten vast te leggen of te wijzigen. Zij wordt eveneens gemachtigd om de salarisschalen hiervoor vast te leggen of te wijzigen.".

Art. IX.23. In artikel X.35 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, 22 juni 2007, 4 juli 2008, 8 mei 2009, 9 juli 2010 en 1 juli 2011, worden de punten 48° tot en met 50° toegevoegd, die luiden als volgt: "48° het decreet betreffende het onderwijs XXII; 49° het decreet betreffende het onderwijs XXIII; 50° het decreet betreffende het onderwijs XIV.".

Art. IX.24. Aan artikel X.58 van hetzelfde decreet wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 4. De Vlaamse Regering bepaalt de prestatieregeling, de vakantieregeling en de verlofregeling van de personeelsleden vermeld in paragraaf 1.". Afdeling VI. - Decreet betreffende het onderwijs XV

Art. IX.25. Aan het decreet betreffende het onderwijs XV van 15 juli 2005 wordt aan hoofdstuk X, autonome bepalingen, afdeling III, schoolboekhouding, een artikel X.5bis toegevoegd, dat luidt als volgt: "Art. X.5bis. § 1. Een tegemoetkoming, voor de terugbetaling van de facturen van de aanstelling van een commissaris voor de controle van de boekhouding, wordt toegekend aan de schoolbesturen en aan de besturen van de Centra voor Volwassenenonderwijs en Centra voor Basiseducatie, van het gesubsidieerd vrij onderwijs die krachtens artikel 17 van de wet van 27 juni 1921 gehouden zijn één of meerdere commissarissen aan te stellen. § 2. De voorgelegde factuur ter betaling van de commissarissen zal terugbetaald worden binnen de beschikbare begrotingskredieten, met een maximum van 90%. § 3. De tegemoetkoming wordt betaald na de voorlegging van de bewijsstukken betreffende de gemaakte kosten van de aanstelling van een commissaris en het bewijsstuk betreffende de neerlegging van de jaarrekening bij de Nationale Bank van België. § 4. Deze documenten met betrekking tot de gemaakte kosten voor kalenderjaar X worden uiterlijk op 31 maart van het kalenderjaar X + 2, in twee exemplaren ingediend bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten, wat de schoolbesturen van het basis- en secundair onderwijs betreft en bij het Agentschap voor Hoger Onderwijs en Volwassenenonderwijs, wat de Centra voor Volwassenenonderwijs en de Centra voor Basiseducatie betreft.". Afdeling VII. - Decreet houdende organisatie en werking van de

regionale technologische centra Art. IX.26. In artikel 5 van het decreet van 14 december 2007 houdende de organisatie en werking van de regionale technologische centra, gewijzigd bij het decreet van 13 mei 2011, wordt de tweede zin opgeheven. Afdeling VIII. - Decreet betreffende de werkingsbudgetten in het

secundair onderwijs en het basisonderwijs Art. IX.27. In artikel 21 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft wordt het jaartal "2012" vervangen door de jaartallen "2013 en 2014". Afdeling IX. - Decreet betreffende het secundair na het secundair

onderwijs en het hoger beroepsonderwijs Art. IX.28. Aan artikel 22 van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, zoals gewijzigd door het decreet van 12 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede ", 1° en 2° " opgeheven;2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt: " § 2.De accreditatieorganisatie legt een beoordelingskader voor de "toets nieuwe HBO5-opleiding" vast. Dit beoordelingskader moet, voor het toegepast kan worden, door de Vlaamse Regering goedgekeurd worden.".

Art. IX.29. In hetzelfde decreet wordt er een artikel 22/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art 22/1. § 1. Zowel in het toetsingsrapport zoals vermeld in artikel 22 en het erkenningsbesluit zoals bedoeld in artikel 18, § 1, 4°, wordt, in voorkomend geval, melding gemaakt van de opleidingsvarianten die op het tijdstip van de "toets nieuwe HBO5-opleiding" gekend zijn: 1° de instellingen en de vestigingsplaatsen waar de opleiding aangeboden wordt;2° de verschillende doelgroepen die de opleiding wil bereiken en de wijze waarop dit wijzigingen in het programma met zich meebrengt. § 2. Het toetsingsrapport zoals vermeld in artikel 22 en het erkenningsbesluit zoals bedoeld in artikel 18, § 1, 4°, bevatten een beoordeling van elk van de varianten, vermeld in paragraaf 1.".

Art. IX.30. In artikel 27 van hetzelfde decreet wordt in paragraaf 2 het eerste lid vervangen, door wat volgt: "De VLUHR stelt de visitatiecommissies samen. Ze draagt er zorg voor dat de leden van de visitatiecommissie in onafhankelijkheid kunnen oordelen.".

Art. IX.31. In artikel 32 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden de woorden ", vermeld in artikel 5, § 3, tweede lid, 5°, " opgeheven;2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt: " § 2.Het dossier omvat in ieder geval een openbare visitatie van de opleiding en indien van toepassing, het doorlichtingsverslag van de instelling of het visitatierapport van de professionele bacheloropleiding.".

Art. IX.32. In artikel 34 van hetzelfde decreet wordt paragraaf 2 opgeheven.

Art. IX.33. Aan artikel 50, § 2, van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "In afwijking van paragraaf 1 kunnen hogescholen waarvan de hoofdzetel in hetzelfde administratief arrondissement of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad is gelegen toetreden tot hetzelfde samenwerkingsverband.". Afdeling X. - Decreet betreffende de kwalificatiestructuur

Art. IX.34. In artikel 15/1, § 4, van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur, ingevoegd bij het decreet van 12 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "het agentschap" worden vervangen door de woorden "de bevoegde dienst van de Vlaamse Regering";2° tussen de zinsnede "artikel 9/1, 1°, " en de zinsnede "binnen de 30 kalenderdagen" wordt de zinsnede "van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs," ingevoegd. Afdeling XI. - Decreet betreffende de kwaliteit

Art. IX.35. In artikel 12, § 1, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: "De Vlaamse Regering stelt voor scholen, centra, internaten en instellingen beleidsprioriteiten vast voor de nascholingsinitiatieven die noodzakelijk zijn om de implementatie van onderwijshervormingen te ondersteunen. Ze bepaalt eveneens de doelgroepen die kunnen deelnemen aan deze nascholingsinitiatieven.".

Art. IX.36. In artikel 15, § 1, 2°, van hetzelfde decreet wordt het punt c) vervangen door wat volgt: "c) de beroepsbekwaamheid van de personeelsleden te ondersteunen binnen een school of centrum en instellingsoverstijgend met bijzondere aandacht voor beginnende personeelsleden, personeelsleden met specifieke opdrachten. Daarnaast dient prioritair aandacht besteed te worden aan de competenties in het kader van het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften;".

Art. IX.37. In artikel 25 van hetzelfde decreet wordt in de bepaling onder 3°, gewijzigd bij het decreet van 20 december 2013, het woord "subsidieovereenkomst" vervangen door het woord "kaderovereenkomst".

Art. IX.38. Artikel 35quater van hetzelfde decreet, ingevoegd door het decreet van 21 december 2012, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 35quater.De onderwijsinspectie bezorgt het advies aan de Vlaamse Regering.

Het advies, vermeld in het eerste lid, kan op drie manieren worden uitgebracht: 1° een gunstig advies: dat houdt in dat de erkenning van de vestigingsplaats gunstig wordt geadviseerd;2° een gunstig advies met voorwaarden: dat houdt in dat de erkenning van de vestigingsplaats gunstig wordt geadviseerd als binnen een bepaalde periode voldaan wordt aan de voorwaarden, vermeld in het advies; 3° een ongunstig advies: dat houdt in dat geadviseerd wordt om de erkenning van de vestigingsplaats te weigeren.".

Art. IX.39. In artikel 41, § 1, van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Indien in het ongunstig advies zowel tekorten op het vlak van bewoonbaarheid, veiligheid en hygiëne, als andere tekorten vastgesteld worden, kan er een aparte procedure tot intrekking van de erkenning worden opgestart voor de eerstgenoemde tekorten, respectievelijk voor alle andere tekorten.".

Art. IX.40. In artikel 42 van hetzelfde decreet wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 3. Bij het bepalen van de verdere procedureregels, vermeld in paragraaf 1, draagt de Vlaamse Regering er zorg voor dat de start van de doorlichting tijdig aangekondigd wordt door de onderwijsinspectie.

In afwijking hiervan, kan de doorlichting of opvolgingsdoorlichting slechts zeven kalenderdagen op voorhand worden aangekondigd, indien de doorlichting of de opvolgingsdoorlichting beperkt is tot een controle van de bewoonbaarheid, veiligheid en hygiëne.".

Art. IX.41. In artikel 63, § 1, 2°, van hetzelfde decreet worden de woorden "bijkomende testen" vervangen door de woorden "een bijkomende test".

Art. IX.42. In artikel 65/1, § 2, 2°, van hetzelfde decreet worden de woorden "bijkomende testen" vervangen door de woorden "een bijkomende test". Afdeling XII. - Decreet betreffende het onderwijs XXIII

Art. IX.43. In artikel V.91 van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII wordt na het woord "instellingsbestuur" een zinsnede ingevoegd, die luidt als volgt: ", waarvan minstens één vertegenwoordiger van een Centrum voor Volwassenenonderwijs of een secundaire school, waarvan de cursisten gebruik kunnen maken van de studentenvoorzieningen, zoals beschreven in artikel 5 van dit decreet,". Afdeling XIII. - Inwerkingtreding

Art. IX.44. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2014.

Artikel IX.25 en IX.27 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel IX.26, IX.28, IX.29, IX.34, IX.41, IX.42 en IX.43 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2013.

Artikel IX.22, IX.24 en IX.37 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2014.

Artikel IX.38 heeft uitwerking met ingang van 1 april 2014.

Artikel IX.15, IX.16, IX.17, IX.18 en IX.19 treden in werking op 1 april 2015.

Artikel IX.12 treedt in werking op 1 september 2015.

Artikel IX.14 treedt in werking op 1 januari 2016. HOOFDSTUK X. - Autonome bepalingen Afdeling I. - Cultuureducatie in het onderwijs

Art. X.1. De Vlaamse Regering kan jaarlijks subsidies verlenen voor projecten die cultuureducatie in het onderwijs stimuleren. De subsidies kunnen worden toegekend aan scholen, centra, internaten en instellingen van het basisonderwijs, het secundair onderwijs, de leertijd, het deeltijds kunstonderwijs, de centra voor volwassenenonderwijs, de centra voor deeltijds onderwijs, de centra voor basiseducatie en het hoger onderwijs. De Vlaamse Regering verleent een maximale subsidie van vijfduizend euro per project cultuureducatie en per jaar. De Vlaamse Regering kan meerdere projecten van dezelfde begunstigde voor dezelfde vestigingsplaats goedkeuren, op voorwaarde dat het totale subsidiebedrag dat gedurende het begrotingsjaar aan de begunstigde per vestigingsplaats toegekend wordt niet hoger is dan vijfduizend euro. Om in aanmerking te komen voor subsidiëring voor een project cultuureducatie, moet het project in ieder geval: 1° opgestart en beëindigd worden binnen de door de Vlaamse Regering te bepalen periode, zonder dat deze periode langer dan vijf maanden mag bedragen;2° de ontplooiingskansen van de leerling vergroten;3° een meerwaarde betekenen voor de cultuurvisie van de school;4° op maat zijn van de school;5° opgezet zijn met de kwalitatieve inbreng van en samenwerking met een externe partner. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden waaronder de subsidies toegekend kunnen worden, de wijze van selectie en de evaluatie van de projecten. Afdeling II. - Personeelsleden tewerkgesteld in de voor- en nabewaking

in de Nederlandstalige basisscholen van het gemeenschapsonderwijs in tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad Art. X.2. In de Nederlandstalige basisscholen van het gemeenschapsonderwijs in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kunnen personeelsleden worden tewerkgesteld als opvoeder voor- en nabewaking. Deze personeelsleden worden aangesteld bij en door de scholengroep van het gemeenschapsonderwijs die bevoegd is voor voormelde scholen. De personeelsleden worden aangeworven als contractuele personeelsleden op wie de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten van toepassing is.

Art. X.3. De Vlaamse Gemeenschap kent jaarlijks aan de in artikel X.2 vermelde scholengroep maximaal 27 voltijdse betrekkingen toe van opvoeder voor- en nabewaking. De Vlaamse Regering is gemachtigd het aantal voltijdse betrekkingen te wijzigen.

Art. X.4. De prestatieregeling van de personeelsleden vermeld in artikel X.2 bedraagt 36 uren per week voor een voltijdse betrekking.

Art. X.5. De personeelsleden vermeld in artikel X.2 kunnen vervangen worden onder dezelfde voorwaarden als deze vastgelegd voor de personeelsleden van het onderwijs. De vervangers worden eveneens aangeworven als contractuele personeelsleden op wie de wet van 3 juli 1978 van toepassing is.

Art. X.6. § 1. Het Ministerie van Onderwijs en Vorming betaalt rechtstreeks het salaris uit aan de personeelsleden vermeld in artikel X.2. Aan de personeelsleden worden de volgende salarisschalen toegekend: - salarisschaal 143 voor de houders van een bekwaamheidsbewijs van ten minste hoger secundair onderwijs zoals vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de weddenschalen het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs; - salarisschaal 158 voor de houders van een bekwaamheidsbewijs van ten minste bachelor zoals vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de weddenschalen het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs.

De personeelsleden die sinds 1 januari 1997 ononderbroken aangesteld geweest zijn op basis van een diploma van ten minste lager secundair onderwijs en de salarisschaal 143 toegekend kregen, behouden die salarisschaal. § 2. De Vlaamse Regering is gemachtigd om de voormelde salarisschalen te vervangen of te wijzigen.

Art. X.7. De Vlaamse Regering is gemachtigd de vakantieregeling voor de personeelsleden vermeld in artikel X.2 vast te leggen. In afwachting blijft de huidige regeling van kracht.

Art. X.8. In hoofde van de personeelsleden aangesteld als opvoeder voor- en nabewaking in de Nederlandstalige basisscholen van het gemeenschapsonderwijs in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, wordt de geldelijke en administratieve toestand gedurende hun periode van tewerkstelling tot en met 31 december 2013 als definitief verworven beschouwd. Uit deze periode kunnen geen gevolgen voortvloeien voor de personeelsleden en schoolbesturen met betrekking tot bezoldiging. Afdeling III. - Schenking meubilair aan de onderwijsnetten

Art. X.9. In afwijking van de geldende regelgeving kan bij de herinrichting van het Consciencegebouw van de Vlaamse Gemeenschap het niet-hergebruikt meubilair geschonken worden aan het gefinancierd en het gesubsidieerd onderwijs. Het meubilair wordt geschonken aan het gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs en voor de uitrusting van hun scholen en centra. Bij de verdeling van de schenking zal rekening gehouden worden met het aantal scholen en centra en het aan tal personeelsleden van de onderwijsnetten. Afdeling IV. - Diensten met onderwijsbehoeften

Art. X.10. In het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, hoofdstuk X - Autonome bepalingen, afdeling 1 - Diensten met onderwijsbehoeften, onderafdeling 2 - Subsidiëring, wordt in artikel X.5 het getal "899.000" vervangen door het getal "1.572.000". Afdeling V. - Inwerkingtreding

Art. X.11. De afdeling I treedt in werking op 1 januari 2015.

De afdeling II heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2014.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 25 april 2014.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel P. SMET _______ Nota (1) Zitting 2013-2014. Stukken. - Ontwerp van decreet, 2422 - Nr. 1. - Amendementen, 2422 - Nr. 2 t.e.m. 8. - Motie houdende raadpleging Raad van State, 2422 - Nr. 9. - Verslag over hoorzitting, 2422 - Nr. 10. - Advies van de Raad van State, 2422 - Nr. 11. - Verslag, 2422 - Nr. 12. - Amendementen na indiening verslag, 2422 - Nr. 13. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering: 2422 - Nr. 14.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 23 april 2014.

^