Etaamb.openjustice.be
Decreet van 25 juni 2007
gepubliceerd op 25 oktober 2007

Decreet houdende maatregelen inzake onderwijs 2007

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2007033073
pub.
25/10/2007
prom.
25/06/2007
ELI
eli/decreet/2007/06/25/2007033073/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 JUNI 2007. - Decreet houdende maatregelen inzake onderwijs 2007 (1)


Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs

Artikel 1.Artikel 16, § 3, van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 6 januari 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3. Voor de toepassing van dit artikel en in afwijking van § 2 wordt het tijdelijk aangewezen of aangesteld vrouwelijk personeelslid geacht werkelijke diensten te verrichten gedurende het bevallingsverlof dat hem vanaf 1 september 2007 toegekend wordt krachtens artikel 5 van het koninklijk besluit van 29 mei 1972 betreffende de dagen bezoldigd ziekte- of bevallingsverlof toegekend aan het tijdelijk aangesteld bestuurs- en onderwijzend personeel, opvoedend hulppersoneel en paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs met het oog op de moederschapsbescherming, voor zover dit verlof binnen de aanwijzings- of aanstellingsperiode valt. »

Art. 2.In artikel 17, § 4, lid 1, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 30 juni 2003, wordt de passus « Voor de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersonee » vervangen door « Voor de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch alsmede van het technisch personeel van de door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde PMS-centra. » HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs

Art. 3.Artikel 5 van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs, gewijzigd bij de wet van 31 maart 1967, wordt aangevuld met een vijfde lid, luidend als volgt : « In afwijking van lid 1 wordt het ambt als studieprefect of directeur van een gewone of buitengewone secundaire school, vanaf 1 september 2007, in de vorm van een aanstelling van onbepaalde duur toegewezen overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. Daarna kan overeenkomstig hetzelfde koninklijk besluit een definitieve benoeming plaatsvinden. » HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 28 februari 196 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs

Art. 4.In het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak-en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs s wordt een artikel 6bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 6bis.Een personeelslid dat op onrechtvaardige wijze afwezig is, wordt van ambtswege in non-activiteit gesteld en heeft, voor de duur van zijn afwezigheid, geen recht op wedde en op tussentijdse verhogingen. » HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs

Art. 5.Artikel 18, lid 2, van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratiefpersoneel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 72 van 20 juli 1982, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het personeelslid dat een dergelijke toestemming bekomt, is ertoe gehouden elke week ten minste de helft van de duur van de prestaties te volbrengen die normaal voor het door hem uitgeoefende ambt bepaald zijn. Tijdens zijn afwezigheid mag het geen winstgevende bedrijvigheid uitoefenen. »

Art. 6.Artikel 19, lid 1, van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « De in vorig lid bedoelde toestemming wordt voor een termijn van 12 maanden verleend. »

Art. 7.Artikel 25, lid 2, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 72 van 20 juli 1982, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het personeelslid dat een dergelijke toestemming bekomt, is ertoe gehouden elke week ten minste de helft van de duur van de prestaties te volbrengen die normaal voor het door hem uitgeoefende ambt bepaald zijn. »

Art. 8.Artikel 26, lid 1, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 72 van 20 juli 1982, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De in vorig artikel bedoelde toestemming wordt voor een termijn van 12 maanden verleend. » HOOFDSTUK V. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen

Art. 9.Artikel 38, lid 2, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, gewijzigd bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « In afwijking van het eerste lid mag het percentage aan vaste benoemingen in het basisonderwijs ten hoogste 95 % van het betrekkingenpakket uitmaken dat voor het overeenkomstige wervingsambt ter beschikking staat. »

Art. 10.Artikel 40, 2°, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het aantal als gesubsidieerd contactueel personeelslid of als tijdelijk personeelslid gepresteerde dagen wordt berekend vanaf het begin tot het einde van een ononderbroken periode van actieve dienst, met inbegrip van het ontspanningsverlof alsook de kerst- en paasvakantie, het bevallingsverlof, het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij of de overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen toegekende uitzonderlijke verloven, indien ze in deze periode vallen. Dit aantal dagen wordt met 1,2 vermenigvuldigd. »

Art. 11.In hoofdstuk VIII van hetzelfde koninklijk besluit wordt een afdeling 6, met de artikelen 121bis tot en met l21terdecies, ingevoegd : « Afdeling 6. Bijzondere bepalingen m.b.t. de studieprefect of de directeur van een gewone of buitengewone secundaire school

Artikel 121bis.Principe In afwijking van de afdelingen 1 en 2 wordt het ambt als studieprefect of directeur van een gewone of buitengewone secundaire school, hierna « inrichtingshoof » genoemd, vanaf 1 september 2007 uitsluitend in de vorm van een aanstelling en van een vaste benoeming toegewezen overeenkomstig de navolgende bepalingen.

Artikel 121 ter. Toelatingsvoorwaarden Personen mogen dit ambt uitoefenen als ze 1° burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs.De Regering kan een afwijking toestaan; 2° ten minste over een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad beschikken.Bij gebrek aan een kandidaat met dit diploma is een diploma van het hoger onderwijs van de eerste graad voldoende; 3° de kandidatuur in de vorm en binnen de termijn hebben ingediend, zoal bepaald in de oproep tot de kandidaten;4° de burgerlijke en politieke rechten genieten;5° aan de dienstplichtwetten voldoen. Artikel l2lquater. Oproep tot de kandidaten en kandidatuur De oproep tot de kandidaten wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt, alsmede in elke andere vorm die als gepast wordt geacht.

De oproep bevat het van het inrichtingshoofd vereiste profiel en de doelstellingen die tijdens de aanstelling moeten worden bereikt.

De kandidatuur wordt per aangetekende brief ingediend. Samen met de kandidatuur zendt de kandidaat o.a. een strategie- en actieplan om de in vorig lid bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.

Artikel 121quinquies.Aanstelling De inrichtende macht stelt een kandidaat als inrichtingshoofd aan. Te dien einde richt ze een onafhankelijke commissie op.

De commissie steunt zich o.a. op het strategie- en actieplan van de kandidaat en op een sollicitatiegesprek.

De pedagogische kwalificatie en de beroepservaring zijn selectiecriteria bij de aanstelling.

De commissie bestaat uit drie personen, onder welke één over vakkennis op pedagogisch vlak en een andere op juridisch vlak beschikt. Het voorzitterschap wordt uitgeoefend door een leidend ambtenaar van de onderwijsadministratie. De Regering richt de commissie op en wijst er de leden van aan.

Artikel 121sexies.Duur en einde van de aanstelling, benoeming § 1. Het gaat cm een aanstelling van onbepaalde duur. § 2. De aanstelling eindigt 1° in het geval van een preventieve schorsing voor meer dan zes maanden;2° in het geval van een terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst voor meer dan zes maanden;3° indien één der volgende tuchtmaatregelen wordt opgelegd : a) de inhouding van wedde;b) de schorsing bij tuchtmaatregel;c) de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;d) de afdanking wegens zware schuld;4° bij vrijwillig ontslag, indien het gaat om een vastbenoemd personeelslid;5° bij vrijwillige beëindiging van de aanstelling;6° bij eenzijdige opzegging door de inrichtende macht;7° indien op het evaluatieverslag de vermelding « onvoldoend » als eindconclusie staat. De inrichtende macht kan de aanstelling beëindigen in geval van een verlof of terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid voor een periode van meer dan zes opeenvolgende maanden.

In de gevallen bepaald in het eerste lid, 4° en 5°, dient het inrichtingshoofd een opzeggingstermijn van 60 dagen in acht te nemen.

In het geval bepaald in het eerste lid, 6°, beloopt de opzeggingstermijn 6 maanden als het inrichtingshoofd een ambtsanciënniteit van ten hoogste 5 jaar telt; voor elke aangevangen termijn van 5 jaar wordt de duur van de opzeggingstermijn met 3 maanden verhoogd.

De opzeggingstermijn bepaald in de voorafgaande leden kan in onderlinge overeenstemming worden verkort. De opzegging geschiedt per aangetekende brief met vermelding van de duur van de opzeggingstermijn. De aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de uitzendingsdatum. § 3. De aanstelling eindigt van ambtswege na 5 j aar, als het inrichtingshoofd tijdens deze termijn geen door de Regering erkende vakopleiding met vrucht heeft beëindigd.

De Regering legt het Parlement de belangrijkste elementen van een opleiding ter goedkeuring voor. § 4. Een inrichtingshoofd dat ten minste 50 jaar oud is, wordt vastbenoemd, indien : 1° het een ambtsanciënniteit van ten minste 5 jaar telt;2° op zijn laatst evaluatieverslag de vermelding « voldoende » als eindconclusie staat.

Artikel 121septies.Statuut § 1. Onverminderd het tweede lid is het inrichtingshoofd tijdens de uitoefening van zijn ambt aan de artikelen 5 tot 14, 52, 54, 55, 56 tot 65, 122 tot 167, 168, 2°, en 169, 3°, van voorliggend statuut onderworpen.

Het is het inrichtingshoofd verboden : 1° een verlof te nemen of ter beschikking gesteld te worden, met uitzondering van volgende types van verlof en terbeschikkingstelling : a) jaarlijks verlof;b) omstandigheidsverlof;e) buitengewoon verlof wegens overmacht;d) bevallingsverlof;e) verlof met het oog op adoptie of pleegvoogdij;f) verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;g) terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid;2° een loopbaanonderbreking te nemen, behalve de deeltijdse of voltijdse loopbaanonderbreking wegens ouderschapsverlof, de loopbaanonderbreking om palliatieve zorgen te verstrekken, de loopbaanonderbreking voor verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid. § 2. Paragraaf 1 geldt ook voor een inrichtingshoofd dat met toepassing van artikel l2lsexies, § 4, vastbenoemd is.

Artikel 121octies.Tijdelijke vervanging § 1. Als het inrichtingshoofd wegens één der in artikel 121septies vermelde verloven of terbeschikkingstellingen vermoedelijk meer dan 20 opeenvolgende werkdagen afwezig zal zijn, kan de inrichtende macht hem voorlopig door een ander vastbenoemd lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel vervangen dat de in artikel 121ter bepaalde voorwaarden, behalve die vermeld onder punt 3°, vervult.

In de zin van vorig lid worden de volgende dagen niet als werkdagen beschouwd : 1° de schoolvrije dagen vermeld in artikel 58 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs;2° de zomervakantiedagen die krachtens de verlofwetgeving tot het jaarlijks verlof behoren. Als het inrichtingshoofd wegens één der in artikel 121septies vermelde verloven of terbeschikkingstellingen vermoedelijk meer dan één jaar afwezig zal zijn, kan de inrichtende macht hem voorlopig door een persoon vervangen die de in artikel 121ter bepaalde voorwaarden vervult. De procedure vermeld in de artikelen 121quater en 121quinquies is toepasselijk. § 2. Tijdens de voorlopige vervanging zijn de artikelen 121septies, § 1, lid 2, 121nonies, 121duodecies en 121terdecies toepasselijk op het personeelslid dat het inrichtingshoofd vervangt.

Artikel 121nonies.Wedde en premie § 1. Tijdens de aanstelling verkrijgt het inrichtingshoofd een wedde op basis van de weddeschaal vermeld in lid 2, met een geldelijke anciënniteit van 19 jaar, verhoogd met een maandelijkse premie van 285,65 EUR voor een secundaire school met minder dan 600 leerlingen en van 428,48 EUR voor een secundaire school met 600 leerlingen en meer. De verhogingen bepaald in de weddeschaal worden om de twee jaar toegekend.

De volgende weddeschalen zijn van toepassing : 1° voor de directeur van een inrichting van het gewoon onderwijs : de weddeschaal 270 van de rubriek « directeur van een inrichting van het gewoon onderwijs », vermeld in artikel 2, hoofdstuk C « Bestuurs- en onderwijzend personeel van het lager secundair onderwijs » van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgesteld de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat;2° voor de directeur van een inrichting van het buitengewoon onderwijs : de weddeschaal 270/1 van de rubriek « directeur van een inrichting van het buitengewoon onderwijs », vermeld in artikel 2, hoofdstuk C « Bestuurs- en onderwijzend personeel van het lager secundair onderwijs » van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 vermeld onder 1°;3° voor de studieprefect : de weddeschaal 471 van de rubriek « studieprefect van een koninklijk atheneum of lyceum « , vermeld in artikel 2, hoofdstuk D « Bestuurs- en onderwijzend personeel van het hoger secundair onderwijs » van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 vermeld onder 1°;4° voor de directeur : de weddeschaal 471 van de rubriek « directeur », vermeld in artikel 2 hoofdstuk D « Bestuurs- en onderwijzend personeel van het hoger secundair onderwijs » van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 vermeld onder 1°. § 2. Gaat het om een personeelslid, dan verkrijgt het. in afwijking van § 1- verder zijn wedde alsmede, ter compensatie, een maandelijkse premie die als volgt wordt berekend : P = X-M P = de premie X = de in § 1 bedoelde wedde M = de maandelijkse brutowedde van het personeelslid De premie wordt tegelijk met de maandwedde en onder dezelfde voorwaarden uitbetaald. § 3. Gaat het niet om een personeelslid, dan verkrijgt het inrichtingshoofd het vakantiegeld en een eindejaarspremie overeenkomstig de bepalingen die in het onderwijs gelden, waarbij het in § 1 vermeld bedrag als berekeningsbasis dient. § 4. Het bedrag vermeld in de §§ 1 en 2 is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprij zen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982, het koninklijk besluit van 24 december 1993 en de wetten van 2 januari 2001 en 19 juli 2001.

In geval van ziekteverlof wordt de premie verder uitbetaald.

Artikel 121decies.Toelage voor reeds vastbenoemde studieprefecten en directeuren Een inrichtingshoofd dat vóór 1 september 2007 reeds vastbenoemd is, verkrijgt de in artikel 121nonies, § 2, vermelde premie vanaf de maand volgend op de maand waarin het een door de Regering erkende vakopleiding als inrichtingshoofd met vrucht heeft beëindigd.

Artikel 121undecies.Evaluatieverslag § 1. Voor een inrichtingshoofd stelt de inrichtende macht ten minste een evaluatieverslag om de 5 jaar. Te dien einde vindt een evaluatiegesprek plaats. De evaluatie wordt door de leidende ambtenaar van de onderwijsadministratie verricht. Het inrichtingshoofd kan om een evaluatie verzoeken.

Voordat de leidende ambtenaar het evaluatiegesprek voert, neemt hij met het oog op de evaluatie inzage van het advies van de pedagogische raad dat onder andere een voorstel tot evaluatie omvat. In afwijking van artikel 49 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs woont het inrichtingshoofd de zittingen van de pedagogische raad tijdens dewelke het advies wordt opgesteld niet bij. De pedagogische raad wijst een personeelslid aan dat het voorzitterschap van deze zittingen waarneemt.

Het inrichtingshoofd stelt vooraf een verslag over de omzetting van het strategie- en actieplan en de verwezenlijking van de doelstellingen op dat als basis dient voor het evaluatiegesprek.

Op het evaluatieverslag kan de vermelding « onvoldoend », « niet tevredenstellen », « voldoende », « goed » of « zeer goed » als eindconclusie staan. § 2. Het verslag wordt in twee exemplaren aan het inrichtingshoofd overhandigd, dat beide exemplaren ondertekent en één ervan behoudt. § 3. Het inrichtingshoofd kan het verslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen 10 dagen na de afgifte ervan een beroep vóórde raad van beroep aantekenen.

Binnen een termijn van 45 dagen te rekenen vanaf de dag waarop de raad van beroep het beroep heeft ontvangen, zendt hij een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht.

Binnen de 10 dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing. Ze vermeldt, in voorkomend geval, de redenen waarom ze het advies niet volgt.

Het beroep is opschortend.

Artikel 121duodecies.Terugkeer Voor zover het personeelslid in het gemeenschapsonderwijs vastbenoemd is, bekleedt het op het einde van de aanwijzing opnieuw zijn voormalig ambt, behalve in de gevallen vermeld in artikel 121sexies, § 2, lid 1, 3°, d), en 4°.

Artikel 121terdecies.In aanmerking komende diensten Voor zover het om een personeelslid van het gemeenschapsonderwijs gaat, worden de diensten gepresteerd tijdens de uitoefening van het ambt als inrichtingshoofd in aanmerking genomen om de dienstanciënniteit, de ambtsanciënniteit en de geldelijke anciënniteit vast te leggen. »

Art. 12.In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 162bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 162bis.Een personeelslid dat op onrechtvaardige wijze afwezig is, wordt van ambtswege in non-activiteit gesteld en heeft, voor de duur van zijn afwezigheid, geen recht op wedde en op tussentijdse verhogingen. »

Art. 13.Artikel 167, § 1, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 februari 1983, het besluit van de Regering van 12 september 1990 en het decreet van 26 juni 2006, wordt aangevuld met volgend lid : « In afwijking van de voorafgaande leden is de toestemming van een in het dagonderwijs vastbenoemd personeelslid vereist voor een terugroeping in actieve dienst in de voortgezette schoolopleiding. »

Art. 14.Artikel 167, § 2, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 februari 1983 en bij het besluit van de Regering van 12 september 1990, wordt aangevuld met volgend lid : « In afwijking van de voorafgaande leden is de toestemming van een in het dagonderwijs vastbenoemd of definitief aangesteld personeelslid vereist voor een reaffectatie in de voortgezette schoolopleiding. » HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurspersoneel en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, kunstonderwijs en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen aflangen

Art. 15.In artikel 13bis, § 1, lid 1, van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurspersoneel en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, kunstonderwijs en normaal onderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, wordt de passus « cursussen toevertrouwd in elk ander ambt van dezelfde categorie » vervangen door « cursussen toevertrouwd in elk ander ambt van dezelfde of van een andere categorie. »

Art. 16.Artikel 13bis van hetzelfde koninklijk besluit wordt aangevuld met een § 6, luidend als volgt : « § 6. In afwijking van de voorafgaande paragrafen is de toestemming van een in het dagonderwijs vastbenoemd of definitief aangesteld personeelslid vereist voor een uurroosteraanvulling in de voortgezette schoolopleiding. » HOOFDSTUK VII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe, islamitische en anglicaanse godsdienst der onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap

Art. 17.Artikel 22quinquies, lid 2, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe, islamitische en anglicaanse godsdienst der onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « In afwijking van het eerste lid mag het percentage aan vaste benoemingen in het basisonderwijs ten hoogste 95 % van het betrekkingenpakket uitmaken dat voor het overeenkomstige wervingsambt ter beschikking staat. »

Art. 18.Artikel 22septies, 2°, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° Het aantal als gesubsidieerd contactueel personeelslid of als tijdelijk personeelslid gepresteerde dagen wordt berekend vanaf het begin tot het einde van een ononderbroken periode van actieve dienst, met inbegrip van het ontspanningsverlof alsook de kerst- en paasvakantie, het bevallingsverlof, het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij of de overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen toegekende uitzonderlijke verloven, indien ze in deze periode vallen. Dit aantal dagen wordt met 1,2 vermenigvuldigd. »

Art. 19.In het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe, islamitische en anglicaanse godsdienst der onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap wordt een artikel 43bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 43bis.Een personeelslid dat op onrechtvaardige wijze afwezig is, wordt van ambtswege in non-activiteit gesteld en heeft, voor de duur van zijn afwezigheid, geen recht op wedde en op tussentijdse verhogingen. » HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 27 juli 1976 tot reglementering van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de toekenning van een wachtweddetoelage in het gesubsidieerd onderwijs

Art. 20.In artikel 5, § 4, van het koninklijk besluit van 27 juli 1976 tot reglementering van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de toekenning van een wachtweddetoelage in het gesubsidieerd onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 6 juni 2005, wordt tussen de leden 2 en 3 een lid ingevoegd, luidend als volgt : « De toestemming van een personeelslid dat in het dagonderwijs vastbenoemd of definitief aangesteld is, is vereist voor een terugroeping in actieve dienst of een wedertewerkstelling in de voortgezette schoolopleiding. » HOOFDSTUK IX. - Wijziging van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiedienst belast met toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra vallen

Art. 21.Artikel 31, 2°, van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiedienst belast met toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie-en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° Het aantal als gesubsidieerd contactueel personeelslid of als tijdelijk personeelslid gepresteerde dagen wordt berekend vanaf het begin tot het einde van een ononderbroken periode van actieve dienst, met inbegrip van het ontspanningsverlof alsook de kerst- en paasvakantie, het bevallingsverlof, het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij of de overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen toegekende uitzonderlijke verloven, indien ze in deze periode vallen. Dit aantal dagen wordt met 1,2 vermenigvuldigd. »

Art. 22.In het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiedienst belast met toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra vallen, wordt een artikel 172bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 172bis.Een personeelslid dat op onrechtvaardige wijze afwezig is, wordt van ambtswege in non-activiteit gesteld en heeft, voor de duur van zijn afwezigheid, geen recht op wedde en op tussentijdse verhogingen. » HOOFDSTUK X. - Wijziging van het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de rijks- psycho-medisch-sociale centra, de rijksvormingscentra en de inspectiediensten

Art. 23.Artikel 23, lid 2, van het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de rijks-psycho-medisch-sociale centra, de rijksvormingscentra en de inspectiediensten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 januari 1988, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het personeelslid dat een dergelijke toestemming bekomt, is ertoe gehouden elke week ten minste de helft van de duur van de prestaties te volbrengen die normaal voor het door hem uitgeoefende ambt bepaald zijn. Tijdens zijn afwezigheid mag het geen winstgevende bedrijvigheid uitoefenen. »

Art. 24.Artikel 32, lid 2, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wet van 31 juli 1984, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het personeelslid dat een dergelijke toestemming bekomt, is ertoe gehouden elke week de helft van de duur van de prestaties te volbrengen die normaal voor het door hem uitgeoefende ambt bepaald zijn. » HOOFDSTUK XI. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra

Art. 25.Artikel 10bis, § 2, van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij het decreet van 6 juni 2005, wordt aangevuld met een vierde lid, luidend als volgt : « De in het voorafgaande lid bedoelde diensten worden vooraf door de inrichtende macht opgetekend en door het betrokken personeelslid medeondertekend. »

Art. 26.Artikel 10bis, § 4, van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 4. De terbeschikkingstelling is onomkeerbaar en wordt toegekend tot op de dag waarop het personeelslid aanspraak kan maken op het pensioen vermeld in § 1. Op de leeftijd van 58 jaar is een omzetting in de terbeschikkingstelling bedoeld in artikel 8 of 10 mogelijk. »

Art. 27.Artikel 10bis van hetzelfde koninklijk besluit wordt met de volgende §§ 5 en 6 aangevuld : « § 5. Tijdens de hele duur van die terbeschikkingstelling genieten de personeelsleden, voor de uren of lesuren die niet meer gepresteerd worden, een wachtgeld gelijk aan 20 % van de laatste activiteitswedde of activiteitsweddetoelage voor deze uren of lesuren. § 6. Wat de uitoefening van een winstgevende bedrijvigheid betreft, zijn de bepalingen van artikel 9 van toepassing op die personeelsleden. » HOOFDSTUK XII. - Wijziging van het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald

Art. 28.In Artikel 53quater, § 3, van het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald, ingevoegd bij het decreet van 6 juni 2005, wordt de passus « voor de schooljaren 2005-2006 en 2006-2007 » vervangen door « voor de schooljaren 2005-2006 tot en met 2008-2009. » HOOFDSTUK XIII. - Wijziging van het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs

Art. 29.Artikel 3 van het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs wordt met een derde lid aangevuld, luidend als volgt : « Het maximaal aantal regelmatige leerlingen bedoeld in het tweede lid voor wie een forfaitaire toelage wordt toegekend, beloopt in totaal 126 voor alle internaten van het vrij gesubsidieerd onderwijs, plus de leerlingen die op verzoek van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap een plaats in een internaat krijgen. » HOOFDSTUK XIV. - Wijziging van het decreet van 18 april 1994 betreffende de inrichting van een examencommissie van de Duitstalige Gemeenschap voor het secundair onderwijs en de organisatie van de examens afgelegd vóór deze examencommissie

Art. 30.Artikel 37 van het decreet van 18 april 1994 betreffende de inrichting van een examencommissie van de Duitstalige Gemeenschap voor het secundair onderwijs en de organisatie van de examens afgelegd vóór deze examencommissie wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 37.Tegen niet regelmatig doorgevoerde examens en tegen de beslissingen van de examencommissie kan de examinandus, ten laatste binnen twee weken na de openbare bekendmaking van de resultaten, zijn bezwaren schriftelijk bij de Regering aantekenen. Binnen één maand na de datum van het beroep zal de Regering haar met redenen omklede beslissing schriftelijk betekenen aan de examinandus en aan de voorzitter van de examencommissie. » HOOFDSTUK XV. - Wijziging van het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 9 november 1994 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra

Art. 31.Artikel 4ter, § 2, lid 1, van het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 9 november 1994 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. Overeenkomstig de federale wetgeving kan het verlof, in het geval van een geboorte, totdat het kind zes jaar oud wordt, worden toegekend. »

Art. 32.In artikel 4quater, § 2, wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt : « In afwijking van het voorafgaande lid beloopt de maximale duur van de onderbreking voor dezelfde patiënt 24 maanden bij voltijdse en 48 maanden bij halftijdse loopbaanonderbreking, als het om de verzorging aan een zwaar ziek kind van ten hoogste 16 jaar gaat en de verzorging door een alleenstaande ouder verleend wordt. De maximumduur wordt verminderd met de periode loopbaanonderbreking die het personeelslid reeds genoten heeft voor dezelfde patiënt op basis van dezelfde herstelwet van 22 januari 1985. » HOOFDSTUK XVI. - Wijziging van het decreet van 5 februari 1996 betreffende de controle van de afwezigheden wegens ziekte voor de personeelsleden van de door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinrichtingen en PMS-Centra

Art. 33.Artikel 1 van het decreet van 5 februari 1996 betreffende de controle van de afwezigheden wegens ziekte voor de personeelsleden van de door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinrichtingen en PMS-Centra wordt aangevuld met een 5°, luidend als volgt : « 5° in het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool. »

Art. 34.Artikel 1 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een 6°, luidend als volgt : « 6° met toepassing van het besluit van het Waalse Gewest van 11 mei 1995 betreffende de indienstneming van gesubsidieerde contactuelen door sommige openbare besturen en ermee gelijkgestelde werkgevers, gewijzigd bij besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, als gesubsidieerd contractueel in het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs in dienst genomen worden. »

Art. 35.Artikel 5, lid 1, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « De niet-naleving van de bepalingen van dit decreet en van de desbetreffende uitvoeringsmodaliteiten heeft voor het betrokken personeelslid tengevolge dat zijn afwezigheid wegens ziekte ongerechtvaardigd is vanaf de dag waarop de niet-naleving plaats heeft gevonden, en dat het voor de duur van zijn ongerechtvaardigde afwezigheid zijn recht op een bon of op een weddetoelage verliest. » HOOFDSTUK XVII. - Wijziging van het decreet van 25 juni 1996 betreffende de organisatie van een onderwijs met beperkt leerplan in het gewoon beroepssecundair onderwijs

Art. 36.In artikel 6, lid 1, 2°, van het decreet van 25 juni 1996 betreffende de organisatie van een onderwijs met beperkt leerplan in het gewoon beroepssecundair onderwijs wordt de passus « één van volgende verdragen hebben geslote » vervangen door « één van de vijf volgende verdragen hebben geslote. »

Art. 37.In artikel 6, lid 1, 2°, van hetzelfde decreet wordt littera a) vervangen door de volgende bepaling : « a) een startbaanovereenkomst krachtens artikel 27, 2°, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.»

Art. 38.In artikel 6, 2°, van hetzelfde decreet wordt littera d) littera e) en wordt een nieuw littera d) ingevoegd, luidend als volgt : « d) een beroepsinlevingsovereenkomst krachtens titel IV, hoofdstuk X, van de programmawet van 2 augustus 2002. » HOOFDSTUK XVIII. - Wijziging van het programmadecreet van 20 mei 1997

Art. 39.Artikel 3ter van het programmadecreet van 20 mei 1997, ingevoegd bij het decreet van 30 juni 2003, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 3ter.§ 1. Het lestijdenpakket van elke school voor het betrokken schooljaar wordt met volgende formule berekend : X/Y x Z. X is het lestijdenpakket van een school voor het betrokken schooljaar, berekend met toepassing van artikel 3, §§ 1 en 2.

Y is het globaal lestijdenpakket van alle scholen voor het betrokken schooljaar, berekend met toepassing van artikel 3, §§ 1 en 2.

Z is het globaal lestijdenpakket dat op 1 oktober 2002 met toepassing van artikel 3, §§ 1 en 2 in alle scholen georganiseerd was. § 2. Indien het overeenkomstig § 1 berekend lestijdenpakket van een school niet zo hoog ligt als het lestijdenpakket georganiseerd op 1 oktober 2002 met toepassing van artikel 3, §§ 1 en 2, dan heeft de school. in afwijking van § 1 recht op het laagste van de volgende lestijdenpakketten : 1° het lestijdenpakket georganiseerd in de school op 1 oktober 2002 met toepassing van artikel 3, §§ 1 en 2 of 2° het lestijdenpakket van de school voor het betrokken schooljaar, berekend met toepassing van artikel 3, §§ 1 en 2.»

Art. 40.Artikel 4, § 2, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met volgend lid : « Leerlingen die een cursus hebben beëindigd en desgevallend een attest hebben verkregen, mogen die cursus niet meer bezoeken. Ze worden niet meer in aanmerking genomen om de voor die cursus in de voorafgaande leden bepaalde norm te berekenen. »

Art. 41.In hetzelfde decreet wordt een artikel 4ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 4ter.§ 1. Instituten voor voortgezette schoolopleiding ressorterend onder een inrichtende macht die tegelijk over een inrichting voor gewoon secundair onderwijs met volledig leerplan beschikt, worden aan deze inrichting verbonden.

Desgevallend wordt artikel 5 van het koninklijk besluit van 12 januari 1966 houdende vaststelling van de voorwaarden vereist voor het bepalen van het aantal betrekkingen in de rijksinrichtingen voor technisch onderwijs niet toegepast. § 2. De inrichtende macht kan het lestijdenpakket toegekend voor het overeenkomstig de artikelen 4 en 4bis verbonden instituut geheel of gedeeltelijk aan de onderwijsinrichting met volledig leerplan overdragen. De inrichtende macht kan ook desgevallend een deel van het lestijdenpakket van de onderwijsinrichting met volledig leerplan aan het instituut overdragen.

De in lid 1 bedoelde overdacht mag niet tot gevolg hebben dat personeelsleden wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking worden gesteld.

Een definitieve benoeming of aanstelling is niet toegelaten voor een betrekking opgericht op grond van een in lid 1 vermelde overdracht. § 3. De gewone secundaire scholen waaraan een instituut voor voortgezette schoolopleiding wordt verbonden met toepassing van § 1, krijgen wekelijks voor de coördinatie en het bestuur naast het volgende aantal uren : 1° wanneer het lestijdenpakket voor de voortgezette schoolopleiding jaarlijks beneden 2 000 uren ligt : a) voor het bestuur : 4 uren voor het ambt klerk-typist;b) voor de coördinatie : 3 uren;2° wanneer het lestijdenpakket voor de voortgezette schoolopleiding jaarlijks tussen 2 000 en 4 000 uren ligt : a) voor het bestuur : 6 uren voor het ambt klerk-typist;b) voor de coördinatie : 5 uren;3° wanneer het lestijdenpakket voor de voortgezette schoolopleiding jaarlijks tussen 4 000 en 6 000 uren ligt : a) voor het bestuur : 8 uren voor het ambt klerk-typist;b) voor de coördinatie : 5 uren;4° wanneer het lestijdenpakket voor de voortgezette schoolopleiding jaarlijks boven 6 000 ligt : a) voor het bestuur : een halve betrekking voor het ambt klerk-typist;b) voor de coördinatie een halve betrekking. De in lid 1, 1b, 2b, 3b en 4b vermelde uren voor de coördinatie worden bezoldigd op basis van de weddeschaal 471 van de directeur opgenomen in de rubriek « directeur » vermeld in artikel 2, hoofdstuk D « Leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het hoger secundair onderwijs » van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgelegd de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel bij de Rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van de schriftelijke cursussen en van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat.

De personeelsleden die in de instituten voor de voortgezette schoolopleiding verbonden aan een gewone secundaire school in het schooljaar 2006-2007 het ambt van studiemeester-opvoeder tijdens ten minste 15 weken hebben uitgeoefend en in de schooljaren 2007-2008 en 2008-2009 het ambt van klerk-typist vermeld in het eerste lid uitoefenen, blijven tot 31 december 2008 de hen in het ambt van studiemeester-opvoeder toegewezen weddeschaal genieten.

Een definitieve benoeming of aanstelling in het kader van deze uren is niet toegelaten. » HOOFDSTUK XIX. - Wijziging van het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-Centrum

Art. 42.Artikel 46, lid 2, van het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-Centrum, gewijzigd bij het decreet van 29 maart 2004, wordt vervangen door de volgende bepaling : « In afwijking van het eerste lid mag het percentage aan vaste benoemingen in het basisonderwijs ten hoogste 95 % van het betrekkingenpakket uitmaken dat voor het overeenkomstige wervingsambt ter beschikking staat. »

Art. 43.In artikel 49, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 26 juni 2006, wordt tussen 8° en 9° een 8bis ingevoegd, luidend als volgt : « 8bis. ten minste de vermelding « voldoend » hebben gekregen op de laatste beoordelingsstaat bedoeld in artikel 39bis; bij gebrek aan een beoordelingsstaat wordt de voorliggende voorwaarde geacht vervuld te zijn. »

Art. 44.In titel I van hetzelfde decreet wordt tussen het hoofdstuk V en het hoofdstuk Vbis met de artikelen 69bis tot 69quinquies. dat hoofdstuk Vter met de artikelen 69.14 tot 69.19 wordt. een hoofdstuk Vbis met de artikelen 69.1 tot 69.13 ingevoegd : « Hoofdstuk Vbis. Bijzondere bepalingen voor inrichtingshoofden of directeurs van een gewone of buitengewone secundaire school Artikel 69.1. Principe In afwijking van hoofdstuk V wordt het ambt als inrichtingshoofd of directeur van een gewone of buitengewone secundaire school, hierna « inrichtingshoof » genoemd, vanaf 1 september 2007 in de vorm van een aanstelling voor een onbepaalde duur en van een definitieve benoeming toegewezen overeenkomstig de navolgende bepalingen.

Artikel 69.2. Toelatingsvoorwaarden Personen mogen het ambt uitoefenen als ze : 1° burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs.De Regering kan een afwijking toestaan; 2° ten minste over een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad beschikken;bij gebrek aan een kandidaat met dit diploma is een diploma van het hoger onderwijs van de eerste graad voldoende; 3° de kandidatuur in de vorm en binnen de termijn hebben ingediend, zoals bepaald in de oproep tot de kandidaten;4° de burgerlijke en politieke rechten genieten;5° aan de dienstplichtwetten voldoen. Artikel 69.3. Oproep tot de kandidaten en kandidatuur De oproep tot de kandidaten wordt in de pers bekendgemaakt, alsmede in elke andere vorm die als gepast wordt geacht.

De oproep bevat het van het inrichtingshoofd vereiste profiel en de doelstellingen die tijdens de aanstelling moeten worden bereikt.

De kandidatuur wordt per aangetekende brief ingediend. Samen met de kandidatuur zendt de kandidaat o.a. een strategie- en actieplan om de in vorig lid bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.

Artikel 69.4. Aanstelling als inrichtingshoofd De inrichtende macht beslist welke kandidaat het ambt zal uitoefenen.

Zij steunt zich o.a. op het strategie- en actieplan van de kandidaat en op een sollicitatiegesprek.

Artikel 69.5. Duur en einde van de aanstelling van onbepaalde duur, definitieve aanstelling § 1. Het gaat om een aanstelling van onbepaalde duur. § 2. De aanstelling eindigt in elk geval : 1° in het geval van een preventieve schorsing voor meer dan zes maanden;2° in het geval van een terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst voor meer dan zes maanden;3° indien één der volgende tuchtmaatregelen wordt opgelegd : a) de inhouding van wedde;b) de schorsing bij tuchtmaatregel;c) de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;d) de afdanking wegens zware schuld;4° bij vrijwillig ontslag, indien het gaat om een definitief aangesteld personeelslid;5° bij vrijwillige beëindiging van de aanstelling;6° bij eenzijdige opzegging door de inrichtende macht;7° indien op het evaluatieverslag de vermelding « onvoldoend » als eindconclusie staat. De inrichtende macht kan de aanstelling beëindigen in geval van een verlof of terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid voor een periode van meer dan zes opeenvolgende maanden.

In de gevallen bepaald in het eerste lid, 4° en 5°, en in afwijking van artikel 80, lid 1, 1°, dient het inrichtingshoofd een opzeggingstermijn van 60 dagen in acht te nemen.

In het geval bepaald in het eerste lid, 6°, beloopt de opzeggingstermijn 6 maanden als het inrichtingshoofd een ambtsanciënniteit van ten hoogste 5 jaar telt; voor elke aangevangen termijn van 5 jaar wordt de duur van de opzeggingstermijn met 3 maanden verhoogd.

De opzeggingstermijnen bepaald in de voorafgaande leden kan in onderlinge overeenstemming worden verkort. De opzegging geschiedt per aangetekende brief met vermelding van de duur van de opzeggingstermijn. De aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de uitzendingsdatum. § 3. De aanstelling eindigt van ambtswege na 5 jaar, als het inrichtingshoofd tijdens deze termijn geen door de Regering erkende vakopleiding met vrucht heeft beëindigd. De Regering legt het Parlement de belangrijkste elementen van een opleiding ter goedkeuring voor. § 4. Een inrichtingshoofd dat ten minste 50 jaar oud is, wordt definitief aangesteld, indien : 1° het een ambtsanciënniteit van ten minste 5 jaar telt;2° op zijn laatst evaluatieverslag de vermelding « voldoend » als eindconclusie staat.» Artikel 69.6. Statuut § 1. Onverminderd het tweede lid is het inrichtingshoofd tijdens de uitoefening van zijn ambt aan de artikelen 13 tot 30, 32, 70, 72 tot 78 en 81 tot 99 van voorliggend statuut onderworpen.

Het is het inrichtingshoofd verboden : 1° een verlof te nemen of ter beschikking gesteld te worden, met uitzondering van volgende types van verlof en terbeschikkingstelling : a) jaarlijks verlof;b) omstandigheidsverlof;c) buitengewoon verlof wegens overmacht;d) bevallingsverlof;e) verlof met het oog op adoptie of pleegvoogdij;f) verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;g) terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid;2° een loopbaanonderbreking te nemen, behalve de deeltijdse of voltijdse loopbaanonderbreking wegens ouderschapsverlof, de loopbaanonderbreking om palliatieve zorgen te verstrekken, de loopbaanonderbreking voor verzorging aan een zwaar ziek gezins- of familielid. § 2. Paragraaf 1 geldt ook voor een inrichtingshoofd dat met toepassing van artikel 69sexies, § 4, definitief aangesteld is.

Artikel 69.7. Tijdelijke vervanging § 1. Als het inrichtingshoofd wegens één der in artikel 69.6 vermelde verloven of terbeschikkingstellingen vermoedelijk meer dan 20 opeenvolgende werkdagen afwezig zal zijn, kan de inrichtende macht hem voorlopig door een ander definitief aangesteld lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel vervangen dat de in artikel 69.2 bepaalde voorwaarden, behalve die vermeld onder punt 3°, vervult.

In de zin van het vorig lid worden de volgende dagen niet als werkdagen beschouwd : 1° de schoolvrije dagen vermeld in artikel 58 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs;2° de zomervakantiedagen die krachtens de verlofwetgeving tot het jaarlijks verlof behoren. Als de directeur wegens één der in artikel 69.6 vermelde verloven of terbeschikkingstellingen vermoedelijk meer dan één jaar afwezig zal zijn, kan de inrichtende macht hem voorlopig door een persoon vervangen die de in artikel 69.2 bepaalde voorwaarden vervult. De procedure vermeld in de artikelen 69.3 en 69.4 is toepasselijk. § 2. Tijdens de voorlopige vervanging zijn de artikelen 69.6, § 1, lid 2, 69.8, 69.11 en 69.12 toepasselijk op de plaatsvervanger.

Artikel 69.8. Wedde en premie § 1. Tijdens de aanstelling verkrijgt het inrichtingshoofd een wedde op basis van de weddeschaal vermeld in lid 2, met een geldelijke anciënniteit van 19 jaar, verhoogd met een maandelijkse premie van 285,65 EUR voor een secundaire school met minder dan 600 leerlingen en van 428,48 EUR voor een secundaire school met 600 leerlingen en meer. De verhogingen bepaald in de weddeschaal worden om de twee jaar toegekend.

De volgende weddeschalen zijn van toepassing : 1° voor de directeur van een inrichting van het gewoon onderwijs : de weddeschaal 270 van de rubriek « directeur van een inrichting van het gewoon onderwijs », vermeld in artikel 2 hoofdstuk C « Bestuurs- en onderwijzend personeel van het lager secundair onderwijs » van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgesteld de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat;2° voor de directeur van een inrichting van het buitengewoon onderwijs : de weddeschaal 270/1 van de rubriek « directeur van een inrichting van het buitengewoon onderwijs », vermeld in artikel 2 hoofdstuk C « Bestuurs- en onderwijzend personeel van het lager secundair onderwijs » van het koninklijk besluit van 27juni 1974 vermeld onder 1°;3° voor de studieprefect : de weddeschaal 471 van de rubriek « studieprefect van een koninklijk atheneum of lyceum », vermeld in artikel 2 hoofdstuk D « Bestuurs- en onderwijzend personeel van het hoger secundair onderwijs » van het koninklijk besluit van 27juni 1974 vermeld onder 1°;4° voor de directeur : de weddeschaal 471 van de rubriek « directeur », vermeld in artikel 2 hoofdstuk D « Bestuurs- en onderwijzend personeel van het hoger secundair onderwijs » van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 vermeld onder 1°. § 2. Gaat het om een personeelslid, dan verkrijgt het. in afwijking van § 1 verder zijn wedde alsmede, ter compensatie, een maandelijkse premie die als volgt wordt berekend : P = X-M P = de premie X = de in § 1 bedoelde wedde M = de maandelijkse brutowedde van het personeelslid De premie wordt tegelijk met de maandwedde en onder dezelfde voorwaarden uitbetaald. § 3. Gaat het niet om een personeelslid, dan verkrijgt de directeur het vakantiegeld en een eindejaarspremie overeenkomstig de bepalingen die in het onderwijs gelden, waarbij het in § 1 vermeld bedrag als berekeningsbasis dient. § 4. Het bedrag vermeld in de §§ 1 en 2 is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprij zen, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprij zen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982.

In geval van ziekteverlof wordt de premie verder uitbetaald.

Artikel 69.9. Toelage voor reeds definitief aangestelde inrichtingshoofden of directeuren Een inrichtingshoofd dat of een directeur die vóór 1 september 2007 reeds definitief aangesteld is, verkrijgt de in artikel 69.8, § 2, vermelde premie vanaf de maand volgend op de maand waarin het resp. hij een door de Regering erkende vakopleiding als inrichtingshoofd met vrucht heeft beëindigd.

Artikel 69.10. Evaluatieverslag § 1. Voor een inrichtingshoofd stelt de inrichtende macht ten minste een evaluatieverslag om de 5 jaar. Te dien einde houdt ze een evaluatiegesprek. Het inrichtingshoofd kan om een evaluatie verzoeken.

Voordat de inrichtende macht het evaluatiegesprek voert, neemt zij met het oog op de evaluatie inzage van het advies van de pedagogische raad dat onder andere een voorstel tot evaluatie omvat. In afwijking van artikel 49 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs woont het inrichtingshoofd de zittingen van de pedagogische raad tijdens dewelke het advies wordt opgesteld niet bij. De pedagogische raad wijst een personeelslid aan dat het voorzitterschap van deze zittingen waarneemt.

Het inrichtingshoofd stelt vooraf een bericht over de omzetting van het strategie- en actieplan en de verwezenlijking van de doelstellingen op dat als basis dient voor het evaluatiegesprek.

Op het evaluatieverslag kan de vermelding « onvoldoend », « niet tevredenstellen », « voldoend », « goed » of « zeer goed » als eindconclusie staan. § 2. Het verslag wordt in twee exemplaren aan het inrichtingshoofd overhandigd, dat beide exemplaren ondertekent en één ervan behoudt. § 3. Het inrichtingshoofd kan het verslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen 10 dagen na de afgifte ervan een beroep vóór de raad van beroep aantekenen.

Binnen een termijn van 45 dagen te rekenen vanaf de dag waarop de raad van beroep het beroep heeft ontvangen, zendt hij een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht.

Binnen de 10 dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing. Ze vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze het advies niet volgt.

Het beroep is opschortend.

Artikel 69.11. Terugkeer Voor zover het personeelslid in het gesubsidieerd vrij onderwijs definitief aangesteld is, bekleedt het op het einde van de aanstelling opnieuw zijn voormalig ambt, behalve in de gevallen vermeld in artikel 69.5, § 2, lid 1, 3°, d), en 4°.

Artikel 69.12. In aanmerking komende diensten Voor zover het om een personeelslid van het gesubsidieerd vrij onderwijs gaat, worden de diensten gepresteerd tijdens de uitoefening van het ambt als inrichtingshoofd in aanmerking genomen om de dienstanciënniteit, de ambtsanciënniteit en de geldelijke anciënniteit vast te leggen. »

Art. 45.Artikel 75 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met volgend lid : « Een personeelslid dat op onrechtvaardige wijze afwezig is, wordt van ambtswege in non-activiteit gesteld en heeft, voor de duur van zijn afwezigheid, geen recht op wedde en op tussentijdse verhogingen. » HOOFDSTUK XX. - Wijziging van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs

Art. 46.Artikel 9 van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 9.§ 1. Voordat de leerling die zijn woonplaats in het buitenland heeft en de algemene toelatingsvoorwaarden vastgelegd in artikel 8 vervult, zich in de lagere school mag inschrijven, legt hij een attest voor, afgegeven door de bevoegde schooloverheid van de Staat waar hij zijn woonplaats heeft en waaruit blijkt dat hij in België een lagere school mag bezoeken. Dit attest dient slechts bij de eerste inschrijving te worden voorgelegd.

Om in een lagere school in de Duitstalige Gemeenschap ingeschreven te worden, moet de in het buitenland woonachtige leerling bovendien één der volgende voorwaarden vervullen : 1° één van zijn ouders heeft een betrekking in de Duitstalige Gemeenschap;2° één broer of zus van de leerling is reeds in een school van de Duitstalige Gemeenschap ingeschreven;3° er is een overmacht van pedagogische of sociale aard die door de Regering moet worden goedgekeurd. Voor leerlingen wier woonplaats onder de bevoegdheid van een publiekrechtelijke buitenlandse gebiedsomschrijving valt, zijn de toelatingsvoorwaarden vermeld in lid 2 niet van toepassing, voor zover er een dienovereenkomstige schriftelijke overeenkomst tussen deze gebiedsomschrijving en de Duitstalige Gemeenschap bestaat. § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de leerling ingeschreven in het vreemdelingenregister, in het wachtregister of in het bevolkingsregister van een Belgische gemeente.

Art. 47.In artikel 15, § 1, van hetzelfde decreet wordt de passus « op de derde werkdag » vervangen door « op de laatste werkdag. »

Art. 48.Artikel 15, § 2, lid 1, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Een verandering van school in de loop van het schooljaar mag niet, behalve als de leerling van woonplaats verandert » In artikel 15, § 2, lid 2, van hetzelfde decreet wordt de passus « na de derde werkdag vóór het begin van het schooljaar » vervangen door « in de loop van het schooljaar. »

Art. 49.In artikel 33, § 1, lid 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 23 oktober 2000 en 19 april 2004, wordt de passus « 75 regelmatige leerlingen van het lager onderwijs telt die aan de leerplicht onderworpen zijn » vervangen door « 75 regelmatige leerlingen van het lager onderwijs telt die aan de leerplicht onderworpen zijn, waarbij de leerlingen die overeenkomstig artikel 24 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs, een school naar vrije keuze in de gemeente hebben waar zich hun woonplaats of gewone verblijfplaats bevindt, bij de berekening van de norm slechts voor de school in aanmerking komen, die de dichtstbij gelegen school naar vrije keuze is. »

Art. 50.In artikel 34, § 1, lid 2 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 23 oktober 2000 en 19 april 2004, wordt in de eerste zin de passus « tenminste 25 leerlingen tel » vervangen door « ten minste 25 leerlingen telt, waarbij de leerlingen die overeenkomstig artikel 24 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs, een school naar vrije keuze in de gemeente hebben waar zich hun woonplaats of gewone verblijfplaats bevindt, bij de berekening van de norm slechts voor de school in aanmerking komen, die de dichtstbij gelegen school naar vrije keuze is. »

Art. 51.Artikel 35 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 23 oktober 2000, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 35.Sluiting en heropening van een lagere school § 1. Onverminderd artikel 33 wordt een lagere school die ten laatste op de laatste schooldag van de maand september van het voorafgaande schooljaar geen 12 regelmatige leerlingen telt, ten laatste op de laatste dag van de maand september van het daaropvolgende schooljaar gesloten resp. niet meer gesubsidieerd, behalve als ze op de voorlaatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar opnieuw ten minste twaalf regelmatige leerlingen telt. Als dit minimumaantal niet bereikt wordt, vallen de loon- en werkingskosten ontstaan tot het einde van de maand september ten laste van de inrichtende macht De leerlingen die overeenkomstig artikel 24 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs een school naar vrije keuze in de gemeente hebben waar zich hun woonplaats of gewone verblijfplaats bevindt, worden bij de berekening van de norm slechts voor de school in aanmerking genomen die de dichtstbij gelegen is. § 2. Onverminderd artikel 33 kan een gesloten resp. niet meer gesubsidieerde lagere school, vanaf het tweede en binnen 9 jaar na de sluiting, vanaf de eerste dag van het schooljaar weder geopend of gesubsidieerd worden, op voorwaarde dat zij op de laatste schooldag van de maand september 12 regelmatige leerlingen telt.

De leerlingen die overeenkomstig artikel 24 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs een school naar vrije keuze in de gemeente hebben waar zich hun woonplaats of gewone verblijfplaats bevindt, worden bij de berekening van de norm slechts voor de school in aanmerking genomen die de dichtstbij gelegen is.

Indien de lagere school de overeenstemmende norm niet bereikt, wordt ze gesloten resp. niet meer gesubsidieerd. In dit geval vallen de loon- en werkingskosten, ontstaan tot het einde van de maand september, ten laste van de inrichtende macht. »

Art. 52.Artikel 36 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 36.Sluiting en heropening van een kleuterafdeling § 1. Een kleuterafdeling die op de laatste schooldag van de maand september van het voorafgaande schooljaar geen 6 leerlingen telt, wordt ten laatste de laatste schooldag van de maand september van het daaropvolgende schooljaar gesloten resp. niet meer gesubsidieerd, behalve als ze op de voorlaatste schooldag van de maand september ten minste zes regelmatige leerlingen telt. Als dit minimumaantal niet bereikt wordt, vallen de bon- en werkingskosten, ontstaan tot het einde van de maand september, ten laste van de inrichtende macht.

Worden in aanmerking genomen de regelmatige leerlingen die hun woonplaats in de Duitstalige Gemeenschap hebben en die tijdens de maand september gedurende ten minste 5 schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren. De leerlingen die overeenkomstig artikel 24 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs een school naar vrije keuze in de gemeente hebben waar zich hun woonplaats of gewone verblijfplaats bevindt, worden bij de berekening van de norm slechts voor de school in aanmerking genomen die de dichtstbij gelegen is. § 2. Onverminderd artikel 34 kan een gesloten resp. niet meer gesubsidieerde kleuterafdeling vanaf het tweede en binnen 9 jaar na de sluiting, vanaf de eerste dag van het schooljaar weder geopend of gesubsidieerd worden, op voorwaarde dat zij op de voorlaatste schooldag van de maand september ten minste 6 leerlingen telt.

Indien de kleuterafdeling de voorwaarde vastgelegd in het eerste lid niet vervult, wordt ze gesloten resp. niet meer gesubsidieerd. In dit geval vallen de bon- en werkingskosten, ontstaan tot het einde van de maand september, ten laste van de inrichtende macht.

Worden in aanmerking genomen de regelmatige leerlingen die hun woonplaats in de Duitstalige Gemeenschap hebben en tot de laatste schooldag van de maand september gedurende ten minste 10 schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren. De leerlingen die overeenkomstig artikel 24 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs een school naar vrije keuze in de gemeente hebben waar zich hun woonplaats of gewone verblijfplaats bevindt, worden bij de berekening van de norm slechts voor de school in aanmerking genomen die de dichtstbij gelegen is. § 3. In afwijking van § 1, lid 2 en § 2, lid 3, worden ook de leerlingen in aanmerking genomen die hun woonplaats in het ambtsgebied van een buitenlandse of binnenlandse publiekrechtelijke gebiedsomschrijving hebben, indien deze evenredig bijdraagt in de personeels- en werkingskosten die de Duitstalige Gemeenschap voor deze kleuterafdeling moet dragen; die kostenbijdrage moet in een geschreven overeenkomst vastgelegd zijn. »

Art. 53.In artikel 56 van hetzelfde decreet wordt in § 1 een derde lid ingevoegd, luidend als volgt : « In afwijking van lid 2 worden eveneens de regelmatige leerlingen in aanmerking genomen wier kleuterafdeling met toepassing van artikel 36 werd gesloten en die op de laatste schooldag van de maand september in de betrokken kleuterafdeling opnieuw zijn ingeschreven. »

Art. 54.Artikel 78 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 78.Principe § 1. De werkingstoelagen die ten onrechte werden uitbetaald, worden door de Regering teruggevorderd. De terugvordering kan gebeuren d.m.V. - een inhouding op de nog uit te betalen werkingsmiddelen. § 2. De wedden die ten onrechte werden uitbetaald, worden door de Regering teruggevorderd, als de ononderbroken termijn waarin ze ten onrechte werden uitbetaald niet langer dan driejaar beloopt. Is de uitbetaling niet aan een vergissing van de Regering te wijten, dan worden de betaalde bedragen door de Regering teruggevorderd, ongeacht de duur van de termijn.

In buitengewone gevallen kan de Regering geheel of gedeeltelijk afstand doen van een terugvordering. Dit is mogelijk als de te onrechte verrichte uitbetalingen aan een vergissing van de Regering te wijten zijn en als het betrokken personeelslid, met inachtneming van het principe van goede trouw, veronderstellen kan het bedrag onherroepelijk verkregen te hebben. »

Art. 55.Artikel 79, lid 1, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het bevel, de in artikel 78 bepaalde terugvordering uit te voeren, verjaart binnen één resp. twee jaar, indien het om wedden resp. werkingstoelagen gaat, waarbij die termijn op 1 januari na de uitbetaling begint. » HOOFDSTUK XXI. - Wijziging van het decreet van 25 mei 1999 houdende dringende maatregelen inzake onderwijs

Art. 56.Artikel 30 van het decreet van 25 mei 1999 houdende dringende maatregelen inzake onderwijs wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 30.Principe § 1. De werkingstoelagen die ten onrechte werden uitbetaald, worden door de Regering teruggevorderd. De terugvordering kan gebeuren d.m.V. - een inhouding op de nog uit te betalen werkingsmiddelen. § 2. De wedden die ten onrechte werden uitbetaald, worden door de Regering teruggevorderd, als de ononderbroken termijn waarin ze ten onrechte werden uitbetaald niet langer dan driejaar beloopt. Is de uitbetaling niet aan een vergissing van de Regering te wijten, dan worden de betaalde bedragen door de Regering teruggevorderd, ongeacht de duur van de termijn.

In buitengewone gevallen kan de Regering geheel of gedeeltelijk afstand doen van een terugvordering. Dit is mogelijk als de te onrechte verrichte uitbetalingen aan een vergissing van de Regering te wijten zijn en als het betrokken personeelslid, met inachtneming van het principe van goede trouw, veronderstellen kan het bedrag onherroepelijk verkregen te hebben. »

Art. 57.Artikel 31, lid 1, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het bevel, de in artikel 30 bepaalde terugvordering uit te voeren, verjaart binnen één resp. twee jaar, indien het om wedden resp. werkingstoelagen gaat, waarbij die termijn op 1 januari na de uitbetaling begint. » HOOFDSTUK XXII. - Wijziging van het decreet van 16 december 2002 betreffende de toekenning van financiële middelen voor pedagogische doeleinden in het onderwijs

Art. 58.Artikel 5, § 4, van het decreet van 16 december 2002 betreffende de toekenning van financiële middelen voor pedagogische doeleinden in het onderwijs wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt : « Worden eveneens in aanmerking genomen de studenten die regelmatige studenten zijn in de zin van artikel 3.12 van het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool en ten laatste op de laatste schooldag van de maand september van het lopende academiejaar ingeschreven zijn. » HOOFDSTUK XXIII. - Wijziging van het decreet van 30 juni 2003 houdende dringende maatregelen inzake onderwijs 2003

Art. 59.Artikel 5, § 4, lid 2, van het decreet van 30 juni 2003 houdende dringende maatregelen inzake onderwijs 2003 wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de in § 1, lid 1, bedoelde verloven gebeurt de betaling op basis van het ambt waarin het personeelslid definitief benoemd of aangesteld is. »

Art. 60.In artikel 5, § 4, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 26 juni 2006, wordt tussen de leden 2 en 3 een lid ingevoegd, luidend als volgt : « In afwijking van lid 2 wordt het personeelslid dat in een selectie- of bevorderingsambt definitief benoemd of aangesteld is, op basis van het ambt bezoldigd dat het met toepassing van § 1, lid 1, 4°, uitoefent. » HOOFDSTUK XXIV. - Wijziging van het decreet van 29 maart 2004 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële psyche-medisch-sociale centra

Art. 61.Artikel 36, lid 2, van het decreet van 29 maart 2004 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële psyche-medisch-sociale centra wordt vervangen door de volgende bepaling : « In afwijking van het eerste lid mag het percentage aan vaste benoemingen in het basisonderwijs ten hoogste 95 % van het betrekkingenpakket uitmaken dat voor het overeenkomstige wervingsambt ter beschikking staat. »

Art. 62.In artikel 69, § 1, van hetzelfde decreet wordt tussen de leden 1 en 2 een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt : « Zijn de geleverde diensten vóór de overneming in een wervingsambt gepresteerd dat bij de overnemende inrichtende macht niet bestaat, dan worden ze bij de berekening van de dienstanciënniteit in aanmerking genomen, alsof ze gepresteerd zouden zijn in het wervingsambt dat toegang verleent tot de dienovereenkomstige selectieambt. »

Art. 63.In artikel 73 van hetzelfde decreet wordt een lid ingevoegd, luidend als volgt : « Een personeelslid dat op onrechtvaardige wijze afwezig is, wordt van ambtswege in non-activiteit gesteld en heeft, voor de duur van zijn afwezigheid, geen recht op wedde en op tussentijdse verhogingen. » HOOFDSTUK XXV. - Wijziging van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en gebruik van de talen in het onderwijs

Art. 64.In artikel 26, § 1, 4°, en § 2, 5°, van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en gebruik van de talen in het onderwijs wordt de passus « door de examencommissie bedoeld in titel VI » vervangen door de passus « door de examencommissie bedoeld in titel VII of een door de Franse Gemeenschap georganiseerde examencommissi. ». HOOFDSTUK XXVI. - Wijziging van het decreet van 6 juni 2005 houdende maatregelen inzake onderwijs. 2005

Art. 65.In artikel 27 van het decreet van 6 j uni 2005 houdende maatregelen inzake onderwijs, 2005 wordt tussen de leden 7 en 8 een lid ingevoegd, luidend als volgt : « Op verzoek van het personeelslid wordt de onderbrekingstermijn van negen weken na de bevalling met een bijkomende week verlengd, als het personeelslid tijdens de zes weken vóórde werkelijke bevallingsdatum. acht weken bij de geboorte van een meerling. arbeidsongeschikt was. »

Art. 66.Artikel 23, 12°, a), van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « a) uitnodiging tot verschijne. » HOOFDSTUK XXVII. - Wijziging van het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool

Art. 67.In artikel 3.1, lid 2, van het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool wordt de passus « in de loop van het tweede academiejaar » vervangen door « in de loop van het derde academiejaar. »

Art. 68.In artikel 3.2, § 4, lid 1, van hetzelfde decreet wordt een punt 7° ingevoegd, luidend als volgt : « 7° bewijs waaruit blijkt dat hij geslaagd is voor de opleiding die door de Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap op het gebied « Gezins- en bejaardenhelper » georganiseerd wordt en ten minste 1300 opleidingsuren bevat. »

Art. 69.Artikel 5.46 van hetzelfde decreet wordt met volgend lid aangevuld : « Een personeelslid dat op onrechtvaardige wijze afwezig is, wordt van ambtswege in non-activiteit gesteld en heeft, voor de duur van zijn afwezigheid, geen recht op wedde en op tussentijdse verhogingen. »

Art. 70.Artikel 5.79ter, lid 2, 1°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 26 juni 2006 houdende maatregelen inzake onderwijs 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° evaluatieverslag. »

Art. 71.Artikel 7.7 wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 7.7. Principe § 1. De werkingstoelagen die ten onrechte werden uitbetaald, worden door de Regering teruggevorderd. De terugvordering kan gebeuren d.m.v. een inhouding op de nog uit te betalen werkingsmiddelen. § 2. De wedden die ten onrechte werden uitbetaald, worden door de Regering teruggevorderd, als de ononderbroken termijn waarin ze ten onrechte werden uitbetaald niet langer dan driejaar beloopt. Is de uitbetaling niet aan een vergissing van de Regering te wijten, dan worden de betaalde bedragen door de Regering teruggevorderd, ongeacht de duur van de termijn.

In buitengewone gevallen kan de Regering geheel of gedeeltelijk afstand doen van een terugvordering. Dit is mogelijk als de te onrechte verrichte uitbetalingen aan een vergissing van de Regering te wijten zijn en als het betrokken personeelslid, met inachtneming van het principe van goede trouw, veronderstellen kan het bedrag onherroepelijk verkregen te hebben. »

Art. 72.In artikel 7.8 van hetzelfde decreet wordt het eerste lid vervangen door de volgende bepaling : « Het bevel, de in artikel 7.7 bepaalde terugvordering uit te voeren, verjaart binnen één resp. twee jaar, indien het om wedden resp. werkingstoelagen gaat, waarbij die termijn op 1 januari na de uitbetaling begint. » HOOFDSTUK XXVIII. - Vergoedingen en financiële middelen voor de pedagogische begeleiding van bepaalde studenten

Art. 73.Voorliggend hoofdstuk is toepasselijk op : 1° de personeelsleden van het besturen- en onderwijzend personeel, van het opvoedend personeel en van het paramedisch personeel van de gewoon en buitengewoon basis- en secundaire scholen van het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs, met uitzondering van de personeelsleden van het besturen- en onderwijzend personeel die een selectie-of bevorderingsambt in een basisoefenschoo1 uitoefenen;2° het technisch personeel van de door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde PMS-centra;3° de inrichtende machten van de scholen of PMS-centra waarin de personeelsleden bedoeld onder de punten 1° en 2° werkzaam zijn en studenten overeenkomstig voorliggend hoofdstuk begeleid worden.

Art. 74.Volgende begeleide stages en labo-onderzoeken van studenten van het hoger onderwijs van het korte en van het lange type worden in aanmerking genomen voor de toekenning van een vergoeding resp. van financië1e middelen : 1° de labo-onderzoeken met het oog op de reflectie over de verbinding theorie/praktijk, overeenkomstig artikel 2.8, § 2, lid 1, 5.1, van het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool; 2° de stages, overeenkomstig artikel 2.8, § 2, lid 1, 5.2, van het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool; 3° stages van studenten uit de Franse Gemeenschap in het kader van de lerarenopleiding voor een ambt in het basisonderwijs;4° stages van studenten uit de Franse Gemeenschap in het kader van de lerarenopleiding voor een ambt in het secundair onderwijs;5° stages van studenten uit de Franse Gemeenschap in het kader van de opleiding voor een ambt in een PMS-centrum of in een internaat.

Art. 75.De personeelsleden die een student ter aanleiding van een in artikel 74, 2°, 3°, 4° en 5° vermelde stage begeleiden, verkrijgen een vergoeding van 4 EUR per uur.

De personeelsleden die een student ter aanleiding van een in artikel 74, 1°, vermeld labo-onderzoek begeleiden, verkrijgen een vergoeding van 15 EUR voor elke onderwijsdag.

Art. 76.De inrichtende macht verkrijgt financiële middelen per student die overeenkomstig artikel 74 in haar scholen begeleid wordt; deze middelen worden als volgt vastgelegd : 1° per volledige onderwijsweek voor een student in het tweede studiejaar : 30 EUR;2° per volledige onderwijsweek voor een student in een ander studiejaar : 20 EUR. Deze financië1e middelen worden bestemd voor pedagogische doeleinden in de zin van artikel 3 van het decreet van 16 december 2002 betreffende de toekenning van financiële middelen voor pedagogische doeleinden in het onderwijs.

Art. 77.De Regering bepaalt de uitbetalingsmodaliteiten. HOOFDSTUK XXIX. - Verlof toegekend aan tijdelijke en definitieve personeelsleden om examens af te leggen

Art. 78.Toepassingsgebied Dit hoofdstuk is van toepassing op : 1° de personeelsleden van de onderwijsinrichtingen en psyche-medisch-sociale centra, georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap, die aan een statuut onderworpen zijn;2° de gesubsidieerde personeelsleden van de onderwijsinrichtingen en psyche-medisch-sociale centra, gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap, die aan een statuut onderworpen zijn.

Art. 79.Verlof om examens af te leggen De inrichtende macht kent de personeelsleden bedoeld in artikel 78 die erom verzoeken en zich in dienstactiviteit bevinden, een verlof toe om examens af te leggen die voor de in het onderwijs uitgevoerde activiteit nuttig kunnen zijn.

De duur van het verlof mag 10 werkdagen per kalenderjaar niet overschrijden.

Het verlof wordt bezoldigd en met dienstactiviteit gelijkgesteld. HOOFDSTUK XXX. - Oprichting van een opleiding tot koor- en harmoniedirigent bij de muziekacademie van de Duitstalige Gemeenschap

Art. 80.Bij de muziekacademie van de Duitstalige Gemeenschap wordt een opleiding tot koor- en harmoniedirigent ingevoerd.

Deze dirigentenopleiding bestaat uit een cyclus van vierjaar. Op het einde van elk cyclus beslist de Regering op voorstel van de raad van bestuur van de muziekacademie of een ander cyclus al dan niet georganiseerd wordt.

Art. 81.Wordt tot de opleiding tot koor- en harmoniedirigent toegelaten de leerling die aan volgende voorwaarden voldoet : 1° het vijfde jaar muzikale opvoeding met vrucht hebben beëindigd;2° het inschrijvingsgeld hebben betaald.

Art. 82.§ 1. De opleiding tot koor- en harmoniedirigent omvat de volgende vakken : 1° muziekopleiding : tot het slagen voor het zevende j aar;2° harmonieleer : tot het slagen voor de middelbare graad;3° directie : 4 jaar, waarbij één lestijd per week in beide eerste en anderhalve lestijd per week in beide laatste jaren worden verstrekt. Het vak directie wordt in de hogere graad verstrekt.

Directie en harmonieleer zijn collectieve vakken; aan de cursussen harmonieleer worden ten hoogste 2 lestijden per week besteed. § 2. De opleiding tot koordirigent omvat, naast de in § 1 vermelde vakken, de volgende vakken : 1° piano : tot het slagen voor het.vierde jaar; 2° zang : tot het slagen voor het vierde jaar. § 3. De leerlingen die reeds één of meerdere van de in de §§ 1 en 2 vermelde vakken met vrucht hebben beëindigd, zijn vrijgesteld van deelneming aan de overeenkomstige cursussen en van het afleggen van het examen.

Art. 83.De examens in de in artikel 82 vermelde vakken, met uitzondering van het in artikel 82, § 1, 3°, vermelde vak, worden jaarlijks georganiseerd.

Op het einde van de vierjarige cyclus van de dirigentenopleiding wordt een openbaar examen in het vak directie georganiseerd. De raad van bestuur van de muziekacademie legt de modaliteiten voor het afleggen ervan vast.

Art. 84.De dirigentenopleiding is afgesloten, wanneer de leerling de in artikel 82 vermelde vakken met vrucht heeft beëindigd.

Het diploma dat de leerling behaalt na het slagen voor het examen, machtigt hem ertoe een vereniging voor amateurkunst in de Duitstalige Gemeenschap te dirigeren.

Art. 85.Naast het regelmatig lestijdenpakket wordt aan de muziekacademie jaarlijks een maximaal lestijdenpakket van 14 lestijden per week toegekend voor de organisatie van de dirigentenopleiding. De Regering legt het aantal lestijden vast. HOOFDSTUK XXXI. - Afwijking van de taalvereisten bij de tijdelijke aanwijzingen en aanstellingen in het basisonderwijs voor het schooljaar 2007-2008

Art. 86.Artikel 12 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en gebruik van de talen in het onderwijs geldt niet voor de tijdelijke aanwijzingen en aanstellingen in het schooljaar 2007-2008. HOOFDSTUK XXXII. - Slotbepalingen

Art. 87.Artikel 11 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen wordt opgeheven.

Art. 88.Artikel 11 van het koninklijk besluit van 19 mei 1981betreffende het verlof voor afwezigheden van lange duur gewettigd door familiale redenen, van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de rijks-psycho-medisch-sociale centra, de rijksvormingscentra en de inspectiediensten wordt opgeheven.

Art. 89.Artikel 7, § 1, 3°, lid 2, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan wordt opgeheven.

Art. 90.Het decreet van 2 mei 1995 houdende toekenning van een vergoeding voor de pedagogische begeleiding van studenten die een stage doen in basisscholen en secundaire scholen van het gewoon en buitengewoon onderwijs van het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs wordt opgeheven.

Art. 91.Artikel 55 van het decreet van 26 juni 2006 houdende maatregelen inzake onderwijs 2006 wordt opgeheven.

Art. 92.Artikel 89 heeft uitwerking op 1 januari 2005.

De artikelen 33 en 58 hebben uitwerking op 1 juli 2005.

De artikelen 65, 73, 74, 75, 76, 77 en 90 hebben uitwerking op 1 september 2006.

De artikelen 34 en 35 hebben uitwerking op 1 januari 2007.

De artikelen 3, 11 en 44 hebben uitwerking op 1 mei 2007.

De artikelen 13, 14, 15, 16, 20, 28, 39, 40, 41, 46, 47, 48, 64, 67, 80, 81, 82, 83, 84, 85 en 86 treden in werking op 1 juli 2007.

De artikelen 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 12, 19, 22, 23, 24, 26, 31, 32, 36, 37, 38, 43, 45, 54, 55, 56, 57, 59, 60, 63, 66, 68, 69, 70, 71, 72, 78, 79, 87, 88 en 91 treden in werking op 1 september 2007.

De artikelen 9, 10, 17, 18, 21, 30, 42, 49, 50, 51, 52, 53, 61 en 62 treden in werking op 1 januari 2008.

De artikelen 25, 27 en 29 treden in werking op 1 september 2008.

Door het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap aangenomen.

Eupen, 25 juni 2007.

S. THOMAS, Griffier.

L. SIQUET, Voorzitter.

Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.

Eupen, 25 juni 2007.

K.-H. LAMBERTZ Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Lokale Besturen B. GENTGES Vice-Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Vorming en Werkgelegenheid, Sociale Aangelegenheden en Toerisme O. PAASCH Minister van Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek I. WEYKMANS Minister van Cultuur en Media, Monumentenzorg, Jeugd en Sport _______ Nota's (1) Zitting 2006-2007. Parlementaire stukken. - 99 (2006-2007) nr. 1 : Ontwerp van decreet. - 99 (2006-2007), nrs. 2-6 : Voorstellen tot wijziging. - 99 (2006-2007), nr 7 : Verslag. - 99 (2006-2007), nr. 8 : Voorstellen tot wijziging van de door de commissie aangenomen tekst.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Zitting van 25 juni 2007.

^