Etaamb.openjustice.be
Decreet van 27 juni 2005
gepubliceerd op 25 oktober 2005

Decreet houdende oprichting van een autonome hogeschool

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2005033068
pub.
25/10/2005
prom.
27/06/2005
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP


27 JUNI 2005. - Decreet houdende oprichting van een autonome hogeschool (1)


Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN EN DEFINITIES Artikel 1.1. - Toepassingsgebied Voorliggend decreet is toepasselijk op de autonome hogeschool in de Duitstalige Gemeenschap, hierna « hogeschool » genoemd.

Artikel 1.2. - Hoedanigheden In voorliggend decreet gelden de hoedanigheden voor beide geslachten.

Artikel 1.3. - Definities Voor de toepassing van voorliggend decreet dient te worden verstaan onder : 1° opleidingsactiviteiten : de algemene benaming voor theoretische vakken, oefenzittingen, practica, laboratoria, didactische activiteiten, de aan de leerling of student individueel opgelegde werken en de stages;2° opleidingsproject : aanvullend opleidingsprogramma dat door de hogeschool wordt aangeboden en op het einde waarvan de hogeschool een attest uitreikt;3° aanvullend secundair beroepsonderwijs : overeenkomstig het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs als type II gedefinieerd beroepssecundair onderwijs dat ten minste op een afgesloten zesde jaar van het in hetzelfde koninklijk besluit als type I gedefinieerd secundair onderwijs opbouwt;4° basisopleiding : opleiding aansluitend bij het secundair onderwijs, georganiseerd op het niveau van het aanvullend secundair beroepsonderwijs afdeling "verpleging" of van het hoger onderwijs van het korte type en bekrachtigd met een studiegetuigschrift;5° onderwijs op afstand : onderwijs dat bijna uitsluitend met behulp van media wordt verstrekt, waardoor de student niet aan een bepaalde plaats van onderwijsverstrekking is gebonden;6° hoger onderwijs van het korte type : onderwijs georganiseerd op het niveau van het hoger onderwijs en bestaande uit één cyclus dat het geheel van de opleidingsactiviteiten verdeeld op ten minste 3 jaar omvat; 7° competenties : bekwaamheid om efficiënt te handelen i.v.m. een reeks verwante situaties. De beheersing van deze situaties impliceert enerzijds de noodzakelijke kennis en anderzijds de vaardigheid deze kennis met het oog op het erkennen en het oplossen van werkelijke problemen te bezinnen en op het goede moment in concrete handelingen om te zetten; 8° contactonderwijs : onderwijs dat gegeven wordt in een rechtstreeks contact tussen de onderwijsverstrekker en de leerling of student, waardoor de leerling of student aan een bepaalde plaats van onderwijsverstrekking is gebonden;9° vacante betrekking : een betrekking opgericht door de inrichtende macht en die niet wordt toegewezen aan een met toepassing van voorliggend decreet vastbenoemd personeelslid en die in aanmerking wordt genomen voor een financiering door de Gemeenschap;10° portfolio : verzameling van reflecties op studie-ervaringen, van onderwijsmateriaal, van geanalyseerde notities over video-opnames, klasboek en onderricht, van berichten over de samenwerking met deskundigen enz.Het is altijd het resultaat van een lange benadering waarbij theorie en praktijk in verband met een bepaalde beroepsbekwaamheid worden geconfronteerd; 11° Parlement : het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap;12° Regering : de Regering van de Duitstalige Gemeenschap;13° inrichtende macht : rechtspersoon die in rechte verantwoordelijk is voor de oprichting, de organisatie en het bestuur van de hogeschool in de Duitstalige Gemeenschap;14° titularis : personeelslid benoemd of aangewezen in een vacante betrekking;het personeelslid dat een titularis tijdelijk vervangt wordt niet als titularis van deze betrekking beschouwd; 15° bijkomend inschrijvingsgeld : geld vereist van de hogeschool en betaald door de studenten voor de aanschaffing en het gebruik van leermateriaal, voor het gebruik van de gebouwen, inrichtingen en uitrustingen alsmede voor de deelneming aan bepaalde activiteiten;16° studiegetuigschrift : de door de wet of een reglement voorgeschreven getuigschriften uitgereikt op het einde van een studiejaar of van een basis- of aanvullende opleiding;17° studiepunt : de eenheid waarin de omvang van de opleidingsactiviteiten van een bepaalde opleiding en de tijdsinvestering van de student wordt uitgedrukt overeenkomstig de op Europees vlak uniform vastgelegde norm (ETCS/European credit transfer system);18° voorbereidend jaar : jaar voor de voorbereiding op de examens afgelegd vóór de examencommissies van de Duitstalige Gemeenschap voor de uitreiking van getuigschriften buiten schoolverband.De examens zijn enerzijds het toelatingsexamen tot het aanvullend secundair beroepsonderwijs, afdeling "verpleging", en anderzijds de examens met het oog op het verkrijgen van het getuigschrift hoger secundair onderwijs; 19° voortgezette opleiding : specifieke opleidingsmaatregel die door de hogeschool wordt aangeboden en op het einde waarvan de hogeschool een attest uitreikt;20° aanvullende opleiding : opleiding verstrekt na de basisopleidingen in het hoger of universitair onderwijs en bekrachtigd met een studiegetuigschrift. TITEL II. - INHOUD EN ORGANISATIE VAN DE STUDIES ONDERTITEL 1. - Opdracht van de hogeschool Artikel 2.1. - Actieterrein en opdracht van de hogeschool In het algemeen belang dekt de activiteit van de hogeschool de opleiding van hoger onderwijs en, desgevallend, het onderzoek, o.a. in het kader van de samenwerking met de universiteiten en hogescholen in België en in het buitenland.

Bovendien is ze werkzaam op het vlak van de secundaire en post-secundaire opleiding, afdeling "verpleging".

De opleiding van hoger onderwijs is de hoofdzakelijke opdracht van de hogeschool.

Door het aanleren en studeren bereidt de hogeschool voor op beroepsactiviteiten die de toepassing van wetenschappelijke kennis en methodes vereisen. Zij voert eveneens onderzoeks- en ontwikkelingsopdrachten en - zich ervan bewust dat ze t.o.v. de maatschappij verantwoordelijk is - bestudeert de gevolgen die de verbreiding en het gebruik van haar onderzoeksresultaten kunnen hebben.

De hogeschool is van nut voor de voortgezette opleiding en neemt deel aan manifestaties terzake. Zij bevordert de voortgezette opleiding van haar personeel.

Een onontbeerlijke basis voor elk opleidingswerk is de erkenning en inachtneming van de menselijke rechten, zoals gedefinieerd in de Universele verklaring van de Rechten van de Mens, uitgesproken bij de algemene verzameling van de Verenigde Naties van 10 december 1948, resp. in het Europees Verdrag over de Bescherming van de Mensenrechten en de Fundamentele Vrijheden van 4 november 1950.

De hogeschool houdt rekening met de bijzondere behoeften van gehandicapte leerlingen en studenten.

In haar actieterrein bevordert de hogeschool in het bijzonder de beheersing van de moedertaal en van de vreemde talen, de gezondheid, de sportbeoefening, de cultuur en de ontwikkeling van een milieubewustmaking. Bij het gebruik van haar lichamelijke goederen past ze de princiepen van de duurzame ontwikkeling toe.

De hogeschool bevordert de uitwisseling met Belgische en buitenlandse universiteiten en hogescholen alsmede de internationale, inzonderheid de Europese samenwerking op het vlak van het hoger onderwijs. Zij zet de richtlijnen van het Bolognaproces om. Zij doet zich moeite om de studentenmobiliteit, vooral binnen Europa, te verbeteren, inzonderheid door maatregelen te bevorderen die de wederzijdse erkenning van studies en examenresultaten vergemakkelijken.

ONDERTITEL 2. - Afdelingen en organisatie van de studies Artikel 2.2. - Departementen De hogeschool organiseert opleidingen in de volgende departementen : 1° sanitaire en verpleegkundige wetenschappen;2° opleidingswetenschappen. Artikel 2.3. - Organisatie van de studies § 1 - In princiep organiseert de hogeschool haar opleidingen als onderwijs met volledig leerplan.

De student of leerling die het onderwijs met volledig leerplan bezoekt schrift zich elk school- resp. academiejaar in voor alle opleidingsactiviteiten van een volledig studiejaar resp. schooljaar, met uitzondering van alle opleidingsactiviteiten waarvoor hij eventueel een vrijstelling heeft gevraagd en verkregen. § 2 - De hogeschool heeft de mogelijkheid om haar opleidingen eveneens als onderwijs met beperkt leerplan, als onderwijs met vlottend uurrooster of als modulair onderwijs te organiseren. Zij legt de modaliteiten in het studiereglement vast. § 3 - De hogeschool kan haar opleidingen als contactonderwijs of als onderwijs op afstand organiseren.

ONDERTITEL 3. - Opleidingsvormen Hoofdstuk 1. - Algemeenheden Artikel 2.4. - Opleidingsaanbod De door de hogeschool aangeboden opleidingen worden als volgt onderverdeeld : 1° basisopleidingen;2° aanvullende opleidingen;3° opleidingsprojecten;4° voortgezette opleidingen;5° voorbereidend jaar. Hoofdstuk 2. - Basisopleiding Artikel 2.5. - Algemeenheden De basisopleiding streeft naar de toe-eigening van competenties die zich baseren op wetenschappelijke kennis. De basisopleiding draagt in haar geheel tot de persoonlijkheidsontwikkeling van de mens bij en is inzonderheid gericht op de praktische toepassing van de wetenschappen, het autonoom denken alsmede op de ontwikkeling van de creativiteit en van de beroepsbekwaamheid.

Artikel 2.6. - Departementen en afdelingen van de basisopleiding De hogeschool organiseert basisopleidingen in volgende departementen : 1° sanitaire en verpleegkundige wetenschappen;2° opleidingswetenschappen. De afdeling "verpleegkunde" behoort tot het departement "sanitaire en verpleegkundige wetenschappen". De basisopleiding in de afdeling "verpleegkunde" wordt met het brevet in verpleegkundige verzorging of met het diploma van bachelor in de verpleegkunde bekrachtigd.

De basisopleiding in de afdeling "lerarenopleiding" wordt met het diploma van kleuteronderwijzer of lager onderwijzer bekrachtigd.

De afdeling "lerarenopleiding" behoort tot het departement "opleidingswetenschappen". De basisopleiding in de afdeling "lerarenopleiding" wordt met het diploma van bachelor bekrachtigd. De personen die de overeenstemmende opleiding met succes hebben gevolgd zijn bovendien ertoe gemachtigd de beroepstitel "kleuteronderwijzer" resp. "lager onderwijzer" te dragen.

Artikel 2.7. - Competenties in de afdeling "verpleegkunde" § 1 - De opleiding richt zich naar het profiel van de verpleger, zoals bepaald overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen. Het competent verpleegkundig handelen baseert op de kennis in natuurwetenschappen, in biomedische, menselijke en sociale wetenschappen, met name de verpleegkundige wetenschappen, op ethische princiepen van het beroep en op de persoonlijke ontwikkeling van de verpleger. De behendigheid en de ervaring zijn eveneens belangrijk.

De basisopleiding tot verpleger wordt zodanig georganiseerd dat zij de leerling resp. student het mogelijk maakt volgende competenties te ontwikkelen : 1° op een professionele en verantwoordelijke wijze zorgen verstrekken die tot het behoud, de verbetering of het herstel van de gezondheid bijdragen alsmede handicap- of stervensbegeleiding verlenen;2° met de cliënteel - het kan om alleenstaanden met hun gezinsleden, om families of om groepen gaan - een professionele betrekking onderhouden met het oog op het zorgproject;3° de klant begeleiden in het beheren van zijn gezondheidsproblemen alsmede primaire, secundaire, tertiaire en quaternaire preventie ontwikkelen en gezondheidsrisico's eventueel voorkomen;4° het gezondheidspotentieel van het individu en van de collectiviteit bevorderen;5° reflecterend handelen en zijn beroepspraktijk beoordelen om zijn handelingen aan te passen en te conceptualiseren;6° de zorgverlening binnen het interdisciplinair team met het oog op het welzijn van de klant coördineren en als integraal voortdurend proces opvatten;7° samenwerken bij de ontwikkeling van nieuwe zorgprogramma's en bij de deelneming aan projecten inzake verpleegkundig en interdisciplinair onderzoek;8° stagiairs en collega's bij de uitvoering van de vastgelegde opdrachten en functies begeleiden en instrueren;9° een autonome rol binnen het interdisciplinair team spelen en programma's op het vlak van de gezondheidspromotie, van de preventie alsmede van de basisverzorging en de therapeutische zorgen ontwikkelen, coördineren en toepassen;10° tot het gezondheidsbeleid en -systeem bijdragen;11° de kwaliteit van de zorgverlening bewaken en bevorderen in het arbeidsveld;12° een actieve rol spelen bij de verdere ontwikkeling van het beroep en de eigen beroepsidentiteit vestigen. § 2 - De onderwijsactiviteiten die noodzakelijk zijn voor het verwerven van deze competenties steunen, in het kader van de bachelorstudie, op de volgende opleidingsgebieden : 1. verpleegkundige wetenschappen (425 lestijden) 1.1. plichtenleer, beroepsgeschiedenis, juridische aspecten van het beroep, beroepsoriëntatie en ethiek 1.2. theorieën en concepten inzake verpleegkundige zorgen 1.3. princiepen van de gezondheidszorg 1.4. princiepen van de verpleegkundige zorgen 1.5. princiepen van de verpleegkundige zorgen in de specialiteiten 1.6. communicatie en gespreksvoering m.b.t. de gezondheidszorg en de verpleegkundige zorgen 1.7. verpleegkundig onderzoek 1.8. psychologie in de gezondheidszorg en in de verpleegkunde 1.9. sociologie in de gezondheidszorg en in de verpleegkunde 1.10. invloed van godsdienst, levensbeschouwing en cultuur op de gezondheidszorg en de verpleegkunde 2. medische en biologische basiswetenschappen (390 lestijden) 2.1. anatomie, fysiologie 2.2. embryologie, erfelijkheid, verloskunde 2.3. biologie, biochemie en microbiologie 2.4. radiologie en onderzoeksmethodes 2.5. hygiëne, algemene hygiëne, beroepshygiëne 2.6. voedings- en dieetleer 2.7. farmacologie 2.8. algemene pathologie 2.9. bijzondere pathologie 3. sociale en menswetenschappen (240 lestijden) 3.1. filosofie en godsdienstkunde 3.2. algemene psychologie 3.3. algemene sociologie 3.4. antropologie 3.5. princiepen der onderwijsmethodiek 3.6. burgerlijk en sociaal recht 3.7. princiepen van het beheer en economie van de gezondheid 3.8. informatie- en communicatietechnologie 4. beroepsgerichte integratie van theorie en praktijk (1515 lestijden) 4.1. labo-onderzoeken met het oog op de reflectie over de verbinding theorie/praktijk 4.2. klinisch onderwijs in de verschillende specialiteiten van de gezondheid en van de verpleegkunde 4.3. wetenschappelijk onderzoeksgedrag en wetenschappelijke methodes, initiatie tot het onderzoek, de methodes, de basiskennis en de reflectie, eindwerk, portfolio 5. behoeftengerichte uitbreiding (200 lestijden) Lestijden naargelang de keuze van het departement, verdeeld over de opleidingsgebieden vermeld onder 1.tot 4.

De vermelde lestijden zijn louter informatief gegeven.

Artikel 2.8. - Competenties in de afdeling "lerarenopleiding" § 1 - De basisopleidingen tot kleuteronderwijzer en tot lager onderwijzer worden zodanig georganiseerd dat zij de student het mogelijk maken volgende competenties te ontwikkelen : 1° in het kader van de beroepsactiviteit duidelijk en correct in de onderwijstaal communiceren, zowel mondeling als schriftelijk; 2° in zijn beroepsactiviteit het spiritueel erfgoed alsmede de kritiek en de interpretatie van feiten en culturele goederen integreren en openheid t.o.v. de culturele en taaldiversiteit bevorderen; 3° naar de kinderen luisteren, zij observeren en als persoon beschouwen, door aan hun globale opleidingsbehoeften alsmede aan hun socio-culturele behoeften bewust en in partnerschap te beantwoorden, om op die wijze hun zoek naar identiteit, hun zelfstandigheid en hun zin voor verantwoordelijkheid te bevorderen; 4° de basiskennis verworven in het kader van de respectievelijke vakdisciplines, met inbegrip van de historische aspecten, van de aspecten m.b.t. de wetenschappelijke theorie en van de aspecten i.v.m. de gezondheidspromotie, steeds uitbreiden en verdiepen; 5° het ontwikkelings- en leerproces als actieve ervarings- en kennisverwerving beschouwen, waarbij de leer- en onderwijsactiviteiten duidelijke beslissingen qua doeleinden, wetensgebieden, leer- en onderwijsmethodes, evaluatie en certificatie vereisen, met inachtneming van de wettelijke verplichtingen;6° de eigen activiteit in enge samenwerking met de gezinnen, de schoolautoriteiten, de opleidingsinstellingen en culturele inrichtingen alsmede de delegaties van de Gemeenschap uitoefenen, met inachtneming van de wettelijke voorschriften;7° als persoon en in onderlinge overeenstemming met het lerarenteam aan de verwezenlijking van de opdrachten werken die dienen tot de ontplooiing en de evaluatie van de ontwikkelingsdoelen en competenties die moeten worden bereikt, met inachtneming van de individualiteit van de kinderen;8° de informatie- en communicatietechnologie gebruiken en deze integreren in de voorbereiding en begeleiding van de leer- en onderwijsactiviteiten, in het onderrichten alsmede in de eigen verdere beroepsontwikkeling;9° de beroepsidentiteit ontwikkelen en met complexiteit, onzekerheid, conflicten en nederlagen professioneel aanpakken alsmede de groependynamiek en de werkwijze van de organisaties begrijpen;10° individueel en in team over de beroepsevolutie nadenken, inzicht krijgen in de dynamiek van een verdere ontwikkeling en de ethische uitdagingen van het beroep schatten. § 2 - De opleidingsactiviteiten die noodzakelijk zijn voor het verwerven van deze competenties steunen op de volgende opleidingsgebieden : 1. verwerving van de basiskennis van het beroep (ten minste 495 lestijden) : 1.1. Duits als onderwijstaal 1.2. Frans 1.3. geschiedenis van de pedagogiek 1.4. interculturele pedagogiek 1.5. initiatie tot de "bevorderingspedagogiek" 1.6. pedagogische sociologie en geschiedenis van de school als institutie 1.7. plichtenleer en onderwijswetgeving 1.8. algemene psychologie 1.9. ontwikkelingspsychologie 1.10. leertheorie 1.11. filosofie en godsdienstkunde 1.12. informatie- en communicatietechnologie 2. wetenschappelijk onderzoeksgedrag en wetenschappelijke methodes (ten minste 90 lestijden) 2.1. initiatie tot het wetenschappelijk werk 2.2. basiskennis en reflectie m.b.t. de methodes 2.3. eindwerk 2.4. portfolio 3. disciplinaire/interdisciplinaire en didactische opleiding (ten minste 990 lestijden) 3.1. disciplinaire en interdisciplinaire basiskennis, met inbegrip van de epistemologische aspecten m.b.t. de activiteiten, vakken en vakgebieden vermeld in de artikelen 16 en 17 van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs en m.b.t. de ontwikkelingsdoeleinden en sleutelbevoegdheden vermeld voor de kleuterafdeling en het lager onderwijs in het decreet van 16 november 2002 houdende vastlegging van de ontwikkelingsdoeleinden voor de kleuterafdeling en van de sleutelbevoegdheden voor het lager onderwijs en de eerste graad van het secundair onderwijs met uitzondering van het beroepssecundair onderwijs, alsmede tot wijziging van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs 3.2. vakdidactiek van de bovenvermelde leerstoffen, met inbegrip van de metacognitie van het gebruik van de media en van de informatie- en communicatietechnologie 3.3. algemene didactiek 4. beroepsidentiteit (ten minste 195 lestijden) 4.1. huidendaagse pedagogie 4.2. vergelijkende opleidingswetenschappen 4.3. sociale communicatie 4.4. filosofische antropologie 4.5. leerfilosofie 4.6. evaluatie 5. pedagogische bevoegdheden - reflectie over de verbinding theorie/praktijk (ten minste 600 lestijden) 5.1. labo-onderzoeken met het oog op de reflectie over de verbinding theorie/praktijk 5.2. stages in de scholen 6. opties 6.1. artistieke vorming (specialisatiecursus) 6.2. muzische vorming (specialisatiecursus) 6.3. sport (specialisatiecursus) 6.4. bevorderingspedagogiek 6.5. mediapedagogiek 6.6. katholieke godsdienst en vakdidactiek 6.7. niet-confessionele zedenleer en vakdidactiek 6.8. Frans (bijkomende cursus) en vakdidactiek 6.9. Engels De student is ertoe verplicht, binnen het aanbod 150 lestijden te volgen.

Hoofdstuk 3. - Aanvullende opleiding Artikel 2.9. - Algemeenheden Met de toestemming van de Regering kan de hogeschool aanvullende opleidingen organiseren.

Met het oog op de goedkeuring van de aanvullende opleiding dient de hogeschool een aanvraag bij de Regering in met volgende gegevens : 1° de toelatingsvoorwaarden, o.a. de bepaling van de vereiste studiegetuigschriften, waarbij de student ten minste houder moet zijn van een diploma van hoger onderwijs voor een aanvullende opleiding in het departement "opvoedingswetenschappen" resp. van een brevet van het aanvullend secundair beroepsonderwijs, afdeling "verpleging" of van een diploma van hoger onderwijs in de verpleegkunde voor een aanvullende opleiding in het departement "sanitaire en verpleegkundige wetenschappen"; 2° het opleidingsprogramma, met inbegrip van de te verwerven competenties;3° de nut van de opleiding voor de arbeidsmarkt;4° de studieomvang;5° de duur, welke in geen geval vijf studiejaren mag overschrijden;6° de organisatie van de examens en de bekrachtiging van de studies;7° de vorm van het studiegetuigschrift verleend op het einde van de aanvullende opleiding; 8° de voor de verwezenlijking nodige financiële middelen, met inbegrip van het lestijdenpakket, waarbij de door de Duitstalige Gemeenschap ter beschikking gestelde middelen het bedrag van euro 100.000 niet mogen overschrijden.

Hoofdstuk 4. - Opleidingsprojecten Artikel 2.10. - Algemeenheden Met de toestemming van de Regering kan de hogeschool opleidingsprojecten organiseren.

Met het oog op de goedkeuring van een opleidingsproject dient de hogeschool een aanvraag bij de Regering in met volgende gegevens : 1° de toelatingsvoorwaarden, o.a. de bepaling van de vereiste studiegetuigschriften; 2° de inschrijvingstermijnen;3° het bedrag van het inschrijvingsgeld;4° het opleidingsprogramma;5° de nut van de opleiding voor de arbeidsmarkt;6° de studieomvang;7° de duur, welke in geen geval vier studiejaren mag overschrijden; 8° de voor de verwezenlijking van het project nodige financiële middelen, met inbegrip van het lestijdenpakket, waarbij de door de Duitstalige Gemeenschap ter beschikking gestelde middelen het bedrag van euro 25.000 niet mogen overschrijden.

Op het einde van een opleidingsproject reikt de hogeschool een attest uit.

Hoofdstuk 5. - Voortgezette opleiding Artikel 2.11. - Algemeenheden De hogeschool kan voortgezette opleidingen organiseren. Zij bepaalt de inhoud, de omvang en de duur van deze voortgezette opleidingen binnen de perken van de financiële middelen die haar overeenkomstig artikel 7.2., § 3, ter beschikking worden gesteld.

Daarvoor neemt de hogeschool contact met de andere inrichtingen die in de Duitstalige Gemeenschap voortgezette opleidingen organiseren om een dubbelaanbod uit te sluiten en informeert de Regering van het resultaat van deze contacten.

Hoofdstuk 6. - Voorbereidend jaar Artikel 2.12. - Algemeenheden De hogeschool organiseert een voorbereidend jaar dat voorbereidt op het toelatingsexamen tot het aanvullend secundair beroepsonderwijs, afdeling "verpleging", alsmede op de examens afgelegd met het oog op het behalen van het getuigschrift van hoger secundair onderwijs buiten schoolverband.

TITEL III. - ORGANISATIE VAN DE STUDIES ONDERTITEL 1. - Toelatingsvoorwaarden Artikel 3.1. - Toelating tot de basisopleiding - lerarenopleiding Tot de basisopleiding verstrekt in de afdeling "lerarenopleiding" wordt de student toegelaten die aan volgende voorwaarden voldoet : 1° hij is houder van een getuigschrift van hoger secundair onderwijs of van een diploma van hoger onderwijs of van een studiegetuigschrift dat door of krachtens een wet, een decreet, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst gelijkgesteld is; 2° hij heeft het inschrijvingsgeld bepaald in artikel 3.8. betaald.

Ten laatste in de loop van het tweede academiejaar na de inwerkingtreding van voorliggend decreet legt de Regering ter goedkeuring van het Parlement de essentiële elementen van een bekwaamheids- en toelatingstest voor, uitgewerkt door de hogeschool in overleg met de Regering.

Artikel 3.2. - Toelating tot de basisopleiding verpleegkunde en tot het brevet § 1 - Tot de basisopleiding verstrekt in de afdeling "verpleegkunde" wordt de student toegelaten die aan volgende voorwaarden voldoet : 1° hij is houder van een getuigschrift van hoger secundair onderwijs of van een diploma van hoger onderwijs of van een studiegetuigschrift dat door of krachtens een wet, een decreet, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst gelijkgesteld is; 2° hij heeft het inschrijvingsgeld bepaald in artikel 3.8. betaald; 3° hij beschikt over de vereiste lichamelijke geschiktheid om aan de opleidingsactiviteiten deel te nemen, inzonderheid wat het klinisch onderwijs betreft. § 2 - In afwijking van de voorwaarde bepaald onder § 1, 1°, zijn de houders van het brevet van het aanvullend secundair beroepsonderwijs, afdeling "verpleging", toegelaten tot de opleiding van het hoger verpleegkundig onderwijs van het korte type. § 3 - In afwijking van de voorwaarde bepaald onder § 1, 1°, zijn eveneens de studenten die enerzijds houders zijn van het brevet van het aanvullend secundair beroepsonderwijs, afdeling "verpleging", of van een ermee gelijkgesteld studiegetuigschrift en anderzijds een beroepservaring van ten minste vijf jaar tellen, toegelaten tot een bijzondere vorm van de basisopleiding verstrekt in de afdeling "verpleegkunde".

Onder beroepservaring verstaat men de effectieve beroepservaring als verpleger in het kader van een tewerkstelling met ten minste halftijdse prestaties. § 4 - Tot het eerste studiejaar van de opleiding verstrekt met het oog op het behalen van het brevet in verpleegkundige verzorging zijn alle studenten toegelaten die houders zijn van één der volgende studiekwalficaties of attesten en die het inschrijvingsgeld bepaald in artikel 3.8. hebben betaald : 1° getuigschrift van hoger secundair onderwijs;2° studiegetuigschrift van het zesde jaar van het secundair beroepsonderwijs met volledig leerplan;3° bewijs waaruit blijkt dat hij geslaagd is voor het voorbereidend examen bepaald in hoofdstuk IV van het besluit van de Regering van 13 juni 1997 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het brevet in verpleegkundige verzorging wordt toegekend;4° bewijs waaruit blijkt dat hij geslaagd is voor het voorbereidend examen bepaald in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 17 augustus 1957 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder het diploma van vroedvrouw, verpleger of verpleegster wordt toegekend;5° attest over de gelijkwaardigheid met één der bovenvermelde studiegetuigschriften of bewijzen;6° desgevallend het brevet van kinderverzorgster, verkregen vóór 30 juni 1987 of het attest over het welslagen van het 6e jaar beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan, verkregen vóór 30 juni 1985. De student is houder van een getuigschrift van goed zedelijk gedrag uitgereikt sinds minder dan drie maanden.

Tot het tweede studiejaar van de opleiding verstrekt met het oog op het behalen van het brevet in verpleegkundige verzorging zijn alle studenten toegelaten die houders zijn van een attest over het welslagen van het eerste studiejaar dat leidt tot het verkrijgen van het brevet van verpleger of van verpleger - richting geestelijke gezondheid en psychiatrie -, van het diploma van gegradueerde verpleger, of van het brevet van verpleegassistent of van verpleegassistent - richting geestelijke gezondheid en psychiatrie, of het attest over de gelijkwaardigheid met één van de bovenvermelde attesten en het inschrijvingsgeld bepaald in artikel 3.8. hebben betaald.

Tot het derde studiejaar van de opleiding verstrekt met het oog op het behalen van het brevet in verpleegkundige verzorging zijn alle studenten toegelaten die houders zijn van een attest over het welslagen van het tweede studiejaar dat leidt tot het verkrijgen van het brevet van verpleger of van verpleger - richting geestelijke gezondheid en psychiatrie -, van het diploma van gegradueerde verpleger, of van het brevet van verpleegassistent of van verpleegassistent - richting geestelijke gezondheid en psychiatrie, of het attest over de gelijkwaardigheid met één van de bovenvermelde attesten en het inschrijvingsgeld bepaald in artikel 3.8. hebben betaald.

Artikel 3.3. - Toelating tot de aanvullende opleiding Tot een aanvullende opleiding zijn de studenten toegelaten die aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° zij zijn houders van een studiegetuigschrift dat overeenkomstig de in artikel 2.9. vermelde en door de Regering goedgekeurde aanvraag toegang verleent tot deze opleiding en voldoen aan alle andere in de goedgekeurde aanvraag bepaalde toelatingsvoorwaarden; 2° zij hebben het in artikel 3.9. bepaald inschrijvingsgeld betaald.

Artikel 3.4. - Toelating tot een opleidingsproject Tot een opleidingsproject zijn de studenten toegelaten die aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° zij zijn houders van een studiegetuigschrift dat overeenkomstig de in artikel 2.10. vermelde en door de Regering goedgekeurde aanvraag toegang verleent tot deze opleiding en voldoen aan alle andere in de goedgekeurde aanvraag bepaalde toelatingsvoorwaarden; 2° zij hebben het in artikel 3.10. bepaald inschrijvingsgeld betaald.

Artikel 3.5. - Toelating tot de voortgezette opleiding De hogeschool legt de toelatingsvoorwaarden vast voor elke voortgezette opleiding die ze organiseert.

Artikel 3.6. - Toelating tot het voorbereidend jaar Zijn toegelaten tot het voorbereidend jaar de kandidaten die ten minste 17 jaar oud zijn of deze leeftijd ten laatste op 31 december van het jaar zullen bereiken dat het jaar voorafgaat waarin de overeenstemmende examens georganiseerd worden vóór de examencommissies van de Duitstalige Gemeenschap voor de uitreiking van getuigschriften buiten schoolverband.

ONDERTITEL 2. - Inschrijving van een leerling of student Artikel 3.7. - Maximale overschrijding van de nominale duur van de gevolgde studies in het kader van de basisopleiding § 1 - De inschrijving van een student in een basisopleiding georganiseerd in het hoger onderwijs van het korte type wordt geweigerd als deze inschrijving tot gevolg heeft dat de duur van de studies meer dan het dubbel van de overeenkomstig artikel 3.25. gedefinieerde nominale duur van de betrokken opleiding bedraagt. § 2 - In afwijking van § 1 kan de Regering op basis van een door de student met redenen omklede aanvraag en van een gunstig advies van de hogeschool deze student ertoe machtigen zich in een studiejaar of een deel ervan in te schrijven, zelfs als de student daardoor het dubbel van de normale duur van de gevolgde studies overschrijdt.

In afwachting van een beslissing neemt de student deel aan alle opleidingsactiviteiten. Zo niet wordt hij later niet meer als regelmatig ingeschreven student beschouwd.

Artikel 3.8. - Inschrijvingsgeld voor de basisopleidingen en bijkomend inschrijvingsgeld § 1 - Elke student die een basisopleiding in het hoger onderwijs van het korte type wil bezoeken moet jaarlijks een inschrijvingsgeld betalen.

Het inschrijvingsgeld beloopt euro 100.

De Regering bepaalt de modaliteiten voor de betaling van het inschrijvingsgeld. § 2 - De hogeschool kan een bijkomend inschrijvingsgeld vragen waarvan het bedrag euro 370 niet mag overschrijden.

Artikel 3.9. - Inschrijvingsgeld voor de aanvullende opleiding en bijkomend inschrijvingsgeld § 1 - Elke student die een aanvullende opleiding wil bezoeken, moet jaarlijks een inschrijvingsgeld betalen.

Het inschrijvingsgeld beloopt euro 100.

De Regering bepaalt de modaliteiten voor de betaling van het inschrijvingsgeld. § 2 - De hogeschool kan een bijkomend inschrijvingsgeld vragen waarvan het bedrag euro 370 niet mag overschrijden.

Artikel 3.10. - Inschrijvingsgeld voor de opleidingsprojecten en bijkomend inschrijvingsgeld § 1 - Elke student die aan een opleidingsproject wenst deel te nemen, moet een inschrijvingsgeld betalen.

De hogeschool bepaalt het bedrag van dit inschrijvingsgeld in de aanvraag die ze de Regering ter goedkeuring van het betrokken opleidingsproject voorlegt overeenkomstig artikel 2.10. § 2 - De hogeschool kan een bijkomend inschrijvingsgeld vragen waarvan het bedrag euro 370 niet mag overschrijden.

Artikel 3.11. - Beheersing van de onderwijstaal bij de inschrijving Bij de inschrijving in een basisopleiding georganiseerd in het hoger onderwijs van het korte type bewijzen de studenten van de afdeling "verpleegkunde" de voldoende en de studenten van de afdeling "lerarenopleiding" de grondige kennis van de Duitse taal. Als bewijzen gelden degene die vermeld zijn in artikel 26 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.

Indien een student over geen der in het eerste lid bedoelde attesten beschikt, dan heeft de hogeschool de plicht, vóór de inschrijving te onderzoeken of de student al dan niet de voldoende resp. grondige kennis van de Duitse taal heeft. Qua inhoud en competenties vervult dit examen de criteria vermeld in artikel 37 resp. 38 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.

In afwijking van de voorwaarde bepaald in het eerste lid kunnen studenten ingeschreven worden die de voldoende resp. grondige kennis van de Duitse taal niet kunnen bewijzen, voor zover ze de cursussen in het kader van een ruilprogramma met een andere hogeschool of universiteit wensen te bezoeken op basis van een dienovereenkomstige overeenkomst tussen de inrichtingen.

In gerechtvaardigde gevallen kan de Regering verdere afwijkingen van de in het eerste lid vastgelegde voorwaarden toekennen.

Artikel 3.12. - Regelmatig ingeschreven leerlingen en studenten De regelmatig ingeschreven leerling resp. student is een leerling resp. student die aan de toelatingsvoorwaarden voldoet en zich op tijd heeft ingeschreven overeenkomstig de procedure bepaald in het schoolreglement.

De regelmatig ingeschreven leerling resp. student neemt deel aan alle opleidingsactiviteiten behalve de activiteiten waarvoor hij een vrijstelling heeft verkregen.

Elke afwezigheid wordt derhalve met redenen omkleed. Over de aanneembaarheid van de rechtvaardiging beslist het departementshoofd nadat het de leerling en, voor zover de leerling minderjarig is, de persoon belast met zijn opvoeding of de student heeft gehoord.

Een leerling of student die meer dan 60 halve dagen ongerechtvaardigde afwezigheid telt, wordt niet meer als regelmatig ingeschreven leerling resp. student beschouwd. De leerling of student die tijdens de stage meer dan 20 halve dagen ongerechtvaardigde afwezigheid telt, niet meer als regelmatig ingeschreven leerling resp. student beschouwd.

Artikel 3.13. - Vrije leerlingen en studenten Elke niet regelmatig ingeschreven leerling of student kan door de hogeschool als vrije leerling of student toegelaten worden. Voor elk afgelegd examen wordt een deelnemingsattest uitgereikt aan de vrije leerling of student.

De vrije leerling of student betaalt een inschrijvingsgeld en een bijkomend inschrijvingsgeld naar rato van de omvang der opleidingsactiviteiten waaraan hij deelneemt.

ONDERTITEL 3. - School-, studie- en examenreglement Artikel 3.14. - Princiep Het school-, studie- en examenreglement wordt de leerling resp. student bij de inschrijving overhandigd.

Artikel 3.15. - Inhoud van het studiereglement Voor elke aangeboden opleiding omvat het studiereglement ten minste de volgende gegevens : 1° de doeleinden en de inhoud van elke opleiding, het opleidingsprogramma en de verdeling van de opleiding in studiejaren en -cyclussen;2° de modaliteiten waaronder een onderwijsvrijstelling of een studieduurverkorting desgevallend mogelijk is;3° het aantal punten die verbonden is aan elke studiecyclus;4° de organisatie van de opleiding als contactonderwijs of onderwijs op afstand met volledig leerplan of, desgevallend, met beperkt leerplan, met vlottend uurrooster of als modulair onderwijs; 5° de procedure m.b.t. de overdracht van examencijfers; 6° de voorwaarden waaronder studenten opleidingsactiviteiten kunnen volgen en examens kunnen afleggen in andere Belgische of buitenlandse inrichtingen van het hoger onderwijs. Artikel 3.16. - Inhoud van het examenreglement In het examenreglement worden ten minste de volgende gegevens vermeld : 1° de procedure inzake vastlegging van de aard examens voor elke studiecyclus;2° het wegingscoëfficiënt van elk examen;3° de periodes waarin de examens afgelegd worden;4° de procedure inzake openbaarheid van de mondelinge en schriftelijke examens;5° de samenstelling en de werkwijze van de examencommissies;6° de procedure inzake beraadslaging en bekendmaking van de resultaten;7° de beroepsmogelijkheden tegen een beslissing van de examencommissie;de betrokken procedure voorziet in het verhoor van de student, waarbij hij zich kan laten bijstaan door een verdediger naar keuze.

Artikel 3.17. - Inhoud van het schoolreglement Het schoolreglement bevat inzonderheid bepalingen over : 1° de inschrijvingsmodaliteiten, met inbegrip van de inschrijvingstermijn;2° de rechten en plichten van de leerling of student, inzonderheid wat het regelmatig schoolbezoek en de modaliteiten van de afwezigheidscontrole aangaat;3° de openingsuren van de school;4° de organisatie van het school- of academiejaar, met inbegrip van de verlof- en vakantieregeling;5° de orde- en disciplinaire maatregelen en de desbetreffende procedure. ONDERTITEL 4. - Opleidingsprogramma en studieomvang Artikel 3.18. - Opleidingsprogramma van de basisopleiding Het programma van de basisopleiding bestaat uit een coherent geheel van opleidingsactiviteiten die ertoe dienen om de competenties te verwerven die in de artikelen 2.7. en 2.8. vermeld zijn en die degene moet bezitten die een opleiding eindigt.

Bij de vastlegging van de opleidingsprogramma's houdt de hogeschool rekening met de door of krachtens een wet, een decreet of een Europese richtlijn vigerende voorwaarden die de toegang tot bepaalde ambten of beroepen regelen of bepalingen over de opleiding.

Artikel 3.19. - Opleidingsprogramma van de aanvullende opleiding Het programma van de aanvullende opleiding bestaat uit een coherent geheel van opleidingsactiviteiten die ertoe dienen om gedefinieerde competenties te verwerven die degene moet bezitten die een aanvullende opleiding eindigt.

Bij de vastlegging van de opleidingsprogramma's houdt de hogeschool rekening met de door of krachtens een wet, een decreet of een Europese richtlijn vigerende voorwaarden die de toegang tot bepaalde ambten of beroepen regelen of bepalingen over de opleiding.

Artikel 3.20. - Opleidingsprogramma van het voorbereidend jaar Het studieprogramma van het voorbereidend jaar bestaat uit een coherent geheel van opleidingsactiviteiten die ertoe dienen om de leerling op de examens voor te bereiden die hij na het voorbereidend jaar vóór de examencommissies van de Duitstalige Gemeenschap voor de uitreiking van getuigschriften buiten schoolverband zal afleggen.

Artikel 3.21. - Studieomvang van de basisopleiding De studieomvang van elk studiejaar en elke onderverdeling van het opleidingsprogramma wordt door de hogeschool in studiepunten uitgedrukt.

De studieomvang van elk studiejaar omvat ten minste 1440 lestijden in totaal, als opleidingsactiviteiten, eigen werk, voorbereiding van een eindwerk en van het portfolio en stemt overeen met 60 studiepunten.

De gehele omvang van de basisopleiding bachelor stemt overeen met 180 studiepunten.

Artikel 3.22. - Studieomvang van de aanvullende opleiding In de aanvraag die ze de Regering voorlegt met het oog op de goedkeuring van een aanvullende opleiding legt de hogeschool de studieomvang van de aanvullende opleiding vast die ze in studiepunten uitdrukt, waarbij het ten minste om 40 studiepunten moet gaan.

Artikel 3.23. - Studieomvang van de opleidingsprojecten In de aanvraag die ze de Regering voorlegt met het oog op de goedkeuring van een opleidingsproject legt de hogeschool de studieomvang van het opleidingsproject vast die ze in studiepunten uitdrukt.

Artikel 3.24. - Studieomvang van het voorbereidend jaar De studieomvang van het voorbereidend jaar omvat ten minste 1280 lestijden van 50 minuten.

Artikel 3.25. - Duur van de basisopleiding De nominale duur van de basisopleiding beloopt drie studiejaren.

Onverminderd de bepalingen vermeld in artikel 3.30. wordt niemand tot het eindexamen van de basisopleiding toegelaten, als hij niet ten minste drie academiejaren heeft besteed aan zijn studies.

Artikel 3.26. - Duur van de aanvullende opleiding In de aanvraag die ze de Regering voorlegt met het oog op de goedkeuring van een aanvullende opleiding legt de hogeschool de duur van de aanvullende opleiding vast die in geen enkel geval vijf studiejaren mag overschrijden.

Artikel 3.27. - Duur van de opleidingsprojecten In de aanvraag die ze de Regering voorlegt met het oog op de goedkeuring van een opleidingsproject legt de hogeschool de duur van het project vast die in geen enkel geval vier studiejaren mag overschrijden.

Artikel 3.28. - Duur van de voortgezette opleidingen De hogeschool legt de duur van de voortgezette opleidingen vast.

Artikel 3.29. - Duur van het voorbereidend jaar Het voorbereidend jaar dekt een schooljaar.

ONDERTITEL 5. - Onderwijsvrijstelling of studieduurverkorting Artikel 3.30. - Princiep § 1 - De hogeschool kan een onderwijsvrijstelling of een studieduurverkorting toekennen aan personen die houders zijn van een studiegetuigschrift van het hoger onderwijs of ten minste voor een studiejaar in een andere opleiding van het hoger onderwijs geslaagd zijn. § 2 - De persoon die een onderwijsvrijstelling of een studieduurverkorting wenst te genieten, dient op het tijdstip van de inschrijving een schriftelijk verzoek in.

Een onderwijsvrijstelling is slechts mogelijk voor vakken die hetzelfde of een vergelijkbaar onderricht als inhoud hebben en waarin de persoon reeds een examen heeft afgelegd waarvoor zij ten minste 60% van de punten heeft behaald.

De hogeschool kan de persoon die een vrijstelling heeft verkregen bovendien toelaten opleidingsactiviteiten van het studiejaar volgend op hetgeen waarin zij ingeschreven is te bezoeken en de dienovereenkomstige examens af te leggen.

De studieduurverkorting mag ten hoogste éénderde van de gehele duur van de gevolgde studie uitmaken, resp. ten hoogste tweederden als een persoon die houder is van het diploma van kleuteronderwijzer het diploma van lager onderwijzer wil behalen of omgekeerd.

ONDERTITEL 6. - Organisatie van het school- en van het academiejaar Artikel 3.31. - Duur van het school- en van het academiejaar De Regering bepaalt het begin en het einde van het academiejaar, waarbij het jaar tussen 1 en 15 september begint en ten laatste op de eerste vrijdag van de maand juli eindigt.

De Regering bepaalt het begin en het einde van het schooljaar, waarbij het jaar ten vroegste op de laatste maandag van de maand augustus begint en ten laatste op de eerste vrijdag van de maand juli eindigt.

De school is tussen 180 en 184 schooldagen open. Wat het voorbereidend jaar betreft, wordt die aantal dagen met het aantal dagen verminderd die noodzakelijk zijn om aan de zittijden vóór de examencommissies van de Duitstalige Gemeenschap voor de uitreiking van getuigschriften buiten schoolverband te kunnen deelnemen.

Artikel 3.32. - Schoolvrije dagen § 1 - Aan volgende dagen worden de lessen geschorst : 1° op de zaterdagen en zondagen;2° op 1 november;3° op 11 november;4° op 15 november;5° op 24, 25 en 26 december;6° op 1 januari;7° op Paasmaandag;8° op 1 mei;9° op Hemelvaartsdag;10° op Pinksterenmaandag. De Regering kan bijkomende schoolvrije dagen toekennen. De lestijden die wegens een bijkomende schoolvrije dag uitvallen worden ingehaald.

De kerst- en paasvakanties duren telkens twee weken. Het ontspanningsverlof op Allerheiligen en het ontspanningsverlof in de tweede helft van het school- resp. academiejaar duren telkens een week. De Regering legt de begin- en einddatums van de vakanties en verloven, met uitzondering van het ontspanningsverlof in de tweede helft van het academiejaar waarvan de begin- en einddatums door de hogeschool bij het begin van het betrokken academiejaar vastgelegd worden.

Wat de brevetopleiding en het voorbereidend jaar betreft, legt de Regering bijkomende onderwijsvrije dagen vast met inachtneming van het aantal openingsdagen vermeld in artikel 3.31., lid 2. § 2 - In afwijking van § 1 kunnen stages op onderwijsvrije dagen plaatsvinden. § 3 - In afwijking van § 1 kunnen, wat het hoger onderwijs betreft, opleidingsactiviteiten in het kader van een aanvullende opleiding of van een opleidingsproject alsmede voortgezette opleidingen ook op zaterdagen plaatsvinden. In het kader van de basisopleiding vinden de opleidingsactiviteiten slechts wegens bijzondere omstandigheden op zaterdagen plaats.

ONDERTITEL 7. - Organisatie van de examens en bekrachtiging van de studies Artikel 3.33. - Basisopleiding en aanvullende opleiding § 1 - In de loop van elk school- of academiejaar organiseert de hogeschool voor alle basis- en aanvullende opleidingen telkens twee zittijden per studiejaar.

Zij stelt voor alle basis- en aanvullende opleidingen telkens een examencommissie per studiejaar samen.

In afwijking van het eerste lid kan de hogeschool bijkomende examenzittijden voor studenten organiseren die het onderwijs in het kader van een ruilprogramma met een andere hogeschool of universiteit volgen op basis van een dienovereenkomstige overeenkomst tussen de inrichtingen. § 2 - De examencommissie van een bepaald studiejaar mag geen student laten slagen die niet alle examens heeft afgelegd waarin het opleidingsprogramma van dit studiejaar voorziet behalve degene waarvoor hij een vrijstelling heeft verkregen.

De student die tot het volgende studiejaar toegelaten wordt, moet bovendien ten minste 50% van de voor elk examen en 60% van de voor het geheel der vakken toegekende punten hebben behaald. Indien de student niet aan deze bepalingen voldoet, kan de examencommissie beslissen dat hij toch tot het hogere studiejaar wordt toegelaten.

Tijdens een academiejaar mag geen student meer dan twee keer één en hetzelfde examen afleggen. § 3 - In afwijking van § 2 kan de Regering voor de brevetopleiding "verpleging" bijkomende en afwijkende modaliteiten en voorwaarden vastleggen, waarbij in geen enkel geval minder dan 50% van de voor het geheel der vakken toegekende punten mag worden behaald.

De Regering legt de nadere regels voor de organisatie van de examens vast.

Artikel 3.34. - Overdracht van examencijfers en voorwaardelijke overgang binnen een opleiding § 1 - Wat het hoger onderwijs van het korte type en de brevetopleiding "verpleging" betreft, kan de student - na een volledige eerste zittijd - van elk examen waarvoor hij ten minste 60% van de punten heeft behaald, voor de tweede zittijd worden vrijgesteld door de examencommissie. § 2 - De examencommissie kan de student die voor het studiejaar niet geslaagd is, toelaten de examencijfers van de examens waarvoor hij ten minste 60% van de punten heeft behaald, naar het volgende academiejaar over te dragen. De student verkrijgt een onderwijs- en examenvrijstelling.

Bovendien kan de examencommissie de student toelaten opleidingsactiviteiten van het studiejaar volgend op hetgeen waarin hij is ingeschreven te bezoeken en de dienovereenkomstige examens af te leggen.

De leden 1 en 2 zijn van toepassing op de brevetopleiding "verpleging". § 3 - In uitzonderlijke gevallen die te wijten zijn aan omstandigheden die in geen onmiddellijke samenhang staan met de opleidingsactiviteiten en door de examencommissie worden vastgelegd, kan de examencommissie de student die niet geslaagd is voor de examens van de tweede zittijd van een studiejaar een voorwaardelijke overgang toekennen en hem toelaten zich in het volgende studiejaar in te schrijven.

Wordt het verzoek goedgekeurd, dan legt de student vóór 1 februari van het volgende academiejaar de examens af die hem door de examencommissie worden opgelegd en die betrekking hebben tot het leerstof van het voorafgaande studiejaar. Voor de betrokken student wordt de tweede zittijd verlengd totdat hij deze examens heeft afgelegd en over hem beraadslaagd wordt. Om te slagen moet de student ten minste 50 % in elk examen en ten minste 60% van de voor deze examens toegekende punten behalen. Indien de student binnen de vastgelegde termijnen niet al de examens aflegt of er niet voor slaagt, dan wordt hij weer als regelmatig ingeschreven student van het voorafgaande studiejaar beschouwd. Indien hij voor die examens slaagt, dan blijft hij beschouwd als regelmatig ingeschreven student van het studiejaar waarin hij is ingeschreven. § 4 - De Regering van de Duitstalige Gemeenschap legt alle nadere regels vast voor de overdracht van de examencijfers, de deelneming aan bepaalde opleidingsactiviteiten van het volgende studiejaar en de voorwaardelijke overgang.

Artikel 3.35. - Certificatie van de basisopleiding De regelmatig ingeschreven leerling resp. student die met uitzondering van de toegekende examenvrijstelling geslaagd is voor de examens van het laatste studiejaar wordt het overeenstemmende in artikel 2.6. vermelde einddiploma van de basisopleiding uitgereikt.

Op het einde van een studiejaar wordt de student die erom verzoekt een attest door de hogeschool uitgereikt met vermelding van de verzamelde studiepunten en de dienovereenkomstige inhouden.

Artikel 3.36. - Certificatie van de aanvullende opleiding De regelmatig ingeschreven student die met uitzondering van de toegekende examenvrijstellingen geslaagd is voor de examens van de aanvullende opleiding wordt een studiegetuigschrift uitgereikt.

Op het einde van een studiejaar wordt de student die erom verzoekt een attest door de hogeschool uitgereikt met vermelding van de verzamelde studiepunten en de dienovereenkomstige inhouden.

ONDERTITEL 8. - Diploma's Artikel 3.37. - Opstellen van de diploma's De Regering van de Duitstalige Gemeenschap bepaalt de modellen van de diploma's en de voorschriften voor het opstellen ervan.

Voor de diploma's die in het hoger onderwijs in het kader van een basis- of aanvullende opleiding behaald zijn, reikt de hogeschool een diplomasupplement gratis uit om de academische en professionele erkenning van de verworven kwalificatie op internationaal vlak te vergemakkelijken. Het diplomasupplement wordt overeenkomstig het model bepaald door de Regering in het Duits, het Engels en het Frans opgesteld.

Artikel 3.38. - Controle § 1 - De Regering controleert of de diploma's met inachtneming van de wettelijke en reglementaire bepalingen uitgereikt werden. § 2 - De uitgereikte diploma's en dienovereenkomstige diplomasupplementen worden pas rechtsgeldig als ze na controle voorzien zijn van het daarvoor door de Regering van de Duitstalige Gemeenschap bepaald stempel.

De hogeschool bewaart een afschrift van het diploma voorzien van het stempel. § 3 - In afwijking van § 2 wordt het diploma van de basisopleiding in verpleegkunde en het brevet door de Regering ondertekend en desgevallend in het dienovereenkomstige register ingeschreven krachtens de bepalingen vastgelegd door de federale Minister bevoegd inzake Gezondheid.

Het diploma van de aanvullende opleiding in verpleegkunde wordt door de Regering ondertekend.

Artikel 3.39. - Verlies van een diploma Bij verlies van een diploma verkrijgt de leerling of student een attest uitgereikt door de Regering en waarmee bekrachtigd wordt dat de leerling of student het diploma heeft verkregen. Dit attest heeft dezelfde waarde als het diploma.

ONDERTITEL 9. - Tuchtmaatregelen Artikel 3.40. - Algemeenheden § 1 - De tijdelijke verwijdering uit de opleidingsmaatregelen en de uitsluiting uit de hogeschool zijn de enige tuchtmaatregelen.

Ze worden slechts in buitengewone gevallen uitgesproken en moeten met de verweten fouten overeenkomen. § 2 - Tuchtmaatregelen worden door de directeur na overleg met het bevoegde departementshoofd uitgesproken.

Artikel 3.41. - Tijdelijke verwijdering Bij tijdelijke verwijdering wordt de student uit alle opleidingsactiviteiten uitgesloten.

In de loop van een academiejaar kan een student tijdens ten hoogste tijdens 10 schooldagen uit alle opleidingsactiviteiten tijdelijk uitgesloten worden.

Artikel 3.42. - Procedure bij tijdelijke verwijdering en bij uitsluiting Bij een tijdelijke verwijdering voor drie schooldagen of minder moet de student gehoord worden.

Een tijdelijke verwijdering voor meer dan drie schooldagen of een uitsluiting kan slechts volgens een procedure gebeuren die de volgende princiepen in acht neemt : 1° het inwinnen van een voorafgaand advies van het departementshoofd dat vooraf contact neemt met de betrokken docent;2° de student mag het tuchtdossier inzien;3° de student wordt gehoord, desgevallend in aanwezigheid van zijn raadsman;4° de genomen beslissing wordt schriftelijk met redenen omkleed en de student per aangetekende brief betekend. TITEL IV. - KWALITEITSCONTROLE Artikel 4.1. - Modaliteiten van de kwaliteitscontrole De hogeschool is onderworpen aan interne en externe kwaliteitscontroles : 1° de hogeschool bewaakt voortdurend en verantwoordelijk de kwaliteit van haar opleidings- en onderzoeksactiviteiten, door een eigene bedrijfscultuur van de evaluatie te ontwikkelen, o.a. in het kader van het management; 2° de hogeschool impliceert studenten en externe deskundigen van de beroepswereld in het proces van de interne en externe kwaliteitscontrole; 3° in aansluiting aan de op het Europees vlak vigerende vereisten evalueert de hogeschool ten minste om de vijf jaar de kwaliteit van de activiteiten m.b.t. de opleiding, het onderzoek en de voortgezette opleiding, zo veel mogelijk in samenwerking met andere Belgische en buitenlandse hogescholen, universiteiten en derde instellingen. Zij onderzoekt de mate waarin de hogeschoolstructuur, de methodes en de resultaten van de activiteiten m.b.t. de opleiding, het onderzoek en de voortgezette opleiding met de doeleinden van het opleidingsproject overeenstemmen, neemt contact met de werkgevers van de afgestudeerden en formuleert voorstellen wat de toekomstige ontwikkeling van de hogeschool betreft. De resultaten en voorstellen van deze evaluatie worden in een verslag vastgesteld en bekendgemaakt; 4° de hogeschool houdt rekening met de resultaten van de evaluatie in het kader van haar opleidingsbeleid. Artikel 4.2. - Bewaking van de kwaliteitscontrole De Regering bewaakt de kwaliteit van de hogeschool. Te dien einde 1° onderzoekt ze regelmatig de werking van de door de hogeschool uitgevoerde interne en externe kwaliteitscontrole;2° zorgt ze ervoor dat de hogeschool de resultaten van de kwaliteitsevaluatie in het kader van haar opleidingsbeleid omzet;3° informeert de hogeschool in haar jaarlijks verslag over haar kwaliteitscontrole en de door haar genomen maatregelen met het oog op de omzetting van de in het kader van de interne en externe evaluatie geboekte resultaten en geformuleerde voorstellen;4° kan ze, onverminderd de ideologische, wetenschappelijke, pedagogische en artistieke vrijheid, in door haar bepaalde studiecyclussen of opleidingsgebieden regelmatig een onderzoek laten uitvoeren om de kwaliteit van de opleidingsactiviteiten te vergelijken.Daarvoor richt de Regering een commissie van onafhankelijke deskundigen op die haar onderzoeksresultaten in een verslag vaststelt dat wordt bekendgemaakt.

Indien de Regering van mening is dat de resultaten van de kwaliteitscontrole uitgevoerd door deze externe commissie laten blijken dat de kwaliteit van de activiteiten van de hogeschool m.b.t. de opleiding, het onderzoek en de voortgezette opleiding onvoldoende is, dan legt de raad van bestuur van de hogeschool binnen zes maanden na ontvangst van het advies aan de Regering een plan voor met maatregelen die de hogeschool moet nemen om de vastgestelde tekortkomingen te bestrijden.

Daarna informeert de raad van bestuur van de hogeschool de Regering jaarlijks, in een gedetailleerd verslag, over de uitvoering van dit plan en over de effecten van de genomen maatregelen. Na verloop van een vierjarige termijn voert de externe commissie opnieuw een externe evaluatie uit over de kwaliteit van de verschillende activiteiten m.b.t. de opleiding, het onderzoek en de voortgezette opleiding. De resultaten worden in een verslag vastgesteld en bekendgemaakt. Komt de commissie tot de conclusie dat de kwaliteit verder onvoldoende is, dan kan de Regering de teruggave van werkingsmiddelen vorderen overeenkomstig artikel 7.10, § 2.

TITEL V. - STATUUT VAN DE HOGESCHOOL ONDERTITEL 1. - Algemeenheden Artikel 5.1. - Toepassingsgebied Voorliggend titel is van toepassing op alle personeelscategorieën van de hogeschool, met uitzondering van het onderhoudspersoneel waarop uitsluitend ondertitel 15 van voorliggend titel toepasselijk is.

De bepalingen van dit titel die specifiek de docenten resp. leraren godsdienst betreffen, zijn op deze personeelsleden slechts toepasselijk in het kader van de uitoefening van hun ambt als docent resp. leraar godsdienst.

Artikel 5.2. - Bekwaamheidsbewijzen Voor de toepassing van voorliggend decreet zijn de bekwaamheidsbewijzen in het hoger onderwijs van het korte type degenen die als vereiste bekwaamheidsbewijzen vermeld zijn in het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurspersoneel en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, kunstonderwijs en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen.

Voor de bekwaamheidsbewijzen in het voorbereidend jaar en in het aanvullend secundair beroepsonderwijs, afdeling "verpleging", gaat het naast de bekwaamheidsbewijzen bedoeld in vorig lid eveneens om degenen die als vereiste of voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen vermeld zijn in het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie.

Artikel 5.3. - Ambten bij de hogeschool De ambten bij de hogeschool zijn degenen die vermeld zijn in artikel 6D en E en in artikel 7 a, 3bis en 4bis, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en degenen die vermeld zijn in de artikelen 8.7. en 8.8.

ONDERTITEL 2. - Plichten en onverenigbaarheden Hoofdstuk 1. - Plichten Artikel 5.4. - Behartiging der belangen De personeelsleden behartigen in de uitoefening van hun ambt de belangen van de hogeschool.

Artikel 5.5. - Vervulling van de opgelegde verplichtingen In de uitoefening van hun ambt vervullen de personeelsleden persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen, hun opgelegd door de wetten, decreten, besluiten en reglementen en door de aanstellings- of benoemingsakte.

Artikel 5.6. - Correct gedrag De personeelsleden zijn ertoe gehouden zich zowel in hun dienstbetrekkingen als in de omgang met het publiek, het personeel, de leerlingen en de studenten met de meest volstrekte correctheid te gedragen. Ze helpen elkaar in de mate dat het belang van de hogeschool zulks vereist; zij vermijden alles wat afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun ambt.

Artikel 5.7. - Propagandaverbod De personeelsleden mogen de leerlingen en studenten noch voor politieke, noch voor godsdienstige, filosofische, ideologische of commerciële propaganda gebruiken; ze mogen hen ook niet aan zulke propaganda blootstellen.

Artikel 5.8. - Vereiste prestaties Binnen de perken vastgelegd door de wettelijke en reglementaire bepalingen en de verplichtingen voortvloeiend uit de aanstellings- of benoemingsakte, verstrekken de personeelsleden de prestaties die noodzakelijk zijn voor de goede gang van de hogeschool. Zij zijn ertoe verplicht regelmatig aan voortgezette opleidingen deel te nemen.

Zij mogen de uitoefening van hun ambt niet onderbreken zonder voorafgaande machtiging van de inrichtende macht of van de vertegenwoordiger ervan.

Artikel 5.9. - Verbod om feiten met een vertrouwelijk karakter te onthullen De personeelsleden mogen de feiten niet onthullen die een vertrouwelijk karakter hebben en waarvan zij op grond van hun ambt kennis hebben gekregen.

Artikel 5.10 - Verbod om geschenken en voordelen te eisen of aan te nemen De personeelsleden mogen noch rechtstreeks noch via een tussenpersoon, omwille van hun ambt, giften, geschenken, beloningen of enig ander voordeel vragen, eisen of aannemen, zelfs als het buiten hun ambt geschiedt, indien de personeelsleden erdoor kunnen worden beïnvloed in de uitoefening van hun ambt overeenkomstig de voorliggende bepalingen.

Hoofdstuk 2. - Onverenigbaarheden Artikel 5.11. - Onverenigbare bezigheden Elke bezigheid die afbreuk zou kunnen doen aan het vervullen van de ambtsplichten of strijdig zou zijn met de waardigheid van het ambt is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van de hogeschool.

Artikel 5.12. - Afdanking ter gevolge van een onverenigbaarheid en beroepsmogelijkheid De inrichtende macht die vaststelt dat een lid van zijn personeel doorlopend een bezigheid uitoefent die volgens artikel 5.11. met zijn ambt in de hogeschool onverenigbaar is, betekent het aan het personeelslid alsmede de gevolgen ervan per aangetekende brief na hem gehoord te hebben. De aangetekende brief vermeldt de in het derde lid bedoelde beroepsmogelijkheid; die aangetekende brief heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzendingsdatum.

Behalve in geval van zware schuld kan zich het personeelslid tegen een afdanking beveiligen door te bewijzen dat het de bezigheid niet meer uitoefent die hem wordt verweten.

Behoudens toepassing van het voorafgaande lid heeft de kennisgeving tot gevolg dat het personeelslid rechtstreeks afgedankt wordt, behalve indien het binnen 10 dagen een beroep per aangetekende brief bij de raad van beroep aantekent.

Het beroep is opschortend. Binnen 30 dagen na ontvangst van het advies dat de raad van beroep binnen 45 dagen uitbrengt, beslist de inrichtende macht of zij het personeelslid al dan niet afdankt. De afdanking wordt per aangetekende brief betekend. De aangetekende brief heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzendingsdatum.

ONDERTITEL 3. - Toegang tot de ambten Hoofdstuk 1. - Algemene bepalingen Artikel 5.13. - Princiep Met uitzondering van het ambt als departementshoofd en van het ambt als directeur die in de vorm van een mandaat toegekend worden, kunnen alle ambten door tijdelijk aangestelde of vastbenoemde personeelsleden uitgeoefend worden.

Artikel 5.14. - Eedaflegging Bij de eerste indiensttreding legt het personeelslid een eed af in de termen vastgesteld in artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eedaflegging bij de aanvang der grondwettelijke vertegenwoordigende monarchie.

De Regering wijst de overheid aan waarvóór de eed wordt afgelegd.

Hoofdstuk 2. - Tijdelijke aanstelling en tijdelijk personeel Afdeling 1 - Algemeenheden Artikel 5.15. - Voorwaarden m.b.t. de aanstellingen § 1 - Niemand mag door de inrichtende macht in een ambt bij de hogeschool tijdelijk aangesteld worden, wanneer hij op het ogenblik van de aanstelling niet aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° burger van de Europese Unie zijn;een afwijking kan worden toegestaan door de Regering; 2° een gedrag hebben dat aan de vereisten van het ambt beantwoordt;3° de politieke en burgerlijke rechten genieten;4° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan; 5° houder zijn van een bekwaamheidsbewijs vermeld in artikel 5.2. en overeenstemmend met het te bekleden ambt of tijdens drie opeenvolgende jaren de in artikel 5.18. bepaalde afwijking verkregen hebben voor het toe te wijzen ambt, waarbij elke afwijking een minimale duur van 15 weken beloopt, en dit telkens vóór 11 mei; 6° bij de indiensttreding een geneeskundige verklaring afgeven die van minder dan zes maanden gedagtekend is en waaruit blijkt dat de kandidaat in zulke gezondheidstoestand verkeert dat hij die van de leerlingen resp.studenten en van de andere personeelsleden niet in gevaar kan brengen; 7° aan de wets- en reglementsbepalingen betreffende de taalregeling voldoen;8° de kandidatuur in de vorm en binnen de termijn ingediend hebben die bepaald zijn in de oproep tot de kandidaten. De docenten resp. leraren godsdienst worden door de inrichtende macht tijdelijk aangesteld op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat. Ze worden eveneens door de inrichtende macht van hun ambt als docent resp. leraar godsdienst ontlast op voordracht of met de toestemming van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat. § 2 - De inrichtende macht mag een tijdelijk personeelslid slechts aanstellen indien de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en reaffectatie in acht wordt genomen. § 3 - De bepalingen van voorliggend artikel zijn niet van toepassing op de gastdocenten die voor een bepaalde termijn en tegen betaling van een ereloon aangesteld worden.

Artikel 5.16. - Opstellen van een aanstellingsakte Voor elke aanstelling in een ambt dient de inrichtende macht een aanstellingsakte op te stellen waarvan een afschrift aan het personeelslid wordt overhandigd.

Deze aanstellingsakte vermeldt ten minste : 1° de identiteit van de inrichtende macht;2° de identiteit van het personeelslid;3° het uit te oefenen ambt, alsmede de kenmerken en de omvang van de opdracht;4° of de betrekking al dan niet vacant is en, als zij niet vacant is, de naam van de titularis van de betrekking en, in voorkomend geval, de naam van het personeelslid dat de titularis tijdelijk vervangt;5° de datum van indiensttreding. Wordt er binnen de 15 dagen na de indiensttreding geen aanstellingsakte overeenkomstig de leden 1 en 2 opgesteld, dan wordt het personeelslid geacht slechts onder de bij dit decreet vastgelegde voorwaarden in het ambt, voor de opdracht of in de betrekking aangesteld te zijn dat/die het werkelijk uitoefent.

Afdeling 2. - Voorrangsregeling Artikel 5.17. - Regel Voor een aanstelling als tijdelijk personeelslid in een vacante betrekking van een ambt of in een niet-vacante betrekking van een ambt waarvan de titularis of het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt voor een aanvankelijk ononderbroken periode van ten minste vijftien weken moet worden vervangen, heeft het personeelslid voorrang dat 1° zijn kandidatuur heeft ingediend;2° in de loop van de laatste vijf school- of academiejaren ten minste 360 dagen dienstanciënniteit bij deze inrichtende macht kan doen gelden in het bedoelde ambt, als hoofdambt uitgeoefend, waarbij deze dagen gespreid zijn over ten minste twee school- of academiejaren;3° het grootste aantal volledige eenheden van 360 dagen dienstanciënniteit kan doen gelden in het bedoelde ambt, als hoofdambt uitgeoefend; 4° houder is van een bekwaamheidsbewijs vermeld in artikel 5.2. en overeenstemmend met het te bekleden ambt of tijdens drie opeenvolgende jaren de in artikel 5.18. bepaalde afwijking verkregen hebben voor het toe te wijzen ambt, waarbij elke afwijking een minimale duur van 15 weken beloopt, en dit telkens vóór 11 mei; 5° ten minste de vermelding « goed » heeft gekregen voor de laatste van de in artikel 5.22. bedoelde beoordelingsstaten van de laatste twee school- of academiejaren waar het personeelslid vóór 11 mei telkens voor een ononderbroken periode van ten minste 15 weken in dienstactiviteit was; bij gebrek aan een beoordelingsstaat voor deze periode, dan geldt deze voorwaarde als vervuld.

Voor een personeelslid dat dienstdagen in een ander ambt heeft gepresteerd waarvoor het houder is van het bekwaamheidsbewijs dat vermeld is in artikel 5.2., worden deze dienstdagen bij de in lid 1, 2°, vermelde dagen gevoegd die in aanmerking komen om de voorrang te verlenen.

Artikel 5.18. - Afwijkende bepaling Indien geen kandidaat aan de in artikel 5.15., § 1, lid 1, 5°, vermelde voorwaarde voldoet, dan kan de inrichtende macht in afwijking van artikel 5.15. een kandidaat tijdelijk aanstellen die zijn kandidatuur heeft ingediend op grond van de in artikel 5.15., § 1, lid 1, 8°, vermelde oproep tot de kandidaten en die niet houder is van het bekwaamheidsbewijs bepaald voor het toe te wijzen ambt.

Werd de kandidaat in de loop van één jaar een keer of meerdere keren op basis van vorig lid aangesteld, dan kan de inrichtende macht hem in afwijking van artikel 5.15. slechts opnieuw aanstellen voor een deel van het jaar of voor het hele jaar volgend op het jaar van de bovenvermelde aanstelling, als ten minste de vermelding "goed" als eindconclusie staat op de laatste beoordelingsstaat.

Werd een kandidaat tijdens ten minste twee jaar in afwijking van artikel 5.15. aangesteld, dan kan de inrichtende macht hem daarna in afwijking van bovenvermeld artikel slechts opnieuw aanstellen, als ten minste de vermelding "goed" als eindconclusie staat op de twee laatste beoordelingsstaten.

Indien meerdere kandidaten hun kandidatuur indienen met toepassing van de voorafgaande leden, moeten hun bekwaamheidsbewijzen en verdiensten vóór de aanstelling worden vergeleken.

Elke aanstelling op basis van de voorafgaande leden 1, 2 of 3, geldt voor een bepaalde termijn die echter ten laatste op 30 juni van het jaar eindigt waarin de aanstelling heeft plaatsgevonden.

Artikel 5.19. - Kandidatuur en verlies van de voorrang § 1 - De kandidaten die voor het volgende academiejaar van hun recht gebruik wensen te maken, moeten vóór 1 juni hun kandidatuur per aangetekende brief of per brief met ontvangstbewijs bij de inrichtende macht indienen.

Deze brief vermeldt o.a. de ambten waartoe de kandidatuur betrekking heeft. De kandidaat kan toereikende diensten bewijzen door de in artikel 5.29. bedoelde attesten bij te voegen.

Gaat een om een kandidatuur voor het ambt als docent resp. leraar godsdienst, dan laat de inrichtende macht een afschrift ervan aan de bevoegde instantie van de betrokken eredienst ter informatie toekomen. § 2 - De kandidaat die de betrekking niet aanvaardt die hem overeenkomstig de voorrangsregels aangeboden wordt, mag tijdens het lopende academiejaar zijn voorrang voor deze betrekking niet meer doen gelden, voor zover de betrekking door dezelfde persoon bekleed blijft.

Artikel 5.20. - Berekening van de dienstanciënniteit i.v.m. de voorrangsregeling De dienstanciënniteit bedoeld in artikel 5.17. wordt op 30 april van het jaar van de aanvraag berekend, zoals bepaald in artikel 5.38., § 1, lid 1, 2°, en §§ 2 tot 4, waarbij slechts de diensten gepresteerd met toepassing van artikel 5.18 in aanmerking worden genomen voor de drie opeenvolgende jaren waarin het personeelslid de afwijkingen overeenkomstig artikel 5.18. heeft verkregen.

Wordt er met toepassing van de artikelen 5.24., 5.25. en 5.26. door afdanking of ontslagneming een einde gemaakt aan een aanstelling, dan worden de tot deze aanstelling behorende dienstdagen gepresteerd bij de inrichtende macht niet in aanmerking genomen om de in lid 1 bedoelde dienstanciënniteit te berekenen, tenzij deze inrichtende macht het afgedankte personeelslid weer aanstelt of met toepassing van artikel 5.24., § 3, lid 4, de afdanking na advies van de raad van beroep niet bekrachtigt.

Artikel 5.21. - Openbaarmaking van vacante betrekkingen en informatie over de rangschikking Binnen 15 dagen na ingang van een vacature of na de dag waarop in een niet vacante betrekking voor een minimale periode van 15 weken moet worden voorzien, deelt de inrichtende macht aan de Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap de te begeven betrekkingen mede, voor zover deze niet aan de kandidaten zoals bedoeld in artikel 5.17. kunnen worden toegewezen. Zij maakt eveneens een oproep tot de kandidaten bekend in de hogeschool en in de kranten.

Op gewoon verzoek van de kandidaten informeert hen de inrichtende macht over de klassering van de personeelsleden die met toepassing van artikel 5.17. zijn aangesteld en wier klassering op basis van de in artikel 5.29. bedoelde dienstattesten gebeurde.

Afdeling 3. - Beoordelingsstaat Artikel 5.22. - Beoordelingsstaat en beroepsmogelijkheid § 1 - Een tijdelijk personeelslid wordt door de directeur, nadat deze met het betrokken departementshoofd contact heeft genomen, ten minste om de twee school- of academiejaren beoordeeld waarin hij telkens voor elke ononderbroken periode van ten minste 15 weken vóór 11 mei in dienstactiviteit was en werkelijke diensten heeft gepresteerd.

Een beoordeling wordt ten laatste op 10 mei van het lopende school- of academiejaar uitgevoerd.

Het in het eerste lid vermelde personeelslid kan zo'n beoordeling schriftelijk bij de directeur aanvragen.

In afwijking van lid 1 wordt een beoordeling jaarlijks uitgevoerd voor de personeelsleden vermeld in artikel 5.18. § 2 - De beoordeling geschiedt via een met redenen omklede beoordelingsstaat die o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties, alsmede over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor de opleidingsinrichting inzet. Op de beoordelingsstaat kan de vermelding « zeer goed », « goed », « voldoende » of « onvoldoende » als eindconclusie staan.

De beoordeling van de docenten resp. leraren godsdienst door de directeur betreft niet de vakdidactische bekwaamheden noch de inhoud zelf van de cursussen; deze worden uitsluitend door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst beoordeeld.

De inrichtende macht is verplicht, ten laatste vanaf het vierde academiejaar na de inwerkingtreding van voorliggend decreet jaarlijks een evaluatie van de docenten door de leerlingen te laten uitvoeren, behalve als de inrichtende macht om gegronde redenen niet in staat is deze uit te voeren. Deze redenen worden vooraf aan de Regering medegedeeld.

De evaluatie van de docenten door de studenten wordt in aanmerking genomen bij de beoordeling van de docenten. § 3 - De directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt het personeelslid de beoordelingsstaat in tweevoud. Het personeelslid ondertekent beide exemplaren en behoudt er één van. § 4 - Staat op de beoordelingsstaat de vermelding « onvoldoende » of "voldoende" als eindconclusie, dan kan deze door het personeelslid onder voorbehoud worden ondertekend dat binnen 10 dagen na het afgeven ervan beroep kan aantekenen vóór de raad van beroep.

Binnen 45 dagen na de dag van ontvangst van het door het personeelslid aangetekend beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen 10 dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht zijn definitieve beslissing aan het personeelslid. In voorkomend geval vermeldt ze de redenen waarom zij het advies niet volgt.

Het beroep is opschortend.

Afdeling 4. - Beëindiging van de tijdelijke aanstelling Artikel 5.23. - Beëindiging van rechtswege Een tijdelijke aanstelling eindigt van rechtswege voor het geheel of een deel van de opdracht : 1° bij de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt;2° op het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen aan een ander personeelslid : a) door toepassing van de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en reaffectatie;b) door vaste benoeming;3° op het ogenblik dat de betrekking bekleed door het tijdelijk personeelslid, om redenen die onafhankelijk zijn van de inrichtende macht, voor het geheel of voor een gedeelte ervan niet meer kan worden gesubsidieerd;4° uiterlijk op de laatste dag van het lopende school- of academiejaar, behalve wat het administratief personeel, de mediathecaris en de assistent-mediathecaris betreft, wier aanstelling op 31 augustus eindigt. Artikel 5.24. - Voortijdige afdanking en beroepsmogelijkheid § 1 - Een tijdelijk aangesteld personeelslid kan met inachtneming van een opzeggingstermijn van 30 dagen door de inrichtende macht voortijdig ontslagen worden. De afdanking moet met redenen omkleed worden. § 2 - De directeur overhandigt het personeelslid het schriftelijk vastgesteld voorstel tot afdanking in tweevoud. Het personeelslid dateert het voorstel, ondertekent het om te bekrachtigen dat het het voorstel ter kennis heeft genomen en geeft op dezelfde dag een exemplaar terug aan de directeur. Is het personeelslid het niet eens met het voorstel tot afdanking, dan vermeldt het er « ben er niet mee eens » op.

Op dezelfde dag laat de directeur dit voorstel aan de inrichtende macht toekomen die binnen 10 dagen het voorstel verwerpt of de afdanking aan het personeelslid per aangetekende brief betekent. Die aangetekende brief heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzendingsdatum.

In geval van afdanking wordt de Regering onmiddellijk op de hoogte ervan gebracht. § 3 - Het personeelslid aan wie de afdanking betekend is en wie met toepassing van artikel 5.17. tijdelijk aangesteld is, mag binnen tien dagen na de betekening een beroep bij de inrichtende macht aantekenen.

De inrichtende macht zendt het beroep onmiddellijk aan de bevoegde raad van beroep met een verzoek om een met redenen omkleed advies.

Het beroep is niet opschortend.

Binnen 45 dagen na de datum waarop de raad van beroep het beroep heeft ontvangen, betekent hij de inrichtende macht zijn met redenen omkleed advies.

Binnen 15 dagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep deelt de inrichtende macht haar beslissing per aangetekende brief aan het personeelslid mede. De inrichtende macht vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom zij het advies niet volgt. Ziet de inrichtende macht ervan af de afdanking te bekrachtigen, dan geldt het personeelslid met terugwerkende kracht tot de dag van de afdanking als opnieuw in dienst opgenomen. § 4 - Indien het een docent godsdienst betreft, dient de inrichtende macht steeds het advies van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst in te winnen, indien die instantie bestaat.

Artikel 5.25. - Afdanking zonder opzegging wegens zware schuld § 1 - De inrichtende macht kan elk tijdelijk personeelslid, zonder opzegging, wegens zware schuld afdanken.

Onder zware schuld wordt elke tekortkoming verstaan die de professionele samenwerking tussen het personeelslid en de inrichtende macht onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. § 2 - Binnen een termijn van drie werkdagen na de dag waarop de inrichtende macht kennis heeft gekregen van feiten die een zware schuld kunnen uitmaken, roept ze het personeelslid per aangetekende brief op voor een verhoor dat ten vroegste vijf en ten laatste tien dagen na het opsturen van de oproepingsbrief moet plaatshebben. De oproepingsbrief vermeldt de feiten die het personeelslid als zware schuld ten last gelegd worden.

Tijdens het verhoor mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een representatieve vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van de hogeschool die in dienstactiviteit, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of op rust gesteld zijn.

Indien de inrichtende macht na het verhoor van oordeel is dat voldoende feiten op de zware schuld wijzen, kan ze binnen de drie dagen na dit verhoor beslissen een einde te maken aan de aanstelling.

Op straffe van nietigheid wordt de beslissing aan het personeelslid betekend, hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief, welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum ervan. De beslissing vermeldt de redenen die de inrichtende macht als zware schuld beschouwt. § 3 - In de volgende gevallen kan het personeelslid tijdens de periode bepaald in de § 2 zonder opzegging uit zijn ambt verwijderd worden : 1° bij zware schuld met ontdekking op heterdaad;2° wanneer de ten last gestelde feiten zo ernstig zijn dat zijn aanwezigheid in de onderwijsinrichting in het belang van de dienst of van het onderwijs niet wenselijk is. Het gaat om een administratieve maatregel. Tijdens de duur van de maatregel bevindt zich het personeelslid in dienstactiviteit.

Artikel 5.26. - Voortijdige ontslagneming van het personeelslid Een tijdelijk aangesteld personeelslid kan eenzijdig de aanstelling opzeggen met inachtneming van een opzeggingstermijn van 30 dagen.

Artikel 5.27. - Modaliteiten m.b.t. de eenzijdige opzegging Onder voorbehoud van de afdanking wegens zware schuld, zoals bepaald in artikel 5.25., moet de akte waarmee één van de partijen eenzijdig een einde aan de dienst maakt - op straffe van nietigheid - de duur van de opzeggingstermijn vermelden en aan de andere partij betekend worden, hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief, welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum.

Artikel 5.28. - Beëindiging in onderlinge overeenstemming In onderlinge overeenstemming kan voortijdig een einde gemaakt worden aan de dienst; de opzeggingstermijn bedoeld in de artikelen 5.24., § 1, en 5.26. dient in dat geval niet in acht te worden genomen.

De onderlinge overeenstemming, de niet-inachtneming van de opzeggingstermijn en de datum waarop het personeelslid zijn toestemming heeft gegeven, worden schriftelijk vastgesteld.

Artikel 5.29. - Dienstattest Op het einde van elke activiteitsperiode levert de inrichtende macht het tijdelijk personeelslid een attest af met vermelding, voor elk uitgeoefend ambt, van de gepresteerde diensten, de begin- en einddatum ervan, de aard van het ambt en de omvang van de opdracht.

Hoofdstuk 3. - Vaste benoeming Artikel 5.30. - Princiep De inrichtende macht benoemt een personeelslid definitief in een vacante betrekking van een wervingsambt, behalve als ze door de vigerende bepalingen inzake reaffectatie of wedertewerkstelling verplicht is in deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld werd.

Artikel 5.31. - Voorwaarden m.b.t. de benoeming Niemand mag vastbenoemd worden, indien hij op het ogenblik van de benoeming niet aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° burger van de Europese Unie zijn;een afwijking kan worden toegestaan door de Regering; 2° een gedrag hebben dat aan de vereisten van het ambt beantwoordt;3° de politieke en burgerlijke rechten genieten;4° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan; 5° houder zijn van één der in artikel 5.2. bepaalde bekwaamheidsbewijzen dat hem zonder duurbeperking toegang verleent tot de uitoefening van het ambt als vastbenoemd personeelslid, of tijdens drie opeenvolgende jaren de in artikel 5.18. bepaalde afwijking verkregen hebben voor het toe te wijzen ambt, waarbij elke afwijking een minimale duur van 15 weken beloopt, en dit telkens vóór 11 mei; 6° aan de wets- en reglementsbepalingen betreffende de taalregeling voldoen;7° de lichamelijke geschiktheid bezitten die vastgesteld werd voor de tot de stage in het gemeenschapsonderwijs toegelaten personeelsleden;8° een nuttige beroepservaring van ten minste 6 jaar in het hoger onderwijs tellen.Deze beroepservaring wordt tot 3 jaar teruggebracht voor personeelsleden die ten minste 3 jaar als tijdelijk of definitief benoemd of aangesteld personeelslid in een ambt met volledige prestaties in het basis- of secundair onderwijs werkzaam waren. Of, indien het om leden van het administratief personeel gaat, ten minste 360 dagen dienstanciënniteit tellen waarvan 240 dagen in meer dan één school- of academiejaar in het betrokken ambt werden gepresteerd; 9° ten minste de vermelding « goed » hebben gekregen op de laatste beoordelingsstaat bedoeld in artikel 5.22.; bij gebrek aan een beoordelingsstaat wordt de voorliggende voorwaarde geacht vervuld te zijn; 10° het ambt als hoofdambt uitoefenen;11° zijn kandidatuur in de vorm en binnen de termijn hebben ingediend die in de oproep tot de kandidaten vastgelegd zijn. De docenten resp. leraren godsdienst worden vastbenoemd door de inrichtende macht van de onderwijsinrichting op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat. Ze worden eveneens op voordracht of met de toestemming van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, van hun ambt als docent godsdienst door de inrichtende macht ontlast.

Artikel 5.32. - Oproep tot de kandidaten § 1 - Elk jaar in de tweede helft van de maand februari doet de inrichtende macht een oproep tot de kandidaten voor een uurroosteraanvulling en voor een vaste benoeming. Deze oproep wordt aan de Regering ter informatie betekend. § 2 - De oproep bevat een lijst met de vacante betrekkingen die op basis van de toestand op 1 februari vóór de oproep tot de kandidaten vastgelegd werden en waarvoor vaste benoemingen op 1 oktober van het volgende schooljaar heel waarschijnlijk zullen kunnen plaatsvinden. De oproep omvat gegevens over de te begeven betrekkingen alsmede de vereiste voorwaarden vanwege de kandidaten en vermeldt dan de vorm en de termijn waarin de kandidatuur moet worden ingediend.

De oproep wordt door aanplakking in de hogeschool alsmede in elke andere aangepaste vorm ter kennis van alle personeelsleden gebracht.

De lijst is ook op verzoek bij de Regering en bij de inrichtende macht verkrijgbaar.

Ten laatste op 10 februari verkrijgt de Regering een afschrift van de lijst vermeld in lid 1. § 3 - Gaat het om het ambt van docent of leraar godsdienst, dan laat de inrichtende macht aan de bevoegde instantie van de betrokken eredienst een afschrift van de oproep ter informatie toekomen.

Artikel 5.33. - Ogenblik en omvang van de benoemingen De vaste benoemingen geschieden op 1 oktober in de betrekkingen die in artikel 5.32., § 2, lid 1, vermeld zijn en die op dit ogenblik nog vacant zijn.

Een vaste benoeming in een betrekking van een ambt kan voor lestijden plaatsvinden, waarbij het minimum aantal 4 bedraagt.

Artikel 5.34. - Voorrangsregeling § 1 - Indien één of meerdere personeelsleden in een ambt met onvolledige prestaties vastbenoemd worden, moet hen de inrichtende macht de voorrang geven om hun uurrooster aan te vullen.

De verplichting tot vaste benoeming geldt slechts voor de personeelsleden die hun kandidatuur binnen één maand na de bekendmaking van de in artikel 5.32. vermelde oproep tot de kandidaten ingediend hebben. § 2 - Onverminderd § 1 heeft het personeelslid voorrang dat het grootste aantal volledige eenheden van 360 dagen in het betrokken ambt telt.

Artikel 5.35. - Benoeming in een ander ambt Het personeelslid dat in een ambt vastbenoemd is, echter in een vacante betrekking van een ander ambt wenst benoemd te worden en dat ten minste 360 dagen dienstanciënniteit telt en houder is van een in artikel 5.2. vastgelegd bekwaamheidsbewijs, moet bij de inrichtende macht zijn kandidatuur schriftelijk indienen onder dezelfde voorwaarden als de kandidaten voor een vaste benoeming.

De vaste benoeming in het andere ambt geschiedt op 1 oktober van het volgende school- of academiejaar.

Artikel 5.36. - Beperking m.b.t. de benoemingen in geval van cumulatie Meerdere benoemingen in verschillende ambten in de hogeschool of in de hogeschool en bij andere inrichtende machten worden slechts toegelaten als deze ambten te zamen niet meer dan een hoofdambt met volledige prestaties uitmaken.

Artikel 5.37. - Kandidatuur voor meerdere ambten De persoon die zich in verschillende ambten kandidaat stelt voor een vaste benoeming dient voor elk ambt een afzonderlijke kandidatuur in.

Artikel 5.38. - Berekening van de dienstanciënniteit § 1 - Voor de berekening van de dienstanciënniteit 1° worden enkel in aanmerking genomen de tot 30 april van het jaar van de aanvraag bezoldigde diensten die als hoofdambt gepresteerd zijn, voor zover de kandidaat houder is van de dienovereenkomstige bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 5.2. of tijdens drie opeenvolgende jaren de in artikel 5.18. bepaalde afwijking verkregen heeft voor het toe te wijzen ambt, waarbij elke afwijking een minimale duur van 15 weken beloopt; 2° bestaat het aantal dagen gepresteerd als tijdelijk personeelslid of als gesubsidieerd contractueel personeelslid in een ambt met volledige prestaties uit al de gepresteerde dagen vanaf het begin tot het einde van de ononderbroken periode van dienstactiviteit, met inbegrip van het ontspanningsverlof alsook de kerst- en paasvakantie, het bevallingsverlof, het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij of de overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen toegekende uitzonderlijke verloven, indien ze in deze periode vallen.Dit aantal dagen wordt met 1,2 vermenigvuldigd, behalve voor het administratief personeel.

De dagen gepresteerd als vastbenoemd personeelslid in een ambt met volledige prestaties worden opgeteld van het begin tot het einde van een ononderbroken periode van dienstactiviteit, met inbegrip van de zomervakantie. § 2 - De diensten die gepresteerd werden in een ambt met onvolledige prestaties en ten minste de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties omvatten, worden in aanmerking genomen zoals diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties.

Het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat niet de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties omvat, wordt gehalveerd. § 3 - Het aantal dagen verworven in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende ambten met volledige of onvolledige prestaties mag nooit het aantal dagen overschrijden dat in een gedurende dezelfde periode uitgeoefend ambt met volledige prestaties verworven is. § 4 - De periode waarvoor een personeelslid een beoordelingsstaat of een evaluatieverslag heeft gekregen waarop de vermelding « onvoldoende » als eindconclusie staat, wordt niet in aanmerking genomen.

ONDERTITEL 4. - Evaluatieverslag en persoonlijk dossier Artikel 5.39. - Tijdstip van de evaluatie Elk personeelslid benoemd in vastverband wordt ten minste om de drie jaar waarin het in dienstactiviteit is en werkelijke diensten presteert, door de directeur geëvalueerd nadat deze contact heeft genomen met het betrokken departementshoofd. Het personeelslid mag ook elk jaar schriftelijk om zo'n evaluatie vragen.

Een evaluatie vindt ten laatste op 30 april van het lopende school- of academiejaar plaats.

Indien het een docent of leraar godsdienst betreft, dan kan de bevoegde instantie van de betrokken eredienst een afzonderlijk verslag opstellen.

Artikel 5.40. - Verslag De evaluatie geschiedt via een met redenen omkleed evaluatieverslag dat o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties alsook over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor de hogeschool inzet. Op het verslag staat de vermelding « zeer goed », « goed », « voldoende » of « onvoldoende » als eindconclusie.

Voor de evaluatie van een docent of leraar godsdienst door de directeur betreft niet hun vakdidactische bekwaamheden noch de inhoud zelf van de cursussen; deze worden uitsluitend door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst geëvalueerd.

De inrichtende macht is verplicht, ten laatste vanaf het vierde academiejaar na de inwerkingtreding van voorliggend decreet jaarlijks een evaluatie van de docenten door de leerlingen te laten uitvoeren, behalve als de inrichtende macht om gegronde redenen niet in staat is deze uit te voeren. Deze redenen worden aan de Regering medegedeeld.

De evaluatie van de docenten door de studenten wordt in aanmerking genomen bij de evaluatie van de docenten.

Artikel 5.41. - Beroepsmogelijkheid § 1 - De directeur of de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt het personeelslid het verslag in tweevoud. Het personeelslid ondertekent beide exemplaren en behoudt er één van. § 2 - Het personeelslid kan het verslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen 10 dagen na de afgifte ervan een beroep vóór de raad van beroep aantekenen.

Binnen een termijn van 45 dagen te rekenen vanaf de dag waarop hij het beroep heeft ontvangen, zendt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht.

Binnen de 10 dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst haar/zijn definitieve beslissing aan het personeelslid. Ze/Hij vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze/hij het advies niet volgt.

Het beroep is opschortend. § 3 - Staat op het verslag de vermelding « onvoldoende » als eindconclusie, dan wordt het personeelslid in het daaropvolgende schooljaar opnieuw geëvalueerd.

Artikel 5.42. - Persoonlijk dossier § 1 - Voor elk vastbenoemd personeelslid wordt een persoonlijk dossier samengesteld, dat de aanstellingsakte, de vaste benoeming, de dienstattesten, de beoordelingsstaten en de evaluatieverslagen, alsmede de desgevallend opgelegde tuchtmaatregelen omvat.

De Regering kan de vorm van het persoonlijk dossier vastleggen. § 2 - Elk personeelslid heeft het recht van zijn persoonlijk dossier te allen tijde inzage te nemen.

ONDERTITEL 5. - Administratieve standen Hoofdstuk 1. - Algemene bepalingen Artikel 5.43. - Opsomming Het personeelslid bevindt zich in één van de volgende administratieve standen : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit;3° terbeschikkingstelling. Hoofdstuk 2. - Dienstactiviteit Artikel 5.44. - Princiep Het personeelslid bevindt zich altijd in dienstactiviteit behoudens een uitdrukkelijke bepaling die het in een andere administratieve stand plaatst.

Artikel 5.45. - Recht op wedde en verlof § 1 - Behoudens andersluidende bepalingen heeft een personeelslid in dienstactiviteit recht op een wedde en op de desbetreffende periodieke verhogingen. § 2 - Een personeelslid heeft recht op verlof onder dezelfde voorwaarden als in het gemeenschapsonderwijs. § 3 - De duur van het jaarlijks verlof van de mediathecaris en van de assistent-mediathecaris wordt vastgelegd als volgt : 1° tot de volledige leeftijd van 44 jaar : 26 dagen;2° van 45 jaar tot de volledige leeftijd van 49 jaar : 27 dagen;3° vanaf 50 jaar : 28 dagen;4° vanaf het jaar waarin de leeftijd van 60 jaar bereikt wordt, word één dag bijkomend vakantieverlof per jaar over de 60ste verjaardag toegekend. Als jaar wordt de periode tussen 1 september en 31 augustus van het daarop volgend jaar beschouwd. Beslissend bij de in het eerste lid bepaalde berekening van het aantal verlofdagen is de leeftijd die men binnen deze periode bereikt.

Wordt een personeelslid niet aangesteld voor de hele in lid 2 bedoelde periode, dan wordt het jaarlijks vakantieverlof dienovereenkomstig verminderd. Wordt door de vermindering geen rond getal bereikt, dan wordt het aantal op een hele eenheid naar boven afgerond.

Het tijdstip waarop het jaarlijks vakantieverlof wordt genomen, wordt in overleg met de directeur vastgelegd. Het kan verdeeld worden, moet echter ten minste 10 opeenvolgende arbeidsdagen duren.

De mediathecaris en de assistent-mediathecaris hebben geen recht op de ontspanningsverloven.

Hoofdstuk 3. - Non-activiteit Artikel 5.46. - Opsomming Een personeelslid bevindt zich in non-activiteit in geval van 1° schorsing bij tuchtmaatregel;2° op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;3° veroorloofde langdurige afwezigheid om familiale redenen. Hoofdstuk 4. - Terbeschikkingstelling Artikel 5.47. - Opsomming Een vastbenoemd personeelslid kan 1° wegens ontstentenis van betrekking;2° wegens bijzondere opdracht;3° wegens ziekte of gebrekkigheid;4° om persoonlijke redenen;5° wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaan;6° wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst ter beschikking gesteld worden. Artikel 5.48. - Modaliteiten m.b.t. de terbeschikkingstelling § 1 - Met uitzondering van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en van de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst gebeurt de terbeschikkingstelling onder dezelfde voorwaarden als in het gemeenschapsonderwijs. Dit geldt eveneens voor de toekenning van een wachtgeld.

De inrichtende macht moet elke terbeschikkingstelling waarvoor in het gemeenschapsonderwijs een beslissing van de Regering of van haar afgevaardigde nodig is om verder een wachtgeld te genieten, aan de Regering ter goedkeuring voorleggen. § 2 - Geen personeelslid mag ter beschikking gesteld worden of in disponibiliteit blijven na afloop van de maand waar het de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt en 30 pensioenaanspraakverlenende dienstjaren telt.

De terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht is een uitzondering.

Artikel 5.49. - Modaliteiten m.b.t. de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de terugroeping in dienstactiviteit, de reaffectatie en de wedertewerkstelling § 1 - Bij ontstentenis van betrekking in een bepaald ambt wordt het personeelslid met de laagste dienstanciënniteit in het betrokken ambt ter beschikking gesteld. De dienstanciënniteit wordt berekend overeenkomstig artikel 5.38., waarbij de diensten die bij de "pedagogische hogeschool van de Duitstalige Gemeenschap", de "pedagogische hogeschool Pater Damiaan" of de "verplegingsschool" in het betrokken ambt gepresteerd werden, eveneens in aanmerking worden genomen.

Bij gelijke dienstanciënniteit wordt het jongste personeelslid ter beschikking gesteld. § 2 - Het personeelslid dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking wordt gesteld, verkrijgt een wachtgeld berekend op basis van de bepalingen die in het gemeenschapsonderwijs van toepassing zijn. § 3 - Elk ter beschikking gesteld personeelslid blijft ter beschikking van de inrichtende macht.

Dienstprestaties die met de opdracht van het personeelslid in het kader van het bekleden ambt verenigbaar zijn, kunnen aan het personeelslid opgelegd worden. De in artikel 5.73. vermelde wekelijkse arbeidsduur tijdens welke deze dienstprestaties moeten worden geleverd, wordt naar rato van het wachtgeld verminderd. Wordt door de vermindering geen rond getal bereikt, dan wordt het aantal op een hele eenheid naar boven afgerond. § 4 - De inrichtende macht doet te allen tijde, met voorrang en vóór elke tijdelijke aanstelling, een beroep op deze dienstprestaties. Het personeelslid wordt in dienstactiviteit teruggeroepen in het ambt waarin het vastbenoemd personeelslid of waarvoor het houder is van het vereiste resp. voor voldoend geachte bekwaamheidsbewijs van groep A. Tijdens deze terugroeping in dienstactiviteit verkrijgt het personeelslid de wedde overeenkomstig de weddeschaal die van toepassing was vóór zijn terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking. § 5 - Een personeelslid dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking wordt gesteld, kan om een reaffectatie of wedertewerkstelling in het gemeenschapsonderwijs of in het gesubsidieerd vrij onderwijs verzoeken. Het verklaart schriftelijk dat het eens is met het opvoedkundig project van de betrokken inrichtende macht. De betrokken inrichtende macht beslist of zij dit verzoek opvolgt. Bij weigering van het verzoek moet de inrichtende macht haar beslissing met redenen omkleden.

Het personeelslid wordt ofwel gereaffecteerd in het ambt waarin het vastbenoemd is ofwel wedertewerkgesteld in het ambt waarvoor het houder is van het vereiste resp. voor voldoend geachte bekwaamheidsbewijs. De reaffectatie resp. wedertewerkstelling gebeurt krachtens de regels die van toepassing zijn in het gemeenschapsonderwijs of in het gesubsidieerd vrij confessioneel onderwijs, waarbij de personeelsleden voorrang hebben die bij de betrokken inrichtende macht ter beschikking zijn gesteld.

Het personeelslid is ertoe verplicht binnen de door de inrichtende macht vastgelegde termijn in zijn ambt aan te treden.

Het personeelslid verkrijgt de wedde overeenkomstig de weddeschaal die van toepassing was vóór zijn terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking.

Artikel 5.50. - Modaliteiten m.b.t. de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst § 1 - De inrichtende macht betekent het personeelslid een voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst per aangetekende brief. Deze aangetekende brief heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzendingsdatum.

Binnen een termijn van 20 dagen na de betekening van het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst kan het personeelslid ertegen een beroep indienen bij de bevoegde raad van beroep. Het beroep is opschortend.

Binnen een termijn van 90 dagen na de ontvangst van het beroep van het personeelslid zendt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan het personeelslid en aan de inrichtende macht.

Ten laatste 30 dagen na de ontvangst van het advies van de raad van beroep deelt de inrichtende macht haar beslissing aan het personeelslid mede, hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief, welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum.

De inrichtende macht vermeldt desgevallend waarom het advies niet gevolgd wordt.

Indien het een docent of leraar godsdienst betreft, dan kan de terbeschikkingstelling uitsluitend in onderlinge overeenstemming met de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, worden uitgevoerd.

De terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst wordt door de inrichtende macht ter goedkeuring van de Regering voorgelegd. § 2 - Het personeelslid dat wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst ter beschikking wordt gesteld, verkrijgt een wachtgeld berekend op basis van de bepalingen die van toepassing zijn in het gemeenschapsonderwijs.

ONDERTITEL 6. - Definitieve ambtsneerlegging Artikel 5.51. - Beëindiging van rechtswege van een aanstelling of benoeming Onverminderd artikel 5.23. eindigt een tijdelijke aanstelling of vaste benoeming van rechtswege zonder opzegging wanneer de personeelsleden niet meer voldoen aan één van de volgende voorwaarden : 1° a) burger van de Europese Unie zijn, behalve afwijking toegestaan door de Regering;b) de politieke en burgerlijke rechten genieten;c) aan de dienstplichtwetten voldoen;2° na een veroorloofde afwezigheid, zonder geldige reden hun dienst niet hervatten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan 10 dagen afwezig blijven;3° zonder geldige reden hun betrekking verlaten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;4° zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;5° wegens een overeenkomstig de wet of het reglement erkende blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer in staat zijn hun ambt naar behoren te vervullen;6° na hun terugroeping in dienstactiviteit zonder geldige reden weigeren de door de inrichtende macht toegewezen betrekking te bekleden;7° wegens het bereiken van de leeftijdsgrens op pensioen gesteld zijn;8° onregelmatig tijdelijk aangesteld of vastbenoemd zijn geweest, indien de onregelmatigheid : a) ofwel binnen 60 dagen na de aanstelling resp.benoeming is vastgesteld; b) ofwel door een bedrieglijke handeling vanwege het personeelslid veroorzaakt is;c) ofwel zo zwaar is dat de aanstelling resp.de benoeming als niet bestaand moet worden geacht.

De inrichtende macht verwittigt het personeelslid van de ambtsneerlegging hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief. Zij vermeldt er de reden van.

In het onder lid 1, 8°, bedoelde geval behoudt het personeelslid de verworven rechten verbonden aan zijn voorafgaande stand, voor zover de inrichtende macht erin toestemt.

Artikel 5.52. - Beëindiging van een vaste benoeming Een vaste benoeming neemt ook een einde : 1° bij vrijwillig ontslag van het personeelslid;2° bij afdanking wegens zware schuld;3° wanneer de vermelding « onvoldoende » binnen twee opeenvolgende jaren telkens op de beoordelingsstaten als eindconclusie staat;4° indien het een docent godsdienst betreft, wanneer de bevoegde instantie van de betrokken eredienst twee opeenvolgende jaren een verslag uitreikt waarop de vermelding « onvoldoende »als eindconclusie staat. Bij vrijwillig ontslag mag het personeelslid zijn dienst slechts verlaten als het door de inrichtende macht daartoe gemachtigd is of na inachtneming van een opzeggingstermijn van 30 dagen. De opzegging wordt aan de inrichtende macht per aangetekende brief betekend, welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum. Op straffe van nietigheid moet de aangetekende brief de duur van de opzegging alsmede de datum waarop ze begint, vermelden.

Wanneer de beëindiging van de vaste benoeming de toepassing met zich brengt van artikel 10 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, stort de Duitstalige Gemeenschap het in dat artikel bepaald bedrag aan de Rijksdienst voor sociale Zekerheid.

ONDERTITEL 7. - Tuchtregeling Hoofdstuk 1. - Tuchtmaatregelen Artikel 5.53. - Opsomming Indien de vastbenoemde personeelsleden hun plichten niet nakomen, kunnen zij één van de volgende tuchtstraffen oplopen : 1° de terechtwijzing;2° de blaam;3° de inhouding van wedde;4° de schorsing bij tuchtmaatregel;5° de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;6° de afdanking wegens zware schuld. Indien het een docent of leraar godsdienst betreft, kan de tuchtstraf slechts op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, of met haar toestemming op voordracht van de inrichtende macht opgelegd worden.

Artikel 5.54. - Procedure § 1 - De straffen worden door de inrichtende macht uitgesproken.

De directeur betekent aan het personeelslid, na hem gehoord te hebben, het voorstel tot tuchtstraf per aangetekende brief, welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum.

Bij de in artikel 5.53., 1° en 2°, vermelde tuchtstraffen worden het verhoor en het voorstel, in afwijking van lid 1, door het betrokken departementshoofd gevoerd resp. geformuleerd, behalve indien de departementshoofden zelf betrokken zijn.

Indien de maatregel de directeur betreft, dan stelt de voorzitter van de raad van beheer de straf voor.

Binnen twintig dagen na de betekening kan het personeelslid, vóór de bevoegde raad van beroep, een beroep aantekenen tegen het voorstel tot tuchtstraf.

Het beroep is opschortend. § 2 - Binnen negentig dagen na de datum van ontvangst van het door het personeelslid aangetekend beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan het personeelslid en aan de inrichtende macht. § 3 - Indien het een docent of leraar godsdienst betreft, is steeds het advies van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst vereist, indien die instantie bestaat. § 4 - Ten laatste 30 dagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep deelt de inrichtende macht het personeelslid haar beslissing mede ofwel bij een gerechtsdeurwaarderexploot ofwel bij een aangetekende brief welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum. Zij vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom zij het advies niet volgt. § 5 - De in de §§ 1 tot 4 vermelde procedure kan op een vastbenoemd personeelslid dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld is en bij een andere inrichtende macht gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, ook gelijktijdig door beide inrichtende machten toegepast worden.

Om de in het eerste lid vermelde gemeenschappelijke toepassing mogelijk te maken, informeert de inrichtende macht waarbij het personeelslid gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is schriftelijk de inrichtende macht waarbij het vastbenoemd is over de opzet om een tuchtprocedure in te stellen.

De tuchtstraf kan door beide inrichtende machten of door één inrichtende macht opgelegd worden; in dit laatste geval heeft de tuchtstraf slechts tegenover deze inrichtende macht uitwerking.

Artikel 5.55. - Modaliteiten m.b.t. de inhouding van wedde Een inhouding van wedde wordt opgelegd voor ten minste één maand en ten hoogste drie maanden en mag niet meer dan één vijfde van het brutobedrag van de laatste activiteitswedde of van het laatste wachtgeld bedragen.

Artikel 5.56. - Modaliteiten m.b.t. de schorsing De schorsing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste één jaar. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de helft van het brutobedrag van zijn laatste activiteitswedde of wachtgeld.

Artikel 5.57. - Modaliteiten m.b.t. de op non-activiteitstelling De op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel mag niet minder dan één jaar en niet meer dan 5 jaar duren.

Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de eerste twee jaar een wachtgeld dat gelijk is aan de helft van zijn activiteitswedde. Zonder dat dit bedrag mag worden overschreden, wordt het wachtgeld vervolgens vastgesteld op het bedrag van het pensioen dat de betrokkene zou bekomen als hij voortijdig op pensioen was gesteld.

Na de helft van de duur van zijn straf mag het personeelslid erom vragen, opnieuw in het onderwijs te worden opgenomen.

Artikel 5.58. - Minimumbedrag in geval van inhouding van wedde of toekenning van een wachtgeld De inhouding van wedde of de toekenning van een wachtgeld mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid minder bedraagt dan de werkloosheidsuitkering waarop het recht zou hebben in het stelsel van de maatschappelijke zekerheid voor werknemers.

Artikel 5.59. - Opschorting van de tuchtprocedure Een strafprocedure schorst de tuchtprocedure op die tot dezelfde feiten betrekking heeft.

De inrichtende macht beslist over de toepassing van een tuchtstraf, welk het resultaat van de strafprocedure ook mag zijn.

Hoofdstuk 2. - Doorhaling van een tuchtstraf Artikel 5.60. - Doorhaling De doorhaling van een tuchtstraf geschiedt van ambtswege na een termijn waarvan de duur is vastgelegd op : 1° één jaar voor de terechtwijzing en de blaam;2° drie jaar voor de inhouding van wedde;3° vijf jaar voor de schorsing bij tuchtmaatregel;4° zeven jaar voor de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel. De termijn loopt vanaf de dag waarop de tuchtstraf is uitgesproken.

De tuchtstraf wordt van het dossier van het personeelslid geschrapt.

ONDERTITEL 8. - Raad van beroep Artikel 5.61. - Oprichting Voor de hogeschool wordt een raad van beroep opgericht, belast met de beroepen bedoeld in de artikelen 5.12., 5.22., 5.24., 5.41., 5.50., 5.54., 5.88., en 5.102.

Artikel 5.62. - Samenstelling § 1 - De raad van beroep is samengesteld uit 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende macht en van de representatieve vakorganisaties.Voor elke categorie zijn er evenveel plaatsvervangers als werkende leden; 2° een voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters;3° een secretaris en een adjunct-secretaris. De werkende leden en de plaatsvervangers van de raad van beroep worden door de Regering aangewezen op voordracht van de inrichtende macht en van de met toepassing van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 representatieve vakorganisaties.

De Regering wijst de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters aan onder de magistraten in dienstactiviteit. § 2 - Het aantal leden van de raad van beroep en de duur van hun mandaat worden door de Regering bepaald. De raad telt ten minste drie werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en drie werkende leden die de personeelsleden vertegenwoordigen.

Artikel 5.63. - Huishoudelijk reglement De raad van beroep maakt zijn huishoudelijk reglement op, dat hij ter goedkeuring aan de Regering voorlegt.

Artikel 5.64. - Wraking en ontlasting van leden Zodra een zaak voorgelegd is aan de raad van beroep, deelt de voorzitter aan het personeelslid en aan de inrichtende macht de lijst mee van de werkende leden en plaatsvervangers. Binnen 10 dagen na ontvangst van die lijst kan zowel het personeelslid als de inrichtende macht de wraking van ten hoogste drie leden aanvragen. Zij mogen evenwel niet tegelijkertijd een werkend lid en zijn plaatsvervanger wraken.

Een lid mag om ontlasting verzoeken als het van oordeel is dat het ter zake morele belangen heeft of als het vreest dat zijn onpartijdigheid in twijfel kan worden getrokken. De voorzitter beslist of er al dan niet aan de aanvraag gevolg wordt gegeven. Hij kan ook een lid om dezelfde redenen ontlasten.

De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en de plaatsvervangers mogen geen zitting hebben in een zaak die betrekking heeft op hun echtgenoot of een bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad.

Artikel 5.65. - Procedure Binnen 20 dagen na ontvangst van het beroep worden de partijen door de voorzitter opgeroepen.

Het personeelslid en de inrichtende macht worden door de raad van beroep gehoord.

Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een erkende vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van de hogeschool die in dienstactiviteit, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of op rust gesteld zijn.

De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of door een verdediger naar keuze.

De raad van beroep kan een aanvullend onderzoek bevelen en getuigen horen.

Het niet-verschijnen van het personeelslid resp. zijn vertegenwoordiger of van de inrichtende macht resp. de vertegenwoordiger ervan belet in geen geval de raad van beroep uitspraak te doen.

Artikel 5.66. - Aanwezigheids- en stemmenquorum De raad van beroep mag slechts geldig beraadslagen, indien ten minste twee leden die de inrichtende macht vertegenwoordigen en twee leden die de personeelsleden vertegenwoordigen, aanwezig zijn. Er moeten evenveel vertegenwoordigers van de inrichtende macht als vertegenwoordigers van het personeel aan de stemming deelnemen. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van één of meer bij loting aangewezen leden.

Als het in vorig lid bedoelde aanwezigheidsquorum niet bereikt wordt, roept de voorzitter binnen vijftien dagen een nieuwe vergadering bijeen. Op die vergadering kan beslist worden, ongeacht het aantal aanwezige leden van elke groep.

De vertegenwoordigers van de inrichtende macht en van de personeelsleden zijn stemgerechtigd.

Het met redenen omkleed advies wordt uitgebracht na geheime stemming, bij gewone meerderheid van de stemmen. Bij staking van stemmen is die van de voorzitter beslissend.

Artikel 5.67. - Mededeling van het advies Het met redenen omkleed advies van de raad van beroep wordt binnen 5 dagen na de vergadering waarop de raad zijn advies heeft uitgebracht per aangetekende brief aan de partijen medegedeeld.

Artikel 5.68. - Werkingskosten en vergoedingen De werkingskosten van de raad van beroep vallen ten laste van de Gemeenschap.

De Regering bepaalt het presentiegeld waarop de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters alsook de reiskostenvergoeding waarop de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters en de leden aanspraak hebben.

ONDERTITEL 9. - Preventieve schorsing Artikel 5.69. - Toepassing en procedure § 1 - De preventieve schorsing is een administratieve maatregel zonder disciplinair karakter. Zij heeft de verwijdering van het personeelslid uit zijn ambt tot gevolg.

In de volgende gevallen kan een personeelslid preventief geschorst worden als het belang van de dienst of van de opleidingsactiviteiten dat vereist : 1° bij strafrechtelijke vervolgingen;2° bij tuchtprocedure;3° vanaf het ogenblik waar de aangetekende brief uitwerking heeft waarmee de inrichtende macht het personeelslid daarvan verwittigt dat een onverenigbaarheid vastgesteld is;4° vanaf het ogenblik waar de aangetekende brief uitwerking heeft waarmee de inrichtende macht aan het personeelslid het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst betekent. § 2 - Vóór elke maatregel houdende preventieve schorsing wordt het personeelslid door de inrichtende macht voor een verhoor opgeroepen.

De oproeping alsmede de motivering van de preventieve schorsing worden aan het personeelslid betekend ofwel per aangetekende brief welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzending ervan ofwel per brief met ontvangstbewijs welke uitwerking heeft op de datum vermeld op het ontvangstbewijs. Het verhoor vindt ten vroegste plaats op de tweede werkdag na de dag waarop de oproeping uitwerking heeft.

Tijdens het verhoor mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van de hogeschool die in actieve dienst, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of op rust gesteld zijn.

Binnen de drie werkdagen na de dag waarop het verhoor gepland is, deelt de inrichtende macht haar beslissing per aangetekende brief aan het personeelslid mede, zelfs als het personeelslid of zijn vertegenwoordiger bij het verhoor niet verschenen is; de aangetekende brief heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzending ervan. § 3 - In afwijking van § 2, lid 1, kan een personeelslid in de volgende gevallen onmiddellijk uit zijn ambt verwijderd worden : 1° bij zware schuld met ontdekking op heterdaad;2° wanneer de ten last van het personeelslid gestelde feiten zo ernstig zijn dat zijn aanwezigheid in de hogeschool in het belang van de dienst of van de opleidingsactiviteiten niet wenselijk is. De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt ten laatste op de derde werkdag na de dag genomen waarop de inrichtende macht van de feiten kennis heeft genomen.

Ten laatste de derde werkdag na de dag waarop de inrichtende macht de maatregel bedoeld in het eerste lid heeft genomen, past ze de procedure bedoeld in § 2 toe; zo niet eindigt de verwijdering uit het ambt na afloop van die termijn. Het personeelslid kan dan slechts met toepassing van de procedure bedoeld in § 2 voor dezelfde feiten uit zijn ambt verwijderd worden. § 4 - De duur van de preventieve schorsing mag één jaar niet overschrijden. Dit geldt niet in het geval van strafrechtelijke vervolgingen.

De preventieve schorsing verstrijkt alleszins na 45 dagen, indien het voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 5.54., § 1, leden 2 en 4, niet binnen die termijn aan het personeelslid betekend is. Zij verstrijkt eveneens op de dag waarop de in de artikelen 5.22., § 4, lid 2, 5.50., § 1, lid 4, en 5.54., § 4, voor de inrichtende macht bepaalde termijn verstrijkt. § 5 - Om de drie maanden vanaf de datum waarop de preventieve schorsing uitgesproken in het kader van een tuchtprocedure uitwerking heeft, wordt ze door de inrichtende macht schriftelijk bekrachtigd.

Die bekrachtiging wordt aan de betrokkene per aangetekende brief betekend.

Bij ontstentenis ervan binnen de gestelde termijn mag het personeelslid zijn werk hervatten, indien het ten minste 10 werkdagen voordat het zijn werk hervat de inrichtende macht per aangetekende brief verwittigd heeft.

Na ontvangst van die mededeling kan de inrichtende macht het voortbestaan van de preventieve schorsing bekrachtigen volgens de hierboven beschreven procedure.

Artikel 5.70. - Inhouding van wedde § 1 - In de volgende gevallen wordt de wedde van een preventief geschorst personeelslid tot de helft van zijn bruto activiteitswedde teruggebracht : 1° als het het voorwerp is van strafrechtelijke vervolging en in beschuldiging gesteld is; 2° als hem het voorstel m.b.t. één van de in artikel 5.53., lid 1, 4°, 5° en 6° opgenomen tuchtmaatregelen betekend is. In het geval bedoeld in lid 1, 1°, gebeurt de inhouding op de eerste dag van de maand volgende op degene waar het personeelslid in beschuldiging gesteld is.

In het geval bedoeld in lid 1, 2°, gebeurt de inhouding op de dag waarop het voorstel betekend wordt. § 2 - De inhouding van wedde mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid minder bedraagt dan de werkloosheidsuitkering waarop het recht zou hebben in het stelsel van de maatschappelijke zekerheid voor werknemers.

Artikel 5.71. - Intrekking van de inhouding van wedde en betaling aan de Gemeenschap § 1 - Na de tuchtprocedure of de gerechtelijke procedure wordt de inhouding van wedde ingetrokken behalve als één van de in artikel 5.53., lid 1, 4°, 5° en 6°, bedoelde maatregelen genomen werd of als het personeelslid definitief strafrechtelijk veroordeeld is.

Wordt de inhouding van wedde ingetrokken, dan komt het personeelslid - voor de duur van de schorsing - een bijkomende wedde toe, verhoogd met de verwijlinteresten tegen de wettelijke rentevoet, berekend vanaf de dag van de inhouding. De inrichtende macht betaalt het aanvullende bedrag aan de Gemeenschap. § 2 - Wordt er tot een preventieve schorsing zonder inhouding van wedde in het kader van een tuchtprocedure overgegaan, van een procedure met het oog op een afdanking ter gevolge van een onverenigbaarheid of van een procedure van terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst, dan betaalt de inrichtende macht aan de Gemeenschap een bedrag overeenstemmend met de helft van de wedde die het personeelslid tijdens de schorsing heeft gekregen, indien 1° geen tuchtmaatregel;2° geen afdanking ter gevolge van een onverenigbaarheid;3° geen terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst plaatsgevonden heeft. § 3 - Het personeelslid behoudt de wedde die het tijdens de preventieve schorsing verkregen heeft.

Als de schorsing bij tuchtmaatregel minder lang duurt dan de preventieve schorsing, ontvangt het personeelslid zijn volle wedde zodra de schorsing bij tuchtmaatregel een einde neemt.

Artikel 5.72. - Verwittiging van de Regering De preventieve schorsing wordt ter kennis van de Regering gebracht met het oog op de onmiddellijke uitvoering van die maatregel.

ONDERTITEL 10. - Wekelijkse werktijd Artikel 5.73. - Wekelijkse werktijd § 1 - De prestaties geleverd door de directeur, de departementshoofden, de personeelsleden van het administratief en het opvoedend personeel en de docenten belopen in het geval van een voltijdse tewerkstelling in doorsnede 38 uren van 60 minuten. De doorsnede wordt over een referentieperiode van 4 maanden berekend.

De wekelijkse werktijd mag in geen geval 50 uren overschrijden. § 2 - Wat de docenten betreft, omvatten de in § 1 vermelde 38 uren : 1° 16 lesuren van 60 minuten; 2° andere in artikel 5.74. en 5.75. bepaalde opdrachten die ter plaatse moeten worden uitgevoerd, tenzij de inrichtende macht anders beslist.

De tijdelijke omvang die de docent aan de opdrachten op het gebied van de voortgezette opleiding of aan het onderzoek wijdt, komt in vermindering van de in het eerste lid, 1°, vermelde 16 uren.

ONDERTITEL 11. - Opdracht van de docenten en van het opvoedend personeel Artikel 5.74. - Algemeenheden De opdrachten van de personeelsleden omvatten prestaties die noodzakelijkerwijze gepaard gaan met de uitoefening van het betrokken ambt en andere taken die tot de verwezenlijking van het opleidingsproject bijdragen.

Artikel 5.75. - Docenten De opdracht van elk docent bestaat o.a. in : 1° de opleidingsopdracht, t.w. de planificatie, de voorbereiding en de uitvoering van de opleidingsactiviteiten en de andere pedagogische activiteiten met toepassing van het leerprogramma; 2° de opvoedingsopdracht, t.w. de regelmatige en persoonlijke begeleiding van de student en de ontwikkeling van zijn verantwoordelijkheidszin; 3° de regelmatige deelneming aan voortgezette opleidingen;4° de deelneming aan pedagogische vergaderingen;5° de deelneming aan groepsgesprekken en andere vergaderingen van het docentencollege;6° de vervangingen;7° de medewerking aan de interne en externe evaluatie van de hogeschool;8° de verbetering van de huiswerken en de regelmatige evaluatie van de studenten;9° de taken die tot de verwezenlijking van het opleidingsproject bijdragen 10° de voor- en nabereiding van de cursussen;11° het onderzoek. Artikel 5.76. - Mediathecaris en assistent-mediathecaris De opdracht van de mediathecaris omvat o.a. de volgende taken : 1° de collectieopbouw, inzonderheid de keuze van de aan te schaffen media, in enge samenwerking met de docenten en studenten van de hogeschool, de bevoegde afgevaardigde van de Regering alsmede de kleuter- en lager onderwijzers van de Duitstalige Gemeenschap;2° het onderhoud van de collectie;hij draagt inzonderheid de hoofdverantwoordelijkheid voor het bibliotheektechnisch beheer bij het opzetten van catalogi; 3° het programmeren van maatregelen om de pedagogische mediatheken in de Duitstalige gemeenschap met gebouwen, lokalen en technische middelen uit te rusten;4° de organisatie en het beheer van de pedagogische mediatheken in de Duitstalige Gemeenschap;5° de samenwerking met de openbare bibliotheken en pedagogische mediatheken van de secundaire scholen in de Duitstalige Gemeenschap;6° het raadgeven aan de gebruikers van de pedagogische mediatheken;7° de bibliotheektechnische voortgezette opleiding van hulpkrachten in de schoolmediatheken. De assistent-mediathecaris ondersteunt de mediathecaris bij de uitoefening van zijn taken en vervangt hem in geval van afwezigheid.

Bovendien vervult hij ook de volgende taken : 1° het public-relations werk en de publiciteit voor de pedagogische mediatheken.2° de voorstelling en verdediging van het didactisch-methodologisch belang van de pedagogische mediatheken voor de kleuterafdelingen en de lagere scholen; 3° het ontwikkelen en voorstellen van concepten i.v.m. de leesbevordering in de kleuterafdelingen en lagere scholen in samenwerking met de kleuter- en lager onderwijzers alsmede met de openbare bibliotheken en het mediacentrum van de Duitstalige Gemeenschap; 4° de ontwikkeling en omzetting van concepten voor bijzondere manifestaties in de pedagogische mediatheken. ONDERTITEL 12. - Vervanging van personeelsleden die afwezig zijn wegens verlof, terbeschikkingstelling of enige andere vorm van afwezigheid Artikel 5.77. - Princiep Een personeelslid dat afwezig is wegens verlof, terbeschikkingstelling of enige andere vorm van afwezigheid kan vervangen worden overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III van het decreet van 30 juni 2003 houdende dringende maatregelen inzake onderwijs 2003.

ONDERTITEL 13. - Bijzondere bepalingen Artikel 5.78. - Personeelsleden De personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van dit decreet bij de pedagogische hogeschool van de Duitstalige Gemeenschap, de pedagogische hogeschool « Pater Damiaan » of de verplegingsschool vastbenoemd zijn, gelden in de zin van dit decreet als vastbenoemd voor hetzelfde aantal uren.

In het academiejaar 2005-2006 benoemt de inrichtende macht personeelsleden overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 5.30. tot 5.38. definitief in de betrekkingen die in het academiejaar 2004-2005 in de in het eerste lid vermelde hogescholen vacant hebben kunnen worden verklaard op grond van de tot op dat ogenblik geldende statutaire bepalingen. In afwijking van artikel 5.32. vindt de oproep tot de kandidaten vóór 15 augustus 2005 plaats en wordt aan alle personeelsleden schriftelijk medegedeeld. De Regering ontvangt een kopie ervan.

De diensten die vóór de inwerkingtreding van dit decreet bij de pedagogische hogeschool van de Duitstalige Gemeenschap, de pedagogische hogeschool « Pater Damiaan » of de verplegingsschool gepresteerd zijn, worden voor de tijdelijke aanstellingen en vastbenoemingen in aanmerking genomen bij de berekening van de dienstanciënniteit vermeld in de artikelen 5.17., 5.20., 5.31., 5.34., 5.35. en 5.38.

ONDERTITEL 14. - Bijzondere regeling voor het personeel van het aanvullend secundair beroepsonderwijs en van het voorbereidingsjaar van de verplegingsschool Artikel 5.79. - Afwijkende en aanvullende bepalingen Deze bepaling is van toepassing op de personeelsleden die in het aanvullend secundair beroepsonderwijs, afdeling « verpleging », en in het voorbereidingsjaar tewerkgesteld zijn : 1° in afwijking van artikel 5.31., lid 1, 8°, telt een personeelslid in het aanvullend secundair beroepsonderwijs of in het voorbereidingsjaar ten minste 360 dagen dienstanciënniteit die gespreid zijn over ten minste drie schooljaren en waarvan 240 dagen in meer dan één schooljaar in het betrokken ambt in het aanvullend secundair beroepsonderwijs of in het voorbereidingsjaar werden gepresteerd; 2° in afwijking van artikel 5.73. wordt in het aanvullend secundair beroepsonderwijs en in het voorbereidingsjaar de verplichte wekelijkse aanwezigheidsduur als volgt ingericht : a) de leraren technische vakken zijn wekelijks 20 à 22 lesuren van 50 minuten op school aanwezig;b) de praktijkleraren zijn wekelijks 30 à 33 lesuren van 50 minuten op school aanwezig; 3° in afwijking van artikel 5.75. bestaat de opdracht van het onderwijzend personeel o.a. in : a) de onderwijsopdracht, t.w. de planificatie, de voorbereiding en het geven van de lessen en andere pedagogische activiteiten met toepassing van het leerprogramma; b) de opvoedingsopdracht, t.w. de regelmatige en persoonlijke begeleiding van de leerling en de ontwikkeling van zijn verantwoordelijkheidszin; c) de regelmatige deelneming aan voortgezette opleidingen;d) de deelneming aan pedagogische vergaderingen;e) de deelneming aan vergaderingen van het personeel, vergaderingen van de klassenraad en coördinatievergaderingen;f) de toezichten en vervangingen;g) de medewerking aan de interne en externe kwaliteitscontrole van de school;h) het uitwerken van een plan ter verdeling van de leerstof;i) het houden van een dagboek;j) de verbetering van de huiswerken en de regelmatige evaluatie van de leerlingen; k) de opgaven die tot de verwezenlijking van het opleidingsproject bijdragen 4° in afwijking van artikel 5.76. bestaat de opdracht van het opvoedend personeel o.a. in : a) de opvoedingsopdracht, t.w. de regelmatige en persoonlijke begeleiding van de leerling en de ontwikkeling van zijn verantwoordelijkheidszin; b) de toezichten en vervangingen;c) het uitvoeren van administratieve taken;d) de regelmatige deelneming aan voortgezette opleidingen;e) de deelneming aan pedagogische vergaderingen;f) de deelneming aan vergaderingen van het personeel en aan coördinatievergaderingen;g) de medewerking aan de interne en externe kwaliteitscontrole, zowel van de school als van het eigen werk. ONDERTITEL 15. - Onderhoudspersoneel Artikel 5.80. - Algemeenheden Het onderhoudspersoneel is onderworpen aan de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Artikel 5.81. - Wekelijkse arbeidsduur en verlofregeling De wekelijkse arbeidsduur van het onderhoudspersoneel bedraagt 38 uren van 60 minuten.

Het onderhoudspersoneel heeft recht op verlof overeenkomstig het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs.

ONDERTITEL 16. - Departementshoofden Artikel 5.82. - Princiep § 1 - Het ambt van departementshoofd wordt uitsluitend per mandaat begeven. § 2 - Het gaat om een voltijds of een halftijds mandaat.

Komt de inrichtende macht tot de conclusie dat het mandaat voltijds moet worden begeven, dan deelt zij vooraf de Regering een uitvoerige motivering mede.

Artikel 5.83. - Toelatingsvoorwaarden Een personeelslid mag dit ambt bekleden, indien het : 1° als docent in vast verband benoemd is;2° in het laatste evaluatieverslag ten minste de vermelding « goed » heeft gekregen;3° zijn kandidatuur in de vorm en binnen de termijn heeft ingediend die in de oproep tot de kandidaten werden vastgesteld. Artikel 5.84. - Oproep en kandidaturen De inrichtende macht publiceert een oproep tot de kandidaten in de hogeschool. De oproep omvat de doeleinden die tijdens de duur van het mandaat moeten worden verwezenlijkt.

De kandidatuur wordt door het personeelslid per aangetekende brief ingediend. De kandidaat voegt de kandidatuur o.a. een strategie- en actieplan bij ten einde de in het voorafgaande lid vermelde doeleinden te verwezenlijken.

Artikel 5.85 - Aanwijzing van de mandataris De inrichtende macht beslist welke kandidaat het mandaat zal uitoefenen Zij baseert o.a. op de evaluatieverslagen, op het strategie- en actieplan van de kandidaat en op een sollicitatiegesprek.

Artikel 5.86. - Duur en beëindiging van het mandaat § 1 - Het mandaat duurt vijf jaar. § 2 - Het mandaat neemt voortijdig een einde in de volgende gevallen : 1° in het geval van een preventieve schorsing van meer dan zes maanden;2° in het geval van een terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst van meer dan zes maanden;3° indien één der volgende tuchtmaatregelen wordt opgelegd : a) de inhouding van wedde;b) de schorsing bij tuchtmaatregel;c) de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;d) de afdanking wegens zware schuld;4° bij vrijwillig ontslag;5° bij vrijwillig afzien van het mandaat;6° indien op het evaluatieverslag de vermelding « onvoldoende » als eindconclusie staat. De inrichtende macht kan het mandaat beëindigen in geval van een verlof of terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid voor een periode van meer dan zes opeenvolgende maanden.

In de gevallen bepaald in het eerste lid, 4° en 5°, en in afwijking van artikel 5.52., lid 2, dient het personeelslid een opzeggingstermijn van 60 dagen in acht te nemen. De opzeggingstermijn kan in overeenstemming met de inrichtende macht worden verkort. De opzegging geschiedt per aangetekende brief met vermelding van de duur van de opzeggingstermijn. De aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de uitzendingsdatum. § 3 - De mandataris is bovendien onderworpen aan alle bepalingen van dit statuut.

Artikel 5.87. - Tijdelijke vervanging § 1 - Indien het departementshoofd op grond van één der in artikel 5.92. vermelde verloven of terbeschikkingstellingen tijdens meer dan twintig opeenvolgende arbeidsdagen afwezig is, dan kan de inrichtende macht hem tijdelijk door een ander personeelslid laten vervangen dat aan de voorwaarden van artikel 5.83., 1° en 2°, voldoet.

In de zin van het voorafgaande lid gelden de volgende dagen niet als arbeidsdagen : 1° de in artikel 3.32. vermelde schoolvrije dagen; 2° de dagen van de zomervakantie. § 2 - Tijdens de duur van de tijdelijke vervanging zijn de artikelen 5.89., 5.90., 5.91. en 5.92. van toepassing op het vervangend personeelslid.

Artikel 5.88. - Evaluatieverslag § 1 - Om de twee jaar maakt de inrichtende macht een evaluatieverslag op. Te dien einde voert ze een evaluatiegesprek.

Het personeelslid maakt vooraf een verslag over de omzetting van het strategie- en actieplan en de verwezenlijking van de doeleinden op dat als basis dient voor het evaluatiegesprek.

Op het evaluatieverslag kan de vermelding « onvoldoende », « voldoende », « goed » of « zeer goed » als eindconclusie staan. § 2 - Het verslag wordt het personeelslid in tweevoud overhandigd. Het personeelslid ondertekent beide exemplaren en behoudt er één van. § 3 - Het personeelslid kan het verslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen 10 dagen na het afgeven ervan beroep vóór de raad van beroep aantekenen.

Binnen 45 dagen na de dag van ontvangst van het door het personeelslid aangetekend beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht.

Binnen 10 dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing aan het personeelslid. Indien ze het advies niet volgt, vermeldt ze er de redenen voor.

Het beroep is opschortend.

Artikel 5.89. - Diensten die in aanmerking worden genomen De diensten die het personeelslid tijdens de uitoefening van het mandaat heeft gepresteerd, worden in aanmerking genomen om de dienstanciënniteit, de ambtanciënniteit als docent en de geldelijke anciënniteit te bepalen.

Artikel 5.90. - Premie Tijdens de uitoefening van zijn mandaat verkrijgt het personeelslid, naast zijn wedde als docent, een maandelijkse premie ten bedrage van euro 800 indien het om een voltijds mandaat gaat of van euro 400 indien het om een halftijds mandaat gaat.

De premie wordt gelijktijdig en onder dezelfde voorwaarden uitbetaald als de maandwedde.

De premie is onderworpen aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit n° 178 van 30 december 1982. Bij de inwerkingtreding van dit decreet geldt 138,01 als spilindex.

Bij een verlof wegens ziekte wordt de uitbetaling van de premie voortgezet.

Artikel 5.91. - Terugkeer Uitgezonderd de gevallen vermeld in artikel 5.86., § 2, 3°, d) en 4°, bekleedt het personeelslid na het einde van het mandaat opnieuw zijn ambt als docent.

Artikel 5.92. - Uitsluiting van bepaalde verloven en terbeschikkingstellingen Het personeelslid is het verboden : 1° een verlof te nemen of ter beschikking gesteld te worden, met uitzondering van a) het jaarlijks verlof;b) het omstandigheidsverlof;c) het uitzonderlijk verlof wegens overmacht;d) het moederschapsverlof;e) het verlof met het oog op adoptie of pleegvoogdij;f) het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;g) de terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid;h) de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;2° een loopbaanonderbreking te nemen, met uitzondering van de deeltijdse of voltijdse loopbaanonderbreking wegens ouderschapsverlof, de loopbaanonderbreking om palliatieve verzorging te verstrekken en de loopbaanonderbreking voor het verstrekken van verzorging aan een gezinslid of een familielid dat lijdt aan een zware ziekte. ONDERTITEL 17. - Directeur Artikel 5.93. - Princiep Het ambt van directeur wordt uitsluitend per mandaat begeven.

Het gaat om een voltijds mandaat.

Artikel 5.94. - Toelatingsvoorwaarden Een persoon mag dit ambt bekleden indien ze : 1° ten minste houder is van een diploma van het hoger onderwijs van de tweede cyclus;2° haar kandidatuur in de vorm en binnen de termijn heeft ingediend die in de oproep tot de kandidaten zijn vastgelegd. Artikel 5.95. - Oproep tot de kandidaten De oproep tot de kandidaten wordt in het Belgische Staatsblad alsmede in elke andere aangepaste vorm bekendgemaakt.

De oproep bevat het vereiste profiel van de mandataris en de doeleinden die tijdens het mandaat moeten worden verwezenlijkt.

De kandidatuur wordt per aangetekende brief ingediend. De kandidaat voegt zijn kandidatuur o.a. een strategie- en actieplan bij om de in het voorafgaande lid vermelde doeleinden te verwezenlijken.

Artikel 5.96. - Aanwijzing van de mandataris De inrichtende macht beslist welke kandidaat het mandaat zal uitoefenen.

Zij baseert o.a. op het strategie- en actieplan van de kandidaat en op een sollicitatiegesprek.

Artikel 5.97. - Duur en beëindiging van het mandaat Het mandaat duurt vijf jaar.

Het mandaat neemt voortijdig een einde in de volgende gevallen : 1° in het geval van een preventieve schorsing van meer dan zes maanden;2° in het geval van een terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst van meer dan zes maanden;3° indien één der volgende tuchtmaatregelen wordt opgelegd : a) de inhouding van wedde;b) de schorsing bij tuchtmaatregel;c) de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;d) de afdanking wegens zware schuld;4° bij vrijwillig ontslag, indien het om een vastbenoemd personeelslid gaat;5° bij vrijwillig afzien van het mandaat;6° indien op het evaluatieverslag de vermelding « onvoldoende » als eindconclusie staat. De inrichtende macht kan het mandaat beëindigen in het geval van een verlof of terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid van meer dan zes opeenvolgende maanden.

In de gevallen bepaald in het tweede lid, 4° en 5°, en in afwijking van artikel 5.52., lid 2, dient de mandataris een opzeggingstermijn van 60 dagen in acht te nemen. De opzeggingstermijn kan in overeenstemming met de inrichtende macht worden verkort. De opzegging geschiedt per aangetekende brief met vermelding van de duur van de opzeggingstermijn. De aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de uitzendingsdatum.

Artikel 5.98. - Indienstneming en statuut De indienstneming geschiedt in de vorm van een tijdelijke aanstelling.

Tijdens de uitoefening van het mandaat is de mandataris aan dit statuut onderworpen, uitgezonderd de artikelen 5.2., 5.3., 5.15., 5.17. tot 5.41., 5.52. en 5.77.

De directeur is het verboden : 1° een verlof te nemen of ter beschikking gesteld te worden, met uitzondering van a) het jaarlijks verlof;b) het omstandigheidsverlof;c) het uitzonderlijk verlof wegens overmacht;d) het moederschapsverlof;e) het verlof met het oog op adoptie of pleegvoogdij;f) het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;g) de terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid;h) de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;2° een loopbaanonderbreking te nemen, met uitzondering van de deeltijdse of voltijdse loopbaanonderbreking wegens ouderschapsverlof, de loopbaanonderbreking om palliatieve verzorging te verstrekken of de loopbaanonderbreking voor het verstrekken van verzorging aan een gezinslid of een familielid dat lijdt aan een zware ziekte. Artikel 5.99. - Tijdelijke vervanging § 1 - Indien de directeur op grond van één der in artikel 5.98. vermelde verloven of terbeschikkingstelling tijdens meer dan twintig opeenvolgende arbeidsdagen afwezig is, dan kan de inrichtende macht hem tijdelijk door een ander vastbenoemd personeelslid vervangen dat aan de voorwaarden van artikel 5.94., 1° en 2°, voldoet.

In de zin van het voorafgaande lid gelden de volgende dagen niet als arbeidsdagen : 1° de in artikel 3.32. vermelde schoolvrije dagen; 2° de dagen van de zomervakantie. § 2 - Tijdens de duur van de tijdelijke vervanging zijn de artikelen 5.100., 5.103. en 5.104. van toepassing op het vervangend personeelslid.

Artikel 5.100. - Wedde en premie Als hij zijn mandaat begint uit te oefenen, ontvangt de mandataris een wedde die overeenstemt met de wedde die een personeelslid van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap met een geldelijke anciënniteit van 9 jaar zou ontvangen overeenkomstig de weddeschaal I/11 opgenomen in de bijlage II bij he besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren. Om de twee jaar vinden de tweejaarlijkse verhogingen plaats waarin deze weddeschaal voorziet.

Gaat het om een personeelslid, dan geniet het verder zijn wedde in afwijking van het eerste lid en ontvangt het maandelijks een compenserende premie, berekend als volgt : P = X - M P = de premie X = de wedde vermeld in het eerste lid M = de maandelijkse brutowedde Gaat het niet om een personeelslid, dan geniet de directeur het vakantiegeld en een eindejaarspremie overeenkomstig de in het onderwijs vigerende bepalingen; als berekeningsbasis geldt het bedrag vermeld in het eerste lid.

De premie wordt gelijktijdig met de maandelijkse wedde en onder dezelfde voorwaarden uitbetaald.

Het bedrag vermeld in de leden 1 en 2 is onderworpen aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit n° 178 van 30 december 1982. Bij de inwerkingtreding van dit decreet geldt 138,01 als spilindex.

Bij een verlof wegens ziekte wordt, in voorkomend geval, de uitbetaling van de premie voortgezet.

Artikel 5.101. - Hernieuwing van het mandaat zonder oproep tot de kandidaten Wanneer de vermelding « zeer goed » als eindconclusie op het laatste evaluatieverslag staat en de mandataris zes maanden vóór het einde van het mandaat een schriftelijke aanvraag met het oog op de hernieuwing ervan heeft ingediend, dan kan de raad van beheer beslissen het mandaat te verlengen zonder de oproep bepaald in artikel 5.95. bekend te maken.

Artikel 5.102. - Evaluatieverslag § 1 - Om de twee jaar maakt de inrichtende macht een evaluatieverslag op. Te dien einde voert ze een evaluatiegesprek.

De mandataris maakt vooraf een verslag over de omzetting van het strategie- en actieplan en de verwezenlijking van de doeleinden op dat als basis dient voor het evaluatiegesprek.

Op het evaluatieverslag kan de vermelding « onvoldoende », « voldoende », « goed » of « zeer goed » als eindconclusie staan. § 2 - Het verslag wordt de mandataris in tweevoud overhandigd. Hij ondertekent beide exemplaren en behoudt er één van. § 3 - De mandataris kan het verslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen 10 dagen na het afgeven ervan beroep vóór de raad van beroep aantekenen.

Binnen 45 dagen na de dag van ontvangst van het door de mandataris aangetekend beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht.

Binnen 10 dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing. Indien ze het advies niet volgt, vermeldt ze er de redenen voor.

Het beroep is opschortend.

Artikel 5.103. - Terugkeer Uitgezonderd in de gevallen vermeld in artikel 5.97., lid 2, 3° d) en 4°, bekleedt het personeelslid na het einde van het mandaat opnieuw zijn voormalig ambt, voor zover het om een vastbenoemd personeelslid van de hogeschool gaat.

Artikel 5.104. - Diensten die in aanmerking worden genomen De diensten die tijdens de uitoefening van het mandaat werden gepresteerd, worden in aanmerking genomen om de dienstanciënniteit, de ambtanciënniteit als docent en de geldelijke anciënniteit te bepalen, voor zover het om een personeelslid van de hogeschool gaat.

TITEL VI. - BEREKENING VAN HET AANTAL BETREKKINGEN EN LESTIJDENPAKKET ONDERTITEL 1. - Bestuurspersoneel, opvoedend personeel en administratief personeel Artikel 6.1. - Directeur In de hogeschool wordt een betrekking als directeur opgericht.

Artikel 6.2. - Departementshoofd In de hogeschool wordt per departement een betrekking als departementshoofd opgericht; overeenkomstig artikel 5.82. kan het om een halftijdse of om een voltijdse betrekking gaan.

Artikel 6.3. - Hoofdsecretaris en klerk-typist In de hogeschool wordt een betrekking als hoofdsecretaris en één als klerk-typist opgericht.

Artikel 6.4. - Boekhouder In de hogeschool wordt een betrekking als boekhouder opgericht.

Artikel 6.5.- Mediathecaris In de hogeschool worden twee betrekkingen als mediathecaris opgericht.

Artikel 6.6. - Assistent-mediathecaris In de hogeschool worden twee betrekkingen als assistent-mediathecaris opgericht.

ONDERTITEL 2. - Onderwijzend personeel Artikel 6.7. - Lestijdenpakket § 1 - Vanaf de inwerkingtreding van dit decreet wordt het lestijdenpakket vastgelegd in de hogeschool voor het bestuurs- en onderwijzend personeel voor een duur van vier jaar gevroren op het niveau van het globale lestijdenpakket dat voor het academiejaar 2004-2005 werd toegekend aan de secundaire en postsecundaire afdeling van de verplegingsschool en aan de scholen die een hoger onderwijs van het korte type in de Duitstalige Gemeenschap organiseren.

Na voorafgaand onderzoek kan het Parlement, na afloop van het tweede jaar, het lestijdenpakket jaarlijks verhogen of verminderen naargelang de behoeften.

Vóór het verstrijken van de periode vermeld in het eerste lid stelt de Regering een analyse van de behoeften op om een nieuw berekeningssysteem van het lestijdenpakket te ontwikkelen.

Onverminderd artikel 5.78., lid 2, mag in de eerste vier jaar vanaf de inwerkingtreding van dit decreet niemand vastbenoemd worden op basis van dit lestijdenpakket. § 2 - De hogeschool kan tot 10% van het overeenkomstig § 1 toegekende lestijdenpakket gebruiken om gastdocenten aan te stellen.

Het gebruik mag geen terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking ten gevolg hebben.

Artikel 6.8. - Projectgebonden lestijdenpakket Met het oog op de vervulling van haar taken in het kader van de voortgezette opleiding en het onderzoek verkrijgt de hogeschool een lestijdenpakket dat samen met het lestijdenpakket voor het onderwijs onder de docenten wordt verdeeld. In de eerste vier academiejaren vanaf de inwerkingtreding van dit decreet wordt dit bijkomend lestijdenpakket in onderlinge overeenstemming tussen de hogeschool en de Regering vastgelegd, rekening houdend met het project.

ONDERTITEL 3. - Onderhoudspersoneel Artikel 6.9. - Onderhoudspersoneel Het aantal betrekkingen voor het onderhoudspersoneel wordt tijdens vier jaar gevroren op de stand die de pedagogische hogeschool van de Duitstalige Gemeenschap in het academiejaar 2004-2005 kende.

Vóór het verstrijken van de periode vermeld in het eerste lid stelt de Regering een analyse van de behoeften op om een nieuw berekeningssysteem van het lestijdenpakket te ontwikkelen.

TITEL VII. - FINANCIERING ONDERTITEL 1. - Algemeenheden Artikel 7.1. - Werkingsmiddelen en wedden In het kader van de in dit decreet vastgelegde bepalingen worden werkingsmiddelen en wedden door de Duitstalige Gemeenschap aan de hogeschool toegekend.

Deze werkingsmiddelen en wedden dienen ertoe om de personeels- en werkingskosten van de school, het thematische onderzoek alsmede het bestuur van de hogeschool, onroerende goederen inbegrepen, te dekken.

ONDERTITEL 2. - Werkingsmiddelen Artikel 7.2. - Berekeningsbasis § 1 - Jaarlijks verkrijgt de hogeschool werkingsmiddelen zijdens de Duitstalige Gemeenschap. Tijdens de eerste vier jaar vanaf de inwerkingtreding van dit decreet zijn de toegekende werkingsmiddelen gelijk aan de som van de werkingsdotaties of -toelagen die voor het school- of academiejaar 2004-2005 zijn toegekend aan de secundaire en postsecundaire afdeling van de verplegingsschool alsmede aan de scholen die een hoger onderwijs van het korte type in de Duitstalige Gemeenschap organiseren; dit geldt onverminderd artikel 6.9. Vóór het einde van de vierjarige periode wordt een analyse van de behoeften opgesteld en een nieuw systeem voor het toekennen van werkingsmiddelen ontwikkeld. § 2 - Elk jaar in de maand september wordt het bedrag van de werkingsmiddelen vermeld in § 1 aan de ontwikkeling van het indexcijfer der consumptieprijzen (volledige index) aangepast. Het nieuwe indexcijfer is het cijfer van de maand september van het aanpassingsjaar. § 3 - In afwijking van § 1 kan de Regering van de Duitstalige Gemeenschap in door de inrichtende macht te motiveren gevallen, o.a. voor de voortgezette opleiding en het onderzoek, in bijkomende middelen voorzien, waarbij het jaarlijkse maximumbedrag in totaal euro 15.000 beloopt. § 4 - De hogeschool verkrijgt financiëlen middelen voor pedagogische doeleinden overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 16 december 2002 betreffende de toekenning van financiële middelen voor pedagogische doeleinden in het onderwijs.

Artikel 7.3. - Uitbetalingsmodaliteiten De in artikel 7.2., §§ 1 en 3, vermelde werkingsmiddelen worden vanaf het begin van het begrotingsjaar maandelijks vóór de 22ste in twaalfden uitbetaald.

ONDERTITEL 3. - Wedden Artikel 7.4. - Recht § 1 -Voor de personeelsleden van de categorieën bestuurs-, onderwijzend, opvoedend en administratief personeel heeft de hogeschool vanaf het begin van het academiejaar recht op wedden, als : 1° de school aan de voorwaarden van dit decreet voldoet;2° het om personeelsleden gaat : a) die de burgerlijke en politieke rechten genieten;b) die houder zijn van een vereist of, desgevallend, voldoend geacht bekwaamheidsbewijs overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen;c) wier gezondheidstoestand noch die van de leerlingen of studenten noch die van de andere personeelsleden in gevaar brengt;d) die aan de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake taalregeling in het onderwijs voldoen;e) die aangeworven of aangesteld zijn met inachtneming van de bepalingen inzake reaffectatie en wedertewerkstelling. De wedden worden maandelijks onmiddellijk aan de personeelsleden van de hogeschool uitbetaald. § 2 - Gastdocenten worden op basis van honoraria aangesteld.

Om de kosten voor de gastdocenten geheel of gedeeltelijk te dekken kan de inrichtende macht het in artikel 6.7., § 2, bepaalde lestijdenpakket geheel of gedeeltelijk gebruiken. De financiële tegenwaarde van een lestijd uit het lestijdenpakket is gelijk aan de jaarlijkse brutowedde van een docent (weddeschaal 422 - teldag 30 september van het betrokken academiejaar) met een geldelijke anciënniteit van 5 jaar, gedeeld door 20. Een overeenkomstige omzetting van het lestijdenpakket wordt vóór het begin van het academiejaar medegedeeld.

Het bedrag toegekend met toepassing van lid 2 dat op het einde van het betrokken academiejaar echter niet is aangewend, wordt terugbetaald.

Te dien einde deelt de inrichtende macht de overeenkomstige bewijzen aan de Regering op het einde van dat jaar mede met het oog op de controle ervan.

ONDERTITEL 4. - Giften en legaten Artikel 7.5. - Princiep De hogeschool mag giften en legaten aanvaarden en elke andere ontvangst boeken.

ONDERTITEL 5. - Boekhouding Artikel 7.6. - Princiep De hogeschool houdt de boekhouding voor al haar activiteiten.

De Regering kan algemene en specifieke boekhoudkundige voorschriften vastleggen.

ONDERTITEL 6. - Terugvorderingen en strafmaatregelen Hoofdstuk 1. - Terugvorderingen Artikel 7.7. - Princiep De Regering vordert de ten onrechte uitbetaalde wedden en werkingsmiddelen terug.

Gaat het om ten onrechte uitbetaalde werkingsmiddelen, dan kan de terugvordering d.m.v. een inhouding op de nog uit te betalen werkingsmiddelen geschieden.

Artikel 7.8. - Verjaring De mogelijkheid om tot de terugvordering bedoeld in artikel 7.7., lid 1, over te gaan, verjaart binnen de twee jaar vanaf 1 januari volgend op de uitbetaling.

In afwijking van het eerste lid beloopt de verjaringstermijn 30 jaar, indien de uitbetaalde wedden of werkingsmiddelen berekend zijn op basis van bedrieglijke daden of valse gegevens.

Hoofdstuk 2. - Strafmaatregelen Artikel 7.9. - Inhouding van werkingsmiddelen § 1 - Onverminderd de toepassing van artikel 7.7. worden volgende overtredingen gestraft : 1° het na 31 december 2005 niet-bestaan van het opvoedingsproject bedoeld in artikel 8, lid 1, 8°, van het bijzonder decreet van 21 februari 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool;2° het niet-bestaan van de school-, studie- en examenreglementen bedoeld in artikel 8, lid 1, 9°, van het bijzonder decreet van 21 februari 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool. § 2 - Wordt één der overtredingen vermeld in § 1 vastgesteld, dan worden na waarschuwing de nog niet uitbetaalde werkingstoelagen ingehouden voor de duur van de overtreding.

Het bedrag van de inhouding mag 20% van de werkingsmiddelen niet overschrijden die de hogeschool voor het lopende school- of academiejaar zou moeten verkrijgen.

Artikel 7.10. - Terugbetaling van werkingsmiddelen § 1 - Onverminderd de toepassing van artikel 7.7. worden volgende overtredingen gestraft : 1° de niet-naleving van de princiepen qua tuchtprocedure vermeld in de artikelen 3.40. tot 3.42. van dit decreet; 2° de niet-naleving van de bepalingen betreffende de duur van een academie- of schooljaar alsmede de verlof- en vakantieregeling opgenomen in de artikelen 3.40 tot 3.42 van dit decreet; 3° de niet-naleving van de toelatingsvoorwaarden opgenomen in de artikelen 3.1. tot 3.6.; 4° misbruiken bij de aanwending van de werkingsmiddelen bedoeld in artikel 7.2.; 5° één in de hogeschool aangeboden opleiding vertoont een onvoldoende onderwijskwaliteit, voor zover deze onvoldoende kwaliteit vastgesteld is na een overeenkomstig de artikelen 4.1. en 4.2. uitgevoerde controle van de onderwijskwaliteit. § 2 - Wordt bij de hogeschool één der in § 1 vermelde overtredingen vastgesteld, dan moeten al uitbetaalde werkingsmiddelen terugbetaald worden.

De terugbetaling mag 20% van de werkingstoelagen niet overschrijden die de hogeschool voor het voorafgaande academiejaar heeft verkregen.

Artikel 7.11. - Procedure De Regering bepaalt de modaliteiten volgens welke de overtredingen vastgesteld en de strafmaatregelen opgelegd worden. Deze procedure voorziet in voldoende mogelijkheden om beroep in te stellen.

TITEL VIII. - WIJZIGINGSBEPALINGEN Artikel 8.1. - Praktijkdocent in de afdeling « lerarenopleiding » § 1 - In het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen wordt in artikel 6, E a), punt 10 als volgt vervangen : « 10. Praktijkdocent in de afdeling « lerarenopleiding". § 2 - In het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurspersoneel en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, kunstonderwijs en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen wordt in artikel 10 een punt 18bis ingevoegd, luidend als volgt : « 18bis. Praktijkdocent in de afdeling « lerarenopleiding » : diploma van kleuter- of lager onderwijzer en sinds ten minste tien jaar in het betrokken ambt vastbenoemd zijn". § 3 - In het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgelegd de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst, belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat wordt in artikel 2, E, een punt ingevoegd, luidend als volgt : « Praktijkdocent in de afdeling « lerarenopleiding » : houder van het diploma van kleuteronderwijzer 422 houder van het diploma van lager onderwijzer 422" Artikel 8.2. - Docent voor klinisch onderwijs in de afdeling « verpleegkunde » § 1 - In het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen wordt in artikel 6, E a), het punt 10bis vervangen als volgt : « 10bis. Docent voor klinisch onderwijs in de afdeling « verpleegkunde »". § 2 - In het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurspersoneel en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, kunstonderwijs en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen wordt in artikel 10 een punt 18ter ingevoegd, luidend als volgt : « 18ter. Docent voor klinisch onderwijs in de afdeling « verpleegkunde » : graduaat in verpleegkundige verzorging, aangevuld met vijf jaar nuttige beroepservaring. Onder beroepservaring dient de werkelijke beroepservaring als verpleger in het kader van ten minste een halftijdse betrekking te worden verstaan. ». § 3 - In het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgelegd de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst, belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat wordt in artikel 2, E, een punt ingevoegd, luidend als volgt : « Docent voor klinisch onderwijs in de afdeling « verpleegkunde » : houder van het graduaat in verpleegkundige verzorging 422" Artikel 8.3. - Departementshoofd In het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen wordt in artikel 6, E, b), punt 15 als volgt vervangen : « 15. departementshoofd".

Artikel 8.4. - Directeur In het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen wordt in artikel 6, E c) het punt 25 vervangen als volgt : « 25. directeur van de autonome hogeschool in de Duitstalige Gemeenschap".

Artikel 8.5. - Assistent-mediathecaris In het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen wordt in artikel 7 a) een punt 3bis ingevoegd, luidend als volgt : « 3bis. assistent-mediathecaris".

In het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurspersoneel en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, kunstonderwijs en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, wordt in artikel 14 een nummer 3bis ingevoegd, luidend als volgt : « 3bis. Assistent-mediathecaris a) het diploma van gegradueerd bibliothecaris-documentalist, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift tot beheren van een pedagogische mediatheek of een gelijkgesteld getuigschrift;b) het diploma van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift tot beheren van een pedagogische mediatheek of een gelijkgesteld getuigschrift;c) een graduaat, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift tot beheren van een pedagogische mediatheek of een gelijkgesteld getuigschrift ». In het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgelegd de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst, belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat wordt in artikel 2, G, een punt ingevoegd, luidend als volgt : « Assistent-mediathecaris a) het diploma van gegradueerd bibliothecaris-documentalist, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift tot beheren van een pedagogische mediatheek of een gelijkgesteld getuigschrift 216;b) het diploma van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift tot beheren van een pedagogische mediatheek of een gelijkgesteld getuigschrift 216;c) een graduaat, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift tot beheren van een pedagogische mediatheek of een gelijkgesteld getuigschrift 216 ». Artikel 8.6. - Mediathecaris In het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen wordt in artikel 7, a) een punt 4bis ingevoegd, luidend als volgt : « 4bis. mediathecaris".

In het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurspersoneel en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, kunstonderwijs en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, wordt in artikel 14 een nummer 4bis ingevoegd, luidend als volgt : « 4bis. mediathecaris a) het diploma van gegradueerd bibliothecaris-documentalist, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift tot beheren van een pedagogische mediatheek of een gelijkgesteld getuigschrift;b) het diploma van geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift tot beheren van een pedagogische mediatheek of een gelijkgesteld getuigschrift;c) het diploma uitgereikt door een onderwijsinrichting voor hoger onderwijs van de derde graad, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift tot beheren van een pedagogische mediatheek of een gelijkgesteld getuigschrift". In het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgelegd de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst, belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat wordt in artikel 2, G, een punt ingevoegd, luidend als volgt : « mediathecaris a) het diploma van gegradueerd bibliothecaris-documentalist, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift tot beheren van een pedagogische mediatheek of een gelijkgesteld getuigschrift 216 b) het diploma van geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift tot beheren van een pedagogische mediatheek of een gelijkgesteld getuigschrift 415 c) het diploma uitgereikt door een onderwijsinrichting voor hoger onderwijs, derde graad, aangevuld met het bekwaamheidsgetuigschrift tot beheren van een pedagogische mediatheek of een gelijkgesteld getuigschrift.415" Artikel 8.7. - Hoofdsecretaris § 1 - In het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 tot vaststelling en indeling van de ambten van het administratief personeel van de Rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs wordt in artikel 1, lid 1, het volgend ambt ingevoegd : « 1. hoofdsecretaris ».

In artikel 1, lid 2, 1°, van hetzelfde koninklijk besluit wordt het volgende wervingsambt toegevoegd : « 1. hoofdsecretaris ». § 2 - In het koninklijk besluit van 19 juni 1967 tot vaststelling van de vereiste bekwaamheidsbewijzen van de kandidaten voor de wervingsambten van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs wordt in artikel 1 een punt 2bis ingevoegd, luidend als volgt : « 2bis. hoofdsecretaris : graduaat in secretariaat". § 3 - De hoofdsecretaris wordt bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal 152, zoals bepaald in de bijlage bij het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgelegd de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst, belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat.

Artikel 8.8. - Boekhouder § 1 - In het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 tot vaststelling en indeling van de ambten van het administratief personeel van de Rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs wordt in artikel 1, lid 1, het volgende ambt toegevoegd : « boekhouder ».

In artikel 1, lid 2, 1°, van hetzelfde koninklijk besluit wordt het volgende wervingsambt toegevoegd : « Boekhouder ». § 2 - In het koninklijk besluit van 19 juni 1967 tot vaststelling van de vereiste bekwaamheidsbewijzen van de kandidaten voor de wervingsambten van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs wordt in artikel 1, lid 1, een punt 5 toegevoegd, luidend als volgt : « 5. boekhouder : graduaat in boekhouding » § 3 - De boekhouder wordt bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal 152, zoals bepaald in de bijlage bij het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgelegd de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst, belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat.

Artikel 8.9. - Toepassing van het organieke decreet Artikel 1, lid 1, van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs wordt vervangen door de volgende bepaling : « Dit decreet is van toepassing op het gewoon basis- en secundair onderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd en gesubsidieerd wordt, met uitzondering van het aanvullend secundair beroepsonderwijs waarop uitsluitend de artikelen 38, 39 en 42 à 45 van toepassing zijn. » Artikel 8.10. - Wijziging van het decreet betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs In artikel 4 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs wordt een § 3 toegevoegd, luidend als volgt : « § 3 - In afwijking van § 1 kunnen in het hoger onderwijs de gastdocenten die in artikel 6.7., § 2, van het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool vermeld zijn, onderricht geven in een andere taal dan het Duits, voor zover de inrichtende macht erin toestemt. » TITEL IX. - OVERGANGS-, OPHEFFINGS- EN SLOTBEPALINGEN Artikel 9.1. - Bijkomende betrekking als opvoeder-huismeester In de pedagogische hogeschool « Pater Damiaan » wordt, vanaf het schooljaar 2005-2006, een bijkomende betrekking als opvoeder-huismeester opgericht; dit geldt ofwel tot het schooljaar 2013-2014 ofwel tot op het ogenblik dat de eerste betrekking in hetzelfde ambt in de betrokken secundaire school vacant wordt.

Artikel 9.2. - Overgangsregeling m.b.t. de studie- en examenreglementen § 1 - In afwijking van artikel 3.14. worden de leerlingen of studenten die zich in het school- of academiejaar 2005-2006 in het eerste studiejaar inschrijven, het school-, het studie- en het examenreglement ten laatste op 31 december 2005 overhandigd. § 2 - Voor de leerlingen of studenten die in het academiejaar 2004-2005 in de pedagogische hogeschool van de Duitstalige Gemeenschap, de pedagogische hogeschool « Pater Damiaan » of de verplegingsschool al ingeschreven waren, blijven in het academie- of schooljaar 2005-2006, voor zover ze in het tweede of derde schooljaar zijn, alsmede in het academie- of schooljaar 2006-2007, voor zover ze in het derde studiejaar zijn, de overeenkomstige studie- en examenreglementen gelden die in het academie- of schooljaar 2004-2005 op hen van toepassing waren. § 3 - De hogeschool organiseert de tweede examenzittijd en, desgevallend, de verlenging van de tweede examenzittijd van het academie- of schooljaar 2004-2005 met inachtneming van de in het academie- of schooljaar 2004-2005 geldende studie- en examenreglementen.

De hogeschool verleent de diploma's voor het academie- of schooljaar 2004-2005 aan de studenten of leerlingen die voor de tweede examenzittijd en, desgevallend, de verlenging van de tweede examenzittijd van het laatste studiejaar zijn geslaagd.

Artikel 9.3. - Kandidatuur als tijdelijk personeelslid in het jaar 2005-2006 In afwijking van artikel 5.19. dient een kandidaat die van zijn voorrangsrecht gebruik wenst te maken voor een tijdelijke aanstelling voor het academie- of schooljaar 2005-2006, zijn kandidatuur tot 15 augustus 2005 per aangetekende brief of per brief tegen ontvangstbewijs in. Kandidaturen als prioritair personeelslid voor het academie- of schooljaar 2005-2006 die al vóór de inwerkingtreding van dit decreet bij de in artikel 5.78. vermelde hogescholen per aangetekende brief of per brief met ontvangstbewijs zijn ingediend, worden ook in aanmerking genomen.

Artikel 9.4. - Aanstelling als eerst departementshoofd In afwijking van de artikelen 5.84. en 5.85. stelt de inrichtende macht, ten laatste voor 1 augustus 2005, als eerst departementshoofd in de afdeling sanitaire en verpleegkundige wetenschappen en in de afdeling pedagogische wetenschappen een vastbenoemd docent van de pedagogische hogeschool van de Duitstalige Gemeenschap, van de pedagogische hogeschool « Pater Damiaan » of van de verplegingsschool aan die ten minste een dienstanciënniteit van 25 jaar in dit ambt telt.

Beide departementshoofden dienen een strategie- en actieplan in tot 31 december 2005.

Artikel 9.5. - Strategie- en actieplan van de eerste directeur In afwijking van artikel 5.95., lid 3, dient de eerste directeur een strategie- en actieplan in tot 31 december 2005.

Artikel 9.6. - Aanvraag om verlof voor de uitoefening van hetzelfde of van een ander ambt in het jaar 2005-2006 In afwijking van artikel 5, § 5, lid 2, van het decreet van 30 juni 2003 houdende dringende maatregelen inzake onderwijs 2003 wordt de verlofaanvraag gepland voor het schooljaar 2005-2006 bij de inrichtende machten per aangetekende brief of per brief tegen ontvangstbewijs tot en met 15 augustus 2005, ingediend.

Artikel 9.7. - Uitoefening van he ambt van boekhouder In afwijking van artikel 8.8. wordt het ambt van boekhouder uitgeoefend door de vastbenoemde opvoeder-huismeester van de pedagogische hogeschool van de Duitstalige Gemeenschap, de pedagogische hogeschool « Pater Damiaan » of de verplegingsschool die de hoogste dienstanciënniteit in dat ambt telt.

Artikel 9.8. - Diplomavereiste in verband met de neutraliteitsprincipe Artikel 2, lid 4, a), van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving wordt opgeheven.

Artikel 9.9. - Inschrijvingsgeld en schoolgeld Artikel 3 van het decreet van 17 juli 1995 betreffende het inschrijvings- en het schoolgeld in het onderwijs wordt opgeheven.

De artikelen 5, 6 en 7 van het besluit van de Regering van 20 december 1995 tot uitvoering van het decreet van 17 juli 1995 betreffende het inschrijvings- en het schoolgeld in het onderwijs worden opgeheven.

Artikel 9.10. - Ambten In het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen worden in artikel 6, onder punt E, a), de nummers 11° tot 14°, onder punt E, b), de nummers 16° tot 25° en onder punt E, c), nummer 27 opgeheven.

Artikel 9.11. - Presentiegeld en reiskostenvergoeding voor de leden van de raad van beheer De Regering legt het presentiegeld en de reiskostenvergoeding vast waarop de leden van de raad van beheer van de autonome hogeschool van de Duitstalige Gemeenschap recht hebben.

Artikel 9.12. - Inwerkingtreding Dit decreet treedt in werking op 1 juli 2005.

Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.

Eupen, op 27 juni 2005.

K.-H. LAMBERTZ Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Lokale Besturen B. GENTGES Vice-Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Vorming en Werkgelegenheid, Sociale Aangelegenheden en Toerisme O. PAASCH Minister van Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek I. WEYKMANS Minister van Cultuur en Media, Monumentenzorg, Jeugd en Sport _______ Nota's (1) Zitting 2004-2005. Bescheiden van de Raad : 13 (2004-2005) Nr. 1 : Ontwerp van decreet 13 (2004-2005) Nr. 2-4 : Voorstellen tot wijziging 13 (2004-2005) Nr. 5 : Verslag Integraal verslag : Bespreking en aanneming. - Zitting van 27 juni 2005.

^