Etaamb.openjustice.be
Decreet van 27 maart 2002
gepubliceerd op 16 april 2002

Decreet houdende wijziging van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, en houdende verschillende wijzigingsbepalingen

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2002029187
pub.
16/04/2002
prom.
27/03/2002
ELI
eli/decreet/2002/03/27/2002029187/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

27 MAART 2002. - Decreet houdende wijziging van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, en houdende verschillende wijzigingsbepalingen (1)


De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.§ 1. Artikel 1 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, wordt aangevuld met de woorden « alsook op de psycho-medisch-sociale centra ». § 2. In artikel 2 van hetzelfde decreet, worden de woorden « instellingen (..) of vestigingen voor gewoon basis- en secundair onderwijs » vervangen door de woorden « vestigingen voor gewoon basisonderwijs en instellingen of vestigingen voor gewoon secundair onderwijs ». § 3. In artikel 3 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In 1°, worden de woorden « van instellingen of vestigingen voor gewoon basis- en secundair onderwijs » vervangen door de woorden « vestigingen voor gewoon basisonderwijs en instellingen of vestigingen voor gewoon secundair onderwijs »;2° Punt 5° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 5° school : pedagogisch geheel voor kleuter- en/of lager onderwijs, gelegen op één of meer vestigingsplaatsen, onder leiding van dezelfde directeur;»; 3° Tussen 5° en 6° wordt een 5°bis ingevoegd, luidend als volgt : « 5°bis : instelling voor secundair onderwijs : pedagogisch geheel voor secundair onderwijs, gelegen op één of meer vestigingsplaatsen, onder leiding van eenzelfde instellingshoofd;»; 4° punt 6° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 6° vestiging : - voor het basisonderwijs : gebouw of geheel van gebouwen gelegen aan eenzelfde adres, waar kleuter- en/of lager onderwijs wordt verstrekt; - voor het secundair onderwijs : deel van een instelling voor secundair onderwijs dat door de Regering erkend wordt op aanvraag van de inrichtende macht en op de voordracht van de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs; »; 5° Tussen 6° en 7° wordt een 6 bis ingevoegd, luidend als volgt : « 6°bis : onderwijsploeg : het geheel van de personeelsleden die al of een deel van hun ambt(en) uitoefenen in eenzelfde instelling of eenzelfde vestiging, met uitsluiting van het administratief, vaklieden- en dienstpersoneel;»; 6° In 9° worden de woorden « in artikel 1, 8° en » ingevoegd tussen de woorden « gedefinieerd » en « in artikel 13 »;7° het artikel wordt aangevuld als volgt : « 13° psycho-medisch-sociaal centrum : centrum dat instellingen voor basisonderwijs of gewoon of buitengewoon secundair onderwijs bedient, of centrum dat instellingen voor buitengewoon onderwijs bedient;14° statistische sector : de kleinste territoriale onderverdeling die door het Nationaal Instituut voor de Statistiek wordt bepaald;15° niet meer opgenomen instelling of niet meer opgenomen vestiging : - voor het basisonderwijs : vestiging die niet meer wordt opgenomen in de lijst van het basisonderwijs bedoeld in artikel 4, § 4; - voor het secundair onderwijs : instelling of vestiging die niet meer wordt opgenomen in de lijst van het secundair onderwijs bedoeld in artikel 4, § 4. »

Art. 2.De artikelen 4 tot 19 van hoofdstuk II van titel 1 van hetzelfde decreet worden vervangen door de volgende bepalingen : «

Artikel 4.§ 1. Ten minste om de vier jaar, voor zover de Regering vaststelt dat nieuwe gegevens beschikbaar zijn, bepaalt een interuniversitaire studie het sociaal-economisch indexcijfer van elke statistische sector door middel van een berekeningsformule met inachtneming van de laatste beschikbare statistieken voor de volgende criteria : 1° Gemiddeld inkomen per inwoner;2° Niveau van de diploma's;3° Werkloosheidscijfer, activiteitscijfer en cijfer van de personen die het gewaarborgd minimaal maandinkomen ontvangen;4° Beroepsactiviteiten;5° Comfort van de woningen. Ieder criterium wordt bepaald op grond van één of meer variabelen. De keuze van de variabelen wordt de Regering ter goedkeuring voorgelegd.

Mits voorafgaande toestemming van die, kan de interuniversitaire studie andere criteria bijvoegen om een betere voorstelling te geven van de sociaal-economische typologie van de verschillende statistische sectoren of om één of meer criteria te vervangen waarvoor de statistische gegevens onbeschikbaar zijn.

Het sociaal-economisch cijfer van elke statistische sector wordt uitgedrukt door middel van een indexcijfer dat uit verschillende elementen bestaat. De formule voor de berekening van dat indexcijfer, die eveneens de Regering ter goedkeuring wordt voorgelegd, doet het deel van de variabelen uitkomen dat elk in aanmerking komend criterium bepaalt.

Alleen de statistische sectoren van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en van het Frans taalgebied worden in aanmerking genomen voor het bepalen van de formule. Het indexcijfer wordt echter berekend voor het geheel van de statistische sectoren van het Rijk, nadat de formule vastgesteld is. § 2. Om de drie jaar, op grond van de laatste beschikbare gegevens betreffende de inschrijving van de leerlingen en hun verblijfplaats, kent de Administratie aan iedere student het recentste sociaal-economisch indexcijfer van de statistische sector van zijn verblijfplaats toe en berekent, voor elke vestiging voor basisonderwijs en voor elke instelling of vestiging voor secundair onderwijs, het gemiddelde van de indexcijfers die aan de daar ingeschreven leerlingen toegekend zijn.

Voor de leerlingen die als nieuwkomers worden beschouwd krachtens het decreet van 14 juni 2001 betreffende de integratie van nieuwkomers in het onderwijs dat door de Franse Gemeenschap wordt ingericht of gesubsidieerd, kent de Administratie, als sociaal-economisch indexcijfer, het rekenkundig gemiddelde toe van de indexcijfers van de 100 wijken die de laagste sociaal-economische indexcijfers van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en van het Frans taalgebied vertonen.

Voor de leerlingen voor wie de gegevens niet beschikbaar zijn, kent de Administratie, als sociaal-economisch indexcijfer, in het basisonderwijs, het gemiddelde van de indexcijfers van de bezochte vestiging, en, in het secundair onderwijs, het gemiddelde van de indexcijfers van de bezochte instelling of vestiging, toe.

Op grond van dat gemiddelde van de indexcijfers, bepaalt de Administratie, enerzijds, de rangschikking van de vestigingen van het basisonderwijs, en, anderzijds, de rangschikking van de instellingen of vestigingen van het secundair onderwijs. De instellingen of vestigingen worden gerangschikt in een volgorde die begint met de minst begunstigde instelling of vestiging en eindigt met de meest begunstigde.

De Administratie maakt vervolgens een lijst van de vestigingen voor basisonderwijs en een lijst van de instellingen of vestigingen voor secundair onderwijs op die maatregelen voor positieve discriminatie kunnen genieten. Die lijsten worden opgemaakt op grond van de rangschikking die wordt bepaald overeenkomstig lid 4. Daar worden, in de volgorde van die rangschikking, al de minst begunstigde instellingen of vestigingen opgenomen waarvan de som van de aantallen van de daar ingeschreven leerlingen gelijk is aan 11,4 %, voor het basisonderwijs, en aan 11,7 %, voor het secundair onderwijs, van het totaal van de leerlingen die respectief in de vestigingen voor basisonderwijs of in de instellingen of vestigingen voor secundair onderwijs ingeschreven zijn.

Onder de instellingen of vestigingen voor secundair onderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie genieten, worden, in de volgorde van de in lid 4 bedoelde rangschikking, de instellingen of vestigingen onderscheiden waarvan de som van de aantallen van de daar ingeschreven leerlingen gelijk is aan een door de Algemene Overlegraad voor het Secundair Onderwijs te bepalen percentage van het totaal aantal leerlingen die in die instellingen of vestigingen ingeschreven zijn. De aldus onderscheiden instellingen of vestigingen kunnen als prioritair worden beschouwd.

De lijsten van de instellingen of vestigingen, waaronder, voor het secundair onderwijs, de instellingen of vestigingen worden onderscheiden die als prioritair kunnen worden beschouwd, worden overgezonden aan de Regering uiterlijk op 31 mei 2002 voor de eerste driejaarlijkse cyclus bedoeld in lid 1 en uiterlijk op 15 mei voorafgaand aan het eerste schooljaar van de cyclus, voor de volgende driejaarlijkse cyclussen. Voor dezelfde datum wordt de lijst met betrekking tot het basisonderwijs overgezonden aan de Algemene Raad van het Basisonderwijs en wordt deze die betrekking heeft op het secundair onderwijs overgezonden aan de Algemene Overlegraad voor het Secundair Onderwijs. § 3. Op grond van sociale, economische, culturele of pedagogische criteria, die binnen of buiten de instellingen of vestigingen vastgesteld zijn, waarvoor een objectieve opgave van de gegevens voor elk van die beschikbaar is, kunnen de Algemene Raden, elk afzonderlijk, voorstellen instellingen of vestigingen toe te voegen aan de in § 2 bedoelde lijsten. De gecumuleerde som van het aantal van de daar ingeschreven leerlingen, opgeteld met de som van de ingeschreven leerlingen die, respectievelijk in de vestigingen voor basisonderwijs of in de instellingen of vestigingen voor secundair onderwijs, in aanmerking worden genomen in de percentages bedoeld in § 2, lid 5, kan echter niet hoger zijn dan 12,5 %, voor het basisonderwijs, en 13,5 %, voor het secundair onderwijs, van het totaal van de leerlingen die respectievelijk in de vestigingen voor basisonderwijs of in de instellingen of vestigingen voor secundair onderwijs ingeschreven zijn.

Op grond van sociale, economische, culturele of pedagogische criteria, die binnen of buiten de instellingen of vestigingen vastgesteld zijn, waarvoor een objectieve opgave van de gegevens voor elk van die beschikbaar is, kan de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs voorstellen instellingen of vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie kunnen genieten, toe te voegen aan de lijst van de in § 2, lid 6 bedoelde instellingen of vestigingen voor secundair onderwijs die als prioritair kunnen worden beschouwd, zonder dat de gecumuleerde som van het aantal van de daar ingeschreven leerlingen echter hoger kan zijn dan een percentage, dat samen met het percentage bedoeld in § 2 lid 6 wordt bepaald, van het totaal van de in § 2, lid 5 in aanmerking komende leerlingen.

De Algemene Raden zenden hun met redenen omkleed voorstel aan de Regering uiterlijk op 15 juli 2002, voor de in § 2 bedoelde eerste driejaarlijkse cyclus, en uiterlijk op 30 juni voorafgaand aan het eerste schooljaar van de cyclus, voor de volgende driejaarlijkse cyclussen, over. § 4. De Regering maakt, vóór 1 oktober van het eerste schooljaar van elke driejaarlijkse cyclus bedoeld in § 2, de lijsten op van de instellingen of vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten. Zij onderscheidt er de prioritaire instellingen of vestigingen voor secundair onderwijs.

Een in een lijst opgenomen instelling of vestiging komt op die basis voor subsidies in aanmerking voor vijf schooljaren overeenkomstig dit decreet.

Artikel 5.§ 1. Er wordt een Commissie voor positieve discriminatie opgericht, samengesteld uit : 1° de directeur-generaal van het verplicht onderwijs, of diens afgevaardigde, die de Commissie voorzit;2° een vertegenwoordiger per vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan voor het basisonderwijs, aangesteld door de Regering op de voordracht van dat orgaan;3° een vertegenwoordiger per vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan voor het secundair onderwijs, aangesteld door de Regering op de voordracht van dat orgaan;4° twee vertegenwoordigers, waarvan de verantwoordelijke ervan, van de algemene dienst algemene zaken, onderzoek inzake pedagogie en sturing van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, aangesteld door de Regering;5° een vertegenwoordiger die wordt voorgedragen door elke vakorganisatie die de leerkrachten vertegenwoordigt die aangesloten zijn bij vakorganisaties die in de Nationale Arbeidsraad zitting hebben;6° drie vertegenwoordigers van psycho-medisch-sociale centra, door de Regering aangesteld op de voordracht van de Hoge Begeleidingsraad;7° de coördinerende inspecteur, of diens afgevaardigde, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde basisonderwijs;8° de inspecteur-generaal, of diens afgevaardigde, voor het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde basisonderwijs;9° de twee inspecteurs-generaal van het secundair onderwijs, of hun afgevaardigden;10° vertegenwoordigers van de Regering, met adviserende stem;11° een vertegenwoordiger, met adviserende stem, van elke optredende persoon bedoeld in artikel 2, 1°, c, bij beslissing van de Regering;12° de voorzitter van de Gemeenschapsraad voor Hulpverlening aan de Jeugd, of diens afgevaardigde, opgericht bij artikel 26 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, met adviserende stem. Ieder lid kan worden vervangen door een plaatsvervangend lid, aangewezen volgens dezelfde modaliteiten als de titularis. Dat plaatsvervangend lid houdt alleen bij afwezigheid van het werkend lid zitting.

Wanneer de Commissie vraagstukken in verband met geweldpreventie of afhaken van school behandelt, bestaat zij ook, met adviserende stem, uit de coördinatoren van de schoolbemiddeling bedoeld in artikel 34.

De Commissie raadpleegt, telkens als zij dit noodzakelijk acht, het advies van deskundigen inzake positieve discriminatie, met adviserende stem.

De Commissie neemt haar beslissingen bij de twee derdemeerderheid van de aanwezige leden. De Regering stelt de andere nadere regels voor de werking van de Commissie vast.

De Commissie heeft als opdracht : 1° op initiatief of op aanvraag van de Regering, adviezen over het voeren van het beleid inzake positieve discriminatie uit te brengen;2° de projecten inzake positieve discriminatie te coördineren die andere personen dan de Franse Gemeenschap laten optreden of die, in het secundair onderwijs, verschillende inrichtende machten laten optreden;3° elke hulpverlening door in artikel 2, 1°, c, bedoelde instellingen ten gunste van de in artikel 4 bedoelde instellingen of vestigingen te vergemakkelijken;4° de supervisie te voeren over de in artikel 34 bedoelde bemiddelingsdienst;5° het deel van de actieprojecten inzake positieve discriminatie in verband met het gebruik van de werkingsmiddelen goed te keuren.Die goedkeuring gaat gepaard met de overeenstemming van dat gebruik met het geheel van het project alsook met het in artikel 2, 1°, a) bepaalde doel, de specifieke behoeften van het terrein en het inrichtingsproject; 6° de projecten die de in 5° bedoelde overeenstemmingsvoorwaarden niet vervullen, aan te passen;7° het in § 2 bedoelde evaluatie- en opvolgingsplan te coördineren. De Commissie krijgt de hulp van drie ambtenaren van niveau 1 en van drie bedienden of opstellers. § 2. Op de voordracht van de Commissie voor positieve discriminatie, stelt de Regering, om de drie jaar, en voor de eerste keer in 2003, een plan voor de evaluatie en de opvolging van de toepassing van dit hoofdstuk vast.

Het evaluatie- en opvolgingsplan wordt overgezonden aan de Sturingscommissie opgericht bij het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap.

Artikel 6.§ 1. Voor het basisonderwijs wordt per zone een Nabijheidscommissie opgericht, die bestaat uit : 1° de hoofdinspecteurs die werkzaam zijn in vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten in de zone, waarbij de oudste in het ambt de Commissie voorzit;2° de leden van de Inspectie van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde basisonderwijs die belast zijn met ten minste één vestiging die maatregelen voor positieve discriminatie geniet en die op het grondgebied van de zone gelegen is;3° de leden van de Inspectie van de Franse Gemeenschap voor het gesubsidieerd basisonderwijs die belast zijn met ten minste één vestiging die maatregelen voor positieve discriminatie geniet en die op het grondgebied van de zone gelegen is;4° een door de Regering aangewezen vertegenwoordiger van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, indien ten minste één vestiging van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs die op het grondgebied van de zone gelegen is en die maatregelen voor positieve discriminatie geniet;5° een vertegenwoordiger, aangewezen door het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten van het gesubsidieerd officieel onderwijs, indien ten minste één vestiging van het gesubsidieerd officieel onderwijs, gelegen op het grondgebied van de zone, maatregelen voor positieve discriminatie geniet;6° één vertegenwoordiger, aangewezen door het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten van het gesubsidieerd vrij onderwijs van confessionele aard, indien ten minste één vestiging van het gesubsidieerd vrij onderwijs van confessionele aard, gelegen op het grondgebied van de zone, maatregelen voor positieve discriminatie geniet;7° een vertegenwoordiger, aangewezen door het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten van het gesubsidieerd vrij onderwijs van niet-confessionele aard, indien ten minste één vestiging van het gesubsidieerd vrij onderwijs van niet-confessionele aard, gelegen op het grondgebied van de zone, maatregelen voor positieve discriminatie geniet;8° een vertegenwoordiger, aangewezen door elke vakorganisatie die de leerkrachten, aangesloten bij vakorganisaties die in de Nationale Arbeidsraad zitting houden, vertegenwoordigt. § 2. De Nabijheidscommissie wordt door de voorzitter bijeengeroepen.

De oproepingsbrief omvat de agenda.

De Nabijheidscommissie beraadslaagt en beslist pas geldig als de helft van de leden aanwezig zijn. Ze neemt haar beslissingen bij de twee/derde meerderheid van de aanwezige leden. De leden van de Inspectie bedoeld in § 1, 1°, 2° en 3° zijn alleen stemgerechtigd voor de vestigingen waarmee ze belast zijn, behalve bij het geval bedoeld in het volgende lid.

Wat de verdeling van de begroting bedoeld in artikel 7, § 3, lid 6, betreft, onder de leden van de Inspectie, zijn alleen stemgerechtigd : 1° de hoofdinspecteur die de grootste ambtsanciënniteit telt;2° de inspecteur lager onderwijs van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde basisonderwijs die de grootste ambtsanciënniteit telt;3° de inspecteur kleuteronderwijs van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde basisonderwijs die de grootste ambtsanciënniteit telt;4° de inspecteur lager onderwijs van de Franse Gemeenschap voor het gesubsidieerd onderwijs die de grootste ambtsanciënniteit telt;5° de inspecteur kleuteronderwijs van de Franse Gemeenschap voor het gesubsidieerd onderwijs die de grootste ambtsanciënniteit telt. De Commissie raadpleegt, telkens als zij dit nodig acht, het advies van deskundigen inzake positieve discriminatie. Die deskundigen hebben een adviserende stem.

Het secretariaat van de Commissie wordt door een ambtenaar waargenomen. § 3. De Nabijheidscommissie heeft als opdracht : 1° akte te nemen van het deel van de actieprojecten voor positieve discriminatie betreffende het gebruik van menselijke middelen die in de vorm van lestijdenpakketten worden toegekend;2° het deel van de actieprojecten voor positieve discriminatie betreffende het gebruik van de werkingsmiddelen goed te keuren, waarbij rekening wordt gehouden met de overeenstemming van dat gebruik met het geheel van het project alsook met het doel bepaald in artikel 2, 1°, a), de specifieke behoeften van het terrein en het inrichtingsproject. De Nabijheidscommissie stelt, in voorkomend geval, voor dat de projecten overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 9 worden aangepast.

De beslissingen waartegen geen beroep werd aangetekend, worden de Regering ter goedkeuring voorgelegd; 3° te beslissen over de bestemming van de bijkomende middelen bedoeld in artikel 7, § 3, lid 6 tussen vestigingen die in aanmerking komen voor positieve discriminatie of psycho-medisch-sociale centra die op het grondgebied van de zone gelegen zijn, op grond van de behoeften en de prioriteiten die zij bepaalt. Op grond van die behoeften en die prioriteiten kunnen ofwel de werkingsmiddelen die in de goedgekeurde projecten worden aangevraagd, worden versterkt, ofwel kunnen nieuwe projecten worden georganiseerd door een subsidie te bestemmen voor vestigingen die in aanmerking komen voor positieve discriminatie of voor psycho-medisch-sociale centra gelegen op het grondgebied van de zone. De subsidies met een speciale bestemming hebben inzonderheid betrekking op de middelen bedoeld in artikel 8, § 3, lid 5, 3°, 6°, 10° en 11°.

De beslissingen tot bestemming worden de Regering ter goedkeuring voorgelegd; 4° een advies te verstrekken over de actieprojecten inzake positieve discriminatie met betrekking tot het gebruik van werkingsmiddelen, in afwijking van 2°, voor de projecten die in partnerschapsverband werden voorgelegd door vestigingen voor basisonderwijs en instellingen of vestigingen voor secundair onderwijs of door vestigingen voor basisonderwijs gelegen op het grondgebied van verschillende zones.

Artikel 7.§ 1. In het basisonderwijs wordt een bedrag van ten minste 11.805.000 euro toegewezen aan de vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast en voor de eerste maal in 2003, naar gelang van de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen bepaald bij koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, « gezondheidsindex » genoemd.

De Regering kan een gedeelte van het bij lid 1 bedoeld bedrag voorbehouden voor plannen in afspraak met de instellingen bedoeld bij artikel 2, 1°, c) om aan de hand van de geldmiddelen die door die worden geïnvesteerd de menselijke of materiële hulpmiddelen te verhogen die ter beschikking van de vestigingen worden gesteld die maatregelen voor positieve discriminatie genieten. § 2. Een bedrag dat overeenstemt met 70 % van de bij § 1, lid 1 bedoelde begroting wordt door de Regering automatisch toegewezen aan de niet meer opgenomen vestigingen en aan de vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten. De toewijzing wordt gedaan in de vorm van lestijdenpakketten voor de menselijke middelen bedoeld bij artikel 8, § 3 lid 4. Het totaal aantal toe te kennen lestijden wordt berekend door het resultaat van de deling van het vastgesteld bedrag van een volledige arbeidsprestatie van leraar titularis van een klas die een dienstanciënniteit van 11 jaar telt, de kinderbijslag niet inbegrepen, met 24 te vermenigvuldigen, alle lasten inbegrepen.

De toewijzing bestemt de toe te kennen lestijden vooreerst voor de niet meer opgenomen vestigingen. Voor het eerste schooljaar dat volgt op het jaar waarin de vestiging niet meer opgenomen wordt, geniet deze vestiging 50 % van de lestijden die haar werden toegewezen tijdens het vorig schooljaar. Voor het tweede schooljaar dat volgt op het jaar waarin de vestiging niet meer opgenomen wordt, geniet deze vestiging 25 % van de lestijden die haar twee jaar tevoren werden toegewezen.

Het deel van elke niet meer opgenomen vestiging wordt naar de lagere eenheid afgerond.

Nadat de in lid 2 bepaalde lestijden van al de bij lid 1 bedoelde lestijden werden afgetrokken, wijst de Administratie de overblijvende lestijden toe volgens de hierna vastgestelde modaliteiten.

Zij bepaalt de lestijden die over de vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten, moeten verdeeld worden. Het deel van elke vestiging die maatregelen voor positieve discriminatie geniet, wordt bekomen door de bij lid 3 bedoelde overblijvende lestijden te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller het aantal leerlingen is die regelmatig ingeschreven zijn op 1 oktober in de vestiging waarvoor het deel wordt berekend en waarvan de noemer het aantal leerlingen is die regelmatig ingeschreven zijn in al de vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten op 1 oktober.

Het deel van elke vestiging wordt naar de lagere eenheid afgerond.

Elke bij de leden 2 en 4 bedoelde vestiging ontvangt evenwel een minimum van zes lestijden. In dat opzicht wordt zo nodig het deel van de vestigingen die meer dan 6 lestijden hadden moeten krijgen bij toepassing van lid 4, berekend op basis van de bij lid 3 bedoelde overblijvende lestijden, na aftrek van de hierboven gewaarborgde 6 lestijden. Het aantal zo bekomen lestijden wordt verdeeld over de vestigingen die meer dan 6 mestijden hadden moeten krijgen bij toepassing van lid 4 op basis van een breuk waarvan de teller het aantal op 1 oktober regelmatig ingeschreven leerlingen in de betrokken vestiging is en de noemer het aantal op 1 oktober regelmatig ingeschreven leerlingen in dezelfde vestigingen is. § 3. Het saldo van de bij § 1 bedoelde begroting wordt door de Regering toegekend voor de werkingsmiddelen bedoeld bij artikel 8, § 3, lid 5.

Elk jaar kent de Administratie aan de vestigingen van het basisonderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie genieten toelagen toe voor het volgend schooljaar voor de bij lid 1 bedoelde werkingsmiddelen.

De Administratie bestemt de toe te kennen toelagen vooreerst aan de niet meer opgenomen vestigingen. Voor het eerste schooljaar dat volgt op het jaar waarin de vestiging niet meer opgenomen wordt, geniet deze vestiging 50 % van het bedrag dat haar tijdens het vorig schooljaar werd toegekend. Voor het tweede schooljaar dat volgt op het jaar waarin de vestiging niet meer opgenomen wordt, geniet deze vestiging 25 % van het bedrag dat haar twee jaar tevoren werd toegekend.

Na aftrek van al de bij lid 3 bepaalde bedragen van de in lid 1 bedoelde begroting, kent de Administratie de overblijvende begroting toe volgens de hierna bepaalde modaliteiten.

Een bedrag dat overeenstemt met 73 % van die overblijvende begroting wordt volgens het aantal leerlingen automatisch verdeeld over de vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten. Het deel van elke vestiging die maatregelen voor positieve discriminatie geniet, wordt berekend door dit bedrag te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller het aantal leerlingen is die regelmatig ingeschreven zijn op 1 oktober in de vestiging waarvoor het deel wordt berekend en waarvan de noemer het aantal leerlingen is die regelmatig ingeschreven zijn in al de vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten op 1 oktober.

De overblijvende 27 % worden verdeeld onder de Nabijheidcommissies.

Het door elke Nabijheidcommissie toe te wijzen gedeelte wordt bekomen door die overblijvende 27 % te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller het aantal leerlingen is die regelmatig ingeschreven zijn op 1 oktober in de vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten die deel uitmaken van het grondgebied van de betrokken zone op 1 oktober en waarvan de noemer het aantal leerlingen is die regelmatig ingeschreven zijn in al de vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten op 1 oktober. § 4. Uiterlijk 15 december geeft de Administratie aan de Regering, de Commissie voor positieve discriminatie, de Nabijheidscommissies, de betrokken hoofden van de instellingen voor het basisonderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap alsook de betrokken inrichtende machten voor het gesubsidieerd basisonderwijs, mededeling van de verdeling van de lestijden en van de begroting toegewezen aan elke vestiging en nabijheidcommissie, zoals bepaald overeenkomstig § 2 en § 3.

Artikel 8.§ 1. Een project om maatregelen voor positieve discriminatie te treffen, wordt ontworpen : - ofwel door een onderwijsploeg van een vestiging voor basisonderwijs of van een instelling of vestiging voor secundair onderwijs; - ofwel, in partnerschap, door onderwijsploegen voor vestigingen voor het basisonderwijs of instellingen of vestigingen voor secundair onderwijs die kunnen afhangen van afzonderlijke inrichtende machten en/of afhangen van het basis- of secundair onderwijs. § 2. In het basisonderwijs wordt een project om maatregelen voor positieve discriminatie uit te werken, een project per vestiging, ontworpen volgens een type-model bepaald door de Regering. Het omvat ten hoogste drie luiken. Elk luik geeft nadere omschrijving van een doelstelling die duidelijk wordt bepaald voor de duur van een jaar. Om die doelstellingen te bereiken, legt het project een geheel van concrete acties voor, gepland over een periode van drie jaar, in een of verschillende vestigingen.

Deze doelstellingen en deze concrete acties zijn in overeenstemming met het bij artikel 2, 1°, a) bedoeld artikel, met de specifieke noodwendigheden van het terrein en met het bij de artikelen 67 en 68 van het voormeld decreet van 24 juli 1997 bedoeld inrichtingsproject.

Zij moeten rekening houden met de vaststellingen voortvloeiend uit interne of externe evaluaties in de vestiging.

Bovendien kunnen de concrete acties verband houden met de schoolomgeving, inzonderheid door de invoering van samenwerkingsverbanden met de plaatselijke verenigingen die in de wijken werkzaam zijn. § 3. Om de bij § 2 bedoelde acties tot een goed einde te brengen, duidt het project de nodige middelen aan. Het betreft : 1° middelen op menselijk vlak in de vorm van lestijdenpakketten onder deze bedoeld bij lid 4 van deze paragraaf;2° werkingsmiddelen onder deze bedoeld bij lid 5 van deze paragraaf;3° desgevallend, bijkomende werkingsmiddelen die aangevraagd worden onder deze bedoeld bij lid 5 van deze paragraaf. Het project omvat, naargelang van de bepaalde middelen op menselijk vlak en/of de werkingsmiddelen, een plan ter verdeling van de lestijden en de begroting die binnen de perken van de bij artikel 7, § 4 bedoelde toewijzing worden toegekend.

In een project ontworpen in partnerschap heeft elke vestiging haar zeg in het verdelingsplan.

De bijkomende middelen, inzonderheid om een differentiatie van de leerprocessen uit te werken, bestaan uit middelen op menselijk vlak in de vorm van lestijdenpakketten die toelaten : 1° leraars lager onderwijs aan te werven of aan te stellen naar rata van ten minste 6 lestijden in de vorm van bijkomende lestijdenpakketten;2° leraars kleuteronderwijs aan te werven of aan te stellen naar rata van ten minste een vierde dagtaak;deze betrekking wordt omgezet in lestijdenpakketten naar rata van 24 lestijden per volledige opdracht; 3° meesters lichamelijk opvoeding aan te werven of aan te stellen in de vorm van bijkomende lestijdenpakketten;4° een maatschappelijke helper, een paramedische helper of een bijkomende psycho-pedagogische adviseur voor ten minste een vierde opdracht tijdelijk aan te werven of aan te stellen voor een bepaalde duur in het psycho-medisch-sociaal centrum bevoegd voor de bedoelde vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten, met terbeschikkingstelling voor die vestigingen volgens modaliteiten die de Regering bepaalt.Die betrekking wordt omgezet in lestijdenpakketten naar rata van 24 lestijden per volledige opdracht; 5° kinderverzorgsters aan te werven of aan te stellen naar rata van ten minste een vierde opdracht;die opdracht wordt omgezet in lestijdenpakketten naar rata van 24 opdrachten per volledige opdracht;

De bijkomende middelen bestaan ook uit werkingsmiddelen die toelaten : 1° niet-onderwijzend personeel onder arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd aan te werven of aan te stellen;2° specifieke vormingen voor de leerkrachten te organiseren; 3° leerkrachten te vervangen in het kader van de voortgezette vorming, inzonderheid door het organiseren van pedagogische animatie-activiteiten, bedoeld bij artikel 16, lid 3 van het decreet van ... betreffende de voortgezette vorming van de personeelsleden van de inrichtingen voor gewoon basisonderwijs; 4° gemeenschappelijke acties, inzonderheid in het kader van de toepassing en uitvoering van de artikelen 6 en 8, 9° en 10° van het voormeld decreet van 24 juli 1997 met de diensten van de sector Hulpverlening aan de Jeugd bepaald bij artikel 1 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, en meer bepaald de diensten voor hulpverlening in open milieu erkend met toepassing van het besluit van 15 maart 1999 betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning en de toekenning van toelagen aan de diensten voor hulpverlening in open milieu;5° de geschiktmaking en de verfraaiing van de lokalen of de omgeving;6° dienstovereenkomsten met culturele, sport- opvoedingsorganisaties;7° de aankoop van materieel;8° de inrichting van ontmoetingsruimten;9° de installatie en de werking van bibliotheken, documentatiecentra en centra voor hulpbronnen, de aankoop van boeken, dagbladen en tijdschriften, CD-Rom, audiovisuele cassetten en andere informatiedragers;10° de tenlasteneming van de kosten voor deelneming aan de sportactiviteiten, het entreegeld voor musea, theaters en andere activiteiten met culturele inslag en culturele activiteiten georganiseerd in de scholen;11° de tenlasteneming van de reiskosten voor activiteiten bedoeld bij 10°, zowel voor de personeelsleden als voor de leerlingen;12° de aanwerving van niet-onderwijzend personeel onder arbeidsovereenkomst in het kader van een doorstromingsprogramma, in samenwerking met de Gewesten : a) voor verfraaiings-, inrichtings- en geringe vernieuwingswerken van lokalen of de omgeving, zoals verfwerken, timmerwerk;b) om de onderwijsploeg hulp te bieden;13° de aanwerving van gesubsidieerde contractuelen, in samenwerking met het Brussels Gewest of het Waalse Gewest, inzonderheid : a) kinderverzorgsters;b) leraars om een differentiatie van de leerprocessen ten uitvoer te brengen;c) opvoeders;d) maatschappelijke assistenten. In de bij lid 4, 1° tot 4° bedoelde gevallen : 1° de in dat personeelsbestand gepresteerde diensten zijn integraal gelijkgesteld met de diensten die gepresteerd worden in de organieke personeelsformatie;2° de toegang tot die ambten is onderworpen aan dezelfde statutaire bepalingen dan deze van de organieke personeelsformatie;3° het ambt wordt gefinancierd met de beschikbare middelen op een forfaitaire basis bestaande in de jaarlijkse kostprijs van een volledige opdracht van leraar klastitularis met een dienstanciënniteit van 11 jaar, de kinderbijslag uitgezonderd.De deeltijdse betrekking wordt op dezelfde manier gefinancierd en op dezelfde basis waarop de breuk wordt toegepast die overeenstemt met de gepresteerde tijd; 4° het bijkomend lestijdenpakket wordt gebruikt na overleg met de representatieve vakverenigingen. Het overleg met de representatieve vakverenigingen wordt georganiseerd : 1° in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;2° in het gesubsidieerd officieel onderwijs, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 85 tot 96 van het decreet van 6 juni 1994 houdende vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs;3° in het vrij gesubsidieerd onderwijs, overeenkomstig de bepalingen betreffende de ondernemingsraden, of, bij ontstentenis, het Comité voor de arbeidsbescherming, of, bij ontstentenis, in de lokale overleginstanties, of bij ontstentenis, met de syndicale afvaardigingen.

Artikel 9.In het basisonderwijs dienen de vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten, voor elk schooljaar een enig project in voor acties inzake positieve discriminatie voor het volgend schooljaar binnen de perken bepaald bij artikel 7, na het advies te hebben ingewonnen van de Participatieraad bedoeld bij artikel 69 van het voormeld decreet van 24 juli 1997.

De niet meer opgenomen vestigingen dienen een project in binnen de bij artikel 7 bepaalde perken.

In de veronderstelling dat drie luiken in het voorgelegde project opgenomen zijn, moet er ten minste een project in partnerschap worden ontworpen. § 2. Uiterlijk 1 maart worden de actieprojecten naar de Nabijheidcommissie waarvan de vestiging afhangt gezonden door : 1° de inrichtingshoofden, wat het onderwijs betreft georganiseerd door de Franse Gemeenschap;2° de inrichtende machten, wat het gesubsidieerd onderwijs betreft. § 3. De Nabijheidcommissie onderzoekt de actieprojecten die haar worden toegestuurd overeenkomstig § 2 en oefent haar opdrachten uit, overeenkomstig artikel 6, § 3.

Zij zendt haar goedkeuringen, beslissingen en adviezen via de Administratie onverwijld door aan de Regering en aan de Commissie voor positieve discriminatie.

Wanneer de Nabijheidcommissie haar goedkeuring hecht aan het gedeelte van het actieproject voor positieve discriminatie betreffende de toewijzing van de werkingsmiddelen, brengt zij uiterlijk 1 april ofwel de betrokken inrichtingshoofden, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, ofwel de betrokken inrichtende machten, voor het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, ervan op de hoogte.

Wanneer de Nabijheidcommissie haar goedkeuring niet hecht aan het gedeelte van het actieproject voor positieve discriminatie betreffende de toewijzing van de werkingsmiddelen, brengt zij uiterlijk 1 april ofwel de betrokken inrichtingshoofden, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, ofwel de betrokken inrichtende machten, voor het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, ervan op de hoogte. Zij geeft hun nadere toelichting over de redenen waarom ze haar goedkeuring niet verleent en stelt hun de aanpassingen voor die zij nodig acht.

In alle geval krijgt de vestiging lestijden toegewezen die haar werden toegekend krachtens artikel 7, § 4.

Indien het inrichtingshoofd of de inrichtende macht niet akkoord gaat met de voorgestelde wijzigingen, dient het voor 20 april bij de Commissie voor positieve discriminatie een met redenen omkleed beroep in. Indien na het verstrijken van deze termijn er geen enkel beroep werd aangetekend, wordt het gedeelte van de actieprojecten voor positieve discriminatie betreffende de toewijzing van de werkingsmiddelen, zoals aangepast door de Nabijheidcommissie, beschouwd als goedgekeurd door deze commissie.

Wanneer de nabijheidcommissie ertoe genoopt wordt advies uit te brengen overeenkomstig artikel 6, § 3, lid 1, 4°, stuurt zij dit advies voor 1 april aan de Commissie voor positieve discriminatie.

Indien dit advies negatief is, deelt zij het ook voor dezelfde datum mede aan de betrokken inrichtingshoofden wat het onderwijs betreft georganiseerd door de Franse Gemeenschap en aan de betrokken inrichtende machten wat het onderwijs betreft gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. Deze kunnen voor 20 april opmerkingen doen gelden bij de Commissie voor positieve discriminatie. § 4. De Commissie voor positieve discriminatie onderzoekt, overeenkomstig artikel 5, § 1, lid 6, 5° en 6°, de actieprojecten waartegen een beroep werd ingesteld en die waarover de Nabijheidcommissie een advies heeft ingediend. Onverminderd de goedkeuring door de Regering, bedoeld bij § 6, bepaalt zij haar beslissing ofwel door de projecten goed te keuren ofwel door die aan te passen.

Uiterlijk 1 mei brengt zij, via de Administratie, de Regering, de betrokken Nabijheidcommissies, de betrokken inrichtingshoofden voor het basisonderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap alsook de betrokken inrichtende machten voor het basisonderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, ervan op de hoogte. § 5. De Administratie zendt ontwerpen van besluiten vóór 15 mei naar de Regering met onderscheid, voor elke vestiging en voor elke inrichtende macht, van : 1° de ontwerpen voor toelagen toegekend in de vorm van lestijdenpakketten voor de menselijke middelen bedoeld bij artikel 8, § 3, lid 4;2° de ontwerpen voor toelagen voor de werkingsmiddelen bedoeld bij artikel 8, § 3, lid 5. § 6. De Regering keurt de ontwerpen van besluiten goed vóór 30 juni.

Indien zij de ontwerpen van besluiten niet goedkeurt, verzoekt zij de Commissie voor positieve discriminatie wijzigingen voor te stellen binnen een bepaalde termijn. Bij ontstentenis van een voorstel binnen die termijn of indien zij het ontwerp niet goedkeurt, wijzigt de Regering de verdeling. § 7. Het toezicht door de Franse Gemeenschap betreffende het gebruik van de menselijke middelen toegewezen in de vorm van lestijdenpakketten bedoeld bij artikel 8, § 3, lid 1, 1° wordt a posteriori uitgeoefend.

Artikel 10.§ 1. In het secundair onderwijs wordt een bedrag van ten minste 8.288.000 euro toegewezen aan de instellingen of vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast en voor de eerste maal in 2003, naar gelang van de evolutie van de index van de consumptieprijzen bepaald bij koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uivoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, « gezondheidsindex » genoemd.

De Regering kan het bij lid 1 bedoeld bedrag bestemmen voor plannen gecoördineerd met de instellingen bedoeld bij artikel 2, 1°, c) om aan de hand van de geldmiddelen die door die worden geïnvesteerd de menselijke of materiële hulpmiddelen te verhogen die ter beschikking worden gesteld van de instellingen of vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten.

Het bedrag bedoeld ofwel bij lid 1, ofwel desgevallend bij lid 2, wordt door de Regering toegekend volgens de bij de artikelen 11, 12 en 36 bepaalde modaliteiten.

Artikel 11.§ 1. Een bedrag van ten minste 5.904.000 euro van de bij artikel 10 bedoelde begroting wordt bestemd voor ten minste 12 bijkomende lestijden/leraar, per instelling, ten voordele van de instellingen of vestigingen van het secundair onderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie genieten. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast en voor de eerste maal in 2003, naargelang van de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen bepaald bij koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, « gezondheidsindex » genoemd.

Het aantal lestijden/leraar wordt berekend door het quotiënt van het bij lid 1 bedoelde bedrag van de kosten, alle lasten inbegrepen, van een leraar algemene vakken in de lagere graad van het secundair onderwijs die een wedde-anciënniteit van 11 jaar telt, de kinderbijslag uitgezonderd, met 21,8 te vermenigvuldigen.

Het in lid 2 bekomen aantal lestijden/leraar wordt onderverdeeld enerzijds in vier afzonderlijke toelagen respectievelijk voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap, het gesubsidieerd officieel onderwijs, het gesubsidieerd confessioneel vrij onderwijs en het gesubsidieerd niet-confessioneel vrij onderwijs en anderzijds in een toelage per inrichtende macht die niet aangesloten is bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan. Het deel voor elke groep wordt bekomen door het in lid 2 bepaald aantal lestijden/leraar te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller het aantal leerlingen is die regelmatig ingeschreven zijn in de inrichtingen of vestigingen van het secundair onderwijs die op 15 januari maatregelen voor positieve discriminatie genieten en waarvan de noemer het aantal leerlingen is die regelmatig ingeschreven zijn in al de instellingen of vestigingen van het secundair onderwijs die op 15 januari maatregelen voor positieve discriminatie genieten.

Lestijden/leraar worden toegewezen aan de niet meer opgenomen instellingen of vestigingen. Voor het eerste schooljaar dat volgt op het jaar waarin de instelling of de vestiging niet meer opgenomen wordt, geniet zij 50 % van de lestijden die haar werden toegewezen tijdens het vorig schooljaar. Voor het tweede schooljaar dat volgt op het jaar waarin de inrichting of de vestiging niet meer opgenomen wordt, geniet zij 25 % van de lestijden die haar twee jaar tevoren werden toegekend. Het deel van elke niet meer opgenomen instelling of vestiging wordt naar de lagere eenheid afgerond. § 2. De bijkomende begeleiding die toelaat leerkrachten alsook opvoedend hulppersoneel, een provisor of een onderdirecteur aan te werven of aan te stellen, bezorgd aan de instellingen of vestigingen van het secundair onderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie genieten, wordt bestemd, na het advies te hebben ingewonnen van de Raad (Raden) voor Participatie bedoeld bij artikel 69 van voormeld decreet van 24 juli 1997 over de prioriteiten, inzonderheid voor de inwerkingstelling van de differentiatie van de leerprocessen, de samenstelling van groepen met beperkte omvang, de organisatie van adaptatieleergangen voor de leerlingen die geen Frans spreken, de voorkoming van het geweld, de voorkoming van het afhaken van school, de remediëring en de activiteiten bedoeld bij artikel 20, § 4, 1° tot 4° van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan.

De bijkomende begeleiding kan ook, na advies van de Raad (Raden) voor Participatie bedoeld bij lid 1 bestemd worden voor de tijdelijke aanstelling of aanwerving voor een bepaalde duur, in het psycho-medisch sociaal centrum bevoegd voor één (of meer) instelling(en) of één (of meer) vestiging(en) die maatregelen voor positieve discriminatie geniet(en), van een bijkomende psycho-pedagogisch adviseur of een maatschappelijke helper of een paramedisch helper met volledige of halve dagtaak, met terbeschikkingstelling van deze instelling(en) of vestiging(en) volgens de modaliteiten die de Regering bepaalt; die betrekking wordt bij het aantal lestijden/leraar gevoegd naar rata van 22 lestijden/leraar per volledige opdracht.

De bijkomende lestijden/leraar worden gebruikt na overleg met de representatieve vakorganisaties. § 3. De inrichtingshoofden van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap sturen vóór 15 maart hun projecten naar de Regering door.

De inrichtende machten, voor het gesubsidieerd onderwijs, sturen vóór 15 maart hun ontwerpen naar hun vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan door.

De inrichtende machten die niet aangesloten zijn bij vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan sturen vóór 15 maart hun projecten naar de Regering en de Commissie voor positieve discriminatie door.

De projecten betreffen drie opeenvolgende jaren. § 4. De Regering, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, en elk vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan, voor het gesubsidieerd onderwijs, stellen een project op voor de verdeling van de beschikbare lestijden/leraar ten voordele van de inrichtingen of vestigingen die van ieder onder hen afhangen. De organen voor de vertegenwoordiging en coördinatie sturen vóór 1 mei hun verdelingproject naar de Regering door.

De verdelingsprojecten worden eveneens binnen dezelfde termijnen doorgezonden naar de Commissie voor positieve discriminatie.

Indien zij dit nodig acht, brengt de Regering de Commissie voor positieve discriminatie op de hoogte van haar verdelingsproject.

Indien zij dit nodig acht, geeft de Commissie voor positieve discriminatie haar opmerkingen aan de Regering te kennen. § 5. De Regering : 1° indien zij de projecten voor de verdeling van de lestijden/leraar goedkeurt, kent die per project in een enig besluit toe;2° indien zij het verdelingsproject niet goedkeurt, verzoekt zij het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan het te wijzigen.Bij ontstentenis daarvan, wijzigt de Regering de verdeling.

De Regering kent in een enig besluit de beschikbare lestijden/leraar toe aan elke inrichtende macht die niet aangesloten is bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaaan.

Artikel 12.§ 1. Van de in artikel 10 bedoelde begroting, worden minstens 1.585.000 euro toegewezen aan werkingsmiddelen, inzonderheid voor de aanwending van de opleidingsdifferenciatie en de preventie van geweld in de instellingen of vestigingen voor secundair onderwijs die positieve discriminatie genieten.

Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast, voor het eerst in 2003, op grond van de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen dat werd bepaald bij het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, de « gezondheidsindex » genoemd.

De projecten betreffen : 1° de organisatie van specifieke vormingen voor de leerkrachten;2° de inrichting en de verfraaiing van de lokalen en de directe omgeving;3° de oprichting van ontmoetingsplaatsen, mediatheken, bibliotheken, documentatie- en bronnencentra, met inbegrip van de aankoop van boeken, kranten, tijdschriften, CD-ROM, audiovisuele cassettes en andere informatiedragers;4° de medewerking met de diensten van de sector Hulpverlening aan de Jeugd en meer bepaald de diensten voor Hulpverlening in open milieu erkend bij toepassing van het besluit van 15 maart 1999 betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten voor hulpverlening in open milieu;5° de betaling van de kosten voor medewerking aan sportactiviteiten, van de toegangskaarten voor musea, theaters en andere culturele activiteiten en van de culturele activiteiten georganiseerd in de instellingen of vestigingen;6° de betaling van de reiskosten die voortvloeien uit de activiteiten bedoeld in 5°, zowel voor de personeelsleden als voor de leerlingen;7° de overeenkomsten van diensten met de culturele, sportieve, educatieve instellingen. De projecten kunnen eveneens voorzien in : 1° de aanwerving van niet-onderwijzend personeel gebonden door een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd;2° de aanwerving van gesubsidieerde contractuelen in samenwerking met de Gewesten, inzonderheid de leerkrachten, maatschappelijke assistenten, bibliothecarissen, opvoeders, specialisten in de audiovisuele sector en in de socio-culturele animatie;3° de aanwerving van niet-onderwijzend personeel gebonden door een arbeidsovereenkomst in het kader van een doorstromingsprogramma : - voor de werken voor de verfraaiing, de inrichting en de lichte vernieuwbouw van de lokalen of de directe omgeving, zoals verfwerken of timmerwerk; - voor een bijstand aan het opvoedend hulppersoneel. 4° de vervanging van de leerkrachten van de eerste graad, in het kader van het overleg en de voortgezette vorming bedoeld in artikel 12 van het decreet van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs, inzonderheid door de organisatie van socio-culturele en pedagogische activiteiten. Zo mogelijk, hebben de projecten als gevolg dat de leerlingen en alle partijen die geassocieerd zijn in de participatieraad bedoeld bij het voornoemd decreet van 24 juli 1997, actief moeten deelnemen.

De projecten lopen over drie opeenvolgende jaren. § 2. De begroting wordt verdeeld met inachtneming van de verhoudingen bedoeld in artikel 11, § 1.

Subsidies worden toegekend aan de niet meer opgenomen instellingen of vestigingen. Het eerste schooljaar volgend op het jaar waarop de instelling of de vestiging niet meer wordt opgenomen, geniet zij 50% van het bedrag dat haar het vorig schooljaar werd toegekend. Het tweede schooljaar volgend op het jaar waarop de instelling of de vestiging niet meer wordt opgenomen, geniet zij 25% van het bedrag dat haar twee jaar voordien werd toegekend.

De projecten voor verschillende instellingen of vestigingen worden aan elk proportioneel toegerekend. § 3. Voor het onderwijs dat door de Franse Gemeenschap georganiseerd wordt, delen de hoofden van de instellingen, en voor het gesubsidieerd onderwijs, delen de Inrichtende machten, hun actieprojecten mee aan de Commissie voor positieve discriminatie voor 15 maart, na het advies te hebben gekregen van de Participatieraad bedoeld in artikel 69 van voornoemd decreet van 24 juli 1997. § 4. De Commissie deelt voor 1 mei een voorstel tot verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende projecten die ze goedkeurt, aan de Regering mee. § 5. Als de Regering het verdelingsproject niet goedkeurt, vraagt zij aan de Commissie voor positieve discriminatie de verdeling te wijzigen. Indien dit niet gebeurt, wijzigt de Regering de verdeling.

Artikel 13.In de instellingen of vestigingen voor secundair onderwijs die positieve discriminatie genieten en die als prioritair erkend zijn, kunnen dankzij het gebruik van de in artikel 11 bedoelde lestijden/leraar de werkomstandigheden verbeterd worden door de begeleiding van de leerlingen en het overleg binnen de onderwijsploegen.

In de instellingen voor secundair onderwijs die positieve discriminatie genieten en als prioritair erkend zijn, in afwijking van artikel 4 van het koninklijk besluit van 15 april 1977 dat de regels en de voorwaarden vastlegt voor de berekening van het aantal betrekkingen in bepaalde functies van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel van de instellingen voor secundair onderwijs en voor hoger onderwijs, mogen de betrekkingen bedoeld in artikel 3 van datzelfde besluit, in de volgorde van prioriteiten die daar wordt vastgelegd, worden gecreëerd en gesubsidieerd ten belope van een betrekking per volledige schijf van 70 leerlingen.

In de vestigingen voor secundair onderwijs die positieve discriminatie genieten en die als prioritair erkend zijn, mogen de in artikel 3 van dat besluit bedoelde betrekkingen, in afwijking van artikel 4 van datzelfde besluit, gecreëerd of gesubsidieerd worden, door aparte telling voor de vestiging, in de volgorde van prioriteiten die daar wordt vastgelegd, ten belope van een betrekking per volledige schijf van 70 leerlingen.

Artikel 14.In de instellingen of vestigingen voor secundair onderwijs die positieve discriminatie genieten en die erkend zijn als prioritair, in afwijking van het koninklijk besluit van 30 december 1959 betreffende de ziekte- en bevallingsverloven der leden van het personeel uit het Rijksonderwijs, wordt de vervanging van de in ziekteverlof zijnde personeelsleden toegelaten zodra deze afwezigheid ten minste 5 dagen telt.

Artikel 15.Binnen de perken van de begrotingskredieten, mag de Regering tegemoetkomen in het deel van de overheid, teneinde de aanwerving van het niet-onderwijzend personeel gebonden door een arbeidsovereenkomst in het kader van een doorstromingsprogramma binnen de in artikel 4 bedoelde instellingen of vestigingen die positieve discriminatie genieten, te vergemakkelijken : 1° voor de werken voor de verfraaiing, de inrichting en de lichte vernieuwbouw van de lokalen of de directe omgeving, zoals verfwerken of timmerwerk;2° voor een bijstand aan het opvoedend hulppersoneel of aan het onderwijzend personeel.

Artikel 16.§ 1. De termijnbepalingen vastgesteld in de artikelen 7 tot 12 hebben betrekking op het schooljaar voorafgaand aan het jaar waarop de bijkomende middelen worden toegekend.

De in artikel 8, § 3, 4e en 5e lid, 13°, artikel 11 en artikel 12, 3e lid, 3°, bedoelde middelen voor de human resources die over een heel schooljaar lopen, worden vastgelegd ten belope van een vierde op de begroting van het kalenderjaar gedurende hetwelk het schooljaar begint, voor de overblijvende drie vierde, op de begroting van het volgend kalenderjaar.

De andere middelen worden in hun geheel vastgelegd op de begroting van het kalenderjaar gedurende hetwelk het schooljaar begint. § 2. In gevallen die door de Regering als uitzonderlijk ernstig geacht worden, mag de Regering afwijken van de in de artikelen 7, 9, 11, § 2, § 3 en § 4 en artikel 12, § 2, bedoelde verplichtingen inzake beraadslaging en termijn, en de aanwerving toelaten, bij dringende noodzakelijkheid, van het personeel dat nodig is voor de goede werking van de instelling.

Artikel 17.Elke Inrichtende macht die rechtstreeks of onrechtstreeks wordt geholpen door een in artikel 2, 1°, c, bepaalde inrichting of organisatie voor een instelling of een vestiging die hulp aanvraagt of aanvaardt voor positieve discriminatie, brengt de Commissie voor positieve discriminatie ervan op de hoogte volgens door de Regering nader te bepalen regels. Dezelfde procedure wordt toegepast op de instellingen of vestigingen van de Franse Gemeenschap.

Artikel 18.In het onderwijs van de Franse Gemeenschap wordt de voorrang voor de verandering van aanstelling van de leden van het bestuurspersoneel, het onderwijzend of het opvoedend hulppersoneel toegekend aan hen die gedurende minstens 10 jaar in dienst waren in een in artikel 4 bedoelde instelling of vestiging of in de in artikel 64 bedoelde instellingen of vestigingen.

In het officieel gesubsidieerd onderwijs wordt de voorrang voor de verandering van aanstelling van de leden van het bestuurspersoneel, het onderwijzend of het opvoedend hulppersoneel toegekend aan hen die gedurende minstens 10 jaar in dienst waren in een in artikel 4 bedoelde instelling of vestiging of in de in artikel 64 bedoelde instellingen of vestigingen.

Wanneer een Inrichtende macht vacante betrekkingen moet opvullen binnen het gesubsidieerd vrij onderwijs, kent zij deze toe aan personeelsleden die, in voorkomend geval, hun kandidatuur hebben ingediend volgens artikel 35 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, in de hieronder bepaalde volgorde van prioriteiten : 1° via de procedure van detachering bepaald in artikel 3 van het decreet van 12 juli 1990 tot wijziging van sommige bepalingen van de wetgeving inzake onderwijs, aan de personeelsleden die gedurende minstens 10 jaar in dienst waren in een in artikel 4 bedoelde instelling of vestiging of in de in artikel 64 bedoelde instellingen of vestigingen en die hetzelfde ambt uitoefenden als dat van de vacante betrekking;2° aan de personeelsleden die ter beschikking worden gesteld of die een gedeeltelijk opdrachtverlies ondergaan;3° aan de personeelsleden die prioriteiten genieten die worden bepaald door bovenvermeld decreet van 1 februari 1993.

Artikel 19.Elk jaar zal vanaf 1 oktober mag geen reaffectatie of aanvulling van een opdracht van een personeelslid worden verricht indien dit zou leiden tot het ontslag of tot de vermindering van de opdracht van een tijdelijk personeelslid dat toegewezen is aan een instelling of een vestiging die prioritaire maatregelen voor positieve discriminatie geniet. »

Art. 3.In artikel 20, 1ste lid, van datzelfde decreet, worden de woorden « de personeelsleden en hun leerlingen » vervangen door de woorden « de personeelsleden, de leerlingen alsook de leden van de psycho-medisch-sociale centra die in de instelling werken ».

Art. 4.In artikel 23 van datzelfde decreet, wordt het woord « scholen » vervangen door de woorden « instellingen of vestigingen ».

Art. 5.Het opschrift van afdeling 3 van hoofdstuk III van titel I van datzelfde decreet wordt vervangen door het volgende opschrift : « Optreden binnen de instellingen, opleiding tot preventie van geweld in alle instellingen voor secundair onderwijs en psychologische hulpverlening aan de personeelsleden van het gewoon of buitengewoon onderwijs en van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra. »

Art. 6.In artikel 27 van datzelfde decreet, worden de woorden « elk overlegcomité » voorafgegaan door de woorden « In het secundair onderwijs, ».

Art. 7.In artikel 28 van datzelfde decreet, worden de woorden « de personeelsleden genieten » vervangen door de woorden « elke persoon die zijn ambt in het geheel of gedeeltelijk uitoefent of die een opdracht heeft binnen een gewone of buitengewone instelling van het basisonderwijs of secundair onderwijs en binnen de psycho-medisch-sociale centra ».

Art. 8.In artikel 32, 3e lid, van datzelfde decreet, worden de woorden « of, in voorkomend geval, een ombudsman die verbonden is aan de instelling » geschrapt.

Art. 9.Artikel 36, § 1, van datzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « In het kader van de in artikel 10 bedoelde begroting, wordt een begroting van minstens 799.000 euro bestemd voor de betaling van het personeel en de werking van de ombudsdienst.

Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast, en voor het eerst in 2003, volgens het indexcijfer van de consumptieprijzen dat werd bepaald bij het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, de « gezondheidindex » genoemd. »

Art. 10.In artikel 37 van datzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3, lid 1, wordt lid 2 van § 2;2° § 3, lid 2 wordt § 3.

Art. 11.In artikel 41 van datzelfde decreet, worden de woorden « ten minste 4 maanden lang » vervangen door de woorden « ten minste 3 maanden lang » en worden de woorden « op basis van de door haar vastgestelde modaliteiten » geschrapt.

Art. 12.Artikel 43 van datzelfde decreet, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 4 van het koninklijk besluit van 15 april 1977 dat de regels en de voorwaarden vastlegt voor de berekening van het aantal betrekkingen in bepaalde functies van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel van de instellingen voor secundair onderwijs en voor hoger onderwijs, opnieuw ingevoerd door het decreet van 2 april 1996, wordt aangevuld met de volgende leden : « In de instellingen voor secundair onderwijs waarvoor maatregelen voor positieve discriminatie gelden overeenkomstig artikel 4 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, kunnen de in artikel 3 bedoelde betrekkingen worden gecreëerd of gesubsidieerd in de volgorde van prioriteiten die daar wordt vastgelegd, ten belope van een betrekking per volledige schijf van 80 leerlingen.

In de vestigingen voor secundair onderwijs waarvoor maatregelen voor positieve discriminatie gelden overeenkomstig artikel 4 van datzelfde decreet, kunnen de in artikel 3 bedoelde betrekkingen worden gecreëerd of gesubsidieerd in de volgorde van prioriteiten die daar wordt vastgelegd, ten belope van een betrekking per volledige schijf van 80 leerlingen. »

Art. 13.In artikel 46 van datzelfde decreet, worden de woorden « instellingen en vestigingen waarvoor de maatregelen voor positieve discriminatie als zeer prioritair worden beschouwd » vervangen door de woorden « instellingen of vestigingen waarvoor de maatregelen voor positieve discriminatie als prioritair worden beschouwd ».

Art. 14.Artikel 64 van datzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 23 december 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Zolang de in artikel 4, § 4, zoals gewijzigd bij artikel 2 van het decreet van 27 maart 2002, bedoelde besluiten niet werden genomen, worden de volgende instellingen beschouwd als in aanmerking komend voor positieve discriminatie : 1° in het basisonderwijs : de instellingen, scholen en vestigingen voor gewoon lager en kleuteronderwijs die bepaald zijn bij toepassing van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 februari 2000 tot vaststelling, in het basisonderwijs, van de lijst van de instellingen, scholen en vestigingsplaatsen die voor positieve discriminatie in aanmerking komen met toepassing van artikel 4, § 7, van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie;2° in het secundair onderwijs : de instellingen en vestigingen bepaald bij toepassing van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 februari 2000 tot vaststelling, in het secundair onderwijs, van de lijst van de instellingen en vestigingsplaatsen die voor positieve discriminatie in aanmerking komen met toepassing van artikel 4, § 7, van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie en het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap waarbij, in het secundair onderwijs, instellingen en vestigingen die als prioritair worden beschouwd, worden onderscheiden op de lijst van de instellingen en vestigingen die positieve discriminatie genieten, bij toepassing van artikel 4, § 7, van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie.

Art. 15.In artikel 21, §1, van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, gewijzigd bij de besluiten van 2 april 1996 en 30 juni 1998 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « zeer » voor het woord « prioritair » wordt geschrapt;2° de woorden « en van de toevoeging van de lestijden/leraar toegekend volgens artikel 11 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie » worden ingevoegd na het woord « prioritaire »;3° de woorden « zodanig » worden vervangen door de woorden « deze bepaling beoogt het toelaten van ».

Art. 16.In artikel 1 van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen, gewijzigd bij het decreet van 24 juli 1997, wordt als volgt gewijzigd : « 8° zone : geografische eenheid die identiek is voor elk net. »

Art. 17.Artikel 13 van datzelfde decreet wordt als volgt gewijzigd : «

Artikel 13.De Regering bepaalt de geografische zones. Deze omvatten verschillende nabijheidseenheden. »

Art. 18.Artikel 14 van datzelfde decreet wordt als volgt gewijzigd : « Per zone plegen de scholen van eenzelfde net overleg binnen de zoneraad en hebben ze gemeenschappelijke activiteiten. »

Art. 19.Artikel 34 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving, wordt als volgt aangevuld : « Op het niveau van het gebruik van de in het 3e en het 4e lid bedoelde overschotten, verkrijgt elke vestiging die een maatregel voor positieve discriminatie geniet, bedoeld in artikel 4, § 4, van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, een aantal lestijden dat gelijk is aan dat van zijn overschot. »

Art. 20.Artikel 36 van datzelfde decreet wordt aangevuld als volgt : « De bepalingen van dit artikel worden niet toegepast op de vestigingen die positieve discriminatie genieten bedoeld in artikel 4, § 4, van voornoemd decreet van 30 juni 1998. »

Art. 21.Artikel 37, gewijzigd bij het decreet van 14 juni 2001, van datzelfde decreet wordt aangevuld als volgt : « De bepalingen van het 1e en het 2e lid van dit artikel worden niet toegepast op de vestigingen die positieve discriminatie genieten bedoeld in artikel 4, § 4, van voornoemd decreet van 30 juni 1998. »

Art. 22.In artikel 24 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° een 2°ter wordt ingevoegd in § 2, 2e lid, luidend als volgt : « 2ter De bepalingen naleven die bepaald zijn bij het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie;»; 2° in § 7 wordt het woord « Zij » vervangen door de woorden « De subsidies »;3° in § 7 worden de woorden « Bij niet-naleving van punt 2°ter van § 2, lid 2, in zijn deel betreffende hoofdstuk II van titel 1 van voornoemd decreet van 30 juni 1998, kunnen evenwel alleen de middelen die worden toegekend in het kader van de positieve discriminatie worden ingetrokken » ingevoegd tussen de woorden « op het vastgesteld tekort » en « De subsidies ».

Art. 23.Dit decreet treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

In afwijking van het eerste lid, blijven de procedures bepaald in de artikelen 8, 9, 11 en 12 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, van kracht voor het schooljaar 2001-2002.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 27 maart 2002.

De Minister-President, belast met de Internationale Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Cultuur, Begroting, Ambtenarenzaken, Jeugdzaken en Sport, R. DEMOTTE De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de Opvang en de Opdrachten toegewezen aan de « O.N.E. », J.-M. NOLLET De Minister van Secundair Onderwijs en Buitengewoon Onderwijs, P. HAZETTE De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. F. DUPUIS De Minister van Kunsten en Letteren en van de Audiovisuele Sector, R. MILLER De Minister van Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. N. MARECHAL _______ Nota (1) Zitting 2001-2002. Stukken van de Raad. - Ontwerp van decreet, nr. 252-1. - Commissieamendementen, nr. 252-2. - Verslag, nr. 252-3.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 26 maart 2002.

^