Etaamb.openjustice.be
Decreet van 28 juni 2010
gepubliceerd op 05 oktober 2010

Decreet houdende maatregelen inzake onderwijs 2010

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2010203939
pub.
05/10/2010
prom.
28/06/2010
ELI
eli/decreet/2010/06/28/2010203939/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

28 JUNI 2010. - Decreet houdende maatregelen inzake onderwijs 2010


HOOFDSTUK 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 tot vaststelling en indeling van de ambten van het administratief personeel van de Rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst en normaalonderwijs

Artikel 1.Artikel 1, lid 1, van het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 tot vaststelling en indeling van de ambten van het administratief personeel van de Rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 27 juni 2005 en 23 maart 2009, wordt aangevuld met volgend ambt : "adjunct".

Lid 2, 1°, van hetzelfde artikel, gewijzigd bij de decreten van 27 juni 2005 en 23 maart 2009, wordt aangevuld met volgend wervingsambt : "adjunct". HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 19 juni 1967 tot vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen vereist van de kandidaten voor de wervingsambten van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs

Art. 2.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 19 juni 1967 tot vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen vereist van de kandidaten voor de wervingsambten van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, laatst gewijzigd bij het decreet van 23 maart 2009, wordt aangevuld met een bepaling onder 2quater, luidende : "2quater - adjunct : ten minste een diploma van hoger onderwijs van de tweede graad". HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen

Art. 3.Artikel 6, E, a), van het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 31 augustus 2000 en gewijzigd bij de decreten van 27 juni 2005 en 25 mei 2009, wordt aangevuld met een bepaling onder 10quater, luidende : "10quater - docent informatie- en communicatietechnologieën." HOOFDSTUK 4. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen

Art. 4.Artikel 19bis, § 5, van het koninklijk besl uit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, ingevoegd bij het decreet van 21 april 2008, wordt aangevuld met twee leden, luidende : "In afwijking van het eerste lid en alhoewel betrekkingen definitief vacant zijn, kan de inrichtende macht een personeelslid dat recht heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, indien het ermee eens is, in een niet vacante betrekking aanwijzen.

Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is slechts mogelijk voor betrekkingen waarin voor het hele schooljaar moet worden voorzien."

Art. 5.Artikel 24 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006 en gewijzigd bij de decreten van 21 april 2008, 23 juni 2008 en 11 mei 2009, wordt vervangen als volgt : «

Art. 24.Beoordelingsstaat en beroepsmogelijkheid. § 1. Een tijdelijk personeelslid wordt elk schooljaar waarin het voor een ononderbroken periode van ten minste vijftien weken in dienstactiviteit was en effectieve diensten heeft gepresteerd, door het inrichtingshoofd beoordeeld.

In afwijking van lid 1 kan het inrichtingshoofd ook een personeelslid beoordelen dat minder dan vijftien weken in dienstactiviteit was en effectieve diensten heeft gepresteerd, waarbij het inrichtingshoofd erover waakt, dat de gepresteerde diensten een minimum aan continuïteit tonen.

In afwijking van lid 1 wordt een beoordeling om de twee schooljaren uitgevoerd voor de personeelsleden die overeenkomstig artikel 17 zijn aangesteld, tenzij ze aan een andere school worden geaffecteerd.

In afwijking van het eerste lid vindt een beoordeling ten minste om de drie schooljaren plaats voor alle personeelsleden die overeenkomstig artikel 19bis aangesteld zijn. Staat op de beoordelingsstaat de vermelding "onvoldoende" of "niet tevredenstellend" als eindconclusie, dan wordt in de loop van het daaropvolgende schooljaar een nieuwe beoordeling uitgevoerd.

Het personeelslid kan zo'n beoordeling schriftelijk bij het inrichtingshoofd aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. De beoordeling geschiedt via een met redenen omklede beoordelingsstaat die o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties, alsmede over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor de school inzet. Er wordt inzonderheid naar de mate onderzocht waarin het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem door wet, decreet, besluit, verordening en aanstellingsakte worden opgelegd. De beoordelingsstaat heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".

Voor de beoordeling van een personeelslid kan zich het inrichtingshoofd baseren op het schriftelijk verslag van een ander personeelslid dat een bevorderings- of selectieambt bekleedt en dat schriftelijk van hem de opdracht kreeg een dergelijk verslag over het werk van het betrokken personeelslid op te stellen.

Het model van de beoordelingsstaat wordt door de Regering vastgelegd. § 3. Het inrichtingshoofd overhandigt het personeelslid de beoordelingsstaat ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar.

Het personeelslid heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van de beoordelingsstaat om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren.

De opmerkingen worden bij de beoordelingsstaat gevoegd. Het personeelslid dateert de beoordelingsstaat, ondertekent hem en geeft hem aan het inrichtingshoofd terug.

Als het personeelslid de beoordelingsstaat en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan het inrichtingshoofd overhandigt, dan geldt de beoordelingsstaat opgesteld door het inrichtingshoofd.

Ten laatste op 15 mei zendt het inrichtingshoofd de beoordelingsstaat, samen met de opmerkingen van het personeelslid, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.

Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van de overeenkomstig de leden 1 en 2 opgestelde beoordelingsstaat ingediend, dan is de beoordelingsstaat ongeldig en krijgt het personeelslid de vermelding van de laatste beoordelingsstaat. Als zo'n beoordelingsstaat niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".

De beoordelingsstaat wordt in drie exemplaren opgesteld. Het personeelslid ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. Het personeelslid kan de beoordelingsstaat onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door het inrichtingshoofd beroep vóór de raad van beroep aantekenen.

In afwijking van lid 1 kan het personeelslid geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing aan het personeelslid. Ze vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze het advies niet volgt.

Het beroep is opschortend. »

Art. 6.Artikel 41 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : "In afwijking van het eerste lid hebben de personeelsleden die uitsluitend krachtens artikel 39bis benoemd zijn geweest, geen voorrang bij de aanvulling van hun benoeming in het betrokken ambt in de betrokken school."

Art. 7.Artikel 66 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «

Art. 66.Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid. § 1. Elk vastbenoemd personeelslid, behalve het personeelslid dat een bevorderingsambt bekleedt, kan door het inrichtingshoofd worden geëvalueerd of zo'n evaluatie schriftelijk bij het inrichtingshoofd aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. De evaluatie geschiedt via een met redenen omkleed evaluatieverslag dat o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties alsook over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor de onderwijsinrichting inzet. Er wordt inzonderheid naar de mate onderzocht waarin het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem door wet, decreet, besluit, verordening en benoemingsakte worden opgelegd. Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".

Voor de evaluatie van een personeelslid kan zich het inrichtingshoofd baseren op het schriftelijk verslag van een ander personeelslid dat een bevorderings- of selectieambt bekleedt en dat schriftelijk van hem de opdracht kreeg een dergelijk verslag over het werk van het betrokken personeelslid op te stellen.

Het model van het evaluatieverslag wordt door de Regering vastgelegd. § 3. Het inrichtingshoofd overhandigt het personeelslid het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar.

Het personeelslid heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren.

De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. Het personeelslid dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan het inrichtingshoofd terug.

Als het personeelslid het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen overhandigt, dan geldt het evaluatieverslag opgesteld door het inrichtingshoofd.

Ten laatste op 15 mei zendt het inrichtingshoofd het evaluatieverslag, samen met de opmerkingen van het personeelslid, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.

Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van het overeenkomstig de leden 1 en 2 opgesteld evaluatieverslag ingediend, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt het personeelslid de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".

Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. Het personeelslid ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. Staat op het evaluatieverslag de vermelding "onvoldoende", als eindconclusie, dan kan het personeelslid dit verslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door het inrichtingshoofd beroep aantekenen vóór de raad van beroep.

In afwijking van lid 1 kan het personeelslid geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing aan het personeelslid. Ze vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze het advies niet volgt.

Staat op het evaluatieverslag de vermelding "onvoldoende" als eindconclusie, dan wordt het personeelslid in het daaropvolgende schooljaar opnieuw geëvalueerd.

Het beroep is opschortend. »

Art. 8.Artikel 67 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006 en gewijzigd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt opgeheven.

Art. 9.Artikel 68 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006 en gewijzigd bij het decreet van 23 juni 2008, wordt opgeheven.

Art. 10.Artikel 91undecies van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt vervangen als volgt : «

Art. 91undecies.Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid. § 1. Voor een departementshoofd stelt het inrichtingshoofd ten minste één evaluatieverslag op voor elke termijn van vijf jaar. Te dien einde voert het een evaluatiegesprek.

Het departementshoofd kan zo'n evaluatie schriftelijk bij het inrichtingshoofd aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. Het departementshoofd maakt vooraf een verslag over de omzetting van het strategie- en actieplan en de verwezenlijking van de doeleinden op dat als basis dient voor het evaluatiegesprek.

Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende". § 3. Het inrichtingshoofd overhandigt het departementshoofd het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar.

Het departementshoofd heeft ten hoogste zeven kalenderdagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren.

De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. Het departementshoofd dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan het inrichtingshoofd terug.

Als het departementshoofd het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen overhandigt, dan geldt het evaluatieverslag opgesteld door het inrichtingshoofd.

Ten laatste op 15 mei zendt het inrichtingshoofd het evaluatieverslag, samen met de opmerkingen van het departementshoofd, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.

Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van het overeenkomstig de leden 1 en 2 opgesteld evaluatieverslag ingediend, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt het personeelslid de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt het departementshoofd de vermelding "goed".

Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. Het departementshoofd ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. Het departementshoofd kan het evaluatieverslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door het inrichtingshoofd beroep aantekenen vóór de raad van beroep.

In afwijking van lid 1 kan het departementshoofd geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing. Ze vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze het advies niet volgt.

Het beroep is opschortend. »

Art. 11.In hoofdstuk VIII, afdeling 6 van het zelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007 en laatst gewijzigd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt het opschrift vervangen als volgt : "Afdeling 6. - Bijzondere bepalingen voor de inrichtingshoofden"

Art. 12.Arti kel 121bis van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007 en gewijzigd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt vervangen als volgt : «

Art. 121bis.Beginsel.

In afwijking van de afdelingen 1 en 2 worden het ambt als inrichtingshoofd of directeur van een gewone of gespecialiseerde secundaire school alsmede het ambt als hoofdleraar, directeur van een autonome basisschool of directeur van een basisoefenschool, hierna "inrichtingshoofd" genoemd, uitsluitend in de vorm van een aanwijzing of van een vaste benoeming krachtens volgende bepalingen toegewezen."

Art. 13.Artikel 121ter, l id 1, 2°, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt aangevuld met een bepaling onder c), luidende : "c) voor het ambt als hoofdleraar, directeur van een autonome basisschool of directeur van een basisoefenschool houder zijn van een diploma van kleuteronderwijzer, van lager onderwijzer, van geagregeerde van het lager secundair onderwijs, van geagregeerde van het hoger secundair onderwijs of ten minste van een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad op het pedagogisch vlak;".

Art. 14.Artikel 121quater, lid 1, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007, wordt vervangen als volgt : "Deze oproep wordt in de pers bekendgemaakt, in de scholen door aanplakking alsmede in elke andere vorm die door de inrichtende macht als gepast wordt geacht."

Art. 15.(Betreft niet de Nederlandse tekst.)

Art. 16.In artikel 121octies, § 1, lid 2, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007, worden de woorden "gewone scholen" vervangen door de woorden "gewone of gespecialiseerde scholen".

Art. 17.Artikel 121nonies van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007 en gewijzigd bij de decreten van 23 juni 2008 en 11 mei 2009, wordt aangevuld met een § 5, luidende : "§ 5. De §§ 1 à 4 zijn niet van toepassing op de hoofdleraar, de directeur van een autonome basisschool en de directeur van een basisoefenschool".

Art. 18.In artikel 121decies, lid 1, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007, worden de woorden "een inrichtingshoofd" vervangen door de woorden "een studieprefect of directeur".

Hetzelfde artikel wordt met een tweede lid aangevuld, luidende : "Lid 1 is niet van toepassing op de hoofdleraar, de directeur van een autonome basisschool en de directeur van een basisoefenschool".

Art. 19.Artikel 121undecies van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007 en gewijzigd bij het decreet van 23 juni 2008, wordt vervangen als volgt : «

Art. 121undecies.Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid. § 1. Voor een inrichtingshoofd stelt de inrichtende macht ten minste één evaluatieverslag op voor elke termijn van vijf jaar. Te dien einde voert het een evaluatiegesprek.

Het inrichtingshoofd kan zo'n evaluatie schriftelijk bij de inrichtende macht aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. Het inrichtingshoofd maakt vooraf een verslag over de omzetting van het strategie- en actieplan en de verwezenlijking van de doeleinden op dat als basis dient voor het evaluatiegesprek.

Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende". § 3. De inrichtende macht overhandigt het inrichtingshoofd het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar.

Het inrichtingshoofd heeft ten hoogste zeven kalenderdagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren.

De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. Het inrichtingshoofd dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan de inrichtende macht terug.

Als het inrichtingshoofd het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan de inrichtende macht overhandigt, dan geldt het door deze opgesteld evaluatieverslag.

Stelt de inrichtende macht geen evaluatieverslag op overeenkomstig de leden 1 en 2, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt het inrichtingshoofd de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt het inrichtingshoofd de vermelding "goed".

Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. Het inrichtingshoofd ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. Het inrichtingshoofd kan het evaluatieverslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door de inrichtende macht beroep aantekenen vóór de raad van beroep.

In afwijking van lid 1 kan het inrichtingshoofd geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 3, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing. Indien ze het advies niet volgt, vermeldt ze er de redenen voor.

Het beroep is opschortend. » HOOFDSTUK 5. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurspersoneel en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der Rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, kunstonderwijs en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen

Art. 20.Artikel 10 van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurspersoneel en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der Rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, kunstonderwijs en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, laatst gewijzigd bij het decreet van 25 mei 2009, wordt aangevuld met een bepaling onder 18quinquies, luidende : "18quinquies - docent informatie- en communicatietechnologieën : ten minste een diploma van het hoger onderwijs van de eerste graad op het gebied informatie- en communicatietechnologieën, aangevuld met een agregatie van het lager of hoger secundair onderwijs of met een getuigschrift van pedagogische bekwaamheid." HOOFDSTUK 6. - Wijziging van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, israëlitische, orthodoxe, islamitische en anglicaanse godsdienst der onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap

Art. 21.Artikel 7bis, § 5, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, israëlitische, orthodoxe, islamitische en anglicaanse godsdienst der onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap, ingevoegd bij het decreet van 21 april 2008, wordt aangevuld met twee leden, luidende : "In afwijking van het eerste lid en alhoewel betrekkingen definitief vacant zijn, kan de inrichtende macht een personeelslid dat recht heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, indien het ermee eens is, in een niet vacante betrekking aanwijzen.

Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is slechts mogelijk voor betrekkingen waarin voor het hele schooljaar moet worden voorzien."

Art. 22.Artikel 12 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006 en gewijzigd bij de decreten van 21 april 2008, 23 juni 2008 en 11 mei 2009, wordt vervangen als volgt : «

Art. 12.Beoordelingsstaat en beroepsmogelijkheid. § 1. Een tijdelijk personeelslid wordt elk schooljaar waarin het voor een ononderbroken periode van ten minste vijftien weken in dienstactiviteit was en effectieve diensten heeft gepresteerd, door het inrichtingshoofd beoordeeld.

In afwijking van lid 1 kan het inrichtingshoofd ook een personeelslid beoordelen dat minder dan vijftien weken in dienstactiviteit was en effectieve diensten heeft gepresteerd, waarbij het inrichtingshoofd erover waakt, dat de gepresteerde diensten een minimum aan continuïteit tonen.

In afwijking van lid 1 wordt een beoordeling om de twee schooljaren uitgevoerd voor de personeelsleden die overeenkomstig artikel 5 zijn aangesteld, tenzij ze aan een andere school worden geaffecteerd.

In afwijking van het eerste lid worden de personeelsleden die overeenkomstig artikel 7bis aangesteld zijn, ten minste om de drie schooljaren beoordeeld. Staat op de beoordelingsstaat de vermelding "onvoldoende" of "niet tevredenstellend" als eindconclusie, dan wordt in de loop van het daaropvolgende schooljaar een nieuwe beoordeling uitgevoerd.

Het personeelslid kan zo'n beoordeling schriftelijk bij het inrichtingshoofd aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. De beoordeling geschiedt via een met redenen omklede beoordelingsstaat die o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties, alsmede over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor de school inzet. Er wordt inzonderheid naar de mate onderzocht waarin het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem door wet, decreet, besluit, verordening en aanstellingsakte worden opgelegd. De beoordelingsstaat heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".

Voor de beoordeling van een personeelslid kan zich het inrichtingshoofd baseren op het schriftelijk verslag van een ander personeelslid dat een bevorderings- of selectieambt bekleedt en dat schriftelijk van hem de opdracht kreeg een dergelijk verslag over het werk van het betrokken personeelslid op te stellen.

De beoordeling door het inrichtingshoofd betreft niet de vakdidactische bekwaamheden noch de inhoud van de cursussen. Deze worden uitsluitend door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst geëvalueerd.

Het model van de beoordelingsstaat wordt door de Regering vastgelegd. § 3. Het inrichtingshoofd resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt het personeelslid de beoordelingsstaat ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar.

Het personeelslid heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van de beoordelingsstaat om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren.

De opmerkingen worden bij de beoordelingsstaat gevoegd. Het personeelslid dateert de beoordelingsstaat, ondertekent hem en geeft hem aan het inrichtingshoofd resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst terug.

Als het personeelslid de beoordelingsstaat en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan het inrichtingshoofd resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt, dan geldt de beoordelingsstaat opgesteld door het inrichtingshoofd.

Ten laatste op 15 mei zendt het inrichtingshoofd resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst de beoordelingsstaat, samen met de opmerkingen van het personeelslid, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.

Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van de overeenkomstig de leden 1 en 2 opgestelde beoordelingsstaat ingediend, dan is de beoordelingsstaat ongeldig en krijgt het personeelslid de vermelding van de laatste beoordelingsstaat. Als zo'n beoordelingsstaat niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".

De beoordelingsstaat wordt in drie exemplaren opgesteld. Het personeelslid ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. Het personeelslid kan de beoordelingsstaat van het inrichtingshoofd onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door het inrichtingshoofd beroep vóór de raad van beroep aantekenen.

In afwijking van lid 1 kan het personeelslid geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing aan het personeelslid. Ze vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze het advies niet volgt.

Het beroep is opschortend. »

Art. 23.Artikel 22octies van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 26 juni 2006, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : "In afwijking van het eerste lid hebben de personeelsleden die uitsluitend krachtens artikel 22sexies 1 benoemd zijn geweest, geen voorrang bij de aanvulling van hun benoeming in het betrokken ambt in de betrokken school."

Art. 24.Artikel 27 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «

Art. 27.Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid. § 1. Elk vastbenoemd personeelslid, behalve het personeelslid dat een bevorderingsambt bekleedt, kan door het inrichtingshoofd worden geëvalueerd of zo'n evaluatie schriftelijk bij het inrichtingshoofd aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. De evaluatie geschiedt via een met redenen omkleed evaluatieverslag dat o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties alsook over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor de onderwijsinrichting inzet. Er wordt inzonderheid naar de mate onderzocht waarin het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem door wet, decreet, besluit, verordening en benoemingsakte worden opgelegd. Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".

Voor de evaluatie van een personeelslid kan zich het inrichtingshoofd baseren op het schriftelijk verslag van een ander personeelslid dat een bevorderings- of selectieambt bekleedt en dat schriftelijk van hem de opdracht kreeg een dergelijk verslag over het werk van het betrokken personeelslid op te stellen.

De evaluatie door het inrichtingshoofd betreft niet de vakdidactische bekwaamheden noch de inhoud van de cursussen. Deze worden uitsluitend door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst geëvalueerd.

Het model van het evaluatieverslag wordt door de Regering vastgelegd. § 3. Het inrichtingshoofd resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt het personeelslid het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar.

Het personeelslid heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren.

De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. Het personeelslid dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan het inrichtingshoofd resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst terug.

Als het personeelslid het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan het inrichtingshoofd resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt, dan geldt het evaluatieverslag opgesteld door het inrichtingshoofd.

Ten laatste op 15 mei zendt het inrichtingshoofd resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst het evaluatieverslag, samen met de opmerkingen van het personeelslid, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.

Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van het overeenkomstig de leden 1 en 2 opgesteld evaluatieverslag ingediend, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt het personeelslid de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".

Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. Het personeelslid ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. Staat op het door het inrichtingshoofd opgesteld evaluatieverslag de vermelding "onvoldoende" als eindconclusie, dan kan het personeelslid dit verslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door het inrichtingshoofd beroep aantekenen vóór de raad van beroep.

In afwijking van lid 1 kan het personeelslid geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing aan het personeelslid. Ze vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze het advies niet volgt.

Staat op het evaluatieverslag de vermelding "onvoldoende" als eindconclusie, dan wordt het personeelslid in het daaropvolgende schooljaar opnieuw geëvalueerd.

Het beroep is opschortend. »

Art. 25.Artikel 28 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006 en gewijzigd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt opgeheven.

Art. 26.Artikel 29 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006 en gewijzigd bij het decreet van 23 juni 2008, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 7. - Wijziging koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en socio-psychologisch personeel der inrichtingen van kleuter, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen

Art. 27.Artikel 1, 5°, c), van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en socio-psychologisch personeel der inrichtingen van kleuter, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, vervangen bij het besluit van de Executieve van 1 september 1993, wordt vervangen als volgt : "c) zomervakanties : zoals bepaald onder 1°, c), met uitzondering van ten hoogste 10 werkdagen die begin juli en/of einde augustus, in onderlinge overeenstemming met het inrichtingshoofd, kunnen worden vastgelegd." HOOFDSTUK 8. - Wijziging van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiedienst belast met toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra

Art. 28.Artikel 15bis, § 5, van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiedienst belast met toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra vallen, ingevoegd bij het decreet van 21 april 2008, wordt aangevuld met twee leden, luidende : "In afwijking van het eerste lid en alhoewel betrekkingen definitief vacant zijn, kan de inrichtende macht een personeelslid dat recht heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, indien het ermee eens is, in een niet vacante betrekking aanwijzen.

Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is slechts mogelijk voor betrekkingen waarin voor het hele schooljaar moet worden voorzien."

Art. 29.Artikel 21 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006 en gewijzigd bij de decreten van 21 april 2008, 23 juni 2008 en 11 mei 2009, wordt vervangen als volgt : «

Art. 21.Beoordelingsstaat en beroepsmogelijkheid. § 1. Een tijdelijk personeelslid wordt elk schooljaar waarin het voor een ononderbroken periode van ten minste vijftien weken in dienstactiviteit was en effectieve diensten heeft gepresteerd, door de directeur beoordeeld.

In afwijking van lid 1 kan de directeur ook een personeelslid beoordelen dat minder dan vijftien weken in dienstactiviteit was en effectieve diensten heeft gepresteerd, waarbij de directeur erover waakt, dat de gepresteerde diensten een minimum aan continuïteit tonen.

In afwijking van lid 1 wordt een beoordeling om de twee schooljaren uitgevoerd voor de personeelsleden die overeenkomstig artikel 13 zijn aangesteld, tenzij ze aan een ander centrum worden geaffecteerd.

In afwijking van het eerste lid worden de personeelsleden die overeenkomstig artikel 15bis aangesteld zijn, ten minste om de drie schooljaren beoordeeld. Staat op de beoordelingsstaat de vermelding "onvoldoende" of "niet tevredenstellend" als eindconclusie, dan wordt in de loop van het daaropvolgende schooljaar een nieuwe beoordeling uitgevoerd.

Het personeelslid kan zo'n beoordeling schriftelijk bij de directeur aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. De beoordeling geschiedt via een met redenen omklede beoordelingsstaat die o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties, alsmede over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor het centrum inzet. Er wordt inzonderheid naar de mate onderzocht waarin het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem door wet, decreet, besluit, verordening en aanstellingsakte worden opgelegd. De beoordelingsstaat heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".

Het model van de beoordelingsstaat wordt door de Regering vastgelegd. § 3. De directeur overhandigt het personeelslid de beoordelingsstaat ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. Het personeelslid heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van de beoordelingsstaat om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij de beoordelingsstaat gevoegd. Het personeelslid dateert de beoordelingsstaat, ondertekent hem en geeft hem aan de directeur terug.

Als het personeelslid de beoordelingsstaat en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan de directeur overhandigt, dan geldt de beoordelingsstaat opgesteld door de directeur.

Ten laatste op 15 mei zendt de directeur de beoordelingsstaat, samen met de opmerkingen van het personeelslid, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.

Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van de overeenkomstig de leden 1 en 2 opgestelde beoordelingsstaat ingediend, dan is de beoordelingsstaat ongeldig en krijgt het personeelslid de vermelding van de laatste beoordelingsstaat. Als zo'n beoordelingsstaat niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".

De beoordelingsstaat wordt in drie exemplaren opgesteld. Het personeelslid ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. Het personeelslid kan de beoordelingsstaat onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door de directeur beroep vóór de raad van beroep aantekenen.

In afwijking van lid 1 kan het personeelslid geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing aan het personeelslid. Ze vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze het advies niet volgt.

Het beroep is opschortend. »

Art. 30.Artikel 32 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : "In afwijking van het eerste lid hebben de personeelsleden die uitsluitend krachtens artikel 30bis benoemd zijn geweest, geen voorrang bij de aanvulling van hun benoeming in het betrokken ambt."

Art. 31.Artikel 54 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen als volgt : «

Art. 54.Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid. § 1. Elk vastbenoemd personeelslid, behalve het personeelslid dat een bevorderingsambt bekleedt, kan door de directeur worden geëvalueerd of zo'n evaluatie schriftelijk bij de directeur aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. De evaluatie geschiedt via een met redenen omkleed evaluatieverslag dat o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties alsook over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor het centrum inzet. Er wordt inzonderheid naar de mate onderzocht waarin het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem door wet, decreet, besluit, verordening en benoemingsakte worden opgelegd. Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".

Het model van het evaluatieverslag wordt door de Regering vastgelegd. § 3. De directeur overhandigt het personeelslid het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. Het personeelslid heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. Het personeelslid dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan de directeur terug.

Als het personeelslid het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan de directeur overhandigt, dan geldt het evaluatieverslag opgesteld door de directeur.

Ten laatste op 15 mei zendt de directeur het evaluatieverslag, samen met de opmerkingen van het personeelslid, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.

Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van het overeenkomstig de leden 1 en 2 opgesteld evaluatieverslag ingediend, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt het personeelslid de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".

Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. Het personeelslid ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. Het personeelslid kan het evaluatieverslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door de directeur beroep vóór de raad van beroep aantekenen.

In afwijking van lid 1 kan het personeelslid geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing aan het personeelslid. Ze vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze het advies niet volgt.

Het beroep is opschortend. »

Art. 32.Artikel 55 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt opgeheven.

Art. 33.Artikel 56 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006 en gewijzigd bij het decreet van 23 juni 2008, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 9. - Wijziging van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs

Art. 34.In artikel 18, § 1, inleidende zin, van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs, vervangen bij het decreet van 25 mei 2009, worden de woorden "artikel 4, § 1, 5°, en § 2" vervangen door de woorden "artikel 4, § 1, 5°".

In de bepaling onder 2° van dezelfde paragraaf, vervangen bij het decreet van 25 mei 2009, worden de woorden "getuigschrift van lager secundair onderwijs" vervangen door de woorden "getuigschrift van lager secundair onderwijs of van een ander studiebewijs dat ermee gelijkgesteld is".

In § 2, 2°, van hetzelfde artikel, worden de woorden "getuigschrift van lager secundair onderwijs" vervangen door de woorden "getuigschrift van lager secundair onderwijs of van een ander studiebewijs dat ermee gelijkgesteld is".

Art. 35.In artikel 25, § 2, 4°, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 25 mei 2009, worden de woorden "getuigschrift van lager secundair onderwijs" vervangen door de woorden "getuigschrift van lager secundair onderwijs of van een ander studiebewijs dat ermee gelijkgesteld is". HOOFDSTUK 1 0. - Wijziging van het decreet van 26 juni 1986 betreffende de toekenning van studietoelagen

Art. 36.In artikel 13bis, lid 2 van het decreet v an 26 juni 1986 betreffende de toekenning van studietoelagen, ingevoegd bij het decreet van 25 mei 2009, worden de woorden "en de uitbetalingsmodaliteiten" opgeheven. HOOFDSTUK 1 1. - Wijziging van het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor gespecialiseerd onderwijs worden bepaald

Art. 37.(Betreft niet de Nederlandse tekst.)

Art. 38.Artikel 34, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt vervangen als volgt : "§ 3. De derde en de vierde betrekking van studiemeester-opvoeder in externaat kunnen in een betrekking van directiesecretaris en/of in een betrekking van klerk-typist worden omgevormd." HOOFDSTUK 1 2. - Wijziging van het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de K.M.O.'s

Art. 39.In artikel 7, § 6, lid 3, van het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de K.M.O.'s, ingevoegd bij het decreet van 25 mei 2009, worden de woorden "getuigschrift van lager secundair onderwijs" vervangen door de woorden "getuigschrift van lager secundair onderwijs of van een ander studiebewijs dat ermee gelijkgesteld is". HOOFDSTUK 1 3. - Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 9 november 1994 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra

Art. 40.Artikel 4ter, § 2, lid 1, van het besluit van 9 november 1994 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, ingevoegd bij het besluit van de Regering van 30 augustus 2001 en gewijzigd bij de decreten van 25 juni 2007 en 25 mei 2009, wordt vervangen als volgt : "§ 2. Overeenkomstig de federale wetgeving kan het verlof, in het geval van een geboorte, totdat het kind de volle leeftijd van twaalf jaar bereikt, worden toegekend.

Naar aanleiding van een adoptie kan het verlof binnen een periode worden toegekend die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van het gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het personeelslid zijn woonplaats of zijn gewone verblijfplaats heeft, en ten laatste op de dag eindigt, waarop het kind de volle leeftijd van twaalf jaar bereikt.

Aan de voorwaarde van de volle leeftijd van twaalf jaar wordt ten laatste tijdens de periode van het ouderschapsverlof voldaan." HOOFDSTUK 1 4. - Wijziging van het decreet van 25 juni 2006 betreffende het voeren van pedagogische vergaderingen

Art. 41.Artikel 3 van het decreet van 25 juni 2006 betreffende het voeren van pedagogische vergaderingen, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : "Onverminderd lid 1 kan de Regering één keer per schooljaar, met inbegrip van de laatste vijf werkdagen van de maand augustus, een bijkomende pedagogische vergadering, zij het per niveau, per school of netoverschrijdend, voor het onderwijs in de Duitstalige Gemeenschap, over een door haar vastgelegd thema en voor één of meerdere personeelscategorieën organiseren." HOOFDSTUK 1 5. - Wijziging van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor de gewone en gespecialiseerde scholen

Art. 42.In artikel 26, lid 1, a) en b), van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs, vervangen bij het decreet van 25 mei 1999, worden de woorden "naburige gemeente" door "naburige gemeente van het Duitse taalgebied" vervangen.

Art. 43.Artikel 34, lid 2, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 25 mei 1999 en gewijzigd bij het decreet van 23 juni 2008, wordt vervangen als volgt : "Deze keuze mag tot de laatste werkdag vóór het begin van elk schooljaar worden gewijzigd." Lid 4 van hetzelfde artikel, ingevoegd bij het decreet van 25 mei 1999, wordt opgeheven.

Art. 44.In hoofdstuk VI van hetzelfde decreet wordt een artikel 67.1 ingevoegd, luidende : « Art. 67.1. Strafmaatregel bij niet-naleving. § 1. Leeft een secundaire school van het gesubsidieerd onderwijs de artikelen 57-59 en 61 niet, dan kan de Regering bij de inrichtende macht van de secundaire school waar de niet-naleving werd vastgesteld, de terugbetaling van reeds uitbetaalde werkingstoelagen eisen.

De terugvordering mag 20 % van de werkingstoelagen niet overstijgen die de secundaire school waar de niet-naleving werd vastgesteld, voor het voorafgaande schooljaar heeft verkregen. § 2. De Regering bepaalt de nadere modaliteiten voor de vaststelling van de in § 1, lid 1, vermelde niet-naleving en voor de toepassing van de terugvordering van werkingstoelagen. Deze procedure bepaalt voldoende beroepsmogelijkheden.

Art. 45.Artikel 68, lid 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 25 mei 2009, wordt opgeheven.

Art. 46.In artikel 98, lid 3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 2009, worden de woorden "van het Centrum voor Onderwijs aan Leerlingen met Speciale behoeften" vervangen door de woorden "van de gespecialiseerde school". HOOFDSTUK 1 6. - Wijziging van het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij P.M.S.-centrum

Art. 47.Artikel 36bis, § 5, van het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij P.M.S.-centrum, ingevoegd bij het decreet van 21 april 2008, wordt aangevuld met twee leden, luidende : "In afwijking van het eerste lid en alhoewel betrekkingen definitief vacant zijn, kan de inrichtende macht een personeelslid dat recht heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, indien het ermee eens is, in een niet vacante betrekking aanwijzen.

Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is slechts mogelijk voor betrekkingen waarin voor het hele schooljaar moet worden voorzien."

Art. 48.Artikel 39bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 26 juni 2006 en gewijzigd bij de decreten van 21 april 2008, 23 juni 2008 en 11 mei 2009, wordt vervangen als volgt : «

Art. 39bis.Beoordelingsstaat en beroepsmogelijkheid. § 1. Een tijdelijk personeelslid wordt elk schooljaar waarin het voor een ononderbroken periode van ten minste vijftien weken in dienstactiviteit was en effectieve diensten heeft gepresteerd, door het inrichtingshoofd of de directeur beoordeeld.

In afwijking van lid 1 kan het inrichtingshoofd of de directeur ook een personeelslid beoordelen dat minder dan vijftien weken in dienstactiviteit was en effectieve diensten heeft gepresteerd, waarbij het inrichtingshoofd of de directeur erover waakt, dat de gepresteerde diensten een minimum aan continuïteit tonen.

In afwijking van lid 1 wordt een beoordeling om de twee schooljaren uitgevoerd voor de personeelsleden die overeenkomstig artikel 35 zijn aangesteld, tenzij ze aan een andere school worden geaffecteerd.

In afwijking van het eerste lid worden de personeelsleden die overeenkomstig artikel 36bis aangesteld zijn, ten minste om de drie schooljaren beoordeeld. Staat op de beoordelingsstaat de vermelding "onvoldoende" of "niet tevredenstellend" als eindconclusie, dan wordt in de loop van het daaropvolgende schooljaar een nieuwe beoordeling uitgevoerd.

Het personeelslid kan zo'n beoordeling schriftelijk bij het inrichtingshoofd resp. de directeur aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. De beoordeling geschiedt via een met redenen omklede beoordelingsstaat die o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties, alsmede over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor de school of het centrum inzet. Er wordt inzonderheid naar de mate onderzocht waarin het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem door wet, decreet, besluit, verordening en aanstellingsovereenkomst worden opgelegd. De beoordelingsstaat heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".

Voor de beoordeling van een personeelslid kan zich het inrichtingshoofd baseren op het schriftelijk verslag van een ander personeelslid dat een bevorderings- of selectieambt bekleedt en dat schriftelijk van hem de opdracht kreeg een dergelijk verslag over het werk van het betrokken personeelslid op te stellen.

De beoordeling van een leermeester of leraar godsdienst door het inrichtingshoofd betreft niet de vakdidactische bekwaamheden noch de inhoud van de cursussen. Deze worden uitsluitend door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst geëvalueerd.

Het model van de beoordelingsstaat wordt door de Regering vastgelegd. § 3. Het inrichtingshoofd of de directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt het personeelslid de beoordelingsstaat ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. Het personeelslid heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van de beoordelingsstaat om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij de beoordelingsstaat gevoegd. Het personeelslid dateert de beoordelingsstaat, ondertekent hem en geeft hem aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst terug.

Als het personeelslid de beoordelingsstaat en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt, dan geldt de beoordelingsstaat opgesteld door het inrichtingshoofd of de directeur.

Ten laatste op 15 mei zendt het inrichtingshoofd of de directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst de beoordelingsstaat, samen met de opmerkingen van het personeelslid, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.

Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van de overeenkomstig de leden 1 en 2 opgestelde beoordelingsstaat ingediend, dan is de beoordelingsstaat ongeldig en krijgt het personeelslid de vermelding van de laatste beoordelingsstaat. Als zo'n beoordelingsstaat niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".

De beoordelingsstaat wordt in drie exemplaren opgesteld. Het personeelslid ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. Het personeelslid kan de beoordelingsstaat van het inrichtingshoofd resp. de directeur onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door het inrichtingshoofd beroep vóór de raad van beroep aantekenen.

In afwijking van lid 1 kan het personeelslid geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing aan het personeelslid. Ze vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze het advies niet volgt.

Het beroep is opschortend. »

Art. 49.Artikel 53 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een derde lid, luidende : "In afwijking van het eerste lid hebben de personeelsleden die uitsluitend krachtens artikel 49bis benoemd zijn geweest, geen voorrang bij de aanvulling van hun uurrooster."

Art. 50.Artikel 62.10 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt vervangen als volgt : « Art. 62.10. Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid. § 1. Voor een departementshoofd stelt het inrichtingshoofd ten minste één evaluatieverslag op voor elke termijn van vijf jaar. Te dien einde voert het een evaluatiegesprek.

Het departementshoofd kan zo'n evaluatie schriftelijk bij het inrichtingshoofd aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. Het departementshoofd maakt vooraf een verslag over de omzetting van het strategie- en actieplan en de verwezenlijking van de doeleinden op dat als basis dient voor het evaluatiegesprek.

Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende". § 3. Het inrichtingshoofd overhandigt het departementshoofd het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar.

Het departementshoofd heeft ten hoogste zeven kalenderdagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren.

De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. Het departementshoofd dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan het inrichtingshoofd terug.

Als het departementshoofd het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen overhandigt, dan geldt het evaluatieverslag opgesteld door het inrichtingshoofd.

Ten laatste op 15 mei zendt het inrichtingshoofd het evaluatieverslag, samen met de opmerkingen van het departementshoofd, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.

Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van het overeenkomstig de leden 1 en 2 opgesteld evaluatieverslag ingediend, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt het departementshoofd de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt het departementshoofd de vermelding "goed".

Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. Het departementshoofd ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. Het departementshoofd kan het evaluatieverslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door het inrichtingshoofd beroep aantekenen vóór de raad van beroep.

In afwijking van lid 1 kan het departementshoofd geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing. Indien ze het advies niet volgt, vermeldt ze er de redenen voor.

Het beroep is opschortend. »

Art. 51.In hoofdstuk Vbis van titel 1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007 en laatst gewijzigd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt het opschrift vervangen als volgt : "HOOFDSTUK Vbis. - Bijzondere bepalingen voor de inrichtingshoofden"

Art. 52.Artikel 69.1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007 en gewijzigd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt vervangen als volgt : « Art. 69.1. Beginsel.

In afwijking van hoofdstuk V worden het ambt als inrichtingshoofd of directeur van een gewone of gespecialiseerde secundaire school alsmede het ambt als hoofdleraar, directeur van een autonome basisschool of directeur van een basisoefenschool, hierna "inrichtingshoofd" genoemd, uitsluitend in de vorm van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur of van een vaste benoeming krachtens volgende bepalingen toegewezen. »

Art. 53.Artikel 69.2 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007 en gewijzigd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt aangevuld met een bepaling onder c), luidende : "c) voor het ambt als hoofdleraar, directeur van een autonome basisschool of directeur van een basisoefenschool houder zijn van een diploma van kleuteronderwijzer, van lager onderwijzer, van geagregeerde van het lager secundair onderwijs, van geagregeerde van het hoger secundair onderwijs of ten minste van een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad op het pedagogisch vlak;".

Art. 54.Artikel 69.3, lid 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007, wordt vervangen als volgt : "Deze oproep wordt in de pers bekendgemaakt, in de scholen door aanplakking alsmede in elke andere vorm die door de inrichtende macht als gepast wordt geacht."

Art. 55.In artikel 69.7, § 1, lid 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007, worden de woorden "het gewoon onderwijs" vervangen door de woorden "de gewone en gespecialiseerde scholen".

Art. 56.Artikel 69.8 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007 en gewijzigd bij de decreten van 23 mei 2008 en 11 mei 2009, wordt aangevuld met een § 5, luidende : "§ 5. De §§ 1 tot 4 zijn niet van toepassing op de hoofdleraar, de directeur van een autonome basisschool en de directeur van een basisoefenschool".

Art. 57.In artikel 69.9, lid 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007, worden de woorden "een inrichtingshoofd dat of een directeur die" vervangen door de woorden "een inrichtingshoofd of directeur van een secundaire school dat resp. die".

Hetzelfde artikel wordt met een tweede lid aangevuld, luidende : "Lid 1 is niet van toepassing op de hoofdleraar, de directeur van een autonome basisschool en de directeur van een basisoefenschool".

Art. 58.Artikel 69.10 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007 en gewijzigd bij het decreet van 23 juni 2008, wordt vervangen als volgt : « Art. 69.10. Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid. § 1. Voor een inrichtingshoofd stelt de inrichtende macht ten minste één evaluatieverslag op voor elke termijn van vijf jaar. Te dien einde voert het een evaluatiegesprek.

Het inrichtingshoofd kan zo'n evaluatie schriftelijk bij de inrichtende macht aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. Het inrichtingshoofd maakt vooraf een verslag over de omzetting van het strategie- en actieplan en de verwezenlijking van de doeleinden op dat als basis dient voor het evaluatiegesprek.

Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende". § 3. De inrichtende macht overhandigt het inrichtingshoofd het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar.

Het inrichtingshoofd heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd.

Het inrichtingshoofd dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan de inrichtende macht terug.

Als het inrichtingshoofd het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan de inrichtende macht overhandigt, dan geldt het door deze opgesteld evaluatieverslag.

Stelt de inrichtende macht geen evaluatieverslag op overeenkomstig de leden 1 en 2, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt het inrichtingshoofd de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt het inrichtingshoofd de vermelding "goed".

Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. Het inrichtingshoofd ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. Het inrichtingshoofd kan het evaluatieverslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door de inrichtende macht beroep aantekenen vóór de raad van beroep.

In afwijking van lid 1 kan het inrichtingshoofd geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 3, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing. Indien ze het advies niet volgt, vermeldt ze er de redenen voor.

Het beroep is opschortend. »

Art. 59.Artikel 69.14 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen als volgt : « Art. 69.14. Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid. § 1. Elk definitief aangesteld personeelslid, behalve het personeelslid dat een bevorderingsambt bekleedt, kan door het inrichtingshoofd of de directeur worden geëvalueerd of zo'n evaluatie schriftelijk bij het inrichtingshoofd of de directeur aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. De evaluatie geschiedt via een met redenen omkleed evaluatieverslag dat o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties, alsmede over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor de onderwijsinrichting of het centrum inzet. Er wordt inzonderheid naar de mate onderzocht waarin het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem door wet, decreet, besluit, verordening en aanstellingsovereenkomst worden opgelegd. Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".

Voor de evaluatie van een personeelslid kan zich het inrichtingshoofd baseren op het schriftelijk verslag van een ander personeelslid dat een bevorderings- of selectieambt bekleedt en dat schriftelijk van hem de opdracht kreeg een dergelijk verslag over het werk van het betrokken personeelslid op te stellen.

De evaluatie van een leermeester of leraar godsdienst door het inrichtingshoofd betreft niet de vakdidactische bekwaamheden noch de inhoud van de cursussen. Deze worden uitsluitend door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst geëvalueerd.

Het model van het evaluatieverslag wordt door de Regering vastgelegd. § 3. Het inrichtingshoofd of de directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt het personeelslid het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. Het personeelslid heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. Het personeelslid dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst terug.

Als het personeelslid het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt, dan geldt het evaluatieverslag opgesteld door het inrichtingshoofd of de directeur.

Ten laatste op 15 mei zendt het inrichtingshoofd of de directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst het evaluatieverslag, samen met de opmerkingen van het personeelslid, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.

Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van het overeenkomstig de leden 1 en 2 opgesteld evaluatieverslag ingediend, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt het personeelslid de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".

Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. Het personeelslid ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. Staat op het door het inrichtingshoofd of door de directeur opgesteld evaluatieverslag de vermelding "onvoldoende" als eindconclusie, dan kan het personeelslid dit verslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door het inrichtingshoofd beroep aantekenen vóór de raad van beroep.

In afwijking van lid 1 kan het personeelslid geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing aan het personeelslid. Ze vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze het advies niet volgt.

Staat op het evaluatieverslag de vermelding "onvoldoende" als eindconclusie, dan wordt het personeelslid in het daaropvolgende schooljaar opnieuw geëvalueerd.

Het beroep is opschortend. »

Art. 60.Artikel 69.15 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006 en gewijzigd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt opgeheven.

Art. 61.Artikel 69.16 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006 en gewijzigd bij het decreet van 23 juni 2008, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 1 7. - Wijziging van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs

Art. 62.In artikel 35, § 2, lid 1, van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs, vervangen bij het decreet van 25 juni 2007, worden de woorden "negen jaar" vervangen door de woorden "drie jaar".

In § 1, lid 2, en § 2, lid 2, van hetzelfde artikel, vervangen bij het decreet van 25 juni 2007, worden de woorden "het gewoon onderwijs" telkens vervangen door de woorden "de gewone en gespecialiseerde scholen".

Art. 63.In artikel 36, § 2, lid 1, van het zelfdedecr eet, vervangen bij het decreet van 25 juni 2007, worden de woorden "negen jaar" vervangen door de woorden "drie jaar".

In § 1, lid 2, en § 2, lid 2, van hetzelfde artikel, vervangen bij het decreet van 25 juni 2007, worden de woorden "het gewoon onderwijs" telkens vervangen door de woorden "de gewone en gespecialiseerde scholen". HOOFDSTUK 1 8. - Wijziging van het decreet van 29 maart 2004 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra

Art. 64.Artikel 22bis, § 5, van het decreet van 29 maart 2004 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra, ingevoegd bij het decreet van 21 april 2008, wordt aangevuld met twee leden, luidende : "In afwijking van het eerste lid en alhoewel betrekkingen definitief vacant zijn, kan de inrichtende macht een personeelslid dat recht heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, indien het ermee eens is, in een niet vacante betrekking aanwijzen.

Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is slechts mogelijk voor betrekkingen waarin voor het hele schooljaar moet worden voorzien."

Art. 65.Artikel 28 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006 en gewijzigd bij de decreten van 21 april 2008, 23 juni 2008 en 11 mei 2009, wordt vervangen als volgt : «

Art. 28.Beoordelingsstaat en beroepsmogelijkheid. § 1. Een tijdelijk personeelslid wordt elk schooljaar waarin het voor een ononderbroken periode van ten minste vijftien weken in dienstactiviteit was en effectieve diensten heeft gepresteerd, door het inrichtingshoofd of de directeur beoordeeld.

In afwijking van lid 1 kan het inrichtingshoofd of de directeur ook een personeelslid beoordelen dat minder dan vijftien weken in dienstactiviteit was en effectieve diensten heeft gepresteerd, waarbij het inrichtingshoofd of de directeur erover waakt, dat de gepresteerde diensten een minimum aan continuïteit tonen.

In afwijking van lid 1 wordt een beoordeling om de twee schooljaren uitgevoerd voor de personeelsleden die overeenkomstig artikel 22 zijn aangesteld, tenzij ze aan een andere school worden geaffecteerd.

In afwijking van het eerste lid worden de personeelsleden die overeenkomstig artikel 22bis aangesteld zijn, ten minste om de drie schooljaren beoordeeld. Staat op de beoordelingsstaat de vermelding "onvoldoende" of "niet tevredenstellend" als eindconclusie, dan wordt in de loop van het daaropvolgende schooljaar een nieuwe beoordeling uitgevoerd.

Het personeelslid kan zo'n beoordeling schriftelijk bij het inrichtingshoofd resp. de directeur aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. De beoordeling geschiedt via een met redenen omklede beoordelingsstaat die o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties, alsmede over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor de school inzet. Er wordt inzonderheid naar de mate onderzocht waarin het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem door wet, decreet, besluit, verordening en aanstellingsakte worden opgelegd. De beoordelingsstaat heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".

Voor de beoordeling van een personeelslid kan zich het inrichtingshoofd baseren op het schriftelijk verslag van een ander personeelslid dat een bevorderings- of selectieambt bekleedt en dat schriftelijk van hem de opdracht kreeg een dergelijk verslag over het werk van het betrokken personeelslid op te stellen.

De beoordeling van een leermeester of leraar godsdienst door het inrichtingshoofd betreft niet de vakdidactische bekwaamheden noch de inhoud van de cursussen. Deze worden uitsluitend door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst geëvalueerd.

Het model van de beoordelingsstaat wordt door de Regering vastgelegd. § 3. Het inrichtingshoofd of de directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt het personeelslid de beoordelingsstaat ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. Het personeelslid heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van de beoordelingsstaat om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij de beoordelingsstaat gevoegd. Het personeelslid dateert de beoordelingsstaat, ondertekent hem en geeft hem aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst terug.

Als het personeelslid de beoordelingsstaat en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt, dan geldt de beoordelingsstaat opgesteld door het inrichtingshoofd of de directeur.

Ten laatste op 15 mei zendt het inrichtingshoofd of de directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst de beoordelingsstaat, samen met de opmerkingen van het personeelslid, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.

Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van de overeenkomstig de leden 1 en 2 opgestelde beoordelingsstaat ingediend, dan is de beoordelingsstaat ongeldig en krijgt het personeelslid de vermelding van de laatste beoordelingsstaat. Als zo'n beoordelingsstaat niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".

De beoordelingsstaat wordt in drie exemplaren opgesteld. Het personeelslid ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. Het personeelslid kan de beoordelingsstaat van het inrichtingshoofd resp. de directeur onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door het inrichtingshoofd beroep vóór de raad van beroep aantekenen.

In afwijking van lid 1 kan het personeelslid geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing aan het personeelslid. Ze vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze het advies niet volgt.

Het beroep is opschortend. »

Art. 66.Artikel 41 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : "In afwijking van het eerste lid hebben de personeelsleden die uitsluitend krachtens artikel 37bis benoemd zijn geweest, geen voorrang bij de aanvulling van hun uurrooster."

Art. 67.Artikel 56.9 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 23 maart 2009, wordt vervangen als volgt : « Art. 56.9. Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid. § 1. Voor de administratief hoofdsecretaris stelt de academiedirecteur ten minste één evaluatieverslag op voor elke termijn van vijf jaar. Te dien einde voert het een evaluatiegesprek.

De administratief hoofdsecretaris kan zo'n evaluatie schriftelijk bij de academiedirecteur aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende". § 3. De academiedirecteur overhandigt de administratief hoofdsecretaris het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. De administratief hoofdsecretaris heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. De administratief hoofdsecretaris dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan de academiedirecteur terug.

Als de administratief hoofdsecretaris het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan de academiedirecteur overhandigt, dan geldt het door deze opgesteld evaluatieverslag.

Ten laatste op 15 mei zendt de academiedirecteur het evaluatieverslag, samen met de opmerkingen van de administratief hoofdsecretaris, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.

Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van het overeenkomstig de leden 1 en 2 opgesteld evaluatieverslag ingediend, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt de administratief hoofdsecretaris de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".

Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. De administratief hoofdsecretaris ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. De administratief hoofdsecretaris kan het evaluatieverslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door de academiedirecteur beroep aantekenen vóór de raad van beroep.

In afwijking van lid 1 kan de administratief hoofdsecretaris geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing. Indien ze het advies niet volgt, vermeldt ze er de redenen voor.

Het beroep is opschortend. »

Art. 68.Artikel 64.9 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 23 maart 2009, wordt vervangen als volgt : « Art. 64.9. Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid. § 1. Voor een academiedirecteur stelt de inrichtende macht ten minste één evaluatieverslag op voor elke termijn van vijf jaar. Te dien einde voert het een evaluatiegesprek.

De academiedirecteur kan zo'n evaluatie schriftelijk bij de inrichtende macht aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. Voordat de inrichtende macht het evaluatiegesprek voert, neemt ze met het oog op de evaluatie inzage van het advies van de pedagogische raad dat onder andere een voorstel tot evaluatie omvat. De academiedirecteur neemt niet deel aan de vergaderingen van de pedagogische raad waarop het advies wordt opgesteld. De pedagogische raad wijst een personeelslid aan dat het voorzitterschap van deze zittingen waarneemt.

De academiedirecteur maakt vooraf een verslag over de verwezenlijking van het strategische plan en het actieplan en over de verwezenlijking van de doelstellingen. Dit verslag vormt de basis van het evaluatiegesprek.

Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende". § 3. De inrichtende macht overhandigt de academiedirecteur het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar.

De academiedirecteur heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. De academiedirecteur dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan de inrichtende macht terug.

Als de academiedirecteur het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan de inrichtende macht overhandigt, dan geldt het door deze opgesteld evaluatieverslag.

Stelt de inrichtende macht geen evaluatieverslag op overeenkomstig de leden 1 en 2, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt de academiedirecteur de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt de academiedirecteur de vermelding "goed".

Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. De academiedirecteur ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. De academiedirecteur kan het evaluatieverslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door de inrichtende macht beroep aantekenen vóór de raad van beroep.

In afwijking van lid 1 kan de academiedirecteur geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 3, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing. Indien ze het advies niet volgt, vermeldt ze er de redenen voor.

Het beroep is opschortend. »

Art. 69.In hetzelfde decreet wordt het opschrift van hoofdstuk Vter, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 2009, vervangen als volgt : "HOOFDSTUK Vter. - Bijzondere bepalingen voor de inrichtingshoofden"

Art. 70.Artikel 64.12, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt vervangen als volgt : « Art. 64.12. Beginsel.

In afwijking van hoofdstuk V worden het ambt als inrichtingshoofd of directeur van een gewone of gespecialiseerde secundaire school alsmede het ambt als hoofdleraar, directeur van een autonome basisschool of directeur van een basisoefenschool, hierna "inrichtingshoofd" genoemd, uitsluitend in de vorm van een aanwijzing of van een vaste benoeming krachtens volgende bepalingen toegewezen. »

Art. 71.In hoofdstuk Vter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt een artikel 64.13 ingevoegd, luidende : « Art. 64.13. Toelatingsvoorwaarden.

Een persoon mag dit ambt bekleden indien ze : 1° één van de volgende voorwaarden vervult : a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;de Regering kan een afwijking toestaan; b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;2° a) voor het ambt als inrichtingshoofd of directeur van een gewone secundaire school : tenminste houder zijn van een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad;is er geen kandidaat met dat diploma, dan is een diploma van het hoger onderwijs van de eerste graad voldoende; b) voor het ambt als directeur van een gespecialiseerde secundaire school : ten minste houder zijn van een diploma van het hoger onderwijs van de eerste graad;c) voor het ambt als hoofdleraar, directeur van een autonome basisschool of directeur van een basisoefenschool houder zijn van een diploma van kleuteronderwijzer, van lager onderwijzer, van geagregeerde van het lager secundair onderwijs, van geagregeerde van het hoger secundair onderwijs of ten minste van een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad op het pedagogisch vlak;3° de kandidatuur in de vorm en binnen de termijn hebben ingediend, zoals bepaald in de oproep tot de kandidaten;4° de politieke en burgerlijke rechten genieten;5° aan de dienstplichtwetten voldoen. Lid 1, 1°, b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming ».

Art. 72.In hetzelfde hoofdstuk, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt een artikel 64.14 ingevoegd, luidende : « Art. 64.14. Oproep tot de kandidaten.

De oproep tot de kandidaten wordt in de pers bekendgemaakt, in de scholen door aanplakking alsmede in elke andere vorm die door de inrichtende macht als gepast wordt geacht.

De oproep bevat het vereiste profiel van het inrichtingshoofd en de doeleinden die tijdens de aanstelling moeten worden verwezenlijkt.

De kandidatuur wordt per aangetekende brief ingediend. De kandidaat voegt zijn kandidatuur o.a. een strategie- en actieplan bij om de in het voorafgaande lid vermelde doeleinden te verwezenlijken. »

Art. 73.In hetzelfde hoofdstuk, ingevoegd bij het decreet van 11-5-2009, wordt een artikel 64.15 ingevoegd, luidende : « Art. 64.15. Aanstelling van het inrichtingshoofd.

De inrichtende macht beslist welke sollicitant het ambt moet bekleden.

Zij baseert zich o.a. op het strategie- en actieplan van de kandidaat en op een sollicitatiegesprek. »

Art. 74.In hetzelfde hoofdstuk, ingevoegd bij het decreet van 11-5-2009, wordt een artikel 64.16 ingevoegd, luidende : "Art. 64.16 - Aanstelling van doorlopende duur, beëindiging en definitieve benoeming § 1. De aanstelling gebeurt voor een onbepaalde duur. § 2. Zij eindigt : 1° in het geval van een preventieve schorsing voor meer dan zes maanden;2° in het geval van een terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst voor meer dan zes maanden;3° bij oplegging van een van de volgende tuchtstraffen : a) de inhouding van wedde;b) de schorsing bij tuchtmaatregel;c) de op nonactiviteitstelling bij tuchtmaatregel;d) de afdanking wegens zware schuld;4° bij vrijwillig ontslag, indien het gaat om een definitief aangesteld personeelslid;5° bij vrijwillige beëindiging van de aanstelling;6° bij eenzijdige opzegging door de inrichtende macht;7° indien op het evaluatieverslag de vermelding "onvoldoende" als eindconclusie staat. De inrichtende macht kan de aanstelling beëindigen in geval van een verlof of terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid voor een periode van meer dan zes opeenvolgende maanden.

In de gevallen bepaald in lid 1, 4° en 5°, en in afwijking van artikel 77, lid 1, 1°, dient het inrichtingshoofd een opzeggingstermijn van 60 dagen in acht te nemen.

In het geval vermeld onder lid 1, 6°, beloopt de opzeggingstermijn zes maanden, als het inrichtingshoofd een ambtsanciënniteit van ten hoogste vijf jaar telt; voor elke aangevangen termijn van vijf jaar wordt de duur van de opzeggingstermijn met drie maanden verhoogd.

De opzeggingstermijn bepaald in de leden 3 en 4 kan in onderlinge overeenstemming worden verkort. De opzegging geschiedt per aangetekende brief met vermelding van de duur van de opzeggingstermijn. De aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de uitzendingsdatum. § 3. De aanstelling eindigt van ambtswege na 5 jaar, als het inrichtingshoofd tijdens deze termijn geen door de Regering erkende specifieke opleiding tot inrichtingshoofd met vrucht heeft beëindigd. § 4. Een inrichtingshoofd dat ten minste 50 jaar oud is, wordt vastbenoemd, indien : 1° het een ambtsanciënniteit van ten minste 5 jaar telt;2° op zijn laatst evaluatieverslag de vermelding "voldoende" als eindconclusie staat.»

Art. 75.In hetzelfde hoofdstuk, ingevoegd bij het decreet van 11-5-2009, wordt een artikel 64.17 ingevoegd, luidende : « Art. 64.17. Statuut. § 1. Onverminderd lid 2 zijn de artikelen 5 à 16, 18, 70 à 76 en 79 à 98 toepasselijk op het inrichtingshoofd tijdens de uitoefening van het ambt.

Het inrichtingshoofd is het verboden : 1° een verlof te nemen of ter beschikking gesteld te worden, met uitzondering van : a) het jaarlijks verlof;b) het omstandigheidsverlof;c) het uitzonderlijk verlof wegens overmacht;d) het moederschapsverlof;e) het verlof met het oog op adoptie of pleegvoogdij;f) het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;g) de terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid;h) het verlof wegens opdracht in het belang van het onderwijs;i) de voltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaan;2° een loopbaanonderbreking te nemen, met uitzondering van de deeltijdse of voltijdse loopbaanonderbreking wegens ouderschapsverlof, de loopbaanonderbreking om palliatieve verzorging te verstrekken en de loopbaanonderbreking voor het verstrekken van verzorging aan een gezinslid of een familielid dat lijdt aan een zware ziekte. § 2. § 1 geldt ook voor inrichtingshoofden die met toepassing van artikel 64.16, § 4, in vast verband benoemd zijn. »

Art. 76.In hetzelfde hoofdstuk, ingevoegd bij het decreet van 11-5-2009, wordt een artikel 64.18 ingevoegd, luidende : « Art. 64.18. Tijdelijke vervanging. § 1. Indien het inrichtingshoofd op grond van één der in artikel 64.17. vermelde verloven of terbeschikkingstellingen tijdens meer dan vijf opeenvolgende arbeidsdagen afwezig is, dan kan de inrichtende macht hem tijdelijk door een ander definitief aangesteld personeelslid vervangen dat tot de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel behoort en aan de voorwaarden van artikel 64.13, met uitzondering van de voorwaarde onder 3°, voldoet.

In de zin van het voorafgaande lid gelden de volgende dagen niet als arbeidsdagen : 1° de schoolvrije dagen vermeld in artikel 58 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs en voor het buitengewoon onderwijs, 2° de zomervakantiedagen die krachtens de verlofwetgeving tot het jaarlijks verlof behoren. Indien de directeur op grond van één der in artikel 64.17. vermelde verloven of terbeschikkingstellingen vermoedelijk tijdens ten minste één jaar afwezig zal zijn, dan kan de inrichtende macht hem tijdelijk door een persoon vervangen die aan de voorwaarden van artikel 64.13 voldoet. De procedure vermeld in de artikelen 64.14 en 64.15 wordt toegepast. § 2. Tijdens de duur van de tijdelijke vervanging zijn de artikelen 64.17, § 1, lid 2, 64.19, 64.22. en 64.23. van toepassing op het vervangend personeelslid. »

Art. 77.In hetzelfde hoofdstuk, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt een artikel 64.19 ingevoegd, luidende : « Art. 64.19. Wedde en premie. § 1. Tijdens de aanstelling verkrijgt het inrichtingshoofd van een gewone secundaire school een wedde op basis van de weddeschaal vermeld in lid 3, met een geldelijke anciënniteit van 19 jaar of met zijn werkelijke geldelijke anciënniteit, indien deze hoger ligt, verhoogd met een maandelijkse premie van 285,65 EUR voor een secundaire school met minder dan 600 leerlingen en van 428,48 EUR voor een secundaire school met 600 leerlingen en meer. De verhogingen bepaald in de weddeschaal worden om de twee jaar toegekend.

Tijdens de aanstelling verkrijgt het inrichtingshoofd van een gespecialiseerde secundaire school een wedde op basis van de weddeschaal vermeld in lid 3, met een geldelijke anciënniteit van 19 jaar of met zijn werkelijke geldelijke anciënniteit, indien deze hoger ligt, verhoogd met een maandelijkse premie van 428,48 EUR. De verhogingen bepaald in de weddeschaal worden om de twee jaar toegekend.

De volgende weddeschalen zijn van toepassing : 1° voor de directeur van een inrichting van het gewoon onderwijs : de weddeschaal 270 van de rubriek "directeur van een inrichting van het gewoon onderwijs", vermeld in artikel 2 hoofdstuk C "Bestuurs- en onderwijzend personeel van het lager secundair onderwijs" van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgesteld de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel bij de Rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat;2° voor de directeur van een inrichting van het gespecialiseerd onderwijs : de weddeschaal 270/1 van de rubriek "directeur van een inrichting van het gespecialiseerd onderwijs", vermeld in artikel 2 hoofdstuk C "Bestuurs- en onderwijzend personeel van het lager secundair onderwijs" van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 vermeld onder 1°;3° voor de studieprefect : de weddeschaal 471 van de rubriek "studieprefect van een koninklijk atheneum of lyceum", vermeld in artikel 2 hoofdstuk D "Bestuurs- en onderwijzend personeel van het hoger secundair onderwijs" van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 vermeld onder 1°;4° voor de directeur : de weddeschaal 471 van de rubriek "directeur", vermeld in artikel 2 hoofdstuk D "Bestuurs- en onderwijzend personeel van het hoger secundair onderwijs" van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 vermeld onder 1°. § 2. Gaat het om een personeelslid, dan geniet het verder zijn wedde in afwijking van § 1 en ontvangt het maandelijks een compenserende premie, berekend als volgt : P = X - M P = de premie X = de wedde vermeld in § 1 M = de maandelijkse brutowedde van het personeelslid De premie wordt gelijktijdig met de maandelijkse wedde en onder dezelfde voorwaarden uitbetaald. § 3. Gaat het niet om een personeelslid, dan geniet de directeur het vakantiegeld en een eindejaarspremie overeenkomstig de in het onderwijs vigerende bepalingen; als berekeningsbasis geldt het bedrag vermeld in § 1. § 4. Het bedrag vermeld in de §§ 1 en 2 is onderworpen aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982.

Bij een verlof wegens ziekte wordt de uitbetaling van de premie voortgezet. § 5. De §§ 1 à 4 zijn niet van toepassing op de hoofdleraar, de directeur van een autonome basisschool en de directeur van een basisoefenschool.

Art. 78.In hetzelfde hoofdstuk, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt een artikel 64.20 ingevoegd, luidende : « Art. 64.20. Toelage voor reeds vastbenoemde inrichtingshoofden of directeurs.

Een inrichtingshoofd dat of een directeur die vóór 1 september 2007 reeds vastbenoemd is, verkrijgt de in artikel 64.19, § 2, vermelde premie vanaf de maand volgend op de maand waarin het resp. hij een door de Regering erkende specifieke opleiding tot inrichtingshoofd met vrucht heeft beëindigd.

Lid 1 is niet van toepassing op de hoofdleraar, de directeur van een autonome basisschool en de directeur van een basisoefenschool ».

Art. 79.In hetzelfde hoofdstuk, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt een artikel 64.21 ingevoegd, luidende : « Art. 64.21. Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid. § 1. Voor een inrichtingshoofd stelt de inrichtende macht ten minste één evaluatieverslag op voor elke termijn van vijf jaar. Te dien einde voert het een evaluatiegesprek.

Het inrichtingshoofd kan zo'n evaluatie schriftelijk bij de inrichtende macht aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. Het inrichtingshoofd maakt vooraf een verslag over de omzetting van het strategie- en actieplan en de verwezenlijking van de doeleinden op dat als basis dient voor het evaluatiegesprek.

Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende". § 3. De inrichtende macht overhandigt het inrichtingshoofd het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar.

Het inrichtingshoofd heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd.

Het inrichtingshoofd dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan de inrichtende macht terug.

Als het inrichtingshoofd het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan de inrichtende macht overhandigt, dan geldt het door deze opgesteld evaluatieverslag.

Stelt de inrichtende macht geen evaluatieverslag op overeenkomstig lid 1, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt het inrichtingshoofd de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt het inrichtingshoofd de vermelding "goed".

Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. Het inrichtingshoofd ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. Het inrichtingshoofd kan het evaluatieverslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door de inrichtende macht beroep aantekenen vóór de raad van beroep.

In afwijking van lid 1 kan het inrichtingshoofd geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 3, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing. Indien ze het advies niet volgt, vermeldt ze er de redenen voor.

Het beroep is opschortend. »

Art. 80.In hetzelfde hoofdstuk, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt een artikel 64.22 ingevoegd, luidende : « Art. 64.22. Terugkeer.

Uitgezonderd in de gevallen vermeld in artikel 64.16, § 2, lid 1, 3°, d), en 4°, bekleedt het personeelslid na het einde van de aanwijzing opnieuw zijn voormalig ambt, voor zover het om een vastbenoemd personeelslid van het gesubsidieerd officieel onderwijs gaat. »

Art. 81.In hetzelfde hoofdstuk, ingevoegd b ij het decreet van 11 mei 2009, wordt een artikel 64.23 ingevoegd, luidende : « Art. 64.23. Diensten die in aanmerking worden genomen.

De diensten die tijdens de uitoefening van het ambt als inrichtingshoofd worden gepresteerd, worden in aanmerking genomen om de dienstanciënniteit, de ambtsanciënniteit en de geldelijke anciënniteit te bepalen, voor zover het om een personeelslid van het gesubsidieerd officieel onderwijs gaat. »

Art. 82.Artikel 65 van hetzelfde decreet wordt vervangen als volgt : «

Art. 65.Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid. § 1. Elk vastbenoemd personeelslid, behalve het personeelslid dat een bevorderingsambt bekleedt, kan door het inrichtingshoofd of de directeur worden geëvalueerd of zo'n evaluatie schriftelijk bij het inrichtingshoofd of de directeur aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. De evaluatie geschiedt via een met redenen omkleed evaluatieverslag dat o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties, alsmede over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor de onderwijsinrichting of het centrum inzet. Er wordt inzonderheid naar de mate onderzocht waarin het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem door wet, decreet, besluit, verordening en benoemingsakte worden opgelegd. Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".

Voor de evaluatie van een personeelslid kan zich het inrichtingshoofd baseren op het schriftelijk verslag van een ander personeelslid dat een bevorderings- of selectieambt bekleedt en dat schriftelijk van hem de opdracht kreeg een dergelijk verslag over het werk van het betrokken personeelslid op te stellen.

De evaluatie van een leermeester of leraar godsdienst door het inrichtingshoofd betreft niet de vakdidactische bekwaamheden noch de inhoud van de cursussen. Deze worden uitsluitend door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst geëvalueerd.

Het model van het evaluatieverslag wordt door de Regering vastgelegd. § 3. Het inrichtingshoofd of de directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt het personeelslid het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. Het personeelslid heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. Het personeelslid dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst terug.

Als het personeelslid het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt, dan geldt het evaluatieverslag opgesteld door het inrichtingshoofd of de directeur.

Ten laatste op 15 mei zendt het inrichtingshoofd of de directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst het evaluatieverslag, samen met de opmerkingen van het personeelslid, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.

Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van het overeenkomstig de leden 1 en 2 opgesteld evaluatieverslag ingediend, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt het personeelslid de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".

Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. Het personeelslid ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. Staat op het door het inrichtingshoofd of door de directeur opgesteld evaluatieverslag de vermelding "onvoldoende" als eindconclusie, dan kan het personeelslid dit verslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door het inrichtingshoofd beroep aantekenen vóór de raad van beroep.

In afwijking van lid 1 kan het personeelslid geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing aan het personeelslid. Ze vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze het advies niet volgt.

Staat op het evaluatieverslag de vermelding "onvoldoende" als eindconclusie, dan wordt het personeelslid in het daaropvolgende schooljaar opnieuw geëvalueerd.

Het beroep is opschortend. »

Art. 83.Artikel 66 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006 en gewijzigd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt opgeheven.

Art. 84.Artikel 67 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 26 juni 2006 en 23 juni 2008, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 1 9. - Wijziging van het decreet van 17 mei 2004 over maatregelen inzake onderwijs, opleiding en infrastructuur 2004

Art. 85.In artikel 20 van het decreet van 17 mei 20 04 over maatregelen inzake onderwijs, opleiding en infrastructuur - 2004 worden de woorden "onderwijzend personeel" vervangen door de woorden "onderwijzend personeel, opvoedend hulppersoneel, socio-psychologisch personeel". HOOFDSTUK 2 0. - Wijziging van het decreet van 6 juni 2005 houdende maatregelen inzake onderwijs 2005

Art. 86.In artikel 23, lid 1, 13°, van het decreet van 6 juni 2005 houdende maatregelen inzake onderwijs 2005 worden de woorden "voorzitter of" opgeheven". HOOFDSTUK 2 1. - Wijziging van het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool

Art. 87.Artikel 1.3, 17°, van het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool wordt vervangen als volgt : « 17° "studiepunt" : de eenheid waarin de omvang van de opleidingsactiviteiten van een bepaalde opleiding en de tijdsinvestering van de student in eigen werk wordt uitgedrukt overeenkomstig de op Europees vlak uniform vastgelegde norm (ETCS/European credit transfer system); een studiepunt stemt overeen met een gemiddelde arbeidsomvang van 26 à 30 uren. » De bepaling onder 20° van hetzelfde artikel wordt vervangen als volgt : « 20° aanvullende opleiding : opleiding verstrekt na opleidingen in de Middenstand, in het secundair, het hoger of universitair onderwijs en bekrachtigd met een studiegetuigschrift. »

Art. 88.In artikel 2.7, § 2, van hetzelfde decreet, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 1° worden de woorden "(425 lestijden)" opgeheven;2° in de bepaling onder 2° worden de woorden "(390 lestijden)" opgeheven;3° in de bepaling onder 3° worden de woorden "(240 lestijden)" opgeheven;4° in de bepaling onder 4° worden de woorden "(1 515 lestijden)" opgeheven; 5° de bepaling onder 5° wordt vervangen als volgt : "5° behoeftengerichte uitbreiding : cursussen naargelang de keuze van het departement, verdeeld over de opleidingsgebieden vermeld onder 1° tot 4°." Lid 2 van dezelfde paragraaf wordt opgeheven.

Art. 89.In artikel 2.8, § 2, van hetzelfde decreet, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 1° worden de woorden "(ten minste 495 lestijden)" opgeheven;2° in de bepaling onder 2° worden de woorden "(ten minste 90 lestijden)" opgeheven;3° in de bepaling onder 3° worden de woorden "(ten minste 990 lestijden)" opgeheven;4° in de bepaling onder 4° worden de woorden "(ten minste 195 lestijden)" opgeheven;5° in de bepaling onder 5° worden de woorden "(ten minste 600 lestijden)" opgeheven.

Art. 90.Artikel 2.9, lid 2, 1°, van hetzelfde decreet wordt vervangen als volgt : "1° de toelatingsvoorwaarden, o.a. de bepaling van de vereiste studiegetuigschriften;".

Art. 91.In artikel 3.2, § 4, wordt de bepaling onder 7°, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007, vervangen als volgt : "bewijs waaruit blijkt dat hij geslaagd is voor de opleiding tot "gezins- en bejaardenhelper" resp. "ziekenverzorger" die door de Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd wordt en ten minste 1300 opleidingsuren bevat.".

Art. 92.Artikel 3.21, lid 2, van hetzelfde decreet wordt vervangen als volgt : "De studieomvang van elk studiejaar stemt overeen met ten minste studiepunten, onderverdeeld in opleidingsactiviteiten, eigen werk, voorbereiding van een eindwerk en van het portfolio".

In lid 3 van hetzelfde artikel, gewijzigd bij het decreet van 25 mei 2009, worden de woorden "180 studiepunten" vervangen door de woorden "ten minste 180 studiepunten".

Art. 93.Artikel 3.30 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een § 3, luidende : "§ 3 - In afwijking van de §§ 1 en 2 kan de Regering uitzonderingen bepalen."

Art. 94.In artikel 5.17, lid 1, 4° en 5°, van hetzelfde decreet, worden de woorden "11 mei" telkens vervangen door de woorden "30 april".

Art. 95.Artikel 5.17ter, § 5, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 april 2008, wordt aangevuld met twee leden, luidende : "In afwijking van het eerste lid en alhoewel betrekkingen definitief vacant zijn, kan de inrichtende macht een personeelslid dat recht heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, indien het ermee eens is, in een niet vacante betrekking aanwijzen.

Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is slechts mogelijk voor betrekkingen waarin voor het hele schooljaar moet worden voorzien."

Art. 96.Artikel 5.22 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 26 juni 2006, 21 april 2008, 23 juni 2008 en 11 mei 2009, wordt vervangen als volgt : « Art. 5.22. Beoordelingsstaat en beroepsmogelijkheid. § 1. Een tijdelijk personeelslid wordt door de directeur, nadat deze met het betrokken departementshoofd contact heeft genomen, ten minste om de twee school- of academiejaren beoordeeld waarin hij telkens voor elke ononderbroken periode van ten minste vijftien weken in dienstactiviteit was en werkelijke diensten heeft gepresteerd.

In afwijking van lid 1 kan de directeur ook een personeelslid beoordelen dat minder dan vijftien weken in dienstactiviteit was en effectieve diensten heeft gepresteerd, waarbij de directeur erover waakt, dat de gepresteerde diensten een minimum aan continuïteit tonen.

In afwijking van lid 1 wordt een beoordeling jaarlijks uitgevoerd voor de personeelsleden vermeld in artikel 5.18.

In afwijking van het eerste lid worden de personeelsleden die overeenkomstig artikel 5.17ter aangesteld zijn, ten minste om de drie academie- of schooljaren beoordeeld. Staat op de beoordelingsstaat de vermelding "onvoldoende" of "niet tevredenstellend" als eindconclusie, dan wordt in de loop van het daaropvolgende academie- of schooljaar een nieuwe beoordeling uitgevoerd.

Het personeelslid kan zo'n beoordeling schriftelijk bij de directeur aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. De beoordeling geschiedt via een met redenen omklede beoordelingsstaat die o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties, alsmede over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor de opleidingsinrichting inzet. Er wordt inzonderheid naar de mate onderzocht waarin het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem door wet, decreet, besluit, verordening en aanstellingsakte worden opgelegd. De beoordelingsstaat heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".

Voor de beoordeling van een personeelslid kan zich de directeur baseren op het schriftelijk verslag van een ander personeelslid dat een bevorderings- of selectieambt bekleedt en dat schriftelijk van hem de opdracht kreeg een dergelijk verslag over het werk van het betrokken personeelslid op te stellen.

De beoordeling van een leermeester of leraar godsdienst door het inrichtingshoofd of de directeur betreft niet de vakdidactische bekwaamheden noch de inhoud van de cursussen. Deze worden uitsluitend door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst geëvalueerd.

De inrichtende macht is verplicht, ten laatste vanaf het vierde academiejaar na de inwerkingtreding van voorliggend decreet jaarlijks een evaluatie van de docenten door de leerlingen te laten uitvoeren, behalve als de inrichtende macht om gegronde redenen niet in staat is deze uit te voeren. Deze redenen worden vooraf aan de Regering medegedeeld.

De evaluatie van de docenten door de studenten wordt in aanmerking genomen bij de beoordeling van de docenten.

Het model van de beoordelingsstaat wordt door de Regering vastgelegd. § 3. De directeur overhandigt het personeelslid de beoordelingsstaat ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. Het personeelslid heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van de beoordelingsstaat om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij de beoordelingsstaat gevoegd. Het personeelslid dateert de beoordelingsstaat, ondertekent hem en geeft hem aan de directeur terug.

Als het personeelslid de beoordelingsstaat en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan de directeur overhandigt, dan geldt de beoordelingsstaat opgesteld door de directeur.

Ten laatste op 15 mei zendt de directeur de beoordelingsstaat, samen met de opmerkingen van het personeelslid, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.

Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van de overeenkomstig de leden 1 en 2 opgestelde beoordelingsstaat ingediend, dan is de beoordelingsstaat ongeldig en krijgt het personeelslid de vermelding van de laatste beoordelingsstaat. Als zo'n beoordelingsstaat niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".

De beoordelingsstaat wordt in drie exemplaren opgesteld. Het personeelslid ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. Het personeelslid kan de beoordelingsstaat onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door de directeur beroep vóór de raad van beroep aantekenen.

In afwijking van lid 1 kan het personeelslid geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing aan het personeelslid. Ze vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze het advies niet volgt.

Het beroep is opschortend. »

Art. 97.Artikel 5.34 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een derde lid, luidende : "In afwijking van het eerste lid hebben de personeelsleden die uitsluitend krachtens artikel 5.31bis benoemd zijn geweest, geen voorrang bij de aanvulling van hun uurrooster."

Art. 98.Artikel 5.39 van hetzelfde decreet wordt vervangen als volgt : « Art. 5.39. Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid. § 1. Elk personeelslid benoemd in vastverband wordt ten minste om de drie jaar waarin het in dienstactiviteit is en werkelijke diensten presteert, door de directeur geëvalueerd nadat deze contact heeft genomen met het betrokken departementshoofd.

Het personeelslid kan zo'n evaluatie schriftelijk bij de directeur aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. De evaluatie geschiedt via een met redenen omkleed evaluatieverslag dat o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties alsook over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor de onderwijsinrichting inzet. Er wordt inzonderheid naar de mate onderzocht waarin het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem door wet, decreet, besluit, verordening en benoemingsakte worden opgelegd. Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".

Voor de evaluatie van een personeelslid kan zich de directeur baseren op het schriftelijk verslag van een ander personeelslid dat een bevorderings- of selectieambt bekleedt en dat schriftelijk van hem de opdracht kreeg een dergelijk verslag over het werk van het betrokken personeelslid op te stellen.

De evaluatie van een leermeester of leraar godsdienst door de directeur betreft niet de vakdidactische bekwaamheden noch de inhoud van de cursussen. Deze worden uitsluitend door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst geëvalueerd.

Het model van het evaluatieverslag wordt door de Regering vastgelegd.

De inrichtende macht is verplicht, ten laatste vanaf het vierde academiejaar na de inwerkingtreding van voorliggend decreet jaarlijks een evaluatie van de docenten door de leerlingen te laten uitvoeren, behalve als de inrichtende macht om gegronde redenen niet in staat is deze uit te voeren. Deze redenen worden vooraf aan de Regering medegedeeld.

De evaluatie van de docenten door de studenten wordt in aanmerking genomen bij de evaluatie van de docenten. § 3. De directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt het personeelslid het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar.

Het personeelslid heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren.

De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. Het personeelslid dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan de directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst terug.

Als het personeelslid het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan de directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt, dan geldt het evaluatieverslag opgesteld door de directeur.

Ten laatste op 15 mei zendt de directeur resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst het evaluatieverslag, samen met de opmerkingen van het personeelslid, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.

Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van het overeenkomstig de leden 1 en 2 opgesteld evaluatieverslag ingediend, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt het personeelslid de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".

Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. Het personeelslid ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. Staat op het evaluatieverslag de vermelding "onvoldoende", als eindconclusie, dan kan het personeelslid dit verslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door de directeur beroep aantekenen vóór de raad van beroep.

In afwijking van lid 1 kan het personeelslid geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing aan het personeelslid. Ze vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze het advies niet volgt.

Staat op het evaluatieverslag de vermelding "onvoldoende" als eindconclusie, dan wordt het personeelslid in het daaropvolgende schooljaar opnieuw geëvalueerd.

Het beroep is opschortend. »

Art. 99.Artikel 5.40 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 26 juni 2006 en 11 mei 2009, wordt opgeheven.

Art. 100.Artikel 5.41 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 26 juni 2006 en 23 juni 2008, wordt opgeheven.

Art. 101.Artikel 5.75 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 25 mei 2009, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : "Naast de in het eerste lid vermelde taken omvat de opdracht van de docent informatie- en communicatietechnologieën ook het beheer van het eigen syteem en net van de school."

Art. 102.Artikel 5.88 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 26 juni 2006 en 23 juni 2008, wordt vervangen als volgt : « Art. 5.88. Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid. § 1. Voor een departementshoofd stelt de inrichtende macht een evaluatieverslag om de twee jaar op. Te dien einde voert het een evaluatiegesprek.

Het departementshoofd kan zo'n evaluatie schriftelijk bij de inrichtende macht aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. Het departementshoofd maakt vooraf een verslag over de omzetting van het strategie- en actieplan en de verwezenlijking van de doeleinden op dat als basis dient voor het evaluatiegesprek.

Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende". § 3. De inrichtende macht overhandigt het departementshoofd het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar.

Het departementshoofd heeft ten hoogste zeven kalenderdagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren.

De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. Het departementshoofd dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan de inrichtende macht terug.

Als het departementshoofd het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan de inrichtende macht overhandigt, dan geldt het door deze opgesteld evaluatieverslag.

Stelt de inrichtende macht geen evaluatieverslag op overeenkomstig de leden 1 en 2, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt het departementshoofd de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt het departementshoofd de vermelding "goed".

Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. Het departementshoofd ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. Het departementshoofd kan het evaluatieverslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door de inrichtende macht beroep aantekenen vóór de raad van beroep.

In afwijking van lid 1 kan het departementshoofd geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 3, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing. Ze vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze het advies niet volgt.

Het beroep is opschortend. »

Art. 103.Artikel 5.102 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 26 juni 2006 en 23 juni 2008, wordt vervangen als volgt : « Art. 5.102. Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid. § 1. Voor een directeur stelt de inrichtende macht een evaluatieverslag om de twee jaar op. Te dien einde voert het een evaluatiegesprek.

De directeur kan zo'n evaluatie schriftelijk aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin. § 2. De directeur maakt vooraf een verslag over de omzetting van het strategie- en actieplan en de verwezenlijking van de doeleinden op dat als basis dient voor het evaluatiegesprek.

Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende". § 3. De inrichtende macht overhandigt de directeur het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar.

De directeur heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren.

De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. De directeur dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan de inrichtende macht terug.

Als de directeur het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan de inrichtende macht overhandigt, dan geldt het door deze opgesteld evaluatieverslag.

Stelt de inrichtende macht geen evaluatieverslag op overeenkomstig de leden 1 en 2, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt de directeur de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt de directeur de vermelding "goed".

Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. De directeur ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 4. De directeur kan het evaluatieverslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door de inrichtende macht beroep aantekenen vóór de raad van beroep.

In afwijking van lid 1 kan de directeur geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 3, verkregen is.

Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing. Indien ze het advies niet volgt, vermeldt ze er de redenen voor.

Het beroep is opschortend. »

Art. 104.In titel VI, ondertitel 1, van hetzelfde decreet wordt een artikel 6.6.1 ingevoegd, luidende : « Art. 6.6.1. Adjunct.

In de hogeschool wordt een betrekking als adjunct opgericht." HOOFDSTUK 2 2. - Wijziging van het decreet van 25 juni 2007 houdende maatregelen inzake onderwijs 2007

Art. 105.In artikel 73, 1°, van het decreet van 25 juni 2007 houdende maatregelen inzake onderwijs 2007 worden de woorden "gewoon en buitengewoon" vervangen door de woorden "gewone en gespecialiseerde".

Art. 106.In artikel 74, 5°, van hetzelfde decreet wordt het punt aan het einde van de zin door een kommapunt vervangen.

Hetzelfde artikel wordt met een bepaling onder 6° aangevuld, luidende : "6° stages in het kader van een aanvullende opleiding die overeenkomstig artikel 2.9 van het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool."

Art. 107.In artikel 75, lid 1, van hetzelfde decreet worden de woorden "en 5" vervangen door de woorden ", 5 en 6". HOOFDSTUK 2 3. - Wijziging van het decreet van 16 juni 2008 tot vaststelling van kerncompetenties en referentiekaders in het onderwijs

Art. 108.Artikel 1 van het decreet van 16 juni 2008 tot vaststelling van kerncompetenties en referentiekaders in het onderwijs wordt vervangen als volgt : "De op competenties gerichte referentiekaders voor het onderwijs worden in de bijlagen I-IX opgenomen."

Art. 109.In hetzelfde decreet wordt een bijlage IX ingevoegd, die als bijlage is gevoegd bij dit besluit. HOOFDSTUK 2 4. - Wijziging van het decreet van 23 maart 2009 betreffende de organisatie van het deeltijdse kunstonderwijs

Art. 110.Artikel 109 van het decreet van 23 maart 2009 betreffende de organisatie van het deeltijdse kunstonderwijs wordt aangevuld met twee leden, luidende : "In afwijking van artikel 63, § 1, 1°, beschikt een in het eerste lid vermelde academie over een termijn van 14 maanden na de inwerking van dit decreet.

In afwijking van artikel 63, § 2, 2°, beschikt een in het eerste lid vermelde academie over een termijn van acht maanden na de inwerking van dit decreet." HOOFDSTUK 2 5. - Wijziging van het decreet van 11 mei 2009 over het Centrum voor bevorderingspedagogiek, ter verbetering van de aangepaste pedagogische hulpverlening in de gewone en gespecialiseerde scholen evenals ter aanmoediging van de bevordering van de leerlingen met een beperking of met aanpassings- of leermoeilijkheden in de gewone en gespecialiseerde scholen Art. 111 In artikel 7, § 1, lid 1, 14°, van het decreet van 11 mei 2009 over het Centrum voor bevorderingspedagogiek, ter verbetering van de aangepaste pedagogische hulpverlening in de gewone en gespecialiseerde scholen evenals ter aanmoediging van de bevordering van de leerlingen met een beperking of met aanpassings- of leermoeilijkheden in de gewone en gespecialiseerde scholen wordt het punt aan het einde van de zin door een kommapunt vervangen.

Hetzelfde artikel wordt met een bepaling onder 15° aangevuld, luidende : "15° een vertegenwoordiger van een inrichting van openbare nut die in de Duitstalige Gemeenschap werkzaam is op het gebied van de gezondheidsvoorlichting en -preventie." HOOFDSTUK 2 6. - Wijziging van het decreet van 25 mei 2009 over maatregelen inzake onderwijs en opleiding 2009

Art. 112.§ 1. In het decreet van 25 mei 2009 over maatregelen inzake onderwijs en opleiding 2009 wordt het opschrift van hoofdstuk 2 vervangen als volgt : "Hoofdstuk 2. - Vastlegging van de essentiële onderdelen van de specifieke opleiding tot inrichtingshoofd of academiedirecteur" § 2. Artikel 12 van hetzelfde decreet wordt vervangen als volgt : «

Art. 12.Vastlegging van de essentiële onderdelen van de specifieke opleiding tot inrichtingshoofd of academiedirecteur.

De essentiële onderdelen van de specifieke opleiding tot inrichtingshoofd of academiedirecteur worden in de bijlage opgenomen. »

Art. 113.In de bijlage bij hetzelfde decreet worden de woorden "Specifieke opleiding tot inrichtingshoofd voor het secundair onderwijs" vervangen door de woorden "Specifieke opleiding tot inrichtingshoofd en academiedirecteur". HOOFDSTUK 2 7. - Slotbepalingen

Art. 114.De artikelen 8bis en 15bis van het besluit van de Regering van 6 juni 1997 tot vastlegging van de voorwaarden waaronder het diploma van gegradueerde verpleger wordt toegekend, ingevoegd bij het decreet van 30 juni 2003, worden opgeheven.

Art. 115.Het besluit van de Regering van 17 april 2008 betreffende de opleiding en het examen met het oog op het verkrijgen van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid in de Duitstalige Gemeenschap, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 26 maart 2009, wordt opgeheven.

Art. 116.Dit decreet treedt in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel 39, dat uitwerking heeft met ingang van 1 juni 2009;2° de artikelen 34, 35, 85, 87, lid 2, 90, 105, 106, 107, 110 en 115, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009;3° artikel 111, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2010;4° de artikelen 27, 40 en 43, die op 1 juli 2010 in werking treden. Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Eupen, 28 juni 2010.

K.-H. LAMBERTZ, Minister-President, Minister van Lokale Besturen O. PAASCH, Minister van Onderwijs, Opleiding en Werkgelegenheid Mevr. I. WEYKMANS, Minister van Cultuur, Media en Toerisme H. MOLLERS, Minister van Gezin, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden _______ Nota Zitting 2009-2010.

Parlementaire stukken : 40 (2009-2010), nr. 1. Ontwerp van decreet (+ Errata 1 en 2). 40 (2009-2010), nrs. 2-3. Voorstellen tot wijziging. 40 (2009-2010), nr. 4. Verslag (+ Erratum).

Integraal verslag : 28 juni 2010, nr. 12. Bespreking en aanneming

^