Etaamb.openjustice.be
Decreet van 29 maart 2019
gepubliceerd op 09 mei 2019

Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord gesloten tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de erkenning van competenties

bron
gemeenschappelijke gemeenschapscommissie van brussel-hoofdstad
numac
2019012144
pub.
09/05/2019
prom.
29/03/2019
ELI
eli/decreet/2019/03/29/2019012144/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

GEMEENSCHAPPELIJKE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN BRUSSEL-HOOFDSTAD


29 MAART 2019. - Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord gesloten tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de erkenning van competenties


De Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie heeft aangenomen en Wij, het College, bekrachtigen en verkondigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Dit decreet regelt, krachtens artikel 138 van de Grondwet, een aangelegenheid als bedoeld in artikel 127 ervan.

Art. 2.Er wordt ingestemd met het samenwerkingsakkoord gesloten tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de erkenning van competenties.

Brussel, 29 maart 2019.

De voorzitter Een Secretaris De Griffier Voor het College van de Franse Gemeenschapscommissie : F. LAANAN, Voorzitster van het College D. GOSUIN, Lid van het College bevoegd voor Opleiding

Samenwerkingsakkoord van 21 maart 2019 tussen de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de erkenning van competenties Gelet op de artikelen 1, 39, 127, 134 en 138 van de Grondwet;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 92bis, § 1, ingevoegd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988 en gewijzigd bij de bijzondere wetten van 16 juli 1993 en 6 januari 2014;

Gelet op het samenwerkingsakkoord van 24 juli 2003 betreffende de erkenning van competenties op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding, gesloten tussen de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie;

Gelet op het decreet II van de Raad van de Franse Gemeenschap van 19 juli 1993 tot toekenning van de uitoefening van sommige bevoegdheden van de Franse Gemeenschap aan het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie;

Gelet op het decreet II van de Waalse Gewestraad van 22 juli 1993 betreffende de overheveling van sommige bevoegdheden van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie;

Gelet op het decreet van de Franse Gemeenschap van 3 april 2014 betreffende de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap waarvan de uitoefening naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie wordt overgedragen;

Gelet op het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 4 april 2014 betreffende de overdracht van de uitoefening van de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie;

Gelet op het decreet van het Waalse Gewest van 11 april 2014 betreffende de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap waarvan de uitoefening aan het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie wordt overgedragen;

Gelet op het decreet III van de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie van 22 juli 1993 tot toekenning van de uitoefening van sommige bevoegdheden van de Franse Gemeenschap aan het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie;

Overwegende het samenwerkingsakkoord betreffende de permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen en het toezicht op het "Institut de Formation permanente pour les classes moyennes et les petites et moyennes entreprises" (Instituut voor permanente vorming voor de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen), gesloten op 20 februari 1995 door de Franse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest;

Overwegende het samenwerkingsakkoord van 26 februari 2015 tussen de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de oprichting en het beheer van een "Cadre francophone des certifications", afgekort "C.F.C." (Franstalig certificeringskader);

Overwegende het samenwerkingsakkoord van 29 oktober 2015 tussen de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de Franstalige dienst voor beroepen en kwalificaties (Service francophone des Métiers et des Qualifications, afgekort "SFMQ");

Overwegende de wet van 17 juli 2013 houdende invoeging van Boek III "Vrijheid van vestiging, dienstverlening en algemene verplichtingen van de ondernemingen", in het Wetboek van economisch recht en houdende invoeging van de definities eigen aan boek III en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan boek III, in boeken I en XV van het Wetboek van economisch recht;

Overwegende het koninklijk besluit van 31 januari 2006 tot oprichting van het BELAC-accreditatiesysteem van instellingen voor conformiteitsbeoordeling;

Overwegende de adviezen van de Raad van State 64.730/2, 64.769/2 en 64.752/2 van 9 januari 2019;

Gelet op de beraadslaging van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 28 februari 2019;

Gelet op de beraadslaging van de Waalse Regering van 14 maart 2019;

Gelet op de beraadslaging van de Franse Gemeenschapsregering van 20 maart 2019;

Overwegende dat de overheden een globale strategie voor de levenslange vorming dienen uit te stippelen gebaseerd op uitgebalanceerde burgeremancipatie- en inzetbaarheidsbeginselen;

Overwegende dat die strategie wordt uitgewerkt om iedereen in de kennismaatschappij te integreren, om de toegang tot of voortzetting van het dienstverband en derhalve het economisch en maatschappelijk welzijn van iedereen te garanderen;

Overwegende dat de deelname aan de kennismaatschappij inhoudt dat verworven competenties in de maatschappij kunnen worden gevaloriseerd;

Overwegende dat sommige personen competenties hebben verworven door middel van werkervaring, onderwijs, beroepsopleiding of levenservaring, maar niet beschikken over diploma's of beroepskwalificaties die de erkenning daarvan formaliseren, hetgeen hun economische, sociale en culturele participatie hindert en dus een factor van uitsluiting van de arbeidsmarkt of zelfs van sociale uitsluiting is;

Overwegende dat de overheden, die moeten bijdragen tot de invoering van een rechtvaardige en billijke maatschappij, er om die reden voor moeten zorgen dat die competenties kunnen worden gevaloriseerd;

Overwegende dat iedereen loopbaanperspectieven moet worden aangeboden of in de werksfeer moet kunnen evolueren op grond van een door allen gedeelde erkenning van de waarde die zij in de loop van hun beroepstraject hebben verworven;

Overwegende de Aanbeveling van de Raad van de Europese Unie betreffende de erkenning van niet-formeel en informeel leren, aangenomen op 20 december 2012 en de definitie van validatie als "een procedure waarmee een erkende instantie bevestigt dat de betrokken persoon leerresultaten heeft verworven die aan een relevante norm voldoen; zij bestaat uit vier fasen : identificatie - door middel van een gesprek - van relevante ervaringen van een persoon; documentatie om de ervaringen van de betrokkene zichtbaar te maken; een formele beoordeling van deze ervaringen en certificatie van de resultaten van de beoordeling, die kan leiden tot een gedeeltelijke of volledige kwalificatie";

Overwegende dat de federale overheid overeenkomstig de programmawet van 30 december 2001 een recht van de werknemer op de competentiebalans heeft ingesteld en dat de instrumenten voor de uitoefening van dat recht bijgevolg in de Gewesten en de Gemeenschappen dienen te worden gecreëerd;

Overwegende het instellen door de federale overheid van een "individuele opleidingsrekening" overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit van 5 december 2017 houdende uitvoering van afdeling 1 van hoofdstuk 2 van de wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk;

Overwegende dat een erkenningsprocedure het recht van de werknemer op de competentiebalans en op de individuele opleidingsrekening, alsook op de diensten van de overheidsdiensten voor werkgelegenheid aanvult en erin bestaat om, met het oog op het beheer van de competenties op de arbeidsmarkt, de competenties van werkzoekenden en werknemers door te lichten, te vergelijken met het professionele project, met de zoektocht naar werk of het opleidingsproject van die laatste;

Overwegende dat de referentiemodellen voor de erkenning van de competenties, gebundeld in het Répertoire opérationnel des Métiers et des Emplois en de Franstalige dienst voor beroepen en kwalificaties (SFMQ), in samenwerking met de overheidsdiensten voor werkgelegenheid en de sociale partners, moeten worden gecoördineerd met de referentiemodellen voor beroepen en kwalificaties in een Europese, federale, gemeenschaps- en gewestelijke optiek;

Overwegende in het algemeen dat de erkenning van competenties, werkgelegenheid, onderwijs, beroepsopleiding en economie op elkaar moeten worden afgestemd om de op de arbeidsmarkt verworven competenties te valoriseren, de arbeidstrajecten of de zoektocht naar werk te faciliteren, de hervatting van studies of opleidingen (en in het bijzonder de toegang tot onderwijs- en beroepskwalificaties) mogelijk te maken, en de professionele identiteit en de eigenwaarde van de houders van een competentiebewijs te versterken;

Overwegende de nood aan modernisering van het eerste samenwerkingsakkoord betreffende de erkenning van competenties op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding, op 24 juli 2003 gesloten tussen de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewet en de Franse Gemeenschapscommissie op basis van de lessen die de contracterende partijen getrokken hebben uit vijftien jaar ontwikkeling van het ingevoerde mechanisme;

Overwegende dat het daarom van essentieel belang is dat een transparante, strikte en kwalitatief hoogstaande procedure voor de erkenning van competenties op basis van een gemeenschappelijke methode, die kan leiden tot certificering, met rechtsgevolgen, notoriëteitseffecten en onderhandelde effecten, gebaseerd is op een samenwerkingsovereenkomst tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie;

Overwegende tot slot dat de totstandkoming van notoriëteitseffecten en onderhandelde effecten veronderstelt dat de sociale gesprekspartners een dergelijke procedure goedkeuren;

De Franse Gemeenschap, vertegenwoordigd door haar Regering in de persoon van diens Minister-President, de heer Rudy Demotte, en in de persoon van de Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie, Wetenschappelijk Onderzoek en Media, de heer Jean-Claude Marcourt;

Het Waals Gewest, vertegenwoordigd door zijn Regering in de persoon van de Minister-President, de heer Willy Borsus, en in de persoon van de Minister van Tewerkstelling en Vorming, de heer Pierre-Yves Jeholet;

De Franse Gemeenschapscommissie, vertegenwoordigd door haar College in de persoon van diens Voorzitter, mevr. Fadila Laanan, en in de persoon van diens Minister van belast met Beroepsopleiding, de heer Didier Gosuin;

Hierna de "contracterende partijen" genoemd, Zijn het volgende overeengekomen : HOOFDSTUK 1 Definities, voorwerp, toepassingsgebied en begunstigden

Artikel 1.In de zin van dit samenwerkingsakkoord wordt verstaan onder : 1° competentie : de meetbare bekwaamheid om de kennis die nodig is voor het voltooien van een taak in een arbeidssituatie in te schakelen : kennis, knowhow en gedrag;2° erkenning van de competenties : procedure in vier stappen : identificatie, documentatie, evaluatie en certificering - waarmee een bevoegde instelling bevestigt dat een persoon de competenties heeft verworven die aan een relevante norm voldoen;3° certificatie : formeel resultaat van een evaluatie- en erkenningsprocedure, afgeleverd wanneer een bevoegde dienst verklaart dat een persoon, na een proces van onderwijs, opleiding of erkenning van competenties, de competenties bezit die aan een relevante norm voldoen;4° certificatie van onderwijs : certificatie bestaande uit een coherent en aanzienlijk geheel van leerresultaten met het oog op persoonlijke ontplooiing, het voortzetten van studies of opleiding en de toegang tot het beroepsleven;5° beroepscertificatie : certificatie bestaande uit een coherente en zinvolle reeks van leerresultaten met het oog op de voortgezette opleiding, de inschakeling in of handhaving op de arbeidsmarkt of beroepsspecialisatie.De beroepscertificatie kan desgevallend leiden tot het voortzetten of hervatten van studies mits valorisatie door het aanleren van gecertificeerde competenties in de beroepsopleiding; 6° referentiemodel : beschrijving van de onderwijs-, opleidings-, oriëntatie- en erkenningsmethodes die zowel een methodologisch naslagwerk als een instrument voor overleg vormen die, voor een organisatie, de norm bepalen die nodig is om haar activiteiten te ontplooien, te sturen en te evalueren;7° erkenningsreferentiemodel : de norm, opgebouwd op basis van het beroep, die het mogelijk maakt de beheersing van de competenties van de kandidaat voor de erkenning te evalueren en die, naast de lijst van te evalueren competenties, ook de evaluatiemethoden bevat en de nodige aanwijzingen voor het relevante gebruik van de evaluatiecriteria;8° begeleiding : de opdracht van een erkenningscentrum (of een partner waarmee het centrum een overeenkomst afsluit) bestaande uit een gesprek met de kandidaat voor en na een test voor de erkenning van competenties.Omvat meer bepaald informatie over het systeem en de tests, een prognose van de kansen op succes bij de test en advies over de mogelijke trajecten voor de kandidaat; 9° controle-instellingen : instellingen die zijn geaccrediteerd volgens het BELAC-accreditatiesysteem van instellingen voor conformiteitsbeoordeling, opgericht bij koninklijk besluit van 31 januari 2006;10° instantie : elke instantie bedoeld bij artikel 15bis van het samenwerkingsakkoord van 20 februari 1995 betreffende de permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen en het toezicht op het `Institut de Formation permanente pour les classes moyennes et les petites et moyennes entreprises' (Instituut voor permanente vorming voor de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen), gesloten door de Franse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschap en het Waals Gewest en meer bepaald het Institut wallon de formation en alternance et des indépendants et petites et moyennes entreprises (IFAPME) en Service formation PME van de Franse Gemeenschapscommissie (SFPME);11° de voogdijministers : de ministers die verantwoordelijk zijn voor sociale promotie, onderwijs en beroepsopleiding in het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie.

Art. 2.Elke persoon kan in de loop van zijn leven vragen om competenties te erkennen, behalve schoolplichtige minderjarigen.

Het directiecomité bedoeld in artikel 6 kan afwijken van de uitzondering van het eerste lid van dit artikel met instemming van de minister van Onderwijs.

Art. 3.De erkenning van de competenties moet leiden tot de afgifte van een competentiebewijs zoal bedoeld in artikel 20, om de competenties te certificeren die een individu in een formele, niet-formele of informele context heeft verworven.

Het competentiebewijs wordt door de contracterende partijen erkend. HOOFDSTUK 2. - Consortium voor de erkenning van de competenties

Art. 4.§ 1. De contracterende partijen stellen een consortium in dat belast wordt met de organisatie van de erkenning van de competenties, hierna het "consortium " genoemd.

Het consortium bestaat uit de volgende openbare instellingen : 1° de onderwijsinrichtingen voor sociale promotie, in de persoon van de Minister bevoegd voor het Onderwijs van Sociale Promotie;2° het "Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi", hierna FOREm genoemd;3° het Franstalige Brusselse Instituut voor de Beroepsopleiding, hierna "Bruxelles-Formation" genoemd;4° de instanties die de permanente vorming voor de Middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen vertegenwoordigen. § 2. Het consortium heeft rechtspersoonlijkheid. Zijn maatschappelijke zetel is in Brussel gevestigd.

Art. 5.Het consortium is voor al zijn activiteiten onderworpen aan de beginselen van openbare dienstverlening.

Het biedt kandidaten en houders van een competentiebewijs een universele en kosteloze dienstverlening.

De opdrachten van het consortium zijn : 1° de erkenning organiseren van de erkenningscentra bedoeld in artikel 13, meer bepaald de behandeling van de erkenningsaanvragen en de planning van de erkenningsaudits;2° het aanbod inzake de erkenning van competenties coördineren en de ontwikkeling ervan bevorderen, meer bepaald op grond van de strategische oriëntatienota betreffende de erkenningsprocedure bedoeld in artikel 11, tweede lid, 2° ;3° de erkenningsaanvragen opvolgen;4° de gemeenschappelijke methodologie voor de evaluatie van de competenties van de erkenningscentra vastleggen;5° de erkenningsreferentiemodellen bedoeld in artikel 19 uitwerken en afstemmen op de eventuele beroeps- en, opleidingsprofielen die in SFMQ werden vastgelegd;6° de erkenningsreferentiemodellen coördineren met de referentiemodellen inzake beroepen en kwalificaties, in samenwerken met FOREm, Actiris, de representatieve werknemersorganisaties en de representatieve werkgeversorganisaties in een Europese, federale, gemeenschaps- en gewestelijke optiek;7° op alle niveaus van de procedure het vertrouwelijke karakter garanderen van de inlichtingen die worden ingezameld tijdens de erkenningsactiviteiten, alsook de socioprofessionele inschakeling faciliteren van de persoon die bij een overheidsdienst voor werkgelegenheid is ingeschreven door hem alle gegevens mee te delen betreffende de resultaten van de begeleiding en de test, en betreffende het verwerven van het competentiebewijs dat een authentieke bron is;8° de erkenning vanuit wettelijk of normatief standpunt van de competentiebewijzen op de arbeidsmarkt, in het onderwijs, de beroepsopleiding en binnen de andere Belgische en Europese erkenningssystemen bevorderen;9° de erkenning van de competenties organiseren, promoten en beheren;10° een jaarlijks activiteitenverslag opstellen voor de contracterende partijen overeenkomstig artikel 20 van het Waals decreet van 12 februari 2004 betreffende het beheerscontract en de verplichtingen tot informatieverstrekking aangevuld met een activiteitenverslag;dat laatste wordt ter evaluatie voorgelegd aan de raadgevende commissie bedoeld in artikel 11; 11° de in artikel 11, tweede lid, 2°, bedoelde strategische richtsnoeren opstellen en op eigen initiatief of op verzoek van de contracterende partijen adviezen uitbrengen;12° de ontwikkeling van de erkenning van competenties in bedrijven, bedoeld in artikel 16, vierde lid, ondersteunen;13° alle andere taken uitvoeren die hem door de contracterende partijen zijn toevertrouwd door middel van een uitvoerend samenwerkingsakkoord, met, in voorkomend geval, de specifieke middelen die nodig zijn om de ontwikkeling van de erkenning van competenties en de levenslange erkenning van kwalificaties te ondersteunen. De contracterende partijen kunnen de uitvoeringsregels van de opdrachten van het eerste lid verduidelijken in een uitvoerend samenwerkingsakkoord.

Art. 6.Het consortium bestaat uit twee permanente organen, een directiecomité en een uitvoerende cel, alsook uit ad hoc-organen, meer bepaald de commissies voor referentiemodellen.

Art. 7.§ 1. Het directiecomité bestaat uit : 1° twee vertegenwoordigers van het onderwijs voor sociale promotie;2° twee vertegenwoordigers van FOREm;3° twee vertegenwoordigers van Bruxelles-Formation;4° een vertegenwoordiger van elke instantie. De leden bedoeld in het eerste lid zijn stemgerechtigd. Die leden, evenals hun plaatsvervanger, worden gezamenlijk benoemd door de contracterende partijen op voordracht van de betrokken openbare instellingen. Elke openbare instelling kan op eigen initiatief de vervanging voorstellen van een lid dat ze aanvankelijk voorgedragen had.

Dat lid wordt daar behoorlijk over ingelicht. In afwachting van de beslissing van de contracterende partijen zetelt de plaatsvervanger van dat lid van rechtswege in het directiecomité.

Daarnaast nemen een vertegenwoordiger van SFMQ, een vertegenwoordiger van Actiris en een vertegenwoordiger van FOREm als raadgever aan het directiecomité deel. Het uitblijven van aanwijzing van laatstgenoemde of hun afwezigheid op de vergaderingen van het directiecomité hebben geen gevolgen voor de geldigheid van de werking of de beslissingen van het directiecomité.

Het directiecomité kan experten uitnodigen op zijn vergaderingen. § 2. Binnen de maand na zijn aanstelling wijst het directiecomité intern een voorzitter en twee ondervoorzitters aan en legt die aanwijzing aan de gezamenlijke goedkeuring van de contracterende partijen voor. Bij ontstentenis worden de voorzitter en de ondervoorzitters door de contracterende partijen aangewezen. § 3. Het directiecomité is verantwoordelijk voor de organisatie en het beheer van de erkenningsprocedure die dit akkoord instelt. Onder zijn functies vallen onder meer : 1° de opvolging van de opdrachten van artikel 5 en de operationele beslissingen die daaruit voortvloeien;2° het toezicht op de uitvoering van de erkenning van competenties;3° het uitwerken van jaarlijkse actieplannen, met inbegrip van de budgettaire en financiële aspecten;4° de uitvoering van de beslissingen van de contracterende partijen;5° de samenstelling, op eigen initiatief of op verzoek van de voogdijministers en na advies van de raadgevende commissie bedoeld in artikel 11, van commissies inzake referentiemodellen waarvan de taken zijn beperkt tot de opdrachten bedoeld in artikel 9. § 4. Het directiecomité stelt zijn huishoudelijk reglement op en legt het aan de gezamenlijke goedkeuring voor van de contracterende partijen, uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van dit samenwerkingsakkoord. Het huishoudelijk reglement bepaalt : 1° de regels betreffende de bijeenroeping van het directiecomité;2° de regels voor het agenderen van onderwerpen;3° de regels voor de prerogatieven van voorzitter en ondervoorzitters;4° de regels voor het voorzitterschap van het directiecomité in geval van afwezigheid of verhindering van de voorzitter of de ondervoorzitters;5° de quorumregels om het directiecomité geldig te laten beraadslagen, en de wijze van stemming;6° de regelmaat van de vergaderingen van het directiecomité;7° de vorm van de jaarlijkse actieplannen;8° de regels volgens welke het directiecomité bepaalde specifieke taken aan de uitvoerende cel kan overdragen;9° de werkingswijze van de commissies inzake referentiemodellen, meer bepaald de vorm en de termijn waarin ze erkenningsreferentiemodellen aan het directiecomité moeten voorstellen. § 5. De bedragen van de bezoldigingen en vergoedingen voor het voorzitterschap worden vastgelegd in het uitvoerend samenwerkingsakkoord.

Art. 8.De goede werking van het consortium wordt gegarandeerd door het nodige personeel dat wordt gedetacheerd door elk van de openbare instellingen bedoeld in artikel 4, § 1, overeenkomstig de bepalingen die hun statuut regelen.

De uitvoerende cel bestaat uit het personeel bedoeld in het eerste lid, onder het functionele gezag van een leidinggevende, aangewezen door het directiecomité. Naast de leidinggevende bestaat de uitvoerende cel uit minstens twaalf voltijds equivalenten.

Met naleving van de bepalingen die het statuut van de openbare instellingen regelen, stelt het directiecomité het organigram van de uitvoerende cel, alsook de functieprofielen van de personeelsleden en de leidinggevende van de uitvoerende cel op en legt deze ter gezamenlijke goedkeuring voor aan de voogdijministers.

Elke detachering door een van de openbare instellingen gebeurt na eensluidend advies van het directiecomité.

De uitvoerende cel legt verantwoording voor de handelingen van dagelijks bestuur van het consortium af bij het directiecomité.

Ze neemt het secretariaat van de stuurgroep, van de commissies inzake referentiemodellen en de raadgevende commissie waar.

Het directiecomité stelt de opdrachten die hun zaakgelastigde(n) moeten uitvoeren op basis van een functieprofiel voor aan de vijf openbare instellingen bedoeld in artikel 4, § 1.

Art. 9.De commissies inzake referentiemodellen, samengesteld door het directiecomité overeenkomstig artikel 7, § 3, 5°, moeten referentiemodellen voor de erkenning van competenties voorstellen volgens de regels van artikel 7, § 4, 9°, en overmaken aan het directiecomité.

De commissies inzake referentiemodellen zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van de openbare instellingen bedoeld in artikel 4, § 1, vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties, vertegenwoordigers van de representatieve werkgeversorganisaties, vertegenwoordigers van overheidsdiensten voor werkgelegenheid en, desgevallend, experten.

De voogdijministers keuren de erkenningsreferentiemodellen, voorgesteld door de betrokken commissie inzake referentiemodellen en overgemaakt aan het directiecomité, gezamenlijk goed via besluiten.

Art. 10.Elke contracterende partij wijst een commissaris aan om de opdrachten inzake informatieverlening en controle over het wettelijk karakter en het openbaar nut binnen het consortium uit te voeren. HOOFDSTUK 3 Commissie voor advies en erkenning van de erkenningscentra

Art. 11.Er wordt een commissie voor advies en erkenning van de erkenningscentra opgericht, hierna "raadgevende commissie" genoemd.

De raadgevende commissie is belast met : 1° het uitbrengen, op eigen initiatief of op verzoek van één van de contracterende partijen, van adviezen of aanbevelingen betreffende de erkenning van competenties, de uitvoering van dit samenwerkingsakkoord of elke regelgeving die een impact kan hebben op de uitvoering ervan;2° het opstellen en communiceren, tegen uiterlijk het eerste jaar van elke legislatuur, aan de contracterende partijen, die deze goedkeuren, van een strategische oriëntatienota voor de ontwikkeling gedurende vijf jaar van de erkenning van competenties, meer bepaald in termen van algemene en operationele doelstellingen, uit te werken erkenningsreferentiemodellen, planning en harmonisering van het erkenningsaanbod, resultaat- en impactindicatoren, begunstigde doelgroepen, financiering en promotie bij de begunstigden bedoeld in artikel 2 en bij de werkgevers;3° het voorstellen aan de contracterende partijen, in voorkomend geval, van met redenen omklede wijzigingen aan de strategische oriëntatienota en het uitbrengen van een advies over de aanpassingsvoorstellen die de contracterende partijen gezamenlijk of afzonderlijk doen;4° het overmaken aan de contracterende partijen, tegen uiterlijk dertig april, van een jaarlijkse evaluatie op basis van het jaarlijkse activiteitenverslag en andere gegevens die het consortium verstrekt;5° het uitbrengen van advies aan het directiecomité over de samenstelling van de commissies inzake referentiemodellen zoals bedoeld in artikel 5, § 3, 5° ;6° het uitbrengen van advies aan het directiecomité over de modaliteiten van de overeenkomsten met ondernemingen zoals bedoeld in artikel 16, § 4;7° het uitbrengen op eigen initiatief of op verzoek van één van de contracterende partijen, van adviezen of aanbevelingen betreffende de criteria en - voorwaarden voor de erkenningscentra, zoals bedoeld in de artikelen 13 en 14;8° het uitbrengen van advies aan de toezichthoudende ministers, zowel over de ontvankelijkheid als over de grond van de aanvragen tot erkenning, hernieuwing, uitbreiding, opschorting of intrekking van de erkenning van de erkenningscentra die het directiecomité overmaakt.

Art. 12.§ 1. De raadgevende commissie bestaat uit : 1° zeven vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties;2° zeven vertegenwoordigers van de representatieve werkgeversorganisaties;3° een vertegenwoordiger van FOREm;4° een vertegenwoordiger van Actiris.5° vijf vertegenwoordigers van de leden van het directiecomité van het consortium;6° een vertegenwoordiger van elke minister die het toezicht uitoefent op de instellingen bedoeld in artikel 4, § 1, tweede lid;7° een vertegenwoordiger van de beroepscommissie bedoeld in artikel 23;8° een vertegenwoordiger van het Observatoire wallon de l'Emploi;9° een vertegenwoordiger van het Brussels waarnemingscentrum van de beroepen en de kwalificaties;10° de leidinggevende van de uitvoerende cel van het consortium. De raadgevende commissie kan tijdelijke of permanente experten uitnodigen op haar vergaderingen.

De leden bedoeld in het eerste lid, 1° tot 4° zijn stemgerechtigd zijn.

Ten hoogste twee derde van de leden bedoeld in het eerste lid, 1° tot 2° zijn van hetzelfde geslacht. De leden bedoeld in het eerste lid, 5° tot 10°, hebben een adviserende stem.

Onder de leden bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, zijn minstens twee vertegenwoordigers afkomstig van de Brussels representatieve werknemersorganisaties en minstens twee van de Brussels representatieve werkgeversorganisaties. § 2. De contracterende partijen benoemen gezamenlijk de gewone leden en hun plaatsvervangers, uitgezonderd de leden bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 4° en 9° die worden uitgenodigd om in de raadgevende commissie te zetelen.

De leden bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1° en 2°, worden uit door hun organisaties voorgedragen dubbele kandidatenlijsten benoemd.

De raadgevende commissie wijst intern een voorzitter en een ondervoorzitter aan onder de leden bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1° en 2°. § 3. De raadgevende commissie stelt haar huishoudelijk reglement op en legt het aan de gezamenlijke goedkeuring voor van de contracterende partijen, uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van dit samenwerkingsakkoord.

Dat reglement bevat : 1° de regels betreffende de bijeenroeping van de raadgevende commissie;2° de regels voor het agenderen van onderwerpen;3° de regels betreffende de noodzakelijke afwisseling van de functies van voorzitter en ondervoorzitter van de raadgevende commissie alsook de regels bij afwezigheid of verhindering van de voorzitter of ondervoorzitter;4° de quorumregels om het directiecomité geldig te laten beraadslagen, en de wijze van stemming;5° de regelmaat van de vergaderingen van de raadgevende commissie;6° de wijze waarop de adviezen of aanbevelingen bedoeld in artikel 11, tweede lid, 1° en 4°, worden uitgebracht;7° de vorm van de strategische oriëntatienota en de jaarlijkse evaluatie bedoeld in artikel 11, tweede lid, 2° en 3°. De bedragen van de bezoldigingen en vergoedingen die worden toegekend aan de leden bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, aan de voorzitter en vicevoorzitter worden vastgelegd in het uitvoerend samenwerkingsakkoord. HOOFDSTUK 4. - Centra voor de erkenning van competenties

Art. 13.De centra, georganiseerd door de vijf openbare instellingen van artikel 4, § 1, tweede lid komen ambtshalve in aanmerking als centra voor de erkenning van competenties.

Ook de instelling die aan volgende criteria beantwoordt komt in aanmerking als centrum voor de erkenning van competenties : 1° via partnerovereenkomst verbonden zijn met één of verschillende instellingen bedoeld in artikel 4, § 1, tweede lid, overeenkomstig de wettelijke of regelgevende bepalingen die ter zake voor hen gelden;2° over een sociale doelstelling beschikken die hoofdzakelijk betrekking heeft op de beroepsopleiding voor volwassenen;3° functioneren onder het toezicht van één of verschillende overheden, waarbij dat toezicht de vorm heeft van een financiering van minstens vijftig percent, of waarbij dat toezicht wordt uitgeoefend op het beheer of via de aanwijzing van minstens de helft van de leden van de leidende of toezichthoudende organen;4° via elk middel bewijzen dat de wettelijke of regelgevende bepalingen in boekhoudkundige, fiscale en sociale aangelegenheden worden nageleefd. De contracterende partijen kunnen na gemotiveerd advies van de raadgevende commissie via uitvoerend samenwerkingsakkoord afwijken van één van de criteria van het tweede lid.

De centra bieden kandidaten en houders van een competentiebewijs een universele en kosteloze dienstverlening.

Art. 14.Voorwaarden voor de erkenning als centrum voor de erkenning van competenties zijn : 1° de strategische keuzes van de erkenningsprocedure in de nota bedoeld in artikel 11, tweede lid, 2° naleven;2° over voldoende en gekwalificeerd personeel beschikken om de erkenning van competenties te realiseren, inzonderheid wat de pedagogische begeleiding betreft;3° over voldoende materiële middelen en afdoende organisatiemogelijkheden beschikken;4° vóór de erkenning het voorwerp uitmaken van een gunstige startaudit;5° maximaal na vijf jaar het voorwerp uitmaken van een audit voor de verlenging van de erkenning. Met inachtneming van de door het directiecomité bepaalde voorwaarden kunnen de centra, georganiseerd door de vijf openbare instellingen van artikel 4, § 1, tweede lid aan een eigen kwaliteitssysteem worden onderworpen. In dat geval zijn ze maximaal elke vijf jaar het voorwerp van een audit voor de verlenging van de erkenning, volgens een representatieve steekproef van de centra.

De onderwijsinrichtingen voor sociale promotie kunnen enkel worden erkend mits het voorafgaand akkoord van de bevoegde minister.

Art. 15.§ 1. De erkenningsaanvraag wordt ingediend bij het directiecomité van het consortium, dat de ontvangst ervan bevestigt binnen de tien kalenderdagen.

Na nagekeken te hebben of alle erkenningscriteria vervuld zijn, nodigt het directiecomité het betrokken centrum uit om binnen de drie maanden na het bericht van ontvangst een audit te laten doorvoeren bij één van de controle-instellingen die hij meedeelt.

Nadat ze behoorlijk ingelicht werd, maakt de controle-instelling die door de aanvrager gekozen wordt het auditverslag over aan het directiecomité dat het dossier behandelt en aan de raadgevende commissie communiceert. De raadgevende commissie brengt vervolgens een advies uit aan de voogdijministers die gezamenlijk een beslissing betreffende de erkenning van het betrokken centrum nemen, dat via besluiten wordt bekrachtigd. Het directiecomité betekent die beslissing binnen de tien dagen aan de aanvrager.

Indien aan één van de erkenningscriteria niet voldaan wordt, licht het directiecomité de aanvrager daarover in en deelt het dossier mee aan de raadgevende commissie. De raadgevende commissie brengt vervolgens een advies uit aan de voogdijministers die gezamenlijk een beslissing nemen over de afwijking van artikel 3, derde lid, dat via besluiten wordt bekrachtigd. Het directiecomité betekent die beslissing binnen de tien dagen aan de aanvrager. Bij positieve beslissing nodigt het directiecomité het betrokken centrum uit om een audit te laten doorvoeren bij één van de controle-instellingen die hij meedeelt.

Vervolgens wordt de procedure van het derde lid toegepast. § 2. De aanvraag tot verlenging van de erkenning wordt ingediend bij het directiecomité dat de ontvangst binnen de tien dagen bevestigt, het dossier onderzoekt en aan de raadgevende commissie meedeelt. De raadgevende commissie brengt vervolgens een advies uit aan de voogdijministers die gezamenlijk een beslissing betreffende de erkenning van het betrokken centrum nemen, dat via besluiten wordt bekrachtigd. Het directiecomité betekent die beslissing binnen de tien dagen aan de aanvrager.

Art. 16.De voogdijministers kennen de erkenning bij besluit gezamenlijk toe voor een maximale looptijd van vijf jaar, verlengbaar.

De erkenning heeft uitsluitend betrekking op de competenties waarvoor het centrum positief scoorde bij de audit. De erkenning kan worden uitgebreid tot andere sets van competenties indien het centrum voldoet aan de erkenningsvoorwaarden van die competenties.

Een erkend erkenningscentrum mag een deel van zijn activiteit naar een externe site verplaatsen, indien nodig op basis van een partnerovereenkomst en met naleving van de erkenningsvoorwaarden van het centrum.

Een erkend erkenningscentrum mag overeenkomsten afsluiten met ondernemingen die intern erkenningstests voor competenties willen organiseren volgens de regels die het directiecomité vastlegt op advies van de advies- en erkenningscommissie. Die regels omvatten meer bepaald de kosteloosheid bedoeld in artikel 13, vierde lid; de beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel en materiële middelen bedoeld in artikel 14, eerste lid, 2° en 3° en de naleving van de methodologie bedoeld in artikel 19.

Art. 17.De audit voorafgaand aan de erkenning wordt uitgevoerd door een controle-instelling die is geaccrediteerd inzake de certificering van de kwaliteitsbewaking.

De controle-instelling die de aanvrager gekozen heeft, voert op zijn kosten de voorafgaande audit uit aan de hand van de erkenningsvoorwaarden van artikel 14.

De controle-instelling voert de audits uit met naleving van haar regels inzake beroepsdeontologie en de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

De aanvrager verstrekt de controle-instelling alle documenten, stukken en inlichtingen die door laatstgenoemde nuttig worden geacht in het kader van de doorgevoerde audit.

Het directiecomité stelt de contracterende partijen die goedkeuren, de voorwaarden voor de selectie van de controle-instellingen, alsook de auditprocedures voor de centra voor de erkenning van competenties voor.

Art. 18.De voogdijministers kunnen de goedkeuring voortijdig opschorten of intrekken na een ongunstig advies van de raadgevende commissie in het kader van de procedure bedoeld in artikel 15, § 2.

De voogdijministers nemen de beslissing betreffende de opschorting of intrekking van de goedkeuring samen. Het directiecomité betekent die beslissing binnen de tien dagen aan het centrum voor de erkenning van competenties. HOOFDSTUK 5. - Erkenningsreferentiemodellen

Art. 19.De verschillende controlemodi die geheel of gedeeltelijk worden gebruikt, om op objectieve wijze aan te tonen dat de competentie(s) beheerst wordt (worden), via meer bepaald proeven, stages, mondelinge of schriftelijke examens of op basis van een dossier. De gepaste controlemodus (-modi) wordt (worden) aangegeven in de erkenningsreferentiemodellen. Die modellen kunnen met digitale hulpmiddelen worden gerealiseerd.

Dat dossier kan rekening houden met onderwijscertificeringen, beroepscertificeringen of de voortgezette evaluatie in het kader van een opleidingsproces.

De evaluatie in de loop van een opleidingsproces kan eveneens, door naar behoren aangetoonde overeenstemming met een erkenningsreferentiemodel, tot de afgifte van een competentiebewijs leiden. Dit systeem wordt "erkenning van de leerresultaten" genoemd.

De erkenningsreferentiemodellen bevatten enerzijds de algemene voorwaarden voor de controles bedoeld in het eerste lid en anderzijds het evaluatiemodel dat eigen is aan een bepaalde reeks competenties.

Bedoeld worden enkel de objectiveerbare competenties die overeenstemmen met het begrip `competentie' van artikel 1.

Competentiebewijzen kunnen alleen worden toegekend voor die competenties waarvoor er erkenningsreferentiemodellen bestaan.

In het kader van de controlemodi gedefinieerd in het eerste lid van dit artikel, werkt het directiecomité de methodologie uit waarmee het al dan niet beheersen van de competenties gemeten kan worden en legt die voor gezamenlijke goedkeuring voor aan de contracterende partijen. HOOFDSTUK 6. - Competentiebewijs

Art. 20.§ 1. Het competentiebewijs is een beroepscertificering met toepassing van het samenwerkingsakkoord van 26 februari 2015 tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de oprichting en het beheer van een "Cadre francophone des certifications", afgekort "C.F.C." (Franstalig certificeringskader) ." De persoon die de erkenning van zijn competenties vraagt met het oog op het verkrijgen van een competentiebewijs, onderwerpt zich aan een procedure in een erkend centrum voor de erkenning van competenties.

De erkenningsaanvraag wordt hetzij bij een centrum voor de erkenning van competenties dat de aanvrager kiest, hetzij bij het directiecomité ingediend. § 2. Het centrum voor de erkenning van competenties stuurt binnen de dertig dagen na de erkenningstests een verslag naar het directiecomité.

Wanneer uit het verslag blijkt dat de kandidaat de te erkennen competenties bezit, overhandigt het directiecomité het competentiebewijs in naam van de Franse Gemeenschap, de Franse Gemeenschapscommissie en het Waals Gewest binnen dertig dagen na overhandiging van het verslag.

Wanneer uit het verslag blijkt dat de kandidaat de te erkennen competenties niet bezit, licht het erkenningscentrum de betrokken kandidaat naar behoren in binnen dertig dagen na overhandiging van het verslag door het centrum voor de erkenning van competenties. § 3. De contracterende partijen leggen de vermeldingen en de voorstellingsmodaliteiten van het competentiebewijs vast. § 4. Het competentiebewijs geeft recht op toegang tot de opleidingen waarin de instellingen voor onderwijs voor sociale promotie en de opleidingscentra van de instanties, FOREm en Bruxelles-Formation voorzien, indien de in het bewijs vastgestelde competenties een voorwaarde vormen voor de toegang tot die opleidingen overeenkomstig de bij die instellingen geldende regels.

Het competentiebewijs geeft aanleiding tot het automatisch in rekening nemen van de competenties die erkend zijn voor de toegang tot de tests die bekroond worden met schoolgetuigschriften die uitgereikt worden door de Franse Gemeenschap overeenkomstig de bepalingen van het decreet van de Raad van de Franse Gemeenschap van 16 april 1991 tot organisatie van het onderwijs voor sociale promotie en, onder voorbehoud van de bepaalde voorwaarden betreffende de geldigheidsduur, in het kader van de opleiding, voor bepaalde competenties.

Art. 21.Het competentiebewijs is de exclusieve eigendom van de houder ervan.

Noch de centra voor de erkenning van competenties, noch het personeel van het consortium of één van diens organen, noch de beroepscommissie, noch de raadgevende commissie mogen persoonlijke inlichtingen met betrekking tot de kandidaten of de houders van het competentiebewijs of de omstandigheden waarin het bewijs al dan niet uitgereikt is, aan derden onthullen.

Op straffe van intrekking of opschorting van hun erkenning zijn de centra voor de erkenning van competenties er ten overstaan van de kandidaten of houders van een competentiebewijs toe verplicht, de bepalingen van de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en, in voorkomend geval, de regels inzake beroepsdeontologie die voor hen gelden wat betreft de vertrouwelijke behandeling van persoonsgegevens, na te leven.

In het kader van zijn opdrachten bedoeld in artikel 5, derde lid, 7°, wisselt het consortium gegevens over de afgeleverde competentiebewijzen en de resultaten van de tests, inclusief de identificatie van de personen, uit met de openbare tewerkstellingsdiensten bedoeld in artikel 5, derde lid, 6°, FOREm en Actiris.

Die uitwisselingen zijn beperkt tot de gegevens over de personen die ingeschreven zijn bij elke openbare tewerkstellingsdienst, elk voor wat hem aanbelangt, en die ingestemd hebben met die uitwisseling. HOOFDSTUK 7. - Beroepscommissie

Art. 22.Elke aanvrager van een competentiebewijs of elke aanvrager die een weigering, een opschorting of een intrekking van de erkenning aanvecht, kan een met redenen omkleed beroep indienen bij het directiecomité dat de ontvangst ervan binnen de tien kalenderdagen bevestigt, de voogdijministers inlicht en dat beroep onverwijld overmaakt aan de beroepscommissie bedoeld in artikel 23.

Het beroep dient door de eiser te worden ingediend binnen de maand na de kennisgeving van de beslissing die hij betwist of, bij ontstentenis van kennisgeving, binnen de zes maanden vanaf de indiening van de aanvraag bij het consortium of bij een centrum voor de erkenning van competenties. Indien er geen beroep is ingediend binnen die termijn, is de beslissing definitief.

De beroepscommissie brengt binnen de drie maanden nadat de zaak bij haar aanhangig is gemaakt, advies uit. Bij met redenen omklede beslissing kan de voorzitter van de commissie de termijn verlengen voor een periode van één maand, die niet hernieuwbaar is. Het advies wordt meegedeeld aan de voogdijministers die zich definitief uitspreken over het beroep wat betreft een weigering, een opschorting of een intrekking van de erkenning. Het directiecomité deelt de definitieve beslissing betreffende de afgifte van het competentiebewijs binnen de tien dagen mee aan de eiser.

Art. 23.Er wordt een beroepscommissie opgericht, die belast is met het uitbrengen van adviezen over de beroepen bedoeld in artikel 22.

De beroepscommissie bestaat uit : 1° een vertegenwoordiger van de Waalse Gewestregering;2° een vertegenwoordiger van de Regering van de Franse Gemeenschap;3° een vertegenwoordiger van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;4° de voorzitter van de raadgevende commissie;5° een vertegenwoordiger van het directiecomité, die het secretariaat waarneemt. De leden bedoeld in het tweede lid, 1° tot 3° zijn stemgerechtigd. De leden bedoeld in het tweede lid, 4° en 5°, hebben een adviserende stem.

De beroepscommissie wijst zijn voorzitter intern aan.

De beroepscommissie kan de eiser of diens vertegenwoordiger horen, in voorkomend geval bijgestaan door diens raadsman.

De beroepscommissie kan alle aanvullende stukken, inlichtingen, documenten en gegevens eisen die ze nuttig acht.

De beroepscommissie stelt haar huishoudelijk reglement op en legt het voor aan de gezamenlijke goedkeuring van de contracterende partijen. HOOFDSTUK 8 Financiering van het consortium voor de erkenning van de competenties

Art. 24.§ 1. Het directiecomité ligt het jaarlijkse budget van het consortium ten laatste in december van elk jaar vast op basis van de financieringen van elke contracterende partij en de vijf openbare instellingen van artikel 4, § 1, tweede lid, met het oog op de jaarlijkse doelstellingen die worden vastgelegd met toepassing van de strategische oriëntatienota van de erkenningsprocedure, bedoeld in artikel 11, tweede lid, 2°. § 2. Dit jaarlijkse budget omvat de detachering van het personeel van de partnerinstellingen zoals voorzien in artikel 8, aangevuld met de jaarlijkse bijdragen die nodig zijn om de werkingskosten van het consortium te dekken, de erkenningscentra te financieren voor de tests die ze organiseren en de budgetten te beheren die de contracterende partijen eventueel toekennen. § 3. De werkingskosten van het consortium worden, uitgezonderd de kosten voor de detachering van het personeel, verdeeld ter hoogte van 30% voor het onderwijs van sociale promotie, 30% voor FOREm, 20% voor Bruxelles-Formation, 16% voor de instantie die door het Waalse Gewest is opgericht en 4% voor de instantie die door de Franse Gemeenschapscommissie is opgericht. De contracterende partijen kunnen het minimumbedrag van deze financiering van de werkingskosten van het consortium in een uitvoerend samenwerkingsakkoord vastleggen.

De instellingen bedoeld in het eerste lid kunnen die kosten overnemen door ruimte en materiaal ter beschikking te stellen. § 4. De kosten die ten laste zijn van de erkenningscentra, omvatten de organisatie van de erkenningstests en de begeleiding. Elke contracterende partij subsidieert het consortium jaarlijks op basis van het aantal tests die worden georganiseerd door de centra van de instellingen bedoeld in artikel 4, § 1, tweede lid, waarover die contracterende partij toezicht uitoefent. Die financiering, die het consortium aan elk centrum uitkeert, wordt berekend op basis van de tarieven van de tests die door de commissies voor referentiemodellen worden bepaald. § 5. Los van de kosten bedoeld in de paragrafen 3 en 4 kunnen de contracterende partijen of door andere openbare of sectorale financieringsbronnen bijkomende financiële behoeften van het consortium en de centra ten laste nemen. Het beheer van dit specifieke en gerichte budget wordt toevertrouwd aan het consortium. § 6. Het consortium stelt zijn boekhouding op in overeenstemming met de artikelen 82 tot 95 van Boek III van het Wetboek van economisch recht.

De rekeningen van het consortium worden afgesloten door het directiecomité en meegedeeld aan de voogdijministers die ze goedkeuren.

De contracterende partijen verduidelijken in een uitvoerend samenwerkingsakkoord de uitvoeringsregels van de budgettaire, boekhoudkundige en financiële regels alsook van de controle. HOOFDSTUK 9. - Opheffingsbepaling

Art. 25.Het samenwerkingsakkoord van 24 juli 2003 betreffende de erkenning van competenties op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding, gesloten tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie wordt opgeheven.

Opgesteld in Brussel op 21 maart 2019, in 3 originele exemplaren.

Voor de Franse Gemeenschapsregering : De Minister-President, R. DEMOTTE De minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie, Onderzoek en Media, J.-Cl. MARCOURT Voor de Waalse Gemeenschapsregering : De Minister-President, W. BORSUS De Minister van Economie, Tewerkstelling en Vorming, P.-Y. JEHOLET Voor het College van de Franse Gemeenschapscommissie : De Minister-President, F. LAANAN De Minister van belast met Beroepsopleiding, D. GOSUIN

^