Etaamb.openjustice.be
Decreet van 30 juni 2003
gepubliceerd op 10 oktober 2003

Decreet houdende dringende maatregelen inzake onderwijs 2003

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2003033073
pub.
10/10/2003
prom.
30/06/2003
ELI
eli/decreet/2003/06/30/2003033073/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

30 JUNI 2003. - Decreet houdende dringende maatregelen inzake onderwijs 2003 (1)


De Raad van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Bepalingen over bepaalde verloven en over de vacantverklaring van betrekkingen

Artikel 1.Dit hoofdstuk is toepasselijk op : 1° de personeelsleden met een vaste benoeming in de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap;2° de gesubsidieerde personeelsleden met een vaste benoeming of definitieve aanstelling in de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap.

Art. 2.§ 1. De betrekking bekleed door een personeelslid dat één der volgende verloven geniet, wordt vacant verklaard als het personeelslid sinds zes opeenvolgende volledige schooljaren recht heeft gehad op zo'n verlof en als het verlof tenminste de helft van een voltijdse betrekking in beslag neemt.

De verloven bedoeld in het eerste lid zijn : 1° het verlof wegens opdracht in het belang van het onderwijs en de terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht, vermeld in : a) hoofdstuk VIIIbis en hoofdstuk X van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;b) artikel 30 van het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de rijks-psycho-medisch- sociale centra, de rijksvormingscentra en de inspectiediensten;c) het koninklijk besluit van 13 september 1983 betreffende het verlof voor opdrachten in het belang van het onderwijs en de terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht van de personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs;d) het koninklijk besluit van 21 oktober 1985 betreffende het verlof wegens opdracht en de terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht van de gesubsidieerde personeelsleden van de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra;2° het verlof voor vakbondsopdrachten, vermeld in : a) hoofdstuk VIII van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs;b) hoofdstuk VIII van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;c) artikel 29 van het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de rijks-psycho-medisch- sociale centra, de rijksvormingscentra en de inspectiediensten;d) het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het syndicaal verlof in het gesubsidieerd onderwijs;e) het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het syndicaal verlof in de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra en diensten voor studie- en beroepsoriëntering;3° het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet, vermeld in : a) hoofdstuk VII van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs;b) hoofdstuk VII van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;c) hoofdstuk VIII van het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de rijks-psycho-medisch- sociale centra, de rijksvormingscentra en de inspectiediensten;d) het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het verlof om de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs toe te laten een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet;e) het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het verlof om gesubsidieerde personeelsleden van de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra en diensten voor studie- en beroepsoriëntering toe te staan een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet;4° het verlof voor de uitoefening van een ambt in het kabinet van de Koning, vermeld in : a) hoofdstuk XI van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;b) hoofdstuk XIII van het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de rijks-psycho-medisch-sociale centra, de rijksvormingscentra en de inspectiediensten;5° het politiek verlof, vermeld in het besluit van de Regering van 21 december 2000 betreffende het politiek verlof voor de personeelsleden in het onderwijs en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling;6° het verlof voor het verrichten van prestaties bij erkende politieke groepen, vermeld in : a) het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen;b) hoofdstuk XII van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;c) hoofdstuk XI van het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de rijks-psycho-medisch- sociale centra, de rijksvormingscentra en de inspectiediensten. § 2. Wordt een personeelslid een nieuw in § 1 vermeld verlof verleend, zonder dat dit personeelslid tijdens ten minste één volledig schooljaar zijn oorspronkelijke activiteit in het onderwijs weer heet opgenomen, dan wordt de duur van het nieuwe verlof met die van het voorafgaand verlof gecumuleerd.

Art. 3.Na het einde van het verlof neemt het personeelslid zijn activiteit in het onderwijs weer op in de betrekking die het vóór zijn verlof bekleedde, indien deze betrekking nog vacant is. Is deze betrekking door een ander personeelslid definitief bekleed, wordt het personeelslid met de geringste dienstanciënniteit dat in hetzelfde ambt vastbenoemd of definitief aangesteld is als het personeelslid dat recht heeft gehad op het verlof, op de eerste dag na het einde van dit verlof, overeenkomstig de vigerende bepalingen, wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld. HOOFDSTUK II. - Verlof voor de uitoefening van hetzelfde of van een ander ambt

Art. 4.Dit hoofdstuk is toepasselijk op : 1° de personeelsleden met een vaste benoeming in de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap;2° de gesubsidieerde personeelsleden met een vaste benoeming of definitieve aanstelling in de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap.

Art. 5.§ 1. Met de toestemming van de inrichtende macht of machten wordt een personeelslid een verlof verleend om in het onderwijs : 1° een bevorderingsambt uit te oefenen, als het personeelslid vastbenoemd of definitief aangesteld is in een wervings- of selectieambt dat toegang verleent tot dit bevorderingsambt;2° een selectieambt uit te oefenen, als het personeelslid vastbenoemd of definitief aangesteld is in een wervingsambt dat toegang verleent tot dit ambt;3° een ambt met dezelfde of een hogere weddetrap uit te oefenen;4° een ambt met een lagere weddetrap uit te oefenen. Een personeelslid kan om het verlof bedoeld in het voorafgaande lid verzoeken om hetzelfde of een ander ambt in het onderwijs uit te oefenen bij een inrichtende macht in de Franse of Vlaamse Gemeenschap.

Het verlof wordt verleend, als beide betrokken inrichtende machten hun toestemming hebben gegeven. § 2. Het verlof bedoeld in § 1 kan worden verleend voor alle dienstprestaties geleverd door het personeelslid of voor een gedeelte ervan. Het laatste geval geldt echter niet voor het personeelslid dat een bevorderingsambt bekleedt.

Bij een personeelslid dat een selectieambt bekleedt, kan het verlof worden verleend voor alle dienstprestaties geleverd door het personeelslid of voor een gedeelte ervan, waarbij het personeelslid verder het selectieambt ten minste voor de helft van een voltijdse betrekking moet bekleden. Deze beperking geldt echter niet voor selectieambten in een basisoefenschool. § 3. Het verlof voor de uitoefening van een bevorderingsambt in het gemeenschapsonderwijs wordt, rekening houdend met de classificatie, prioritair aan de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs verleend die desgevallend houders zijn van het dienovereenkomstig geldig bekwaamheidsbewijs. § 4. Het verlof bedoeld in § 1 wordt bezoldigd en als dienstactiviteit beschouwd.

De bezoldiging wordt uitbetaald op grond van het ambt waarin het personeelslid vastbenoemd of definitief aangesteld is, wat de verloven bedoeld in § 1, lid 1, 1°, 2° en 3°, betreft, en op grond van het ambt dat het personeelslid met toepassing van voorliggend artikel uitoefent, wat het verlof bedoeld in § 1, lid 1, 4°, betreft.

De bezoldiging wordt uitbetaald op grond van het ambt dat het personeelslid met toepassing van voorliggend artikel uitoefent, wat het verlof bedoeld in § 1, lid 2, betreft. Wat de bezoldiging betreft, wordt het personeelslid gelijkgesteld met een tijdelijk aangesteld personeelslid.

Art. 6.§ 1. Een personeelslid dat een ambt met een hogere weddetrap uitoefent, verkrijgt voor deze periode een toelage.

Deze toelage wordt berekend op basis van het verschil bestaande tussen de jaarwedde waarop het personeelslid recht zou hebben, indien het vastbenoemd of definitief aangesteld zou zijn in de door hem uitgeoefende ambten, en de jaarwedde waarop het recht heeft voor het ambt waarin het vastbenoemd of definitief aangesteld is. § 2. De toelage wordt toegekend als het beter bezoldigd ambt tijdens ten minste zes opeenvolgende arbeidsdagen wordt uitgeoefend. Ze wordt uitbetaald vanaf de eerste dag waarop het betrokken ambt uitgeoefend wordt. § 3. Het dagbedrag van de toelage wordt verkregen door het bedrag berekend met toepassing van § 1, lid 2, door 360 te delen.

De toelage wordt maandelijks uitbetaald. Per schooljaar mag het jaarbedrag 360/360e niet overschrijden. § 4. Een dienstonderbreking van ten minste zes opeenvolgende arbeidsdagen impliceert de stopzetting van de toelage voor de duur van de afwezigheid.

Art. 7.In artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, wordt een littera k) ingevoegd, luidend als volgt : « k) voor de uitoefening van hetzelfde of van een ander ambt ».

In artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt een littera n) ingevoegd, luidend als volgt : « n) voor de uitoefening van hetzelfde of van een ander ambt ».

In artikel 40 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke en protestantse godsdienst der inrichtingen voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, wordt een littera k) ingevoegd, luidend als volgt : « k) voor de uitoefening van hetzelfde of van een ander ambt ».

Art. 8.In het koninklijk besluit van 21 oktober 1968 genomen ter uitvoering van artikel 7 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, wordt een artikel 16bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 16bis.Tijdens de periode waarin het personeelslid wegens persoonlijke aangelegenheden ter beschikking wordt gesteld, mag het geen winstgevende bedrijvigheid uitoefenen in het onderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd wordt. » In het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt een artikel 32bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 32bis.Onverminderd hoofdstuk II van het decreet van 25 juni 2001 over bijzondere maatregelen in verband met de lerarenambten en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling mag het personeelslid, tijdens de periode waarin het een verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden geniet, geen winstgevende bedrijvigheid uitoefenen in het onderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd wordt. » In het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt een artikel 14bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 14bis.Onverminderd hoofdstuk II van het decreet van 25 juni 2001 over bijzondere maatregelen in verband met de lerarenambten en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling mag het personeelslid, tijdens de periode waarin het wegens persoonlijke aangelegenheden ter beschikking wordt gesteld, geen winstgevende bedrijvigheid uitoefenen in het onderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd wordt. » In het koninklijk besluit van 8 juli 1976 genomen voor de toepassing van artikel 45 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke en protestantse godsdienst der inrichtingen voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, wordt een artikel 11bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 11bis.Tijdens de periode waarin het personeelslid wegens persoonlijke aangelegenheden ter beschikking wordt gesteld, mag het geen winstgevende bedrijvigheid uitoefenen in het onderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd wordt. »

Art. 9.In artikel 7, § 3, van het decreet van 25 juni 2001 over bijzondere maatregelen in verband met de lerarenambten en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling wordt de passus « met toepassing van het decreet van 17 juni 1991 houdende toekenning van een toelage aan de leden van het onderwijzend personeel die voorlopig een andere functie uitoefenen dan degene waartoe ze definitief zijn benoemd » vervangen door de passus « met toepassing van artikel 6 van het decreet van 30 juni 2003 houdende dringende maatregelen inzake Onderwijs 2003 ». HOOFDSTUK III. - Vervanging van personeelsleden bij afwezigheid wegens ziekte

Art. 10.Dit hoofdstuk is toepasselijk op : 1° de personeelsleden met een vaste benoeming in de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap;2° de gesubsidieerde personeelsleden met een vaste benoeming of definitieve aanstelling in de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap.

Art. 11.§ 1. Een personeelslid dat tijdens meer dan vijf opeenvolgende arbeidsdagen wegens ziekte afwezig is, kan vervangen worden.

Volgende dagen gelden niet als arbeidsdagen : 1° de dagen vermeld in artikel 58, lid 2, van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs;2° de dagen van de kerst- en paasvakanties alsmede de ontspanningsverloven;3° de dagen van de zomervakantie. § 2. In afwijking van § 1, lid 1, kan een personeelslid behorend tot de categorie bestuurs- en onderwijzend personeel van een éénklassige kleuterafdeling, lagere school resp. vestiging voor kleuter- of lager onderwijs, onverwijld vervangen worden bij afwezigheid wegens ziekte. HOOFDSTUK IV. - Aanvulling van bepalingen over de vastlegging van het lestijden- en van het betrekkingenpakket in het onderwijs

Art. 12.In het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs wordt een artikel 50bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 50bis.Beperking Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 48, 49 en 50 ligt niet hoger dan hetgeen vastgelegd op basis van de schoolbevolking op 31 januari 2002. »

Art. 13.Artikel 51 van hetzelfde decreet wordt door volgende bepaling vervangen : «

Artikel 51.Toepassingsduur Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 48 tot 50bis is beschikbaar voor het lopende schooljaar. »

Art. 14.In hetzelfde decreet wordt een artikel 56bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 56bis.Beperking Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53, 54, 55 en 56 ligt niet hoger dan hetgeen vastgelegd op basis van de schoolbevolking op 31 januari 2002.

In afwijking van het eerste lid verkrijgt een vestiging waarvan de schoolbevolking op 31 januari recht geeft op ten minste een halve betrekking meer dan het betrekkingenpakket vastgelegd op 31 januari 2002, één bijkomende halve betrekking. »

Art. 15.Artikel 57 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 57.Aanwendingsduur § 1. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53 tot 55 en 56bis is beschikbaar voor het lopende schooljaar. § 2. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53, 54, 56, § 1, en 56bis is beschikbaar vanaf 1 oktober tot de laatste dag van het lopende schooljaar voor zover het ten minste één voltijdse betrekking meer of minder telt dan het betrekkingenpakket waarop de inrichtende macht op de eerste schooldag recht had voor de betrokken vestigingsplaats.

In afwijking van het eerste lid kan de inrichtende macht reeds op de eerste schooldag gebruik maken van het in het eerste lid bedoelde betrekkingenpakket. Worden de inrichtende macht op grond van de nieuwe berekening minder betrekkingen ter beschikking gesteld dan het aantal dat zij op de eerste schooldag georganiseerd heeft, dan moet zij deze betrekkingen op zich nemen. § 3. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53, 54, 56, § 2, en 56bis is beschikbaar vanaf 1 april tot de laatste schooldag van het lopende schooljaar voor zover het ten minste één voltijdse betrekking meer telt dan het betrekkingenpakket waarop de inrichtende macht op 1 oktober recht had voor de betrokken vestigingsplaats. »

Art. 16.In hetzelfde decreet wordt een artikel 60ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 60ter.Beperking Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 58, 59, 60 en 60bis ligt niet hoger dan hetgeen vastgelegd op basis van de schoolbevolking op 31 januari 2002.

In afwijking van het eerste lid verkrijgt een vestiging waarvan de schoolbevolking op 31 januari recht geeft op een halve betrekking meer dan het betrekkingenpakket vastgelegd op 31 januari 2002, één bijkomende halve betrekking. »

Art. 17.Artikel 61 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 61.Aanwendingsduur § 1. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 58 tot 60 en 60ter is beschikbaar voor het lopende schooljaar. § 2. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 58, 59, 60bis und 60ter is beschikbaar vanaf 1 oktober tot de laatste dag van het lopende schooljaar voor zover het ten minste één voltijdse betrekking meer of minder telt dan het betrekkingenpakket waarop de inrichtende macht op de eerste schooldag recht had voor de betrokken vestigingsplaats.

In afwijking van het eerste lid mag de inrichtende macht reeds op de eerste schooldag gebruik maken van het in het eerste lid bedoelde betrekkingenpakket. Worden de inrichtende macht op grond van de nieuwe berekening minder betrekkingen ter beschikking gesteld dan het aantal dat zij op de eerste schooldag georganiseerd heeft, dan moet zij deze betrekkingen op zich nemen. »

Art. 18.In artikel 3 van het programmadecreet 1997 van 20 mei 1997 wordt § 3 opgeheven.

In artikel 3bis van het programmadecreet 1997 van 20 mei 1997 wordt het tweede lid opgeheven.

In het programmadecreet 1997 van 20 mei 1997 wordt een artikel 3ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 3ter.Het lestijdenpakket vastgelegd overeenkomstig artikel 3 ligt niet hoger dan hetgeen georganiseerd in de school op 1 oktober 2002. » Art.19. In het programmadecreet 1997 van 20 mei 1997 wordt een artikel 4bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 4bis.Het lestijdenpakket ligt niet hoger dan hetgeen gebruikt tijdens het schooljaar 2002-2003. »

Art. 20.In artikel 3, VI, van het koninklijk besluit van 15 december 1973 houdende bepaling van de splitsings- en hergroeperingsnormen van studiejaren in het secundair technische onderwijs, in het technisch, economisch, agrarisch, paramedisch, sociaal en pedagogisch hoger onderwijs van het korte type, in het technisch en agrarisch hoger onderwijs van de tweede graad, wordt tussen het derde en het vierde lid een lid ingevoegd luidend als volgt : « Het bijkomende lestijdenpakket ligt niet hoger dan het lestijdenpakket vastgelegd op grond van de schoolbevolking op 31 januari 2002. »

Art. 21.In het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald, wordt een artikel 5ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 5ter.Het lestijdenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 6, § 3, 21, 37, § 3, en 44 ligt niet hoger dan hetgeen vastgelegd op grond van de schoolbevolking op 30 september 2001. » HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs

Art. 22.De wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs wordt gewijzigd als volgt : 1° in artikel 5bis worden de woorden « na advies van de bevoegde Hoge Raad » geschrapt;2° de artikelen 6 en 7 worden opgeheven;3° in artikel 9 worden de woorden « Op advies van de Vaste Raden » geschrapt;4° in artikel 10, § 2, worden de woorden « na advies van de bevoegde Hoge Raad » geschrapt;5° in artikel 10, § 4, worden de woorden « op gunstig advies van de Vaste Raad voor het hoger onderwijs » geschrapt;6° in artikel 10, § 6, worden de woorden « na advies van de bevoegde Hoge Raad » geschrapt;7° artikel 16, § 3, wordt opgeheven;8° in artikel 17, § 4, lid 2, wordt de passus « , op gemotiveerd advies van de Vaste Raad, en in afwachting dat deze samengesteld wordt, op advies van het Vast Bureau van de Hoge Raad van het Technisch Onderwijs » geschrapt. HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 6 juni 1997 tot vastlegging van de voorwaarden waaronder het diploma van gegradueerde verpleger wordt toegekend

Art. 23.Artikel 2 van het besluit van de Regering van 6 juni 1997 tot vastlegging van de voorwaarden waaronder het diploma van gegradueerde verpleger wordt toegekend, wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Artikel 2.Onverminderd de voorwaarden die van toepassing zijn op het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, worden het diploma van gegradueerde verpleger en het diploma van gegradueerde verpleger gespecialiseerd in een bepaalde discipline door de inrichtingen voor paramedisch hoger onderwijs toegekend onder de voorwaarden die in dit besluit worden vastgelegd. »

Art. 24.In artikel 3 van hetzelfde besluit, waarvan de huidige tekst het § 1 wordt, wordt een § 2 ingevoegd, luidend als volgt : « § 2. De studie van gegradueerde verpleger gespecialiseerd in een bepaalde discipline duurt ten minste 1 jaar en wordt afgesloten door een examen. »

Art. 25.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Artikel 4.Tot het eindexamen wordt slechts de student toegelaten die berichten over de verstrekte zorgen kan voorleggen waaruit blijkt dat hij voor het diploma van gegradueerde verpleger ten minste 1.800 stagelestijden en voor het diploma van gespecialiseerde gegradueerde verpleger ten minste 540 stagelestijden met vrucht heeft verricht. »

Art. 26.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Artikel 5.Het diploma van gegradueerde verpleger wordt uitgereikt aan de studenten nadat het door de Ministers bevoegd inzake Onderwijs resp. Gezondheid of hun afgevaardigden geviseerd en desgevallend in het dienovereenkomstig register ingeschreven werd krachtens de regels vastgelegd door de federale Minister bevoegd inzake Gezondheid.

Het diploma van gegradueerde verpleger gespecialiseerd in een bepaalde discipline wordt uitgereikt aan de studenten nadat het door de Ministers bevoegd inzake Onderwijs resp. Gezondheid of hun afgevaardigden geviseerd werd. »

Art. 27.In artikel 8 van hetzelfde besluit wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt : « Tot de studie van gespecialiseerde gegradueerde verpleger worden de personen toegelaten die houder zijn van het diploma van gegradueerde verpleger. »

Art. 28.Na artikel 8 van hetzelfde besluit wordt een artikel 8bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 8bis.In afwijking van artikel 8 kunnen personen die houder zijn van het brevet in verpleegkundige verzorging en ten minste vijf jaar beroepservaring kunnen bewijzen, een bijzondere vorm van de studie van gegradueerde verpleger volgen.

Onder beroepservaring dient de werkelijke beroepservaring als verpleger in het kader van ten minste een halftijdse betrekking te worden verstaan. »

Art. 29.Na artikel 15 van hetzelfde besluit wordt een artikel 15bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 15bis.In afwijking van de artikelen 4 en 15 omvat het studieprogramma voor de houders van het brevet in verpleegkundige verzorging die een beroepservaring van ten minste vijf jaar kunnen bewijzen, ten minste het aantal lestijden van twee studiejaren van het onderwijs met volledig leerplan.

In afwijking van de artikelen 4 en 15 omvat het studieprogramma voor de houders van het brevet in verpleegkundige verzorging die een beroepservaring van ten minste tien jaar kunnen bewijzen, ten minste het aantal lestijden van één studiejaar van het onderwijs met volledig leerplan.

In afwijking van de artikelen 3 en 11 kan het studieprogramma worden verstrekt in de vorm van een onderwijs met volledig leerplan, van een onderwijs met beperkt leerplan, van een modulair onderwijs of van een onderwijs met vlottend uurrooster.

De hogescholen leggen het studieprogramma ter goedkeuring voor aan de Ministers bevoegd inzake Onderwijs resp. Gezondheid. »

Art. 30.Na hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk IIbis, met artikel 15ter, ingevoegd : « HOOFDSTUK IIbis. - Studieprogramma voor de gegradueerd verpleger gespecialiseerd in intensieve verzorging en dringende medische hulp

Artikel 15ter.Het studieprogramma van de gespecialiseerde gegradueerde verpleger in intensieve verzorging en dringende medische hulp omvat ten minste 540 lestijden theoretisch onderwijs in de vakgroepen medisch-biologische wetenschappen, verpleegkundige wetenschappen, methodologie van het toegepast onderzoek op het vlak intensieve en spoedgevallenzorg, apparatuur en materiaal voor intensieve en spoedgevallenzorg en mens- en sociale wetenschappen, alsmede ten minste 540 lestijden klinisch onderwijs, waarvan ten minste 240 lestijden in een erkende dienst voor intensieve zorg en ten minste 240 lestijden in een erkende spoedgevallendienst. » HOOFDSTUK VII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 28 december 1977 tot vaststelling van de modaliteiten tot het verlenen van de vrijstelling van examens in het hoger onderwijs van het korte en van het lange type

Art. 31.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 28 december 1977 tot vaststelling van de modaliteiten tot het verlenen van de vrijstelling van examens in het hoger onderwijs van het korte en van het lange type, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 oktober 1978, wordt een vierde lid ingevoegd, luidend als volgt : « In het paramedisch hoger onderwijs kan de Regering vrijstellingen van examens verlenen aan de houders van het brevet in verpleegkundige verzorging die zich inschrijven voor het eerste studiejaar van de studie van gegradueerde verpleger. »

Art. 32.In artikel 7 van het koninklijk besluit van 28 december 1977 tot vaststelling van de modaliteiten tot het verlenen van de vrijstelling van examens in het hoger onderwijs van het korte en van het lange type wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt : « Bij verzoeken ingediend krachtens artikel 2, vierde lid, houdt de Regering rekening met de beroepservaring en met het feit dat analoge cursussen en stages tijdens de opleiding leidend tot het brevet gevolgd werden. » HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs

Art. 33.In het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs wordt in artikel 2bis een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt : « In afwijking van het eerste lid verkrijgt deze school jaarlijks vanaf het jaar 2004 en tijdens vijf opeenvolgende jaren een forfaitaire uitrustingstoelage ten belope van 40.000. EUR »

Art. 34.In het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs wordt een artikel 2quater ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 2quater.Voor een schoolmediotheek wordt jaarlijks een forfaitaire toelage ten belope van 4.000 EUR toegekend, indien : 1° de inrichtende macht van deze schoolmediotheek een vereniging zonder winstoogmerk is;2° de lokalen van deze schoolmediotheek zich in een secundaire school van het gewoon onderwijs bevinden;3° deze schoolmediotheek ingericht werd volgens de aanwijzingen van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap. De toelage wordt door de Raad van Beheer van de inrichtende macht van de betrokken mediotheek beheerd. De Regering legt de nadere uitbetalingsregels vast. » HOOFDSTUK IX. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs dat verstrekt wordt in de gesubsidieerde vrije inrichtingen voor middelbaar onderwijs of voor normaalonderwijs, met inbegrip van het postsecundair psycho- pedagogisch jaar

Art. 35.In artikel 12, § 1, 3°, van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs dat verstrekt wordt in de gesubsidieerde vrije inrichtingen voor middelbaar onderwijs of voor normaalonderwijs, met inbegrip van het postsecundair psycho-pedagogisch jaar, wordt littera a) als volgt vervangen : « a) personeelslid dat in een secundaire school in één van de volgende ambten definitief aangesteld is : - leraar algemene vakken; - leraar psychologie, opvoedkunde en methodologie; - leraar godsdienst; - leraar zedenleer; - leraar bijzondere vakken; - leraar oude talen (Latijn, Grieks); ». HOOFDSTUK X. - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgestelde personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs

Art. 36.In artikel 17 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgestelde personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs wordt een § 4 ingevoegd, luidend als volgt : « § 4. Voor de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel wordt rekening gehouden met de diensten die vanaf de leeftijd van 20, 21, 22, 23 of 24 jaar bij andere werkgevers gepresteerd werden, indien het om verenigingen zonder winstgevend doel gaat die ten doel hebben opdrachten uit te voeren of diensten te presteren die op de ene of andere manier in direct verband staan met het onderwijs of het onderwijs direct dienen.

Het personeelslid dient een dienovereenkomstige aanvraag in. De Minister bevoegd inzake Onderwijs beslist of het doel van de betrokken vereniging al dan niet overeenstemt met hetgeen bedoeld in het eerste lid en in hoeverre de door het personeelslid gepresteerde diensten direct ertoe bijgedragen hebben dit doel te verwezenlijken.

De deeltijdse betrekkingen worden naar verhouding van een voltijdse betrekking aangerekend; in dit geval worden echter ten hoogste 10 jaar in rekening gehouden. » HOOFDSTUK XI. - Wijziging van het decreet van 18 april 1994 betreffende de inrichting van een examencommissie van de Duitstalige Gemeenschap voor het secundair onderwijs en de organisatie van de examens afgelegd voor deze examencommissie

Art. 37.In het decreet van 18 april 1994 betreffende de inrichting van een examencommissie van de Duitstalige Gemeenschap voor het secundair onderwijs en de organisatie van de examens afgelegd voor deze examencommissie wordt een artikel 30bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 30bis.De examinandus die bij een examen afwezig is, zonder zich vooraf bij de secretaris te hebben afgemeld, en die niet binnen vijf dagen na het examen zijn afwezigheid uitvoerig en schriftelijk met redenen omkleedt of een medisch attest indient, wordt uitgesloten van de volgende zittijd. De voorzitter beslist of de rechtvaardiging van de afwezigheid al dan niet aanneembaar is. De uitsluiting wordt de examinandus schriftelijk medegedeeld. » HOOFDSTUK XII. - Wijziging van het decreet van 26 juni 1986 betreffende de toekenning van studietoelagen

Art. 38.In artikel 2 van het decreet van 26 juni 1986 betreffende de toekenning van studietoelagen worden de litterae c) en d) door een littera c) vervangen, luidend als volgt : « c) aan Belgische studenten die in het Duitse taalgebied woonachtig zijn en in het buitenland studeren ».

In artikel 3 van hetzelfde decreet wordt littera b) als volgt vervangen : « b) aan Belgische studenten die in het Duitse taalgebied woonachtig zijn en in het buitenland studeren. » In artikel 5, § 2, van hetzelfde decreet wordt de passus « in artikel 2, c) en d) » door de passus « in artikel 2, c) » vervangen. HOOFDSTUK XIII. - Afwijkingsbepalingen bij fusies van internaten van het gemeenschapsonderwijs

Art. 39.In artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 456 van 10 september 1986 houdende rationalisatie en programmatie van de internaten van het door de Staat georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs wordt een § 4 ingevoegd, luidend als volgt : « § 4. Als twee internaten fuseren kan de Regering tijdens ten hoogste vier schooljaren van de in § 2 bedoelde behoudsnorm afwijken. »

Art. 40.In hetzelfde koninklijk besluit nr. 456 wordt artikel 14 door de volgende bepaling vervangen : «

Artikel 14.§ 1. In het gemeenschapsonderwijs wordt het aantal betrekkingen als opvoeders van een internaat als volgt vastgelegd : 1° tussen 1 en 21 leerlingen : één opvoeder;2° voor elke begonnen groep van 21 leerlingen : telkens één opvoeder. Om de in het eerste lid bedoelde betrekkingen te berekenen, wordt het aantal leerlingen van het basis- en secundair onderwijs met het coëfficiënt 1 en het aantal studenten van het hoger onderwijs met het coëfficiënt 0,5 vermenigvuldigd. § 2. In een internaat ontstaan uit de fusie van een internaat voor jongens en een internaat voor meisjes zijn er, in afwijking van § 1, ten minste drie mannelijke en twee vrouwelijke opvoeders, zolang jongens en meisjes in het internaat ingeschreven zijn. » HOOFDSTUK XIV. - Wijziging van het decreet van 24 maart 2003 houdende oprichting van de pedagogische inspectie-begeleiding voor het onderwijs in de Duitstalige Gemeenschap en tot vastlegging van de opdrachten ervan

Art. 41.In artikel 12, lid 1, van het decreet van 24 maart 2003 houdende oprichting van de pedagogische inspectie-begeleiding voor het onderwijs in de Duitstalige Gemeenschap en tot vastlegging van de opdrachten ervan wordt de passus « ten hoogste vier » door « ten hoogste vijf » vervangen. HOOFDSTUK XV. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 42.Het decreet van 17 juni 1991 houdende toekenning van een toelage aan de leden van het onderwijzend personeel die voorlopig een andere functie uitoefenen dat degene waartoe ze definitief zijn benoemd, alsmede het besluit van 18 maart 1992 tot uitvoering van artikel 1, lid 4, van het decreet van 17 juni 1991 houdende toekenning van een toelage aan de leden van het onderwijzend personeel die voorlopig een andere functie uitoefenen dan degene waartoe ze definitief zijn benoemd, worden opgeheven.

Art. 43.Het koninklijk besluit van 30 december 1959 betreffende de ziekte- en bevallingsverloven der leden van het personeel uit het Rijksonderwijs wordt opgeheven.

Art. 44.Artikel 7 van het besluit van de Regering van 21 december 2000 betreffende het politiek verlof voor de personeelsleden in het onderwijs en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling wordt opgeheven.

Art. 45.Artikel 4bis van het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen wordt opgeheven voor zover de personeelsleden van de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap en de gesubsidieerde personeelsleden van de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap betrokken zijn.

Art. 46.Het koninklijk besluit van 18 april 1967 tot regeling van de wijze waarop het aantal opvoeders in het Rijksonderwijs wordt berekend, wordt opgeheven

Art. 47.De artikelen 23 tot 30 hebben uitwerking op 1 september 2001.

Artikel 34 heeft uitwerking op 1 september 2002.

Artikel 41 heeft uitwerking op 24 maart 2003.

Artikel 38 is toepasselijk op de aanvragen ingediend vanaf het academisch jaar 2003-2004.

Artikel 37 treedt in werking op 1 juli 2003.

De artikelen 1 tot 11, 22, 31 tot 33, 35, 36, 39, 40 en 42 tot 46 treden in werking op 1 september 2003.

De artikelen 12 tot 17 en 21 treden in werking op 1 september 2003 en gelden voor de schooljaren 2003-2004 en 2004-2005.

De artikelen 18 tot 20 treden in werking op 1 september 2003 en gelden voor de schooljaren 2003-2004 tot en met 2006-2007.

Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.

Gegeven te Eupen op 30 juni 2003.

K.-H. LAMBERTZ, Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport.

B. GENTGES, Minister van Onderwijs en Vorming, Cultuur en Toerisme.

H. NIESSEN, Minister van Jeugd en Gezin, Monumentenzorg, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden. _______ Nota (1) Zitting 2002-2003. Bescheiden van de Raad. - Ontwerp van decreet, 135 - nr. 1. - Amendementsvoorstel, 135 - nr. 2. - Verslag, 135 - nr. 3.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 30 juni 2003.

^