Etaamb.openjustice.be
Decreet van 31 maart 2014
gepubliceerd op 23 juli 2014

Decreet betreffende het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2014203218
pub.
23/07/2014
prom.
31/03/2014
ELI
eli/decreet/2014/03/31/2014203218/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP


31 MAART 2014. - Decreet betreffende het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren (1)


Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepalingen en definities Artikel 1.1 - Toepassingsgebied Dit decreet is van toepassing op het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren dat bij het bijzonder decreet is opgericht.

Het geldt voor alle kinderen en jongeren in de zin van artikel 1, tweede lid, van het bijzonder decreet, alsook voor zwangere vrouwen, ongeacht hun leeftijd.

Art. 1.2 - Hoedanigheden De hoedanigheden in dit decreet gelden voor beide geslachten.

Art. 1.3 - Meerderjarigheid Vanaf de dag waarop een jongere of een leerling meerderjarig of ontvoogd wordt, gelden voor hem de rechten en plichten die in dit decreet vastgelegd zijn voor de persoon belast met zijn opvoeding.

Art. 1.4 - Definities Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° empowerment : in de ontwikkelingsbevordering, de bekwaming en stimulering van mensen om een gezonde levensstijl aan te nemen. Ontwikkelingsbevordering ondersteunt de ontwikkeling van de persoonlijkheid en de sociale vaardigheden door voorlichting, gezondheidseducatie en verbetering van de sociale competenties in de omgang met ziekte en gezondheid. Ze helpt mensen meer vat te krijgen op hun eigen gezondheid en leefwereld en biedt hen tegelijk de mogelijkheid in het dagelijkse leven beslissingen te nemen die hun gezondheid ten goede komen. Het is de bedoeling discriminerende leefomstandigheden door wederzijdse ondersteuning en sociale initiatieven uit de weg te ruimen. Empowerment draagt ertoe bij dat mensen in staat worden gesteld levenslang te leren en helpt hen de verschillende levensfasen aan te kunnen en eventuele chronische ziekten of handicaps adequaat te verwerken. Dit leerproces moet zowel op school als thuis, op het werk en in de gemeente verlicht worden.

Zowel de overheidsinstanties, het particuliere bedrijfsleven en de instellingen van openbaar nut als de traditionele onderwijsinstellingen, opleidingsinstellingen en gezondheidsinstellingen worden opgeroepen om maatregelen te nemen; 2° gezondheidspromotie : uit het oogpunt van de Wereldgezondheidsorganisatie een concept dat uitgaat van de analyse en versterking van de gezondheidsdeterminanten en het gezondheidspotentieel op individueel niveau en op alle maatschappelijke niveaus.Ze heeft tot doel mensen in staat te stellen om meer controle te verwerven over de determinanten van hun gezondheid en zo hun gezondheid te verbeteren. Gezondheidspromotie is een complexe aangelegenheid die zowel maatregelen van de maatschappij als van het gezondheidsbeleid vereist en omvat uitdrukkelijk zowel de verbetering van gezondheidsrelevante levenswijzen (gezond handelen) als de verbetering van gezondheidsrelevante levensomstandigheden; 3° IAWM : het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de middenstand en de kmo's;4° geïntegreerd handelingsconcept : er is sprake van een geïntegreerd handelingsconcept wanneer alle actoren die noodzakelijk zijn voor de planning en de uitvoering bij de realisatie van een project of een plan betrokken worden, bijvoorbeeld actoren uit de politiek, de administratie of het werkveld.Dat omvat ook de doelgroepen van de projecten. Geïntegreerde handelingsconcepten zijn veel complexer dan afzonderlijke maatregelen en brengen zowel communicatie- en coördinatieprocessen als ook leerprocessen tussen de actoren op gang.

Ze worden gekenmerkt door processen met een open einde waarbij de doelstellingen, oplossingen, organisatievormen en procedures geformuleerd en vastgelegd worden; 5° jongere : persoon die minstens twaalf jaar oud is, leerplichtig is of, indien hij niet meer leerplichtig is, ingeschreven is in het voltijds of deeltijds onderwijs met uitzondering van het hoger onderwijs of een leertijd verricht;6° vacante betrekking : een betrekking opgericht door de raad van bestuur die niet is toegewezen aan een personeelslid dat met toepassing van dit decreet vastbenoemd is en die in aanmerking wordt genomen voor een financiering door de Gemeenschap;7° preventie : het voorkomen van ontwikkelingsstoringen en ziekten door profylactische maatregelen te nemen om oorzaken en risico's uit te schakelen, door storingen en ziekten vroegtijdig op te sporen of te behandelen of door een verdere ontwikkeling van een bestaande storing of ziekte te voorkomen.In de regel wordt een onderscheid gemaakt tussen primaire, secundaire en tertiaire preventie : a) primaire preventie helpt ontwikkelingsstoringen en ziekten te voorkomen door de eigen ressources te versterken en de risico's te verkleinen;b) secundaire preventie heeft tot doel door vroegtijdige opsporing en adequate vroegtijdige behandeling in het ontstaansproces van een ontwikkelingsstoring of een ziekte in te grijpen en het verloop van de storing of de ziekte op die manier positief te beïnvloeden;c) tertiaire preventie heeft tot doel te voorkomen dat een storing of een ziekte zich opnieuw manifesteert of chronisch wordt;8° risicofactoren : factoren die de waarschijnlijkheid van het optreden van storingen verhogen;9° beschermende factoren : factoren die de waarschijnlijkheid van het optreden van storingen verminderen door bij te dragen tot het versterken van de eigen ressources;10° schooljaar : periode van 1 september tot en met 31 augustus van het daaropvolgende jaar;11° leefomgeving (setting) : een gemakkelijk te overzien maatschappelijk en ruimtelijk systeem (zoals een onderneming, school, ziekenhuis, wijk) waarin mensen hun dagelijkse activiteiten uitoefenen.In de ruime betekenis van het woord kan leefomgeving of setting begrepen worden als een relatief duurzame en ten minste tot op zekere hoogte bindende sociale cohesie die ontstaat door een formele organisatie, een regionale situatie en/of eenzelfde ervaring en/of vergelijkbare levensomstandigheden en/of dezelfde waarden of voorkeuren. De setting kan een sterke invloed hebben op de gezondheidsperceptie, de gezondheidsrisico's en/of gezondheidsbevorderende factoren, alsook op alle manieren waarop gezondheidsrisico's worden tegengegaan (evenwicht tussen negatieve en positieve factoren); 12° bijzonder decreet : bijzonder decreet van 20 januari 2014 tot oprichting van een centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren;13° titularis : personeelslid benoemd of aangewezen in een vacante betrekking;een personeelslid dat een titularis tijdelijk vervangt, wordt niet als titularis van deze betrekking beschouwd; 14° raad van bestuur : de raad van bestuur die bij het bijzonder decreet is opgericht;15° werkdag : de weekdagen van maandag tot vrijdag, met uitzondering van de wettelijke feestdagen;16° ZAWM : centrum voor opleiding en voortgezette opleiding in de middenstand en de kmo's;17° centrum : centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren. TITEL 2. - Organisatie van het centrum Art. 2.1 - Centrale hoofdvestiging De directie van het centrum is gevestigd in de centrale hoofdvestiging.

De directie betrekt de medewerkers van de lokale vestigingen bij inhoudelijke vragen in de vorm die zij geschikt acht.

Art. 2.2 - Lokale vestigingen Het centrum heeft vier lokale vestigingen; elke lokale vestiging wordt geleid door een persoon die 'hoofd van een lokale vestiging' is en ressorteert onder de directie.

De personeelsleden die werkzaam zijn in de lokale vestigingen zijn de directe aanspreekpartners van het doelpubliek. Ze zorgen ervoor dat de inhoudelijke strategische voorschriften van de raad van bestuur of van de directie concreet uitgevoerd worden. Er vinden regelmatig gedachtewisselingen plaats met de directie en met medewerkers van de centrale hoofdvestiging over de verdere ontwikkeling van het centrum.

TITEL 3. - Opdracht en activiteiten van het centrum Ondertitel 1. - Opdracht van het centrum Art. 3.1 - Algemene doelstelling Overeenkomstig artikel 3 van het bijzonder decreet heeft het centrum de volgende algemene doelstellingen : 1° een optimale lichamelijke en psychische gezondheid van kinderen en jongeren bevorderen, met inbegrip van zwangerschapsadvies geven;2° de optimale ontplooiing van de educatiemogelijkheden en de inclusie van kinderen en jongeren in het onderwijs en in beroepsopleidingen ondersteunen;3° een veilige omgeving voor kinderen en jongeren bevorderen om hen te beschermen tegen ongevallen en opzettelijk toegebrachte schade;4° de economische zekerheid en een passende levensstandaard voor kinderen en jongeren bevorderen als basis voor een gezonde ontwikkeling;5° kinderen en jongeren stimuleren in het kader van een netwerk dat hun ontwikkeling ondersteunt en dat bestaat uit familie, vrienden, buren en de gemeente;6° de inclusie van kinderen en jongeren in de gemeenschap bevorderen;7° de voorwaarden bevorderen die kinderen en jongeren in staat stellen om een positieve bijdrage te leveren aan de maatschappij. Art. 3.2 - Opdracht van het centrum Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 3.1 bestaat de opdracht van het centrum in de vroegtijdige ondersteuning van een gezonde lichamelijke, psychische en sociale ontwikkeling van kinderen en jongeren.

Het begrip 'vroegtijdig' moet worden begrepen in de zin van preventie en omvat maatregelen die : 1° beginnen op een vroeg tijdstip in de ontwikkeling van het kind, waarbij ook maatregelen vóór de geboorte van het kind tot het actieterrein behoren;2° beginnen op een vroeg tijdstip van een ontwikkeling die de verkeerde kant kan uitgaan. Daarbij staat de bevordering van het welbevinden van kinderen en jongeren centraal door hun individuele competenties en ressources te ondersteunen en door in hun primaire levensruimten ontwikkelingsbevorderende milieu- en levensomstandigheden te scheppen.

Het centrum is een preventieve instelling; het is geen therapeutische instelling. Het centrum zorgt voor de planning, coördinatie, uitvoering en evaluatie van preventieve, universele, selectieve en raadzame maatregelen, waarbij : 1° in de probleemanalyse telkens rekening gehouden wordt met de factoren die een gezonde ontwikkeling ten goede komen of kunnen schaden (beschermende factoren en risicofactoren);2° de ondersteuning gericht is op empowerment en competentieontwikkeling van het kind of de jongere, alsook op het versterken van de eigen ressources in de beïnvloedende situaties;3° risicofactoren en/of schadelijke invloeden beperkt, gecompenseerd of uit de weg geruimd worden. Er wordt veel aandacht besteed aan de continuïteit van het preventieaanbod voor de levensfase gaande van ongeveer jonger dan 9 maanden tot ongeveer 20 jaar om een nefaste onderbreking in de ondersteuningsmogelijkheden te voorkomen in belangrijke overgangsfasen zoals zwangerschap-peutertijd, overgang van peuter naar kleuter, overgang van kleuter naar schoolkind, overgang van lagere school naar secundair onderwijs, overgang van gewoon onderwijs naar gespecialiseerd onderwijs of overgang van school naar opleiding en van opleiding naar werk.

Bij het uitoefenen van zijn opdracht werkt het centrum nauw samen met alle partners die werkzaam zijn op het gebied van de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren. Het bevordert de dialoog met Belgische en buitenlandse instellingen die eenzelfde of soortgelijke opdracht hebben.

De Regering kan het centrum nog andere specifieke taken opdragen die samenhangen met de opdracht en de activiteiten van het centrum zoals bepaald in titel 3.

Ondertitel 2. - Algemene werkterreinen HOOFDSTUK 1. - Ontwikkelingsbevordering en gezondheidspromotie in het gezinsmilieu (gezinssetting) Art. 3.3 - Ontwikkelingsbevordering en gezondheidspromotie in het gezinsmilieu (gezinssetting) De activiteit van het centrum op het gebied van de ontwikkelingsbevordering en gezondheidspromotie in het gezinsmilieu bestaat erin : 1° een gezondheidsbevorderende en ontwikkelingsbevorderende levensstijl bij zwangere vrouwen, kinderen, jongeren en hun familie te ondersteunen via medische voorlichting, psychosociale voorlichting, seksuele voorlichting en adviesverlening en projectwerk;2° medische preventieve consulten voor zuigelingen en kleine kinderen aan te bieden;3° de ontwikkeling en toepassing van ontwikkelingsbevorderende opvoedingscompetentie van gezinnen en zelfstandige onthaalouders te versterken via medische voorlichting, psychosociale voorlichting, seksuele voorlichting en adviesverlening, projectwerk en de ontwikkeling van trainingen;4° in het bijzonder de ontwikkeling in de vroegste kinderjaren te ondersteunen door risicocontexten vroegtijdig te herkennen en een vroege ondersteuning mogelijk te maken;5° de toegang tot het centrum te vergemakkelijken, vooral voor gezinnen die extra ondersteuning nodig hebben, onder meer door de telefonische spreekuren en de consultatie-uren in de lokale vestigingen aan te passen aan de behoeften van de ouders, door het centrum kindvriendelijk en gebruikersvriendelijk voor te stellen en door rekening te houden met multiculturele behoeften;6° in het bijzonder rekening te houden met de situatie van kinderen, jongeren en gezinnen met een migratieachtergrond die vaak te maken hebben gekregen met trauma's, vlucht, verdrijving en/of geweld;7° advies te geven over de erkenning resp.het behoud, de verlenging, de wijziging, de schorsing of de intrekking van de erkenning van zelfstandige onthaalouders door de Regering.

HOOFDSTUK 2. - Ontwikkelingsbevordering en gezondheidspromotie binnen de schoolcontext en de duale context Art. 3.4 - Ondersteuning van de scholen en de ZAWM's Wat ontwikkelingsbevordering en gezondheidspromotie betreft, ondersteunt het centrum de scholen en de ZAWM's onder meer door de volgende activiteiten : 1° een veilige en gezonde schoolomgeving scheppen en waarborgen;2° meewerken aan gezondheidseducatie die gebaseerd is op competenties en die gericht is op de ontwikkeling van kennis, attitudes, waarden en levenscompetenties die noodzakelijk zijn om passende, positieve beslissingen te nemen die de ontwikkeling stimuleren;3° meewerken aan de planning, uitvoering en evaluatie van een school resp.een ZAWM waar aan gezondheidspromotie wordt gedaan; 4° advies en ondersteuning aanbieden over thema's die op dat gebied relevant zijn, waarbij het centrum bijzondere aandacht besteedt aan het deeltijds onderwijs;5° de school- en beroepsloopbaan van jongeren begeleiden;6° medisch schooltoezicht uitoefenen overeenkomstig titel 3, ondertitel 3, hoofdstuk 1, afdeling 3;7° profylactische maatregelen bij besmettelijke ziekten nemen overeenkomstig titel 3, ondertitel 3, hoofdstuk 1, afdeling 5;8° crisissituaties voorkomen, individueel aangepaste ondersteuningsmaatregelen aanbieden, voorzorg en nazorg in en na crisissituaties, eventueel in samenwerking met andere partners. Het centrum ondersteunt en adviseert de personeelsleden van de scholen en de ZAWM's omtrent gezondheidsvragen en psychosociale vragen die aan hen kunnen worden gesteld; het centrum doet dit via : 1° de ontwikkeling van preventieve voortgezette opleidingen;2° het ter beschikking stellen van advies en ondersteuning voor specifieke personeelsgroepen;3° individuele begeleiding die bestaat uit advies en ondersteuning, zonder daarbij een therapeutische rol te spelen. Het centrum is de directe aanspreekpartner van de personeelsleden van de scholen en de ZAWM's voor alle vragen over ontwikkelingsbevordering en gezondheidspromotie bij kinderen en jongeren en dit zowel bij vragen van algemene aard als in individuele gevallen. De dienst biedt advies, stelt diagnoses, doet aan preventie en evalueert afgesproken maatregelen.

Art. 3.5 - Samenwerking tussen het centrum en de scholen resp. ZAWM's Voor het medisch schooltoezicht en de andere verplichte maatregelen is de samenwerking met het centrum voor alle scholen verplicht. De scholen werken actief en uitgebreid mee aan de organisatie en uitvoering van het medisch schooltoezicht, de profylactische maatregelen, het geven van de inentingen en de begeleidende maatregelen van het centrum inzake toezicht op de naleving van de leerplicht.

Indien scholen zich in afspraak met het centrum bereid verklaren om bepaalde onderzoeken ter plaatse te laten uitvoeren, stellen ze het centrum daarvoor een geschikt lokaal ter beschikking, zodat de kwaliteit van de onderzoeken niet in het gedrang komt en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de onderzochte leerlingen gewaarborgd kan worden.

Indien een inrichtende macht of het IAWM voor zijn scholen en ZAWM's geen samenwerkingsakkoord heeft gesloten met een van de bestaande psycho-medisch-sociale centra, dan moet hij een samenwerkingsovereenkomst sluiten met het centrum. Die overeenkomst wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst en geldt voor zes jaar. De overeenkomst kan opgezegd worden met inachtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden. Indien de overeenkomst niet wordt opgezegd, wordt ze ambtshalve voor de volgende zes jaar verlengd.

Het centrum moet rekening houden met de organisatie van de school, resp. met de nadere regels van de duale opleiding.

Art. 3.6 - Samenwerking tussen het centrum en de ZAWM's resp. het IAWM Op gemotiveerd schriftelijk verzoek van het ZAWM neemt het centrum gevalsgebonden deel aan de klasraden, wanneer zich voor de betrokken jongere een psycho-sociale risicocontext kan ontwikkelen.

Op gemotiveerd schriftelijk verzoek van het IAWM neemt het centrum gevalsgebonden deel aan controlegesprekken binnen de onderneming, wanneer zich voor de betrokken jongere een psycho-sociale risicocontext kan ontwikkelen.

Art. 3.7 - Rechten en plichten § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder 'instelling' zowel de school als het ZAWM verstaan. § 2. De instelling heeft de plicht om de personen belast met de opvoeding, de jongeren en haar personeelsleden te informeren over de samenwerking met het centrum.

Het centrum heeft het recht om de personen belast met de opvoeding, de jongeren en het personeel in of via de instelling vrij te informeren over zijn activiteiten en zijn werkwijze. § 3. Het centrum heeft het recht om in de instelling besprekingen bij te wonen over de jongerenbegeleiding, gezondheidspromotie, preventie en andere onderwerpen die betrekking hebben op zijn opdracht.

Het centrum heeft de plicht om de instelling daarbij deskundige ondersteuning te geven. § 4. Het centrum heeft het recht om in de instellingen aanwezig te zijn. Het heeft de plicht om in de instellingen optimaal aanwezig te zijn. De instelling en het centrum maken duidelijke afspraken daaromtrent.

De instelling heeft recht op begeleiding door het centrum. § 5. Het centrum heeft recht op relevante informatie over de jongeren die in de instelling ingeschreven zijn en de instelling heeft recht op relevante informatie over de jongeren die door het centrum begeleid worden. Bij het uitwisselen van informatie letten de instelling en het centrum erop dat ze de bepalingen van titel 4 naleven.

Het centrum respecteert het opvoedkundig project van de inrichtende macht en het schoolproject van de instelling.

HOOFDSTUK 3. - Buitenschoolse ontwikkelingsbevordering Art. 3.8 - Buitenschoolse ontwikkelingsbevordering Het centrum heeft tot taak mee te werken aan de systematische opbouw van autonome en duurzame gemeentelijke structuren op het gebied van de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren. De belangrijkste taken zijn : coördinatie en bemiddeling, netwerkvorming, projectontwikkeling, activering en participatie, public relations en rapportering.

De bevordering van de ontwikkeling van kinderen en jongeren op gemeentelijk niveau, die door het centrum proactief nagestreefd wordt, vertoont op zijn minst de volgende vier kenmerken : 1° rapportering op gemeentelijk niveau : de analyse van de specifieke ontwikkelingsbevorderende gemeentesetting is de noodzakelijke grondslag om op kwaliteit gerichte maatregelen voor ontwikkelingsbevordering op gemeentelijk niveau uit te werken. Hiervoor is het zinvol op indicatoren gebaseerde gegevens over milieurisico's, sociale risico's, gezondheid, onderwijs en opleiding, sociale situatie, sociale voorzieningen en ontwikkelingspotentieel van de kinderen en jongeren in de gemeente te ontsluiten en die gegevens aan te vullen met inschattingen van de kwaliteit door actoren ter plaatse en door de inwoners van de gemeente; 2° geïntegreerde ontwikkelings- en handelingsconcepten : bij het opstellen van ontwikkelings- en handelingsconcepten gaat het centrum de dialoog aan met de actoren en de inwoners van de gemeente over ontwikkelingsopgaven en maatregelen die in de betrokken gemeente prioritair zijn;3° ontwikkelingsgerichte gemeentelijke netwerken : het vormen van ontwikkelingsgerichte gemeentelijke netwerken is een noodzaak om de ontwikkeling op gemeentelijk niveau te stimuleren.De netwerkvorming heeft tot doel de ontwikkeling samen te stimuleren in de zin van een gemeentelijk actieplan dat door zo veel mogelijk actoren gezamelijk wordt gedragen; 4° ontwikkeling en uitvoering van projecten op gemeentelijk niveau : het actieterrein voor een ontwikkelingsbevorderende gemeentelijke structuur is breed en gaat van klassieke gezondheidsthema's zoals voeding, beweging, sport, stressbestrijding, drugspreventie, geweldpreventie, ongevallenpreventie, zwangerschap en ouderschap tot aspecten die veeleer onder infrastructuur vallen zoals wonen, woonomgeving, schoolgebouwen, milieu en verkeer, opleidings- en werkperspectieven. HOOFDSTUK 4. - Advisering van de Regering Art. 3.9 - Advisering van de Regering en van de gemeenten Op basis van zelf verzamelde gegevens, statistische analysen, documentatie en in het kader van hun activiteit verworven inzichten doet het centrum actiegerichte voorstellen aan de Regering of de gemeenten. Voorts verricht het deskundig onderzoek in opdracht van de Regering of de gemeenten.

Ondertitel 3. - Bijzondere werkterreinen HOOFDSTUK 1. - Preventieve gezondheidszorg voor kinderen en jongeren Afdeling 1. - Algemene bepalingen Art. 3.10 - Toepassingsgebied Onder voorbehoud van de toepassing van afdeling 5 is dit hoofdstuk van toepassing op alle kinderen en jongeren die zijn ingeschreven als leerling van het gewoon of gespecialiseerd onderwijs.

Art. 3.11 - Beginsel van de preventieve gezondheidszorg De preventieve gezondheidszorg voor kinderen en jongeren is verplicht voor alle leerlingen van het gewoon en gespecialiseerd onderwijs. De preventieve gezondheidszorg is kosteloos.

Bij de inschrijving van de leerling maakt de school de personen belast met zijn opvoeding uitdrukkelijk attent op het bestaan van de preventieve gezondheidszorg en de strafrechtelijke bepalingen vervat in artikel 3.25.

Art. 3.12 - Uitvoering Het centrum is belast met de uitvoering van de preventieve gezondheidszorg overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

Het centrum kan daarvoor een beroep doen op zelfstandige artsen of op artsen die bij het centrum werken.

De Regering legt de nadere regels vast.

Afdeling 2. - Gezondheidspromotie via de school Art. 3.13 - Algemene maatregelen voor gezondheidspromotie In alle gewone en gespecialiseerde scholen werkt het centrum, zelfstandig of op aanvraag van het schoolhoofd, in de loop van het schooljaar algemene maatregelen voor gezondheidspromotie uit. Die maatregelen worden uitgevoerd in afspraak met het schoolhoofd en, indien er een ouderraad is, in afspraak met de ouderraad.

Er wordt minstens één maatregel per jaar uitgevoerd.

De Regering kan ervoor zorgen dat nog andere maatregelen worden uitgevoerd.

Afdeling 3. - Medisch schooltoezicht Art. 3.14 - Verantwoordelijke geneesheer Het medisch schooltoezicht wordt uitgeoefend door een arts onder toezicht van de verantwoordelijke geneesheer van het centrum.

Art. 3.15 - Onderzoeken § 1. De geneeskundige onderzoeken worden als volgt verricht : 1° algemeen onderzoek van de leerlingen in het tweede jaar van het kleuteronderwijs, in het eerste en het vijfde jaar van het lager onderwijs, in het eerste, derde en vijfde jaar van het secundair onderwijs en van de leerlingen van het gespecialiseerd onderwijs;2° gedeeltelijke onderzoeken in aanwezigheid van een arts bij de leerlingen van het eerste jaar van het kleuteronderwijs en gedeeltelijke onderzoeken zonder de aanwezigheid van een arts bij de leerlingen van het derde jaar van het lager onderwijs, met op zijn minst het testen van sensorische stoornissen;3° selectieve onderzoeken voor de niet algemeen onderzochte leerlingen in geval van stoornissen en naargelang van de behoeften, op verzoek van de onderzoekende geneesheer van het centrum om de ontwikkeling van de gezondheid van de betrokken leerling te controleren. De informatie over het aanbod en de vaccinaties worden in het bijzonder in het kader van het medisch schooltoezicht gegeven.

De Regering kan aanvullende specifieke onderzoeken voorschrijven : 1° in geval van bijzondere of onvoorzienbare risico's;2° indien op die manier voor meer gelijke kansen inzake preventieve gezondheidszorg kan worden gezorgd. § 2. De algemene onderzoeken overeenkomstig § 1, 1°, omvatten voor elke leerling : 1° gezondheidsanamnese en gedragsanamnese;2° klinisch onderzoek;3° biometrische metingen;4° het opsporen van motorische achterstand, achterstand in de ontwikkeling en sensorische stoornissen;5° observatie van gedragsstoornissen;6° het opsporen van besmettelijke ziekten. De Regering kan andere onderdelen van de algemene onderzoeken vastleggen, in het bijzonder wat tandhygiëne betreft. § 3. De Regering bepaalt hoeveel tijd voor het medisch schooltoezicht wordt uitgetrokken, alsook de andere nadere regels.

Art. 3.16 - Overzending van de leerlingenlijst De Regering bezorgt het centrum jaarlijks uiterlijk op 1 november de lijst van de leerlingen die naar het medisch schooltoezicht moeten.

Art. 3.17 - Kennisgeving Aan de personen belast met de opvoeding van de leerling wordt ten minste zeven dagen op voorhand meegedeeld wat de onderzoeken inhouden, wanneer ze plaatsvinden, in voorkomend geval welke inentingen gegeven worden en wat terzake relevant is.

Art. 3.18 - Instemming § 1. De personen belast met de opvoeding van de leerling worden geacht met het onderzoek in te stemmen, tenzij ze het onderzoek uitdrukkelijk weigeren. § 2. Indien de personen belast met de opvoeding van de leerling het onderzoek uitdrukkelijk weigeren, moeten ze dit vóór het onderzoek schriftelijk aan het centrum meedelen.

In dat geval bezorgen de personen belast met de opvoeding van de leerling binnen drie maanden na de weigering aan het centrum een bewijs dat een behandelende arts een equivalent onderzoek heeft uitgevoerd.

Indien dat bewijs niet binnen die termijn is ingediend of indien de personen vermeld in het eerste lid zich niet hebben gemeld, onderneemt het centrum in het bijzonder de volgende stappen ten aanzien van de personen belast met de opvoeding van de leerling : 1° het centrum herinnert hen zowel mondeling als schriftelijk aan hun verplichting;2° het centrum vraagt hen, indien nodig buiten de gewone werktijden, naar het centrum te komen om gedetailleerde informatie over het medisch schooltoezicht en de mogelijke alternatieven te krijgen;3° het centrum biedt aan dat een persoon die bij het centrum werkt, indien nodig buiten de gewone werktijden, bij hen thuis langskomt om hen de in 2° vermelde inlichtingen te geven. Indien de maatregelen zonder resultaat gebleven zijn, neemt het centrum, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 3.25, § 2, zo nodig contact op met de dienst voor jeugdbijstand en dit op basis van een daartoe opgesteld verslag.

De Regering legt de nadere regels vast.

Art. 3.19 - Resultaten § 1. Binnen veertien dagen na het onderzoek deelt de onderzoekende geneesheer de resultaten van het onderzoek en zijn aanbevelingen schriftelijk mee aan de personen die belast zijn met de opvoeding van de leerling.

Onder voorbehoud van de toepassing van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt deelt de onderzoekende geneesheer de resultaten ook mee aan de huisarts van de leerling, hetzij op aanvraag, hetzij op eigen initiatief indien dit in het belang van de leerling noodzakelijk is.

De onderzoekende geneesheer deelt het schoolhoofd alle praktische informatie mee die hij in aansluiting aan het medisch schooltoezicht noodzakelijk acht om ervoor te zorgen dat de leerling optimaal aan de lessen kan deelnemen. § 2. In geval van ernstige problemen controleert de onderzoekende geneesheer, naargelang van de dringende noodzakelijkheid, binnen ten hoogste zes maanden na overzending van de resultaten, of de leerling de aanbevolen verdere onderzoeken of behandelingen heeft ondergaan.

Indien dat niet het geval is, onderneemt het centrum in het bijzonder de volgende stappen ten aanzien van de personen belast met de opvoeding van de leerling : 1° het centrum herinnert hen zowel mondeling als schriftelijk aan de aanbevolen onderzoeken of behandelingen;2° het centrum vraagt hen, indien nodig buiten de gewone werktijden, naar het centrum te komen om daar door de onderzoekende geneesheer geïnformeerd te worden over de aanbevolen onderzoeken of behandelingen en over de mogelijke alternatieven;3° het centrum biedt aan dat de onderzoekende geneesheer, indien nodig buiten de gewone werktijden, bij hen thuis langskomt om hen de in 2° vermelde inlichtingen te geven. Indien de maatregelen zonder resultaat gebleven zijn, neemt het centrum zo nodig contact op met de dienst voor jeugdbijstand en dit op basis van een daartoe opgesteld verslag.

De Regering legt de nadere regels vast. § 3. De resultaten van het medisch schooltoezicht worden in het geïntegreerd begeleidingsdossier van het kind of van de jongere vermeld overeenkomstig titel 4, ondertitel 1.

Afdeling 4. - Inentingen Art. 3.20 - Aangeboden inentingen § 1. In het kader van het medisch schooltoezicht worden inentingen aangeboden.

De Regering bepaalt de lijst van de ziekten waartegen een inenting kan worden aangeboden, alsook de verdere nadere regels. § 2. De gegeven inentingen worden in het geïntegreerd begeleidingsdossier van het kind of van de jongere vermeld overeenkomstig titel 4, ondertitel 1.

Art. 3.21 - Instemming In het kader van de preventieve gezondheidszorg voor kinderen en jongeren worden de inentingen alleen gegeven na schriftelijke toestemming van de personen belast met de opvoeding van de leerling.

Afdeling 5. - Besmettelijke ziekten Art. 3.22 - Besmettelijke ziekten De verantwoordelijke geneesheer van het centrum neemt alle individuele of algemene profylactische maatregelen om de verspreiding van besmettelijke ziekten in de schoolomgeving te voorkomen. Ze zijn bindend voor de personen belast met de opvoeding van de leerlingen, de inrichtende macht en het personeel van de school.

De betrokken school en de personen belast met de opvoeding van de leerling kunnen, per aangetekende brief, bij de Regering beroep instellen tegen de maatregelen die met toepassing van het eerste lid worden genomen. Het beroep is niet opschortend. De beslissing van de Regering kan de met toepassing van het eerste lid genomen maatregel schorsen, opheffen of wijzigen.

De Regering bepaalt : 1° de lijst van de besmettelijke ziekten en de profylactische maatregelen die noodzakelijk zijn om te voorkomen dat die ziekten zich in de schoolomgeving verspreiden;2° de procedure voor de meldingsplicht en de maatregelen die bij die besmettelijke ziekten moeten worden genomen. Art. 3.23 - Uitbreiding van de maatregelen In afwijking van artikel 3.10 kan de verantwoordelijke geneesheer van het centrum de maatregelen vermeld in deze afdeling uitbreiden tot de studenten van het hoger onderwijs.

Afdeling 6. - Toezichts- en strafrechtelijke bepalingen Art. 3.24 - Toezichtsbepaling De Regering is ermee belast : 1° ervoor te zorgen dat de inrichtende machten, de schoolhoofden, het centrum, de artsen, de personen belast met de opvoeding van de leerlingen en het schoolpersoneel de verplichtingen naleven die hen in dit hoofdstuk of in de uitvoeringsbesluiten ervan worden opgelegd;2° zo nodig, voor de uitvoering van de profylactische maatregelen overeenkomstig afdeling 5 te zorgen;3° schending van bepalingen van dit hoofdstuk of van de uitvoeringsbesluiten ervan vast te stellen. Art. 3.25 - Strafrechtelijke bepaling § 1. Personen belast met de opvoeding van de leerlingen die de verplichting vermeld in artikel 3.18, § 2, tweede lid, niet nakomen, worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van 25 euro tot 200 euro of met één van die straffen. § 2. Een schoolhoofd, een persoon belast met de opvoeding van een leerling of schoolpersoneel dat in strijd handelt met de maatregelen vermeld in artikel 3.22, eerste lid, worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van 25 euro tot 200 euro of met één van die straffen.

HOOFDSTUK 2. - Begeleiding van leerlingen bij problemen met de leerplicht Art. 3.26 - Begeleiding van leerlingen bij problemen met de leerplicht In het kader van de wettelijke controle op de naleving van de leerplicht begeleidt het centrum leerplichtige kinderen en jongeren die in geen enkele school of in geen enkel centrum voor opleiding en voortgezette opleiding van de middenstand (zawm) ingeschreven zijn of weliswaar ingeschreven zijn, maar die school of dat zawm niet geregeld bezoeken. Die begeleiding heeft tot doel minderjarigen die problemen hebben met de leerplicht weer in het onderwijs- of opleidingsproces te integreren zodat ze niet langer in strijd handelen met de leerplicht.

HOOFDSTUK 3. - Adviesverlening aan zwangere vrouwen en ondersteuning van zwangere vrouwen Art. 3.27 - Adviesverlening aan zwangere vrouwen en ondersteuning van zwangere vrouwen Het zwangerschapsadvies richt zich tot vrouwen en paren. Het omvat medische, sociale en psychologische adviesverlening en ondersteuning.

De adviesverlening richt zich naar de behoeften van de vrouwen en de gezinnen.

Het centrum benut de financiële middelen vermeld in artikel 8.2, § 1, 3°, om zwangere vrouwen, moeders en vaders die zich in een precaire levenssituatie bevinden, die in het Duitse taalgebied wonen, rechtstreekse hulp te bieden of al dan niet terug te betalen subsidies toe te kennen.

Het centrum kan voorwaarden verbinden aan de tegemoetkoming in of de overneming van de kosten of de hulp vermeld in het derde lid.

In het activiteitenverslag vermeld in artikel 12 van het bijzonder decreet brengt het centrum verslag uit over het advies en de financiële steun aan zwangere vrouwen, moeders en vaders die zich in een precaire levenssituatie bevinden; de anonimiteit van de betrokkenen wordt gewaarborgd.

TITEL 4. - Geïntegreerd begeleidingsdossier van het kind of de jongere, bescherming van de persoonsgegevens en beroepsgeheim Ondertitel 1. - Geïntegreerd begeleidingsdossier van het kind of de jongere Art. 4.1 - Geïntegreerd begeleidingsdossier Het centrum maakt per door het centrum begeleid kind en per door het centrum begeleide jongere een geïntegreerd begeleidingsdossier op.

Het begeleidingsdossier wordt twee jaar nadat het kind of de jongere meerderjarig geworden is, vernietigd.

In afwijking van het tweede lid vernietigt het centrum het begeleidingsdossier twee jaar nadat zijn begeleiding van het kind of de jongere is afgesloten, indien de begeleiding van het kind of de jongere na diens meerderjarigheid wordt voortgezet.

Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen vervat in titel 4, ondertitel 2, bepaalt de Regering de nadere regels voor het samenstellen, bijhouden, doorgeven, sluiten en vernietigen van het dossier.

Art. 4.2 - Verplichting om samen te werken Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van titel 4, ondertitel 2, en inzonderheid onder voorbehoud van de toepassing van artikel 4.12, zijn de personen die bij het centrum werken en die ter uitvoering van dit decreet belast zijn met het aanleggen van een begeleidingsdossier ertoe verplicht samen te werken met de personen die ook in het kader van een begeleiding in het belang van het kind of de jongere werkzaam zijn. Overeenkomstig dit decreet werken ze in het bijzonder samen met de betrokken artsen of personen die bij de scholen, de ZAWM's, andere besturen of andere rechtspersonen werken.

Ze moeten in het bijzonder ingelicht worden over de stappen die al zijn ondernomen.

De samenwerking geschiedt met inachtneming van de verdeling van de opdrachten en bevoegdheden.

Art. 4.3 - Recht op inzage § 1. De minderjarige kinderen of jongeren die het nodige beoordelingsvermogen bezitten respectievelijk de meerderjarige jongeren hebben een principieel recht op inzage in hun geïntegreerd begeleidingsdossier.

In afwijking van het eerste lid en op basis van een gemotiveerde beslissing wordt geen inzage van de volgende gegevens van het begeleidingsdossier verleend : 1° gegevens die relevant zijn voor het dossier en die derden op vrijwillige basis hebben meegedeeld en zelf als vertrouwelijk hebben bestempeld;2° de stukken die opgesteld zijn om door gerechtelijke instanties te worden gebruikt;3° de gegevens die uitsluitend betrekking hebben op derden, met inbegrip van de personen belast met de opvoeding. Onder voorbehoud van de toepassing van eventueel toepasselijke wettelijke geheimhoudingsplichten worden de gegevens vermeld in het tweede lid toch vrijgegeven als : 1° de betrokken derde of de gerechtelijke instantie daarmee heeft ingestemd;2° het belang van het kind of van de jongere boven de andere overwegingen primeert. De betrokken personen kunnen bij de Regering per aangetekende brief beroep instellen tegen de met toepassing van het tweede lid genomen beslissing om de inzage in het dossier te weigeren. De beslissing van de Regering kan die weigering bevestigen, opheffen of voorwaarden eraan verbinden.

Indien een minderjarig kind of een minderjarige jongere geen inzage in het begeleidingsdossier krijgt omdat betrokkene nog niet het nodige beoordelingsvermogen bezit, kan de betrokken persoon bij de Regering per aangetekende brief beroep instellen tegen die weigering. De beslissing van de Regering kan die weigering bevestigen, opheffen of voorwaarden eraan verbinden. § 2. De personen belast met de opvoeding van het minderjarige kind of van de minderjarige jongere hebben het recht om het geïntegreerde begeleidingsdossier in te zien, maar moeten dat vooraf meedelen aan het minderjarige kind dat het nodige beoordelingsvermogen bezit resp. aan de minderjarige jongere die het nodige beoordelingsvermogen bezit.

Na instemming van de meerderjarige jongere kan ook aan de personen die vroeger met zijn opvoeding belast waren, inzage van het begeleidingsdossier worden verleend.

In afwijking van het eerste lid en op basis van een gemotiveerde beslissing wordt geen inzage van de volgende gegevens van het begeleidingsdossier verleend : 1° de gegevens die relevant zijn voor het dossier en die derden op vrijwillige basis hebben meegedeeld en zelf als vertrouwelijk hebben bestempeld;2° de stukken die opgesteld zijn om door gerechtelijke instanties te worden gebruikt;3° de gegevens die niet het kind of de jongere, maar alleen derden betreffen. Onder voorbehoud van de toepassing van eventueel toepasselijke wettelijke geheimhoudingsplichten worden de gegevens vermeld in het tweede lid toch vrijgegeven als : 1° de betrokken derde of de gerechtelijke instantie daarmee heeft ingestemd;2° het belang van het kind of van de jongere boven de andere overwegingen primeert. De betrokken personen kunnen bij de Regering per aangetekende brief beroep instellen tegen de met toepassing van het tweede lid genomen beslissing om de inzage in het dossier te weigeren. De beslissing van de Regering kan die weigering bevestigen, opheffen of voorwaarden eraan verbinden. § 3. De minderjarige kinderen of jongeren die het nodige beoordelingsvermogen bezitten, de meerderjarige jongeren en de personen die met hun opvoeding zijn of waren hebben recht op een voor hen begrijpelijke uitleg van de gegevens waartoe ze toegang hebben.

Bij de inzage van het dossier is een personeelslid van het centrum aanwezig om hen die uitleg te geven.

De kinderen of jongeren mogen zich bij de inzage van het begeleidingsdossier laten bijstaan door een persoon die : 1° door het beroepsgeheim gebonden is of personeelslid is van de school die het kind of de jongere bezoekt resp.van het ZAWM dat het kind of de jongere bezoekt; 2° door het kind of de jongere uitdrukkelijk als begeleidende persoon werd aangewezen;3° niet rechtstreeks in verbinding staat met de dienst voor jeugdbijstand in de zin van het decreet van 19 mei 2008 over de Jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming. De minderjarige kinderen of jongeren die het nodige beoordelingsvermogen bezitten, de meerderjarige jongeren en de personen die met hun opvoeding belast zijn of waren hebben het recht het begeleidingsdossier aan te vullen en hun visie op de in het dossier vermelde gegevens te geven en te laten noteren.

Ze hebben recht op een afschrift van de gegevens van het begeleidingsdossier waartoe ze toegang hebben en op een verslag over de gegevens die ze via een andere weg dan via inzage in het begeleidingsdossier hebben gekregen.

Alle kopieën en verslagen zijn persoonlijk en vertrouwelijk en mogen bij verder gebruik alleen voor jeugdbijstand dienen. Wanneer het centrum die gegevens doorgeeft, wijst het daar uitdrukkelijk op. § 4. Nadat de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer overeenkomstig artikel 29 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens advies heeft verstrekt, bepaalt de Regering de nadere regels betreffende de inzage van het geïntegreerde begeleidingsdossier, de beslechting van belangenconflicten, het erbij betrekken van derden en de beroepsmogelijkheden.

Ondertitel 2. - Bescherming van persoonsgegevens en beroepsgeheim Art. 4.4 - Verwerking van persoonsgegevens § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 4.5 is het centrum de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens vermeld in deze ondertitel. § 2. Het centrum verzamelt en verwerkt persoonsgegevens om zijn wettelijke of decretale opdrachten uit te voeren, inzonderheid wat de opdrachten vervat in titel 3 betreft. Het mag de verzamelde gegevens niet voor andere doeleinden dan voor de uitvoering van zijn wettelijke of decretale opdrachten gebruiken.

Met inachtneming van artikel 4.8 kan het centrum alle in het kader van de uitvoering van één van zijn opdrachten rechtmatig verzamelde persoonsgegevens later verwerken in het kader van een andere wettelijke of decretale opdracht. § 3. Het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens geschiedt met inachtneming van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Art. 4.5 - Verwerking van gezondheidsgegevens De verwerking van gegevens over de gezondheid van de betrokken personen geschiedt onder de verantwoordelijkheid van een beroepsbeoefenaar uit de gezondheidszorg die werkzaam is in het centrum.

Het verzamelen en verwerken van gezondheidsgegevens geschiedt met inachtneming van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt en met inachtneming van de medische zwijgplicht.

Art. 4.6 - Gegevenscategorieën Het centrum kan alle overeenkomstig artikel 4.4, § 2, toereikende, ter zake dienende en niet overmatige persoonsgegevens uit de volgende gegevenscategorieën verzamelen en verwerken : 1° identiteitsgegevens en contactgegevens van de cliënt;2° identiteitsgegevens en contactgegevens van de personen belast met de opvoeding van het kind of de jongere;3° gegevens over het schoolbezoek resp.de opleiding van de cliënt; 4° gegevens over de gezinssituatie van de cliënt;5° gegevens over de sociale en financiële situatie van de cliënt;6° gegevens over de vrijetijdsbesteding en interesses van de cliënt;7° gegevens over de gezondheid en de ontwikkeling van de cliënt : a) gegevens over de lichamelijke gezondheid;b) gegevens over inentingen;c) gegevens over de geestelijke gezondheid;d) gegevens over het gedrag;e) gegevens over risico's en risicofactoren;8° gevoelige gegevens van de cliënt vermeld in artikel 6 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;9° gerechtelijke gegevens over de cliënt. De Regering preciseert de gegevenscategorieën vermeld in het eerste lid.

Art. 4.7 - Dienst voor informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens Binnen het centrum wordt een dienst voor informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens opgericht die rechtstreeks onder de directeur ressorteert.

De dienst wordt ermee belast de directeur op eigen initiatief of op verzoek te adviseren bij de toepassing van de voorschriften over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de voorliggende ondertitel. De dienst wijst op mogelijke risico's voor de informatieveiligheid of de bescherming van persoonsgegevens.

De dienst maakt jaarlijks een verslag over de informatieveiligheid en de bescherming van persoonsgegevens. Het verslag wordt aan de raad van bestuur en aan de Regering bezorgd.

De Regering kan de dienst belasten met andere opdrachten die verband houden met de informatieveiligheid en de bescherming van persoonsgegevens.

Art. 4.8 - Interne gegevensuitwisseling De centrale hoofdvestiging en/of de lokale vestigingen van het centrum wisselen met toestemming van de directeur persoonsgegevens uit.

De directeur beslist na voorafgaand advies van de dienst voor informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens welke soorten persoonsgegevens systematisch of voor een op zichzelf staand geval en voor welbepaalde doeleinden uitgewisseld kunnen worden, na te hebben nagegaan of de gegevens toereikend, ter zake dienend en niet overmatig zijn.

Art. 4.9 - Externe gegevensuitwisseling § 1. Het centrum geeft persoonsgegevens alleen door aan een school, een ZAWM, een andere overheidsdienst of een andere rechtspersoon voor zover dat in het belang van het kind of de jongere toereikend, ter zake dienend en niet overmatig is.

De uitwisseling van persoonsgegevens geschiedt alleen met toestemming van de directeur, na voorafgaand advies van de Dienst voor informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens. Nadat de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer overeenkomstig artikel 29 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens advies heeft verstrekt, bepaalt de Regering de gevallen waarin de toestemming van de directeur niet noodzakelijk is om gegevens uit te wisselen. § 2. Het centrum gebruikt de persoonsgegevens die het van een school, een ZAWM, een andere overheidsdienst of een andere rechtspersoon ontvangt alleen in het kader van de uitvoering van zijn wettelijke of decretale opdrachten en na toestemming van de persoon die bevoegd is om de persoonsgegevens door te geven. § 3. Externe gegevensuitwisseling geschiedt onder voorbehoud van de toepassing van artikel 4.11.

Art. 4.10 - Machtiging voor toegang tot de gegevens De personen die bij het centrum werken en personeelsleden van derden die daartoe behoorlijk gemachtigd zijn, hebben slechts toegang tot de gegevens en in het bijzonder tot het geïntegreerde begeleidingsdossier voor zover die toegang toereikend, ter zake dienend en niet overmatig is voor het uitvoeren van de opdrachten vermeld in artikel 4.4, § 2.

Het toegangsrecht wordt individueel en persoonlijk toegekend op basis van een profiel. Het kan niet worden overgedragen. Elke gebruiker van het interne netwerk van het centrum aan wie een persoonlijk toegangsaccount werd toegekend, is persoonlijk aansprakelijk voor het gebruik ervan.

Elke toegang tot de dossiers, tot de gegevens of tot de elektronische toepassingen is onderworpen aan een controle door het beheersysteem van de identiteit van de persoon die de toegang vraagt en van de overeenstemming met zijn omschreven profiel.

Elke toegang of toegangspoging tot de dossiers, tot de gegevens of tot de elektronische toepassingen wordt automatisch geregistreerd. De inhoud van de registratie en de bewaringstermijn worden vastgesteld door de directeur, nadat hij vooraf inlichtingen heeft ingewonnen bij de Dienst voor informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens.

De Dienst voor informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens controleert periodiek de toegangen en pogingen om toegang te krijgen om zo beveiligingsincidenten op te sporen.

Art. 4.11 - Beroepsgeheim § 1. De personen die bij het centrum werken, zijn in het kader van de uitvoering van hun taken gebonden door het beroepsgeheim.

De betrokken personen die bij de scholen, de ZAWM's, andere overheidsdiensten of andere rechtspersonen werken en die ter uitvoering van dit decreet rechtstreeks met het centrum samenwerken, zijn in het kader van die samenwerking ook gebonden door het beroepsgeheim. § 2. De personen die bij het centrum werken, mogen gegevens van persoonlijke, medische, familiale, schoolse, professionele, sociale, economische, ethische, religieuze of filosofische aard alleen doorgeven in de volgende gevallen : 1° in het kader van het gedeelde beroepsgeheim wordt tegelijkertijd voldaan aan de volgende voorwaarden : a) het beroepsgeheim geldt ook voor de ontvanger;b) de doorgifte is noodzakelijk in het belang van het kind of de jongere;c) de doorgegeven gegevens zijn toereikend, ter zake dienend en niet overmatig;d) de minderjarige kinderen of jongeren die het nodige beoordelingsvermogen bezitten, de personen belast met de opvoeding van het minderjarige kind of van de minderjarige jongere resp.de meerderjarige jongeren werden onmiddellijk van die doorgifte in kennis gesteld, behalve indien dit het belang van het kind of de jongere schaadt; 2° de voorwaarden gesteld in de artikelen 29 of 30 van het Wetboek van Strafvordering of de artikelen 458 of 458bis van het Strafwetboek zijn vervuld;3° degene die vertrouwelijke gegevens bezit, moet het beroepsgeheim naast zich neer leggen om een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor het kind of de jongere te voorkomen.Daarbij moeten het evenredigheidsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel in acht worden genomen.

In alle andere gevallen worden de gegevens versleuteld of geanonimiseerd doorgegeven.

Art. 4.12 - Strafrechtelijke bepaling Personen die het beroepsgeheim vermeld in artikel 4.11 schenden of de daarin vervatte voorwaarden voor de doorgifte niet naleven, worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van 100 tot 500 euro.

TITEL 5. - Kwaliteitsmanagement Art. 5.1 - Wetenschappelijk gefundeerde werkwijze (evidence-based) Het centrum volgt permanent de nieuwste wetenschappelijke bevindingen en maatschappelijke ontwikkelingen die relevant zijn voor de uitvoering van zijn opdracht.

De programma's en maatregelen worden zo veel mogelijk op basis van bewijzen vanuit het wetenschappelijk onderzoek gepland en op basis van kwaliteitsnormen uitgevoerd; de programma's en maatregelen worden voortdurend opgevolgd en de resultaten worden geëvalueerd om dan, op basis daarvan, goede praktijken voort te zetten of praktijken te verbeteren.

Art. 5.2 - Kwaliteitscontrole Het centrum doet regelmatig aan kwaliteitscontrole : 1° het waakt voortdurend en met zin voor verantwoordelijkheid over de kwaliteit van het aanbod, onder meer door een eigen bedrijfscultuur inzake evaluatie te ontwikkelen;2° het betrekt zijn gebruikers, partners en externe specialisten bij het proces van het kwalititeitsmanagement;3° het maakt minstens om de vijf jaar, in samenwerking met externe deskundigen, een formele evaluatie van de kwaliteit van zijn activiteiten.Het onderzoekt daarbij in hoeverre zijn structuur, zijn aanbod, de toegepaste methoden en de resultaten van de activiteiten overeenstemmen met de doelstelling en de taken van het centrum en doet voorstellen voor de toekomstige ontwikkeling van het centrum. De resultaten en voorstellen van deze evaluatie worden in een verslag vastgelegd en bekendgemaakt; 4° het centrum houdt rekening met de resultaten van de evaluatie. Art. 5.3 - Informatie In het activiteitenverslag bedoeld in artikel 12 van het bijzonder decreet verstrekt het centrum uitvoerig informatie over zijn kwaliteitsmanagement.

Art. 5.4 - Bewaking van het kwaliteitsmanagement De Regering bewaakt de kwaliteit van het centrum. Te dien einde : 1° onderzoekt ze regelmatig de werkwijze en de efficiëntie van het kwaliteitsmanagement dat door het centrum wordt uitgevoerd;2° let ze erop dat het centrum de resultaten van de evaluatie in praktijk brengt. Indien de Regering van mening is dat uit haar kwaliteitscontrole blijkt dat de kwaliteit van het centrum ontoereikend is, legt de raad van bestuur van het centrum, binnen drie maanden na ontvangst van die mededeling van de Regering, een plan voor om de vastgestelde gebreken weg te werken.

Daarna informeert de raad van bestuur van het centrum de Regering jaarlijks, in een gedetailleerd verslag, over de uitvoering van dit plan en over hetgeen door de genomen maatregelen veranderd is. Na vier jaar evalueert de Regering de kwaliteit van het centrum opnieuw. De resultaten worden in een verslag vastgelegd en worden door de Regering bekendgemaakt. Komt de Regering tot de conclusie dat de kwaliteit nog altijd ontoereikend is, dan kan ze de teruggave van werkingsmiddelen vorderen overeenkomstig de artikelen 8.8 en 8.9.

TITEL 6. - Statuut van het centrum Ondertitel 1. - Algemene bepalingen Art. 6.1 - Toepassingsgebied Deze titel is van toepassing op alle personeelsleden van het centrum, met uitzondering van het onderhoudspersoneel.

Art. 6.2 - Ambten De ambten die een personeelslid van het centrum kan uitoefenen, zijn verderop ingedeeld in wervingsambten, selectieambten en bevorderingsambten : 1° wervingsambten;a) pedagogisch adviseur;b) psycholoog;c) gezondheidswetenschapper;d) adjunct Communicatie en Public relations;e) maatschappelijk assistent;f) psycho-pedagogisch assistent;g) opsteller;h) adviseur voor vroegkinderlijke ontwikkeling;i) medewerker voor tandverzorging op school;j) de ambten vermeld in artikel 8, a), van het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psychosociaal personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen;2° selectieambten : a) coördinator Psychologie;b) coördinator Sociale Wetenschappen;c) coördinator Gezondheidswetenschappen;d) coördinator Vroegkinderlijke ontwikkeling;e) hoofd van een lokale vestiging;3° bevorderingsambten : directeur. Art. 6.3 - Vereist bekwaamheidsbewijs § 1. De vereiste bekwaamheidsbewijzen voor de hierna vermelde wervingsambten zijn als volgt vastgelegd : 1° pedagogisch adviseur : a) licentiaat of master in de opvoedingswetenschappen;b) licentiaat of master in de pedagogische wetenschappen;c) licentiaat of master in de psycho-pedagogische wetenschappen;d) licentiaat of master in de sociale pedagogiek;e) licentiaat of master in de familiale en seksuele wetenschappen;f) licentiaat of master in de criminologie;g) licentiaat of master in de sociale wetenschappen;2° psycholoog : licentiaat of master in de psychologie;3° gezondheidswetenschapper : licentiaat of master in de gezondheidswetenschappen;4° adjunct Communicatie en Public relations : a) licentiaat of master in de informatie- en communicatiewetenschappen;b) licentiaat of master in meertalige communicatie;5° maatschappelijk assistent : graduaat of bachelor in het sociaal werk (maatschappelijk assistent);6° psycho-pedagogisch assistent : graduaat of bachelor in het sociaal werk (assistent in de psychologie);7° opsteller : minstens een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs;8° adviseur voor vroegkinderlijke ontwikkeling : graduaat of bachelor in de verpleegkunde, aangevuld met een bewijs van het bestaan van een aanvullende opleiding van ten minste 10 ECTS-punten op het gebied van systemisch advies;9° medewerker voor tandverzorging op school : minstens een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs; 10° de ambten vermeld in artikel 6.2., 1°, j) : de bekwaamheidsbewijzen vermeld in artikel 15 van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch en psychosociaal personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen. § 2. De vereiste bekwaamheidsbewijzen voor de hierna vermelde selectieambten zijn als volgt vastgelegd : 1° coördinator Psychologie : de bekwaamheidsbewijzen vermeld in § 1, 2°;2° coördinator Sociale Wetenschappen : de bekwaamheidsbewijzen vermeld in § 1, 1°, d) tot en met g);3° coördinator Gezondheidswetenschappen : de bekwaamheidsbewijzen vermeld in § 1, 3°;4° coördinator Vroegkinderlijke ontwikkeling : de bekwaamheidsbewijzen vermeld in § 1, 1°, a) en c), en in § 1, 3°. § 3. Het vereiste bekwaamheidsbewijs voor het hierna vermelde bevorderingsambt is als volgt vastgelegd : directeur : ten minste een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad. § 4. Als vereist bekwaamheidsbewijs voor de ambten vermeld in § 1, 1° tot 4°, en vermeld in § 2, geldt eveneens elk diploma dat na een succesvolle beëindiging van een opleiding van het hoger onderwijs van de tweede graad werd uitgereikt en waarvan de hoofdvakken verband houden met het ambt in kwestie. In dat geval beslist de Regering, op basis van een advies van de onderwijsinspectie, of het diploma de houder ervan in staat stelt om het ambt uit te oefenen.

Ondertitel 2. - Plichten en onverenigbaarheden HOOFDSTUK 1. - Plichten Art. 6.4 - Behartiging der belangen De personeelsleden behartigen altijd de belangen van de personen die advies inwinnen en de belangen van het centrum.

Art. 6.5 - Vervulling van de opgelegde verplichtingen In de uitoefening van hun ambt vervullen de personeelsleden persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen hun opgelegd door wetten, decreten, besluiten en reglementen, door de aanstellings- of benoemingsakte en door de deontologische gedragsregels van het centrum.

Ze voeren de dienstinstructies tijdig uit en werken ijverig en nauwgezet.

Art. 6.6 - Correct gedrag De personeelsleden gedragen zich geheel correct, zowel in hun dienstbetrekkingen als in de omgang met het publiek, het personeel, de kinderen, de jongeren en de personen belast met de opvoeding. Ze helpen elkaar in de mate dat het belang van het centrum zulks vereist en vermijden alles wat afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun ambt.

De personeelsleden behandelen de personen die zich laten adviseren met begrip en zonder enige discriminatie.

Buiten de uitoefening van hun ambt vermijden de personeelsleden gedrag dat het vertrouwen van het publiek in hun dienst zou kunnen ondermijnen.

Art. 6.7 - Propagandaverbod De personeelsleden mogen de personen die zich laten adviseren noch voor politieke, noch voor godsdienstige, filosofische, ideologische of commerciële propaganda gebruiken; ze mogen hen ook niet aan zulke propaganda blootstellen.

Art. 6.8 - Vereiste prestaties Binnen de perken vastgelegd door de wettelijke en reglementaire bepalingen en de verplichtingen voortvloeiend uit de aanstellings- of benoemingsakte, verstrekken de personeelsleden de prestaties die noodzakelijk zijn voor de goede werking van het centrum. Ze hebben het recht en de plicht minstens vijf dagen per schooljaar aan voortgezette opleidingen deel te nemen.

De personeelsleden zorgen er permanent voor dat ze op de hoogte blijven van de technische ontwikkelingen, de voorschriften en het wetenschappelijk onderzoek binnen hun werkdomeinen.

Zij mogen de uitoefening van hun ambt niet onderbreken zonder voorafgaande machtiging van de raad van bestuur of van de vertegenwoordiger ervan.

Artikel 6.9 - Verbod om geschenken en voordelen te eisen of aan te nemen De personeelsleden mogen noch rechtstreeks noch via een tussenpersoon giften, geschenken, beloningen of enig ander voordeel vragen, eisen of aannemen, zelfs als het buiten hun ambt geschiedt, indien de personeelsleden erdoor kunnen worden beïnvloed in de uitoefening van hun ambt overeenkomstig de voorliggende bepalingen.

HOOFDSTUK 2. - Onverenigbaarheden Art. 6.10 - Onverenigbare bezigheden Elke bezigheid die afbreuk doet aan het vervullen van de opgelegde plichten of die strijdig is met de waardigheid van het ambt is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van het centrum.

Art. 6.11 - Afdanking wegens onverenigbaarheid en beroepsmogelijkheid Indien de raad van bestuur vaststelt dat een personeelslid een bezigheid uitoefent die in de zin van artikel 6.10 onverenigbaar is met zijn ambt in het centrum, stelt hij het personeelslid per aangetekende brief in kennis van dat feit en van de gevolgen ervan; die kennisgeving geschiedt nadat het personeelslid eerst gehoord is.

In de aangetekende brief wordt verwezen naar het recht om beroep in te stellen vermeld in het derde lid. Deze aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum.

Behalve in geval van zware schuld kan het personeelslid zich tegen een afdanking beschermen door te bewijzen dat het de ten laste gelegde bezigheid niet meer uitoefent.

Behoudens toepassing van het voorafgaande lid heeft de kennisgeving tot gevolg dat het personeelslid op staande voet afgedankt wordt, voor zover het personeelslid niet binnen tien dagen per aangetekende brief beroep instelt bij de raad van beroep.

Het beroep is opschortend. Binnen 30 dagen na ontvangst van het advies dat de raad van beroep binnen 45 dagen uitbrengt, beslist de raad van bestuur of hij het personeelslid al dan niet afdankt. De afdanking wordt per aangetekende brief ter kennis gebracht. De aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum.

Ondertitel 3. - Toegang tot de ambten HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Art. 6.12 - Principe Met uitzondering van de ambten vermeld in artikel 6.79 kunnen alle ambten door tijdelijk aangestelde of vastbenoemde personeelsleden uitgeoefend worden.

Art. 6.13 - Eedaflegging Bij de eerste indiensttreding legt het personeelslid een eed af in de bewoordingen vastgesteld in artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eedaflegging bij de aanvang der grondwettelijke vertegenwoordigende monarchie.

De Regering bepaalt voor welke overheid de eed wordt afgelegd.

Art. 6.14 - Persoonlijk dossier § 1. De raad van bestuur legt voor elk personeelslid een persoonlijk dossier aan; dat dossier bevat de aanstellingsakte, de vaste benoeming, de dienstattesten, de beoordelingsstaten, de evaluatieverslagen en, in voorkomend geval, de opgelegde tuchtmaatregelen.

De Regering kan de vorm van het persoonlijk dossier vastleggen. § 2. Elk personeelslid heeft recht op inzage van zijn persoonlijk dossier.

HOOFDSTUK 2. - Tijdelijke aanstelling Afdeling 1. - Algemeen Art. 6.15 - Voorwaarden m.b.t. de aanstelling Niemand mag door de raad van bestuur in een ambt bij het centrum tijdelijk aangesteld worden, wanneer hij op het ogenblik van de aanstelling niet aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° aan één van de volgende voorwaarden voldoen : a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;de Regering kan een afwijking toestaan; b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) de vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus krachtens de bepalingen van diezelfde wet van 15 december 1980 hebben;d) een verblijfstitel bezitten krachtens de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980;2° een gedrag hebben dat aan de vereisten van het ambt beantwoordt;3° de politieke en burgerlijke rechten genieten;4° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan; 5° houder zijn van een bekwaamheidsbewijs vermeld in artikel 6.3 en overeenstemmend met het te bekleden ambt; 6° bij de indiensttreding een geneeskundige verklaring afgeven die minder dan zes maanden geleden gedagtekend is en waaruit blijkt dat hij door zijn gezondheidstoestand noch de gezondheid van de kinderen en jongeren, noch de gezondheid van de andere personeelsleden in gevaar brengt;7° voldoen aan de bepalingen van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs;8° zijn kandidatuur in de vorm en binnen de termijn hebben ingediend die in de oproep tot de kandidaten vastgelegd zijn. Het eerste lid, 1°, b) tot d), voorziet in de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.

In afwijking van het eerste lid, 5°, mogen houders van een graduaat of bachelor in de verpleegkunde, in afwijking van artikel 6.3, § 1, 8°, aangewezen worden in het ambt van adviseur voor vroegkinderlijke ontwikkeling. De aanwijzing in dat ambt wordt echter van ambtswege na twee jaar beëindigd, als het betrokken personeelslid binnen die termijn niet geslaagd is voor de aanvullende opleiding vermeld in artikel 6.3, § 1, 8°.

Dit artikel is niet van toepassing op personen die op honorariumbasis werken.

Art. 6.16 - Oproep tot de kandidaten en sollicitatie Elk jaar tussen 1 en 20 april doet de raad van bestuur een oproep tot de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling voor het daaropvolgende schooljaar. Deze oproep wordt in de pers bekendgemaakt, in het centrum door aanplakking alsmede in elke andere vorm die door de inrichtende macht als gepast wordt geacht.

De oproep vermeldt aan welke voorwaarden de kandidaten moeten voldoen, alsook in welke vorm en binnen welke termijn de sollicitaties moeten worden ingediend.

In de sollicitatie vermeldt de kandidaat onder meer de ambten waarop de sollicitatie betrekking heeft. De kandidaat voegt bij zijn sollicitatie het uittreksel uit het strafregister vermeld in artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering; dat uittreksel mag niet ouder zijn dan zes maanden.

Art. 6.17 - Opstellen van een aanstellingsakte Voor elke aanstelling in een ambt stelt de raad van bestuur een aanstellingsakte op waarvan een afschrift aan het personeelslid wordt overhandigd.

Deze aanstellingsakte vermeldt ten minste : 1° de identiteit van de raad van bestuur;2° de identiteit van het personeelslid;3° het uit te oefenen ambt, alsmede de kenmerken en de omvang van de opdracht;4° of de betrekking al dan niet vacant is en, als zij niet vacant is, de naam van de titularis ervan alsmede, in voorkomend geval, de naam van het personeelslid dat de titularis tijdelijk vervangt;5° de datum van indiensttreding. Wordt er binnen 14 dagen na indiensttreding geen aanstellingsakte opgesteld overeenkomstig het eerste en het tweede lid, dan wordt ervan uitgegaan dat het personeelslid alleen onder de bij dit decreet vastgelegde voorwaarden is aangesteld in het ambt, voor de opdracht of in de betrekking die het werkelijk uitoefent.

Afdeling 2. - Voorrangsregeling Art. 6.18 - Regel Voor een aanstelling als tijdelijk personeelslid in een vacante betrekking van een ambt of in een niet-vacante betrekking van een ambt waarvan de titularis of het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt voor een aanvankelijk ononderbroken periode van ten minste vijftien weken moet worden vervangen, heeft het personeelslid voorrang dat aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° het vervult de voorwaarden vermeld in artikel 6.15, eerste lid, met uitzondering van de bepaling onder 7°; 2° het voldoet aan de bepalingen van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs, met uitzondering van artikel 25 van hetzelfde decreet;3° het kan bij de raad van bestuur een dienstanciënniteit van ten minste 720 dagen in het betrokken ambt doen gelden;van deze 720 dagen moeten er 600 effectief zijn gepresteerd. Het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof en de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte worden ten belope van maximaal 210 dagen in aanmerking genomen bij de berekening van de effectief gepresteerde dienstdagen, voor zover deze verlofdagen binnen de aanwervingsperiode vallen; 4° het personeelslid heeft ten minste de vermelding "goed" gekregen voor de laatste van de in artikel 6.23 bedoelde beoordelingsstaten van de laatste twee schooljaren waar het personeelslid vóór 30 april telkens voor een ononderbroken periode van ten minste 15 weken in dienstactiviteit was; bij gebrek aan een beoordelingsstaat voor deze periode geldt deze voorwaarde als vervuld; 5° het personeelslid was gedurende de laatste vijf schooljaren bij de betrokken raad van bestuur in actieve dienst. Voor een kandidaat die dienstdagen heeft gepresteerd in een ander ambt waarvoor het houder is van het bekwaamheidsbewijs vermeld in artikel 6.3, worden deze dienstdagen bij de in het eerste lid, 3°, vermelde dagen gevoegd die in aanmerking komen om de voorrang te verlenen.

Art. 6.19 - Titels, verdiensten en continuïteit Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 6.18 vergelijkt de raad van bestuur vóór elke aanstelling steeds de titels en verdiensten van de kandidaten door middel van objectieve, pertinente en gepaste criteria die dienstig zijn voor de uitoefening van het betrokken ambt.

Daarbij wordt onder meer rekening gehouden met : 1° de beoordelingsstaten;2° de dienstanciënniteit bij de raad van bestuur en/of de dienstanciënniteit bij andere inrichtende machten of andere beroepservaring;3° de bijkomende opleidingen (aantal, duur en inhoud);4° de voortgezette opleidingen (aantal, duur en inhoud). Wanneer de raad van bestuur zijn beslissing neemt, houdt hij tegelijk rekening met de nodige continuïteit bij het personeel.

Over aanstellingen voor een volledig schooljaar wordt vooraf in het basisoverlegcomité overleg gepleegd.

Art. 6.20 - Tijdelijke aanstelling van doorlopende duur § 1. De personeelsleden die aan de voorwaarden m.b.t. de voorrangsregel gesteld in artikel 6.18 voldoen, hebben overeenkomstig de in voorliggend artikel vastgelegde voorwaarden recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in het kader van de beschikbare betrekkingen. Dit recht heeft betrekking op alle ambten waarin de voorrang wordt verworven.

Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de voltijds vastbenoemde personeelsleden. § 2. Het personeelslid verliest het bij § 1 verworven recht, indien het tijdens vijf opeenvolgende schooljaren niet in dienstactiviteit in het betrokken ambt bij de raad van bestuur is geweest. § 3. Het personeelslid dat met toepassing van artikel 6.57, 6°, afgedankt werd, heeft op grond van de vóór het ontslag geleverde prestaties geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. § 4. Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur gaat ten laatste op 1 oktober van het lopende schooljaar in. § 5. De raad van bestuur kent de definitief vacante betrekkingen met voorrang toe aan de personeelsleden die recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben.

In afwijking van het eerste lid kan de raad van bestuur een personeelslid dat recht heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, indien dat personeelslid daarmee instemt, in een niet vacante betrekking aanstellen hoewel er definitief vacante betrekkingen voorhanden zijn.

Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is slechts mogelijk voor betrekkingen waarin voor het hele schooljaar moet worden voorzien. § 6. Behoudens andersluidende overeenkomst met de raad van bestuur en op straffe van verlies van het recht op een aanstelling van doorlopende duur aanvaardt het personeelslid de betrekking in de hem aangeboden opdracht. § 7. Tekent een personeelslid bezwaar aan tegen de tijdelijke aanstelling van een ander personeelslid, door zijn belang te doen blijken, dan bezorgt de raad van bestuur hem de schriftelijke motivering van de desbetreffende beslissing. § 8. De raad van bestuur motiveert zijn beslissing om een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te beëindigen en deelt die beslissing schriftelijk mee aan het personeelslid. § 9. De artikelen 6.25 en 6.26 zijn niet van toepassing op de personeelsleden die voor een doorlopende duur tijdelijk aangesteld zijn.

Art. 6.21 - Kandidatuur en verlies van de voorrang § 1. De kandidaten die voor het volgende schooljaar van hun recht gebruik wensen te maken, moeten vóór 1 juni hun kandidatuur per aangetekende brief of per brief met ontvangstbewijs bij de raad van bestuur indienen.

Deze brief bevat onder meer de ambten waarop de kandidatuur betrekking heeft. De kandidaat bewijst toereikende diensten door toevoeging van de in artikel 6.30 vermelde attesten die hij bezit. § 2. Werd een personeelslid al één keer voor een doorlopende duur aangesteld, dan geldt deze aanstelling vanaf dit ogenblik als een over de volgende schooljaren heen lopende kandidatuur voor het betrokken ambt.

Art. 6.22 - Berekening van de dienstanciënniteit i.v.m. de voorrangsregeling De dienstanciënniteit bedoeld in artikel 6.18 wordt berekend tegen 30 april van het jaar waarin de aanvraag wordt gedaan. Dat geschiedt overeenkomstig artikel 6.41, § 1, eerste lid, 2°, tweede lid, en §§ 2 tot 4.

Wordt er, met toepassing van de artikelen 6.25, 6.26 en 6.27, door afdanking of ontslagneming een einde gemaakt aan een aanstelling, dan worden de vóór deze afdanking of ontslagneming bij de raad van bestuur gepresteerde dienstdagen niet in aanmerking genomen om de in het eerste lid bedoelde dienstanciënniteit te berekenen, tenzij de raad van bestuur het afgedankte personeelslid weer aanstelt of met toepassing van artikel 6.25, § 3, vierde lid, de afdanking na advies van de raad van beroep niet bekrachtigt.

Afdeling 3. - Beoordelingsstaat en beroepsmogelijkheid Art. 6.23 - Beoordelingsstaat en beroepsmogelijkheid § 1. Een tijdelijk personeelslid wordt elk schooljaar waarin het voor een ononderbroken periode van ten minste 15 weken in dienstactiviteit was en effectieve diensten heeft gepresteerd, door de directeur beoordeeld.

In afwijking van het eerste lid kan de directeur ook een personeelslid beoordelen dat minder dan 15 weken in dienstactiviteit was en effectieve diensten heeft gepresteerd, waarbij de directeur erover waakt dat de gepresteerde diensten een minimum aan continuïteit vertonen.

In afwijking van het eerste lid vindt voor de personeelsleden die overeenkomstig artikel 6.18 of 6.20 aangesteld zijn ten minste om de drie schooljaren een beoordeling plaats. Staat op de beoordelingsstaat de vermelding "niet tevredenstellend" of "onvoldoende" als eindconclusie, dan wordt in de loop van het daaropvolgende schooljaar een nieuwe beoordeling uitgevoerd.

Het personeelslid kan zo'n beoordeling schriftelijk bij de directeur aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 4, eerste lid, eerste zin. § 2. Voor de beoordeling van een personeelslid kan de directeur zich baseren op het schriftelijk verslag van een ander personeelslid dat een selectieambt bekleedt en dat schriftelijk van hem de opdracht kreeg een dergelijk verslag over het werk van het betrokken personeelslid op te stellen. § 3. De beoordeling geschiedt via een met redenen omklede beoordelingsstaat die onder meer gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties, alsmede over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor het centrum inzet. In het bijzonder wordt onderzocht in hoeverre het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem bij wet, decreet, besluit, verordening en aanstellingsakte worden opgelegd. De beoordelingsstaat heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".

Het model van de beoordelingsstaat wordt door de Regering vastgelegd. § 4. De directeur overhandigt het personeelslid de beoordelingsstaat ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. Het personeelslid beschikt na de dag waarop de beoordelingsstaat is afgegeven over ten hoogste zeven dagen om te verklaren of het al dan niet met de beoordelingsstaat instemt en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij de beoordelingsstaat gevoegd.

Het personeelslid dateert de beoordelingsstaat, ondertekent hem en geeft hem aan de directeur terug.

Als het personeelslid de beoordelingsstaat en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan de directeur overhandigt, dan geldt de beoordelingsstaat opgesteld door de directeur.

Ten laatste op 15 mei zendt de directeur de beoordelingsstaat, samen met de opmerkingen van het personeelslid, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de raad van bestuur toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.

Indien de raad van bestuur op 15 mei van het lopende schooljaar niet beschikt over een exemplaar van de beoordelingsstaat die overeenkomstig het eerste of het tweede lid is opgesteld, dan is de beoordelingsstaat ongeldig en krijgt het personeelslid de vermelding van de laatste beoordelingsstaat. Als zo'n beoordelingsstaat niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".

De beoordelingsstaat wordt in drie exemplaren opgesteld. Het personeelslid ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van. § 5. Het personeelslid kan de beoordelingsstaat onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen nadat de directeur die beoordelingsstaat heeft afgegeven beroep instellen bij de raad van beroep.

In afwijking van het eerste lid kan het personeelslid geen beroep instellen tegen een vermelding die overeenkomstig § 4, vierde lid, verkregen is.

Binnen 45 dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de raad van bestuur.

Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de raad van bestuur zijn definitieve beslissing aan het personeelslid. Hij vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom hij het advies niet volgt.

Het beroep is opschortend.

Afdeling 4. - Beëindiging van de tijdelijke aanstelling Art. 6.24 - Beëindiging van rechtswege Een tijdelijke aanstelling eindigt van rechtswege voor het geheel of een deel van de opdracht : 1° bij de terugkeer van een titularis van een betrekking of van een personeelslid dat tijdelijk vervangen werd;2° op het ogenblik dat een betrekking van het tijdelijk personeelslid geheel of gedeeltelijk aan een ander personeelslid wordt toegewezen door vaste benoeming;3° op 31 augustus van het betrokken schooljaar. In de gevallen vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, worden de betrekkingen in het betrokken ambt afgebouwd in omgekeerde volgorde van de rangschikking die voortvloeit uit de vergelijking van de titels en verdiensten vermeld in artikel 6.19.

Het eerste lid, 3°, geldt niet voor de personeelsleden die voor een doorlopende duur tijdelijk aangesteld zijn, tenzij het personeelslid dat voor een doorlopende duur aangesteld is de beoordeling "onvoldoende" krijgt en al in het voorafgaande schooljaar de beoordeling "niet tevredenstellend" of "onvoldoende" had gekregen.

Art. 6.25 - Voortijdige afdanking en beroepsmogelijkheid § 1. Een tijdelijk aangesteld personeelslid kan met inachtneming van een opzeggingstermijn van 30 dagen door de raad van bestuur voortijdig ontslagen worden. De afdanking wordt met redenen omkleed. § 2. Na voorafgaand verhoor van het personeelslid overhandigt de directeur hem het schriftelijk voorstel tot afdanking in tweevoud. Het personeelslid dateert het voorstel, ondertekent het om te bekrachtigen dat het het voorstel ter kennis heeft genomen en geeft op dezelfde dag een exemplaar terug aan de directeur. Is het personeelslid het niet eens met het voorstel tot afdanking, dan vermeldt het er "ben het er niet mee eens" op.

Op dezelfde dag laat de directeur dit voorstel aan de raad van bestuur toekomen die binnen tien dagen het voorstel verwerpt of de afdanking per aangetekende brief ter kennis brengt van het personeelslid. Die aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum.

In geval van afdanking wordt de Regering onmiddellijk op de hoogte gebracht. § 3. Het tijdelijke personeelslid dat kennis heeft gekregen van de afdanking en dat met toepassing van artikel 6.18 tijdelijk aangesteld is, kan binnen tien dagen na de kennisgeving beroep instellen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur zendt het beroep onmiddellijk aan de bevoegde raad van beroep met een verzoek om een met redenen omkleed advies.

Het beroep is niet opschortend.

Binnen 45 dagen nadat het beroep is ingekomen, bezorgt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de raad van bestuur.

Binnen 14 dagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep deelt de raad van bestuur zijn beslissing per aangetekende brief mee aan het personeelslid. Hij vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom hij het advies niet volgt. Indien de raad van bestuur de afdanking niet bekrachtigt, dan wordt ervan uitgegaan dat het personeelslid opnieuw in dienst is genomen met terugwerkende kracht tot de dag van de afdanking.

Art. 6.26 - Afdanking zonder opzegging wegens zware schuld § 1. De raad van bestuur kan elk tijdelijk personeelslid, zonder opzegging, wegens zware schuld afdanken.

Onder zware schuld wordt elke tekortkoming verstaan die de professionele samenwerking tussen het personeelslid en de raad van bestuur onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. § 2. Binnen een termijn van drie werkdagen na de dag waarop de raad van bestuur kennis heeft gekregen van feiten die een zware schuld kunnen uitmaken, roept hij het personeelslid per aangetekende brief op voor een verhoor dat ten vroegste vijf en ten laatste tien dagen na het opsturen van de oproepingsbrief moet plaatshebben. De oproepingsbrief vermeldt de feiten die het personeelslid als zware schuld ten last gelegd worden.

Tijdens het verhoor mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een erkende vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het centrum die zich in één van de volgende administratieve standen bevinden : in dienstactiviteit, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of gepensioneerd.

Indien de raad van bestuur na het verhoor van oordeel is dat voldoende feiten op de zware schuld wijzen, kan hij binnen drie dagen na dit verhoor beslissen een einde te maken aan de aanstelling. Op straffe van nietigheid wordt de beslissing aan het personeelslid betekend, hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief, die uitwerking heeft vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum ervan. De beslissing vermeldt de redenen die de raad van bestuur als zware schuld beschouwt. § 3. In de volgende gevallen kan het personeelslid tijdens de periode bepaald in § 2 zonder opzegging uit zijn ambt verwijderd worden : 1° bij zware schuld met ontdekking op heterdaad;2° wanneer de ten last gelegde feiten zo ernstig zijn dat zijn aanwezigheid in de school in het belang van de dienst of van het onderwijs niet wenselijk is. Het gaat om een administratieve maatregel. Tijdens de duur van de maatregel bevindt het personeelslid zich in dienstactiviteit.

Art. 6.27 - Voortijdige ontslagneming van het personeelslid Een tijdelijk aangesteld personeelslid kan de aanstelling eenzijdig opzeggen met inachtneming van een opzeggingstermijn van 15 dagen.

Artikel 6.28 - Nadere regels voor de eenzijdige opzegging Onder voorbehoud van de afdanking zonder opzegging wegens zware schuld, zoals bepaald in artikel 6.26, moet de akte waarmee één van de partijen eenzijdig een einde aan de dienst maakt - op straffe van nietigheid - de duur van de opzeggingstermijn vermelden en aan de andere partij betekend worden, hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief. De aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum.

Art. 6.29 - Beëindiging van de aanstelling in onderlinge overeenstemming In onderlinge overeenstemming kan voortijdig een einde gemaakt worden aan de dienst; de opzeggingstermijn bedoeld in de artikelen 6.25, § 1, resp. 6.27 dient in dat geval niet in acht te worden genomen.

De overeenstemming, de niet-inachtneming van de opzeggingstermijn en de datum waarop het personeelslid zijn toestemming heeft gegeven, worden schriftelijk vastgelegd.

Art. 6.30 - Dienstattest Op het einde van elke periode van dienstanciënniteit levert de raad van bestuur het tijdelijk personeelslid een attest af met vermelding, voor elk uitgeoefend ambt, van de gepresteerde diensten, de begin- en einddatum ervan, de benaming van het ambt en de omvang van de opdracht.

HOOFDSTUK 3. - Vaste benoeming Art. 6.31 - Principe De raad van bestuur benoemt een personeelslid in vast verband in een vacante betrekking van een wervingsambt.

Over de benoemingen wordt vooraf overleg gepleegd in het bevoegde basisoverlegcomité.

Art. 6.32 - Benoemingsvoorwaarden Voor een vaste benoeming moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan : 1° aan één van de volgende voorwaarden voldoen : a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;de Regering kan een afwijking toestaan; b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) de vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus krachtens de bepalingen van diezelfde wet van 15 december 1980 hebben;d) een verblijfstitel bezitten krachtens de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980;2° een gedrag hebben dat aan de vereisten van het ambt beantwoordt;3° de politieke en burgerlijke rechten genieten;4° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan; 5° houder zijn van een bekwaamheidsbewijs vermeld in artikel 6.3 en overeenstemmend met het te bekleden ambt; 6° voldoen aan de bepalingen van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs, met uitzondering van artikel 25 van hetzelfde decreet; 7° voldoen aan de voorwaarde vermeld in artikel 6.15, eerste lid, 6°; 8° bij de raad van bestuur een dienstanciënniteit van ten minste 720 dagen in het betrokken ambt kunnen doen gelden;van deze 720 dagen moeten er 600 effectief zijn gepresteerd. Het bevallingsverlof, de moederschapsbescherming, het voorbehoedend verlof en de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte worden ten belope van maximaal 210 dagen in aanmerking genomen bij de berekening van de effectief gepresteerde dienstdagen, voor zover deze verlofdagen binnen de aanwervingsperiode vallen; 9° ten minste de vermelding "goed" hebben gekregen op de laatste beoordelingsstaat bedoeld in artikel 6.23.; bij gebrek aan een beoordelingsstaat wordt de voorliggende voorwaarde geacht vervuld te zijn; 10° het ambt als hoofdambt uitoefenen;11° zijn kandidatuur hebben ingediend in de vorm en binnen de termijn die in de oproep tot de kandidaten vastgelegd zijn. Het eerste lid, 1°, b) tot d), voorziet in de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.

Art. 6.33 - Mogelijke benoeming op 55 jaar Een personeelslid dat in de loop van het betrokken kalenderjaar ten minste 55 jaar oud is, kan op verzoek en met toestemming van de Regering in een niet-vacante betrekking van een wervingsambt in vast verband worden benoemd, voor zover aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : 1° het vervult alle benoembaarheidseisen op het tijdstip van de benoeming;2° het dient, uiterlijk op 15 mei van het betrokken kalenderjaar, een dienovereenkomstig schriftelijk verzoek in bij de raad van bestuur;3° het is sinds ten minste 1 september van het betrokken schooljaar in dienst;4° het is tijdelijk aangewezen of voor een onvolledige opdracht vastbenoemd. Art. 6.34 - Oproep § 1. Elk jaar in de tweede helft van de maand februari doet de raad van bestuur een oproep tot de kandidaten voor een uurroosteraanvulling en voor een vaste benoeming. Deze oproep wordt ter informatie aan de Regering bezorgd. § 2. De oproep bevat een lijst met de vacante betrekkingen die op basis van de toestand op 1 februari vóór de oproep tot de kandidaten vastgelegd werden en waarvoor op 1 oktober van het volgende schooljaar heel waarschijnlijk vaste benoemingen zullen kunnen plaatsvinden. De oproep omvat gegevens over de te begeven betrekkingen alsmede de voorwaarden waaraan de kandidaten moeten voldoen en vermeldt in welke vorm en binnen welke termijn de kandidaturen moeten worden ingediend.

De oproep wordt ter kennis gebracht van alle personeelsleden door aanplakking in het centrum, alsmede in elke andere passende vorm. Op verzoek is de lijst ook verkrijgbaar bij de Regering en bij de raad van bestuur.

Ten laatste op 10 februari krijgt de Regering een afschrift van de lijst vermeld in het eerste lid.

Art. 6.35 - Tijdstip en omvang van de benoemingen De vaste benoemingen geschieden op 1 oktober in de betrekkingen die in artikel 6.34, § 2, eerste lid, vermeld zijn en die op dit ogenblik nog vacant zijn.

Een vaste benoeming geschiedt voor volledige uren.

Het minimale aantal uren bij een eerste benoeming in een ambt beloopt één vierde van het aantal uren vereist voor een voltijdse betrekking.

Art. 6.36 - Uitbreiding van benoeming Indien één of meer personeelsleden in een ambt met onvolledige prestaties vastbenoemd worden, geeft de raad van bestuur hen voorrang bij het aanvullen van hun uurrooster.

De verplichting tot vaste benoeming geldt alleen voor de personeelsleden die hun kandidatuur ingediend hebben binnen één maand na de bekendmaking van de in artikel 6.34 vermelde oproep tot de kandidaten.

In afwijking van het eerste lid hebben de personeelsleden die uitsluitend krachtens artikel 6.33 benoemd zijn, geen voorrang bij de aanvulling van hun uurrooster.

Art. 6.37 - Titels, verdiensten en continuïteit Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 6.36 vergelijkt de raad van bestuur vóór elke benoeming steeds de titels en verdiensten van de kandidaten door middel van objectieve, pertinente en gepaste criteria die dienstig zijn voor de uitoefening van het betrokken ambt. Daarbij wordt onder meer rekening gehouden met de volgende criteria : 1° de beoordelingsstaten;2° de dienstanciënniteit bij de raad van bestuur en/of de dienstanciënniteit bij andere inrichtende machten of andere beroepservaring;3° de bijkomende opleidingen (aantal, duur en inhoud);4° de voortgezette opleidingen (aantal, duur en inhoud). Wanneer de raad van bestuur zijn beslissing neemt, houdt hij tegelijk rekening met de nodige continuïteit bij het personeel van het centrum.

Art. 6.38 - Benoeming in een ander ambt Het personeelslid dat in een ambt vastbenoemd is, maar in een vacante betrekking van een ander ambt benoemd wenst te worden en dat ten minste 360 dagen dienstanciënniteit telt en houder is van een bekwaamheidsbewijs voor het andere ambt, dient zijn kandidatuur schriftelijk in bij de raad van bestuur, onder dezelfde voorwaarden als de kandidaten voor een vaste benoeming.

De vaste benoeming in het andere ambt geschiedt op 1 oktober van het volgende schooljaar.

Art. 6.39 - Beperking van het aantal benoemingen in geval van cumulatie Meerdere benoemingen in verschillende ambten in het centrum of in het centrum en bij andere inrichtende machten zijn alleen toegestaan als deze ambten samen niet meer dan een hoofdambt met volledige prestaties uitmaken.

Art. 6.40 - Kandidatuur voor meerdere ambten De persoon die zich in verschillende ambten kandidaat stelt voor een vaste benoeming dient voor elk ambt een afzonderlijke kandidatuur in.

Art. 6.41 - Berekening van de dienstanciënniteit § 1. Voor de berekening van de dienstanciënniteit : 1° worden enkel in aanmerking genomen de tot 30 april van het jaar van de aanvraag in hoofdambt gepresteerde diensten, voor zover de kandidaat houder is van het dienovereenkomstig bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 6.3; 2° bestaat het aantal dagen gepresteerd als tijdelijk personeelslid of als gesubsidieerd contractueel personeelslid in een ambt met volledige prestaties uit alle dagen die gepresteerd zijn vanaf het begin tot het einde van de ononderbroken periode van actieve dienst, met inbegrip van het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof, de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte, het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij, het verlof voor persoonlijke omstandigheden of de overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen toegekende uitzonderlijke verloven, indien ze in deze periode vallen. De dagen gepresteerd als vastbenoemd personeelslid in een ambt met volledige prestaties worden opgeteld van het begin tot het einde van een ononderbroken periode van dienstactiviteit. § 2. De diensten die gepresteerd werden in een ambt met onvolledige prestaties en ten minste de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties omvatten, worden in aanmerking genomen zoals diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties.

Het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat niet de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties omvat, wordt gehalveerd. § 3. Het aantal dagen verworven in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende ambten met volledige of onvolledige prestaties mag nooit het aantal dagen overschrijden dat in een gedurende dezelfde periode uitgeoefend ambt met volledige prestaties verworven is. § 4. De periode waarvoor een personeelslid een beoordelingsstaat of een evaluatieverslag heeft gekregen waarop de vermelding "onvoldoende" als eindconclusie staat, wordt niet in aanmerking genomen.

Art. 6.42 - Opstellen van een benoemingsakte Voor elke benoeming in een ambt stelt de raad van bestuur een benoemingsakte op waarvan een afschrift aan het personeelslid wordt overhandigd.

Deze benoemingsakte vermeldt ten minste : 1° de identiteit van de raad van bestuur;2° de identiteit van het personeelslid;3° het ambt (met inbegrip van het aantal uren) waarin het personeelslid wordt benoemd;4° de benoemingsdatum. Art. 6.43 - Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid § 1. Elk personeelslid benoemd in vast verband wordt ten minste om de drie schooljaren waarin het in dienstactiviteit is en werkelijke diensten presteert, door de directeur geëvalueerd.

Het personeelslid kan zo'n evaluatie schriftelijk bij de directeur aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in artikel 6.23, § 4, eerste lid, eerste zin. § 2. Voor de evaluatie van een personeelslid kan de directeur zich baseren op het schriftelijk verslag van een ander personeelslid dat een selectieambt bekleedt en dat schriftelijk van hem de opdracht kreeg een dergelijk verslag over het werk van het betrokken personeelslid op te stellen. § 3. De evaluatie geschiedt via een met redenen omkleed evaluatieverslag dat onder meer gegevens bevat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties alsook over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor het centrum inzet. In het bijzonder wordt onderzocht in hoeverre het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem bij wet, decreet, besluit, verordening en benoemingsakte worden opgelegd.

Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".

Het model van het evaluatieverslag wordt door de Regering vastgelegd. § 4. De procedure vermeld in artikel 6.23, §§ 4 en 5, is van toepassing.

Staat op het evaluatieverslag de vermelding "onvoldoende" als eindconclusie, dan wordt het personeelslid in het daaropvolgende schooljaar opnieuw geëvalueerd.

Ondertitel 4. - Wekelijkse arbeidstijd Art. 6.44 - Wekelijkse arbeidstijd De personeelsleden presteren in het kader van een voltijdse betrekking gemiddeld 38 uren van 60 minuten per week. Het gemiddelde wordt op basis van een referentieperiode van vier maanden berekend.

De wekelijkse arbeidstijd mag in geen geval 50 uur overschrijden.

Ondertitel 5. - Administratieve standen HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Art. 6.45 - Opsomming Het personeelslid bevindt zich in één van de volgende administratieve standen : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit;3° terbeschikkingstelling. HOOFDSTUK 2. - Dienstactiviteit Afdeling 1. - Algemeen Art. 6.46 - Principe Het personeelslid bevindt zich altijd in dienstactiviteit behoudens een uitdrukkelijke bepaling die het in een andere administratieve stand plaatst.

Art. 6.47 - Recht op wedde en verlofsvormen Behoudens andersluidende bepalingen heeft een personeelslid in dienstactiviteit recht op een wedde en op de desbetreffende periodieke verhogingen.

Een personeelslid heeft recht op verlof onder dezelfde voorwaarden als in het gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van het jaarlijks vakantieverlof.

Afdeling 2. - Jaarlijks vakantieverlof Art. 6.48 - Recht op jaarlijks vakantieverlof De personeelsleden hebben recht op jaarlijks vakantieverlof.

Het tijdstip waarop het jaarlijks vakantieverlof wordt genomen, wordt in overleg met de directeur vastgelegd.

De jaarlijkse vakantie kan opgesplitst worden, maar moet ten minste één ononderbroken periode van tien werkdagen omvatten.

Het jaarlijks vakantieverlof wordt genomen tijdens het schooljaar waarop het recht betrekking heeft.

In afwijking van het vierde lid kunnen hoogstens tien vakantiedagen naar het volgende schooljaar overgedragen worden.

Art. 6.49 - Aantal dagen jaarlijks vakantieverlof Het aantal dagen jaarlijks vakantieverlof waarop de personeelsleden van het centrum recht hebben, bedraagt : 1° tot 45 jaar : 26 dagen;2° vanaf 45 jaar : 27 dagen;3° vanaf 50 jaar : 28 dagen;4° vanaf 53 jaar : 29 dagen;5° vanaf 55 jaar : 30 dagen;6° vanaf 58 jaar : 31 dagen. Vanaf het schooljaar waarin het personeelslid 60 jaar oud wordt, krijgt het één vakantiedag extra per jaar. Beslissend bij de berekening van het aantal vakantiedagen is de leeftijd die men tijdens het schooljaar bereikt.

Art. 6.50 - Berekening § 1. Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijks vakantieverlof.

Dit verlof wordt in de volgende gevallen in evenredige mate verminderd : 1° indien een personeelslid in de loop van het schooljaar in dienst treedt of de dienst verlaat;2° in geval van afwezigheid wegens persoonlijke aangelegenheden;3° voor de periode van de loopbaanonderbreking;4° bij verminderde prestaties;5° in het geval van één der onbezoldigde verlof- en afwezigheidsmogelijkheden;6° tijdens de periode waarin het personeelslid zich in non-activiteit bevindt. Bij de berekening van het aantal vakantiedagen worden de decimalen naar de hogere halve dag afgerond.

De evenredige berekening is niet toepasselijk op de extra vakantiedagen die in artikel 6.49, tweede lid, worden vermeld en vanaf de 60e verjaardag worden toegekend. § 2. Indien het personeelslid zijn jaarlijkse vakantiedagen om dienstredenen niet heeft kunnen opnemen vóór het de dienst definitief verlaat, dan krijgt het voor de niet-opgenomen vakantiedagen een compensatievergoeding in verhouding tot zijn laatste wedde.

Art. 6.51 - Aanvullende dienstvrijstellingen en inhaaldagen Bovenop de wettelijke feestdagen hebben de personeelsleden dienstvrijstelling op 2 en 15 november, op 26 december, op carnavalsmaandag, op carnavalsdinsdag en op de dag van de Duitstalige Gemeenschap.

Valt een wettelijke feestdag of een in het eerste lid genoemde dag op een zaterdag of een zondag, dan legt de raad van bestuur de datum van de inhaaldagen vast.

HOOFDSTUK 3. - Non-activiteit Art. 6.52 - Opsomming Een personeelslid bevindt zich in non-activiteit in geval van : 1° schorsing bij tuchtmaatregel;2° non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;3° veroorloofde langdurige afwezigheid om familiale redenen. Een personeelslid dat zonder wettige reden afwezig is, wordt van rechtswege op non-activiteit gesteld en heeft, voor de duur van zijn afwezigheid, geen recht op wedde en op tussentijdse verhogingen.

HOOFDSTUK 4. - Terbeschikkingstelling Art. 6.53 - Opsomming Een vastbenoemd personeelslid kan ter beschikking gesteld worden : 1° wegens bijzondere opdracht;2° wegens ziekte of gebrekkigheid;3° om persoonlijke redenen;4° wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaan;5° wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst. Het eerste lid, met uitzondering van de bepalingen onder 2° tot 4°, is van toepassing op de tijdelijke personeelsleden die voor een doorlopende duur aangesteld zijn.

Art. 6.54 - Nadere regels voor de terbeschikkingstelling De terbeschikkingstelling geschiedt onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde regels als in het gemeenschapsonderwijs. Dit geldt eveneens voor de toekenning van wachtgeld.

Geen enkel personeelslid mag ter beschikking worden gesteld of in disponibiliteit blijven wanneer het aan de voorwaarden voldoet om met rustpensioen te gaan.

Het tweede lid is niet van toepassing wanneer het personeelslid : 1° ter beschikking gesteld wordt of werd wegens bijzondere opdracht;2° gebruik maakt van de deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat, vermeld in artikel 10bis van het koninklijk besluit nr.297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.

Ondertitel 6. - Vervanging bij afwezigheid Art. 6.55 - Principe Indien kan worden aangetoond dat een personeelslid gedurende minstens zes dagen afwezig is wegens verlof, wegens terbeschikkingstelling of wegens enige andere vorm van afwezigheid, kan het vanaf de eerste dag van zijn afwezigheid vervangen worden.

Ondertitel 7. - Tuchtregeling en preventieve schorsing Art. 6.56 - Toepassingsgebied Deze ondertitel is van toepassing op alle personeelsleden die vastbenoemd of voor een doorlopende duur tijdelijk aangesteld zijn.

HOOFDSTUK 1. - Tuchtregeling Afdeling 1. - Tuchtstraffen Art. 6.57 - Opsomming Indien personeelsleden hun plichten niet nakomen, kunnen zij één van de volgende tuchtstraffen oplopen : 1° terechtwijzing;2° blaam;3° inhouding van wedde;4° schorsing bij tuchtmaatregel;5° op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;6° afdanking wegens zware schuld. Art. 6.58 - Nadere regels voor de inhouding van wedde Een inhouding van wedde wordt opgelegd voor ten minste één maand en ten hoogste drie maanden en mag niet meer dan één vijfde van het brutobedrag van de laatste activiteitswedde of van het laatste wachtgeld van het personeelslid bedragen.

Art. 6.59 - Nadere regels voor de schorsing De schorsing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste één jaar. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de helft van het brutobedrag van zijn laatste activiteitswedde of van zijn wachtgeld.

Art. 6.60 - Nadere regels voor de op non-activiteitstelling De op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel mag niet minder dan één jaar en niet meer dan vijf jaar duren.

Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de eerste twee jaar een wachtgeld dat gelijk is aan de helft van zijn activiteitswedde. Zonder dat dit bedrag mag worden overschreden, wordt het wachtgeld vervolgens vastgesteld op het bedrag van het pensioen dat de betrokkene zou bekomen als hij voortijdig op pensioen was gesteld.

Na de helft van zijn straf mag het personeelslid erom vragen opnieuw in het onderwijs te worden opgenomen.

Art. 6.61 - Minimumbedrag in geval van inhouding van wedde of toekenning van een wachtgeld De inhouding van wedde of de toekenning van een wachtgeld mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid minder bedraagt dan de werkloosheidsuitkering waarop het recht zou hebben in het stelsel van de maatschappelijke zekerheid voor werknemers.

Afdeling 2. - Tuchtprocedure Art. 6.62 - Procedure § 1. De tuchtstraffen worden door de raad van bestuur uitgesproken.

De directeur bezorgt het voorstel tot tuchtstraf per aangetekende brief aan het personeelslid, na hem gehoord te hebben; de aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum.

Naast het voorstel bevat deze brief ook de bewoordingen van het vierde lid.

Indien de maatregel de directeur betreft, dan stelt de voorzitter van de raad van bestuur de straf voor.

Binnen twintig dagen na kennisgeving kan het personeelslid beroep instellen tegen het voorstel tot tuchtstraf bij de bevoegde raad van beroep.

Het beroep is opschortend. § 2. Binnen een termijn van negentig dagen na de ontvangst van het beroep van het personeelslid zendt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan het personeelslid en aan de raad van bestuur. § 3. Ten laatste dertig dagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep deelt de raad van bestuur zijn beslissing mee aan het personeelslid, ofwel bij een gerechtsdeurwaarderexploot, ofwel bij een aangetekende brief die uitwerking heeft vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum. Hij vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom hij het advies niet volgt.

Art. 6.63 - Tuchtprocedure en strafvervolging In geval van strafvervolging kan de tuchtprocedure voortgezet worden, indien de raad van bestuur een met redenen omklede beslissing in die zin neemt.

De tuchtstraf wordt door de raad van bestuur bekrachtigd, ingetrokken of aangepast binnen zes maanden na de dag waarop een rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is getreden.

Afdeling 3. - Doorhaling van een tuchtstraf Art. 6.64 - Doorhaling De doorhaling van een tuchtstraf geschiedt van rechtswege na een termijn waarvan de duur is vastgelegd op : 1° één jaar voor de terechtwijzing en de blaam;2° drie jaar voor de inhouding van wedde;3° vijf jaar voor de schorsing bij tuchtmaatregel;4° zeven jaar voor de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel. De termijn loopt vanaf de dag waarop de tuchtstraf is uitgesproken.

De doorgehaalde tuchtstraf wordt uit het personeelsdossier verwijderd.

HOOFDSTUK 2. - Preventieve schorsing Art. 6.65 - Procedure § 1. De preventieve schorsing is geen tuchtmaatregel, maar een administratieve maatregel. Zij heeft de verwijdering uit het ambt tot gevolg.

In de volgende gevallen kan een personeelslid preventief geschorst worden als het belang van de dienst dat vereist : 1° bij strafrechtelijke vervolgingen;2° vóór of in de loop van een tuchtprocedure;3° vanaf het ogenblik waarop de aangetekende brief waarbij de raad van bestuur het personeelslid ervan verwittigt dat een onverenigbaarheid vastgesteld is, uitwerking heeft;4° vanaf het ogenblik waarop de aangetekende brief waarbij de raad van bestuur het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst ter kennis brengt van het personeelslid, uitwerking heeft. § 2. Vóór elke maatregel houdende preventieve schorsing wordt het personeelslid door de raad van bestuur voor een verhoor opgeroepen.

De oproeping en de motivering van de preventieve schorsing worden ter kennis gebracht van het personeelslid, ofwel per aangetekende brief welke uitwerking heeft vanaf de derde werkdag na de verzending ervan, ofwel per brief met ontvangstbewijs welke uitwerking heeft op de datum vermeld op het ontvangstbewijs. Het verhoor vindt plaats ten vroegste op de tweede werkdag na de dag waarop de oproeping uitwerking heeft.

Tijdens het verhoor mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een erkende vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het centrum die zich in één van de volgende administratieve standen bevinden : in dienstactiviteit, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of gepensioneerd.

Binnen drie werkdagen na de dag waarop het verhoor gepland is, deelt de raad van bestuur zijn beslissing per aangetekende brief aan het personeelslid mee, zelfs als het personeelslid of zijn vertegenwoordiger bij het verhoor niet verschenen is. De aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum. § 3. In afwijking van § 2, eerste lid, kan een personeelslid in de volgende gevallen onmiddellijk uit zijn ambt verwijderd worden : 1° bij zware schuld met ontdekking op heterdaad;2° wanneer de feiten die het personeelslid ten laste worden gelegd zo ernstig zijn dat zijn aanwezigheid in het centrum in het belang van de dienst niet wenselijk is. De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt ten laatste genomen op de derde werkdag na de dag waarop de raad van bestuur van de feiten kennis heeft genomen.

Ten laatste de derde werkdag na de dag waarop de raad van bestuur de maatregel bedoeld in het eerste lid heeft genomen, past de raad van bestuur de procedure bedoeld in § 2 toe; zo niet eindigt de verwijdering uit het ambt na afloop van die termijn. Het personeelslid kan dan slechts met toepassing van de procedure bedoeld in § 2 voor dezelfde feiten uit zijn ambt verwijderd worden. § 4. De duur van de preventieve schorsing mag één jaar niet overschrijden. Dit geldt niet in geval van strafrechtelijke vervolging.

In geval van § 1, tweede lid, 2°, eindigt de preventieve schorsing na 45 dagen, indien het voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 6.62, § 1, tweede en derde lid, niet binnen die termijn ter kennis is gebracht van het personeelslid. Ze eindigt ook op de dag van het verstrijken van de termijn die bij artikel 6.62, § 3, aan de raad van bestuur wordt toegekend. § 5. Een preventieve schorsing die is uitgesproken in het kader van een tuchtprocedure wordt, vanaf de datum waarop ze uitwerking heeft, om de drie maanden door de raad van bestuur schriftelijk bekrachtigd.

Die bekrachtiging wordt per aangetekende brief ter kennis gebracht van de betrokkene. Indien de preventieve schorsing niet binnen de gestelde termijn wordt bekrachtigd, hervat het personeelslid zijn werk, nadat het de raad van bestuur ten minste tien werkdagen van tevoren per aangetekende brief daarvan in kennis heeft gesteld.

Na ontvangst van die kennisgeving kan de raad van bestuur het voortbestaan van de preventieve schorsing bekrachtigen volgens de in § 2 bepaalde procedure.

Art. 6.66 - Inhouding van wedde § 1. In de volgende gevallen wordt de wedde van een preventief geschorst personeelslid tot de helft van het brutobedrag van zijn activiteitswedde teruggebracht : 1° als het personeelslid strafrechtelijk vervolgd en in beschuldiging gesteld wordt; 2° als hem het voorstel tot het opleggen van één van de tuchtstraffen vermeld in artikel 6.57, eerste lid, 4°, 5° en 6°, ter kennis wordt gebracht.

In het geval bedoeld in het eerste lid, 1°, gebeurt de inhouding op de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin het personeelslid in beschuldiging gesteld is.

In het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, gebeurt de inhouding op de dag waarop het voorstel ter kennis gebracht wordt. § 2. De inhouding van wedde mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid minder bedraagt dan de werkloosheidsuitkering waarop het recht zou hebben in het stelsel van de maatschappelijke zekerheid voor werknemers.

Art. 6.67 - Intrekking van de inhouding van wedde en betaling aan de Gemeenschap § 1. Na de tuchtprocedure of de gerechtelijke procedure wordt de inhouding van wedde ingetrokken behalve als één van de in artikel 6.57, eerste lid, 4°, 5° en 6°, bedoelde maatregelen genomen werd of als het personeelslid definitief strafrechtelijk veroordeeld is.

Wordt de inhouding van wedde ingetrokken, dan komt het personeelslid voor de duur van de schorsing een aanvullende wedde toe, verhoogd met de verwijlinteresten tegen de wettelijke rentevoet, berekend vanaf de dag van de inhouding. De raad van bestuur betaalt dat aanvullende bedrag aan de Gemeenschap. § 2. Wordt een maatregel tot preventieve schorsing zonder inhouding van wedde in het kader van een tuchtprocedure of van de procedure van terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst genomen, betaalt de raad van bestuur aan de Gemeenschap een bedrag overeenstemmend met de helft van de weddetoelage die het personeelslid tijdens de schorsing heeft gekregen, indien : 1° geen tuchtstraf is uitgesproken;2° geen afdanking ten gevolge van een onverenigbaarheid plaatsgevonden heeft;3° geen terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst plaatsgevonden heeft. § 3. Het personeelslid behoudt de wedde die het tijdens de preventieve schorsing verkregen heeft.

Als de schorsing bij tuchtmaatregel minder lang duurt dan de preventieve schorsing, ontvangt het personeelslid zijn volle wedde zodra de schorsing bij tuchtmaatregel een einde neemt.

Art. 6.68 - Kennisgeving aan de Regering De preventieve schorsing wordt ter kennis gebracht van de Regering met het oog op de onmiddellijke uitvoering van die maatregel.

Ondertitel 8. - Raad van beroep Art. 6.69 - Oprichting De Regering richt een raad van beroep voor het centrum op.

Art. 6.70 - Samenstelling § 1. De raad van beroep is samengesteld uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de raad van bestuur en van de representatieve vakorganisaties.Voor elke categorie zijn er evenveel plaatsvervangers als werkende leden; 2° een voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters;3° een secretaris en een adjunct-secretaris. De werkende leden en de plaatsvervangers van de raad van beroep worden aangewezen door de Regering, op voordracht van de raad van bestuur en van de vakorganisaties die met toepassing van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en met toepassing van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 representatief zijn.

De Regering wijst de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters aan onder de magistraten in dienstactiviteit. § 2. De Regering bepaalt het aantal leden van de raad van beroep en de duur van hun mandaat. De raad van beroep telt ten minste drie werkende leden die de raad van bestuur vertegenwoordigen en drie werkende leden die de personeelsleden vertegenwoordigen.

Art. 6.71 - Huishoudelijk reglement De raad van beroep maakt zijn huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Regering.

Art. 6.72 - Wraking en verschoning van leden Zodra een zaak voorgelegd is aan de raad van beroep, deelt de voorzitter de lijst van de werkende leden en van de plaatsvervangers mee aan het personeelslid en aan de raad van bestuur. Binnen tien dagen na ontvangst van die lijst kunnen het personeelslid en de raad van bestuur ten hoogste drie leden wraken. Zij mogen evenwel niet tegelijkertijd een werkend lid en zijn plaatsvervanger wraken.

Een lid mag een verzoek tot verschoning indienen als het van oordeel is dat het ter zake morele belangen heeft of als het vreest dat zijn onpartijdigheid in twijfel kan worden getrokken. De voorzitter beslist of aan dat verzoek gevolg wordt gegeven. Om dezelfde redenen kan hij een lid op eigen intiatief aan de zaak onttrekken.

De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en de plaatsvervangers mogen geen zitting hebben in een zaak die betrekking heeft op hun echtgenoot of een bloedverwant of aanverwant tot en met de vierde graad.

Art. 6.73 - Procedure Na ontvangst van het beroep worden de partijen door de voorzitter opgeroepen.

Het personeelslid en de raad van bestuur worden door de raad van beroep gehoord.

Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een erkende vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het centrum die zich in één van de volgende administratieve standen bevinden : in dienstactiviteit, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of gepensioneerd.

De raad van bestuur kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of door een verdediger naar keuze.

De raad van beroep kan een aanvullend onderzoek bevelen en getuigen horen.

Het niet-verschijnen van het personeelslid resp. zijn vertegenwoordiger of van de raad van bestuur resp. de vertegenwoordiger ervan belet de raad van beroep niet om uitspraak te doen.

Art. 6.74 - Quorum en vereiste aantal stemmen De raad van beroep kan slechts rechtsgeldig beraadslagen, indien ten minste twee leden die de raad van bestuur vertegenwoordigen en twee leden die de personeelsleden vertegenwoordigen, aanwezig zijn.

Er moeten evenveel vertegenwoordigers van de raad van bestuur als vertegenwoordigers van het personeel aan de stemming deelnemen. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van één of meer bij loting aangewezen leden.

Als het in het eerste lid vermelde quorum niet bereikt wordt, roept de voorzitter binnen veertien dagen een nieuwe vergadering bijeen. Op die vergadering kan een beslissing worden genomen, ongeacht hoeveel leden van elke groep dan aanwezig zijn.

De vertegenwoordigers van de raad van bestuur en van de personeelsleden zijn stemgerechtigd.

Het met redenen omkleed advies wordt uitgebracht na geheime stemming, bij gewone meerderheid van de stemmen. Bij staking van stemmen beslist de voorzitter.

Art. 6.75 - Mededeling van het advies Het met redenen omkleed advies van de raad van beroep wordt binnen vijf dagen na de vergadering waarop de raad zijn advies heeft uitgebracht per aangetekende brief aan de partijen medegedeeld.

Art. 6.76 - Werkingskosten en vergoedingen De werkingskosten van de raad van beroep vallen ten laste van de Gemeenschap.

De Regering bepaalt het presentiegeld waarop de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters aanspraak hebben, alsook de reiskostenvergoeding waarop de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters en de leden aanspraak hebben.

Ondertitel 9. - Definitieve ambtsneerlegging Art. 6.77 - Beëindiging van een aanstelling of benoeming van rechtswege Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 6.24 eindigt een tijdelijke aanstelling of vaste benoeming van rechtswege zonder opzegging, indien het personeelslid : 1° niet meer voldoet aan één van de volgende voorwaarden : a) één van de voorwaarden vermeld in artikel 6.15, eerste lid, 1°, voor de tijdelijk aangewezen personeelsleden of in artikel 6.32, eerste lid, 1°, voor de vastbenoemde personeelsleden; b) de politieke en burgerlijke rechten genieten;c) aan de dienstplichtwetten voldoen;2° na een veroorloofde afwezigheid, zonder geldige reden zijn dienst niet hervat en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijft;3° zonder geldige reden zijn betrekking verlaat en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijft;4° wegens een overeenkomstig de wet of het reglement erkende blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer in staat is zijn ambt zonder beperkingen te vervullen;5° na zijn terugroeping in dienstactiviteit zonder geldige reden weigert de door de inrichtende macht toegewezen betrekking te bekleden;6° wegens het bereiken van de leeftijdsgrens op pensioen gesteld wordt;7° onregelmatig tijdelijk aangesteld of vastbenoemd is, indien de onregelmatigheid : a) ofwel binnen 60 dagen na de aanstelling resp.benoeming is vastgesteld; b) ofwel door een bedrieglijke handeling vanwege het personeelslid veroorzaakt is;c) ofwel zo zwaar is dat de aanstelling resp.de benoeming als niet bestaand moet worden geacht.

De raad van bestuur stelt het personeelslid hetzij bij gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief in kennis van de definitieve ambtsneerlegging. Hij vermeldt de reden van de ambtsneerlegging.

In het geval vermeld in het eerste lid, 7°, b), verliest het personeelslid de rechten die op basis van zijn voorafgaande stand verworven waren.

Art. 6.78 - Beëindiging van een vaste benoeming Een vaste benoeming neemt ook een einde : 1° bij vrijwillig ontslag van het personeelslid;2° bij afdanking wegens zware schuld;3° als binnen twee opeenvolgende schooljaren telkens de vermelding "onvoldoende" als eindconclusie op de evaluatieverslagen staat. Bij vrijwillig ontslag mag het personeelslid zijn dienst slechts verlaten als het door de raad van bestuur daartoe gemachtigd is of na inachtneming van een opzeggingstermijn van 30 dagen. Het ontslag wordt per aangetekende brief ter kennis gebracht van de raad van bestuur.

Het gaat in op de derde werkdag na de verzendingsdatum. Op straffe van nietigheid moet de aangetekende brief de duur van de opzegging alsmede de datum waarop ze begint, vermelden.

Ondertitel 10. - Bijzondere bepalingen voor het ambt van directeur, het ambt van coördinator en het ambt van hoofd van een lokale vestiging Art. 6.79 - Principe Deze ondertitel is van toepassing op de volgende ambten : 1° het ambt van directeur;2° het ambt van coördinator Psychologie;3° het ambt van coördinator Sociale Wetenschappen;4° het ambt van coördinator Gezondheidswetenschappen;5° het ambt van coördinator Vroegkinderlijke ontwikkeling;6° het ambt van hoofd van een lokale vestiging. Art. 6.80 - Toelatingsvoorwaarden Een persoon of een personeelslid van het centrum mag één van de ambten vermeld in artikel 6.79, 1° tot 5°, uitoefenen, indien betrokkene : 1° voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 6.15, eerste lid, met uitzondering van de voorwaarden vermeld in de bepaling onder 5°; 2° a) voor het ambt van directeur : ten minste een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad bezit; b) voor de ambten vermeld in artikel 6.79, 2° tot 5° : houder is van een dienovereenkomstig bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 6.3, § 2; 3° zijn kandidatuur heeft ingediend in de vorm en binnen de termijn die in de oproep tot de kandidaten zijn vastgelegd. Alleen een personeelslid van het centrum mag het ambt van hoofd van een lokale vestiging bekleden, indien het : 1° ten minste een diploma van het hoger onderwijs van de eerste graad bezit; 2° houder is van een dienovereenkomstig bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 6.3, § 2 tot 3.

Art. 6.81 - Oproep tot de kandidaten en sollicitatie De raad van bestuur maakt de oproep tot de kandidaten voor de ambten vermeld in artikel 6.79 bekend door aanplakking in het centrum en in elke andere passende vorm. De oproep tot de kandidaten voor de ambten vermeld in artikel 6.79, 1° tot 5°, wordt ook in de pers bekendgemaakt.

De oproep bevat het profiel dat voor het te bekleden ambt vereist wordt. De oproep tot de kandidaten voor de ambten vermeld in artikel 6.79, 1° tot 5°, bevat bovendien de doelstellingen die tijdens de aanstelling verwezenlijkt moeten worden.

De sollicitatie wordt per aangetekende brief ingediend. Bij de sollicitatiebrief voegt de kandidaat minstens een kopie van de vereiste diploma's, het in artikel 596, tweede lid, van het Strafwetboek bedoelde uittreksel uit het strafregister dat niet ouder is dan zes maanden, een curriculum vitae en een motivering. Bij de sollicitatie naar de ambten vermeld in artikel 6.79, 1° tot 5°, wordt bovendien een strategie- en actieplan voor de verwezenlijking van de doelstellingen vermeld in het vorige lid gevoegd.

Art. 6.82 - Aanstelling De raad van bestuur beslist welke kandidaat aangesteld wordt.

Hij baseert zich onder meer op de motivering, een sollicitatiegesprek en voor de ambten vermeld in artikel 6.79, 1° tot 5°, op het strategie- en actieplan van de kandidaat.

Art. 6.83 - Duur en beëindiging van de aanstelling § 1. De aanstelling gebeurt voor een onbepaalde duur. § 2. De aanstelling eindigt in de volgende gevallen : 1° in geval van een preventieve schorsing voor meer dan zes maanden;2° in geval van een terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst voor meer dan zes maanden;3° indien een van de volgende tuchtstraffen wordt opgelegd : a) schorsing bij tuchtmaatregel;b) op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;c) ontslag wegens een zware fout;4° bij vrijwillig ontslag, indien het gaat om een vastbenoemd personeelslid;5° bij vrijwillige beëindiging van de aanstelling;6° bij eenzijdige opzegging door de raad van bestuur;7° indien op het evaluatieverslag de vermelding "onvoldoende" staat. De raad van bestuur kan de aanstelling beëindigen in geval van een verlof of terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid voor een periode van meer dan zes opeenvolgende maanden.

In de gevallen vermeld in het eerste lid, 4° en 5°, dient de directeur, de coördinator resp. het hoofd van een lokale vestiging een opzeggingstermijn van 60 dagen in acht te nemen.

In het geval vermeld in het eerste lid, 6°, beloopt de opzeggingstermijn drie maanden, als de directeur, de coördinator resp. het hoofd van een lokale vestiging een ambtsanciënniteit van ten hoogste vijf jaar telt; voor elke begonnen termijn van vijf jaar wordt de duur van de opzeggingstermijn met drie maanden verlengd.

De opzeggingstermijn bepaald in het derde en het vierde lid kan in onderlinge overeenstemming met de raad van bestuur worden verkort. De opzegging geschiedt per aangetekende brief met vermelding van de duur en het begin van de opzeggingstermijn. De aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum. § 3. Een directeur of coördinator die ten minste 50 jaar oud is, wordt vast benoemd indien : 1° hij minstens vijf jaar ambtsanciënniteit heeft;2° op zijn laatste evaluatieverslag ten minste de vermelding "goed" als eindconclusie staat. Een hoofd van een lokale vestiging wordt vast benoemd indien : 1° het minstens vijf jaar ambtsanciënniteit heeft;2° op zijn laatste evaluatieverslag ten minste de vermelding "goed" als eindconclusie staat. Art. 6.84 - Statuut § 1. De aanstelling geschiedt in de vorm van een tijdelijke aanstelling.

Tijdens de aanstelling is de directeur, de coördinator resp. het hoofd van een lokale vestiging aan het onderhavige statuut onderworpen, uitgezonderd de artikelen 6.18 tot 6.41, 6.55 en 6.78. § 2. Een coördinator of hoofd van een lokale vestiging kan alleen aanspraak maken op de volgende vormen van verlof en terbeschikkingstelling : 1° jaarlijkse vakantie;2° omstandigheidsverlof;3° buitengewoon verlof wegens overmacht;4° bevallingsverlof;5° verlof met het oog op adoptie of pleegvoogdij;6° verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;7° verlof wegens opdracht in het belang van het onderwijs;8° terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid;9° voltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaan;10° verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte of gebrekkigheid;11° verlof om dringende familiale redenen;12° terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden;13° verlof voor verminderde prestaties toegekend aan personeelsleden die de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt of twee kinderen ten laste hebben die jonger zijn dan 14 jaar, waarbij de vermindering van de prestaties beperkt is tot één vijfde van een voltijdse betrekking;14° verlof voor verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen, waarbij de vermindering van de prestaties beperkt is tot één vijfde van een voltijdse betrekking;15° verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, waarbij de vermindering van de prestaties beperkt is tot één vijfde van een voltijdse betrekking. De directeur kan alleen aanspraak maken op de verloven en terbeschikkingstellingen vermeld in de bepalingen 1° tot 12° van het eerste lid.

De directeur, een hoofd van een lokale vestiging of een coördinator mag geen deeltijdse loopbaanonderbreking nemen, met uitzondering van de deeltijdse loopbaanonderbreking wegens ouderschapsverlof, de deeltijdse loopbaanonderbreking om palliatieve zorg te verstrekken en de deeltijdse loopbaanonderbreking voor de verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.

Een coördinator of hoofd van een lokale vestiging kan de verloven vermeld in het eerste lid alleen nemen met instemming van de directeur voor zover instemming met die verloven vereist is.

De directeur kan de verloven vermeld in het eerste lid, 1° tot 12°, alleen nemen met instemming van de raad van bestuur voor zover instemming met die verloven vereist is.

Art. 6.85 - Tijdelijke vervanging § 1. Indien de directeur of een coördinator zijn ambt neerlegt of wegens een van de in artikel 6.84 vermelde verloven of terbeschikkingstellingen tijdelijk afwezig is, kan de raad van bestuur hem tot het einde van het daaropvolgende schooljaar vervangen door een persoon die voldoet aan de in artikel 6.80, eerste lid, vermelde voorwaarden, met uitzondering van die vermeld onder 3°.

Indien het hoofd van een lokale vestiging zijn ambt neerlegt of wegens een van de in artikel 6.84 vermelde verloven of terbeschikkingstellingen tijdelijk afwezig is, kan de raad van bestuur hem tot het einde van het daaropvolgende schooljaar vervangen door een personeelslid dat voldoet aan de in artikel 6.80, tweede lid, vermelde voorwaarden, met uitzondering van die vermeld onder 2°. § 2. Tijdens de duur van de tijdelijke vervanging zijn de artikelen 6.84 en 6.87 tot 6.89 van toepassing op het vervangend personeelslid.

Art. 6.86 - Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid § 1. Voor de directeur stelt de raad van bestuur om de vijf schooljaren minstens één evaluatieverslag op. Te dien einde voert hij een evaluatiegesprek.

Voor de coördinatoren en de hoofden van de lokale vestigingen stelt de directeur om de twee schooljaren minstens één evaluatieverslag op. Te dien einde voert hij een evaluatiegesprek.

De directeur, de coördinator resp. het hoofd van een lokale vesting kunnen, elk voor zich, schriftelijk een evaluatie aanvragen bij de raad van bestuur, respectievelijk bij de directeur. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in artikel 6.23, § 4, eerste lid, eerste zin. § 2. De directeur, de coördinator resp. het hoofd van een lokale vestiging stelt vooraf een verslag op waarin hij de balans opmaakt van zijn activiteiten van de jongste jaren en waarin hij voorstellen voor de verdere ontwikkeling van het centrum doet. Dat verslag dient als basis voor het evaluatiegesprek.

Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende". § 3. De procedure vermeld in artikel 6.23, §§ 4 en 5, is van toepassing.

Art. 6.87 - Wedde en premie § 1. Tijdens zijn aanstelling ontvangt de coördinator resp. het hoofd van een lokale vestiging een wedde die berekend wordt met toepassing van de titels II.1 tot II.3 van het decreet van 21 april 2008 houdende valorisatie van het lerarenberoep, verhoogd met een maandelijkse premie van 357,09 euro.

Tijdens zijn aanstelling ontvangt de directeur van het centrum een wedde op basis van de weddeschaal 471 vermeld in de bijlage van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgesteld de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat, met een geldelijke anciënniteit van 19 jaar of met zijn werkelijke geldelijke anciënniteit, indien deze meer dan 19 jaar bedraagt, verhoogd met een maandelijkse premie van 428,48 euro. De verhogingen bepaald in de weddeschaal worden om de twee jaar toegekend. § 2. Het bedrag dat met toepassing van de § 1 wordt berekend, is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982, het koninklijk besluit van 24 december 1993 en de wetten van 2 januari 2001 en 19 juli 2001.

In geval van verlof wegens ziekte of gebrekkigheid wordt de premie verder uitbetaald.

Art. 6.88 - Terugkeer Uitgezonderd in de gevallen vermeld in artikel 6.83, § 2, 3°, c) en 4°, bekleedt het personeelslid na het einde van de aanstelling opnieuw zijn voormalig ambt, voor zover het om een vastbenoemd personeelslid van het centrum gaat.

Art. 6.89 - Diensten die in aanmerking worden genomen De diensten die het personeelslid tijdens de uitoefening van één van de ambten vermeld in artikel 6.79 heeft gepresteerd, worden in aanmerking genomen om de dienstanciënniteit, de ambtsanciënniteit en de geldelijke anciënniteit te bepalen.

TITEL 7. - Betrekkingenpakket Ondertitel 1. - Bestuurspersoneel en administratief personeel Art. 7.1 - Directeur In het centrum wordt één betrekking in het ambt van directeur opgericht.

Art. 7.2 - Coördinatoren In het centrum worden vier betrekkingen in het ambt van coördinator opgericht.

Art. 7.3 - Opstellers In het centrum worden vijf betrekkingen en een halve betrekking in het ambt van opsteller opgericht.

Art. 7.4 - Adjunct Communicatie en Public Relations In het centrum wordt één betrekking in het ambt van adjunct Communicatie en Public Relations opgericht.

Ondertitel 2. - Overige personeelsleden Art. 7.5 - Betrekkingenpakket § 1. Naast de betrekkingen vermeld in ondertitel 1 worden aan het centrum 35 betrekkingen toegekend. § 2. De raad van bestuur kan tot 5 % van het betrekkingenpakket vermeld in § 1 gebruiken om personen aan te stellen die op honorariumbasis werken, indien dat betrekkingenpakket in het betrokken schooljaar niet volledig benut is.

Art. 7.6 - Bijzondere bepaling voor het deeltijds onderwijs Voor elke begonnen groep van 25 regelmatige leerlingen stelt het centrum een 1/4-betrekking van maatschappelijk assistent of psycho-pedagogisch assistent ter beschikking van een centrum voor onderwijs met beperkt leerplan bedoeld in het decreet van 25 juni 1996 betreffende de organisatie van een onderwijs met beperkt leerplan in het gewoon beroepssecundair onderwijs.

De berekening gebeurt op basis van de regelmatige leerlingen bedoeld in artikel 6 van hetzelfde decreet die op de laatste schooldag van de maand januari van het vorige schooljaar ingeschreven waren.

De berekende betrekkingen worden toegekend voor de duur van het betrokken schooljaar.

TITEL 8. - Financiering Ondertitel 1. - Algemeen Art. 8.1 - Werkingsmiddelen en wedden In het kader van de bepalingen van dit decreet kent de Duitstalige Gemeenschap werkingsmiddelen en wedden aan het centrum toe.

Die werkingsmiddelen en wedden zijn bedoeld om de personeelskosten, de werkingskosten en het beheer van het centrum te dekken, onroerende goederen inbegrepen.

Ondertitel 2. - Werkingsmiddelen Art. 8.2 - Berekeningsbasis § 1. Het centrum ontvangt elk jaar werkingsmiddelen. Vanaf 1 september 2014 stemmen de toegekende werkingsmiddelen overeen met de som van de volgende bedragen : 1° de werkingsdotaties of werkingstoelagen die de Duitstalige Gemeenschap en de provincie Luik voor het schooljaar 2013-2014 hebben toegekend aan de psycho-medisch-sociale centra die door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd worden;2° de werkingstoelagen die de Duitstalige Gemeenschap en de stad Eupen aan de erkende gezondheidscentra hebben toegekend voor het schooljaar 2013-2014;3° alle allerhande middelen voor het jaar 2013 die natuurlijke personen of rechtspersonen hebben toegekend voor de verwezenlijking van de opdrachten vermeld in artikel 6bis, § 2, 1°, van het decreet van 9 mei 1988 betreffende de opvang van kinderen tot twaalf jaar en het Fonds voor zwangere vrouwen in noodsituatie en voor kinderbescherming;4° de middelen die in het begrotingsjaar 2013 zijn aangewend voor de uitvoering van de preventieve gezondheidszorg en voor preventieve onderzoeken van zuigelingen en kleine kinderen binnen en buiten de scholen, alsook voor de organisatie van de tandverzorging op school. Indien er een financieringsovereenkomst tussen de Regering en een van de oprichtingspartners vermeld in artikel 4 van het bijzonder decreet bestaat, wordt het dienovereenkomstige bedrag afgetrokken van de werkingsmiddelen die in het eerste lid zijn vastgelegd. § 2. Elk jaar in de maand september wordt het bedrag van de werkingsmiddelen vermeld in § 1 aan de ontwikkeling van het indexcijfer der consumptieprijzen (volledige index) aangepast. Als basisindex geldt daarbij het indexcijfer van de maand september 2014.

Het indexcijfer van de maand september van het aanpassingsjaar geldt als nieuw indexcijfer.

Art. 8.3 - Uitbetalingsregeling De in artikel 8.2 vermelde werkingsmiddelen worden vanaf het begin van het schooljaar 2014-2015 maandelijks vóór de 22e in twaalfden uitbetaald.

Ondertitel 3. - Wedden Art. 8.4 - Recht § 1. Vanaf het begin van het schooljaar 2014-2015 heeft het centrum recht op wedde voor de personeelsleden indien : 1° het centrum aan de voorwaarden van dit decreet voldoet;2° het gaat om personeelsleden : a) die de burgerlijke en politieke rechten genieten; b) die houder zijn van een bekwaamheidsbewijs vermeld in artikel 6.3; c) die door hun gezondheidstoestand noch de gezondheid van het doelpubliek noch de gezondheid van de andere personeelsleden in gevaar brengen;d) die aan de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs voldoen. De wedden worden maandelijks rechtstreeks aan de personeelsleden van het centrum uitbetaald. § 2. Overeenkomstig de regeling bepaald in het tweede lid kunnen personen op honorariumbasis werken. Daartoe legt de raad van bestuur een tariefregeling vast voor de bezoldiging van de personen die op honorariumbasis werken.

Om de kosten voor de aanstelling van personen op honorariumbasis en voor de organisatie van voortgezette opleidingen geheel of gedeeltelijk te dekken, kan de raad van bestuur geheel of gedeeltelijk gebruik maken van het betrekkingenpakket vermeld in titel 7. De financiële tegenwaarde van een lestijd uit het betrekkingenpakket stemt overeen met het brutojaarloon van de houder van een master overeenkomstig het decreet van 21 april 2008 houdende valorisatie van het lerarenberoep (teldag 30 september van het betrokken schooljaar) met een financiële anciënniteit van vijf jaar, gedeeld door 38. Indien het betrekkingenpakket op die manier herschikt wordt, wordt dit voor het begin van het schooljaar meegedeeld.

Het met toepassing van het tweede lid toegekende bedrag wordt aan het begin van het schooljaar als forfaitair bedrag aan het centrum overgemaakt. Het bedrag dat op het einde van het betrokken schooljaar niet werd gebruikt, wordt teruggestort. Daartoe bezorgt de raad van bestuur op het einde van dat jaar de overeenkomstige bewijzen aan de Regering met het oog op de controle ervan.

Ondertitel 4. - Schenkingen en legaten Art. 8.5 - Principe De raad van bestuur mag schenkingen en legaten aanvaarden en elke andere ontvangst boeken.

Ondertitel 5. - Terugvorderingen en strafmaatregelen HOOFDSTUK 1. - Terugvorderingen Art. 8.6 - Principe § 1. De werkingstoelagen die ten onrechte werden uitbetaald, worden door de Regering teruggevorderd. De terugvordering kan gebeuren d.m.v. een inhouding op de nog uit te betalen werkingsmiddelen. § 2. De Regering vordert ten onrechte uitbetaalde lonen terug wanneer de ononderbroken periode waarin de ongerechtvaardigde betaling is gebeurd, niet meer dan drie jaar bedraagt. Is de uitbetaling niet aan een vergissing van de Regering te wijten, dan worden de betaalde bedragen door de Regering teruggevorderd, ongeacht de duur van de termijn.

In buitengewone gevallen kan de Regering geheel of gedeeltelijk van de terugvordering afzien. Dit is mogelijk als de te onrechte verrichte uitbetalingen aan een vergissing van de Regering te wijten zijn en als het betrokken personeelslid, met inachtneming van het principe van goede trouw, veronderstellen kan het bedrag onherroepelijk verkregen te hebben.

Art. 8.7 - Verjaring Het bevel om de in artikel 8.6 vermelde terugvordering uit te voeren, verjaart na één jaar als het om lonen gaat, respectievelijk na twee jaar als het om werkingsmiddelen gaat, waarbij die termijn begint te lopen op 1 januari van het jaar dat volgt op het tijdstip van uitbetaling.

In afwijking van het eerste lid bedraagt de verjaringstermijn 30 jaar, indien de berekening van de uitbetaalde lonen of werkingsmiddelen gebeurd is op basis van bedrieglijke handelingen of foutieve inlichtingen.

HOOFDSTUK 2. - Strafmaatregelen Art. 8.8 - Terugbetaling van werkingsmiddelen § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 8.6 worden volgende overtredingen gestraft : 1° misbruiken bij de aanwending van de werkingsmiddelen bedoeld in artikel 8.2; 2° een door het centrum aangeboden dienstverlening is van onvoldoende kwaliteit, voor zover deze onvoldoende kwaliteit vastgesteld is na een overeenkomstig artikel 5.2 uitgevoerde kwaliteitscontrole. § 2. Wordt bij het centrum één van de in § 1 vermelde overtredingen vastgesteld, dan moeten al uitbetaalde werkingsmiddelen terugbetaald worden.

Het terug te betalen bedrag mag niet hoger zijn dan 20 pct. van de werkingsmiddelen die het centrum voor het voorafgaande schooljaar heeft ontvangen.

Art. 8.9 - Procedure De Regering bepaalt volgens welke regels de overtredingen vastgesteld en de strafmaatregelen opgelegd worden. Deze procedure biedt het centrum voldoende verweermiddelen.

HOOFDSTUK 9. - Wijzigingsbepalingen Art. 9.1 - Artikel 20 van het decreet van 17 mei 2004 over maatregelen inzake onderwijs, opleiding en infrastructuur - 2004, gewijzigd bij het decreet van 28 juni 2010, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : « Dit hoofdstuk is ook van toepassing op de personeelsleden van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren. » Art. 9.2 - Artikel 21, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt aangevuld met een tweede zin, luidende : « Voor de toepassing op de personeelsleden van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren wordt onder "vestiging van de gespecialiseerde school" de lokale vestiging van het vermelde centrum verstaan. » Art. 9.3 - Artikel 21.3 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 16 juli 2012, wordt gewijzigd als volgt : 1° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende zin : « Voor de toepassing op de personeelsleden van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren wordt onder "vestigingen" de lokale vestigingen van het vermelde centrum verstaan. » 2° het derde lid wordt aangevuld met de volgende zin : « Voor de toepassing op de personeelsleden van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren wordt een verplaatsing als regelmatig beschouwd, als het personeelslid, alle weekdagen waarop het werkt, gebruik maakt van het openbaar vervoer om zich tussen zijn woonplaats en werkplek en/of omgekeerd te verplaatsen.» Art. 9.4 - In het decreet van 21 april 2008 houdende valorisatie van het lerarenberoep wordt een titel II.3 ingevoegd, luidende : « Titel II.3 - Bezoldiging van het personeel van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren Art. 111.8 - Toepassingsgebied In afwijking van de artikelen 105 tot 109 is deze titel van toepassing op alle personeelsleden van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren, met uitzondering van het onderhoudspersoneel.

Art. 111.9 - Regeling vanaf 1 september 2014 § 1. Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau I tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal I/AX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal I/AXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minder dan één jaar hebben of na die datum voor het eerst in dienst treden bij het centrum.

Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau I tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal I/BX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal I/BXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens één jaar en minder dan twee jaar hebben.

Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau I tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal I/B/1X en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal I/B/1XV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens twee jaar en minder dan drie jaar hebben.

Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau I tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal I/DX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal I/DXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens drie jaar hebben. § 2. Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau II+ tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal II+/AX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal II+/AXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minder dan één jaar hebben of na die datum voor het eerst in dienst treden bij het centrum.

Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau II+ tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal II+/BX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal II+/BXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens één jaar en minder dan twee jaar hebben.

Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau II+ tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal II+/B/1X en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal II+/B/1XV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens twee jaar en minder dan drie jaar hebben.

Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau II+ tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal II+/DX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal II+/DXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens drie jaar hebben. § 3. Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau II tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal II/AX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal II/AXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minder dan één jaar hebben of na die datum voor het eerst in dienst treden bij het centrum.

Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau II tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal II/BX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal II/BXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens één jaar en minder dan twee jaar hebben.

Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau II tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal II/B/1X en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal II/B/1XV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens twee jaar en minder dan drie jaar hebben.

Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau II tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal II/B/2X en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal II/B/2XV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens drie jaar en minder dan vijf jaar hebben.

Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau II tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal II/DX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal II/DXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens vijf jaar hebben. § 4. Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau III tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal III/AX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal III/AXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minder dan één jaar hebben of na die datum voor het eerst in dienst treden bij het centrum.

Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau III tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal III/BX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal III/BXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens één jaar en minder dan twee jaar hebben.

Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau III tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal III/B/1X en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal III/B/1XV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens twee jaar en minder dan drie jaar hebben.

Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau III tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal III/B/2X en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal III/B/2XV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens drie jaar en minder dan vier jaar hebben.

Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau III tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal III/B/3X en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal III/B/3XV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens vier jaar en minder dan zes jaar hebben.

Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau III tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal III/DX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal III/DXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens zes jaar hebben.

Art. 111.10 - Weddeschalen De bedragen van de weddeschalen vermeld in artikel 111.9 worden vastgelegd in bijlage IV van dit decreet. » Art. 9.5 - In bijlage III van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 april 2010 en laatstelijk gewijzigd bij het decreet van 24 juni 2013, worden de volgende regels ingevoegd :

« I/DX

Decreet van 21 april 2008

I

I/DXV

Decreet van 21 april 2008

I

I/BX

Decreet van 21 april 2008

I

I/BXV

Decreet van 21 april 2008

I

I/B/1X

Decreet van 21 april 2008

I

I/B/1XV

Decreet van 21 april 2008

I

I/AX

Decreet van 21 april 2008

I

I/AXV

Decreet van 21 april 2008

I

II+/DX

Decreet van 21 april 2008

II+

II+/DXV

Decreet van 21 april 2008

II+

II+/B/1X

Decreet van 21 april 2008

II+

II+/B/1XV

Decreet van 21 april 2008

II+

II+/BX

Decreet van 21 april 2008

II+

II+/BXV

Decreet van 21 april 2008

II+

II+/AX

Decreet van 21 april 2008

II+

II+/AXV

Decreet van 21 april 2008

II+

II/DX

Decreet van 21 april 2008

II

II/DXV

Decreet van 21 april 2008

II

II/B/2X

Decreet van 21 april 2008

II

II/B/2XV

Decreet van 21 april 2008

II

II/B/1X

Decreet van 21 april 2008

II

II/B/1XV

Decreet van 21 april 2008

II

II/BX

Decreet van 21 april 2008

II

II/BXV

Decreet van 21 april 2008

II

II/AX

Decreet van 21 april 2008

II

II/AXV

Decreet van 21 april 2008

II

III/DX

Decreet van 21 april 2008

III

III/DXV

Decreet van 21 april 2008

III

III/B/3X

Decreet van 21 april 2008

III

III/B/3XV

Decreet van 21 april 2008

III

III/B/2X

Decreet van 21 april 2008

III

III/B2XV

Decreet van 21 april 2008

III

III/B/1X

Decreet van 21 april 2008

III

III/B/1XV

Decreet van 21 april 2008

III

III/BX

Decreet van 21 april 2008

III

III/BXV

Decreet van 21 april 2008

III

III/AX

Decreet van 21 april 2008

III

III/AXV

Decreet van 21 april 2008

III »


Art. 9.6 - In hetzelfde decreet wordt een bijlage IV ingevoegd, die als bijlage is gevoegd bij dit decreet.

Art. 9.7 - Artikel 7, § 1, eerste lid, 6°, van het decreet van 11 mei 2009 over het Centrum voor bevorderingspedagogiek, ter verbetering van de gespecialiseerde pedagogische ondersteuning in de gewone en gespecialiseerde scholen, evenals ter aanmoediging van de ondersteuning van leerlingen met een beperking of met aanpassings- of leermoeilijkheden in de gewone en gespecialiseerde scholen wordt vervangen als volgt : « 6. een vertegenwoordiger van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren; » Art. 9.8 - In artikel 87, § 2, van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 5 wordt de punt op het einde van de zin vervangen door een kommapunt;2° dezelfde paragraaf wordt aangevuld met een bepaling onder 6, luidende : « 6.het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren. » TITEL 10. - Slotbepalingen Art. 10.1 - Opheffingsbepaling Volgende regelingen worden opgeheven : 1° de wet van 21 maart 1964 op het medisch schooltoezicht, laatstelijk gewijzigd bij het decreet van 13 februari 2012;2° het koninklijk besluit van 16 juli 1964 houdende vaststelling van de datum waarop de bepalingen van de wet van 21 maart 1964 op het medisch schooltoezicht van kracht worden voor het kleuter- en lager onderwijs en voor het onderwijs van een gelijkwaardig niveau;3° het koninklijk besluit van 17 juli 1964 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van erkenning van de equipes en van de centra voor medisch schooltoezicht, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 april 1977;4° het koninklijk besluit van 12 oktober 1964 waarbij wordt geregeld hoe dikwijls en op welke wijze de geneeskundige onderzoeken worden verricht en onder welke voorwaarden het medisch schooltoezicht wordt uitgeoefend, laatstelijk gewijzigd bij het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 19 juli 2013;5° het koninklijk besluit van 22 augustus 1968 houdende vaststelling van de datum waarop de bepalingen van de wet van 21 maart 1964 op het medisch schooltoezicht van kracht worden voor het middelbaar, normaal, technisch en kunstonderwijs en houdende wijziging van het koninklijk besluit van 12 oktober 1964 waarbij wordt geregeld hoe dikwijls en op welke wijze de geneeskundige onderzoeken worden verricht en onder welke voorwaarden het medisch schooltoezicht wordt uitgeoefend; 6° artikel 9.1, a), 3°, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psychosociaal personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, ingevoegd bij het decreet van 24 juni 2013; 7° artikel 134, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psychosociaal personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen; 8° artikel 15.1, 3°, van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurspersoneel en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel der rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, ingevoegd bij het decreet van 24 juni 2013; 9° het koninklijk besluit van 4 augustus 1969 tot vaststelling van de tegemoetkoming van het Rijk in de kosten die inzake medisch schooltoezicht uit het vervoer van de leerlingen voortvloeien, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 april 1971;10° het koninklijk besluit van 4 augustus 1969 met betrekking tot het verlenen van subsidies aan de erkende equipes voor medisch schooltoezicht, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 1978;11° het koninklijk besluit van 4 augustus 1969 waarbij een weddetoelage toegekend wordt aan het paramedisch personeel van de erkende equipes voor medisch schooltoezicht, laatstelijk gewijzigd bij het besluit van de Regering van 22 juni 2001; 12° artikel 3, § 1.1, van het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel, van het psychosociaal personeel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs en voor hoger onderwijs, met uitzondering van het universitair onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 24 juni 2013; 13° artikel 6bis, § 2, 1°, van het decreet van 9 mei 1988 betreffende de opvang van kinderen tot twaalf jaar en het Fonds voor zwangere vrouwen in noodsituatie en voor kinderbescherming, vervangen bij het decreet van 19 april 2010;14° het besluit van de Executieve van 29 november 1991 houdende erkenning van het equipe voor medisch schooltoezicht in het gezondheidscentrum Eupen;15° artikel 13 van het decreet van 25 juni 1996 betreffende de organisatie van een onderwijs met beperkt leerplan in het gewoon beroepssecundair onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 25 mei 1999;16° het besluit van de Regering van 27 augustus 2001 houdende vastlegging van het reformprogramma inzake preventieve schoolgezondheidszorg, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 20 juli 2011. Art. 10.2 - Overgenomen personeelsleden § 1. De personeelsleden van de door het centrum overgenomen instellingen die op het tijdstip van de overname in dienst waren bij één van de overgenomen instellingen worden van ambtswege als personeelsleden van het centrum beschouwd.

Onder overgenomen instellingen wordt verstaan : 1° het psycho-medisch-sociaal centrum dat door de Gemeenschap georganiseerd wordt;2° het psycho-medisch-sociaal centrum in de Duitstalige Gemeenschap dat door de provincie Luik georganiseerd wordt;3° het psycho-medisch-sociaal centrum dat door de vereniging zonder winstoogmerk 'Freies PMS-Zentrum' georganiseerd wordt;4° het gezondheidscentrum in Eupen, georganiseerd door de stad Eupen;5° het gezondheidscentrum in Sankt Vith, georganiseerd door de vereniging zonder winstoogmerk 'Gesundheitszentrum St.Vith'; 6° de 'Dienst für Kind und Familie' (Dienst voor kind en gezin), georganiseerd door het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap;7° de tandverzorging op school, georganiseerd door het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap. De personeelsleden die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet tijdelijk aangewezen of tijdelijk aangesteld zijn in het ambt van adviseur voor schoolpsychologie, worden vanaf de overname van ambtswege als personeelsleden van het centrum beschouwd. § 2. De personeelsleden die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet vastbenoemd zijn bij één van de psycho-medisch-sociale centra vermeld in § 1, tweede lid, 1° tot 3°, worden in de zin van dit decreet beschouwd als vastbenoemd bij het centrum en dit in het met het bekwaamheidsbewijs overeenstemmende ambt en voor hetzelfde aantal uren ten opzichte van een voltijdse betrekking.

De personeelsleden die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet ambtenaar zijn bij de instelling vermeld in § 1, tweede lid, 4°, worden in de zin van dit decreet beschouwd als vastbenoemd in het met het bekwaamheidsbewijs overeenstemmende ambt en dit voor een voltijdse betrekking.

De personeelsleden die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet ambtenaar zijn bij de instelling vermeld in § 1, tweede lid, 6°, worden in de zin van dit decreet beschouwd als vastbenoemd in het ambt vermeld in artikel 6.2, 1°, h), en dit voor een voltijdse betrekking.

De personeelsleden die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet ambtenaar zijn bij de instelling vermeld in § 1, tweede lid, 7°, worden in de zin van dit decreet beschouwd als vastbenoemd in het ambt vermeld in artikel 6.2, 1°, i), en dit voor een voltijdse betrekking. § 3. De personeelsleden van de psycho-medisch-sociale centra vermeld in § 1, tweede lid, 1° tot 3°, die vóór de inwerkingtreding van dit decreet voor een doorlopende duur tijdelijk aangesteld of aangeworven zijn, worden in de zin van dit decreet beschouwd als voor doorlopende duur tijdelijk aangesteld in het met het bekwaamheidsbewijs overeenstemmende ambt.

De personeelsleden vermeld in § 1 die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet tijdelijk aangewezen zijn, tijdelijk aangesteld zijn of zich in een arbeidsverhouding van bepaalde of onbepaalde duur bevinden, worden in de zin van dit decreet overeenkomstig artikel 6.20 beschouwd als voor een doorlopende duur tijdelijk aangesteld in het met het bekwaamheidsbewijs overeenstemmende ambt, indien ze, met inachtneming van de artikelen 6.22, eerste lid, en artikel 10.3, voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 6.18, eerste lid, 3°.

De personeelsleden vermeld in § 1 die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet tijdelijk aangewezen zijn, tijdelijk aangesteld zijn of zich in een arbeidsverhouding van bepaalde of onbepaalde duur bevinden, worden in de zin van dit decreet beschouwd als voor een bepaalde duur tijdelijk aangesteld in het met het bekwaamheidsbewijs overeenstemmende ambt, indien ze, met inachtneming van de artikelen 6.22, eerste lid, en artikel 10.3, niet voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 6.18, eerste lid, 3°.

Onder voorbehoud van de toepassing van het tweede en het derde lid wordt onder 'het met het bekwaamheidsbewijs overeenstemmende ambt' verstaan : het ambt vermeld in artikel 6.2, 1°, h), indien het gaat om de personeelsleden van de instelling vermeld in § 1, tweede lid, 6°, en het ambt vermeld in artikel 6.2, 1°, i), indien het gaat om de personeelsleden van de instelling vermeld in § 1, tweede lid, 7°.

Art. 10.3 - Diensten die in aanmerking worden genomen De diensten die de in artikel 10.2 vermelde personeelsleden vóór de inwerkingtreding van dit decreet bij de overgenomen instellingen hebben verricht, worden voor de berekening van de dienstanciënniteit in aanmerking genomen alsof ze bij de raad van bestuur van het centrum waren verricht en dit in het met het bekwaamheidsbewijs overeenstemmende ambt.

Onder voorbehoud van de toepassing van het eerste lid wordt onder 'het met het bekwaamheidsbewijs overeenstemmende ambt' verstaan : het ambt vermeld in artikel 6.2, 1°, h), indien het gaat om de personeelsleden van de instelling vermeld in artikel 10.2, § 1, tweede lid, 6°, en het ambt vermeld in artikel 6.2, 1°, i), indien het gaat om de personeelsleden van de instelling vermeld in artikel 10.2, § 1, tweede lid, 7°.

Art. 10.4 - Keuzemogelijkheid betreffende de wekelijkse arbeidstijd en de jaarlijkse vakantie § 1. In afwijking van de artikelen 6.44 en 6.48 tot 6.51 kan het in artikel 10.2 vermelde personeelslid beslissen om de regeling van de wekelijkse arbeidstijd en de regeling van de jaarlijkse vakantie van de overgenomen instelling, alsook de door de vroegere werkgever toegekende voordelen tot zijn definitieve ambtsneerlegging te behouden. Om die regeling te krijgen, deelt het personeelslid zijn beslissing schriftelijk mee : 1° aan de Regering op uiterlijk 30 april 2014, met uitwerking vanaf 1 september 2014;2° aan de raad van bestuur op uiterlijk 31 maart 2015, met uitwerking vanaf 1 september 2015. Het personeelslid dat de beslissing vermeld in het eerste lid genomen heeft binnen de termijn vermeld in het eerste lid, 1°, kan die beslissing ongedaan maken binnen de termijn vermeld in het eerste lid, 2°. Het personeelslid deelt dat schriftelijk mee aan de raad van bestuur. § 2. Het personeelslid dat een beroep doet op de regeling vermeld in § 1, eerste lid, en dat overgenomen is van één van de instellingen vermeld in artikel 10.2, § 1, tweede lid, 1° tot 3°, wordt vanaf de datum van de uitwerking, bezoldigd volgens titel II tot II.2 van het decreet van 21 april 2008 houdende valorisatie van het lerarenberoep.

Het personeelslid dat een beroep doet op de regeling vermeld in § 1, eerste lid, en dat overgenomen is van één van de instellingen vermeld in artikel 10.2, § 1, tweede lid, 4° tot 7°, wordt bezoldigd volgens de geldende bezoldigingsregeling van de overgenomen instelling waar betrokkene werkzaam was. § 3. Het personeelslid dat een beroep heeft gedaan op de regeling vermeld in § 1, valt ambtshalve onder de artikelen 6.44 en 6.48 tot 6.51 wanneer het als directeur, als coördinator of als hoofd van een lokale vestiging wordt aangesteld.

Art. 10.5 - Overuren van de overgenomen personeelsleden In afwijking van artikel 6.48, vierde en vijfde lid, kunnen de personeelsleden vermeld in artikel 10.2 die tot de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet overuren hebben opgebouwd, die overuren opnemen in de loop van de vijf schooljaren na de inwerkingtreding van dit decreet en dit overeenkomstig artikel 6.48, tweede lid.

Art. 10.6 - Regeling voor de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat De personeelsleden die van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap overgenomen werden en die een beroep doen op de regeling vermeld in artikel 10.4, § 1, hebben geen recht op de in artikel 6.53, eerste lid, 4°, vermelde terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat.

Art. 10.7 - Aanwijzing van de eerste directeur, de eerste coördinatoren en de eerste hoofden van een lokale vestiging § 1. De artikelen 6.80, 6.81, 6.82 en 6.83, § 1, zijn niet van toepassing op de eerste directeur, de eerste coördinatoren en de eerste hoofden van een lokale vestiging die met toepassing van artikel 5, eerste lid, 4°, van het bijzonder decreet aangewezen worden door de oprichtingspartners in de oprichtingsovereenkomst.

In afwijking van artikel 6.3, § 2, kunnen de oprichtingspartners in de oprichtingsovereenkomst vermeld in het eerste lid als eerste coördinatoren personen aanwijzen die houder zijn van een graduaat of bachelor in het betrokken domein en dit voor de duur die de oprichtingspartners in de oprichtingsovereenkomst bepalen. § 2. Indien de eerste coördinatoren of eerste hoofden van een lokale vestiging die in de oprichtingsovereenkomst vermeld in § 1, eerste lid, worden aangewezen, op de datum van inwerkingtreding van dit decreet personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap zijn, worden ze in afwijking van artikel 6.87, § 1, eerste lid, bezoldigd overeenkomstig de geldende bezoldigingsregeling van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, verhoogd met een maandelijkse premie van 357,09 euro.

Indien de aanwijzing van de eerste coördinatoren of eerste hoofden van een lokale vestiging vermeld in het eerste lid eindigt na het verstrijken van de periode bepaald in de oprichtingsovereenkomst vermeld in § 1, eerste lid, en indien diezelfde persoon met toepassing van titel 6, ondertitel 10, door de raad van bestuur opnieuw aangewezen wordt, wordt die persoon overeenkomstig het eerste lid bezoldigd tot zijn definitieve ambtsneerlegging.

Art. 10.8 - Ambt van psycho-pedagogisch assistent en ambt van medewerker voor tandverzorging op school Alleen de personeelsleden vermeld in artikel 10.2 die houder zijn van het bekwaamheidsbewijs vermeld in artikel 6.3, § 1, 6°, kunnen aangewezen of vast benoemd worden in het ambt vermeld in artikel 6.2, 1°, f).

Alleen de personeelsleden van de instelling vermeld in artikel 10.2, § 1, tweede lid, 7°, die houder zijn van het bekwaamheidsbewijs vermeld in artikel 6.3, § 1, 9°, kunnen aangewezen of vast benoemd worden in het ambt vermeld in artikel 6.2, 1°, i).

Art. 10.9 - Aanpassing van de premie In afwijking van artikel 6.87, § 1, tweede lid, bedraagt de maandelijkse premie voor de directeur 419,91 euro voor de periode van 1 januari 2014 tot 31 december 2017 en 424,20 euro voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018.

Art. 10.10 - Inwerkingtreding Dit decreet treedt in werking op 1 juli 2014, met uitzondering van artikel 4.11, § 1, tweede lid, dat in werking treedt op 1 september 2016.

Bijlage BIJLAGE IV Weddeschalen - Bedragen in euro I/DX - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 23.104,43 - 40.175,50 01 (1) x 79,54 02 (1) x 752,48 11 (2) x 1.407,87 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 23.340,19 - 40.585,45 01 (1) x 80,37 02 (1) x 760,18 11 (2) x 1.422,23 - vanaf 1 januari 2019 23.575,95 - 40.995,41 01 (1) x 81,18 02 (1) x 767,84 11 (2) x 1.436,60 I/DXV - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 24.154,63 - 42.001,66 01 (1) x 83,17 02 (1) x 786,70 11 (2) x 1.471,86 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 24.401,10 - 42.430,24 01 (1) x 84,02 02 (1) x 794,72 11 (2) x 1.486,88 - vanaf 1 januari 2019 24.647,58 - 42.858,83 01 (1) x 84,85 02 (1) x 802,75 11 (2) x 1.501,90 I/BX - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 23.777,38 - 40.175,50 01 (1) x 897,24 10 (2) x 1.409,17 01 (2) x 1.409,18 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 24.020,01 - 40.585,45 01 (1) x 906,40 10 (2) x 1.423,54 01 (2) x 1.423,64 - vanaf 1 januari 2019 24.262,63 - 40.995,41 01 (1) x 915,57 10 (2) x 1.437,92 01 (2) x 1.438,01 I/BXV - vanaf 1 januari 2019 25.365,48 - 42.858,83 01 (1) x 957,18 10 (2) x 1.503,28 01 (2) x 1.503,37 I/B/1X - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 23.104,43 - 40.175,50 01 (1) x 672,95 01 (1) x 897,24 10 (2) x 1.409,17 01 (2) x 1.409,18 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 23.340,19 - 40.585,45 01 (1) x 679,82 01 (1) x 906,40 10 (2) x 1.423,54 01 (2) x 1.423,64 - vanaf 1 januari 2019 23.575,95 - 40.995,41 01 (1) x 686,68 01 (1) x 915,57 10 (2) x 1.437,92 01 (2) x 1.438,01 I/B/1XV - vanaf 1 januari 2019 24.647,58 - 42.858,83 01 (1) x 717,90 01 (1) x 957,18 10 (2) x 1.503,28 01 (2) x 1.503,37 I/AX - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 24.674,62 - 40.175,50 10 (2) x 1.409,17 01 (2) x 1.409,18 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 24.926,41 - 40.585,45 10 (2) x 1.423,54 01 (2) x 1.423,64 - vanaf 1 januari 2019 25.178,20 - 40.995,41 10 (2) x 1.437,92 01 (2) x 1.438,01 I/AXV - vanaf 1 januari 2019 26.322,66 - 42.858,83 10 (2) x 1.503,28 01 (2) x 1.503,37 II+/DX - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 18.336,54 - 31.509,60 01 (1) x 60,93 02 (1) x 595,01 01 (2) x 975,91 01 (2) x 994,10 10 (2) x 995,21 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 18.523,65 - 31.831,12 01 (1) x 61,53 02 (1) x 601,06 01 (2) x 985,86 01 (2) x 1.004,26 10 (2) x 1.005,37 - vanaf 1 januari 2019 18.710,76 - 32.152,65 01 (1) x 62,16 02 (1) x 607,15 01 (2) x 995,83 01 (2) x 1.014,40 10 (2) x 1.015,52 II+/DXV - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 19.170,02 - 32.941,85 01 (1) x 63,68 02 (1) x 622,05 01 (2) x 1.020,26 01 (2) x 1.039,29 10 (2) x 1.040,45 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 19.365,63 - 33.277,99 01 (1) x 64,32 02 (1) x 628,38 01 (2) x 1.030,68 01 (2) x 1.049,90 10 (2) x 1.051,07 - vanaf 1 januari 2019 19.561,25 - 33.614,13 01 (1) x 64,99 02 (1) x 634,74 01 (2) x 1.041,10 01 (2) x 1.060,51 10 (2) x 1.061,68 II+/BX - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 18.870,62 - 31.509,60 01 (1) x 712,11 11 (2) x 993,91 01 (2) x 993,86 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 19.063,18 - 31.831,12 01 (1) x 719,36 11 (2) x 1.004,05 01 (2) x 1.004,03 - vanaf 1 januari 2019 19.255,73 - 32.152,65 01 (1) x 726,63 11 (2) x 1.014,19 01 (2) x 1.014,20 II+/BXV - vanaf 1 januari 2019 20.130,99 - 33.614,13 01 (1) x 759,67 11 (2) x 1.060,29 01 (2) x 1.060,28 II+/B/1X - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 18.336,54 - 31.509,60 01 (1) x 534,08 01 (1) x 712,11 11 (2) x 993,91 01 (2) x 993,86 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 18.523,65 - 31.831,12 01 (1) x 539,53 01 (1) x 719,36 11 (2) x 1.004,05 01 (2) x 1.004,03 - vanaf 1 januari 2019 18.710,76 - 32.152,65 01 (1) x 544,97 01 (1) x 726,63 11 (2) x 1.014,19 01 (2) x 1.014,20 II+/B/1XV - vanaf 1 januari 2019 19.561,25 - 33.614,1301 (1) x 569,74 01 (1) x 759,67 11 (2) x 1.060,29 01 (2) x 1.060,28 II+/AX - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 19.582,73 - 31.509,60 11 (2) x 993,91 01 (2) x 993,86 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 19.782,54 - 31.831,12 11 (2) x 1.004,05 01 (2) x 1.004,03 - vanaf 1 januari 2019 19.982,36 - 32.152,65 11 (2) x 1.014,19 01 (2) x 1.014,20 II+/AXV - vanaf 1 januari 2019 20.890,66 - 33.614,13 11 (2) x 1.060,29 01 (2) x 1.060,28 II/DX - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 17.895,22 - 28.669,64 01 (1) x 50,02 02 (1) x 571,25 01 (2) x 785,47 01 (2) x 786,23 10 (2) x 801,02 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 18.077,83 - 28.962,19 01 (1) x 50,54 02 (1) x 577,09 01 (2) x 793,48 01 (2) x 794,26 10 (2) x 809,19 - vanaf 1 januari 2019 18.260,43 - 29.254,7301 (1) x 51,04 02 (1) x 582,90 01 (2) x 801,49 01 (2) x 802,27 10 (2) x 817,37 II/DXV - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 18.708,64 - 29.972,81 01 (1) x 52,30 02 (1) x 597,22 01 (2) x 821,17 01 (2) x 821,96 10 (2) x 837,43 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 18.899,55 - 30.278,65 01 (1) x 52,84 02 (1) x 603,32 01 (2) x 829,55 01 (2) x 830,37 10 (2) x 845,97 - vanaf 1 januari 2019 19.090,45 - 30.584,49 01 (1) x 53,36 02 (1) x 609,41 01 (2) x 837,92 01 (2) x 838,74 10 (2) x 854,52 II/BX - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 18.416,41 - 28.669,64 01 (1) x 694,99 11 (2) x 796,51 01 (2) x 796,63 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 18.604,41 - 28.962,19 01 (1) x 702,05 11 (2) x 804,64 01 (2) x 804,69 - vanaf 1 januari 2019 18.792,28 - 29.254,73 01 (1) x 709,15 11 (2) x 812,77 01 (2) x 812,83 II/BXV - vanaf 1 januari 2019 19.646,47 - 30.584,49 01 (1) x 741,38 11 (2) x 849,71 01 (2) x 849,83 II/B/1X - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 17.895,22 - 28.669,64 01 (1) x 521,19 01 (1) x 694,99 11 (2) x 796,51 01 (2) x 796,63 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 18.077,83 - 28.962,19 01 (1) x 526,58 01 (1) x 702,05 11 (2) x 804,64 01 (2) x 804,69 - vanaf 1 januari 2019 18.260,43 - 29.254,73 01 (1) x 531,85 01 (1) x 709,15 11 (2) x 812,77 01 (2) x 812,83 II/B/1XV - vanaf 1 januari 2019 19.090,45 - 30.584,49 01 (1) x 556,02 01 (1) x 741,38 11 (2) x 849,71 01 (2) x 849,83 II/B/2X - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 17.895,22 - 28.669,64 01 (1) x 50,04 01 (1) x 571,25 01 (1) x 594,89 11 (2) x 796,51 01 (2) x 796,63 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 18.077,83 - 28.962,19 01 (1) x 50,57 01 (1) x 577,10 01 (1) x 600,96 11 (2) x 804,64 01 (2) x 804,69 - vanaf 1 januari 2019 18.260,43 - 29.254,73 01 (1) x 51,05 01 (1) x 582,91 01 (1) x 607,04 11 (2) x 812,77 01 (2) x 812,83 II/B/2XV - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 18.899,55 - 30.278,65 01 (1) x 52,86 01 (1) x 603,34 01 (1) x 628,28 11 (2) x 841,21 01 (2) x 841,31 - vanaf 1 januari 2019 19.090,45 - 30.584,49 01 (1) x 53,36 01 (1) x 609,41 01 (1) x 634,63 11 (2) x 849,71 01 (2) x 849,83 II/AX - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 19.111,40 - 28.669,64 11 (2) x 796,51 01 (2) x 796,63 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 19.306,46 - 28.962,19 11 (2) x 804,64 01 (2) x 804,69 - vanaf 1 januari 2019 19.501,43 - 29.254,73 11 (2) x 812,77 01 (2) x 812,83 II/AXV - vanaf 1 januari 2019 20.387,85 - 30.584,49 11 (2) x 849,71 01 (2) x 849,83 III/DX - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 17.612,24 - 25.966,11 01 (1) x 0 01 (1) x 140,34 01 (1) x 326,69 13 (2) x 606,68 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 17.791,96 - 26.231,07 01 (1) x 0 01 (1) x 141,72 01 (1) x 329,95 13 (2) x 612,88 - vanaf 1 januari 2019 17.971,68 - 26.496,03 01 (1) x 0 01 (1) x 143,14 01 (1) x 333,30 13 (2) x 619,07 III/DXV - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 18.412,80 - 27.146,38 01 (1) x 0 01 (1) x 146,68 01 (1) x 341,52 13 (2) x 634,26 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 18.600,69 - 27.423,39 01 (1) x 0 01 (1) x 148,21 01 (1) x 345,00 13 (2) x 640,73 - vanaf 1 januari 2019 18.788,57 - 27.700,40 01 (1) x 0 01 (1) x 149,65 01 (1) x 348,45 13 (2) x 647,21 III/BX - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 18.125,23 - 25.966,11 01 (1) x 683,93 12 (2) x 550,53 01 (2) x 550,59 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 18.310,17 - 26.231,07 01 (1) x 690,98 12 (2) x 556,14 01 (2) x 556,24 - vanaf 1 januari 2019 18.495,13 - 26.496,03 01 (1) x 697,92 12 (2) x 561,76 01 (2) x 561,86 III/BXV - vanaf 1 januari 2019 19.335,81 - 27.700,40 01 (1) x 729,65 12 (2) x 587,29 01 (2) x 587,46 III/B/1X - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 17.612,24 - 25.966,11 01 (1) x 512,99 01 (1) x 683,93 12 (2) x 550,53 01 (2) x 550,59 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 17.791,96 - 26.231,07 01 (1) x 518,21 01 (1) x 690,98 12 (2) x 556,14 01 (2) x 556,24 - vanaf 1 januari 2019 17.971,68 - 26.496,03 01 (1) x 523,45 01 (1) x 697,92 12 (2) x 561,76 01 (2) x 561,86 III/B/1XV - vanaf 1 januari 2019 18.788,57 - 27.700,40 01 (1) x 547,24 01 (1) x 729,65 12 (2) x 587,29 01 (2) x 587,46 III/B/2X - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 17.752,54 - 25.966,11 01 (1) x 326,63 01 (1) x 46,06 01 (1) x 683,93 12 (2) x 550,53 01 (2) x 550,59 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 17.933,69 - 26.231,07 01 (1) x 329,97 01 (1) x 46,51 01 (1) x 690,98 12 (2) x 556,14 01 (2) x 556,24 - vanaf 1 januari 2019 18.114,83 - 26.496,03 01 (1) x 333,31 01 (1) x 46,99 01 (1) x 697,92 12 (2) x 561,76 01 (2) x 561,86 III/B/2XV - vanaf 1 januari 2019 18.938,23 - 27.700,40 01 (1) x 348,45 01 (1) x 49,13 01 (1) x 729,65 12 (2) x 587,29 01 (2) x 587,46 III/B/3X - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 17.612,24 - 25.966,11 01 (1) x 140,30 01 (1) x 326,63 01 (1) x 46,06 01 (1) x 683,93 12 (2) x 550,53 01 (2) x 550,59 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 17.791,96 - 26.231,07 01 (1) x 141,73 01 (1) x 329,97 01 (1) x 46,51 01 (1) x 690,98 12 (2) x 556,14 01 (2) x 556,24 - vanaf 1 januari 2019 17.971,68 - 26.496,03 01 (1) x 143,15 01 (1) x 333,31 01 (1) x 46,99 01 (1) x 697,92 12 (2) x 561,76 01 (2) x 561,86 III/B/3XV - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 18.600,69 - 27.423,39 01 (1) x 148,16 01 (1) x 344,97 01 (1) x 48,63 01 (1) x 722,37 12 (2) x 581,42 01 (2) x 581,53 - vanaf 1 januari 2019 18.788,57 - 27.700,40 01 (1) x 149,66 01 (1) x 348,45 01 (1) x 49,13 01 (1) x 729,65 12 (2) x 587,29 01 (2) x 587,46 III/AX - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017 18.809,16 - 25.966,11 12 (2) x 550,53 01 (2) x 550,59 - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 19.001,15 - 26.231,07 12 (2) x 556,14 01 (2) x 556,24 - vanaf 1 januari 2019 19.193,05 - 26.496,03 12 (2) x 561,76 01 (2) x 561,86 III/AXV - vanaf 1 januari 2019 20.065,46 - 27.700,40 12 (2) x 587,29 01 (2) x 587,46 Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Eupen, 31 maart 2014.

De Minister-President, Minister van Lokale Besturen, K.-H. LAMBERTZ De Minister van Onderwijs, Opleiding en Werkgelegenheid, O. PAASCH De Minister van Cultuur, Media en Toerisme, Mevr. I. WEYKMANS De Minister van Gezin, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden, H. MOLLERS _______ Nota (1) Zitting 2013-2014. Parlementaire stukken : 204 (2013-2014), nr. 1. Ontwerp van decreet. 204 (2013-2014), nr. 2. Voorstellen tot wijziging. 204 (2013-2014), nr. 3. Verslag.

Integraal verslag : 31 maart 2014, nr. 64. Bespreking en aanneming.

^