Etaamb.openjustice.be
Document van 16 mei 2003
gepubliceerd op 02 juni 2003

Ministeriële richtlijn betreffende het vervolgingsbeleid inzake het bezit van en de detailhandel in illegale verdovende middelen

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2003009479
pub.
02/06/2003
prom.
16/05/2003
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE


16 MEI 2003. - Ministeriële richtlijn betreffende het vervolgingsbeleid inzake het bezit van en de detailhandel in illegale verdovende middelen


I. BASISBEGINSELEN Op 31 mei 2000 heeft de regering het Federaal Veiligheids- en Detentieplan goedgekeurd waarin tevens een specifieke algemene nota inzake de drugsproblematiek werd aangekondigd.

Deze richtlijn ligt in het verlengde van deze nota met als opschrift « Beleidsnota van de federale regering in verband met de drugproblematiek », die de regering op 19 januari 2001 heeft goedgekeurd.

De nota is gestoeld op : - het verslag en de aanbevelingen van de parlementaire werkgroep Drugs van 1997; - het universiteitsrapport « Het Belgisch Drugsbeleid anno 2000 : een stand van zaken » van de professoren B. De Ruyver en J. Casselman; - het verslag van de werkgroep inzake het drugsbeleid gevoerd in de buurlanden en door enkele internationale organisaties.

Naar aanleiding van die nota heeft de minister van Justitie, na advies van het College van Procureurs-generaal, beslist deze ministeriële richtlijn af te kondigen.

In de Beleidsnota van de federale regering in verband met de drugproblematiek is het volgende gesteld : « De federale regering bevestigt dat het drugmisbruik een volksgezondheidprobleem is. Deze beleidsnota past in een normaliseringsbeleid, gericht op rationele risicobeheersing. Het beleid van de federale regering zal zowel inwerken op het aanbod als op de vraag. » Een dergelijk beleid betekent echter niet dat druggebruik in onze samenleving normaal of alledaags mag worden.

De drie belangrijkste instrumenten om een drugbeleid uit te werken zijn : - preventie voor de niet-gebruik(st)ers en de niet-problematische gebruik(st)ers; - zorgverlening, risicobeperking en (her)integratie voor de problematische gebruik(st)ers; - bestraffing voor de producenten en de handelaars.

Een realistisch en modern beleid ter bestrijding van drugs moet op de volgende prioriteiten zijn gericht : 1. De belangrijkste doelstelling bestaat erin het druggebruik te ontmoedigen en te beperken en het aantal nieuwe druggebruik(st)ers doen dalen (preventie).2. De tweede prioriteit betreft de bescherming van de samenleving en van de burgers die worden geconfronteerd met het drugverschijnsel en de gevolgen ervan.Zij betreft tevens de drugverslaafden die moeten worden geholpen om zo goed mogelijk te leven ondanks de drugs. 3. Het is noch mogelijk, noch wenselijk dat enkel justitie een stelsel voor maatschappelijke regulering is.Het is raadzaam problematisch druggebruik aan te pakken door een aanbod van hulpverlening gericht op herintegratie, veeleer dan de druggebruik(st)er extra te laten lijden door hem/haar te straffen. 4. Er moet worden voorkomen dat druggebruik(st)ers die geen ander strafbaar feit dan drugbezit hebben gepleegd, in de gevangenis terechtkomen.5. De strafrechtelijke aanpak en meer bepaald de gevangenis moet het "ultimum remedium" zijn om gevallen van problematisch gebruik van bepaalde middelen te regelen.6. De aanpassing van het beleid ter bestrijding van drugs aan de evolutie van de maatschappij ontwikkeling betekent onvermijdelijk dat het resultaat van de getroffen maatregelen geregeld wordt geëvalueerd. II. DRAAGWIJDTE VAN DE RICHTLIJN 1. Deze richtlijn betreft : - de inbreuken op de wet van 24 februari 1921, gewijzigd door de wetten van 4 april en 3 mei 2003, betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica alsook de uitvoeringsbesluiten ervan, hierna "wet op de verdovende middelen" genoemd; - de inbreuken op het koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 december 1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen alsmede van het koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen, teneinde daarin bepalingen in te voegen met betrekking tot risicobeperking en hulpverlening voor therapeutisch advies bij invoer, vervaardiging, vervoer en bezit van psychotrope stoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, alsmede in geval van teelt van cannabisplanten, hierna « koninklijk besluit » genoemd; - en meer bepaald het vervolgingsbeleid inzake het bezit van en de detailhandel in drugs met het oog op persoonlijk gebruik. 2. Het strafbeleid met betrekking tot drughandel en ten aanzien van daaraan gerelateerde criminele organisaties is niet het rechtstreekse onderwerp van deze richtlijn.3. Deze richtlijn vervangt de gemeenschappelijke richtlijn van 8 mei 1998 nopens het vervolgingsbeleid inzake bezit en detailhandel van illegale verdovende middelen.4. De richtlijn is bindend voor alle leden van het openbaar ministerie, zulks met het oog op de gelijkvormigheid van het vervolgingsbeleid. Deze richtlijn kan en wenst niet vooruit te lopen op de complexiteit van de materiële omstandigheden die eigen zijn aan elk dossier.

Door toepassing van het opportuniteitsbeginsel kan een parketmagistraat bijgevolg afwijken van de richtlijn op voorwaarde zijn beslissing op behoorlijke wijze met redenen te omkleden.

III. BEGINSELEN VAN HET VERVOLGINGSBELEID 1. ALGEMEEN De wet op de verdovende middelen is gewijzigd door de wetten van 4 april en 3 mei 2003. Het bezit van illegale drugs blijft strafbaar, maar de wet op de verdovende middelen biedt aan de Koning voortaan de mogelijkheid een onderscheid te maken tussen de illegale drugs, teneinde inzonderheid vervolging wegens louter niet-problematisch bezit van cannabis met het oog op eigen gebruik specifiek te kunnen aanpakken.

De andere illegale drugs zijn middelen waarvan de risico's voor de gezondheid op geestelijk en lichamelijk vlak onaanvaardbaar zijn (onder andere : risico op overdosis). De producten afgeleid van cannabis daarentegen veroorzaken minder gezondheidsproblemen.

Het koninklijk besluit van 16 mei 2003 wijzigt de koninklijke besluiten van 31 december 1930, 22 januari 1998 en 26 oktober 1993 en heeft tevens betrekking op de slaapmiddelen, de verdovende middelen en de psychotrope stoffen. Drie categorieën misdrijven worden onderscheiden : - categorie I : de invoer, de vervaardiging, het vervoer en het bezit van slaapmiddelen en van verdovende middelen, alsmede de teelt van cannabisplanten bedoeld in artikel 1, eerste lid, 15°, voor persoonlijk gebruik; - categorie II : de misdrijven van categorie I gepleegd in het kader van de verzwarende omstandigheden bedoeld in artikel 2bis van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, gewijzigd bij de wetten van 9 juli 1975, 14 juli 1994 en 4 april en 3 mei 2003; - categorie III : de andere inbreuken op de wet van voornoemde wet van 24 februari 1921 dan die bedoeld in de categorieën I en II. Enkel de misdrijven van categorie I betreffende cannabis kunnen worden gestraft met de lichtere straffen gedefinieerd in de nieuwe wet op de verdovende middelen en in het nieuwe koninklijk besluit.

In het nieuwe artikel 2ter is bijgevolg voorzien in twee categorieën van straffen, artikel 2ter, 1° tot 3° strekt tot bestraffing van het gewone bezit voor persoonlijk gebruik, artikel 2ter, 4° betreft de bestraffing van de inbreuken van categorie I die verband houden met cannabis en openbare overlast veroorzaken.

In alle gevallen waarin het gebruik van cannabis gepaard gaat met openbare overlast voorziet de nieuwe wet in gevangenisstraf van drie maanden tot een jaar en in geldboete van 1000 tot 100.000 euro (vermenigvuldigd met 5 krachtens de wet op de opdeciemen) of in een van die straffen alleen.

De correctionele straffen bepaald in de wet van 24 februari 1921 blijven van toepassing op de andere misdrijven (categorieën II en III en de misdrijven van categorie I die geen verband houden met cannabis).

De bestraffing van bepaalde ernstigere misdrijven moet blijven bestaan, zelfs wanneer het om cannabis gaat. Zulks geldt bijvoorbeeld in het geval van strafbaar gedrag gerelateerd aan verdovende middelen dat gepaard gaat met de verzwarende omstandigheden bedoeld in de wet op de verdovende middelen.

In de eerste plaats wordt de verzwarende omstandigheid betreffende de minderjarigen beschouwd, overeenkomstig de wens van de regering om speciale aandacht te besteden aan hun toestand.

Teneinde de sociale hulpverlening te bevorderen wordt in elk parket een case-manager justitie aangewezen belast met het beleggen van permanent en georganiseerd overleg tussen de betrokken personen (bemiddelaar tussen de gerechtelijke instanties, het netwerk van hulpverlening voor therapeutisch advies en de sociale sector). Een doeltreffend strafrecht moet beginnen waar andere mechanismen voor regulerende parajustitiële hulp hebben gefaald of zouden zijn genegeerd. 2. AFGELEIDE PRODUCTEN VAN CANNABIS 1.Het bezit van cannabis blijft een misdrijf zelfs in geval van bezit met het oog op persoonlijk gebruik en als zich geen enkele verzwarende omstandigheid heeft voorgedaan.

Onder invoer, vervaardiging, vervoer, verwerving en bezit voor persoonlijk gebruik worden verstaan het bezit van een hoeveelheid cannabis die in een enkele keer of binnen maximum 24 uur kan worden gebruikt.

Gelet op de diverse soorten producten en op de diverse varianten van de concentratie van THC in cannabis, heeft de regering ervoor geopteerd geen plafond te bepalen dat is gegrond op een maximum gewicht. Bij gebrek aan aanwijzingen inzake verkoop of van smokkel, moet het bezit van een hoeveelheid cannabis die de drempel van 3 (drie) gram niet te boven gaat worden beschouwd als bezit voor persoonlijk gebruik.

Ook het bezit van cannabis in een andere vorm (olie, snoep,...) kan niet worden beschouwd als bezit voor persoonlijk gebruik, ongeacht de hoeveelheid die wordt ontdekt.

Onder teelt van cannabisplanten voor persoonlijk gebruik wordt verstaan het bezit van een hoeveelheid vrouwelijke cannabisplanten die niet kan worden gebruikt voor louter een productie die de behoeften voor persoonlijk gebruik overstijgt, te weten maximum één plant (en dus niet één zaadje, één plant die wordt geteeld en één plant die werd geoogst).

Voor een beter begrip van de richtlijn en met het oog op de duidelijkheid hebben de woorden « bezit van cannabis » in deze circulaire zowel betrekking op het bezit van cannabis als op de teelt van vrouwelijke cannabisplanten. 2. Ten aanzien van niet-problematische gebruik(st)ers die geen enkele openbare overlast veroorzaken, wordt voorzien in een politiële registratie (Polis, PIP, ISPL). Een samenvattend proces-verbaal op grond van die vaststellingen wordt maandelijks aan het parket bezorgd.

Dat proces-verbaal vermeldt voor ieder feit : - plaats, datum en tijdstip van de feiten; - aard van het gebruik; - beschrijving van de goederen in het bezit van betrokkene.

Krachtens artikel 16 van de wet van 3 mei 2003 is de politiedienst enkel in dit geval niet langer verplicht een proces-verbaal op te stellen.

Met het oog op de goede coördinatie tussen de diverse diensten wordt in de volgende gevallen ten minste een gewoon proces-verbaal opgesteld : - ingeval de dader van het misdrijf geen verblijfplaats of vaste woonplaats in België heeft; - ingeval het misdrijf betrekking heeft op vrouwelijke cannabisplanten; - ingeval het misdrijf is vastgesteld in een arrondissement waarin de dader van het misdrijf niet is gedomicilieerd.

Ingeval dergelijke processen-verbaal worden opgesteld, worden zij bezorgd aan het bevoegde parket. 3. De politieambtenaar maakt echter altijd een gewoon proces-verbaal op in geval van : - aanwijzingen van problematisch gebruik; - openbare overlast; - verzwarende omstandigheden, waaronder gebruik in aanwezigheid van minderjarigen.

Hij bezorgt het proces-verbaal onmiddellijk aan het parket na indien nodig de magistraat van dienst of de gespecialiseerde magistraat te hebben ingelicht volgens de onderrichtingen van de procureur des Konings.

De nadruk wordt bijgevolg gelegd op de verantwoordelijkheid van de leidende officier die het geval adequaat moet beoordelen.

Deze wijze van optreden is uiteraard onderworpen aan toezicht door het parket.

Het parket geeft nauwkeurige richtlijnen aan de politiediensten teneinde te voorzien in een stelsel voor de neerlegging ter griffie van de producten in het bezit van betrokkene welke eventueel in beslag zijn genomen of waarvan betrokkene zich vrijwillig heeft ontdaan. De magistraat beslist welke bestemming aan deze producten moet worden gegeven. 4. Overeenkomstig artikel 37 van het Enkelvoudig Verdrag van 30 maart 1961 inzake verdovende middelen kunnen cannabis en de afgeleide producten ervan die worden gevonden in beslag worden genomen als de omstandigheden van de zaak zulks verantwoorden als het persoonlijk gebruik problematisch is en gepaard gaat met openbare overlast of verzwarende omstandigheden.5. Ingeval persoonlijk gebruik wordt vastgesteld, kan worden aangenomen dat het optreden van de politiedienst een waarschuwing en een herinnering aan de norm betekent die volstaat voor de gewone niet-problematische gebruiker die geen openbare overlast veroorzaakt.6. Ingeval aanwijzingen van problematische gebruik bestaan, wordt een gewoon proces-verbaal bezorgd aan het parket nadat, indien nodig, de magistraat van dienst of de gespecialiseerde magistraat is ingelicht volgens de onderrichtingen van de procureur des Konings. In het koninklijk besluit is bepaald dat de omschrijving van het begrip problematisch gebruik geschiedt op grond van de resultaten van de tests bedoeld in de wet inzake de politie op het wegverkeer.

In dergelijke gevallen is het raadzaam de betrokkene door te verwijzen naar de diensten bevoegd voor hulpverlening. 7. Ingeval het bezit gepaard gaat met openbare overlast, wordt ook onmiddellijk een gewoon proces-verbaal gestuurd aan het parket nadat, indien nodig, de magistraat van dienst of de gespecialiseerde magistraat is ingelicht volgens de onderrichtingen van de procureur des Konings. Overeenkomstig het nieuwe artikel 11, § 3, ingevoegd door de wet van 3 mei 2003, wordt onder openbare overlast verstaan elke vorm van verstoring van de openbare orde in de zin van artikel 135, § 2, 7° van de nieuwe gemeentewet. Dit begrip heeft betrekking op het bezit van cannabis in een strafinrichting, in een school, in de gebouwen van een sociale dienst, alsmede in de onmiddellijke omgeving ervan, of in andere plaatsen die door minderjarigen worden bezocht met het oog op schoolse, sportieve of sociale doeleinden.

Naar gelang van de aard, de combinatie en de ernst van de feiten alsook van de persoonlijkheid van de betrokkene en nadat de case-manager « justitie » is ingeschakeld met het oog op therapeutisch advies, in voorkomend geval (advies betreffende het bestaan van problematisch gebruik en de behoefte aan een behandeling), kan de parketmagistraat in het kader van onderstaande maatregelen de maatregel nemen die hij gepast acht : - seponering met, eventueel, waarschuwing door de politie en/of doorverwijzing naar een gespecialiseerde dienst voor hulpverlening aan drugverslaafden of naar een gespecialiseerde oriëntatiedienst voor drugverslaafden; - pretoriaanse probatie (uitzonderlijke en met redenen omklede beslissing van het parket die ertoe strekt de zaak te seponeren naar gelang van de motivatie van betrokkene om zijn gedrag aan te passen door aan bepaalde voorwaarden na te leven, bijvoorbeeld geen recidive, wegblijven uit het drugmilieu, ontwenning); - verval van de strafvordering als gevolg van de betaling van een geldsom (overeenkomstig artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering).

De case-manager justitie of de politiediensten gaan in voorkomend geval na welk gevolg betrokkene heeft gegeven aan de hem opgelegde voorwaarden, indien hij zelf het bewijs ervan niet levert.

Ingeval voornoemde maatregelen niet de verwachte resultaten (kunnen) opleveren en een rechtstreekse dagvaarding noodzakelijk blijkt, verhindert zulks de parketmagistraat natuurlijk niet ter zitting een aangepaste toepassing te vragen van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie en van artikel 14 van de wet van 3 mei 2003 dat het artikel 9 van de wet van 9 juli 1975 vervangt. 8. Met betrekking tot het bezit van cannabis voor persoonlijk gebruik (misdrijf van categorie I, zie supra), vervangt de nieuwe wet de correctionele straffen bedoeld in de wet van 24 februari 1921 door politiestraffen (geldboete van 15 tot 25 euro).Naar het voorbeeld van de wettelijke bepalingen inzake openbare dronkenschap, wordt de eerste herhaling binnen een jaar na de eerste veroordeling gestraft met een zwaardere straf (boete van 26 tot 50 euro). De tweede herhaling binnen een jaar na de tweede veroordeling wordt gestraft met een correctionele straf (gevangenisstraf van 8 dagen tot 1 maand en een geldboete van 50 tot 100 euro).

Het is dus absoluut noodzakelijk te onderstrepen dat de correctionele rechtbank bevoegd is. 9. In alle gevallen waarin het bezit van cannabis gepaard gaat met verzwarende omstandigheden bedoeld in artikel 2bis, §§ 2 tot 4, van de wet van 24 februari 1921, blijven de straffen ongewijzigd.Theoretisch gezien leiden dergelijke feiten steeds tot een vordering tot verwijzing of dagvaarding. 3. ANDERE ILLEGALE DRUGS 1.Gelet op het onaanvaardbare risico voor de gezondheid gevormd door het bezit voor persoonlijk gebruik van andere slaapmiddelen, verdovende middelen en psychotrope stoffen dan de afgeleide producten van cannabis (zoals heroïne, cocaïne, XTC,...), stelt de politiedienst in een dergelijk geval een gewoon proces-verbaal op dat zo snel mogelijk wordt bezorgd aan het parket nadat, indien nodig, de magistraat van dienst of de gespecialiseerde magistraat is ingelicht volgens de onderrichtingen van de procureur des Konings. 2. De politiediensten of bij voorkeur de case-manager justitie gaat in voorkomend geval na welk gevolg betrokkene heeft gegeven aan de aanbevelingen of aan de hem opgelegde voorwaarden, indien hij zelf het bewijs ervan niet levert. Ingeval voornoemde maatregelen niet de verwachte resultaten (kunnen) opleveren en een rechtstreekse dagvaarding noodzakelijk blijkt, verhindert zulks de parketmagistraat natuurlijk niet ter zitting een aangepaste toepassing te vragen van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie en van artikel 14 van de wet van 3 mei 2003 dat het artikel 9 van de wet van 9 juli 1975 vervangt.

Gelet op het voorbehoud dat infra wordt gemaakt en mits betaling van de eventuele kosten, alsmede een beslissing inzake de in beslag genomen goederen, leiden de vaststellingen inzake het beperkt bezit van die middelen met het oog op eenmalig of occasioneel persoonlijk gebruik tot een van de volgende maatregelen : - seponering met waarschuwing van de politie en eventueel informatieverstrekking over het hulpnetwerk; - verval van de strafvordering als gevolg van de betaling van een geldsom.

Ingeval de parketmagistraat geen rechtstreekse dagvaarding uitvaardigt of de zaak niet aanhangig maakt bij de onderzoeksrechter, waakt hij over de betaling door de dader van de feiten van de eventuele kosten en kan hij een beslissing nemen met betrekking tot hetgeen in beslag werd genomen. 3. Ingeval het drugsbezit gepaard gaat met openbare overlast of de betrokkene een problematisch gebruiker is, kan de parketmagistraat naar gelang van de aard, de combinatie en de ernst van de feiten, alsook van de persoonlijkheid van de betrokkene, en nadat, in voorkomend geval, de case-manager « justitie » is ingeschakeld met het oog op therapeutisch advies in het kader van onderstaande maatregelen de maatregel, nemen die hij gepast acht : - seponering na doorverwijzing naar een gespecialiseerde dienst voor hulpverlening aan drugverslaafden of naar een gespecialiseerde oriëntatiedienst voor drugverslaafden; - pretoriaanse probatie zoals in punt III, 2.7. (supra); - verval van de strafvordering als gevolg van de betaling van een geldsom;

De opmerkingen inzake het therapeutisch advies, de cumulatie van maatregelen en de bemiddeling in strafzaken geformuleerd in het kader van punt III 2. 7. zijn ook in casu van toepassing. 4. VERZWARENDE OMSTANDIGHEDEN De feiten die strafbaar zijn krachtens de wet op de verdovende middelen, die in beginsel worden gestraft met correctionele straffen, maar misdaden worden als zij gepaard gaan met een van de verzwarende omstandigheden bedoeld in artikel 2bis, §§ 2 tot 4, van dezelfde wet, leiden theoretisch gezien tot een vordering tot verwijzing of dagvaarding. Samengevat gaat het om drie groepen van verzwarende omstandigheden : - de dader was lid of leider van een vereniging die de drugs levert; - de misdrijven zijn gepleegd ten aanzien van minderjarigen; - het druggebruik heeft bij anderen een ongeneeslijk lijkende ziekte, een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, het volledig verlies van een orgaan, een zware verminking of zelfs de dood veroorzaakt. 5. DETAILHANDEL Met betrekking tot de verkoop van drugs in kleine hoeveelheden, moet een onderscheid worden gemaakt tussen de verkoop enkel met het oog op winstbejag en de verkoop om persoonlijk gebruik te financieren. In het eerste geval moet de detailhandel worden beschouwd als een essentiële schakel van de georganiseerde en wijd vertakte distributie van drugs die op dezelfde wijze wordt gestraft als de georganiseerde misdaad (m.a.w. een expliciet repressieve benadering zoals een dagvaarding, een aanhoudingsbevel, inbeslagneming van voertuigen en/of van vermogensrechtelijke voordelen, de eventuele verbeurdverklaring ervan,...).

In het tweede geval moeten de politiediensten een gewoon proces-verbaal opstellen en moet de parketmagistraat een van de maatregelen toepassen bedoeld in punt III.2 of in punt III.3. De gebruiker die verkoopt kan evenwel een beroep doen op het bepaalde in artikel 14 van de nieuwe wet van 3 mei 2003, dat artikel 9 van de wet van 9 juli 1975 vervangt.

Op het tijdstip dat de aard van de verkoop wordt bepaald, vormt de hoeveelheid van de ontdekte drugs een belangrijk, maar geen beslissend gegeven voor de beoordeling ervan. Er moet inzonderheid rekening worden gehouden met de ronselaars (die geen drugs bezitten) van doorverkopers (« drugrunners ») en met de technieken voor gespreide verkoop. 6. DRUGGERELATEERDE CRIMINALITEIT Met betrekking tot de druggerelateerde criminaliteit is het duidelijk dat verslaving nooit een verantwoording of verontschuldiging voor crimineel gedrag kan zijn. Crimineel gedrag van deze aard kan niet via een samenvattend proces-verbaal aan het parket worden meegedeeld, maar moet steeds aanleiding geven tot een gewoon proces-verbaal.

De aard van de strafrechtelijke reactie moet echter worden bepaald rekening houdend met ernst van de feiten en met de individuele situatie van de dader.

In het kader van de strafrechtelijke afhandeling van dit soort criminaliteit wordt artikel 216ter van het Wetboek van Strafvordering (bemiddeling in strafzaken) in voorkomend geval bij voorrang worden toegepast.

In alle gevallen waarin uit de individuele situatie van de dader kan worden opgemaakt dat de hem ten laste gelegde feiten rechtstreeks verband houden met zijn persoonlijk druggebruik of met zijn drugverslaving, kan de magistraat bijstand van een case-manager vragen alvorens een andere beslissing te nemen.

IV. MODALITEITEN MET BETREKKING TOT DE ORGANISATIE 1. Eén of meer gespecialiseerde magistraten zijn belast met deze dossiers en met de drugproblematiek in het algemeen.2. De individuele dossiers worden bij voorkeur behandeld door het parket van de woonplaats of de verblijfplaats van de betrokkene.Er wordt overleg gepleegd tussen of binnen de parketten wanneer als gevolg van het opmaken van verschillende processen-verbaal samenhangende misdrijven op het vlak van drugs en andere misdrijven moeten worden behandeld. 3. De vaststellingen aan de hand van een gewoon proces-verbaal ten laste van een persoon wiens woon- of verblijfplaats zich buiten het arrondissement bevindt, worden door de politiedienst onmiddellijk en stelselmatig overgezonden aan het parket waaronder die dienst ressorteert.Dat parket ziet erop toe dat het gewone proces-verbaal onmiddellijk naar het parket van de woon- of verblijfplaats van de geverbaliseerde persoon wordt gestuurd.

De vaststellingen in een samenvattend proces-verbaal ten laste van een persoon wiens woon- of verblijfplaats zich buiten het arrondissement bevindt, worden door de politiedienst maandelijks overgezonden aan het parket waaronder die dienst ressorteert. Dat parket ziet erop toe dat een afschrift van dit proces-verbaal wordt gestuurd naar het parket van de woon- of verblijfplaats van de geverbaliseerde perso(o)n(en). 4. Ter zake de personen die niet in België verblijven, stuurt het parket, in sommige gevallen en ter informatie, onmiddellijk een afschrift van het gewoon proces-verbaal naar de buitenlandse gerechtelijke autoriteiten.De officiële aangifte kan te allen tijde gebeuren om de vreemde staat de mogelijkheid te bieden vervolging in te stellen. 5. Ten aanzien van de minderjarigen is het vervolgingsbeleid op andere gekende criteria gegrond.De nieuwe wetgeving strekt overigens ertoe de minderjarigen beter te beschermen. 6. Om redenen van volksgezondheid worden niet gebruikte injectiespuiten en/of naalden niet in beslag genomen door de politiediensten en, in voorkomend geval, onmiddellijk teruggegeven. Het volstaat in het proces-verbaal te vermelden dat deze voorwerpen zijn gevonden en een beknopte beschrijving ervan te geven. 7. Het openbaar ministerie geeft de politiediensten duidelijke richtlijnen over het opsporen van en het onderzoek naar de misdrijven. Het openbaar ministerie moet bovendien vooraf in kennis worden gesteld van de acties van bestuurlijke politie of van de opsporingsactiviteiten. 8. De case-managers « justitie » zijn belast met de coördinatie van het netwerk van hulpverlening met inachtneming van de bijzonderheden en de bevoegdheden van eenieder alsmede van het beroepsgeheim en het geheim van het gerechtelijk onderzoek en van opsporingsonderzoek.Zij fungeren als bemiddelaar tussen de gerechtelijke instanties, het netwerk van hulpverlening voor therapeutisch advies en de sociale sector. 9. Het is noodzakelijk over een operationeel, eenvoudig en eenvormig meetinstrument te beschikken (registratie en statistiek) om het gevoerde beleid nauwkeurig te kunnen evalueren.Deze aangelegenheid wordt behandeld in een latere circulaire.

Deze ministeriële circulaire treedt in werking op 2 juni 2003.

Brussel, 16 mei 2003.

De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^