Etaamb.openjustice.be
Erratum van 04 juli 2013
gepubliceerd op 24 september 2013

Besluit van de Waalse Regering houdende codificatie van de wetgeving inzake gezondheid en sociale actie in het reglementair deel van het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid. - Erratum

bron
waalse overheidsdienst
numac
2013027188
pub.
24/09/2013
prom.
04/07/2013
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

4 JULI 2013. - Besluit van de Waalse Regering houdende codificatie van de wetgeving inzake gezondheid en sociale actie in het reglementair deel van het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid. - Erratum


Het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid - gecodificeerde besluiten, als bijlage gevoegd bij bovenvermeld besluit bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30 augustus 2013, blz. 57116, dient vervangen te worden door volgende tekst : Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid - gecodificeerde besluiten EERSTE DEEL - Waalse Raad van Sociale Actie en Gezondheid Boek I. - Begripsomschrijvingen

Artikel 1.§ 1. Dit Wetboek regelt, overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet, een materie bedoeld in artikel 128 van de Grondwet. § 2. In de zin van het eerste deel van dit Wetboek wordt verstaan onder : 1° Raad : de " Conseil wallon de l'Action sociale et de la Santé " (Waalse Raad van Sociale Actie en Gezondheid), bedoeld in artikel 4 van het decreetgevend deel van het Wetboek;2° Minister : de Minister bevoegd voor Gezondheid en Sociale Actie;3° het bestuur : het operationele Directoraat-generaal 5 Plaatselijke Besturen, Sociale Actie en Gezondheid van de Waalse Overheidsdienst;4° "AWIPH" : het "Agence wallonne pour l'Intégration des Personnes handicapées " (Waals Agentschap voor de Integratie van gehandicapte Personen);5° wetgevend deel van het Wetboek : het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid, aangenomen bij besluit van 29 september 2011, bevestigd bij decreet van 1 december 2011 en zoals later gewijzigd. Boek II. - Samenstelling van de vaste commissies TITEL I. - "Commission wallonne de la Santé" (Waalse Gezondheidscommissie )

Art. 2.De vijfentwintig leden van de " Commission wallonne de la Santé " zijn verdeeld als volgt : 1° drie vertegenwoordigers uit de geestelijke gezondheidszorg aals vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de geneesheren-psychiaters van de geestelijke gezondheidsdiensten, billijk verdeeld onder de verschillende sectoren, overeenkomstig artikel 13, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek;2° twee vertegenwoordigers betrokken bij de opvang van, de hulpverlening aan of de poliklinische en/of residentiële opvolging van personen die aan verslavingen lijden, onder wie één voorgedragen door een federatie;3° één vertegenwoordiger van een Contactpunt inzake gezondheid dat actief is op het grondgebied van het Waalse Gewest;4° één vertegenwoordiger van de teleonthaalcentra voor personen die in een psychologische crisistoestand verkeren;5° twee vertegenwoordigers van de geïntegreerde gezondheidsverenigingen;6° drie vertegenwoordigers van de centra voor coördinatie van thuisverzorging en -diensten, billijk verdeeld onder de verschillende sectoren overeenkomstig artikel 13, § 1, 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;7° tien personen ter vertegenwoordiging van de verzorgingsinrichtingen bedoeld in de wet op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008, die met name moeten zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de sectoren bedoeld in de artikelen 2, 3, 6, 10 en 170, met uitzondering van de rust- en verzorgingshuizen en van de dagverzorgingscentra, van genoemde wet (ziekenhuizen, psychiatrische ziekenhuizen, beschermde woningen, psychiatrische platforms en platforms voor palliatieve zorgverlening, geïntegreerde diensten voor thuiszorgverlening, psychiatrische verzorgingstehuizen);8° twee personen ter vertegenwoordiging van de begunstigden van de diensten die het voorwerp van deze commissie zijn, voorgedragen door de organisaties van de ziekenfondsen;9° één vertegenwoordiger van de representatieve werknemersorganisaties. TITEL II. - " Commission wallonne de la Famille " (Waalse Gezinscommissie )

Art. 3.De vijftien leden van de " Commission wallonne de la famille " zijn als volgt verdeeld : 1° drie vertegenwoordigers uit de sector "Espaces-Rencontres";2° vier vertegenwoordigers uit de sector inzake levens- en gezinsvragen, voorgedragen door de federaties van de centra bedoeld in artikel 218 van het decreetgevend deel van het Wetboek;3° vijf vertegenwoordigers actief inzake hulpverlening aan de gezinnen en bejaarde personen, verdeeld als volgt : a) drie vertegenwoordigers van de privé-sector;b) twee vertegenwoordigers van de openbare sector;4° twee vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties;5° één vertegenwoordiger van de begunstigden van de diensten en instellingen bedoeld in 1° tot 3°, voorgedragen door een representatieve federatie of vereniging van de begunstigden. TITEL III. - "Commission wallonne de l'action sociale" (Waalse commissie voor sociale actie)

Art. 4.De vijftien leden van de " Commission wallonne de l'Action sociale " zijn verdeeld als volgt : 1° twee vertegenwoordigers van de opvangtehuizen, gekozen op voorstel van de representatieve federaties van die sector;2° twee personen gekozen wegens hun bijzondere bevoegdheid inzake sociale insluiting, met name : a) één maatschappelijke werker van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn : b) één maatschappelijk werker van de verenigingssector; 3° twee personen voorgedragen door de " Conseil supérieur des Villes, Communes et Provinces de la Région wallonne ", op voorstel van de " Union des Villes et Communes de Wallonie " (Unie van de Steden en Gemeenten van Wallonië) en van de " Association des provinces wallonnes " (Vereniging van de Waalse provincies), onder wie één vertegenwoordiger van de " Fédération des CPAS " (federatie van de O.C.M.W.'s); 4° twee vertegenwoordigers van de centra voor maatschappelijke dienstverlening, van wie één onder een nationale vereniging of een ziekenfondsfederatie ressorteert; 5° twee coördinatoren van de " relais sociaux ", met name : a) één coordinator van een " relais social " gelegen in een stad die meer dan 150.000 inwoners telt; b) één coordinator van een " relais social " gelegen in een stad die minder dan 150.000 inwoners telt; 6° één vertegenwoordiger van de verenigingen die de minst begunstigden vertegenwoordigen, voorgedragen door het " Réseau wallon de Lutte contre la Pauvreté " (Waals netwerk voor armoedebestrijding);7° twee vertegenwoordigers van de erkende diensten voor sociale hulpverlening aan de rechtsonderhorigen;8° één vertegenwoordiger van een erkend referentiecentrum of een erkende schuldbemiddelingsdienst of van het " Observatoire du Crédit et de l'Endettement " (Waarnemingsdienst Inzake Krediet en Schuld);9° één vertegenwoordiger van de representatieve werknemersorganisaties. TITEL IV. - "Commission wallonne de l'intégration des personnes étrangères ou d'origine étrangère3 (Waalse commissie voor de integratie van vreemdelingen of van personen van buitenlandse herkomst)

Art. 5.De vijftien leden van de " Commission wallonne de l'intégration des personnes étrangères ou d'origine étrangère " zijn verdeeld als volgt : 1° zes leden van verenigingen die op de datum van aanwijzing van hun vertegenwoordiger sinds minstens drie jaar door het Waalse Gewest gesubsidieerd worden, met name : a) drie vertegenwoordigers voorgedragen door de " Comités d'accompagnement des plans locaux d'intégration " (Comités voor de begeleiding van de plaatselijke integratieplannen);b) drie vertegenwoordigers uit plaatselijke initiatieven;2° vier vertegenwoordigers van de Waalse sociale onderhandelingspartners, aangewezen door de " Conseil économique et social de la Région wallonne ", onder wie twee vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties van de sector;3° twee personen voorgedragen door de " Conseil supérieur des villes, communes et provinces de la Région wallonne ", op voorstel van de " Union des villes et communes de Wallonie " (Unie van de steden en gemeenten van Wallonië) en van de " Association des provinces wallonnes " (Vereniging van de Waalse provincies), onder wie één vertegenwoordiger van de " Fédération des CPAS " (federatie van de Ocmw's) 4° twee vertegenwoordigers van de gewestelijke integratiecentra;5° een lid gekozen op voordracht van de Minister bevoegd vor de integratie van de vreemdelingen of de personen van buitenlandse herkomst, wegens zijn inzonderheid wetenschappelijke competenties op dat gebied. Wat betreft de aanwijzing van de leden bedoeld in het eerste lid, 1°, zorgt de Regering voor een verscheidenheid in de vertegenwoordiging van de betrokken bevolkingsgroepen, met inachtneming van de volgende parameters : 1° het administratief statuut van de bevolkingsgroepen;2° de aanwezigheid van nieuwe migranten;3° de tot stand gebrachte integratieacties;4° de territoriale bediening van het Waalse Gewest. TITEL V. - "Commission wallonne des personnes handicapées" (Waalse Commissie voor Gehandicapte Personen)

Art. 6.De vijftien leden van de "Commission wallonne des personnes handicapées" zijn verdeeld als volgt : 1° acht leden aangewezen uit de verenigingen die erkend zijn als zijnde representatief voor de gehandicapte personen en hun gezin;2° drie leden lid gekozen op voordracht van de Minister bevoegd voor de integratie van de gehandicapte personen, wegens zijn inzonderheid wetenschappelijke competenties op het gebied van de integratie van de gehandicapte personen;3° twee vertegenwoordigers van de beheerders van diensten voor personen die met een handicap leven;4° twee vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties. TITEL VI. - "Commission wallonne des aînés" (Waalse Commissie voor ouderen)

Art. 7.De vijftien leden van de "Commission wallonne des aînés" zijn verdeeld als volgt : 1° zes leden, evenwichtig gekozen uit de verschillende sectoren overeenkomstig artikel 13, § 1, 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek, voor hun kennis van het beleid van de derde leeftijd of voor hun sociale, medische of culturele inzet ten gunste van de bejaarden, met uitsluiting van elke beheerder of directeur van een van een rustoord, serviceflat of dagcentrum : a) één vertegenwoordigt een organisatie ter behartiging van de belangen van de bewoners;b) twee vertegenwoordigen de representatieve organisaties van de werknemers uit de sector;c) één vertegenwoordigt de centra voor de coördinatie van thuiszorg en thuisdienstverlening;2° drie leden gekozen uit dubbeltallen die voorgedragen worden door de representatieve bejaardenorganisaties;3° twee leden gekozen uit dubbeltallen die voorgedragen worden door de ziekenfondsorganisaties;4° vier vertegenwoordigers van de beheerders van rustoorden, serviceflats en dagcentra en van de directeuren ervan, gekozen uit dubbeltallen die voorgedragen worden door de representatieve beheerdersorganisaties, of van de directeuren van de rustoorden, evenwichtig verdeeld over de verschillende sectoren. Boek III. - Overkoepelende bepalingen TITEL I. - Aanwezigheidsgeld

Art. 8.Het bijwonen van de vergaderingen van de Raad, van de vergaderingen van de vaste commissies bedoeld in artikel 4 van het decreetgevend deel van het Wetboek of van de vergaderingen van de adviesverlenende commissies in verband met de beroepen bedoeld in artikel 32 van het decreetgevend deel van het Wetboek, geeft recht op een aanwezigheidsgeld waarvan het bedrag als volgt vastgelegd wordt : 1° voorzitter van de raad en de voorzitters van de commissies, indien laatstgenoemden hun voorzittersmandaat uitoefenen en niet, in voorkomend geval, dat van lid van de raad : 50 euro;2° ondervoorzitter van de raad en van de commissies, indien laatstgenoemden hun ondervoorzittersmandaat uitoefenen en niet, in voorkomend geval, dat van lid van de raad : 30 euro;3° andere leden met uitzondering van de leden die met raadgevende stem zetelen, evenals de voorzitters en ondervoorzitters in hun kader van hun mandaat van lid van de raad : 25 euro. TITEL II. - Secretariaat

Art. 9.Het secretariaat van de "Conseil wallon de l'action sociale et de la santé", de Vaste commissies en de Adviescommissie voor de beroepen wordt door het bestuur waargenomen.

TITEL III. - Opvolging van de klachten

Art. 10.Het bestuur en "AWIPH" maken tegen uiterlijk 30 april de verslagen inzake de klachten van het vorige kalenderjaar over aan het secretariaat van de "Conseil wallon de l'Action sociale et de la Santé", de Vaste Commissies en de Adviescommissie voor de beroepen.

Elke vaste commissie dient een advies in wat betreft de klachten die onder haar bevoegdheid vallen.

De "Conseil wallon de l'Action sociale et de la Santé" bestudeert de gezamenlijke adviezen van de vaste commissies en dient een globaal advies in over de klachten die behandeld werden tijdens het vorige kalenderjaar.

EERSTE DEEL - Sectorale bepalingen Boek I. - Inleidende bepalingen TITEL I. - Algemene begripsomschrijvingen

Art. 11.Voor de toepassing van het tweede deel van dit Wetboek wordt verstaan onder : 1° bestuur : Directoraat-generaal 5 : Plaatselijke Besturen, Sociale actie en Gezondheid;2° " Conseil wallon de l'Action sociale et de la Santé " : Raad bedoeld in artikel 4 van het decreetgevend deel van het Wetboek;3° " Commission wallonne de l'Action sociale " : de Commissie bedoeld in artikelen 23 en 24 van het decreetgevend deel van het Wetboek;4° " Commission wallonne de l'Intégration des Personnes étrangères ou d'origine étrangère " : de Commissie bedoeld in artikelen 25 en 26 van het decreetgevend deel van het Wetboek;5° " Commission wallonne de la Famille " : de Commissie bedoeld in artikelen 21 en 22 van het decreetgevend deel van het Wetboek;6° jaar van de subsidie of subsidiejaar : het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt toegekend;7° referentiejaar : jaar vóór het jaar van de subsidie;8° wetgevend deel van het Wetboek : het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid, aangenomen bij besluit van 29 september 2011, bevestigd bij decreet van 1 december 2011 en zoals later gewijzigd. TITEL II. - Uitvoering

Art. 12.Behoudens andersluidende bepaling is de minister belast met de uitvoering van de bepalingen van het tweede deel van dit Wetboek, de minister bevoegd voor Sociale actie.

Boek II. - Sociale actie TITEL I. - Sociale inschakelingsdiensten HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 13.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° dienst : de sociale inschakelingsdienst;2° sociaal werknemer : de maatschappelijk werker bedoeld in artikel 52, § 1, 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek. HOOFDSTUK II. - Erkenning Afdeling 1 - Toekenningsvoorwaarden

Onderafdeling 1 - Voorwaarden met betrekking tot het publiek

Art. 14.In elke groep die door een dienst voor sociale insluiting ten laste genomen wordt, mag het aantal personen die niet gerechtigd zijn in de zin van artikel 49 van het decreetgevend deel van het Wetboek niet hoger zijn dan twintig percent.

Onderafdeling 2 - Voorwaarden met betrekking tot de maatschappelijk werker

Art. 15.De maatschappelijk werker is houder van een diploma van maatschappelijk assistent, maatschappelijk helper, assistent psychologie of opvoeder. Hij is houder van een eindgetuigschrift van het niveau van het hoger pedagogisch en sociaal onderwijs, minstens van het korte type, voltijds of sociale promotie.

Als de door de dienst gevoerde acties het rechtvaardigen, kan de maatschappelijk werker ook licentiaat in de menselijke of sociale wetenschappen zijn, zoals bedoeld in artikel 3, § 1,1°, van het decreet van de Franse gemeenschap van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden.

Art. 16.De maatschappelijk werker wiens bezoldiging overeenkomstig artikel 29 gesubsidieerd wordt volgt minstens vijftien uren opleiding per jaar i.v.m. de sociale inschakelingssacties bedoeld bij de artikelen 48 tot en met 56 van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 17.De maatschappelijk werker belegt minstens één keer per maand een teamvergadering met alle personeelsleden die de in de artikelen 48 tot en met 56 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde acties uitoefenen.

Die vergadering dient o.a. voor : 1° het onderzoek en de oriëntering van de aanvragen die ten laste genomen kunnen worden door verschillende personeelsleden of door een vereniging of een instelling die beter inspeelt op de behoeften van de gerechtigden;2° de coördinatie van de actie van de personeelsleden;3° de opvolging van de evolutie van de ten laste genomen personen.

Art. 18.De maatschappelijk werker verricht minstens één keer om de drie maanden een formatieve collectieve evaluatie met de gerechtigden om : 1° naar de tevredenheidsgraad van de gerechtigden te peilen;2° een balans van de gevoerde acties op te maken en de desbetreffende evolutiemogelijkheden uit te tekenen;3° de tegengekomen moeilijkheden te identificeren en oplossingen voor te stellen.

Art. 19.De maatschappelijk werker legt in samenspraak met elke gerechtigde een individueel opvolgingsdossier aan.

De individuele opvolging dient : 1° om na te gaan of de door de dienst gevoerde acties aan de verwachtingen van de gerechtigde beantwoorden;2° om de gerechtigde desnoods naar een geschiktere dienst te begeleiden en door te sturen met het oog op de oplossing van zijn sociale problemen;3° om in overleg met de gerechtigde een begeleiding voor te stellen bij het uitwerken van een persoonlijk sociaal, cultureel of professioneel project.De dienst geeft de gerechtigde kennis van de bestaande stelsels inzake sociale integratie en inschakeling in het arbeidsproces. De stappen die bij laatstgenoemden ondernomen worden, worden in het individueel dossier vermeld.

De dienst waarborgt de vertrouwelijkheid van de gegevens vervat in het individuele dossier door ervoor te zorgen dat ze slechts met de instemming van de gerechtigde en uitsluitend voor beroepsdoeleinden gebruikt en bewaard worden.

Onderafdeling 3 - Voorwaarden met betrekking tot het vrijwilligerswerk

Art. 20.De verantwoordelijke van de dienst of diens afgevaardigde : 1° organiseert vóór elke indienstneming van een vrijwillige medewerker een onderhoud om informatie in te winnen over zijn individueel en professioneel parcours;2° stelt voor elke vrijwillige medewerker een contract op waarin gewezen wordt op de rechten en plichten van de ondertekenende partijen. Het contract bevat bepalingen betreffende o.a. de verzekeringsmodaliteiten, het doelpubliek, de openingstijden en het huishoudelijk reglement; 3° maakt jaarlijks een evaluatie van de vrijwillige medewerker. Afdeling 2 - Toekenningsprocedure

Art. 21.De aanvraag tot erkenning wordt bij ter post aangetekend schrijven aan de administratie gericht. Een afschrift wordt aan de Minister overgemaakt.

Behalve de informatie vereist bij artikel 53 van het decreetgevend deel van het Wetboek bevat het aanvraagdossier de volgende gegevens : 1° de identiteit en de personalia van de persoon die de dienst vertegenwoordigt;2° het adres van de dienst;3° de naam, titels, diploma's en kwalificaties en functies van de personeelsleden belast met de acties inzake sociale inschakeling bedoeld bij de artikelen 48 tot en met 65 van het decreetgevend deel van het Wetboek;4° de andere eventuele openbare subsidiëringsbronnen, ongeacht het niveau, betreffende de acties inzake sociale inschakeling van de dienst en van de vereniging of de instelling waarvan hij deel uitmaakt;5° een synthesenota waarin melding wordt gemaakt van de vastgestelde behoeften en gerezen problemen op het grondgebied van de gemeente(n) waar de dienst de in de artikelen 48 tot en met 65 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde opdrachten wenst te vervullen, alsook van de bestaande samenwerkingsverbanden;6° een activiteitenverslag betreffende de twee jaren voorafgaande aan de aanvraag.

Art. 22.Het model van project bedoeld in artikel 53, tweede lid, 4°, van het decreetgevend deel van het Wetboek is opgenomen als bijlage 1.

Art. 23.Binnen tien dagen na ontvangst van de aanvraag stuurt de administratie een bericht van ontvangst naar de dienst.

De administratie gaat na of de aanvraag volledig is en verzoekt de dienst in voorkomend geval binnen dertig na ontvangst van de aanvraag om de toezending van de ontbrekende stukken of gegevens.

De administratie stuurt de dienst binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag of binnen tien dagen als ze hem om de toezending van de ontbrekende stukken of gegevens heeft verzocht, een schrijven om mee te delen dat de aanvraag volledig is.

Art. 24.De Minister beslist over de aanvraag binnen twee maanden te rekenen van de ontvangst van het voorstel van het bestuur.

Het besluit wordt bij ter post aangetekend schrijven aan de dienst meegedeeld.

Art. 25.Om de vijf jaar, en voor het eerst in 2012, richt de dienst voor de maand april een nota aan het bestuur : 1° tot vaststelling van de evolutie en van de voornaamste veranderingen in de loop van de laatste erkenningsperiode op het grondgebied van de gemeente(n) waar hij zijn activiteiten uitoefent;2° bevattende een evaluatieverslag betreffende de afgelopen erkenningsperiode en een overzicht van de jaarevaluaties van de gevoerde acties en van de individuele opvolgingen;3° tot omschrijving van werkpistes voor de vijf eerstvolgende jaren. Die nota wordt in voorkomend geval samen met het advies van het bestuur overgemaakt aan de "Conseil wallon de l'Action sociale et de la Santé". Afdeling 3 - Opschorting, intrekking

Art. 26.Wanneer de Minister het voornemen heeft de erkenning op te schorten of in te trekken, licht hij de betrokken dienst bij ter post aangetekend schrijven daarover in. Het voorstel tot opschorting of tot intrekking vermeldt de motieven op grond waarvan ze gerechtvaardigd is.

De dienst beschikt met ingang van de datum van ontvangst van het voorstel tot opschorting of tot intrekking over een termijn van dertig dagen om zijn schriftelijke bemerkingen aan de Minister over te maken.

Art. 27.De Minister legt zijn voorstel tot opschorting of tot intrekking en de opmerkingen van de dienst ter advies voor aan de "Commission wallonne de l'Action sociale" binnen de maand na ontvangst ervan of na afloop van de termijn bedoeld in artikel 26, tweede lid.

Art. 28.De Minister beslist binnen de maand na ontvangst van het advies van de "Commission wallonne de l'Action sociale". Het besluit tot opschorting of intrekking wordt bij ter post aangetekend schrijven aan de dienst meegedeeld. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring Afdeling 1 - Soorten subsidies

Onderafdeling 1 - Subsidies voor personeelskosten

Art. 29.De Regering verleent binnen de perken van de begrotingskredieten : 1° aan elke erkende dienst een subsidie ter dekking van het brutoloon van een maatschappelijk werker naar rato van 0,5 voltijds equivalent, alsook van de werkgeversbijdragen en andere voordelen tot maximum 54 % van bedoeld loon;2° aan elke erkende dienst die het bewijs levert van 38 uren activiteit per week waarvan minstens 19 uren groepswerk een subsidie ter dekking van het brutoloon van een voltijds equivalent maatschappelijk werker, alsook van de werkgeversbijdragen en andere voordelen tot maximum 54 % van bedoeld loon. De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste lid worden slechts in aanmerking genomen als ze niet hoger zijn : 1° wat betreft de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of de verenigingen bedoeld in hoofdstuk XII van de wet van 8 juli 1976 tot organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, dan de weddeschalen van de plaatselijke besturen die overeenstemmen, enerzijds, met de titel of het diploma van de maatschappelijk werker en, anderzijds, met hoogstens de graad van gegradueerde;2° wat de verenigingen zonder winstoogmerk betreft, dan de weddeschalen die voor de titel of het diploma van de maatschappelijk werker vastgelegd worden door de paritaire commissie waaronder de vereniging ressorteert, tot hoogstens de weddeschalen die met het diploma van maatschappelijk assistent overeenstemmen.

Art. 30.Alleen de uitgaven voor statutair personeel of voor personeel in dienst genomen middels een arbeidscontract worden als personeelskosten in aanmerking genomen.

Art. 31.De jaren beroepservaring die in aanmerking genomen worden voor de vastlegging van de geldelijke anciënniteit van het personeel van de dienst voor sociale inschakeling worden berekend overeenkomstig de algemene beginselen van de plaatselijke overheidsdiensten die van toepassing zijn op het personeel van de vereniging die onder hoofdstuk XII van de wet van 8 juli 1976 tot organisatie van de O.C.M.W.'s valt of, als het gaat om een dienst voor sociale inschakeling opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk, overeenkomstig de regels bepaald door de paritaire commissie waaronder het personeel van de vereniging ressorteert.

Art. 32.De subsidie bedoeld in artikel 29 valt onder de toepassing van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.

Onderafdeling 2 - Subsidies voor werkingskosten

Art. 33.De Regering verleent binnen de perken van de begrotingskredieten aan elke dienst voor sociale inschakeling een subsidie ter dekking van de werkingskosten.

De subsidie bedraagt maximum : 1° 5.000 euro als de dienst eveneens de in artikel 29 bedoelde subsidie geniet; 2° 12.000 euro in de andere gevallen.

Art. 34.De subsidie bedoeld in artikel 33 valt onder de toepassing van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, subsidies en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Afdeling 2 - Orde van voorrang voor de toekenning van de subsidies

Art. 35.De subsidies bedoeld in de artikelen 29 en 33 worden bij voorrang toegekend aan de erkende diensten die het jaar vóór de aanvraag voor hetzelfde doel door het Waalse Gewest gesubsidieerd worden en die : 1° een programma en een tijdschema inzake activiteiten uitwerken; 2° pedagogische beginselen vastleggen i.v.m. sociale inschakeling, alsmede een methodologie om ze uit te voeren.

Onverminderd het eerste lid kan de Regering na advies of op voorstel van de "Commission wallonne de l'Action sociale" een jaarlijks of meerjaarlijks actieplan uitwerken waarin op prioritaire problematieken wordt gewezen. Afdeling 3 - Toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten

Art. 36.De subsidies worden per kalenderjaar door de Regering verleend aan elke erkende dienst die de volgende verplichtingen nakomt : 1° geen subsidies voor de tewerkgestelde professionele werknemers of voor de werkingskosten genieten als ze elkaar overlappen; 2° zich houden aan het boekhoudplan dat toepasselijk is op de O.C.M.W.'s, de verenigingen vallende onder hoofdstuk XII van de wet van 8 juli 1976 tot organisatie van de O.C.M.W.'s of op de verenigingen zonder winstoogmerk; 3° de administratie laten nagaan of de activiteiten en de boekhouding voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van de subsidies. De subsidies worden toegekend op grond van een door de dienst opgestelde voorbegroting die de verschillende lasten vermeldt voor de periode waarvoor de subsidies worden aangevraagd.

De aanvraag om subsidies wordt samen met de voorbegroting uiterlijk 31 december van het jaar vóór het jaar waarvoor de subsidies worden aangevraagd naar het bestuur gestuurd.

De Minister beslist uiterlijk 1 maart van het subsidiëringsjaar over de aanvragen om subsidiëring.

Art. 37.§ 1. De erkende dienst ontvangt in de loop van het eerste kwartaal van het jaar een jaarlijks voorschot gelijk aan 85 % van het bedrag van de subsidies die het vorige jaar zijn toegekend.

De dienst verzoekt de administratie om de betaling van dat voorschot aan de hand van een formulier waarvan het model door de administratie wordt bepaald.

Het saldo wordt vóór 1 juni van het volgende jaar vereffend voor zover de bewijsstukken van de uitgaven vóór 1 april van hetzelfde jaar worden overgelegd. § 2. In afwijking van § 1 wordt tijdens het eerste subsidiëringsjaar een jaarlijks voorschot toegekend dat gelijk is aan 85 % van het bedrag van de subsidies berekend op basis van de voorbegroting bedoeld in artikel 36, tweede lid. HOOFDSTUK IV. - Activiteitenverslag

Art. 38.Het activiteitenverslag bedoeld in artikel 64 van het decreetgevend deel van het Wetboek is conform het model opgenomen als bijlage 2.

TITEL II. - Sociale contactpunten HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 39.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° partners : de ondertekenaars van het handvest bedoeld in de artikelen 58, § 1, 6°, en 59, § 1, 6°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;2° coördinator : de coördinator bedoeld in de artikelen 58, § 1, 5°, en 59, § 1, 5°, van het decreetgevend deel van het Wetboek; 3° voorziening voor dringende maatschappelijke dienstverlening : het dag- en nachtinterventiesysteem dat : a) voor de stedelijke sociale contactpunten gelegen in een administratief arrondissement met een stad van meer dan 150.000 inwoners geactiveerd wordt door het O.C.M.W. van bedoelde stad; b) voor de andere stedelijke sociale contactpunten geactiveerd wordt door het O.C.M.W. van de stad of de gemeente van meer dan 50.000 inwoners of door de afgevaardigde ervan.

Art. 40.Elk sociaal contactpunt en de partners ervan verbinden zich ertoe binnen de perken van hun opdrachten, bevoegdheden en middelen de volgende basisprincipes van het handvest toe te passen : 1° respect tonen voor de waardigheid van de personen die in een toestand van grote sociale onzekerheid verkeren en hen materiële, fysieke en psychosociale hulp waarborgen;2° oor hebben voor de personen bedoeld in 1° en ze zonder discriminatie opvangen, oriënteren en begeleiden;3° de in 1° bedoelde personen informatie verstrekken over de diensten die hen hulp kunnen verlenen;4° de in 1° bedoelde personen aanzetten tot het uitwerking en uitvoeren van de acties die in het kader van het sociaal contactpunt ontwikkeld worden;5° beschikken over de competenties om op passende wijze in te spelen op de behoeften en wensen van de personen bedoeld in 1° ;6° het vertrouwelijke karakter van de gegevens betreffende de in 1° bedoelde personen in acht nemen in het kader van het beroepsgeheim door ervoor te zorgen dat bedoelde gegevens enkel met hun toestemming en voor beroepsdoeleinden gebruikt en bewaard worden;7° regelmatig overleg plegen tussen partners van het sociaal contactpunt;8° meewerken aan de bestendige evaluatie van het systeem. HOOFDSTUK II. - Erkenning Afdeling 1 - Algemene voorwaarden voor de erkenning

Art. 41.Onverminderd de bepalingen van de wet van 18 juli 1976 tot organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden elk stedelijk sociaal contactpunt en elk intercommunaal sociaal contactpunt die opgericht worden in de vorm van een vereniging zoals bedoeld in hoofdstuk XII van bovenbedoelde wet van 8 juli 1976 pas erkend als ze voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° wat de algemene vergadering betreft : a) ze komt minstens één keer per jaar bijeen en op elk verzoek van minstens één vijfde van de geassocieerde leden;b) de voorzitter plaatst minstens 20 dagen vóór de datum van de algemene vergadering elk punt op de agenda waarvan de behandeling door een geassocieerd lid wordt gevraagd;c) elk geassocieerd lid beschikt over één stem.Om te voldoen aan artikel 125 van de wet van 8 juli 1976 tot organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden evenwel op billijke wijze bijkomende stemmen toegekend aan elke vertegenwoordiger van de openbare actoren en, bij voorrang, aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die met de sociale contactpunten samenwerken.

In dit laatste geval worden de statuten bij elke wijziging aangepast; d) een tweederde meerderheid wordt vereist voor elke wijziging van de statuten of voor de toetreding van nieuwe leden die niet bedoeld zijn in artikel 58, § 1, 2°, of in artikel 59, § 1, 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek;2° wat de raad van bestuur betreft, hij vergadert minstens twee keer per jaar en op elk verzoek van minstens één derde van de bestuurders;3° wat het sturingscomité betreft : a) het is naast het Waalse Gewest paritair samengesteld uit actoren van de openbare en de privé sector.Deze pariteit is uitsluitend van toepassing op het sturingscomité. Het Waalse Gewest waarborgt de meerderheidsparticipatie van de openbare sector overeenkomstig artikel 125 van de wet van 8 juli 1976 tot organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; b) elke beslissing wordt genomen bij meerderheid van stemmen zowel van de vertegenwoordigers van de openbare actoren als van die van de privé-actoren;c) de leden ervan worden door de raad van bestuur aangewezen;d) het wordt om het andere jaar beurtelings voorgezeten door een vertegenwoordiger van de openbare actoren en door een vertegenwoordiger van de privé-actoren;e) het huishoudelijk reglement ervan behoeft de goedkeuring van de raad van bestuur;f) het vergadert minstens zes keer per jaar;4° minstens twee keer per jaar een vergadering van het overlegcomité organiseren.Dat comité wordt door de coördinator voorgezeten.

Bovenstaand punt 4° is van toepassing op de intercommunale sociale contactpunten die in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk zijn opgericht.

Onderafdeling 1 - Voorwaarden met betrekking tot de coördinator

Art. 42.§ 1. Behoudens § 2 is de coördinator van het sociaal contactpunt licentiaat in de menselijke of sociale wetenschappen zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden.

Hij heeft bovendien minstens 5 jaar nuttige ervaring op de datum van zijn indienstneming. § 2. De Minister kan een afwijking van de in § 1, eerste lid, bedoelde verplichting toestaan aan elke persoon die minimum 10 jaar nuttige ervaring heeft inzake sociale actie, teammanagement en projectcoördinatie.

Art. 43.Wanneer het sociaal contactpunt het contactpunt voor gezondheidsaangelegenheden zelf organiseert, is de coördinator van het sociaal contactpunt verantwoordelijk voor de werking en de ontwikkeling van het contactpunt voor gezondheidsaangelegenheden bedoeld in artikel 62. Daartoe wordt hij bijgestaan door een adjunct-coördinator die houder is van minstens een diploma van het paramedische niet universitair hoger onderwijs.

Wanneer het sociaal contactpunt het contactpunt voor gezondheidsaangelegenheden niet zelf organiseert en overeenkomstig een samenwerkingsverband handelt, werkt het samen met een partner die over medisch en paramedisch personeel beschikt.

In dat geval wordt artikel 60 toegepast voor de toekenning van de subsidies.

De overeenkomsten gesloten tussen de partners vermelden de uitvoering van een werk tot begeleiding en ondersteuning van de doelbevolking in of via de nachtasielen, een aanwezigheid op het terrein, de wijze waarop de opdrachten worden vervuld en geëvalueerd, de rechten en plichten inzake subsidiëring.

Art. 44.De coördinator volgt minimum 30 uren opleiding per jaar voor de functies die hij in het sociaal contactpunt uitoefent.

Onderafdeling 2 - Voorwaarden met betrekking tot het evaluatieproces

Art. 45.De activiteiten en de werking van het sociaal contactpunt worden geëvalueerd door de coördinator en/of door elke door het sturingscomité gemachtigde persoon die daartoe : 1° nagaan of er overeenstemming is tussen de aan het sociaal contactpunt opgelegde doelstellingen, de behoeften van de gerechtigden en de door de partners van het sociaal contactpunt voorgestelde diensten;2° de aanvragen om opleiding van het personeel van de partners van het sociaal contactpunt inzamelen en de opleidingsprogramma's organiseren;3° een systeem uitwerken voor de analyse van de wijze waarop vormen van uitsluiting aangepakt worden door de leden van het sociaal contactpunt en het "Forum wallon de l'insertion sociale" kennis geven van de verrichte vaststellingen;4° een praatgroep oprichten om de gerechtigden aan het evaluatieproces te laten deelnemen; 5° het overlegcomité informeren over de stand van vordering van de voorziening en adviezen en voorstellen i.v.m. de desbetreffende evaluatie inzamelen.

Art. 46.De activiteiten en de werking van het sociaal contactpunt worden minstens om de vijf jaar geëvalueerd door een buitenstaander ten opzichte van het sociaal contactpunt die op voorstel van het sturingscomité wordt aangewezen door de raad van bestuur.

Die evaluatie dient om na te gaan of er overeenstemming is tussen de aan het sociaal contactpunt opgelegde doelstellingen, de behoeften van de gerechtigden en de door de partners van het sociaal contactpunt voorgestelde diensten.

Onderafdeling 3 - Voorwaarden met betrekking tot het vrijwilligerswerk

Art. 47.De coördinator : 1° organiseert vóór elke indienstneming van een vrijwillige medewerker een onderhoud om kennis te nemen van het individueel en professioneel parcours van betrokkene;2° stelt met elke vrijwillige medewerker een contract op waarin de rechten en plichten van de ondertekenende partijen nader bepaald worden. Het contract bevat bepalingen betreffende o.a. de verzekeringsmodaliteiten, het doelpubliek, de openingstijden en het huishoudelijk reglement; 3° maakt jaarlijks een evaluatie van de vrijwillige medewerker. Afdeling 2 - Intrekking van erkenning

Art. 48.Als de Minister het voornemen heeft de erkenning van een sociaal contactpunt in te trekken, geeft hij de voorzitter kennis daarvan bij per post aangetekend schrijven.

Het voorstel tot intrekking vermeldt de motieven op grond waarvan ze gerechtvaardigd wordt.

Een afschrift daarvan wordt aan de coördinator gericht.

Het sociaal contactpunt beschikt na ontvangst van het voorstel over dertig dagen om zijn schriftelijke bemerkingen aan de Minister te richten.

De voorzitter, de ondervoorzitters en de coördinator worden gehoord binnen de maand na ontvangst van de bemerkingen bedoeld in het vierde lid of na de datum waarop de in hetzelfde lid bedoelde termijn verstrijkt. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring Afdeling 1 - Soorten subsidies

Onderafdeling 1 - Subsidies voor personeelskosten

Art. 49.De Regering verleent binnen de perken van de begrotingskredieten aan het erkende sociaal contactpunt een subsidie ter dekking van het brutoloon alsook van de werkgeversbijdragen en andere voordelen tot maximum 54 % van het loon van de coördinator.

De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste lid worden slechts in aanmerking genomen als ze niet hoger zijn dan de weddeschalen van de plaatselijke besturen in de graad van eerste attaché.

Art. 50.De Regering verleent binnen de perken van de begrotingskredieten een subsidie aan het erkende sociaal contactpunt ter dekking van het brutoloon alsook van de werkgeversbijdragen en andere voordelen tot maximum 54 % van het loon van een halftijds bestuurspersoneelslid.

Na advies van het sturingscomité en op gemotiveerd verzoek van de raad van bestuur kan de subsidie het brutoloon dekken alsook de werkgeversbijdragen en andere voordelen tot maximum 54 % van het loon van een voltijds bestuurspersoneelslid. Het gedeelte van de subsidie boven het halftijdse loon wordt in mindering gebracht van de subsidie bedoeld in de artikelen 58 tot en met 62.

De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste lid worden slechts in aanmerking genomen als ze niet hoger zijn dan de weddeschalen van de plaatselijke besturen overeenstemmend, enerzijds, met de titel of het diploma waarvan het bestuurspersoneelslid houder is, en, anderzijds, hoogstens met de graad van gegradueerde.

Art. 51.De Regering kan binnen de perken van de begrotingskredieten, na advies van het sturingscomité en op gemotiveerd verzoek van de raad van bestuur een subsidie aan het erkende sociaal contactpunt verlenen ter dekking van het brutoloon alsook van de werkgeversbijdragen en andere voordelen tot maximum 54 % van het loon van één of meer personen belast met de coördinatie van de projecten bedoeld in de artikelen 58 tot en met 62 en met de koppeling ervan met de terreinpartners en met de verschillende organen van het sociaal contactpunt. Die subsidie wordt in mindering gebracht van de subsidie bedoeld in de artikelen 58 tot en met 62.

De personen bedoeld in het eerste lid hebben minimum vijf jaar nuttige ervaring inzake sociale inschakeling.

De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste lid worden slechts in aanmerking genomen als ze niet hoger zijn dan de weddeschalen van de plaatselijke besturen in de graad van attaché.

Art. 52.§ 1. De uitgaven voor statutair personeel of voor personeel in dienst genomen middels een arbeidscontract worden als personeelskosten in aanmerking genomen. § 2. Bij de betaling van de personeelssubsidies worden de kosten voor de terbeschikkingstelling van personeel ten gunste van een sociaal contactpunt in het kader van een overeenkomst die in een terugbetaling voorziet, met personeelskosten gelijkgesteld.

Art. 53.De jaren beroepservaring die in aanmerking genomen worden voor de vastlegging van de geldelijke anciënniteit van het personeel van het sociaal contactpunt worden berekend overeenkomstig de algemene beginselen van de plaatselijke overheidsdiensten die van toepassing zijn op het personeel van de vereniging vallende onder hoofdstuk XII van de wet van 8 juli 1976 tot organisatie van de O.C.M.W.'s of, als het gaat om een sociaal contactpunt in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk, overeenkomstig de regels bepaald door de paritaire commissie waaronder het personeel van de vereniging ressorteert.

Art. 54.De subsidies die bezoldigingen of daarmee gelijkgestelde kosten vormen vallen onder de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.

Onderafdeling 2 - Subsidies voor werkingskosten

Art. 55.De Regering verleent binnen de perken van de begrotingskredieten aan elk erkend sociaal contactpunt een subsidie ter dekking van de werkingskosten tot maximum : 1° 60.000 euro voor de sociale contactpunten gevestigd in een administratief arrondissement met een stad van meer dan 150 000 inwoners; 2° 40.000 euro voor de andere stedelijke sociale contactpunten; 3° 25.000 euro voor de intercommunale sociale contactpunten.

Art. 56.De kosten voor de evaluatie bedoeld in de artikelen 45 en 46 en voor de opleidingen bedoeld in artikel 61, § 1, 3°, en § 2, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek worden bij de werkingskosten geboekt.

Art. 57.De subsidies ter dekking van de werkingskosten vallen onder de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, subsidies en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.

Onderafdeling 3 - Subsidies voor de ontwikkeling van projecten

Art. 58.De Regering verleent binnen de perken van de begrotingskredieten aan elk erkend sociaal contactpunt een subsidie ter dekking van de kosten betreffende de ontwikkeling van projecten uitgewerkt door de algemene coördinatie of leden van het sociaal contactpunt, tot maximum : 1° 1.225.000 euro voor de sociale contactpunten gevestigd in een administratief arrondissement met een stad van meer dan 150 000 inwoners; 2° 250.000 euro voor de andere stedelijke sociale contactpunten; 3° 100.000 euro voor de intercommunale sociale contactpunten.

Binnen de perken van de begrotingskredieten en op basis van een omstandige nota ter bevestiging van sociale behoeften in bedoeld arrondissement kan de Regering het bedrag waarvan sprake in het eerste lid, 2°, verhogen tot maximum : 1° 375.000 euro voor het jaar na het jaar van de erkenning van het stedelijk sociaal contactpunt; 2° 500.000 euro voor het tweede jaar na het jaar van de erkenning van het stedelijk sociaal contactpunt; 3° 600.000 euro voor het tweede jaar na het jaar van de erkenning van het stedelijk sociaal contactpunt.

Binnen de perken van de begrotingskredieten kent de Minister een subsidie toe aan elk erkend stedelijk sociaal contactpunt dat een plan tegen strenge vrieskou inricht dat overeenstemt met het actieplan van de Regering, vastgesteld op volgende maximumbedragen : 1° 90.000 euro voor de stedelijke sociale contactpunten gelegen in een administratief arrondissement met een stad van minstens 150 000 inwoners; 2° 67.000 euro voor de stedelijke sociale contactpunten gelegen in een administratief arrondissement met een stad met tussen de 100.001 en 149.999 inwoners; 3° 45.000 euro voor de stedelijke sociale contactpunten gelegen in een administratief arrondissement met een stad van minstens 100.001 inwoners.

Art. 59.§ 1. Voor de stedelijke contactpunten hebben de projecten betrekking op : 1° de activiteiten die de partners van het sociaal contactpunt de gerechtigden overdag bieden;2° de activiteiten die de partners van het sociaal contactpunt de gerechtigden 's avonds en 's nachts bieden;3° door gespecialiseerde werkers voorgestelde activiteiten, meer bepaald contact leggen met dakloze personen, naar hen luisteren, ze oriënteren, begeleiden en volgen;4° acties voor een vlottere overgang van crisistoestanden naar een sociaal inschakelingsproces;5° de organisatie van een voorziening inzake dringende maatschappelijke hulpverlening. Voor de intercommunale sociale contactpunten beogen de projecten het in netwerk brengen van de bestaande sociale actoren en van collectieve projecten betreffende de specificiteiten van de plaatselijke sociale realiteiten; 6° de organisatie van specifieke regeling voor de verzorging van daklozen tijdens de winterperiode, genaamd plan tegen strenge vrieskou. Voor de intercommunale sociale contactpunten hebben de projecten betrekking op inrichten van een netwerk voor de bestaande sociale actoren en van de collectieve projecten met aandacht voor de plaatselijke specifieke sociale kenmerken. § 2. De Regering bepaalt jaarlijks en uiterlijk 30 juni het actieplan van de stedelijke sociale contactpunten in het kader van het plan tegen de strenge vrieskou. Dat actieplan omvat minstens volgende beleidspunten : 1° de coördinatie van het plan tegen de strenge vrieskou vanuit de sociale contactpunten;2° de duur van het plan dat minstens van 1 november tot en met 31 maart moet duren;3° de organisatie van een continue opvang, vierentwintig uur op vierentwintig, voor de daklozen;4° de onvoorwaardelijkheid van de opvang tijdens de duur van het plan;5° de terbeschikkingstelling van basisvoorzieningen voor de daklozen;6° de evaluatiewijze.

Art. 60.De projecten worden collectief en consensueel uitgewerkt binnen het sturingscomité om een meerwaarde in te voeren in het beheer van de moeilijkheden inzake sociale uitsluiting. Ze worden na advies van het sturingscomité door de raad van bestuur goedgekeurd.

Elke partner van het sociaal contactpunt kan uiterlijk dertig november van het jaar voorafgaand aan het subsidiëringsjaar een project voorleggen aan het sturingscomité.

De gesubsidieerde projecten zijn het voorwerp van een overeenkomst tussen de partner en de vereniging die het sociaal contactpunt vormt.

Art. 61.De Regering verleent binnen de perken van de begrotingskredieten een forfaitaire subsidie van maximum 100.000 euro ter dekking van de coördinatiekosten aan elk erkend stedelijk sociaal contactpunt dat beschikt over een specifieke coördinatie van de verenigingen voor hulpverlening aan personen die zich prostitueren en dat gevestigd is in een arrondissement met een stad van meer dan 150 000 inwoners.

Art. 62.Binnen de perken van de begrotingskredieten verleent de Regering aan elk erkend stedelijk sociaal contactpunt dat zelf of waarvan een lid een contactpunt voor gezondheidsaangelegenheden organiseert een subsidie van 70.000 euro om de gezondheidszorgverlening toegankelijker te maken voor personen in staat van uitsluiting.

De subsidie dient om de desbetreffende personeels- en werkingskosten te dekken.

De contactpunten voor gezondheidsaangelegenheden hebben volgende opdrachten : 1° het onthaal van en informatieverstrekking aan de personen in staat van uitsluiting;2° preventie, individueel en inzake volksgezondheid;3° het toedienen van de eerste zorgen;4° de begeleiding en de ondersteuning met het oog op een tenlasteneming door de eerste of de tweede zorglijn;5° de ontwikkeling van een plaastelijk verzorgingsnetwerk of, indien het al bestaat, de samenwerking ermee, waarin de aangrenzende gemeenten opgenomen worden wanneer het niveau van maatschappelijke cohesie bepaald overeenkomstig artikel 3 van het decreet van 6 november 2008 betreffende het plan voor maatschappelijke cohesie in de steden en gemeenten van Wallonië, wat betreft de materies waarvan de uitoefening van de Franse Gemeenschap is overgedragen, hetzelfde of bijna hetzelfde is als dat van de gemeente waar de zetel van het sociaal contactpunt gevestigd is. De eerste verzorgingslijn dekt het geheel van de zorgverleners die thuisverzorging kunnen verlenen.

De tweede verzorgingslijn dekt het geheel van de instellingen en verzorgingsinrichtingen.

Art. 63.Wat betreft de subsidies die bezoldigingen of daarmee gelijkgestelde kosten vormen in het kader van de ontwikkelingen van projecten bepaald in de artikel 58 tot en met 62, wordt toepassing gemaakt van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Afdeling 2 - Toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten

Art. 64.De subsidies worden per kalenderjaar door de Regering verleend aan elk erkend sociaal contactpunt dat de volgende verplichtingen nakomt : 1° geen subsidies voor de tewerkgestelde professionele werknemers of voor de werkingskosten genieten als ze elkaar overlappen; 2° zich houden aan het boekhoudplan dat al naar gelang de rechtsvorm van het sociaal contactpunt toepasselijk is op de verenigingen vallende onder hoofdstuk XII van de wet van 8 juli 1976 houdende organisatie van de O.C.M.W.'s of op de verenigingen zonder winstoogmerk; 3° de administratie laten nagaan of de activiteiten en de boekhouding voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van de subsidies.

Art. 65.De subsidies worden toegekend op grond van een door de dienst opgestelde voorbegroting die de verschillende lasten vermeldt voor de periode waarvoor de subsidies worden aangevraagd. De aanvraag om subsidies wordt samen met de voorbegroting uiterlijk 31 december van het jaar vóór het jaar waarvoor de subsidies worden aangevraagd naar de administratie gestuurd.

Onvermidnerd het eerste lid maken de stedelijke sociale contactpunten uiterlijk tegen 1 oktober hun plan tegen de strenge vrieskou aan de Minister over.

Art. 66.§ 1. De erkende dienst ontvangt in de loop van het eerste kwartaal van het jaar een jaarlijks voorschot gelijk aan 85 % van het bedrag van de subsidies die het vorige jaar zijn toegekend.

Het sociaal contactpunt verzoekt om de betaling van dat voorschot aan de hand van een formulier dat ze aan de administratie richt. Dat formulier wordt door de administratie opgesteld.

Het saldo wordt vóór 1 juni van het volgende jaar vereffend voor zover de bewijsstukken van de uitgaven vóór 1 april van hetzelfde jaar worden overgelegd. § 2. Tijdens de eerste subsidiëringsperiode wordt een jaarlijks voorschot toegekend dat gelijk is aan 85% van het bedrag van de subsidies berekend overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 65. De voorbegroting wordt binnen dertig dagen na de erkenning van het sociaal contactpunt naar de administratie gestuurd. § 3. De subsidie waarvan sprake in artikel 58, lid 3, wordt toegekend door de Minister bevoegd voor Sociale Actie door de storting van één enkel bedrag dat overeenstemt met het totaalbedrag van de subsidie, voor 30 november van het lopende jaar. Afdeling 3 - Activiteitenverslag

Art. 67.De activiteitenverslagen bedoeld in artikel 64, 1° en 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek zijn conform de modellen opgenomen als bijlage 3.

Art. 68.Het contactpunt voor gezondheidsaangelegenheden draagt bij in de verzameling van sociaal-epidemiologische gegevens die voor elke persoon in staat van uitsluiting de volgende gegevens bevat : 1° de leeftijd;2° het geslacht;3° de burgerlijke stand;4° de nationaliteit;5° de moedertaal;6° de levensstijl;7° het schoolbezoek;8° de beroepscategorie;9° de hoofdzakelijke inkomensbron;10° de bestaansmiddelen van de gebruiker;11° de hoofdzakelijk ontdekte pathologie;12° de tenlasteneming. De Minister wijzigt bovenstaande lijst van de sociaal-epidemiologische gegevens in overleg met de contactpunten voor gezondheidsaangelegenheden.

Bij de organisatie van de verzameling van gegevens waarborgt hij de anonimiteit, de duurzaamheid en het gebruik door de contactpunten voor gezondheidsaangelegenheden zelf, zodat ze, o.a., hun eigen bevolking naar het geheel kunnen verwijzen.

TITEL III. - Opvang van, verschaffen van een onderkomen aan en begeleiding van in sociale moeilijkheden verkerende personen HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen

Art. 69.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° inrichtingen : opvangtehuizen, gemeenschapshuizen, nachtasielen en opvangtehuizen van het gezinstype;2° huizen : opvangtehuizen, gemeenschapshuizen en opvangtehuizen van het gezinstype;3° gerechtelijk arrondissementsplatform : plaats van overleg tussen de instanties die zich bekommeren om personen betrokken bij partnergeweld.Die platforms worden door de provincies georganiseerd. HOOFDSTUK II. - Erkenning, beginselakkoord en voorlopige vergunning Afdeling 1 - Toekennings- en wijzigingsprocedures

Onderafdeling 1 - Erkenning

Art. 70.De aanvraag tot erkenning wordt bij ter post aangetekend schrijven aan het bestuur gericht. Een afschrift wordt aan de Minister overgemaakt.

Art. 71.Naast de gegevens vereist krachtens artikel 81 van het decreetgevend deel van het Wetboek, bevat het aanvraagdossier voor de opvanghuizen en de gemeenschapshuizen : 1° een afschrift van de benoemingsakten of van de arbeidsovereenkomsten van de personeelsleden en van de overeenkomsten gesloten met vrijwilligers;2° een afschrift van de verzekeringspolissen inzake brand en burgerlijke aansprakelijkheid aangegaan door het opvangtehuis of het gemeenschapshuis.

Art. 72.Naast de gegevens vereist krachtens artikel 82 en krachtens artikel 83 van het decreetgevend deel van het Wetboek, bevat het aanvraagdossier voor de nachtasielen en de opvangtehuizen van het gezinstype : 1° de vermelding van het type publiek dat ondergebracht dient te worden door het nachtasiel of het opvangtehuis van het gezinstype;2° een afschrift van de benoemingsakten of van de arbeidsovereenkomsten van de personeelsleden en van de overeenkomsten gesloten met vrijwilligers;3° een afschrift van de verzekeringspolissen inzake brand en burgerlijke aansprakelijkheid aangegaan door het nachtasiel of het opvangtehuis van het gezinstype.

Art. 73.De administratie stuurt een bericht van ontvangst naar de aanvrager binnen tien dagen na ontvangst van de aanvraag.

Het bestuur gaat na of de aanvraag volledig is en verzoekt de aanvrager desgevallend om de ontbrekende stukken of gegevens binnen de maand na ontvangst van de aanvraag.

Als het dossier volledig is, stuurt het bestuur onmiddellijk een schrijven naar de inrichting om haar daarop te wijzen.

Art. 74.Binnen de maand na ontvangst van de volledige aanvraag, stelt het bestuur een verslag op over het dossier.

De Minister deelt het dossier en haar verslag samen met een voorstel tot beslissing aan de Minister mee, die over de erkenningsaanvraag beslist binnen twee maanden, te rekenen vanaf de datum van het voorstel tot beslissing.

Van de beslissing wordt kennis gegeven aan de aanvrager bij ter post aangetekend schrijven.

Art. 75.Het opvangtehuis, het gemeenschapshuis en het nachtasiel richten om de vijf jaar, en voor het eerst in 2012, vóór de maand april een omstandig activiteitenrapport aan het bestuur, met een overzicht van de activiteiten gevoerd in de loop van de laatste vijf jaren en de vooruitzichten voor de komende vijf jaren.

Die activiteitenrapporten worden, in voorkomend geval samen met het advies van het bestuur, overgelegd aan de "Conseil wallon de l'action sociale et de la santé".

Art. 76.De artikelen 70 tot en met 75 zijn toepasselijk op de aanvraag om hernieuwing.

Elke aanvraag tot wijziging van subsidiëring wordt ingediend voor 30 juni van een jaar om eventueel toepasselijk te zijn op 1 januari van het volgende jaar.

Bij de aanvraag tot wijziging van subsidiëring worden de bewijsstukken betreffende de vereisten bepaald in de artikelen 93 tot en met 124.

Onderafdeling 2 - Voorlopige vergunning en beginselakkoord

Art. 77.De aanvragen om beginselakkoord worden per fax of schrijven aan de Minister gericht of tegen ontvangstbewijs afgegeven.

De Minister beslist over de aanvraag uiterlijk de werkdag na de dag van ontvangst ervan.

De beslissing wordt per fax aan de aanvrager meegedeeld of tegen ontvangstbewijs afgegeven.

Art. 78.De artikelen 70, 73, en 74 zijn toepasselijk op de aanvraag om tijdelijke werkingsvergunning ingediend overeenkomstig artikel 88 van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Elke aanvraag om verlenging van de tijdelijke werkingsvergunning wordt minstens twee maanden vóór de vervaldatum van de lopende vergunning verstuurd. Als de aanvraag om hernieuwing ingediend wordt binnen die termijn, blijft de lopende erkenning geldig tot de kennisgeving van de beslissing van de Minister. Afdeling 2 - Procedures voor de schorsing, de beperking en de

intrekking

Art. 79.Als de administratie voorstelt om de erkenning, de tijdelijke werkingsvergunning of het beginselakkoord op te schorten, te beperken of in te trekken, verwittigt ze betrokken inrichting bij per post aangetekend schrijven.

Het voorstel tot opschorting, inkorting en intrekking vermeldt de motieven die zulks rechtvaardigen.

De inrichting beschikt over een termijn van vijftien dagen te rekenen van de datum van ontvangst van het voorstel, om haar schriftelijke opmerkingen aan het bestuur te richten.

Die termijn wordt tot tien dagen ingekort als het voorstel een beginselakkoord betreft.

De afgevaardigd ambtenaar vult het dossier aan met de schriftelijke opmerkingen van de huisvestingsstructuur, met elk nuttig gegeven en stuk dat hij inzamelt en met het proces-verbaal van verhoor van de vertegenwoordiger van de inrichting.

Daartoe roept hij de vertegenwoordiger van de inrichting op bij ter post aangetekend schrijven of per brief afgegeven tegen ontvangstbewijs, met opgave van de plaats en het uur van het verhoor.

De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman te laten bijstaan.

De weigering te verschijnen of zijn verweermiddelen aan te voeren wordt in het proces-verbaal van verhoor geacteerd.

Art. 80.De afgevaardigd ambtenaar stelt een rapport op en, als het voorstel tot opschorting, inkorting en intrekking betrekking heeft op een erkenning of een tijdelijke werkingsvergunning, maakt hij zijn rapport samen met het dossier binnen vijftien dagen na de verhoordatum voor advies aan de "Commission wallonne de l'Action sociale" over.

Art. 81.Als het voorstel tot opschorting, inkorting en intrekking betrekking heeft op een erkenning of een tijdelijke werkingsvergunning, beslist de Minister binnen de maand na ontvangst van het advies van de "Commission wallonne de l'Action sociale".

Als het voorstel tot opschorting, inkorting en intrekking betrekking heeft op een beginselakkoord, beslist de Minister binnen tien dagen na ontvangst van het rapport van de afgevaardigd ambtenaar.

Art. 82.De beslissing tot opschorting, inkorting en intrekking wordt bij ter post aangetekend schrijven aan de huisvestingsstructuur meegedeeld.

De intrekking van de tijdelijke werkingsvergunning of van het beginselakkoord heeft de weigering van de erkenning tot gevolg. Afdeling 3 - Voorwaarden

Onderafdeling 1 - Algemene voorwaarden

Art. 83.Naast de erkenningsvoorwaarden bedoeld in de artikelen 72 en 77 van het decreetgevend deel van het Wetboek voldoen de inrichtingen aan de erkenningsvoorwaarden opgenomen in bijlage 4.

Onderafdeling 2 - Voorwaarden met betrekking tot het collectieve begeleidingsproject en collectieve huisvestingsproject

Art. 84.§ 1. Het collectieve begeleidingsproject wordt in overleg met het sociale en educatieve ploteameg uitgewerkt en geëvalueerd door de directeur van het opvangtehuis of van het gemeenschapshuis.

Het houdt rekening met de sociaal-economische omgeving van het opvangtehuis of gemeenschapshuis. De met de externe partners gesloten overeenkomsten worden bij het project gevoegd.

Het wordt hoe dan ook na afloop van het tweede erkenningsjaar geëvalueerd, alsook bij de hernieuwing van de erkenning. De raad van de ondergebrachte personen neemt deel aan de evaluatie.

Elke wijziging in het collectieve begeleidingsproject wordt aan het bestuur meegedeeld. § 2. Het model van het collectieve begeleidingsproject ligt vast in bijlage 5.

Art. 85.§ 1. Het collectieve huisvestingsproject wordt in overleg met de educatieve ploeg en de vrijwilligers uitgewerkt en geëvalueerd door de directeur van het nachtasiel.

Het houdt rekening met de sociale omgeving van het nachtasiel en, meer bepaald, met de diensten die instaan voor het beheer van de sociale urgentie. De met de opvangtehuizen en de externe partners gesloten overeenkomsten worden bij het project gevoegd.

Het wordt geëvalueerd na afloop van de openingsperiode bedoeld in artikel 75, 2°, a), van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Elke wijziging in het collectieve begeleidingsproject wordt aan het bestuur meegedeeld. § 2. Het model van het collectieve begeleidingsproject ligt vast in bijlage 6.

Onderafdeling 3 - Voorwaarden met betrekking tot het huishoudelijk reglement

Art. 86.§ 1. Het huishoudelijk reglement wordt uitgewerkt met inachtneming van : 1° de religieuze, ideologische, filosofische en culturele overtuigingen van de ondergebrachte personen;2° het privé-leven van de ondergebrachte personen;3° de vrije keuze van de geneesheer voor de ondergebrachte personen. De raad van de ondergebrachte personen neemt deel aan de uitwerking van het huishoudelijk reglement van de opvangtehuizen en van de gemeenschapshuizen en aan de wijzigingen die erin aangebracht worden. § 2. Het model van huishoudelijk reglement ligt vast in bijlage 7.

Onderafdeling 4 - Voorwaarden met betrekking tot het brandattest

Art. 87.Het model van brandattest ligt vast in bijlage 8.

Onderafdeling 5 - Voorwaarden met betrekking tot het geïndividualiseerd begeleidingsproject en het aanwezigheidsboek

Art. 88.Het model van geïndividualiseerd begeleidingsproject en aanwezigheidsboek ligt vast in de bijlagen 9 en 10.

Onderafdeling 6 - Voorwaarden met betrekking tot het personeel en de begeleidingsnormen

Art. 89.Elk opvangtehuis beschikt over : 1° minstens één opvoeder (drievierde tijd) met minimum een kwalificatie klasse 2A als het over 10 tot 20 erkende plaatsen beschikt;2° minstens één maatschappelijk assistent (halftijds) en een opvoeder (voltijds) met minimum een kwalificatie klasse 2A als het over 21 tot 40 erkende plaatsen beschikt;3° minstens één maatschappelijk assistent (drievierde tijd) en twee opvoeders (voltijds) met minimum een kwalificatie klasse 2A als het over 41 tot 60 erkende plaatsen beschikt;4° minstens een maatschappelijk assistent (voltijds) en drie opvoeders (voltijds) met minimum een kwalificatie klasse 2A als het over meer dan 60 erkende plaatsen beschikt. Eén van de personen bedoeld in het eerste lid vervult de functies van directeur.

Art. 90.Elk gemeenschapshuis beschikt over : 1° minstens één opvoeder (halftijds) met minimum een kwalificatie klasse 2A als het over 10 tot 20 erkende plaatsen beschikt;2° minstens één opvoeder (voltijds) met minimum een kwalificatie klasse 2A als het over 21 tot 40 erkende plaatsen beschikt;3° minstens één maatschappelijk assistent (halftijds) en een opvoeder (voltijds plus een half) met minimum een kwalificatie klasse 2A als het over 21 tot 40 erkende plaatsen beschikt;4° minstens één maatschappelijk assistent (drievierde tijd) en twee opvoeders (voltijds) met minimum een kwalificatie klasse 2A als het over meer dan 60 erkende plaatsen beschikt. Eén van de personen bedoeld in het eerste lid vervult de functies van directeur.

Art. 91.Elk nachtasiel beschikt over minstens één halftijdse directeur en één voltijdse opvoeder met minimum een kwalificatie klasse 2A.

Art. 92.De kwalificaties van de personeelsleden liggen vast in bijlage 12.

Eén of meer leden van de educatieve ploeg van het opvangtehuis, het gemeenschapshuis of het nachtasiel volgen jaarlijks minstens dertig opleidingsuren, toezicht inbegrepen, in verband met de opdrachten van de inrichting, met inachtneming van de volgende modaliteiten : 1° minimum tien uren besteed aan de analyse van de evolutie van het sociaal recht;minimum tien uren besteed aan de evolutie van de praktijken inzake de opvang en de begeleiding van personen met sociale problemen; 2° minimum tien uren toezicht of opleiding besteed aan andere thema's in verband met huisvesting. Afdeling 4 - Programmering

Art. 93.Het programma bedoeld in artikel 114, tweede lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt vastgelegd als volgt : 1° voor de provincie Waals-Brabant : a) 50 plaatsen voor mannen of vrouwen die niet vergezeld zijn van kinderen;b) 200 plaatsen voor mannen of vrouwen die vergezeld zijn van kinderen;2° voor de provincie Henegouwen : a) 165 plaatsen voor mannen of vrouwen die niet vergezeld zijn van kinderen;b) 490 plaatsen voor mannen of vrouwen die vergezeld zijn van kinderen;3° voor de provincie Luik : a) 165 plaatsen voor mannen of vrouwen die niet vergezeld zijn van kinderen;b) 490 plaatsen voor mannen of vrouwen die vergezeld zijn van kinderen;4° voor de provincie Luxemburg : a) 45 plaatsen voor mannen of vrouwen die niet vergezeld zijn van kinderen;b) 180 plaatsen voor mannen of vrouwen die vergezeld zijn van kinderen;5° voor de provincie Namen : a) 45 plaatsen voor mannen of vrouwen die niet vergezeld zijn van kinderen;b) 180 plaatsen voor mannen of vrouwen die vergezeld zijn van kinderen. Afdeling 5 - Subsidiëring

Onderafdeling 1 - Soorten subsidies A. Subsidies voor personeelskosten

Art. 94.Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de opvangtehuizen subsidies om de volgende personeelskosten te dekken : 1° 10 plaatsen : 1 maatschappelijk assistent (voltijds) en 0,5 opvoeder klasse 1 (voltijds);2° van 11 tot 15 plaatsen : 1 directeur (voltijds), 1 maatschappelijk assistent (voltijds) en 1,5 opvoeders klasse 1 (voltijds);3° van 16 tot 20 plaatsen : 1 directeur (voltijds), 1 maatschappelijk assistent (voltijds) en 2 opvoeders klasse 1 (voltijds);4° van 21 tot 30 plaatsen : 1 directeur (voltijds), 1 maatschappelijk assistent (voltijds) en 3 opvoeders klasse 1 (voltijds);5° van 30 tot 40 plaatsen : 1 directeur (voltijds), 1 maatschappelijk assistent (voltijds) en 4 opvoeders klasse 1 (voltijds);6° van 41 tot 50 plaatsen : 1 directeur (voltijds), 1 maatschappelijk assistent (voltijds) en 4,5 opvoeders klasse 1 (voltijds);7° van 51 tot 60 plaatsen : 1 directeur (voltijds), 1 maatschappelijk assistent (1+1/2 voltijds) en 5 opvoeders klasse 1 (voltijds);8° meer dan 60 plaatsen : 1 directeur (voltijds), 2 maatschappelijk assistenten (voltijds) en 5 opvoeders klasse 1 (voltijds). De subsidies worden bij voorrang toegekend aan de opvangtehuizen die op de dag van de aanvraag een subsidie krijgen van het Waalse Gewest.

Art. 95.Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de opvangtehuizen met een overeenkomstig artikel 94 gesubsidieerde capaciteit van minimum 20 plaatsen subsidies ter dekking van de volgende kosten van het personeel belast met de pedagogische begeleiding van de kinderen : 1° 20 plaatsen : 0,5 opvoeder klasse 2, 2A, 2B, 3 of kinderverzorger;2° van 21 tot 30 plaatsen : 0,75 opvoeder klasse 2, 2A, 2B, 3 of kinderverzorger;3° van 30 tot 40 plaatsen : 1 opvoeder klasse 2, 2A, 2B, 3 of kinderverzorger;4° van 41 tot 50 plaatsen : 1,25 opvoeder klasse 2, 2A, 2B, 3 of kinderverzorger;5° van 51 tot 60 plaatsen : 1,5 opvoeder klasse 2, 2A, 2B, 3 of kinderverzorger;6° meer dan 60 plaatsen : 1,75 opvoeder klasse 2, 2A, 2B, 3 of kinderverzorger. De subsidies worden toegekend voorzover het opvangtehuis voor de twee kalenderjaren voorafgaand aan de aanvraag kan bewijzen dat 25 % of meer van het totaalaantal overnachtingen kinderovernachtingen zijn.

Art. 96.Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de opvangtehuizen met een overeenkomstig artikel 94 gesubsidieerde capaciteit van minimum 20 plaatsen en met een collectief begeleidingsproject waarvan de uitvoering het tot stand brengen van een sociale of psychosociale begeleiding van kinderen onder drie jaar vereist, subsidies ter dekking van de volgende personeelskosten : 1° 20 plaatsen : 0,5 maatschappelijk assistent of licentiaat in de menswetenschappen;2° van 21 tot 30 plaatsen : 0,75 maatschappelijk assistent of licentiaat in de menswetenschappen;3° van 30 tot 40 plaatsen : 1 maatschappelijk assistent of licentiaat in de menswetenschappen;4° van 41 tot 50 plaatsen : 1,25 maatschappelijk assistent of licentiaat in de menswetenschappen;5° van 51 tot 60 plaatsen : 1,5 maatschappelijk assistent of licentiaat in de menswetenschappen;6° meer dan 60 plaatsen : 1,75 maatschappelijk assistent of licentiaat in de menswetenschappen. De subsidies worden toegekend voorzover het opvangtehuis voor de twee kalenderjaren voorafgaand aan de aanvraag kan bewijzen dat 25 % of meer van het totaalaantal overnachtingen kinderovernachtingen zijn.

Art. 97.Binnen de perken van de begrotingskredieten wordt een subsidie aan de opvangtehuizen toegekend met het oog op de opvang van vrouwen die het slachtoffer van partnergeweld zijn en, desgevallend, van hun kinderen.

Per gerechtelijk arrondissement kunnen hoogstens twee opvangtehuizen die subsidie genieten; voorrang wordt gegeven aan de opvangtehuizen met de hoogste gemiddelden overnachtingen van vrouwen die het slachtoffer van partnergeweld zijn in de loop van de drie jaren voorafgaand aan de toekenning van de subsidie.

Het bedrag van de subsidie komt overeen met de kosten van een personeelslid volgens de loonschaal die op een maatschappelijk assistent toepasselijk is en met de loonschaalanciënniteit van dat personeelslid.

De betrekking die voor die subsidie in aanmerking komt, is bestemd voor een maatschappelijk assistent of voor de houder van een academische graad van de tweede cyclus in het vak menswetenschappen.

De subsidie wordt toegekend en gehandhaafd onder de volgende voorwaarden : 1° vrouwen onderbrengen die het slachtoffer van partnergeweld zijn;2° beschikken over een gemeenschappelijk begeleidingsproject dat voorziet in hulpverlening aan vrouwen die het slachtoffer van partnergeweld zijn;3° ervoor zorgen dat de opvangdienst 24 uur op 24 werkt;4° telefonisch bereikbaar zijn buiten de werkuren;5° voortdurend een kamer (met minstens twee bedden) vrijhouden voor de noodopvang van vrouwen die het slachtoffer van partnergeweld zijn;6° deelnemen aan de werkzaamheden van de arrondissementsplatforms;7° vrouwen die het slachtoffer van gezinsgeweld zijn ondergebracht hebben in de loop van de drie jaren voorafgaand aan de toekenning van de subsidie.Er moeten jaarlijks gemiddeld 1 000 vrouwen overnachten.

Art. 98.Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de opvangtehuizen met een erkende capaciteit van minstens 50 plaatsen en een collectief begeleidingsproject waarvan de uitvoering een noodopvangst van in sociale moeilijkheden verkerende personen vereist, subsidies ter dekking van de personeelskosten van een opvoeder klasse 2A (voltijds).

De subsidies worden toegekend als het opvangtehuis gelegen is in een bestuursarrondissement dat minstens één stad of gemeente van meer dan 30 000 inwoners telt.

Per bestuursarrondissement kan slechts één opvangtehuis de subsidie genieten. Voorrang wordt gegeven aan het opvangtehuis met de hoogste erkende huisvestingscapaciteit.

Wat betreft de administratieve arrondissementen met meer dan 400 000 inwoners, kunnen twee opvangtehuizen de subsidie genieten. Voorrang wordt gegeven aan de opvangtehuizen waarvan de erkende en gesubsidieerde opvangcapaciteit de grootste is.

Art. 99.Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de opvangtehuizen met een overeenkomstig artikel 94 gesubsidieerde capaciteit een forfaitaire subsidie van 20 000 euro per jaar ter dekking van de personeelskosten van een opvoeder 2A (voltijds) belast met de opvolging na het onderbrengen en/of van de werkingskosten voor het vervullen van zijn opdracht.

De subsidies worden toegekend voor zover de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° de opvolging na de opvang is bestemd voor elke persoon die in een opvangtehuis ondergebracht werd;2° het opvangtehuis begeleidt minstens 20 gezinnen tegelijkertijd;3° het opvangtehuis maakt deel uit van een sociaal contactpunt zoals bedoeld in de artikelen 48 tot en met 65 van het decreetgevend deel van het Wetboek of, bij gebreke daarvan, van een sociale noodvoorziening, een sociale coördinatie of een plan voor buurtpreventie zoals bedoeld in het decreet van 15 mei 2003 betreffende de buurtpreventie in de Waalse steden en gemeenten;4° het opvangtehuis toont aan dat de bestaande opvangtehuizen in bedoeld arrondissement op de hoogte gebracht zijn van zijn aanvraag. Per bestuursarrondissement kan slechts één opvangtehuis gesubsidieerd worden voor de naopvang.

Als het arrondissement een stad van meer dan 30 000 inwoners telt, moet het gesubsidieerde opvangtehuis in deze stad gevestigd zijn.

In elk geval wordt voorrang gegeven aan het opvangtehuis met de hoogste erkende huisvestingscapaciteit.

Niettegenstaande het vijfde lid, wordt de subsidie prioritair toegekend aan de opvangtehuizen die op de dag van de aanvraag door het Waalse Gewest gesubsidieerd worden voor de naopvang.

Art. 100.Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de gemeenschapshuizen subsidies om de volgende personeelskosten te dekken : 1° van 10 tot 30 plaatsen : 0,5 maatschappelijk assistent (voltijds) en 1 opvoeder klasse 1 (voltijds);2° van 31 tot 60 plaatsen : 0,75 maatschappelijk assistent (voltijds) en 1,5 opvoeder klasse 1 (voltijds);3° meer dan 60 plaatsen : 1 maatschappelijk assistent (voltijds) en 2 opvoeders klasse 1 (voltijds). De subsidies worden bij voorrang toegekend aan de gemeenschapshuizen die op de dag van de aanvraag een subsidie krijgen van het Waalse Gewest.

Art. 101.§ 1. Behalve de subsidies bedoeld in artikel 99 dekken de subsidies voor personeelsuitgaven voor 100 % : 1° de brutowedde van het personeel; 2° de werkgeversbijdragen, de bijdragen betreffende het vakantiegeld, de eindejaarspremie, de andere diverse kosten in verband met de verplichtingen uit collectieve arbeidsovereenkomsten ondertekend in het kader van de paritaire commissie 319.12 en andere wettelijke verplichtingen betreffende het personeel, beperkt tot 50 % van de uitgaven bedoeld in 1°. § 2. In geval van toepassing van de bepalingen bedoeld in punt 2.3. van de raamovereenkomst voor de non-profit sector gesloten op 16 mei 2000 dient de personeelsformatie bedoeld in de artikelen 103 tot 106, en 110 van het decreetgevend deel van het Wetboek bestendig ingevuld te zijn voor elk van de voorziene functies.

Het deel van de subsidies ter dekking van de halftijdse prestatie die niet meer wordt verricht door begunstigde van de maatregel wordt beperkt als volgt :

Functie

Basisschaal /2M

Maximum (150 %)

Directeur

D23/2 = 17 161,065 euro;

25 741,60 euro

Maatschappelijk assistent of opvoeder

A27/2 = E27/2 = 14 502,06 euro

21 753,09 euro

Opvoeder klasse 2 of 2A

E29/2 = 12 525,91 euro

18 788,865 euro

Opvoeder klasse 2B of 3

E29/2 = 10 113,45 euro

15 170,175 euro

Kinderverzorger(ster)

E29/2 = 9 672,16 euro

14 508,24 euro


Deze bedragen dienen gerechtvaardigd te worden door de stortingen in het fonds voor bestaanszekerheid, door de brutowedde van de werknemer die de halftijdse vervangingsprestatie in de functie verricht en door de bijhorende lasten tot maximum 50 % van de brutowedde.

Art. 102.Het brutoloon en de anciënniteit van het personeel bedoeld in artikel 101 worden slechts in aanmerking genomen binnen de perken voorzien in de weddeschalen die vastgelegd werden bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 mei 2001 van paritaire commissie 319.02.

De weddeschalen zijn gekoppeld aan de schommelingen van de prijzenindex overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.

Ze worden gekoppeld aan het indexcijfer 138.01 van 1 januari 1990.

Art. 103.§ 1. Tussentijdse verhogingen worden toegekend voor effectieve diensten die beschouwd kunnen worden als nuttige ervaring en die het personeel eerder gepresteerd heeft bij instellingen erkend of gesubsidieerd door een overheid onder Belgisch, buitenlands of internationaal recht.

De Minister beoordeelt of de diensten bedoeld in het eerste lid ten aanzien van betrokkene als nuttige ervaring beschouwd kunnen worden. § 2. Het deeltijds aangeworven personeelslid krijgt op dezelfde manier de tussentijdse verhogingen als een voltijds aangeworven personeelslid.

Art. 104.§ 1. De in aanmerking komende diensten die volle maanden bestrijken, komen rechtstreeks in aanmerking voor de geldelijke anciënniteit.

De in aanmerking komende diensten die delen van maanden bestrijken, komen in aanmerking vanaf de 15e werkdag. De maand waarop die prestaties betrekking hebben wordt volledig ingecalculeerd. § 2. De anciënniteiten worden in aanmerking genomen in de maand van de overlegging van voor echt verklaarde documenten waarin melding wordt gemaakt van o.a. de naam en de geboortedatum van het personeelslid, de naam van de werkgevers, het doel van de dienst en de aard van de betrekking, het statuut, het aantal gepresteerde uren, alsook het bewijs dat deze diensten erkend of gesubsidieerd waren door de overheden of instellingen bedoeld in artikel 103, § 1. § 3. Op grond van een behoorlijk gemotiveerde aanvraag kan de Minister een nuttige ervaring erkennen in de diensten die niet erkend of gesubsidieerd worden door de overheden of instellingen bedoeld in artikel 103, § 1.

Art. 105.Om te voldoen aan de verplichtingen inzake de aan de werknemers te verlenen vakbondspremie en overeenkomstig de sectorale bepalingen, wordt aan de opvangtehuizen, de gemeenschapshuizen of aan het daartoe voorziene fonds voor bestaanszekerheid een subsidie toegekend.

Art. 106.Elke personeelswijziging wordt uiterlijk 15 dagen na de wijziging door de opvangtehuizen en de gemeenschapshuizen aan het bestuur meegedeeld.

Art. 107.De kwalificaties van de voor de subsidies in aanmerking komende personeelsleden liggen vast in bijlage 12.

Art. 108.Voor de toepassing van de artikelen 95 tot en met 98 wordt het bedrag van de subsidies onder voorbehoud van afdeling 3 vastgelegd op grond van het aantal plaatsen dat in overweging genomen wordt in het kader van de artikelen 94 en 100.

B. Subsidies voor werkingskosten

Art. 109.§ 1. Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de opvangtehuizen die overeenkomstig artikel 94 gesubsidieerd worden een jaarlijkse subsidie van : 1° 400 euro per gesubsidieerde plaats voor opvangtehuizen die mannen of vrouwen onderbrengen die niet vergezeld zijn van kinderen;2° 600 euro per gesubsidieerde plaats voor opvangtehuizen die mannen of vrouwen onderbrengen die niet vergezeld zijn van kinderen; Er wordt van uitgegaan dat een opvangtehuis van kinderen vergezelde mannen of vrouwen onderbrengt als 25 % of meer van het totaalaantal overnachtingen kinderovernachtingen zijn. § 2. Binnen de perken van de begrotingskredieten ontvangen de gemeenschapshuizen een jaarlijkse subsidie van : 1° van 10 tot 30 plaatsen : 2.500 euro; 2° van 31 tot 60 plaatsen : 6.250 euro; 3° meer dan 60 plaatsen : 8.750 euro.

Art. 110.Voor de toepassing van de artikelen 95, 96, 97, 98 en 109 wordt het bedrag van de subsidies onder voorbehoud van onderafdeling 3 vastgelegd op grond van het aantal plaatsen dat in overweging genomen wordt in het kader van de artikelen 94 en 100.

Art. 111.De als in bijlage 14 bepaalde lasten komen alleen in aanmerking voor de toekenning van de in artikel 109 bedoelde werkingskosten.

Art. 112.De subsidies ter dekking van de werkings- en/of personeelskosten bedoeld in artikel 99 en de werkingskosten vallen onder de toepassing van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.

De subsidies worden gekoppeld aan indexcijfer 111,64 van de consumptieprijzen van toepassing op 1 juni 2004 (basis 1996 = 100).

Onderafdeling 2 - Toekenningsmodaliteiten

Art. 113.§ 1. Onder voorbehoud van het tweede lid wordt de aanvraag om subsidiëring bedoeld in de artikelen 94, 100 en 109 samen met de aanvraag om erkenning ingediend. Zij bevat : 1° het aantal aangevraagde plaatsen voor : a) mannen of vrouwen die niet vergezeld zijn van kinderen;b) mannen of vrouwen die vergezeld zijn van kinderen;2° de vermelding van de andere eventuele subsidiëringsbronnen van het opvangtehuis of gemeenschapshuis door de overheid, ongeacht het niveau ervan. In geval van eerste erkenning wordt de aanvraag om subsidiëring ingediend in de loop van het eerste kwartaal na het tweede erkenningsjaar. § 2. De aanvraag om subsidiëring bedoeld in de artikelen 95 tot en met 99 wordt ingediend, hetzij samen met de aanvraag om erkenning, hetzij tijdens de erkenningsperiode.

Art. 114.De toekenning van de subsidies maakt het voorwerp uit van vier driemaandelijkse voorschotten die gelijk zijn aan 22,5 % van de subsidie berekend overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

De driemaandelijkse voorschotten worden uiterlijk 15 februari voor het eerste kwartaal, 15 mei voor het tweede kwartaal, 15 augustus voor het derde kwartaal en 15 november voor het vierde kwartaal vereffend.

Het saldo van het afgelopen jaar wordt uitbetaald na onderzoek van de bewijsstukken, die uiterlijk 30 april aan het bestuur overgemaakt worden.

Onderafdeling 3 - Beperking en schrapping

Art. 115.De bezettingsgraad van een opvangtehuis of een gemeenschapshuis wordt berekend op grond van het aantal plaatsen die dienen voor de bepaling van de begeleiding bedoeld in de artikelen 94 of 100.

Art. 116.De subsidies bedoeld in artikel 115, § 1 en § 2, eerste lid, van het decreetgevend Wetboek kunnen om de twee jaar verminderd worden.

Om het bedrag van de subsidies te behouden die het opvangtehuis toegekend worden overeenkomstig artikel 115, § 1 en § 2, eerste lid, van het decreetgevend deel van Wetboek, levert laatstgenoemde over een periode van twee jaar het bewijs van : 1° een bezettingsgraad van minstens 80 % van de gesubsidieerde huisvestingscapaciteit als ze bestemd is voor mannen en/of vrouwen die niet vergezeld zijn van kinderen;2° een bezettingsgraad van minstens 70 % van de gesubsidieerde huisvestingscapaciteit als ze bestemd is voor mannen en/of vrouwen die niet vergezeld zijn van kinderen. Om het bedrag van de subsidies te behouden bedoeld in artikel 115, § 1 en § 2, eerste lid, van het decreetgevend Wetboek, levert het gemeenschapstehuis over een periode van twee jaar het bewijs van : 1° een bezettingsgraad van minstens 70 % van de gesubsidieerde huisvestingscapaciteit als ze bestemd is voor mannen en/of vrouwen die niet vergezeld zijn van kinderen.2° een bezettingsgraad van minstens 60 % van de gesubsidieerde huisvestingscapaciteit als ze bestemd is voor mannen en/of vrouwen die niet vergezeld zijn van kinderen. Er wordt van uitgegaan dat een opvangtehuis of een gemeenschapshuis van kinderen vergezelde mannen of vrouwen onderbrengt als 25 % van het totaalaantal overnachtingen of meer kinderovernachtingen zijn.

De documenten ter rechtvaardiging van de bezettingsgraden bedoeld in het tweede en het derde lid worden uiterlijk 31 januari van het derde erkenningsjaar aan het bestuur overgemaakt.

Als de bezettingsgraad van een opvangtehuis of een gemeenschapshuis lager is dan de bezettingsgraden bedoeld in het tweede en het derde lid, stemt het aantal plaatsen dat in overweging genomen worden voor de bepaling van de subsidies bedoeld in de artikelen 94 en 100 overeen met het effectief aantal bezette plaatsen tijdens de berekeningsperiode.

Art. 117.Elke schending van de werkingsvoorwaarden bedoeld in de artikelen 92, 93, 94, 98 en 101 van het decreetgevend deel van het Wetboek heeft als gevolg dat de overtreder niet meer in aanmerking genomen wordt bij de berekening van de bezettingsgraad.

Art. 118.Elke schending van de voorwaarden bedoeld in de artikelen 97, 99 en 102 van het decreetgevend deel van het Wetboek houdt in dat de subsidies ter dekking van de werkingskosten met 25 % verminderd worden.

Art. 119.Elke schending van de voorwaarden bedoeld in artikel 100 van het decreetgevend deel van het Wetboek heeft als gevolg dat de subsidies bedoeld in artikel 115, § 1 en § 2, eerste lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek met 25 % verminderd worden.

Art. 120.Het verlies van de erkenning heeft als gevolg het verlies van de subsidies bedoeld in artikel 115, § 1 en § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 121.De vermindering of de afschaffing van de subsidies treedt pas in werking vanaf het jaar na de beslissing tot vermindering of afschaffing.

Art. 122.De voorstellen tot vermindering of intrekking van de subsidies bedoeld in artikel 115, § 1 en § 2, eerste lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek worden onderzocht volgens de procedure bedoeld in de artikelen 77 en 78.

Art. 123.Onder voorbehoud van het tweede lid is elke beslissing tot vermindering of intrekking van de subsidies van toepassing vanaf 1 januari van het jaar na de beslissing.

In geval van intrekking van de erkenning heeft de beslissing tot intrekking van de subsidies onmiddellijk gevolg.

Onderafdeling 4 - Afwijkingen

Art. 124.Op straffe van niet-ontvankelijkheid worden de aanvragen tot afwijking bedoeld in artikel 117, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek ingediend middels het formulier opgenomen in bijlage 13. Afdeling 6 - Financiële bijdrage van de rechthebbenden

Art. 125.De financiële bijdrage van de ondergebrachte persoon dekt het onderkomen. Ze dekt ook de maaltijden als ze deel uitmaken van de aangeboden diensten.

Ze dekt geen andere diensten dan die bedoeld in het eerste lid.

Art. 126.De financiële bijdrage houdt rekening met de reële kost van de diensten.

De financiële bijdrage voor het onderkomen mag dagelijks niet lager zijn dan 6 per persoon en mag niet hoger zijn dan 4/10e van de bestaansmiddelen van de ondergebrachte persoon.

De financiële bijdrage voor het onderkomen en de maaltijd mag dagelijks niet lager zijn dan 10 per persoon.

Voor het onderbrengen van kinderen kan het opvangtehuis of het gemeenschapshuis al naar gelang het collectieve begeleidingsproject ervan evenwel verzoeken om een financiële bijdrage die lager is dan de bedragen bedoeld in het eerste en het tweede lid.

De bedragen bedoeld in dit artikel worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen 111,64 die toepasselijk is op 1 juni 2004 (basis 1996 = 100).

Art. 127.De werkelijke kostprijs van het onderkomen en de maaltijden wordt jaarlijks vastgelegd.

De methode voor de berekening van de werkelijke kostprijs en de lijst van de toelaatbare uitgaven worden vastgelegd overeenkomstig bijlage 11. Het tehuis waarvan de reële kost hoger is dan de minima bedoeld in artikel 126, verwittigt het bestuur.

Art. 128.De overeenkomstig artikel 77, 4°, van het decreetgevend deel van het Wetboek in aanmerking te nemen bestaansmiddelen zijn de volgende op voorwaarde dat ze daadwerkelijk ontvangen worden door de ondergebrachte persoon : 1° het inkomen uit werk;2° de vervangingsinkomens, met inbegrip van die welke toegekend worden krachtens de wetgeving betreffende de uitkeringen aan gehandicapte personen;3° het leefloon of de daarmee gelijkgestelde sociale tegemoetkoming;4° het gewaarborgd inkomen voor ouderen;5° de overlevings- en rustpensioensuitkeringen;6° de gezinstoelagen en het alimentatiegeld, met inbegrip van die ontvangen door de kinderen van de ondergebrachte personen.Die bedragen mogen evenwel enkel tot op twee derde in aanmerking genomen worden. Afdeling 7 - Sluiting

Art. 129.Als het bestuur voor de gevallen bedoeld in artikel 108, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek een voorstel tot sluiting van een inrichting aan de Minister richt, wordt hem een verslag ter rechtvaardiging van de dringende sluiting gestuurd, samen met een recent inspectieverslag alsmede, in voorkomend geval, elk nuttig gegeven en document.

De Minister geeft de beheerder en de burgemeester onmiddellijk kennis van de beslissing tot sluiting.

Art. 130.Als het bestuur voor de gevallen bedoeld in artikel 108, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek een voorstel tot sluiting van een inrichting aan de Minister richt, wordt de beheerder kennis van dat voorstel in kennis gesteld.

Laatstgenoemde wordt eveneens ingelicht over het feit dat hij over een termijn van 15 dagen beschikt om zijn schriftelijke opmerkingen aan het bestuur te richten.

Het dossier wordt door de afgevaardigde ambtenaar aangevuld met de schriftelijke opmerkingen van de beheerder.

Daartoe roept hij de vertegenwoordiger van de inrichting op bij ter post aangetekend schrijven of per brief afgegeven tegen ontvangstbewijs, met opgave van de plaats en het uur van het verhoor.

De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman te laten bijstaan.

De weigering te verschijnen of zijn verweermiddelen aan te voeren wordt in het proces-verbaal van verhoor geacteerd.

Het dossier wordt naar de beheerder gestuurd, eventueel aangevuld met elk bijkomend nuttig gegeven en stuk, samen met het proces-verbaal van verhoor.

De beheerder beschikt over een termijn van vijftien dagen om zijn schriftelijke opmerkingen te doen gelden vooraleer het dossier de Minister ter beslissing voorgelegd wordt.

Art. 131.Als de beheerder van een inrichting voornemens is de inrichting vrijwillig te sluiten, licht hij de Minister uiterlijk drie maanden vóór de sluiting daarover in. Afdeling 8 - Overgangsbepalingen

Art. 132.In afwijking van de artikelen 89 tot 91, 94 en 100 kan het personeel tewerkgesteld in een opvangtehuis of gemeenschapshuis dat niet over de vereiste titels beschikt, zijn activiteiten voortzetten na beslissing van de Minister. Als een subsidie wordt toegekend in het kader van de artikelen 94 en 100, wordt de subsidie die overeenkomt met de titel van de werknemer gehandhaafd tot het einde van zijn contract.

TITEL IV. - Schuldbemiddeling HOOFDSTUK I. - Instellingen voor schuldbemiddeling Afdeling 1 - Programmering

Art. 133.Behalve de instellingen bedoeld in artikel 127, § 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek mag in elke gemeente één enkele instelling voor schuldbemiddeling erkend worden tenzij de gemeente al bediend wordt door een vereniging hoofdstuk XII geregeld bij de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of door een andere erkende instelling voor schuldbemiddeling, ingevolge een samenwerkingsverband op grond waarvan schuldbemiddeling gegarandeerd wordt aan de inwoners van bedoelde gemeente.

In afwijking van het eerste lid kunnen in de gemeenten met meer dan 30 000 inwoners bijkomende instellingen erkend worden naar rato van één instelling per aangesneden schijf van 30 000 inwoners boven de eerste schijf van 30 000 inwoners. Afdeling 2 - Erkenning

Onderafdeling 1 - Erkenningsprocedure A. Algemene beginselen

Art. 134.De aanvragen tot erkenning van de instellingen bedoeld in artikel 118 van het decreetgevend deel van het Wetboek worden bij aangetekend schrijven of middels een elektronisch formulier aan het bestuur gericht.

Art. 135.Het voorontwerp wordt ingediend in de vorm van een verklaring op erewoord waarvan het model door het bestuur opgemaakt wordt en aan de hand waarin de instelling volgende gegevens vermeldt : 1° haar benaming, zetel, duur, maatschappelijk doel;2° het bewijs van de beslissing waarbij het bevoegde orgaan van de instelling een schuldbemiddelingsactiviteit zal uitoefenen; 3° het bewijs van de verbintenis waarbij het bevoegde orgaan van de instelling zich zal houden aan de wettelijke en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op de instellingen voor schuldbemiddeling, o.a. inzake gespecialiseerd personeel en, in voorkomend geval, het sluiten van een overeenkomst op het leveren van juridische dienstverlening met een minimuminhoud zoals vastgelegd in bijlage 17; 4° het bewijs dat de functies bedoeld in artikel 7, 2°, van het decreet niet toegewezen worden aan personen die niet gemachtigd zijn krachtens deze bepaling en dat de leden van het leidend orgaan van de instelling en de personeelsleden die op grond van hun bevoegdheden rechtstreeks deelnemen in de uitoefening van de schuldbemiddelingsactiviteit niet ingedeeld zijn in één van de categorieën bedoeld in artikel 78 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet;5° het bewijs van de gespecialiseerde opleiding van de personen bedoeld in artikel 121 van het decreetgevend deel van het Wetboek. Elke wijziging van de gegevens vervat in de verklaring op erewoord moet binnen vijftien dagen aan het bestuur meegedeeld worden.

Bij de erkenningsaanvraag worden ook de volgende stukken gevoegd : 1° een overzicht van de vastgestelde behoeften, van de middelen waarvan de aanwending overwogen wordt om daarop in te spelen en het activiteitsgebied dat normaal onder de instelling valt;2° de laatste goedgekeurde rekeningen van de instelling en een vermelding van de beschikbaarheid van de financiële middelen die nodig zijn voor de bezoldiging van de personen en diensten bedoeld in artikel 121 van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 136.Binnen dertig dagen na ontvangst van de erkenningsaanvraag bezorgt het bestuur de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als de aanvraag volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt zijn aanvraag binnen 15 werkdagen aan te vullen. Hij wordt daarbij gewezen op de ontbrekende stukken en/of gegevens.

Bij gebrek aan bericht van ontvangst binnen de voorgeschreven termijnen wordt de aanvraag geacht volledig en regelmatig te zijn.

Art. 137.Het bestuur behandelt de aanvraag en maakt bedoelde aanvraag samen met zijn opmerkingen over aan de Minister binnen een termijn van 3 maanden na de indiening van de aanvraag zodra die volledig is.

De Minister beslist over de aanvraag binnen twee maanden na ontvangst van het dossier.

Art. 138.Indien beslist wordt de erkenning te weigeren of in te trekken, wordt daarvan aan de aanvrager bij aangetekend schrijven kennis gegeven.

Art. 139.De instellingen bedoeld in artikel 118 van het decreetgevend deel van het Wetboek richten om de vijf jaar, en voor het eerst in 2012, voor de maand april een omstandig activiteitenrapport aan het bestuur, met een overzicht van de activiteiten gevoerd in de loop van de laatste vijf jaar en de vooruitzichten voor de komende vijf jaar.

Dat activiteitenrapport wordt, in voorkomend geval samen met het advies van het bestuur, overgelegd aan de "Conseil wallon de l'Action sociale et de la Santé".

Art. 140.§ 1. Het bewijs van de gespecialiseerde opleiding bedoeld in artikel 121, eerste lid, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt geleverd middels een getuigschrift afgegeven na deelname aan een programma van minstens dertig uren theorielessen met betrekking tot volgende materies : 1° verbintenissenrecht;2° hypothecair krediet;3° verbruikskrediet; 4° geschil i.v.m. het niet betalen van schulden en middelen van tenuitvoerlegging; 5° methodologische aspecten van de schuldbemiddeling;6° collectieve schuldenregeling. Om het opleidingsprogramma af te sluiten, wordt minstens twee weken na de theorielessen minimum één dag aan het bestuderen van praktijkgevallen besteed. § 2. Het bewijs van de gespecialiseerde opleiding bedoeld in artikel 121, eerste lid, 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt geleverd middels een getuigschrift afgegeven na deelname aan een programma van minstens 24 uren theorielessen met betrekking tot volgende materies : 1° de schuldbemiddeling : organisatorische, sociale, economische en relationele aspecten;2° collectieve schuldenregeling en bemiddeling van niet-gerechtelijke schulden : afbetalingsplannen en randproblemen;3° collectieve schuldenregeling : evolutie van de regelgeving en de rechtspraak;4° verbruikerskrediet : wettelijk kader en onderzoek van de afrekeningen;5° hypothecair krediet;wettelijk kader en onderzoek van de afrekeningen.

Art. 141.De maatschappelijk werkers waarvan sprake in artikel 121, eerste lid, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek zijn houder van één van de volgende academische graden : 1° in het hoger niet-universitaire onderwijs met volledig leerplan, categorie maatschappelijke opleidingen : Maatschappelijk assistent, bachelor - Maatschappelijk assistent, maatschappelijk adviseur, bachelor - Maatschappelijk adviseur, gediplomeerde in studies met specialisatie in sociaal beheer, Master sociale engineering en welzijn;2° in het hoger niet-universitaire onderwijs met volledig leerplan, categorie economische opleidingen : Gegradueerde in de rechten, Bachelor in de rechten;3° in het universitair onderwijs, vakgebied maatschappelijke wetenschappen : Licentiaat in de sociologie, Licentiaat in de sociologie en de antropologie, richting sociologie, Licenciaat in het maatschappelijk werk, Master in Sociologie, Licenciaat Politieke en Economische Wetenschappen, Master in Economische en Sociale Wetenschappen;4° een buitenlands diploma hogere studies, evenwaardig aan één van voornoemde graden. De houders van één van bovenvermelde academische graden, vallend onder de categorie economie/hogescholen, hoger onderwijs economie/sociale promotie, onder het vakgebied rechten/universiteit, dienen het bewijs voor te leggen van een aanvullende vorming in verband met deontologie van het maatschappelijk werk en budgetbegeleiding.

Het gebruik van mannelijke namen voor de verschillende academische graden is gemeenslachtig voor een betere tekstleesbaarheid, niettegenstaande de bepalingen van het decreet van de Franse Gemeenschap van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de namen van beroep, ambt, graad of titel.

B. Specifieke modaliteiten voor privé-instellingen

Art. 142.Naast de gegevens bedoeld in artikel 135 toont de privé-instelling haar onafhankelijkheid t.o.v. personen of instellingen die een activiteit van kredietgever of -bemiddelaar uitoefenen krachtens de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, en geeft de bedrijvigheidszetel op waarvoor de erkenning is aangevraagd.

C. Specifieke modaliteiten voor openbare centra voor maatschappelijk welzijn en voor verenigingen van openbare centra voor maatschappelijk welzijn

Art. 143.De openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de verenigingen van openbare centra voor maatschappelijk welzijn zijn vrijgesteld van de overlegging van de stukken bedoeld in artikel 135, derde lid, 2°. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn moeten wel de notulen voorleggen van de vergadering van het overlegcomité bedoeld in artikel 26, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn m.b.t. de oprichting van de dienst voor schuldbemiddeling. Afdeling 3 - Subsidiëring

Onderafdeling 1 - Algemene beginselen

Art. 144.Voor de toepassing van deze afdeling moet worden verstaan onder : 1° behandeld dossier : elke aanvraag gericht aan de erkende instelling in de loop van het referentiejaar die het voorwerp heeft uitgemaakt van minstens één begrotingsanalyse (telling van de inkomens en lasten van de personen) en van een omstandig overzicht van de bestaande schulden, of elk dossier dat een aanzuiveringsplan bevat voor de schulden die in de loop van een jaar dat volgt op het jaar van de opening ervan het voorwerp heeft uitgemaakt van hetzij een herziening van het opgemaakte aanzuiveringsplan daar er rekening gehouden moest worden met een nieuw gegeven, hetzij geïndividualiseerde geschriften gericht aan de schuldeisers of aan derden en betreffende de uitvoering van het plan, hetzij regelmatige ontmoetingen met de schuldenaar in het kader van de begeleiding van de uitvoering van het plan; 2° voortgezette opleiding : elke andere opleiding dan de verplichte basisopleiding i.v.m. schuldbemiddeling; 3° gedecentraliseerde site : elke aangepaste plaats, met uitzondering van de hoofdzetel van de activiteit, waar de personen die om schuldbemiddeling verzoeken, zich kunnen melden voor een eerste gesprek of voor verdere gesprekken met het oog op de behandeling van hun dossier.

Art. 145.De instellingen bedoeld in artikel 128, § 1, eerste lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek die op 1 januari van het referentiejaar erkend zijn, genieten op eigen verzoek een subsidie als tegemoetkoming in de personeels- en werkingskosten.

Een gemeente en haar openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn mogen in geen geval tegelijkertijd gesubsidieerd worden. Een gemeente of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn hebben geen recht op subsidies indien ze lid zijn van een vereniging van gemeenten of van een vereniging van openbare centra voor maatschappelijk welzijn die op grond van dit hoofdstuk worden gesubsidieerd.

De personeels- en werkingskosten komen slechts in aanmerking voor een subsidie als ze niet worden gedekt door een andere financieringsbron.

Een instelling mag pas aanspraak maken op een subsidie als ze gedurende het referentiejaar minstens één dossier voor 1 000 inwoners heeft behandeld in het geval van een openbare instelling en minstens 30 dossiers in het geval van een privé-instelling.

Art. 146.De bedragen bedoeld in de artikelen 147 tot en met 153 zijn gekoppeld aan de gezondheidsindex, overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 153 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.

Voor het eerst op één januari volgend op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk en vervolgens jaarlijks op één januari wordt dat bedrag berekend door het aan te passen aan de rang van de laatste spilindex met als grondslag de koppelindex van de maand januari 2012.

Onderafdeling 2 - Forfaitair deel van de subsidiëring

Art. 147.Voor openbare instellingen is het forfaitaire deel van de subsidie afhankelijk van het bevolkingscijfer van het bediende grondgebied. Deze instellingen ontvangen een subsidie van 0,30 euro per inwoner.

Het bevolkingscijfer van de gemeenten is het in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte officiële bevolkingscijfer op 1 januari van het referentiejaar.

Art. 148.Voor privé-instellingen bedraagt het forfaitaire deel van de subsidie 10.000 euro.

Onderafdeling 3 - Wisselend deel van de subsidiëring

Art. 149.Het wisselende deel van de subsidie bestaat uit de bedragen die voor het referentiejaar worden vastgesteld, met name : 1° een bedrag gekoppeld aan het aantal dossiers;2° een bedrag voor de voortgezette personeelsopleiding. 3° een bedrag gekoppeld aan de decentralisatie als het gaat om een vereniging hoofdstuk XII, om een intercommunale vereniging of om een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in een samenwerkingsverband met andere O.C.M.W.'s voor schuldbemiddeling en die aan schuldbemiddeling doet in één of meer gedecentraliseerde sites gelegen in een andere gemeente dan die waar de zetel van de vereniging of van het O.C.M.W. met de voortrekkersrol gevestigd is.

Het wisselend gedeelte wordt aangevuld met een bedrag dat afhankelijk is van de inrichting tijdens het subsidiejaar, door de instelling of op haar initiatief, van één of meerdere steungroepen ter voorkoming van een overmatige schuldenlast.

Art. 150.Het bedrag bedoeld in artikel 149, eerste lid, 1°, wordt vastgelegd op euro 70 per behandeld dossier.

Het op grond van het eerste lid bepaalde bedrag mag evenwel niet hoger zijn dan : 1° 21.000 euro voor de openbare instellingen die een grondgebied met minder dan 50 000 inwoners bedienen; 2° 35.000 euro voor de openbare instellingen die een grondgebied met minder 50 000 tot 150 000 inwoners bedienen en voor de privé-instellingen; 3° 70.000 euro voor de openbare instellingen die een grondgebied met meer dan 150 000 inwoners bedienen.

Art. 151.Het in artikel 149, eerste lid, 2°, bedoelde bedrag is gelijk aan 250 euro.

Als de erkende instelling meer dan twee voltijds equivalent personeelsleden aanstelt voor schuldbemiddeling, wordt dat bedrag tot 370 euro verhoogd.

Art. 152.Het bedrag bedoeld in artikel 149, eerste lid, 3°, is gelijk aan euro 1.000 per gedecentraliseerde actieve site, met een maximum van 3 sites.

Art. 153.Het bedrag bedoeld in artikel 149, tweede lid, wordt vastgelegd op 1.500 euro per steungroep voor de preventie van een overmatige schuldenlast die jaarlijks minstens vijf activiteiten organiseert. Elke instelling mage en steengroep oprichten met instemming van het bevoegde referentiecentrum. Als de bediende gemeente of groep van gemeenten meer dan 30 000 inwoners telt, kan een erkende instelling verschillende steungroepen oprichten naar rato van één groep per volledige schijf van 30 000 inwoners.

Onderafdeling 4 - Toekenningsmodaliteiten en -procedure

Art. 154.De subsidieaanvraag wordt uiterlijk 1 maart van het subsidiejaar ingediend per e-mail of middels een elektronisch formulier. Ze bevat de gegevens op grond waarvan het variabele gedeelte van de subsidie bepaald kan worden.

Art. 155.De subsidie is het voorwerp van een voorschot gelijk aan 70 % ervan, die geraamd wordt op grond van de gegevens verstrekt bij de aanvraag. Dat voorschot wordt betaald in de loop van het eerste semester van het subsidiejaar.

Art. 156.Het saldo van de subsidie wordt gedurende het jaar na het subsidiejaar uitbetaald, rekening houdende met het gestorte voorschot en na overlegging van de stukken die de personeels- en werkingsuitgaven voor het subsidiejaar bevestigen. De bewijsstukken moeten uiterlijk 30 april van het jaar na het subsidiejaar aan het bestuur worden overgemaakt HOOFDSTUK II. - Referentiecentra Afdeling 1 - Erkenning

Onderafdeling 1 - Toekenningsprocedure en -voorwaarden

Art. 157.De aanvragen tot erkenning van de referentiecentra worden bij aangetekend schrijven of middels een elektronisch formulier aan het bestuur gericht.

Art. 158.De erkenningsaanvraag wordt ingediend in de vorm van een verklaring op erewoord waarvan het model door het bestuur wordt opgemaakt en aan de hand waarvan de vereniging : 1° het bewijs levert dat het doel van de vereniging voorziet in acties inzake de bestrijding van overmatige schuldenlast;2° het getuigschrift waarmee bewezen wordt dat de maatschappelijk assistent een gespecialiseerde, in artikel 140, § 1, bedoelde opleiding heeft gevolgd en een ten minste vijfjarige beroepservaring in het maatschappelijk werk voorlegt;3° het bewijs levert van de indienstneming van een houder van een academische graad van licentiaat of master in de rechten die de opleiding bedoeld in artikel 140, § 2, gevolgd heeft;4° het bewijs levert dat de personeelsleden die op grond van hun bevoegdheden rechtstreeks deelnemen in de uitoefening van de schuldbemiddelingsactiviteit niet ingedeeld zijn in één van de categorieën vermeld in artikel 78 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet; Elke wijziging van de gegevens vervat in de verklaring op erewoord moet binnen vijftien dagen aan het bestuur meegedeeld worden.

De beslissing van het bevoegde orgaan van de vereniging om de erkenning als referentiecentrum aan te vragen wordt eveneens bij de erkenningsaanvraag gevoegd.

Art. 159.Binnen dertig dagen na ontvangst van de erkenningsaanvraag bezorgt het bestuur de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als de aanvraag volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt zijn aanvraag binnen de twee maanden aan te vullen.

Bij gebrek aan bericht van ontvangst binnen de voorgeschreven termijnen wordt de aanvraag geacht volledig en regelmatig te zijn.

Art. 160.Het bestuur behandelt de aanvraag en maakt bedoelde aanvraag samen met zijn opmerkingen over aan de Minister binnen een termijn van 3 maanden na de indiening van de aanvraag zodra die volledig is.

De Minister beslist over de aanvraag binnen twee maanden na ontvangst van het dossier.

Onderafdeling 2 - Procedure en voorwaarden voor de weigering of de intrekking

Art. 161.Indien beslist wordt de erkenning te weigeren of in te trekken, wordt daarvan bij aangetekend schrijven kennis gegeven aan de aanvrager.

Art. 162.De erkenning kan worden ingetrokken omdat de artikelen 118 tot en met 130 en 694 van het decreetgevend deel van het Wetboek niet worden nageleefd. Afdeling 2 - Subsidiëring

Onderafdeling 1 - Soorten subsidies A. Subsidies voor personeelskosten

Art. 163.De personeelsuitgaven van een referentiecentrum worden in aanmerking genomen om de prestaties van de leden van het team bedoeld in artikel 128, § 2, vierde lid, 2° en 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek en van een administratief beambte ten laste te nemen.

De subsidie die betrekking heeft op een academische graad van licentiaat of master in de rechten geldt voor een voltijdse betrekking.

De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste lid worden enkel in aanmerking genomen met inachtneming van de weddeschalen opgegeven in de bijlagen 15.

De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste lid worden vermeerderd met de sociale werkgeversbijdragen berekend op grond van de weddeschalen bedoeld in het vorige lid.

De personeelsleden kunnen een dienstanciënniteit toegekend krijgen voor de nuttige ervaring die ze in hun betrekking verworven hebben.

De geldelijke anciënniteit van het personeel van de referentiecentra wordt berekend overeenkomstig de algemene principes van het overheidspersoneel van de plaatselijke en provinciale openbare besturen.

B. Subsidies voor werkingskosten

Art. 164.De werkingskosten van de referentiecentra worden in aanmerking genomen voor een bedrag van 10.000 euro, verhoogd met 0,04 euro/inwoner van het/de provinciegedeelte(n) bediend door een centrum, waarbij het totaalbedrag niet hoger mag zijn dan 35.000 euro.

In het kader van het beleid voor de preventie van overmatige schuldenlast en van de begeleiding van de steungroepen voor de preventie van overmatige schuldenlast worden de personeels- en werkingsuitgaven van de referentiecentra in aanmerking genomen ten belope van euro 40.000/jaar.

De referentiecentra mogen voor het overige de verplaatsingskosten van hun personeelsleden voor de diensten verstrekt ten gunste van de erkende instellingen voor schuldbemiddeling aan deze instellingen factureren.

Art. 165.De bedragen bedoeld in artikel 164 zijn gekoppeld aan de gezondheidsindex, overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Voor het eerst op één januari volgend op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk en vervolgens jaarlijks op één januari wordt dat bedrag berekend door het aan te passen aan de rang van de laatste spilindex met als grondslag de koppelindex van de maand januari 2012.

Onderafdeling 2 - Toekenningsmodaliteiten

Art. 166.De personeels- en werkingskosten betreffende het subsidiejaar zijn het voorwerp van twee halfjaarlijkse voorschotten gelijk aan 40 % van de subsidie geschat op grond van de uitgaven betreffende het vorige jaar.

Voor het eerste jaar waarin de subsidie wordt toegekend aan de referentiecentra, wordt elk halfjaarlijks voorschot evenwel vastgelegd op telkens 80.000 euro.

Art. 167.De subsidie wordt jaarlijks uitbetaald op grond van een definitieve berekening waarin ook rekening wordt gehouden met de reeds gestorte halfjaarlijkse subsidies.

Art. 168.Het erkende referentiecentrum dat de boekhoudkundige gegevens van het voorafgaande boekjaar uiterlijk 30 april niet aan de Regering heeft overgemaakt, krijgt voor het lopende jaar geen voorschotten meer zolang de gegevens niet zijn toegestuurd. HOOFDSTUK III. - "Observatoire du crédit et de l'endettement " (Waarnemingscentrum Krediet en Schuldenlast) Afdeling 1 - Erkenning

Art. 169.Het in Charleroi gevestigde " Observatoire du Crédit et de l'Endettement " wordt op eigen aanvraag erkend door de Minister indien de hierna vermelde vereisten worden nageleefd : 1° de vorm aannemen van een vereniging zonder winstoogmerk en zijn maatschappelijke zetel in Charleroi gevestigd hebben;2° over een raad van bestuur beschikken met minstens : a) twee vertegenwoordigers aangewezen door de Waalse Regering;b) één vertegenwoordiger van de Federatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;c) 2 vertegenwoordigers van het bankwezen of de bedrijfswereld;d) twee vertegenwoordigers uit verbruikersverenigingen;e) drie vertegenwoordigers uit instellingen die aan schuldbemiddeling doen of uit de referentiecentra;3° over een team beschikken bestaande uit minstens : a) één universitair gediplomeerde directeur;b) één doctor of licentiaat in de rechten;c) één licentiaat in de economische wetenschappen;d) één gegradueerde die afgestudeerd is in een juridische, economische of bestuurskundige studierichting;4° het protocol verstrekken van de deliberatie die in het bevoegde orgaan van de vereniging heeft plaatsgehad en waarin de verbintenis opgenomen is om de opdrachten toegewezen krachtens artikel 130 van het decreetgevend deel van het Wetboek na te leven;5° de Minister kennis geven van elke wijziging aangebracht in de statuten en in de samenstelling van de Raad van bestuur.

Art. 170.De erkenningsaanvraag wordt bij aangetekend schrijven gericht aan de Minister, die zich uitspreekt binnen twee maanden. De erkenning wordt verleend voor een onbepaalde periode.

Indien de opdrachten toegewezen bij Titel 3 van Boek 1 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek of de voorwaarden bedoeld in artikel 169 niet worden vervuld, kan de erkenning worden ingetrokken. Afdeling 2 - Subsidiëring

Onderafdeling 1 - Soorten subsidies A. Subsidies voor personeelskosten

Art. 171.De personeelsuitgaven van het " Observatoire du Crédit et de l'Endettement " worden in aanmerking genomen om de prestaties van het team bedoeld in artikel 169, 3°, ten laste te nemen.

De personeelsuitgaven bedoeld in vorig lid worden enkel in overweging genomen op grond van de weddenschalen bedoeld in artikel 15 en rekening gehouden met de regels betreffende de evaluatie van het personeel van het "Observatoire du Crédit et de l'Endettement" omstandig aangegeven in bijlage 16.

De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste lid worden vermeerderd met de sociale werkgeversbijdragen berekend op grond van de weddeschalen bedoeld in het vorige lid.

De personeelsleden kunnen een dienstanciënniteit toegekend krijgen voor de nuttige ervaring die ze in hun betrekking verworven hebben.

Daarnaast kan aan het personeel van het "Observatoire" een geldelijke anciënniteit toegekend worden overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.

B. Subsidies voor werkingskosten

Art. 172.§ 1. De werkingskosten voor de opdrachten van het "Observatoire" worden in aanmerking genomen voor zover ze niet meer dan euro 100.000 per jaar bedragen. Deze kosten dienen o.a. om de organisatie van de basis- en voortgezette opleidingen te dekken volgens een met de Minister overeengekomen programma. Wat betreft de subsidies voor de opleidingen, wordt de toekenning onderworpen aan de overlegging van een voorbegroting en van een door de Minister goedgekeurde activiteitenprogramma. § 2. Er wordt een subsidie van jaarlijks 80.000 euro toegekend als bijdrage in de personeels- en werkingskosten in verband met de bijwerking, het beheer en de moderatie van het deel dat verband houdt met het voorkomen van overmatige schuldenlast en het krediet van het elektronisch portaal ontwikkeld door het Waalse Gewest.

Art. 173.De bedragen bedoeld in artikel 172 zijn gekoppeld aan de gezondheidsindex, overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Voor het eerst op één januari volgend op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk en vervolgens jaarlijks op één januari wordt dat bedrag berekend door het aan te passen aan de rang van de laatste spilindex met als grondslag de koppelindex van de maand januari 2012.

Onderafdeling 2 - Toekenningsmodaliteiten

Art. 174.De personeels- en werkingskosten betreffende het subsidiejaar zijn het voorwerp van twee halfjaarlijkse voorschotten gelijk aan 40 % van de subsidie geschat op grond van de uitgaven betreffende het vorige jaar.

Art. 175.De subsidie wordt jaarlijks uitbetaald op grond van een definitieve berekening waarin ook rekening wordt gehouden met de reeds gestorte halfjaarlijkse subsidies.

Art. 176.Indien het " Observatoire du Crédit et de l'Endettement " of de referentiecentra hun boekhoudgegevens m.b.t. tot het voorgaande boekhoudjaar niet aan de Regering hebben medegedeeld tegen uiterlijk 30 april, wordt er geen enkel voorschot meer gestort voor het lopende jaar zolang de gegevens niet zijn medegedeeld. HOOFDSTUK IV. - Controle en bekendmaking

Art. 177.De administratieve en financiële controle op de erkende instellingen voor schuldbemiddeling, de erkende referentiecentra en het "Observatoire du Crédit et de l'Endettement" wordt door de ambtenaren van het bestuur uitgeoefend.

In het kader van deze controle kan het bestuur de instelling verzoeken om de overlegging van de nodige stukken en bewijzen die niet zijn overlegd in het kader van de erkenningsaanvraag.

Art. 178.Het erkende referentiecentrum stelt jaarlijks een activiteitenverslag op waarmee gecontroleerd kan worden of de bepalingen van de artikelen 118 tot en met 130 en artikel 694 van het decreetgevend deel van het Wetboek en de bepalingen genomen in uitvoering ervan worden nageleefd. Dat verslag wordt uiterlijk tegen 30 april van het daarop volgende jaar overgemaakt.

Art. 179.Van alle beslissingen in verband met de toekenning, de weigering of de intrekking van een erkenning van een instelling voor schuldbemiddeling en een referentiecentrum wordt een afschrift betekend aan de federale Minister bevoegd voor Economische Zaken.

Art. 180.De lijst van de instellingen voor schuldbemiddeling en de referentiecentra wordt door het bestuur bijgehouden. HOOFDSTUK V. - Coördinatiecomité voor acties ter voorkoming en bestrijding van overmatige schuldenlast

Art. 181.Overeenkomstig artikel 130/1 van het decreetgevend deel van het wetboek bestaat het comité voor de coördinatie van de acties ter voorkoming en bestrijding van overmatige schuldenlast uit de volgende leden : 1° een vertegenwoordiger van de Minister van sociale actie, die er het voorzitterschap van waarneemt;2° een vertegenwoordiger van het « Observatoire du Crédit et de l'Endettement (Waarnemingscentrum krediet en schuldenlast) », die er het secretariaat van waarneemt;3° een vertegenwoordiger van elk referentiecentrum;4° een vertegenwoordiger van het Operationeel directoraat-generaal Sociale Actie en Gezondheid. De leden van dat comité kunnen in onderlinge overeenstemming beslissen om elke persoon te aanvaarden die beschikt over specifieke kennissen inzake schuldenoverlast en die debatten kan leiden.

Het coördinatiecomité dient voor de bespreking en de coördinatie van de acties die op het terrein gevoerd worden door de referentiecentra, het « Observatoire du Crédit ou de l'Endettement » of de erkende instellingen ». HOOFDSTUK VI. - Overgangsmaatregel

Art. 182.De sociaal verpleegkundigen, in dienst genomen voor 1 januari 2014 in de hoedanigheid van schuldbemiddelaars in een schuldbemiddelingsdienst overeenkomstig het koninklijk besluit van 9 maart 1977 tot vaststelling van de benoemingsvoorwaarden voor de maatschappelijke werkers in de openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden beschouwd als de voorwaarden inzake diploma's te vervullen zoals bepaald in artikel 141, eerste lid.

TITEL V. - Centra voor maatschappelijk werk HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen en opdrachten

Art. 183.Voor de toepassing van deze titel dient onder Centrum voor maatschappelijk werk een centrum te worden verstaan dat, volgens de methodes van het beroepsmatig uitgeoefend maatschappelijk werk aan de personen en de gezinnen die erom verzoeken, sociale en psycho-sociale hulp biedt met het doel de kritieke situaties die hun ontwikkeling belemmeren te overwinnen of te verbeteren.

Het Centrum draagt vooral zorg voor : 1° alleenstaande personen;2° gezinnen die in hun normale ontwikkeling belemmerd worden door één of meer van hun leden;3° gezinnen die ontredderd zijn door de afwezigheid of het wegvallen van één van de leden.

Art. 184.Het Centrum voor maatschappelijk werk heeft als opdracht : 1° binnen een plaatselijke gemeenschap de eerste opvang op zich nemen van personen en gezinnen die in een kritieke situatie verkeren;2° samen met de betrokkenen erin slagen om hun sociale moeilijkheden duidelijker te formuleren;3° de sociale instellingen en voorzieningen door informatie in het gezichtsveld te brengen van de betrokkenen en dezen zo nodig te verwijzen naar meer gespecialiseerde instellingen of naar personen die ervoor bevoegd zijn specifieke kritieke situaties weg te werken, waarbij in samenwerking met die instellingen en personen bij beide laatstgenoemden geïntervenieerd wordt;4° personen en gezinnen inzover nodig te begeleiden met het doel hen beter te integreren in hun leefmilieu en meer actief te doen deelnemen aan het leven van dit milieu;5° de bevoegde instanties opmerkzaam te maken op de problemen en gebreken in de samenleving.

Art. 185.De Minister kan de Centra voor maatschappelijk werk erkennen onder de voorwaarden bepaald in deze titel. HOOFDSTUK II. - Erkenning Afdeling 1 - Toekenningsvoorwaarden

Art. 186.Om erkend te worden, moet het Centrum voor maatschappelijk werk aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° hetzij de vorm hebben aangenomen van een vereniging zonder winstoogmerk, die de in artikel 1984 bepaalde opdracht als uitsluitende doelstelling heeft, hetzij opgericht zijn door een landsbond of een ziekenfonds zoals bepaald bij de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;2° ten minste drie geschoolde beroepskrachten met voltijdse prestaties in dienst hebben die houder zijn van een diploma van maatschappelijk assistent(e) voorzien bij de wet van 12 juni 1945 of van een diploma van gegradueerde socia(a)l(e) verple(e)g(st)er voorzien bij het koninklijk besluit van 17 augustus 1957, gewijzigd door het koninklijk besluit van 11 juli 1960, of houder van een titel die in toepassing van artikel 25, 3°, van bovenvermeld besluit hiermee gelijkwaardig werd verklaard, of titularis zijn van een hiermee gelijkwaardig verklaard buitenlands diploma. Twee van de drie vereiste voltijdse betrekkingen mogen evenwel uitgeoefend worden door meerdere halftijds tewerkgestelde beroepskrachten. Ten minste de helft van de tewerkgestelde geschoolde beroepskrachten van het Centrum moet houder zijn van een diploma van maatschappelijk assistent(e); 3° over een centraal secretariaat en één of meerdere consultatiebureaus beschikken;4° permanent aanwezig zijn gedurende tien uur per week voor iedere gelijkwaardige voltijdse werknemer in acht genomen voor de toepassing van artikel 193, lid 2. Dit aantal uren mag verdeeld worden over de verschillende consultatiebureaus. Deze onthaaldienst wordt waargenomen door geschoolde beroepskrachten, in de zin van punt 2° van dit artikel, die al dan niet deel uitmaken van het aantal geschoolde beroepskrachten die in aanmerking komen voor de toekenning van de toelagen.

Deze wekelijkse onthaaldienst moet minstens tijdens 44 weken per jaar beschikbaar zijn; 5° op de verschillende plaatsen waar de zittingen en raadplegingen plaatsvinden over een voldoende uitrusting beschikken om zijn opdracht doelmatig en discreet te volbrengen.De wachtkamer en de spreekkamer dienen van elkaar gescheiden te zijn; 6° open staan voor alle personen ongeacht hun ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging, (hun nationaliteit en zonder dat er een lidmaatschap van het Centrum voor maatschappelijk werk kan worden geëist;7° vooraf gedurende ten minste zes maanden de in artikel 2 bepaalde activiteiten uitgeoefend hebben, hetzij met ten minste één voltijds bezoldigde beroepskracht zoals bepaald in 2° van dit artikel, hetzij met twee of meerdere halftijds bezoldigden van deze beroepskrachten. Afdeling 2 - Procedure

Art. 187.Het Centrum voor maatschappelijk werk dient zijn aanvraag om erkenning in bij de Minister door middel van een aangetekende brief, met bijvoeging van : 1° stukken waaruit de rechtspersoonlijkheid van de aanvragende instelling blijkt;2° een verslag over de werkzaamheden van het Centrum tijdens de zes maanden die de aanvraag voorafgaan;3° de afschriften van de diploma's van de beroepskrachten bedoeld in artikel 186, 2° ;4° een afschrift van de samenvattende opgave van de uitbetaalde bezoldigingen.

Art. 188.De erkenning van de Centra voor maatschappelijk werk wordt door de Minister toegekend of geweigerd op basis van een verslag van zijn inspectiediensten.

Deze beslissing wordt aan het betrokken Centrum voor maatschappelijk werk medegedeed bij aangetekend schrijven.

De weigering van de erkenning moet met redenen omkleed zijn. Het Centrum heeft het recht een nieuwe aanvraag in te dienen wanneer de redenen voor de weigering niet meer bestaan. Afdeling 3 - Opschorting, intrekking

Art. 189.De erkenning kan geschorst worden door de Minister indien een van de in artikel 186 bedoelde voorwaarden niet wordt nageleefd, indien een van de in artikel 196 of hoofdstuk 4 bedoelde verplichtingen niet wordt vervuld of indien het Centrum of een van zijn personeelsleden een ernstige onregelmatigheid heeft begaan.

De schorsing heeft tot gevolg dat de betaling van de in artikel 195 bedoelde voorschotten uitgesteld wordt.

Ze neemt een einde zodra de Minister door bemiddeling van een ambtenaar bedoeld in artikel 197 vaststelt dat het Centrum nu zijn verplichtingen wel naleeft of dat het de onregelmatigheid en de gevolgen ervan rechtgezet heeft en dat de nodige maatregelen getroffen werden om de herhaling ervan te voorkomen.

Art. 190.De erkenning kan door de Minister ingetrokken worden indien : 1° de inlichtingen verstrekt overeenkomstig artikel 187 onjuist blijken;2° het Centrum de opdracht bedoeld in artikel 184 niet vervult;3° het Centrum de toestand niet rechtzet binnen een termijn van drie maanden vanaf de schorsing van de erkenning.

Art. 191.Alvorens over te gaan tot de schorsing of de intrekking van de erkenning zal de Minister of diens afgevaardigde een gemotiveerd aangetekend schrijven aan het Centrum richten waarin hij kennis geeft van zijn voornemen tot schorsing of intrekking. Het Centrum beschikt dan over een termijn van één maand om zijn standpunt bekend te maken; zodra die termijn verstreken is, kan de Minister een beslissing nemen.

Art. 192.Het Centrum wordt per aangetekend schrijven in kennis gesteld van de schorsing van de erkenning, de intrekking van de erkenning en de vaststelling van het einde van de schorsing. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring

Art. 193.Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de Minister aan de erkende Centra voor maatschappelijk werk toelagen toekennen die bestemd zijn om, althans gedeeltelijk, de loonkosten van de geschoolde beroepskrachten bedoeld in artikel 186, 2°, en de werkingskosten van de Centra, althans gedeeltelijk, te dekken.

Daartoe bepaalt hij op het ogenblik van de erkenning en kan hij daarna bepalen, al naar gelang de behoeften, het aantal geschoolde beroepskrachten waarmee rekening wordt gehouden voor het toekennen van de toelagen.

Art. 194.§ 1. De toelagen bedoeld in vorig lid bestaan uit : 1° een jaarlijkse forfaitaire toelage van 21.565,50 euro per geschoolde beroepskracht met volledige dagtaak.

Voor de geschoolde beroepskrachten met driekwart of halftijdse dagtaak staat het bedrag van de toelage in verhouding tot de duur van hun prestaties.

Overeenkomstig het raamakkoord voor de Waalse niet-commerciële sector gesloten op 16 mei 2000 wordt het bedrag van de jaarlijkse forfaitaire subsidie verhoogd met : 2.799 euro vanaf 1 januari 2005;

Een aanvullende jaarlijkse forfaitaire toelage van 5.113 euro wordt aan de Centra verleend die in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk zijn opgericht en die wegens hun organisatie niet geacht kunnen worden tot een landsbond of een verbond van ziekenfondsen te behoren zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen; 2° een jaarlijkse forfaitaire werkingstoelage die vastgesteld wordt als volgt : a) 3.123,27 euro voor elk van de drie voltijds uitgeoefende ambten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 186, 2° ; b) 1.561,65 euro voor elk van de andere geschoolde beroepskrachten met volledige dagtaak; c) 1.171,22 euro voor elk van de andere geschoolde beroepskrachten met 3/4 dagtaak; d) 780,49 euro voor elk van de andere geschoolde beroepskrachten met halve dagtaak. De bedragen die dienen voor de berekening van de jaarlijkse forfaitaire werkingstoelage worden verdubbeld voor de Centra die de vorm van een vennootschap zonder winstoogmerk hebben aangenomen en die wegens hun organisatie niet kunnen worden beschouwd als toebehorend tot een landsbond of een ziekenfonds zoals bepaald bij de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen. § 2. De bedragen vermeld in § 1 van dit artikel worden berekend op grond van (het spilindexcijfer 124,34 (basis 1988) van het indexcijfer der consumptieprijzen toepasselijk op de bezoldigingen van het Rijkspersoneel waarvan de rangenschaal van de spilindexen voor de eerste keer bepaald werd op 1 januari 1990.

Op de eerste januari van elk jaar, worden deze bedragen opnieuw berekend met een aanpassing ervan op de rang van de laatste bereikte spilindex.

De overdrachten of schorsingen van de indexering die eigen zijn aan de bezoldigingen van het Rijkspersoneel zijn desgelijks van toepassing. § 3. Met verwijzing naar het drieledige raamakkoord van 28 februari 2007 voor de Waalse privé non-profitsector 2007-2009, goedgekeurd door de Waalse Regering op 1 maart 2007, wordt aan de erkende Centra voor maatschappelijk werk per voltijds equivalent een jaarlijkse forfaitaire som van 445,82 euro toegekend als tegemoetkoming in de kost van de bijkomende indienstneming als gevolg van de toekenning van 3 bijkomende verlofdagen. Dat bedrag is gekoppeld aan de spilindex 110,51 (basis 2004) en aan de schommelingen van de prijzenindex (gezondheidsindex), overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Dat bedrag wordt jaarlijks op 1 januari herberekend door het aan te passen aan de spilindex die voor het laatst bereikt is.

Art. 195.De Minister kan aan de erkende Centra voorschotten toekennen waarvan het bedrag niet hoger mag zijn dan 80 pct. van het bedrag van de te voorziene toelagen voor het lopende jaar.

Deze voorschotten, berekend op grond van de bepalingen verstrekt bij toepassing van artikel 196 worden vereffend met trimestriële schijven van maximum 20 pct.

Art. 196.De Centra zijn ertoe gehouden : 1° ieder jaar een aanvraag in te dienen overeenkomstig de richtlijnen die hieromtrent door de Minister worden vastgesteld;2° alle wijzigingen van de statuten en van de personeelsbezetting van het Centrum onmiddellijk, per aangetekend schrijven, ter kennis te brengen van de administratie; 3° een specifieke boekhouding te houden wanneer ze niet onder vorm van een V.Z.W. opgericht zijn; 4° zich te onderwerpen aan de controle ter zake van de daartoe bevoegde ministeriële diensten die inzonderheid uitgeoefend wordt op grond van het bijgehouden dagboek met beknopte omschrijving van het werk van het personeel.De Minister mag het gebruik van een modeldagboek opleggen; 5° ieder jaar, vóór 1 april van het jaar dat volgt op het dienstjaar, volgende bescheiden betreffende de werking van het Centrum voor maatschappelijk werk voor te leggen aan de administratie : a) een jaarverslag betreffende de activiteiten;b) een jaarlijkse staat van inkomsten en uitgaven, goedgekeurd door de bevoegde organen alsook een begrotingsontwerp voor het volgende werkingsjaar, welk jaar het burgerlijk jaar is;c) een afschrift van de loonkaarten van de geschoolde beroepskrachten die in aanmerking komen voor de toekenning van een toelage. HOOFDSTUK IV. - Controle

Art. 197.De ambtenaren en de leden van de inspectiedienst die door de Minister zijn aangewezen om toezicht te houden over de krachtens deze titel erkende centra, hebben vrije toegang tot de lokalen en de nodige faciliteiten moeten hen worden toegestaan voor het toezicht op alle administratieve stukken.

De Centra worden ertoe gehouden op hun aanvraag alle inlichtingen waarover ze beschikken en met betrekking tot de toepassing van deze titel, te verstrekken, onverminderd het beroepsgeheim ten opzichte van de personen waaraan de hulp wordt verleend door het Centrum.

Art. 198.De Centra zijn er ook toe gehouden op de straatgevel een bericht aan te plakken waarop het bestaan van het Centrum en de uren van de hulpverlening, alsook de plaats waar de raadpleging plaatsvindt, vermeld staan. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepaling

Art. 199.De Centra voor maatschappelijk werk erkend vóór 1 januari 1986 worden geacht erkend te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze titel.

TITEL VI. - Diensten voor hulpverlening aan rechtsonderhorigen HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Art. 200.De erkende dienst, " dienst " genoemd, draagt de benaming " Service d'aide sociale aux justiciables" (Dienst voor hulpverlening aan rechtsonderhorigen) van het arrondissement ..., gevolgd door de naam van het arrondissement waarop de betrokken erkenning van toepassing is en, in voorkomend geval, door een Romeins cijfer ter aanduiding van de dienst wanneer meerdere erkenningen zijn afgeleverd voor éénzelfde arrondissement. HOOFDSTUK II. - Erkenning Afdeling 1 - Toekenningsvoorwaarden

Onderafdeling 1 - Voorwaarden betreffende het personeel

Art. 201.Het gesubsidieerde personeel dat in het erkende centrum tewerkgesteld is, voldoet aan de volgende kwalificatievoorwaarden : 1° wat betreft de psycholoog, houder zijn van een licentiaatsdiploma psychologie;2° wat betreft de maatschappelijk werker, houder zijn van een diploma maatschappelijk assistent, maatschappelijk hulpwerker, assistent psychologie of opvoeder, afgeleverd door het pedagogisch of maatschappelijk hoger onderwijs van ten minste het korte type, met volledig leerplan of in het kader van de sociale promotie;3° wat betreft de coördinator, licentiaat zijn op het vlak van de sociale of menswetenschappen zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden, inzonderheid in de rechtsgeleerdheid, de criminologie, de psychologie, de opvoedkunde of de sociale wetenschappen.Die kwalificatie is eveneens vereist voor het personeelslid dat houder is van een licentiaatsdiploma in het domein van de sociale of menswetenschappen bedoeld in artikel 213, 3°.

De coördinatiefunctie kan worden uitgeoefend door het personeelslid dat houder is van een licentie op het gebied van de sociale of menswetenschappen bedoeld in artikel 213, 2° en 3°.

Art. 202.De psycholoog, de persoon die houder is van een licentiaatsdiploma op het vlak van de sociale of de menswetenschappen en de maatschappelijk werker volgen een opleiding die verband houdt met de opdrachten bedoeld bij de artikelen 135 tot en met 137 van het decreetgevend deel van het Wetboek of genieten minstens dertig uur per week een begeleidend toezicht.

Art. 203.De coördinator belegt ten minste één keer om de twee maanden een overlegvergadering met de personeelsleden die de opdrachten bedoeld bij de artikelen 135 tot en met 137 van het decreetgevend deel van het Wetboek uitvoeren.

Die overlegvergaderingvergadering dient met name voor : 1° de behandeling en de doorverwijzing van de aanvragen die door verschillende personeelsleden of door een beter aangepaste externe dienst behandeld kunnen worden;2° de coördinatie van de actie van de personeelsleden;3° de opvolging van de evolutie van de ten laste genomen personen.4° de evaluatie van het project van de dienst. Onderafdeling 2 - Voorwaarden met betrekking tot de inrichting van de lokalen

Art. 204.In de dienst zijn er minstens een wachtkamer en spreekkamers ingericht die beantwoorden aan de opdrachten.

Er is een scheiding voorzien tussen de lokalen die voorzien zijn enerzijds voor de opvang van de slachtoffers en anderzijds voor de inverdenkinggestelden, de veroordeelden en de ex-gedetineerden.

Art. 205.Het vertrouwelijk karakter van de gesprekken moet door de inrichting van de lokalen gewaarborgd worden.

Onderafdeling 3 - Voorwaarden met betrekking tot de inrichting van permanente dienstverlening

Art. 206.Er wordt in een dienstwaarneming voorzien van een halve dag per week voor elk voltijds personeelsequivalent.

Er kunnen afspraken worden gemaakt tijdens de dienstwaarnemingsuren. Afdeling 2 - Toekenningsprocedure

Art. 207.§ 1. De aanvraag tot erkenning wordt bij ter post aangetekend schrijven aan de administratie gericht. Een afschrift wordt aan de Minister overgemaakt.

Naast de gegevens vereist bij artikel 140, tweede lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek houdt het aanvraagdossier het volgende in : 1° de identiteit en de personalia van de persoon die de dienst vertegenwoordigt;2° het adres van de dienst;3° naam, titels, diploma's en functies van de personeelsleden;4° een afschrift van de arbeidsovereenkomsten die met de personeelsleden gesloten zijn en van de overeenkomsten die met de vrijwilligers gesloten zijn;5° de vermelding van het gerechtelijk arrondissement dat door het centrum bediend wordt;6° de vermelding van de andere eventuele bronnen van overheidssubsidiëring die het centrum geniet, ongeacht de bestuurslaag;7° de dagen en de uren waarop de dienst open is;8° de plattegrond plan van de lokalen;9° een nota waarin een omstandige omschrijving wordt gemaakt van : a) de behoeften en de problematische toestanden die vastgesteld worden in het arrondissement waarin de dienst zijn in titel V van Boek 1 van het tweede deel van het decreetgevend Wetboek bedoelde opdrachten wenst uit te oefenen, rekening houdend met de bestaande structuren, met het belang van de verschillende bevolkingsgroepen die welzijnswerk nodig hebben, met de bestaande voorzieningen voor samenwerking met de verschillende actoren die bevoegd zijn voor hulpverlening en met de initiatieven die uitgaan van de plaatselijke bestuurlijke en rechterlijke macht;b) de noodzakelijkheid van de dienst, diens doelstellingen en het type hulpverlening dat wordt voorgesteld, de uit te bouwen voorzieningen voor samenwerking met de verschillende actoren die bevoegd zijn voor hulpverlening, evenals de planning van diens functionering met het oog op de verwezenlijking ervan;10° het huishoudelijk reglement; § 2. De dienst richt om de vijf jaar,voor het eerst in 2012, voor de maand april een uitvoerig activiteitenrapport aan de administratie, met een overzicht van de activiteiten gevoerd in de loop van de laatste vijf jaar, waaronder een nota met de evolutie en de veranderingen die zich in het arrondissement voorgedaan hebben, en de vooruitzichten voor de komende vijf jaar.

Dat activiteitenrapport wordt, in voorkomend geval samen met het advies van het bestuur, overgelegd aan de "Conseil wallon de l'action sociale et de la santé".

Art. 208.§ 1. De administratie stuurt een bericht van ontvangst naar de aanvrager binnen tien dagen na ontvangst van de aanvraag. § 2. De administratie controleert of de aanvraag volledig is en vraagt indien nodig de ontbrekende stukken of gegevens bij de aanvrager op.

Als het dossier volledig is, stuurt ze onmiddellijk een schrijven naar de inrichting om haar daarop te wijzen.

Art. 209.De Minister beslist over de aanvraag binnen twee maanden te rekenen van de ontvangst van het voorstel van de administratie.

Van de beslissing wordt kennis gegeven aan de aanvrager bij ter post aangetekend schrijven. Afdeling 3 - Intrekkingsprocedure

Art. 210.Als de Minister het voornemen heeft de erkenning van een dienst in te trekken, geeft hij daarvan kennis bij per post aangetekend schrijven. Het voorstel tot intrekking vermeldt de motieven op grond waarvan ze gerechtvaardigd wordt.

De dienst beschikt met ingang van de datum van ontvangst van het voorstel tot intrekking over een termijn van dertig dagen om zijn schriftelijke opmerkingen aan de Minister te richten.

Art. 211.De Minister legt zijn voorstel tot intrekking en de opmerkingen van de dienst ter advies voor aan de "Commission wallonne de l'Action sociale" binnen de maand na ontvangst ervan of na afloop van de termijn bedoeld in artikel 210, tweede lid.

Art. 212.De Minister beslist binnen de maand na ontvangst van het advies van de Commissie.

Het besluit wordt bij ter post aangetekend schrijven aan de dienst meegedeeld. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring Afdeling I. - Categorieën diensten

Art. 213.Voor de subsidiëring worden de diensten erkend volgens categorieën die overeenkomen met het gesubsidieerd personeel.

Het gaat om volgende categorieën : 1° categorie I : 0,5 voltijds equivalent psycholoog en 1 voltijds equivalent maatschappelijk werker;2° categorie II : 0,5 voltijds equivalent psycholoog, 0,5 voltijds equivalent houder van een academische graad van de tweede cyclus in het vak sociale en menswetenschappen, 1,25 voltijds equivalent maatschappelijke werkers en 0,25 voltijds equivalent maatschappelijk werker of administratief beambte;3° categorie III : een voltijds equivalent psycholoog, 0,5 voltijds equivalent houder van een academische graad van de tweede cyclus in het vak sociale en menswetenschappen, 1,50 voltijds equivalent maatschappelijke werkers en 0,5 voltijds equivalent maatschappelijk werker of administratief beambte.

Art. 214.Tijdens hun erkenning zijn de centra opgedeeld in hiernavolgende categorieën volgens het aantal dossiers dat jaarlijks geopend wordt : 1° categorie I : minder dan 100 dossiers;2° categorie II : tussen 100 en 400 dossiers;3° categorie III : meer dan 400 dossiers. Voor de berekening van het aantal dossiers bedoeld in het eerste lid wordt het aantal daadwerkelijk geopende dossiers van een coëfficiënt voorzien van : 1° 1,1 wat betreft de arrondissementen Hoei, Namen, Doornik en Verviers;2° 1,2 wat betreft de arrondissementen Aarlen, Dinant, Marche en Neufchâteau. De diensten met nieuwe erkenning worden in categorie I ondergebracht.

In afwijking van het eerste lid worden de diensten die erkend zijn in toepassing van artikel 139, tweede lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek ondergebracht in categorie I ongeacht het aantal dossiers dat jaarlijks geopend wordt. Deze bepaling is niet van toepassing op de diensten die vóór 1 januari 2002 bestonden en die vóór deze datum over een erkenning beschikten, die overeenkomstig het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 15 december 1989 betreffende de erkenning en de toekenning van toelagen aan de diensten voor forensische welzijnszorg, afgeleverd werd.

Art. 215.Tijdens de erkenningsperiode kan een verandering van de subsidiëringscategorie worden aangevraagd Elke desbetreffende veranderingsaanvraag moet aan het bestuur worden gericht vóór 30 april.

Om voor een verandering van categorie in aanmerking te komen, moet de dienst tijdens het jaar voorafgaand aan de aanvraag gewerkt hebben in overeenstemming met het criterium dat geldt voor de hogere categorie waarvoor de verandering van het erkenningsbesluit wordt aangevraagd.

De verandering van categorie treedt in werking op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de aanvraag werd ingediend.

Art. 216.Indien een centrum gedurende twee opeenvolgende jaren niet kan bewijzen dat het aantal jaarlijks geopende dossiers is bereikt dat overeenstemt met het minimumaantal van de categorie waarin het is ondergebracht, kan de Minister van ambtswege overgaan tot de herziening van het erkenningsbesluit.

De dienst wordt ondergebracht in de categorie die overeenstemt met het gemiddeld aantal activiteiten die effectief uitgevoerd werden in de loop van bedoelde beide jaren.

Na het eerste jaar betekent de Minister aan het centrum een schrijven waarin aan de bepaling waarin deze paragraaf voorziet, herinnerd wordt.

De Minister stelt de dienst in kennis van het voorstel tot herziening, waarbij de dienst over vijftien dagen beschikt om schriftelijk zijn opmerkingen te gelde te maken.

De verandering van categorie treedt in werking op 1 januari van het jaar volgend op de kennisgeving bedoeld in het vierde lid. Afdeling 2 - Soorten subsidies

Onderafdeling 1 - Subsidies voor personeelskosten

Art. 217.§ 1. Er wordt aan elke erkende dienst een subsidie toegekend voor het dekken van de personeelskosten bedoeld in artikel 213.

Met bedoelde subsidiëring moeten worden gedekt : 1° het brutoloon van het personeel;2° de werkgeversbijdragen, met een maximum van 54 % van de personeelsuitgaven bedoeld onder 1°. De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste lid worden slechts in aanmerking genomen voor zover de loonschalen in bijlage 18 niet overschreden worden. § 2. Er wordt eveneens een forfaitair bedrag van 3.720 euro toegekend voor elke dienst die onder categorie II ressorteert voor het dekken van de kosten verbonden aan de coördinatieopdrachten. Dat bedrag wordt op 4.960 euro gebracht voor de diensten die onder categorie III ressorteren. § 3. Met verwijzing naar het drieledige raamakkoord van 28 februari 2007 voor de Waalse privé non-profitsector 2007-2009, goedgekeurd door de Waalse Regering op 1 maart 2007, wordt aan de erkende dienst per voltijds equivalent een jaarlijkse forfaitaire som van 445,82 euro toegekend als tegemoetkoming in de kost van de bijkomende indienstneming als gevolg van de toekenning van 3 bijkomende verlofdagen.

Dat bedrag wordt aan de spilindex 110,51 (basis 2004) gekoppeld. Die bijkomende toelage, die als een bezoldiging beschouwd wordt, valt onder de toepassing van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.

Art. 218.Alleen de uitgaven voor statutair personeel of voor personeel in dienst genomen middels een arbeidscontract worden als personeelskosten in aanmerking genomen.

Art. 219.§ 1. Voor het toekennen van tussentijdse loonsverhogingen worden enkel toegelaten, en met een maximum van vijf jaar, de werkelijke dienstprestaties die bovendien als nuttige ervaring inzake hulpverlening worden beschouwd en die het personeel eerder bij een overheid naar Belgisch, buitenlands of internationaal recht of bij een instelling die door laatstgenoemde erkend of gesubsidieerd wordt, heeft verricht.

De Minister bepaalt de dienstprestaties bedoeld in het eerste lid die beschouwd kunnen worden als nuttige ervaring. § 2. Het deeltijds aangeworven personeelslid krijgt op dezelfde manier de tussentijdse verhogingen als een voltijds aangeworven personeelslid.

Indien een personeelslid evenwel deeltijds werd tewerkgesteld door het centrum voor forensisch welzijnswerk en nadien naar een voltijdse betrekking overschakelt, worden de dienstprestaties die het verricht heeft onder deeltijdse regeling berekend in evenredigheid met een voltijdse regeling voor de bepaling van diens geldelijke anciënniteit vanaf het ogenblik dat hij naar een voltijdse betrekking overschakelt.

De werkelijke diensten die een personeelslid eerder en elders in loonverband heeft gepresteerd en die toegelaten worden voor de berekening van de tussentijdse loonsverhogingen, worden eveneens berekend in evenredigheid met een voltijdse regeling voor de bepaling van diens geldelijke anciënniteit voor de periode voorafgaand aan diens indiensttreding bij het centrum voor forensisch welzijnswerk.

Art. 220.§ 1. De in aanmerking komende diensten die volle maanden bestrijken, komen rechtstreeks in aanmerking voor de geldelijke anciënniteit.

De toegelaten dienstprestaties die delen van maanden dekken, worden op het einde van het jaar opgeteld.

Delen van maanden die periodes van dertig dagen uitmaken worden te gelde gemaakt in de geldelijke anciënniteit ten belope van één maand per periode van dertig dagen. § 2. De anciënniteiten worden in aanmerking genomen in de maand van de overlegging van voor echt verklaarde documenten waarin melding wordt gemaakt van o.a. de naam en de geboortedatum van het personeelslid, de naam van de werkgevers, het doel van de dienst en de aard van de betrekking, het statuut, het aantal gepresteerde uren, alsook het bewijs dat deze diensten erkend of gesubsidieerd waren door de overheden of instellingen bedoeld in artikel 219, § 1.

Art. 221.De subsidies die bezoldigingen of daarmee gelijkgestelde kosten vormen vallen onder de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.

Art. 222.Het aandeel dat voor rekening van de werkgever blijft in het raam van de programma's voor beroepsinschakeling of werkloosheidsbestrijding kan geboekt worden bij de personeelsuitgaven.

Die boeking geldt slechts als de som die voor het personeel voorzien wordt een ongebruikt saldo vertoont.

Onderafdeling 2 - Subsidies voor werkingskosten

Art. 223.Er wordt aan elke erkende dienst een subsidie toegekend voor het dekken van de werkingskosten.

Die subsidie wordt forfaitair bepaald : 1° 8.680 euro voor de diensten erkend volgens categorie I; 2° 11.160 euro voor de diensten erkend volgens categorie II; 3° 13.630 euro voor de diensten erkend volgens categorie III.

Art. 224.De opleidingskosten bedoeld in artikel 202 worden te boek gesteld als werkingsuitgaven.

Toegelaten worden eveneens de kosten voor opleidingen die verband houden met de opdrachten bedoeld titel 5 van Boek 1 van het tweede deel van het decreetgevend deel van dit Wetboek en die gevolgd worden door de personeelsleden van de dienst die niet gesubsidieerd worden in het kader van deze titel.

Art. 225.In de werkingsuitgaven kunnen worden verrekend : 1° de intresten verbonden aan de kredietopeningen toegekend aan de diensten door een bankinstelling tussen de dag waarop de aanvraag voor het jaarlijks voorschot bedoeld in artikel 228, eerste lid, wordt ingediend en de dag van betaling ervan;2° het aandeel dat voor rekening van de werkgever blijft in het raam van de programma's voor beroepsinschakeling of werkloosheidsbestrijding kan geboekt worden bij de personeelsuitgaven.

Art. 226.De subsidies ter dekking van de werkingskosten vallen onder de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, subsidies en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Afdeling 3 - Toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten

Art. 227.De subsidies worden per kalenderjaar door de Regering verleend aan elke erkende dienst die de volgende verplichtingen nakomt : 1° jaarlijks vóór 1 maart de volgende stukken aan de administratie overmaken, die betrekking hebben op het afgelopen werkingsjaar : a) een omstandig kwalitatief activiteitenverslag, waarin meer bepaald opgenomen worden : een analyse van de behandelde problemen, de al naar gelang van de problemen gevolgde methodes en de vooropgestelde doelstellingen en een evaluatie van die methodes naar doeltreffendheid en impact;b) een kwantitatief activiteitenverslag;c) een staat van de ontvangsten en uitgaven en een begroting van de dienst na goedkeuring door de bevoegde instanties, waarbij de door andere overheden toegekende of toegezegde subsidies vermeld worden;d) een afschrift van de loonstaten van de personen die in aanmerking komen voor de subsidies en de betalingsbewijzen van de werkgeversbijdragen;2° geen subsidies krijgen voor professioneel werkzame personeelsleden, indien ze hetzelfde voorwerp betreffen;3° onverwijld en schriftelijk het bestuur elke wijziging mede te delen in de staten en in de samenstelling van het gesubsidieerde personeel;4° zich richten naar de boekhoudkundige regels die door de administratie zijn vastgesteld en door de Minister zijn goedgekeurd;5° de administratie laten nagaan of de activiteiten en de boekhouding voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van de subsidies. Wat betreft de gegevens bedoeld in het vorige lid, is de Minister bevoegd om het gebruik van elektronische dragers op te leggen, in de vormen die hij bepaalt.

Art. 228.De erkende dienst ontvangt in de loop van het eerste kwartaal van het jaar een jaarlijks voorschot gelijk aan 85 % van het bedrag van de subsidies die het vorige jaar zijn toegekend.

De dienst verzoekt de administratie om de betaling van dat voorschot aan de hand van een formulier waarvan het model door de administratie wordt bepaald.

Het saldo wordt vóór 1 juni van het volgende jaar vereffend op vertoon van de stukken die de uitgaven bevestigen.

TITEL VII. - Socioprofessionele inschakeling HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 229.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° " gerechtigde " : elke gerechtigde op maatschappelijke integratie of een begunstigde van maatschappelijke hulp die gelijk staat met maatschappelijke integratie als het gaat om een persoon die in het vreemdelingenregister ingeschreven staat en over een onbeperkte verblijfsvergunning beschikt en gezien zijn staatsburgerschap geen recht heeft op maatschappelijke integratie; 2° " prestatiedagen " : door een gerechtigde verrichte werkdagen die als gepresteerde dagen worden aangegeven bij de R.D.S.Z.P.P.O. of bij de R.S.Z. en waarvoor krachtens de artikelen 60, § 7, of 61 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn een arbeidsovereenkomst is gesloten hoogstens voor de duur die nodig is om het volledige voordeel van de sociale uitkeringen te verkrijgen; 3° " volledige prestaties " : prestaties die overeenstemmen met een voltijdse arbeid;4° " onvoleldige prestaties " : prestaties die overeenstemmen met een breukdeel van voltijdse arbeid;Deze prestaties moeten in percentage van een voltijdse arbeid uitgedrukt worden; 5° "privé-onderneming" : elke natuurlijke of privaatrechtelijke rechtspersoon die een activiteit met winstoogmerk uitoefent. HOOFDSTUK II. - Subsidiëring Afdeling I. - Voorwaarden

Art. 230.De op de begroting uitgetrokken bedragen die bestemd zijn voor de uitvoering van deze titel, worden jaarlijks door de Minister verdeeld op verzoek van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn naar rato van de prestatiedagen die tijdens de referentieperiode door de gerechtigden verricht zijn.

De gewestelijke subsidie wordt toegekend onder de volgende voorwaarden : 1° voor de tewerkgestelde personen overeenkomstig artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, bedraagt het bedrag van de subsidie hoogstens 10 euro per werkdag;2° voor de tewerkgestelde personen overeenkomstig artikel 61 van dezelfde wet, bedraagt het bedrag van de subsidie hoogstens 15 euro per werkdag. De toegekende toelagen worden gerechtvaardigd door te verwijzen naar de prestatiedagen van de gerechtigden tijdens het referentiejaar.

Art. 231.Tewerkgestelde personen overeenkomstig artikel 60, § 7, van dezelfde wet of tewerkgestelde personen die van onderstaande maatregelen genieten, komen niet in aanmerking voor de toekenning van subsidies : 1° wachtgeld en, aanvullend, het leefloon of gelijkwaardige maatschappelijke hulp;2° toepassing van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot toekenning van een verhoogde staatstoelage aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor specifieke initiatieven, gericht op sociale inschakeling, binnen de sociale economie;3° toepassing van het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot toekenning van een verhoogde staatstoelage aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor specifieke initiatieven, gericht op sociale inschakeling, binnen de sociale economie;4° toepassing van afdeling II van hoofdstuk XI van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en diverse bepalingen, met betrekking tot de invoeginterim;5° toepassing van het decreet van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de non-profit sector, het onderwijs en de commerciële sector.

Art. 232.In geval van onvolledige prestaties worden de verrekende dagen omgerekend in dagen van volledige prestaties naar rato van het aantal prestaties.

Art. 233.Het recht op de subsidie blijft het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn toekomen als de werknemer tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst zijn verblijfplaats heeft in een andere gemeente. Afdeling II. - Toekenningsprocedure

Art. 234.De aanvraag om subsidie wordt één keer per jaar bij de administratie ingediend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn aan de hand van een door de Minister bepaald typeformulier.

Het gebruik van een informaticadrager kan vereist worden.

Op straffe van verval moet de aanvraag uiterlijk op 31 mei van het subsidiejaar ingediend worden.

De Minister is evenwel bevoegd om het Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn te ontheffen van de uitsluiting indien de overschrijding van die termijn aan buitengewone omstandigheden te wijten is.

Art. 235.De subsidie wordt in één keer gedurende het subsidiejaar uitbetaald.

Boek III. - Integratie van vreemdelingen of van personen van buitenlandse herkomst TITEL I. - Centra voor de integratie van vreemdelingen of van personen van buitenlandse herkomst HOOFDSTUK I. - Ambtsgebieden en prioritaire actiezones

Art. 236.Het ambtsgebied van de centra bedoeld in artikel 155, eerste lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek zijn : 1° centrum Charleroi : de gemeenten Aiseau-Presles, Anderlues, Charleroi, Châtelet, Courcelles, Farciennes, Fleurus, Fontaine-l'Evêque, Gerpinnes, Les Bons Villers, Lobbes, Montigny-le-Tilleul, Pont-à-Celles;2° centrum La Louvière : de gemeneten Anderlues, Binche, 's-Gravenbrakel, Chapelle-lez-Herlaimont, Ecaussinnes, Edingen, Estinnes, La Louvière, Lessines, Le Roeulx, Manage, Morlanwelz, Seneffe, Silly, Zinnik;3° centrum Luik : de gemeenten Ans, Awans, Aywaille, Bitsingen, Beyne-Heusay, Blégny, Chaudfontaine, Comblain-au-Pont, Dalhem, Esneux, Flémalle, Fléron, Grâce-Hollogne, Herstal, Juprelle, Luik, Neupré, Oupeye, Saint-Nicolas, Seraing, Soumagne, Sprimont, Trooz, Wezet;4° centrum Bergen : de gemeenten Boussu, Colfontaine, Dour, Frameries, Hensies, Honnelles, Jurbise, Lens, Bergen, Quaregnon, Quévy, Quiévrain, Saint-Ghislain;5° centrum Namen : de gemeenten van de provincie Namen;6° centrum Verviers : de gemeenten Aubel, Baelen, Dison, Herve, Jalhay, Lierneux, Limbourg, Malmédy, Olne, Pepinster, Plombières, Spa, Stavelot, Stoumont, Theux, Thimister-Clermont, Trois-Ponts, Verviers, Waimes, Welkenraedt.7° centrum Tubeke : de gemeenten van het arrondissement Nijvel. De grensgemeenten die onder de werkingssfeer van een ander centrum vallen dan hetgeen waarvan zij afhangen, mogen deelnemen aan activiteiten die door dat andere centrum georganiseerd worden.

Art. 237.De lijst van de prioritaire actiezones wordt opgenomen als bijlage 19. HOOFDSTUK II. - Erkenning Afdeling 1 - Voorwaarden

Art. 238.De persoon belast met de directie en het dagelijks beheer beschikt bij zijn indienstneming over minstens een master- of bachelordiploma of over een gelijkwaardig diploma en heeft op basis van die diploma's minstens vijf jaar nuttige ervaring in de sector van de integratie van de gehandicapte personen van buitenlandse herkomst.

Art. 239.De persoon belast met het administratief en financieel beheer beschikt bij zijn indienstneming over minstens een bachelordiploma in de boekhouding, het directiesecretariaat of over een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs of een gelijkwaardig getuigschrift en heeft drie jaar nuttige beroepservaring.

Art. 240.De persoon belast met projectencoördinatie beschikt bij zijn indienstneming over minstens een bachelordiploma of een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs of een gelijkwaardig getuigschrift en heeft drie jaar nuttige beroepservaring.

Art. 241.De projectverantwoordelijke beschikt bij zijn indienstneming over minstens een bachelordiploma of over een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs of een gelijkwaardig getuigschrift en drie jaar nuttige beroepservaring of over een getuigschrift van het lager secundair onderwijs en zes jaar nuttige beroepservaring.

Art. 242.De centra bezorgen de administratie : 1° in de loop van het eerste kwartaal, het activiteitenprogramma betreffende het lopende kalenderjaar;2° voor 30 juni, het activiteitenrapport betreffende het afgelopen kalenderjaar en hun rekeningen en balans vastgelegd op 31 december, alsook het afschrift van de bewijsstukken van het gebruik van de toegekende toelagen.

Art. 243.De centra moeten alle boekingsstukken waarin hun opbrengsten en uitgaven voorkomen minstens vijf jaar bewaren. Afdeling 2 - Toekennings- en wijzigingsprocedures

Art. 244.Behalve de informatie vereist bij artikel 160 van het decreetgevend deel van het Wetboek bevat het aanvraagdossier de volgende gegevens : 1° het huishoudelijk reglement;2° de begroting, de boekhouding en de balans;3° het besluit van de inrichtende macht tot indiening van het verzoek om erkenning;4° een afschrift van de diploma's, de beroepsbekwaamheid, het curriculum vitae en het statuut van de personeelsleden;5° een besluit van de raad van bestuur tot vaststelling van de regels voor de uitvoering van de opdrachten van het Centrum;6° een besluit van de raad van bestuur tot vaststelling van de regels voor de uitvoering van de opdrachten van het Centrum. Het dossier wordt bij aangetekend schrijven aan de Minister gestuurd.

Art. 245.De Minister beslist over de erkenningsaanvraag binnen drie maanden na ontvangst van het volledige dossier, zoals bepaald bij artikel 160 van het decreetgevend deel van het Wetboek en bij artikel 244. Indien de erkenningsaanvraag niet vergezeld gaat van de stukken bedoeld in artikel 160 van het decreetgevend deel van het Wetboek en in artikel 244, wordt de aanvrager binnen de maand daarop attent gemaakt door de administratie. Het centrum richt om de vijf jaar, en voor het eerst in 2012, voor de maand april een omstandig activiteitenverslag aan de administratie, met een overzicht van de activiteiten gevoerd in de loop van de laatste vijf jaar en de vooruitzichten voor de komende vijf jaar.

Dat activiteitenverslag wordt, in voorkomend geval samen met het advies van het bestuur, overgelegd aan de "Conseil wallon de l'action sociale et de la santé".

Art. 246.Wanneer wordt vastgesteld dat het Centrum de bepalingen van het decreet of de krachtens het decreet genomen bepalingen niet in acht neemt, of wanneer het zijn opdrachten niet naar behoren uitvoert, trekt de Minister de erkenning in, na advies van de "Commissie wallonne de l'intégration des personnes étrangères ou d'origine étrangère".

Vooraleer de erkenning wordt ingetrokken, wordt bij aangetekend schrijven een bericht toegezonden waarin de uiteengezette grieven worden vermeld. Het Centrum beschikt over een termijn van twee weken om een memorie van antwoord in te dienen.

Art. 247.Van de beslissing wordt kennis gegeven aan de aanvrager bij ter post aangetekend schrijven. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring

Art. 248.De toelage in verband met de bezoldiging van de persoon belast met de directie en het dagelijks beheer, van de persoon belast met het administratief en fin581 van het decreetgevend deel van het Wetboek, wordt berekend op grond van de geldelijke anciënniteit waarvoor de volgende regels worden toegepast : 1° tussentijdse verhogingen worden verleend voor effectieve dienstverleningen die als nuttige beroepservaring beschouwd kunnen worden en die het personeel eerder heeft gepresteerd bij de openbare diensten of bij de door het Waalse Gewest, de Franse Gemeenschap of de Federale Staat erkende of gesubsidieerde diensten.Effectieve dienstverleningen binnen door andere openbare overheden erkende of gesubsidieerde diensten kunnen eveneens in aanmerking genomen worden door de Minister; 2° de toegelaten dienstprestaties die delen van maanden dekken, worden op het einde van het jaar opgeteld.Delen van maanden die periodes van dertig dagen uitmaken worden te gelde gemaakt in de geldelijke anciënniteit ten belope van één maand per periode van dertig dagen; 3° de anciënniteiten worden in aanmerking genomen in de maand van de overlegging van voor echt verklaarde documenten waarin melding wordt gemaakt van o.a. de naam en de geboortedatum van het personeelslid, de naam van de werkgevers, het doel van de dienst en de aard van de betrekking, het statuut, het aantal gepresteerde uren; 4° de personeelstoelagen bedoeld in artikel 162, 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek worden voor elk centrum verhoogd met een bedrag dat overeenstemt met de cofinanciering die nodig is om te voorzien in de bijkomende middelen voor de posten die in aanmerking komen voor minstens 6 punten APE toegekend of toe te kennen voor de projectverantwoordelijken, enerzijds, en, om te voorzien in de compenserende indienstneming, anderzijds, wanneer zulks bepaald wordt in de overeenkomsten van de non-profitsector gesloten met de Waalse Regering op 28 februari 2007, op voorwaarde dat ze vastligt in een collectieve arbeidsovereenkomst en dat rekening gehouden wordt met de beschikbare begrotingskredieten. Het centrum verschaft de documenten uiterlijk binnen de maand na de indienstneming van de persoon.

De in het eerste lid, 1°, bedoelde effectieve diensten zijn degene die als zodanig worden beschouwd voor de ambtenaren van het Gewest.

Wanneer een overheid het in artikel 162, eerste lid, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde personeel ter beschikking stelt van het Centrum, moet het bewijsstuk ter verantwoording van de toelagen uit de volgende documenten bestaan : de aangifte van schuldvordering die uitgaat van de betrokken overheid, een afschrift van het loonstrookje van het betrokken personeelslid en een afschrift van de tussen de overheid en het Centrum gesloten overeenkomst van terbeschikkingstelling.

Art. 249.Aan elk centrum wordt een jaarlijkse forfaitaire toelage van 25.000 euro toegekend om de werkings- en activiteitenkosten te dekken.

Het bedrag bedoeld in het eerste lid wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.

Art. 250.Met uitzondering van de toelagen bedoeld in artikel 248, 2°, geniet het erkende centrum in de loop van het eerste kwartaal van het kalenderjaar een jaarlijks voorschot gelijk aan 85 % van het bedrag van de toelagen verleend in de loop van het voorafgaande jaar.

De dienst verzoekt de administratie om de betaling van dat voorschot aan de hand van een formulier waarvan het model door de administratie wordt bepaald.

Het saldo wordt vereffend op vertoon van de stukken die de uitgaven bevestigen.

TITEL II. - Plaatselijk initiatief inzake sociale ontwikkeling HOOFDSTUK I. - Erkenning Afdeling 1 - Voorwaarden

Art. 251.Om door de Minister als plaatselijk initiatief inzake sociale ontwikkeling erkend te worden vervult de rechtspersoon, behalve de voorwaarden die in de artikelen 150 tot 165 en artikel 697 van het decreetgevend deel van het Wetboek vastgelegd worden, de volgende voorwaarden : 1° minstens drie van de bij artikel 163 van het decreetgevend deel van het Wetboek bepaalde opdrachten ontwikkelen;2° in de lijn liggen van het plaatselijk integratieplan of van het sociale cohesieplan van de gemeente, in voorkomend geval;3° al het voorwerp hebben uitgemaakt van een meerjarige overeenkomst en van een positieve evaluatie van de administratie voor de georganiseerde activiteiten en inzake het administratief en boekhoudkundig beheer;4° beschikken over lokalen waarin minstens 20 personen en zijn personeel onthaald kunnen worden. Afdeling 2 - Procedure

Art. 252.De erkenningsaanvraag van het plaatselijk initiatief inzake sociale ontwikkeling wordt bij aangetekend schrijven of middels een elektronisch formulier aan de administratie gericht.

De erkenningsaanvraag wordt ingediend in de vorm van een verklaring op erewoord waarvan het model door het bestuur wordt opgemaakt en aan de hand waarvan de vereniging : 1° bevestigt dat haar doel voorziet in acties inzake de integratie van vreemdelingen of van personen van buitenlandse herkomst die overeenstemmen met minstens 3 opdrachten bepaald bij artikel 163 van het decreetgevend deel van het Wetboek.De vereniging maakt melding van haar projecten voor de vervulling van de opdrachten, alsook van de middelen en van het kalender voor de tenuitvoerlegging ervan; 2° bevestigt over minstens 1 voltijds equivalent te beschikken om die opdrachten te vervullen.In haar aanvraag vermeldt de vereniging de kwalificaties van het personeel dat voor die opdrachten aangesteld is of zal worden; 3° bevestigt krachtens een zakelijk recht of een huurrecht te beschikken over lokalen waarin minstens 20 personen en haar personeel onthaald kunnen worden.Ze vermeldt de openings- en toegangstijden; 4° bevestigt het voorwerp te hebben uitgemaakt van een meerjarige overeenkomst voor de integratie van vreemdelingen of van personen van buitenlandse herkomst. Elke wijziging van de gegevens vervat in de verklaring op erewoord moet binnen vijftien dagen aan de administratie meegedeeld worden.

De beslissing waarbij het bevoegde orgaan van de vereniging verzoekt om de erkenning als plaatselijk initiatief inzake sociale ontwikkeling wordt ook bij de erkenningsaanvraag gevoegd.

De vereniging houdt permanent een erkenningsdossier ter inzage van de administratie zodat deze kan nagaan of de erkenningsvoorwaarden vervuld zijn, alsook een journaal waarin de ontwikkelde activiteiten en het doelpubliek vermeld worden.

De vereniging bezorgt de administratie jaarlijks in de loop van het eerste semester een activiteitenprogramma, alsook het activiteitenrapport, de rekeningen en de balans van het afgelopen jaar.

Art. 253.Binnen dertig dagen na ontvangst van de erkenningsaanvraag bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als de aanvraag volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt zijn aanvraag binnen de twee maanden aan te vullen.

De administratie behandelt de aanvraag en maakt bedoelde aanvraag samen met haar opmerkingen over aan de Minister binnen een termijn van 3 maanden na de indiening van de aanvraag zodra die volledig is.

Art. 254.De Minister beslist over de aanvraag binnen twee maanden na ontvangst van het dossier.

Indien beslist wordt de erkenning te weigeren of in te trekken, wordt daarvan bij aangetekend schrijven kennis gegeven aan de aanvrager. HOOFDSTUK II. - Subsidiëring

Art. 255.Overeenkomstig artikel 163 van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt een jaarlijkse toelage als tegemoetkoming in de personeels-, beheers- en activiteitenkosten naar gelang van de omvang ervan toegekend als volgt : 1° een voorschot van 80 % na ondertekening en inwerkingtreding van het subsidiëringsbesluit;2° het saldo na overlegging en verificatie van het bewijsdossier van de uitgaven en van het activiteitenrapport. De toelage bedoeld in het eerste lid bedraagt minstens 15.000 euro, geïndexeerd, voor de erkende verenigingen, overeenkomstig artikel 163, tweede lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Boek IV. - Hulpverlening aan gezinnen TITEL I. - Begripsomschrijvingen

Art. 256.Voor de toepassing van dit boek wordt verstaan onder : 1° diensten : de diensten " Espaces-Rencontres " (Ontmoetingsdiensten);2° dossier beheerd door de dienst : een administratieve of rechterlijke beslissing of een overeenkomst tussen partijen waarvoor de dienst minstens een stap heeft ondernomen bij een persoon die geen deel ervan uitmaakt en waarvan de schriftelijke opstelling in het dossier terug te vinden is;3° centrum : de centra voor levens- en gezinsvragen. TITEL II. - " Espaces-Rencontres " (Ontmoetingsruimten) HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 257.De erkende dienst draagt de benaming " Service " Espaces-Rencontres " de ", gevolgd door de naam van het arrondissement waarop bedoelde erkenning betrekking heeft en, desgevallend, van een Romeins cijfer ter identificatie van de dienst als verschillende erkenningen voor hetzelfde arrondissement verleend worden. HOOFDSTUK II. - Erkenning van de diensten Afdeling 1 - Voorwaarden

Art. 258.§ 1. Naast de erkenningsvoorwaarden bedoeld in artikel 170 van het decreetgevend deel van het Wetboek beschikt de dienst over : 1° een licentiaat in de menswetenschappen;2° een maatschappelijk werker, houder zijn van een diploma maatschappelijk assistent, maatschappelijk hulpwerker, assistent psychologie of opvoeder, afgeleverd door het pedagogisch of maatschappelijk hoger onderwijs van ten minste het korte type, met volledig leerplan of in het kader van de sociale promotie. § 2. De licentiaat in de menswetenschappen en de maatschappelijk werker volgen een opleiding in verband met de opdrachten bedoeld artikel 167 van het decreetgevend deel van het Wetboek of zijn het voorwerp van een supervisie van minstens dertig uur per jaar.

Art. 259.De coördinator bedoeld in artikel 173 van het decreetgevend deel van het Wetboek belegt minstens één keer om de twee maanden een overlegvergadering met de personeelsleden die de in het decreet bedoelde opdrachten vervullen.

Art. 260.De dienst beschikt minstens over een lokaal dat speciaal ingericht is voor ontmoetingen tussen ouders en kinderen.

Art. 261.Het activiteitenregister bedoeld in artikel 175 van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt gehouden overeenkomstig het model opgenomen als bijlage 30.

Het register wordt één keer per week door de coördinator ondertekend.

Art. 262.Het maximumbedrag van de financiële bijdrage die van de ouders gevorderd kan worden, wordt jaarlijks vastgelegd op 12 euro per ouder.

Het bedrag bedoeld in het eerste lid wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.

Na elke betaling wordt een ontvangbewijs afgegeven, waarvan een afschrift in het individuele dossier bewaard wordt. Het ontvangstbewijs vermeldt de datum, de naam van de ouder en het ontvangen bedrag. Afdeling 2 - Toekenningsprocedure

Art. 263.De aanvraag tot erkenning wordt bij ter post aangetekend schrijven aan de administratie gericht. Een afschrift wordt aan de Minister overgemaakt.

Naast de gegevens vereist bij artikel 171, tweede lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek houdt het aanvraagdossier het volgende in : 1° de identiteit en de personalia van de persoon die de dienst vertegenwoordigt;2° de adresgegevens van de dienst;3° naam, titels, diploma's en functies van de personeelsleden;4° de vermelding van het gerechtelijk arrondissement dat door de dienst bediend wordt;5° de vermelding van de andere eventuele bronnen van overheidssubsidiëring die de dienst geniet, ongeacht de bestuurslaag;6° de dagen en de uren waarop de dienst open is;7° een door de dienstverantwoordelijke getekend afschrift van de Deontologische code, zoals vervat in bijlage 27.

Art. 264.Binnen tien dagen na ontvangst van de aanvraag stuurt de administratie een bericht van ontvangst naar de dienst.

De administratie gaat na of de aanvraag volledig is en verzoekt de dienst in voorkomend geval binnen dertig na ontvangst van de aanvraag om de toezending van de ontbrekende stukken of gegevens.

De dienst beschikt over een termijn van dertig dagen om de ontbrekende stukken en gegevens toe te sturen. Die termijn gaat in op de datum van ontvangst van het schrijven waarin de administratie op de ontbrekende stukken en gegevens wijst Als het dossier volledig is, stuurt de administratie onmiddellijk een schrijven naar de inrichting om hem daarop te wijzen.

Art. 265.Binnen de maand na ontvangst van de volledige aanvraag, stelt de administratie een verslag op over het dossier.

De administratie deelt het dossier en haar verslag samen met een voorstel tot beslissing aan de Minister mee, die over de erkenningsaanvraag beslist binnen twee maanden, te rekenen vanaf de datum van het voorstel tot beslissing.

Van de beslissing wordt kennis gegeven aan de aanvrager bij ter post aangetekend schrijven. Afdeling 3 - Opschorting, intrekking

Art. 266.Als de Minister het voornemen heeft de erkenning van een dienst op te schorten of in te trekken, geeft hij daarvan kennis bij per post aangetekend schrijven. Het voorstel tot opschorting of intrekking vermeldt de motieven die zulks rechtvaardigen.

De dienst beschikt met ingang van de datum van ontvangst van het voorstel tot opschorting of tot intrekking over een termijn van dertig dagen om zijn schriftelijke opmerkingen aan de Minister te richten.

Art. 267.De Minister legt zijn voorstel tot opschorting of tot intrekking en de opmerkingen van de dienst ter advies voor aan de "Commission wallonne de la Famille" binnen de maand na ontvangst ervan of na afloop van de termijn bedoeld in artikel 266, tweede lid.

Art. 268.De Minister beslist binnen de maand na ontvangst van het advies van de "Commission wallonne de la Famille".

Het besluit tot opschorting of intrekking wordt bij ter post aangetekend schrijven aan de dienst meegedeeld. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring van de Diensten Afdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 269.De subsidies worden per kalenderjaar door de Regering verleend aan elke erkende dienst die de volgende verplichtingen nakomt : 1° hij bezorgt de administratie de in artikel 179, eerste lid, 1° en 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde activiteitenverslagen, waarvan de modellen opgenomen zijn als bijlagen 28 en 29;2° hij bezorgt de administratie de stukken en gegevens bedoeld in artikel 178, 1° en 2, van het decreetgevend deel van het Wetboek;3° hij ontvangt geen subsidies voor de personeelsleden als ze twee keer verleend worden.

Art. 270.De werkingssubsidies en de subsidies voor personeelskosten worden in vier driemaandelijkse voorschotten van 22,5 % gestort.

Het saldo wordt vóór 1 oktober van het volgende jaar vereffend op vertoon van de stukken die de uitgaven bevestigen. Afdeling 2 - Soorten subsidies

Onderafdeling 1 - Subsidies voor personeelskosten

Art. 271.Er wordt aan elke erkende dienst een subsidie toegekend voor het dekken van de volgende personeelskosten : 1° een voltijds equivalent universitair;2° een voltijds equivalent maatschappelijk werker;3° een 0,2 voltijds equivalent administratief personeelslid.

Art. 272.Naast de subsidie bedoeld in artikel 271 krijgt de beherende dienst per jaar van 101 tot 200 dossiers een subsidietoeslag ter dekking van de volgende personeelskosten : 1° een 0,5 voltijds equivalent universitair;2° een 0,5 voltijds equivalent maatschappelijk werker.

Art. 273.Naast de subsidie bedoeld in artikel 271 krijgt de beherende dienst per jaar van 201 tot 300 dossiers een subsidietoeslag ter dekking van de volgende personeelskosten : Ofwel : 1° 1 voltijds equivalent universitair;2° 1 voltijds equivalent maatschappelijk werker. Ofwel : 1° een 1 voltijds equivalent universitair;2° een 0,8 voltijds equivalent maatschappelijk werker.3° een 0,2 voltijds administratief medewerker.

Art. 274.Naast de subsidie bedoeld in 271 krijgt de beherende dienst per jaar bij meer dan 300 dossiers een subsidietoeslag ter dekking van de volgende personeelskosten : Ofwel : 1° een 1,5 voltijds equivalent universitair;2° een 1,5 voltijds equivalent maatschappelijk werker. Ofwel : 1° een 1,5 voltijds equivalent universitair;2° een 1,3 voltijds equivalent maatschappelijk werker.3° een 0,2 voltijds administratief medewerker.

Art. 275.Het personeel dat voor de toekenning van de subsidies in aanmerking komt voldoet aan de diplomavereisten bedoeld in artikel 258, § 1.

Alleen de uitgaven voor statutair personeel of voor personeel in dienst genomen middels een arbeidscontract worden als personeelskosten in aanmerking genomen.

Art. 276.Met bedoelde subsidiëring moeten worden gedekt : 1° het brutoloon van het personeel;2° de werkgeversbijdragen, met inbegrip van de kosten van sociaal secretariaat tot maximum 54 % van de personeelsuitgaven bedoeld in 1°. De personeelsuitgaven bedoeld in paragraaf 1, 1°, worden slechts in aanmerking genomen voor zover de weddeschalen in bijlage 26 niet overschreden worden.

Art. 277.§ 1. Voor het toekennen van tussentijdse loonsverhogingen worden enkel toegelaten, en met een maximum van zes jaar, de werkelijke dienstprestaties die bovendien als nuttige ervaring worden beschouwd en die het personeel eerder bij een overheid naar Belgisch, buitenlands of internationaal recht of bij een instelling die door laatstgenoemde erkend of gesubsidieerd wordt, heeft verricht.

De Minister bepaalt de dienstprestaties bedoeld in het eerste lid die beschouwd kunnen worden als nuttige ervaring. § 2. Het deeltijds aangeworven personeelslid krijgt op dezelfde manier de tussentijdse verhogingen als een voltijds aangeworven personeelslid.

Art. 278.§ 1. De in aanmerking komende diensten die volle maanden bestrijken, komen rechtstreeks in aanmerking voor de geldelijke anciënniteit a rato van één maand per periode van dertig dagen. § 2. De anciënniteiten worden in aanmerking genomen in de maand van de overlegging van voor echt verklaarde documenten waarin melding wordt gemaakt van o.a. de naam en de geboortedatum van het personeelslid, de naam van de werkgevers, het doel van de dienst en de aard van de betrekking, het statuut, het aantal gepresteerde uren, alsook het bewijs dat deze diensten erkend of gesubsidieerd waren door de overheden of instellingen bedoeld in § 277, § 1.

Art. 279.De subsidies die bezoldigingen of daarmee gelijkgestelde kosten vormen vallen onder de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.

Onderafdeling 2 - Subsidies voor werkingskosten

Art. 280.Er wordt aan elke erkende dienst een subsidie toegekend voor het dekken van de werkingskosten.

Die subsidie wordt forfaitair bepaald op 17.637,84 euro.

Naast de subsidie bedoeld in het tweede lid geniet de beherende dienst een werkingssubsidietoeslag van : 1° 3.784,46 euro per jaar van 101 à 200 dossiers; 2° 7.568,92 euro per jaar van 201 tot 300 dossiers; 3° 11.353,38 euro per jaar bij meer dan 300 dossiers.

Een deel van de subsidie voor de werkingskosten kan voor de personeelskosten bestemd worden.

Art. 281.De opleidingskosten bedoeld in artikel 258, § 2, worden te boek gesteld als werkingsuitgaven.

Toegelaten worden eveneens de kosten voor opleidingen die verband houden met de opdrachten bedoeld titel 1 van Boek 3 van het tweede deel van het decreetgevend deel van dit Wetboek en die gevolgd worden door de personeelsleden van de dienst die niet gesubsidieerd worden in het kader van deze titel.

Art. 282.De subsidies ter dekking van de werkingskosten vallen onder de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, subsidies en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.

Onderafdeling 3 - Subsidietoeslagen

Art. 283.Om de personeels- en werkingssubsidietoeslagen te krijgen, moet de dienst gedurende één kalenderjaar gewerkt hebben overeenkomstig het criterium inzake toekenning van de aangevraagde toeslagen.

De subsidietoeslag wordt uiterlijk 30 april van het volgend jaar bij de administratie aangevraagd. De administratie gaat na of de aanvraag gegrond is. De administratie gaat na of de aanvraag gegrond is.

Het voordeel van de subsidietoeslagen gaat in op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

Art. 284.Het besluit tot erkenning van de dienst wordt aangevuld met de vermelding van de subsidietoeslagen die deze dienst krijgt.

Onderafdeling 4 - Beperking, schorsing

Art. 285.Wanneer een dienst gedurende twee achtereenvolgende jaren niet het minimumaantal dossiers beheert dat overeenstemt met de subsidietoeslagen die hij krijgt, worden die subsidietoeslagen het derde jaar ambtshalve verminderd tot het niveau van het gemiddeld aantal dossiers beheerd gedurende de twee vorige jaren.

Art. 286.Als de Minister het voornemen heeft de subsidies te verminderen of af te schaffen, geeft hij daarvan kennis bij per post aangetekend schrijven. Het voorstel tot vermindering of tot afschaffing vermeldt de motieven tot rechtvaardiging daarvan.

De dienst beschikt met ingang van de datum van ontvangst van het voorstel tot vermindering of tot afschaffing over een termijn van dertig dagen om zijn schriftelijke opmerkingen aan de Minister te richten.

Art. 287.De Minister beslist binnen de maand na ontvangst van de opmerkingen van de dienst of na afloop van de termijn bedoeld in artikel 286, tweede lid.

Het besluit tot vermindering of afschaffing wordt bij ter post aangetekend schrijven aan de dienst meegedeeld. HOOFDSTUK IV. - Activiteitenverslag

Art. 288.Het centrum richt om de vijf jaar, en voor het eerst in 2012, voor de maand april een omstandig activiteitenrapport aan de administratie, met een overzicht van de activiteiten gevoerd in de loop van de laatste vijf jaar en de vooruitzichten voor de komende vijf jaar.

Dat activiteitenverslag wordt, in voorkomend geval samen met het advies van het bestuur, overgelegd aan de "Conseil wallon de l'action sociale et de la santé". HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen

Art. 289.In afwijking van de artikelen 258, § 1, en 271 kan het personeel dat op 1 januari 2005 niet over de vereiste diploma's beschikt, gesubsidieerd worden. De aanvragen tot afwijking worden binnen de zes maanden bij de Minister ingediend.

Art. 290.In afwijking van de artikelen 275 kan het personeel dat op 1 januari 2005 tewerkgesteld is door de dienst en dat niet over de vereiste diploma's beschikt, gesubsidieerd worden. De aanvraag tot erkenning wordt bij de Minister ingediend.

TITEL III. - Centrum voor en federatie van centra voor levens- en gezinsvragen HOOFDSTUK I. - Informatie en gegevens van epidemiologische aard

Art. 291.De in artikel 188 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde naamloze informatie en gegevens van epidemiologische aard betreffen : 1° het aantal en het soort aanvragen;2° de frequentie en de aard van de consulten;3° de personalia van de aanvragers : leeftijd, geslacht, burgerlijke stand, nationaliteit;4° de ontstane pathologieën of gerezen moeilijkheden;5° de verrichte medische handelingen. HOOFDSTUK II. - Centra voor levens- en gezinsvragen Afdeling 1 - Erkenning

Onderafdeling 1 - Voorwaarden

Art. 292.§ 1. Het multidisciplinaire overleg bedoeld in artikel 185 van het decreetgevend deel van het Wetboek heeft als doel : 1° de behandeling en de doorverwijzing van de aanvragen die door verschillende personeelsleden of door een beter aangepaste externe dienst behandeld kunnen worden;2° de coördinatie van de actie van het multidisciplinaire team;3° de opvolging van de evolutie van de ten laste genomen personen;4° de evaluatie van het project van het centrum. § 2. Het wordt per centrum en niet per inrichtende macht gehouden met inachtneming van de volgende modaliteiten : 1° alle leden van het team die medische, psychologische, juridische en sociale functies uitoefenen alsook elk ander lid van de ploeg dat krachtens artikel 207 van het decreetgevend Wetboek gesubsidieerd wordt wonen minstens één vergadering om de twee maanden bij;2° alle door het centrum tewerkgestelde personen wonen minstens drie vergaderingen per jaar bij, ongeacht hun statuut;3° er kunnen kernvergaderingen georganiseerd worden.Ze mogen slechts geregistreerd en, bijgevolg, gevaloriseerd worden indien drie van de vier basisfuncties vertegenwoordigd zijn of indien minstens twee van de vier basisfuncties vertegenwoordigd zijn en, in het tweede geval, op voorwaarde dat minimum 50 % van de leden van het basisteam aanwezig zijn.

Onder basisteam wordt verstaan de medische, psychologische, sociale en juridische functie.

Alle vergaderingen zijn het voorwerp van notulen waarin de datum, de deelnemers, de verhinderde en afwezige leden, de agenda, de samenvatting van de debatten en de maatregelen worden vermeld.

Voor alle vergaderingen wordt een oproeping met de agendapunten toegestuurd. Alleen de vergaderingen bedoeld in 3° kunnen het voorwerp uitmaken van een planning op basis van een kalender die om de drie of om de zes maanden wordt opgemaakt en afgegeven of gestuurd aan de betrokken leden van het team.

Art. 293.Het activiteitenregister bedoeld in artikel 200 van het decreetgevend deel van het Wetboek bestaat uit een register van de animaties, een register van de sensibiliseringsactiviteiten en uit een register van de multidisciplinaire vergaderingen, die gehouden worden overeenkomstig de modellen opgenomen in bijlage 31 tot 33.

Vrijwillige zwangerschapsonderbreking en alle desbetreffende consulten worden opgenomen in het register van de consulten door gebruik te maken van de items betreffende de vrijwillige zwangerschapsonderbreking.

De vier registers bedoeld in het eerste lid, die regelmatig en minstens één keer per week door de dienstverleners bijgehouden worden, worden minstens één keer per maand getekend door de verantwoordelijke voor het dagelijks beheer of, bij diens afwezigheid, door een lid van de multidisciplinaire ploeg, na opgave van de consulten, de animaties, de sensibiliseringsactiviteiten en de multidisciplinaire vergaderingen die tijdens de week werden gehouden.

Art. 294.Wat de raadplegingen betreft, wordt de minimumduur van de prestaties van de leden van het basisteam per week vastgelegd naar gelang van de categorie waarin het centrum ingedeeld is.

Gedurende die minimale prestatieuren wordt de aanwezigheid van de dienstverlener in het centrum vereist : 1° wat betreft de medische, sociale en psychologische prestaties, al dan niet op afspraak, van 1 uur per week in categorie 1 tot 7 uren per week in categorie 7, waarbij het aantal uren en de categorie aan hetzelfde ritme vorderen;2° wat betreft de juridische prestaties, al dan niet op afspraak, van 1 uur per week in categorieën 1 en 2, en vervolgens vermeerdering met een halfuur per categorie;3° wat betreft de opvang zonder afspraak, van 12 uren per week in categorie 1, 15 uren per week in categorie 2 en vervolgens vermeerdering met 5 uren per week per categorie.Het centrum mag die uren over de week verdelen op voorwaarde dat het de opvang minstens een dag per week, tussen 17 en 19 uur, of op zaterdag, tussen 10 en 12 uur, georganiseerd wordt. Die minimale opvanguren kunnen niet opgeteld worden en het aantal personen die gelijktijdig de opvang waarnemen wordt niet in aanmerking genomen. De jaarlijkse minimumduur van de animatievergaderingen wordt op 30 valoriseerbare animatie-uren vastgelegd voor de centra van categorie 1 en verhoogt met 10 uren per categorie.

Art. 295.De zelfstandige hulpverleners die in centra werken, sluiten met de inrichtende macht een geschreven overeenkomst waarbij ze o.a. de in artikel 292 bedoelde multidisciplinaire vergaderingen mogen bijwonen.

De overeenkomst vermeldt in voorkomend geval het deel van de honoraria dat als bijdrage in de kosten van de dienst aan het centrum wordt geristorneerd.

De overeenkomst bepaalt ook dat de opgeëiste honoraria in geen geval hoger mogen zijn dan de tarieven die vastgesteld zijn bij de overeenkomsten die de verzekeringsinstellingen aan de door het RIZIV erkende dienstverleners verbinden.

In voorkomend geval bepaalt de overeenkomst of de animatiefunctie één van de opdrachten is die de zelfstandige hulpverlener te vervullen heeft.

Art. 296.Onder toegankelijkheid wordt verstaan : 1° de openingstijden (opvang zonder afspraak) zoals bedoeld in artikel 294, tweede lid, 3°.Ze worden waargenomen door een lid van het multidisciplinaire ploteameg of onder zijn toezicht voor zover een lid van de multidisciplinaire ploeg aanwezig is in het centrum. 2° de consulturen zonder afspraak. Die toegankelijkheid wordt vastgelegd op 12 uren per week voor de centra van categorie 1, op 18 uren per week die van categorie 2, op 23 uren per week voor die van categorie 3 en vervolgens vermeerdering met 5 uren per week per categorie.

De uurrooster van de opvanguren en de consulten zonder afspraak alsook die van de consulten uitsluitend op afspraak worden ter kennis van het publiek gebracht en aan de diensten van de administratie meegedeeld.

Ze worden binnen en buiten de lokalen van het centrum aangeplakt. Ze worden binnen en buiten de lokalen van het centrum aangeplakt.

De centra mogen hoogstens 4 weken per jaar sluiten, namelijk maximum 2 opeenvolgende weken voor de centra van de categorieën 1 tot 3 en 2 weken voor de andere categorieën.

Het publiek wordt daarover ingelicht en gedurende die periode via een externe aanplakking naar de dichtsbijzijnde geopende centra georiënteerd.

Art. 297.Het centrum beschikt ten minste over een wachtkamer en over geschikte consultbureaus.

Het vertrouwelijk karakter van de gesprekken moet door de inrichting van de lokalen gewaarborgd worden.

Het centrum beschikt over een eigen telefoonnummer.

Art. 298.De financiële bijdrage die voor niet-medische consulten gevraagd kan worden bedraagt maximum vijftien euro per consult.

Dat bedrag wordt jaarlijks op 1 januari geïndexeerd en door de Minister aan de centra meegedeeld.

Indien verschillende personen in het kader van hetzelfde consult ontvangen worden, kan dat forfaitair bedrag met maximum 50 % verhoogd worden.

De erelonen betreffende de vrijwillige zwangerschapsonderbreking die gevraagd worden aan een patiënte zonder ziekte- en invaliditeitsverzekering, mogen niet hoger zijn dan het bedrag dat door het RIZIV ten laste genomen wordt, verhoogd met de persoonlijke bijdrage van de rechthebbende, zoals vastgelegd in de overeenkomst die het centrum en het RIZIV in dat kader gesloten hebben.

Voor de andere medische consulten, mag het bedrag van de opeisbare financiële bijdrage niet hoger zijn dan het bedrag van de persoonlijke bijdrage dat voor rekening blijft van de begunstigde van de ziekteverzekering.

Bij elke betaling wordt een ontvangbewijs afgegeven, waarvan een duplicaat in het centrum bewaard wordt.

Het ontvangstbewijs vermeldt de datum, de naam van de patiënt of, bij gebreke daarvan, zijn dossiernummer, het identificatienummer van het consult en het ontvangen bedrag. Het wordt door de dienstverlener ondertekend.

Onderafdeling 2 - Procedure

Art. 299.Het erkenningsaanvraagdossier wordt bij aangetekend schrijven aan de Minister gericht overeenkomstig het model opgenomen als bijlage 41.

Behalve de gegevens bedoeld in artikel 190 van het decreetgevend Wetboek bevat het : 1° de identiteit en de personalia van de persoon die de inrichtende macht vertegenwoordigt;2° de identificatie van het centrum : benaming, adres, telefoonnummer, opvang- en consulturen;3° de identificatie van de overige bronnen van financiering door de overheid of door privépersonen;4° de naam, de titels, de diploma's en de functies van elk lid van de multidisciplinaire ploeg, van de verantwoordelijke voor het dagelijkse beheer, hun werkrooster en de omvang van hun prestaties;5° een afschrift van de arbeidscontracten, van de overeenkomsten bedoeld in artikel 195 van het decreetgevend deel van het Wetboek en van de overeenkomsten gesloten met vrijwilligers;6° het model van individueel dossier;7° een plan met de bestemming van de lokalen en de toegang ertoe vanaf de openbare weg;8° de naam van de gemeenten en de cijfers van de bevolking die door het centrum bediend wordt;9° het huishoudelijk reglement ondertekend door de vertegenwoordiger van de inrichtende macht en door de personeelsleden.

Art. 300.Als bij de aanvraag behandeld door de administratie niet alle documenten en gegevens bedoeld in artikel 299 worden gevoegd, wordt de aanvrager daarover binnen één maand ingelicht. Zonder dat advies binnen die termijn wordt de aanvraag volledig en regelmatig geacht.

Binnen de maand na ontvangst van de volledige aanvraag, stelt de administratie een verslag op over het dossier.

De administratie deelt het dossier en haar verslag samen met een voorstel tot beslissing aan de Minister mee, die over de erkenningsaanvraag beslist binnen twee maanden, te rekenen vanaf de datum van het voorstel tot beslissing.

Art. 301.Het centrum richt om de vijf jaar, en voor het eerst in 2012, voor de maand april een omstandig activiteitenrapport aan de administratie, met een overzicht van de activiteiten gevoerd in de loop van de laatste vijf jaar en de vooruitzichten voor de komende vijf jaar.

Dat activiteitenverslag wordt, in voorkomend geval samen met het advies van het bestuur, overgelegd aan de "Conseil wallon de l'action sociale et de la santé".

Onderafdeling 3 - Categorieën

Art. 302.Het erkenningsbesluit bepaalt de categorie waarvoor het centrum erkend wordt naar gelang van zijn jaarlijkse activiteiten en overeenkomstig de volgende criteria : 1° categorie I : centrum erkend voor minder dan 1 000 activiteiten;2° categorie II : centrum erkend voor 1 000 tot 2 499 activiteiten;3° categorie III : centrum erkend voor 2 500 tot 3 999 activiteiten;4° categorie IV : centrum erkend voor 4 000 tot 5 499 activiteiten;5° categorie V : centrum erkend voor 5 500 tot 6 999 activiteiten;6° categorie VI : centrum erkend voor 7 000 tot 8 499 activiteiten;7° categorie VII : centrum erkend voor meer dan 8 500 activiteiten.

Art. 303.§ 1. De consulten en de multidisciplinaire vergaderingen bedoeld in artikel 292 tellen voor één activiteit De animatievergaderingen tellen voor vier activiteiten per schijf van 60 minuten voor de groep. Het aantal te valoriseren animaties wordt berekend als volgt : jaartotaal van de animatietijden voor de groep/60 afgerond naar onder.

De animaties zijn valoriseerbaar indien : 1° ze minimum 30 minuten duren;2° ze een vooraf bepaald thema hebben;3° ze zich houden aan de thema's die krachtens de geldende regelgeving toegelaten worden;4° ze zich niet richten tot een publiek van vakspecialisten wanneer ze zich tot een volwassen publiek richten;5° ze gratis gegeven worden;6° ze ingeschreven zijn in het register van de animaties opgenomen in bijlage 32, § 2.De vrijwillige zwangerschapsonderbrekingen en de daarmee verbonden consults die die opgenomen zijn in het raam van de overeenkomst tussen het centrum en RIZIV tellent voor twaalf activiteiten.

Enkel vijf percent van het totaalaantal vrijwillige zwangerschapsonderbrekingen uitgevoerd door het centrum kunnen meegerekend worden.

De consults per telefoon, de vrijwillige zwangerschapsonderbrekingen en de daarmee verbonden consults zoals omschreven in de overeenkomst tussen het centrum en RIZIV worden niet meegerekend.

De vrijwillige zwangerschapsonderbrekingen en de daarmee verbonden consults uitgevoerd door een centrum waarvan de overeenkomst met RIZIV niet werd opgezegd worden niet meer meegerekend. § 3. De activiteiten tot sensibilisering voor die problematieken in rechtstreeks verband met de opdrachten van de centra worden gevaloriseerd op basis van de gedekte uurperiode, ongeacht het aantal personen van het centrum die door die activiteit gemobiliseerd zijn, naar rato van één activiteit per schijf van 60 minuten en ze ingeschreven zijn in het register van de sensibiliseringsactiviteiten opgenomen in bijlage 33.

Spreekgroepen, deelname aan festivals of andere evenementen, de uitdeling van voorbehoedsmiddelen, de organisatie van tentoonstellingen en conferenties worden als sensibiliseringsactiviteiten beschouwd.

Art. 304.Het erkenningsbesluit wordt overeenkomstig artikel 209 van het decreetgevend Wetboek na elke verandering van categorie gewijzigd.

Elke desbetreffende veranderingsaanvraag moet aan het bestuur worden gericht vóór 30 april. Om voor een verandering van categorie in aanmerking te komen, moet het centrum tijdens het jaar voorafgaand aan de aanvraag gewerkt hebben in overeenstemming met het criterium dat geldt voor de hogere categorie waarvoor de verandering van het erkenningsbesluit wordt aangevraagd.

De verandering van categorie treedt in werking op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de aanvraag werd ingediend.

Art. 305.§ 1. Wanneer een centrum gedurende twee opeenvolgende jaren niet kan bewijzen dat het aantal jaarlijks geopende dossiers is bereikt dat overeenstemt met het minimumaantal van de categorie waarin het is ondergebracht, kan de Minister van ambtswege overgaan tot de herziening van het erkenningsbesluit.

De dienst wordt ondergebracht in de categorie die overeenstemt met het gemiddeld aantal activiteiten die effectief uitgevoerd werden in de loop van bedoelde beide jaren.

Na het eerste jaar betekent de Minister aan het centrum een schrijven waarin aan de bepaling waarin deze paragraaf voorziet, herinnerd wordt. § 2. De Minister stelt de dienst in kennis van het voorstel tot herziening, waarbij de dienst over vijftien dagen beschikt om schriftelijk zijn opmerkingen te gelde te maken. § 3. De verandering van categorie treedt in werking op 1 januari van het jaar volgend op de kennisgeving bedoeld in paragraaf 1. Afdeling 2 - Subsidiëring

Onderafdeling 1 - Subsidies voor personeelskosten

Art. 306.§ 1. De subsidies die de uitgaven in verband met het statutaire of contractuele personeel dekken worden aan het centrum toegekend naar gelang van de categorie waarin het ingedeeld is en zijn vastgelegd als volgt : 1° categorie I : 0,50 VTE;2° categorie II : 1 VTE;3° categorie III : 1,30 VTE;4° categorie IV : 1,60 VTE;5° categorie V : 2 VTE;6° categorie VI : 2,50 VTE;7° categorie VII : 3,00 VTE. Voor de centra die vrijwillige zwangerschapsonderbrekingen hebben uitgevoerd gedurende de referentieperiode voor de bepaling van de erkenningscategorie, wordt de in het eerste lid bedoelde bezoldigde betrekking verhoogd als volgt : 1° voor het centrum dat 1 tot 99 vrijwillige zwangerschapsonderbrekingen heeft uitgevoerd : 0,7 bijkomende VTE;2° voor het centrum dat 100 tot 199 vrijwillige zwangerschapsonderbrekingen heeft uitgevoerd : 1,1 bijkomende VTE;3° voor het centrum dat 200 en meer vrijwillige zwangerschapsonderbrekingen heeft uitgevoerd : 1,5 bijkomende VTE. De subsidies mogen niet hoger zijn dan de weddeschalen vermeld in bijlage 24, verhoogd met de werkgeverslasten.

Het centrum verdeelt die subsidieerbare arbeidsduur onder de leden van zijn personeel die houder zijn van één van de diploma's bedoeld in het derde, vierde, vijfde en zesde lid van artikel 192 van het decreetgevend Wetboek.

Er kunnen subsidies verleend worden voor een persoon die houder is van een andere titel voor zover hiervan melding gemaakt wordt in het erkenningsbesluit, alsook van de arbeidsduur die voor hem voorzien wordt. § 2. De weddeschalen opgenomen in bijlage 35 worden geïndexeerd overeenkomstig de regels die van toepassing zijn op de sector. § 3. Binnen de perken van de aan de werkgevers opgelegde verplichtingen worden toelagen verleend ter dekking van volgende uitgaven i.v.m. het personeel bedoeld in dit artikel : 1° de eindejaarstoelage en het vakantiegeld, beperkt volgens de regels die toepasselijk zijn op de personeelsleden van de Regeringsdiensten;2° de vooropzegvergoeding wanneer de vooropzeg gepresteerd wordt;3° de sociale werkgeversbijdragen;4° de reiskosten tussen de woonplaats en de werkplaats voor zover de werknemer het openbaar vervoer gebruikt volgens de regels die toepasselijk zijn op de personeelsleden van de Regeringsdiensten;5° het globale bedrag van de arbeidsongevalverzekeringen, burgerlijke aansprakelijkheid (BA prof + BA exploi - BA ondernemingen); 6° de uitgaven i.v.m. de verplichtingen bedoeld in de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, gefactureerd door de interne of externe dienst voor bescherming en preventie op het werk; 7° het geld verschuldigd aan een werknemer in geval van arbeidsduurvermindering, met uitzondering van de vergoedingen in geval van contractbreuk.

Art. 307.§ 1. Tussentijdse verhogingen worden toegekend voor effectieve diensten die beschouwd kunnen worden als nuttige ervaring en die het personeel eerder gepresteerd heeft bij instellingen erkend of gesubsidieerd door een overheid onder Belgisch, buitenlands of internationaal recht.

De Minister beoordeelt of de diensten bedoeld in het eerste lid uit hoofde van betrokkene als nuttige ervaring beschouwd kunnen worden. § 2. Het deeltijds geworven personeelslid krijgt de tussentijdse verhogingen op dezelfde manier als een voltijds geworven personeelslid.

Art. 308.§ 1. De in aanmerking komende diensten die volle maanden bestrijken, komen rechtstreeks in aanmerking voor de geldelijke anciënniteit.

De toegelaten dienstprestaties die delen van maanden dekken, worden op het einde van het jaar opgeteld.

Delen van maanden die periodes van dertig dagen uitmaken worden te gelde gemaakt in de geldelijke anciënniteit ten belope van één maand per periode van dertig dagen. § 2. De anciënniteiten worden in aanmerking genomen in de maand van de overlegging van voor echt verklaarde documenten waarin melding wordt gemaakt van o.a. de naam en de geboortedatum van het personeelslid, de naam van de werkgevers, het doel van de dienst en de aard van de betrekking, het statuut, het aantal gepresteerde uren, alsook het bewijs dat deze diensten erkend of gesubsidieerd waren door de overheden of instellingen bedoeld in § 307, § 1.

Art. 309.De uitgaven in verband met de psychologische, juridische en seksuologische verstrekkingen en met de diensten die de adviseurs voor huwelijksproblemen in het kader van een aannemingscontract verstrekken, komen in aanmerking ten belope van een forfaitair bedrag van 30 euro per subsidiabel gepresteerd uur.

Dat bedrag wordt jaarlijks op 1 januari geïndexeerd en door de Minister aan de centra meegedeeld.

Het aantal subsidieerbare uren wordt aan het centrum toegekend op grond van de categorie waaronder het ingedeeld is, en wordt vastgelegd als volgt : Categorie I : 100 uren Categorie II : 243 uren Categorie III : 358 uren Categorie IV : 460 uren Categorie V : 600 uren Categorie VI : 740 uren Categorie VII : 880 uren De krachtens het eerste lid toegekende toelagen kunnen gebruikt worden voor de betaling van de kosten van het bezoldigde personeel van het centrum als aanvulling van de krachtens de artikelen 306 tot 308 verleende toelagen.

Om in aanmerking te komen voor de uitgaven waarvoor toelagen toegekend kunnen worden, bevat de in lid 1 bedoelde bedrijfsovereenkomst die tussen de inrichtende macht en een zelfstandige dienstverlener gesloten wordt minstens de volgende gegevens : 1° de identificatie van de partijen;2° het doel, de duur en de frequentie van de dienstverlening;3° de plaats waar de dienst verleend wordt;4° de verplichtingen in verband met het gebruik van de algemene diensten en van de lokalen;5° het principe van de naleving van het decreet en van de bepalingen die overeenkomstig laatstgenoemde worden genomen;6° de modaliteiten voor de deelname aan het multidisciplinaire overleg;7° de duur van de overeenkomst;8° de voorwaarden voor de opzegging van de overeenkomst;9° de bevoegde instanties in geval van geschil. Onderafdeling 2 - Subsidies voor werkingskosten

Art. 310.§ 1. De subsidies die de werkingskosten dekken worden aan de centra toegekend naar gelang van de categorie waarin ze ingedeeld zijn en worden overeenkomstig de volgende minima vastgelegd : 1° categorie I : 4.460 euro; 2° categorie II : 16.100 euro; 3° categorie III : 19.830 euro; 4° categorie IV : 24.800 euro; 5° categorie V : 30.990 euro; 6° categorie VI : 37.180 euro; 7° categorie VII : 43.380 euro. § 2. De op basis van dit artikel toegekende toelagen kunnen dienen voor de betaling van : 1° personeelsuitgaven, met uitsluiting van de personeelsuitgaven gesubsidieerd krachtens artikel 207 van het decreetgevend deel van het Wetboek.Om in aanmerking te komen voor de op basis van dit artikel toegekende toelagen voor personeelsuitgaven worden geen kwalificatievereisten aan het personeel opgelegd. Desalniettemin gelden dezelfde weddeschalen en anciënniteitsregels als voor het gesubsidieerde personeel, zoals ze vastliggen in artikel 306; 2° de uitgaven betreffende de diensten verstrekt door zelfstandigen beroepsmensen, met uitsluiting van de uitgaven betreffende de door zelfstandige beroepsmensen verstrekte diensten gesubsidieerd krachtens artikel 208 van het decreetgevend deel van het Wetboek;3° de reis- en parkeerkosten in België, ten belope van de bedragen toegekend aan de personeelsleden van de Regeringsdiensten, voor zover het voorwerp van de verplaatsing duidelijk aangegeven wordt en voor zover een reisblad is opgesteld, met uitsluiting van de verplaatsingen tussen de woonplaats en de werkplaats van het personeel;4° de kosten voor internet- en telefoonaansluitingen en -verkeer; 5° de kantoorkosten, o.a. voor onderhoudsproducten, zegels, documentatie, kantoorbenodigdheden, papier; 6° wasserijkosten, kosten voor de verwijdering van afval, voor sociaal secretariaat, voor boekhoudkundig beheer; 7° de kosten m.b.t. de bijdrage aan een federatie van erkende centra, alsook aan elke andere instelling in verband met de opdrachten van de centra voor levens- en gezinsvragen; 8° de aankoop van materieel voor een maximumbedrag van 500 euro, voor zover het gebruik ervan in verband staat met de uitoefening van de opdrachten; 9° de lasten in verband met : a) het bewonen van een gebouw of een gebouwgedeelte, met inbegrip van de lasten i.v.m. het gebruik van het goed (stroom, verwarming, water, gas), voor zover ze voor de huurcentra voortvloeien uit een huurovereenkomst in goede en behoorlijke vorm; b) de afschrijving of de inrichtingswerken betreffende het onroerende goed aangekocht of gebouwd door een erkend centrum, zoals bedoeld in artikel 206 van het decreetgevend deel van het Wetboek.Als het gebouw voor andere activiteiten dient dan die welke door de toelage gefinancierd worden, moeten de lasten verdeeld worden ofwel naar gelang van de gebruiksduur voor de gefinancierde activiteit, of naar gelang van de voor die activiteit vereiste oppervlakte; 10° de kosten voor de inschrijving op colloquia of vormingen, de reis- en verblijfkosten toegekend op dezelfde grond als die toegekend aan de personeelsleden van de Regeringsdiensten;11° wanneer de inschrijvingskosten voor een colloquium of een vorming hoger zijn dan de som van vijfhonderd euro, jaarlijks geïndexeerd op 1 januari met verwijzing naar de gezondheidsindex van 1 januari 2010, of wanneer het colloquium of de vorming in het buitenland plaatsvindt, moet de voorafgaande toestemming van de Regeringsdiensten aangevraagd worden en vergezeld gaan van het programma en van een specifieke begroting om in aanmerking te worden genomen;12° de diverse taksen en de verzekeringen die niet betrekking hebben op het personeel;13° de kosten in verband met informatie over de activiteiten van het centrum en de verstrekking ervan;14° de vormings- en supervisiekosten;15° de cafetariakosten voor een jaarlijks maximumbedrag van : a) honderdvijfentwintig euro voor de centra van 1e, 2e en 3e categorie;b) tweehonderdvijftig euro voor de overige centra;16° het gewone onderhoud van lokalen en kleine herstellingen. § 3. De afschrijving van goederen van het patrimoniale type met een schatbare gebruiksduur van meer dan één jaar komt als werkingskosten in aanmerking voor het voordeel van de toelagen en wordt berekend als volgt : 1° tien jaar voor het meubilair;2° drie jaar voor het informaticamateriaal;3° vijf jaar voor de overige kantooruitrustingen;4° drie jaar voor software. Het afschrijvingsplan wordt pas in aanmerking genomen als het in de boekhouding opgenomen is. Zoniet komt de aankoop van materiaal niet in aanmerking voor de toelage. § 4. Volgende kosten worden in geen geval als werkingskosten in aanmerking genomen : 1° kosten voor taxiritten;2° restaurant-, traiteur- of overnachtingskosten;3° de uitgaven verricht in de vorm van een forfaitair bedrag zonder detail van de prestaties;4° de aankoop van voertuigen;5° de vertegenwoordigingskosten;6° het medische materiaal, voor consumptie geschikte goederen en elke uitgave ten laste van het RIZIV;7° de eventuele terugbetaling van vrijwilligers;8° bankinteresten. § 5. De bedragen bedoeld in § 1 worden jaarlijks op 1 januari geïndexeerd op grond van de gezondheidsindex van 1 januari 1998 en door de Minister aan de centra meegedeeld.

Onderafdeling 3 - Vereffening

Art. 311.De subsidies worden gestort in vier driemaandelijkse voorschotten van 22,5 % wat betreft de werkingssubsidies en de subsidies voor de prestaties van de zelfstandige vaklui en van 20 % wat betreft de subsidies voor het bezoldigde personeel.

Voor de vereffening van het saldo worden de bewijsstukken i.v.m. de uitgaven uiterlijk 30 april van het jaar dat volgt op het jaar waarvoor de subsidie is toegekend aan de administratie overgelegd.

Het door de administratie meegedeelde saldo wordt uiterlijk 31 oktober vereffend.

Als na onderzoek van de bewijsstukken blijkt dat documenten onvolledig zijn of ontbreken, wordt het centrum door de Regeringsdiensten ingelicht en beschikt het over tien dagen om orde op zaken te stellen.

Na afloop van die termijn wordt het onderzoek van het dossier bij gebrek aan antwoord als dusdanig voortgezet.

Er kan evenwel een gerechtvaardigde aanvraag tot verlenging van de termijn met 10 dagen ingediend worden.

Wanneer de Regeringsdiensten klaar zijn met het onderzoek van de stukken die het gebruik van de toelage rechtvaardigen, delen ze de conclusies mee aan de inrichtende macht van het centrum, die met ingang van de verzenddatum over vijftien dagen beschikt om zijn opmerkingen mee te delen.

Na onderzoek van die opmerkingen betekenen de Regeringsdiensten de beslissing aan de dienst met melding van alle rechtsmiddelen. Afdeling 3 - Weigering, schorsing en intrekking van de erkenning of de

subsidie

Art. 312.Wanneer een erkend centrum de bepalingen van de artikelen 183 tot en met 218 van het decreetgevend deel van het Wetboek of van deze titel niet in acht neemt, kan de Minister beslissen hetzij de erkenning in te trekken, hetzij de toelagen te verminderen of te schorsen, of de erkenning te schorsen.

Art. 313.Het centrum ten opzichte waarvan wordt overwogen één van de in artikel 312 bedoelde beslissingen te nemen, wordt daarvan op de hoogte gebracht. Het wordt verzocht zijn opmerkingen schriftelijk in te dienen binnen een termijn van vijftien dagen na ontvangst van het voorstel van beslissing. Deze opmerkingen worden aan de "Commission wallonne de la Famille" overgemaakt.

Het dossier met het voorstel van beslissing en de schriftelijke opmerkingen van het centrum worden aan de "Commission wallonne de la Famille" gestuurd.

De beslissing wordt genomen binnen twee maanden na ontvangst van het advies van de "Commission wallonne de la famille". De datum van inwerkingtreding, de duur en, als het om een vermindering van de toelagen gaat, het bedrag ervan worden er onder andere in aangegeven.

Art. 314.Indien beslist wordt de erkenning te weigeren of in te trekken, wordt daarvan bij aangetekend schrijven kennis gegeven aan de aanvrager.

Art. 315.Wanneer een centrum niet kan bewijzen dat het over één kalenderjaar het aantal activiteiten verricht heeft dat overeenstemt met de categorie waarvoor het erkend is, wordt de toelage verminderd naar verhouding van de activiteiten die werkelijk gepresteerd werden. Afdeling 4 - Activiteitenverslag

Art. 316.Aan het einde van elk jaar bezorgt het centrum het bestuur een activiteitenverslag dat moet stroken met het model opgenomen als bijlage 34. Afdeling 5 - Boekhoudplan

Art. 317.Het centrum keurt het genormaliseerde boekhoudplan goed dat opgemaakt is op grond van de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen. HOOFDSTUK III. - Federaties van centra

Art. 318.De Minister erkent de federaties van centra bedoeld in artikel 218 van het decreetgevend Wetboek.

Om erkend te worden, telt een federatie minstens twaalf erkende centra. HOOFDSTUK IV. - Decentralisatie

Art. 319.Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan de Regering een multidisciplinair team toelaten om in verschillende zetels te werken, voor zover ze inspeelt op bijzondere plaatselijke omstandigheden en op de specifieke behoeften van de bevolking. Dat werkingsmechanisme heet " decentralisatie ".

De artikelen 292 tot 298 zijn toepasselijk op de decentralisaties. Wat betreft de minimumduur van de prestaties met verplichte aanwezigheid van de dienstverleners, alsook de animaties bedoeld in artikel 294 en de toegankelijkheid bedoeld in artikel 296, wordt de decentralisatie gedurende de eerste twee werkingsjaren onderworpen aan de vereisten die aan de centra van categorie 1 opgelegd worden.

Indien de gecumuleerde activiteiten van het centrum en van de decentralisatie ervan één of meer categoriesprongen rechtvaardigen, moeten vanaf het derde jaar de aan die vooruitgang gekoppelde vereisten vervuld worden : 1° door de decentralisatie indien de door haar ontwikkelde activiteiten met een hogere categorie stroken, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 302 en 303;2° door het centrum indien de door hem ontwikkelde activiteiten met een hogere categorie stroken, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 313 en 314;3° door degene die gedurende het vorige jaar de grootste vooruitgang heeft geboekt in de veronderstelling dat hun respectieve activiteiten voor geen van beide een categoriesprong op basis van de bepalingen van de artikel 313 en 314 tot gevolg heeft. In elk geval mogen de aan het centrum en/of aan de decentralisatie ervan opgelegde vereisten niet strenger of milder zijn dan degene die overeenstemmen met de bijkomende middelen toegekend ingevolge de categoriesprong berekend op basis van de optelling van de activiteiten van het centrum en van de decentralisatie ervan.

TITEL IV. - Hulpdienst voor gezinnen en bejaarde personen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 320.In de zin van deze titel wordt verstaan onder : 1° gemeenten met een lage bevolkingsdichtheid : de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van 120 inwoners per km 2 of minder. De bevolkingsdichtheid wordt bepaald op grond van : a) de oppervlakte van de gemeenten, zoals meegedeeld door de Centrale Administratie van het Kadaster van het Ministerie van Financiën;b) de cijfers van de werkelijke bevolking per gemeente op 1 januari van bedoeld jaar, zoals bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad door het Directoraat-generaal Statistiek en Economische informatie van de Federale Overheidsdienst Economie;2° begeleidingsverantwoordelijke : een maatschappelijk assistent, een gegradueerde sociaal verpleger of een gegradueerde verpleger gespecialiseerd in communautaire of in openbare gezondheid.

Art. 321.Het als bijlage 37 opgenomen statuut van gezinshelp(st)er, alsook beide bijlagen erbij zijn aangenomen.

Art. 322.Het statuut van gezinshelp(st)er is op de bejaardenhelp(st)er toepasselijk binnen de perken van artikel 698 van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 323.Het als bijlage 38 opgenomen statuut van thuisoppasser, alsook beide bijlagen erbij zijn aangenomen.

Art. 324.De als bijlage 39 opgenomen lijst van de structuren voor huisvesting en collectief onthaal, bedoeld in artikel 219, 8°, van het decreetgevend deel van het Wetboek, is aangenomen.

Art. 325.De overeenkomstig artikel 235 van het decreetgevend deel van het Wetboek aan te wijzen dienst is de administratie.

Art. 326.De titel van de opleidingen die in het kader van artikel 228 van het decreetgevend deel van het Wetboek erkend worden kan nader bepaald worden door de Minister. HOOFDSTUK II. - Comité voor de begeleiding van de opleidingen

Art. 327.Het comité voor de begeleiding van de opleidingen bedoeld in artikel 230, § 4, van het decreetgevend deel van het Wetboek is samengesteld uit de volgende gewone en plaatsvervangende leden die de Minister aanwijst : 1° twee vertegenwoordigers van de administratie;2° één vertegenwoordiger per werkgeversfederatie;3° één vertegenwoordiger per representatieve organisatie van de werknemers van de privé-sector en de openbare sector : a) voor de privé-sector;F.G.T.B., C.S.C.-C.N.E. en C.G.S.L.B.; b) voor de openbare sector;C.G.S.P.-admi., C.S.C.-Openbare diensten., S.L.F.P.; 4° één vertegenwoordiger van de "Association paritaire pour l'Emploi et la Formation" (Paritaire vereniging Tewerkstelling en Opleiding);5° één vertegenwoordiger van het "Agence wallonne pour l'Intégration des Personnes handicapées" (Waals agentschap voor de Integratie van de Gehandicapte Personen);6° één vertegenwoordiger van de " Commission wallonne de la Famille ".

Art. 328.Het comité voor de begeleiding van de opleidingen legt de inhoud van de voortgezette opleiding van de begeleidingsverantwoordelijken bij ter post aangetekend schrijven ter goedkeuring aan de Minister voor. De Minister deelt zijn beslissing aan het comité mee binnen twee maanden na het voorstel. In geval van afkeuring rechtvaardigt de Minister zijn beslissing en doet het comité binnen drie maanden na de beslissing een nieuw voorstel.

De permanente opleiding bedoeld in artikel 230, § 4, van het decreetgevend deel van het Wetboek kan door de dienst toegankelijk gemaakt worden voor de ervaren gezinshelp(st)ers die onlangs in dienst genomen gezinshelp(st)ers begeleiden. HOOFDSTUK III. - Erkenning Afdeling 1 - Algemeen beginsel

Art. 329.De Minister is verantwoordelijk voor de beslissing tot erkenning, intrekking en opschorting van de erkenning. Afdeling 2 - Voorwaarden

Art. 330.Met de gezinshelp(st)er wordt gelijkgesteld de bejaardenhelp(st)er in het bezit van een bezoekattest afgeleverd door de dienst die een bijscholingscursus van 80 uren heeft georganiseerd, waaronder 40 uren psychologie, 12 uren kinderverzorging, 10 uur sociale wetgeving, 10 uren gezinseconomie, 8 uur beroepsethiek. Deze opleidingscursus is het voorwerp van een gunstig rapport van de administratie.

Art. 331.§ 1. De thuisoppassers tewerkgesteld op 1 januari 2004 in een erkende hulpdienst voor gezinnen en bejaarde personen die niet over de vereiste kwalificaties beschikken en die tegen 1 januari 2004 gedurende minstens één jaar het beroep van thuisoppas onder arbeidscontract hebben uitgeoefend, mogen hun functie blijven uitoefenen voor zover ze een afschrift van hun contract aan de administratie afgeven. § 2. De houders van een kwalificerende thuisoppasopleiding gesubsidieerd door het Europees Sociaal Fonds of in het kader van het project Now (onderwijs sociale promotie) die uiterlijk 31 december 2008 in dienst genomen zijn, mogen het beroep van thuisoppas uitoefenen op voorwaarde dat ze binnen vier jaar na hun insdienstneming slagen voor de opleiding veelzijdige hulp of dat hen een bekwaamheidsattest inzake gezinshulp afgeleverd wordt na een opleidingscyclus gezinshelp(st)er georganiseerd door een opleidingscentrum erkend op grond van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 13 november 1990 betreffende de inrichting van de opleidingscentra voor gezinshelp(st)ers.

Art. 332.§ 1. De dienst zorgt krachtens een arbeidsovereenkomst of op basis van een openbaar statuut voor de volgende minimale tewerkstelling : 1° 0,026 voltijds equivalent begeleidingsverantwoordelijke per aangesneden schijf van 1 000 uren hulpverlening in het dagelijkse leven die voor subsidies in aanmerking komen en die in het voorafgaande jaar door de dienst gepresteerd werden, met een minimum van 0,25 voltijds equivalent;2° 0,017 voltijds equivalent administratief bediende per aangesneden schijf van 1 000 uren hulpverlening in het dagelijkse leven die voor subsidies in aanmerking komen en die in het voorafgaande jaar door de dienst gepresteerd werden, met een minimum van 0,25 voltijds equivalent. § 2. De dienst zorgt krachtens een arbeidsovereenkomst of op basis van een openbaar statuut voor de volgende minimale tewerkstelling : 1° 0,038 voltijds equivalent begeleidingsverantwoordelijke per voltijds equivalent thuisoppas en gemiddeld minder tewerkgesteld over het jaar;2° 0,025 voltijds equivalent administratief bediende per voltijds equivalent thuisoppas en gemiddeld minder tewerkgesteld over het jaar. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring Afdeling 1 - Dienstcontingent

Art. 333.De toelagen worden toegekend met inachtneming van de beschikbare kredieten.

Voor de toekenning van de subsidies bedoeld in de artikelen 338 en 341 en volgende bepaalt de Minister jaarlijks en per dienst het maximumaantal subsidieerbare activiteitenuren inzake hulpverlening in het dagelijkse leven, ook "dienstcontingent" genoemd.

Onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 334, 335 en 336 is het contingent dat aan een dienst toegekend wordt gelijk aan het contingent dat in de loop van het vorige jaar aan de dienst toegekend werd. Het contingent wordt uiterlijk 1 mei van bedoeld jaar aan de diensten meegedeeld.

Art. 334.De dienst wordt in categorie A ingedeeld indien het contingent dat het jaar tevoren gebruikt werd gelijk is aan 100 % of meer van het gemiddelde van de contingenten die hem de twee laatste jaren werden toegekend.

De dienst wordt in categorie B ingedeeld indien het contingent dat het jaar tevoren gebruikt werd gelijk is aan 97 % en kleiner is dan 100% van het gemiddelde van de contingenten die hem de twee laatste jaren werden toegekend.

De dienst wordt in categorie C ingedeeld indien het contingent dat het jaar tevoren gebruikt werd kleiner is dan 97 % van het gemiddelde van de contingenten die hem de twee laatste jaren werden toegekend.

Art. 335.De dienst van categorie A komt in aanmerking voor een bijkomend contingent bovenop het contingent dat hem het jaar tevoren overeenkomstig artikel 336, §§ 1 en 2 toegekend werd.

De dienst van categorie B komt in aanmerking voor het contingent dat hem het jaar tevoren toegekend werd.

De dienst van categorie C komt in aanmerking voor een contingent gelijk aan 103 % van het contingent dat hij het jaar tevoren gebruikt heeft, beperkt tot het contingent dat hem het jaar tevoren toegekend werd.

Voor de diensten die in de loop van het jaar tevoren erkend werden is het contingent gelijk aan het contingent van het jaar tevoren.

Art. 336.§ 1. De overeenkomstig de artikelen 334 en 335 gerecupereerde uren worden in twee delen gesplitst, 65 % voor het deel bedoeld in § 2 en 35 % voor het deel bedoeld in § 3. § 2. Het eerste deel van de overeenkomstig de artikelen 334 en 335 gerecupereerde uren, waaraan het eventuele verschil tussen het tijdens bedoeld jaar toe te kennen aantal uren en de som van de tijdens het jaar tevoren toegekende contingenten toegevoegd wordt, wordt binnen elke sector herverdeeld als volgt : 1° een contingent van maximum 5 000 uren wordt toegekend per tijdens bedoeld jaar erkende dienst, met een maximum van 15 000 uren in totaal voor beide sectoren;2° het saldo van de te herverdelen uren wordt tussen de diensten van categorie A verdeeld als volgt : a) 50 % van het aantal uren wordt tussen de Waalse gemeenten verdeeld naar verhouding van het aantal inwoners van elke gemeente voor zover minstens één dienst van betrokken sector actief is in de gemeente;het aantal uren per gemeente wordt tussen de erkende diensten die in de gemeente actief zijn verdeeld naar verhouding van de aantallen uren gepresteerd door elk van hen in die gemeente twee jaar tevoren.

In de gemeenten waar geen enkele dienst van categorie A twee jaar tevoren actief was, wordt het aantal uren tussen de erkende diensten van categorie B die in de gemeente actief waren verdeeld naar verhouding van de aantallen uren gepresteerd door elk van hen in die gemeente twee jaar tevoren.

Voor de gemeenten waar geen enkele dienst van categorie A of B twee jaar tevoren actief was wordt het aantal uren toegevoegd aan de gerecupereerde uren bedoeld in § 3 van dit artikel; b) 50 % van het aantal uren wordt gelijk verdeeld tussen alle erkende diensten van categorie A en bij voorrang gepresteerd bij personen van 75 jaar en meer, alsook bij personen die in aanmerking komen voor de verhoogde tussenkomst of voor het OMNIO-statuut bedoeld in artikel 37, § 1, tweede en derde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. § 3. Het tweede deel van de uren die in beide sectoren, de private en de openbare, overeenkomstig de §§ 2 en 3 gerecupereerd werden, wordt tussen de diensten van categorie A herverdeeld naar rato van de overschrijding ervan.

Art. 337.Na kennisgeving van de contingenten kunnen diensten een overeenkomst sluiten om de eventuele uren die in het kader van de perken van hun contingent niet gebruikt worden, aan te wenden ten gunste van de partijen bij de overeenkomst die hun contingent zouden overschrijden. Van die overeenkomst wordt kennis gegeven aan de Minister voor 1 oktober van bedoeld jaar.

Art. 338.Voorzover de beschikbare kredieten het toelaten en onverminderd de artikelen 333 tot en met 336, genieten de activiteiten verricht door diensten boven de grenzen van hun contingent de subsidies bedoeld in de artikelen 341, 343 en 344, eventueel naar evenredigheid verminderd. Afdeling 2 - Soorten specifieke subsidies en toekenningsvoorwaarden

Onderafdeling 1 - Subsidies voor cursussen, vergaderingen en verdeling van maaltijden

Art. 339.§ 1. De subsidies toegekend overeenkomstig artikel 246 van het decreetgevend deel van het Wetboek worden slechts verleend indien minstens zes gezinshelp(st)ers aan de bijscholingscursussen deelnemen.

Die cursussen vinden plaats tijdens de normale werkuren.

De deelname bedoeld in het eerste lid mag minder dan zes gezinshelp(st)ers betreffen indien de cursus multidisciplinair is en indien minstens drie gezinshelp(st)ers en drie andere vakspecialisten inzake sociale actie eraan deelnemen.

De Minister kan een afwijking van deze paragraaf toekennen op basis van het bewijsdossier dat hem door de dienst overgemaakt wordt en waarin het thema van de opleiding waarvoor een afwijking aangevraagd wordt, de doelstellingen en de redenen van de aanvraag tot afwijking vermeld worden. § 2. De vervolmakingscursus moet minstens twee uren duren. § 3. De administratie moet minstens vijftien dagen vóór de aanvang van de cursussen in kennis gesteld worden van de organisatie en het programma van de cursus alsook van de eventuele aanvraag om afwijking. § 4. De diensten besteden minstens 1,47 % en hoogstens 4 % van hun contingent aan de organisatie van bijscholingscursussen, verhoogd met de activiteit van de gezinshelp(st)ers tewerkgesteld in het kader van elke maatregel inzake tewerkstellingshulp. Zoniet zullen ze een strafmaatregel opgelegd krijgen die overeenstemt met het product van de vermenigvuldiging van het aantal ontbrekende uren met de gemiddelde uurtoelage. § 5. De dienst maakt voor minstens een jaar een plan inzake de opleiding van gezinshelp(st)ers en thuisoppassers op. Zoals bepaald bij de regelgeving inzake arbeidsrecht wordt het plan voor advies aan de ondernemingsraad/het overlegcomité of, zoniet, aan de vakbondsafvaardiging onderworpen en voor 31 januari van bedoeld jaar aan de administratie overgelegd.

Art. 340.§ 1. Om in aanmerking te komen voor de subsidie bedoeld in artikel 242 van het decreetgevend deel van het Wetboek besteden de diensten minstens 1 % en hoogstens 5 % van hun contingent aan de organisatie van de vergaderingen bedoeld in artikel 246 van het decreetgevend deel van het Wetboek, verhoogd met de activiteit van de gezinshelp(st)ers tewerkgesteld in het kader van elke maatregel inzake tewerkstellingshulp, waarvan maximum 1 % besteed wordt aan de vergaderingen inzake sociaal overleg en het saldo aan de vergaderingen betreffende de organisatie van de dienst, de verplichtingen van de arbeidsgeneeskunde, de toestand van de rechthebbenden, de verbeteringen die aangebracht moeten worden aan de functie en de begeleiding van de onlangs in dienst genomen gezinshelp(st)ers.

Zoniet zullen ze een strafmaatregel opgelegd krijgen die overeenstemt met het product van de vermenigvuldiging van het aantal ontbrekende uren met de gemiddelde uurtoelage.

In voorkomend geval worden de notulen die opgemaakt worden in het kader van de vergaderingen bedoeld in het eerste lid op de activiteitenzetel bewaard. § 2. Om in aanmerking te komen voor de subsidie, mag de in artikel 247 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde activiteit niet zes uren per dag en per gezinshelp(st)er overschrijden en wordt ze voor 2 prestaties per dag en per gezinshelp(st)er geteld, overeenkomstig artikel 343.

Onderafdeling 2 - Subsidie voor hulpverlening in het kader van dagelijkse handelingen

Art. 341.In het kader van het gebruik van het contingent bestaat de subsidie : 1° voor de diensten die onder de private sector ressorteren, uit een forfaitair bedrag van 21,1016 euro per gepresteerd uur, als tegemoetkoming in de loonlasten van de gezinshelp(st)ers;dat bedrag wordt met 0,4819 euro vermeerderd voor de uren gepresteerd door de gezinshelp(st)ers van wie de anciënniteit die voor de berekening van hun wedde in aanmerking genomen wordt minstens 8 jaar en minder dan 14 jaar bedraagt, met 1,4846 euro voor de uren gepresteerd door de gezinshelp(st)ers van wie de anciënniteit die voor de berekening van hun wedde in aanmerking genomen wordt minstens 14 jaar en minder dan 20 jaar bedraagt, met 1,8830 euro voor de uren gepresteerd door de gezinshelpers van wie de anciënniteit die voor de berekening van hun wedde in aanmerking genomen wordt 20 jaar en meer bedraagt; 2° voor de diensten die onder de openbare sector ressorteren, uit een forfaitair bedrag van 20,2197 euro per gepresteerd uur, als tegemoetkoming in de loonlasten van de gezinshelp(st)ers;dat bedrag wordt met 2,3665 euro vermeerderd voor de uren gepresteerd door de gezinshelp(st)ers van wie de anciënniteit die voor de berekening van hun wedde in aanmerking genomen wordt minstens 8 jaar en minder dan 14 jaar bedraagt, met 4,0911 euro voor de uren gepresteerd door de gezinshelp(st)ers van wie de anciënniteit die voor de berekening van hun wedde in aanmerking genomen wordt minstens 14 jaar en minder dan 20 jaar bedraagt, met 4,6378 euro voor de uren gepresteerd door de gezinshelpers van wie de anciënniteit die voor de berekening van hun wedde in aanmerking genomen wordt 20 jaar en meer bedraagt. Voor de diensten georganiseerd door een openbare dienst die de bij het RGB vastgelegde schaal D1.1 noch de schaal D2 toepast op de gezinshelp(st)ers wanneer hij niet onderworpen is aan een beheersplan dat onder het Tonus-plan valt, worden de bedragen 2,3665 euro, 4,0911 euro en 4,6378 euro respectievelijk 0,4969 euro, 1,5570 euro en 1,7651 euro; 3° voor de diensten die onder de openbare sector vallen, wordt een forfaitair bedrag toegekend per uur gepresteerd door gezinshelp(st)ers die een bepaalde leeftijd bereikt hebben op 1 januari van het jaar dat in aanmerking genomen wordt voor de toekenning van de subsidies.Dat bedrag wordt verleend voor de financiering van de toekenning van bijkomende verlofdagen aan de betrokken gezinshelp(st)ers en mits compenserende indienstneming. Het varieert naar gelang van de leeftijd bereikt door de gezinshelp(st)er zoals aangegeven in onderstaande tabel :

Leeftijd

52

53

54

55

56

57

58

Verlofdagen

5

8

10

13

15

18

20

Subsidie/u

€ 0,8432

€ 1,3724

€ 1,7353

€ 2,2958

€ 2,6805

€ 3,2752

€ 3,6838


4° een bijkomend forfaitair bedrag van 4,1021 euro per uur gepresteerd tussen 6 uur en 8 uur en tussen 18 uur en 20 uur, een bijkomend forfaitair bedrag van 7,1787 euro per uur gepresteerd tussen 20 uur en 21 uur 30, een bijkomend forfaitair bedrag van 11,4859 euro per uur gepresteerd op zon- en feestdagen en een bijkomend forfaitair bedrag van 5,3328 euro per uur gepresteerd op zaterdagen. De activiteit van de gezins- en seniorenhelp(st)ers van wie de tewerkstelling gefinancierd wordt in het kader van elke maatregel inzake tewerkstellingshulp wordt in aanmerking genomen voor de toekenning van die subsidie.

Het aantal gesubsidieerde uren bedoeld in het eerste lid mag niet hoger zijn dan 4 % van het contingent van de dienst, verhoogd met de activiteit van de gezinshelp(st)ers tewerkgesteld in het kader van elke maatregel inzake tewerkstellingshulp.

De modaliteiten bedoeld in de artikelen 337 en 338 zijn toepasselijk op de uren bedoeld in het vorige lid.

Onderafdeling 3 - Bijkomende subsidie voor dunbevolkte gemeenten

Art. 342.§ 1. Er wordt een aanvullende subsidie van 0,1327 euro toegekend per uur gepresteerd ten gunste van gebruikers die in dunbevolkte gemeenten wonen. § 2. Deze subsidie kan toegekend worden voor alle activiteiten inzake hulpverlening in het dagelijkse leven die door de gezins- en bejaardenhelp(st)ers verricht worden, met uitzondering van de activiteiten bedoeld in de artikelen 246 en 247 van het decreetgevend deel van het Wetboek. De activiteit van de gezins- en seniorenhelp(st)ers van wie de tewerkstelling gefinancierd wordt in het kader van elke maatregel inzake tewerkstellingshulp wordt in aanmerking genomen voor de toekenning van die subsidie.

Onderafdeling 4 - Forfaitaire subsidie voor administratief personeel

Art. 343.De subsidie bevat een bijkomend forfaitair bedrag van 2,3197 euro per prestatie inzake hulpverlening in het dagelijkse leven, toegekend als tegemoetkoming in de kost van het administratief personeel. Per prestatie wordt verstaan een type taak die zonder onderbreking vervuld wordt.

Onderafdeling 5 - Forfaitaire subsidie voor verantwoordelijke van de begeleiding

Art. 344.De subsidie bevat een bijkomend forfaitair bedrag van 1,0079 euro dat toegekend wordt als tegemoetkoming in de loonkosten van de begeleidingsverantwoordelijken per uur gepresteerd door de gezins- en bejaardenhelp(st)ers.

Onderafdeling 6 - Forfaitaire subsidie voor thuisoppassers

Art. 345.De forfaitaire som bedoeld in artikel 251 van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt vastgelegd op 4.448,3399 euro per jaar.

Onderafdeling 7 - Forfaitaire subsidie voor thuisoppassers en gezinshelpsters in dewerkgelegenheidsbevordering

Art. 346.De forfaitaire som bedoeld in artikel 252 van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt vastgelegd op 1.082,4322 euro per jaar.

Onderafdeling 8 - Forfaitaire subsidies voor verplaatsingskosten

Art. 347.De dienst ontvangt een forfaitaire subsidie van 0,0899 euro per beroepskilometer afgelegd door : 1° de werknemers van de dienst die vallen onder het toepassingsveld van de collectieve arbeidsovereenkomst van de paritaire subcommissie voor de diensten van de gezinshelp(st)ers en bejaardenhelp(st)ers betreffende de classificatie en de loonschalen, met uitzondering van de werknemers bedoeld in artikel 2 van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen;2° door de gezinshelp(st)ers en de thuisoppassers van de openbare diensten. Onderafdeling 9 - Tegemoetkoming voor bijkomende verlofdagen

Art. 348.Als tegemoetkoming in de kost van de toekenning van bijkomende verlofdagen ontvangt de dienst die onder de private sector ressorteert een jaarlijkse forfaitaire subsidie van 501,9514 euro per voltijds equivalent werknemer vallend onder het toepassingsveld van de collectieve arbeidsovereenkomst van de paritaire subcommissie voor de diensten van de gezinshelp(st)ers en bejaardenhelp(st)ers betreffende de classificatie en de loonschalen, met uitzondering van de werknemers bedoeld in de artikelen 11, 16 en 17 en van de werknemers bedoeld in artikel 2 van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen.

De diensten die onder de openbare sector ressorteren ontvangen een jaarlijks forfaitair bedrag van 501,9514 euro per voltijds equivalent help(st)er, met uitzondering van de werknemers bedoeld in artikel 338, en per voltijds equivalent thuisoppasser. Dat forfaitair bedrag wordt verhoogd voor de werknemers die een bepaalde leeftijd bereikt hebben op 1 januari van het jaar dat voor de toekenning van de subdidies in aanmerking genomen wordt. Dat bedrag wordt verleend voor de financiering van de toekenning van bijkomende verlofdagen aan de betrokken werknemers en mits compenserende indienstneming. Het bedrag varieert naar gelang van de leeftijd bereikt door de gezinshelp(st)er zoals aangegeven in onderstaande tabel :

Leeftijd

52

53

54

55

56

57

58

Verlofdagen

5

8

10

13

15

18

20

Subsidie/VTE

€ 1.139,23

€ 1.822,76

€ 2.278,45

€ 2.961,99

€ 3.417,68

€ 4.101,21

€ 4.556,90


Onderafdeling 10 - Koopkrachtondersteunende maatregelen voor de begunstigden

Art. 349.De erkende hulpdiensten voor gezinnen en bejaarde personen verlenen een vermindering van 0,40 euro per uur aan de rechthebbenden op hun activiteit inzake hulpverlening in het dagelijkse leven.

Een compenserende subsidie waarvan het bedrag gelijk is aan de toegekende verminderingen wordt aan elke erkende dienst toegekend.

De vermindering van 0,40 euro per uur wordt toegepast op de laatste uurkost vastgelegd overeenkomstig artikel 367 en de artikelen 219 tot en met 260 van het decreetgevend deel van het Wetboek waaraan uitvoering wordt gegeven. De vermindering van 0,40 euro wordt ook toegepast op de uurbijdrage vastgelegd overeenkomstig artikel 367, § 2.

De in aanmerking te nemen activiteit inzake hulpverlening in het dagelijkse leven is die gepresteerd door de gezins- en bejaardenhelp(st)ers van de erkende dienst, ongeacht de modaliteiten voor de financiering van het werk van die help(st)ers. Zodoende wordt, naast de activiteit inzake hulpverlening in het dagelijkse leven die overeenkomstig deze titel voor subsidies in aanmerking komt, rekening gehouden met de activiteit van de gezins- en bejaardenhelpers van wie de tewerkstelling gefinancierd wordt o.a. in het kader van het doorstromingsprogramma of van de verminderingen van de werkgeversbijdragen toegepast krachtens het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, hetzij in het kader van de maatregelen betreffende de A.P.E., van het plan Activa met geactiveerde werkloosheidsuitkering (arbeidsuitkering genoemd) en van artikel 60 van de wet betreffende de O.C.M.W.'s.

Art. 350.De subsidie wordt aan de erkende dienst betaald na indiening bij het Directoraat-generaal Sociale actie en Gezondheid van de subsidieaanvraag overeenkomstig artikel 357, waarbij worden gevoegd : 1° een verklaring op erewoord waaruit blijkt dat alle rechthebbenden op hulpverlening in het dagelijkse leven tijdens bedoelde periode een vermindering van 0,40 euro per uur hebben genoten;2° een overzicht van de activiteiten van de gezins- of bejaardenhelp(st)ers die niet voorkomen in voornoemde subsidieaanvraag;3° een verklaring van schuldvordering waarvan het bedrag gelijk is aan het product van de vermenigvuldiging van de uren die voor de vermindering in aanmerking gekomen zijn met het forfaitair bedrag van 0,40 euro. Die stukken worden behoorlijk ingevuld, gedagtekend en ondertekend.

De erkende dienst die de vermindering niet toekent aan zijn rechthebbenden verliest het voordeel van de subsidies waarin dit artikel voorziet voor de periode waarvoor ze toegekend had moeten worden. Afdeling 3 - Algemene voorwaarden

Art. 351.Om in aanmerking te komen voor de subsidie bedoeld in de artikelen 341, 343 en 344, mag het aantal uren tijdens dewelke de hulp verleend wordt aan de naaste hulpverlener van een rechthebbende niet hoger zijn dan 10 % van het aantal uren dat elk kwartaal aan de verzoeker toegekend wordt, met een maximum van 10 uur per kwartaal. De in artikel 240 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde bijdrage betreffende die uren wordt vastgelegd op hetzelfde bedrag als de bijdrage van de rechthebbende op de hulpverlening.

Art. 352.De bijdrage bedoeld in artikel 248 van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt vastgelegd op 10 % van de persoonlijke bijdrage van de rechthebbende op de hulpverlening, zoals bedoeld in artikel 240 van het decreetgevend deel van het Wetboek.

De duur van de reis wordt in de activiteit die in aanmerking wordt genomen voor de toekenning van de toelagen in aanmerking genomen naar verhouding van een kwartier per verstrekking.

Art. 353.De Minister geeft de verschillende gesubsidieerde diensten jaarlijks voor 1 mei kennis van de forfaitaire subsidiebedragen die in de loop van het jaar toegepast worden.

Art. 354.De bedragen bedoeld in de artikelen 341, 342, 343 tot en met 346 en 359 worden jaarlijks aangepast naar gelang van de loonindexeringen die in de loop van het jaar zijn doorgevoerd bij de overheidsdiensten. Ze worden gekoppeld aan basisindex 110,52 (basis 2004), overschreden in augustus 2008.

Het bedrag bedoeld in artikel 347 wordt terzelfdertijd aangepast aan de evolutie van de zendingskosten van de werknemers bij de overheid en de evolutie ervan overeenkomstig artikel 13, vierde lid, van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.

Art. 355.Het aantal gepresteerde uren dat in aanmerking genomen moet worden voor de berekening van de subsidies bedoeld in de artikelen 341, eerste lid, 1° tot en met 3° en 344 mag per jaar en per help(st)er niet hoger zijn dan het aantal uren dat met een voltijds equivalent overeenstemt, rekening houdend met de wekelijkse arbeidsduur die vastligt in de collectieve arbeidsovereenkomst gesloten binnen de paritaire subcommissie 318.01/Comité C en de wettelijke of conventionele sectorale bepalingen betreffende de verlof- en feestdagen.

Het aantal prestaties bedoeld in artikel 343 wordt desgevallend verminderd naar rato van het aantal uren bedoeld in het vorige lid.

Art. 356.§ 1. De subsidies bedoeld in de artikelen 341, 343 en 344 worden niet toegekend wanneer de uurbijdrage die van de rechthebbende verlangd wordt klaarblijkelijk niet overeenstemt met de schaal bedoeld in artikel 240 van het decreetgevend deel van het Wetboek. Die schaal wordt door de Minister volgens een evenredigheidscriterium vastgelegd en aangepast aan de onroerende en roerende middelen, rekening houdend met de gezinslasten van de rechthebbende, alsook met andere te bepalen lasten.

De Minister kan, gelijktijdig met de toekenning van een subsidie die de prestaties van de in artikel 331, § 1, bedoelde werknemers dekt, een schaal vastleggen die op die prestaties toepasselijk is. § 2. Van de schaal bedoeld in de eerste paragraaf van dit artikel, alsook van het driemaandelijks aantal uren bedoeld in artikel 241 van het decreetgevend deel van het Wetboek mag slechts afgeweken op basis van een sociaal rapport dat bij de aanvraag gaat en dat uiterlijk de laatste dag van bedoeld eerste kwartaal door de dienst aan de administratie overgemaakt wordt. De Minister kan de minimuminhoud van dat rapport bepalen. § 3. De administratie verleent of weigert de in paragraaf twee bedoelde afwijking bij gemotiveerde beslissing. Die beslissing wordt binnen dertig dagen na de indiening van de aanvraag aan de dienst meegedeeld. Bij gebrek aan antwoord binnen die termijn wordt de afwijking beschouwd als verleend voor het eerste halfjaar waarop de aanvraag betrekking heeft. De administratie deelt haar goedkeuring mee in de vorm van een aantal bijkomende uren voor een semester. Daar het sociaal dossier minstens jaarlijks herzien moet worden, wordt de afwijking voor hoogstens twee semesters toegestaan.

Art. 357.De activiteiten van de gezinshelp(st)ers, de maatschappelijk en administratief werkers tewerkgesteld in het kader van het doorstromingsprogramma, alsook van de gezinshelp(st)ers van wie de tewerkstelling gefinancierd wordt in het kader van de verminderingen van de werkgeversbijdragen toegepast krachtens het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, alsook in het kader van het decreet van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector, hetzij in het kader van de maatregelen betreffende het plan Activa met geactiveerde werkloosheidsuitkering (arbeidsuitkering genoemd) en van artikel 60 van de wet betreffende de O.C.M.W.'s komen niet in aanmerking voor de subsidies bedoeld in de artikelen 341, eerste lid, 1° tot 3°, 343 en 344. Afdeling 4 - Procedure

Art. 358.Op straffe van verval moeten de diensten de in de artikelen 341, 340, 351, 343 en 344 bedoelde subsidies aanvragen binnen de maand na afloop van het kwartaal in de loop waarvan de prestaties verricht werden. Per kwartaal kunnen twee provisionele subsidies toegekend worden. Per kwartaal kunnen twee provisionele subsidies toegekend worden.

Het totaal van deze toelagen kan een bedrag bereiken dat berekend is op grond van 80 % van de activiteit van het voorlaatste semester en van de bedragen van de toelagen die voor het lopend jaar bepaald zijn.

De andere subsidies worden per kalenderjaar binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten aan de dienst betaald als volgt : 1° een voorschot van 80 % van de subsidie die het jaar tevoren werd betaald, na indiening van een behoorlijk ingevulde en getekende verklaring van schuldvordering;2° het saldo na overlegging van de bewijsstukken, uiterlijk 1 juni van het volgende jaar. De Minister bepaalt welke bewijsstukken verstrekt moeten worden. Afdeling 5 - Controle en activiteitenverslag

Art. 359.De Minister bepaalt welke lasten voor subsidies in aanmerking komen, legt de modellen van de in artikel 253 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde controledocumenten vast en bepaalt de in acht te nemen termijnen en procedure.

De ambtenaren bedoeld in artikel 41 van het decreet zijn de ambtenaren van de administratie.

Art. 360.Het centrum richt om de vijf jaar, en voor het eerst in 2012, voor de maand april een omstandig activiteitenrapport aan de administratie, met een overzicht van de activiteiten gevoerd in de loop van de laatste vijf jaar en de vooruitzichten voor de komende vijf jaar.

Dat activiteitenverslag wordt, in voorkomend geval samen met het advies van het bestuur, overgelegd aan de "Conseil wallon de l'action sociale et de la santé". Afdeling 6 - Bijdrage van de begunstigde van de verleende hulp

Art. 361.De bijdrage die per uur van de begunstigde gevraagd wordt, wordt vastgelegd overeenkomstig de tarieven bedoeld in bijlage 42.

Voor de hogere inkomens dan die bedoeld in dit tarievenoverzicht wordt de bijdrage die per uur van de begunstigde gevraagd wordt, vastgesteld op 7,81 euro onverminderd de verhogingen bedoeld in artikel 364.

Art. 362.Een zwaar gehandicapte persoon ten laste wordt als twee personen ten laste beschouwd.

Art. 363.Wanneer het gezinnen betreft samengesteld uit volwassenen van verschillende generaties, dient, om de bijdrage van de begunstigde in de hulpvelening te berekenen, één derde van het maandelijks inkomen van de samenwonenden aan zijn maandelijks inkomen te worden gevoegd zonder dat laatstgenoemden als personen ten laste mogen worden beschouwd.

Art. 364.De erkende dienst kan van de begunstigde eisen dat hij voor de duur van de bijdrage van de gezins- of bejaardenhelper(-ster) bijdraagt. Die duur wordt vastgelegd op een kwart uur per dienstverrichting.

De erkende dienst kan daarnaast de bijdrage van de begunstigde in de hulpverlening met tien percent verhogen als deelname in de reiskosten van de gezins- of bejaardenhelper(-ster).

Boek V. - Integratie van Gehandicapte personen TITEL I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen

Art. 365.Voor de toepassing van dit boek wordt verstaan onder : 1° wet van 19 december 1974 : de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;2° de Minister : de Minister bevoegd voor het Gehandicaptenbeleid;3° "AWIPH" : het " Agence wallonne pour l'Intégration des Personnes handicapées ";4° het gewestelijk bureau : de kantoren opgericht krachtens artikel 367;5° het beheerscomité : het beheerscomité van AWIPH, ingesteld bij artikel 290 van het decreetgevend deel van het Wetboek. HOOFDSTUK II. - Uitvoering

Art. 366.Behoudens andersluidende bepaling is de Minister tot wiens bevoegdheden Sociale Actie behoort belast met de uitvoering van dit boek.

TITEL II. - Beheer en werking van " AWIPH " HOOFDSTUK I. - Bestuursorganen Afdeling 1 - Gewestelijke bureaus

Art. 367.Er worden zeven gewestelijke bureaus opgericht waarvan de zetels gevestigd zijn te Ottignies-Louvain-la-Neuve, Bergen, Charleroi, Luik, Namen, Dinant en Libramont.

De bureaus van Ottignies-Louvain-la-Neuve, Luik en Libramont bedienen respectievelijk de provincies Waals-Brabant, Luik en Luxemburg. De bureaus van Namen, Dinant, Charleroi en Bergen bedienen respectievelijk het arrondissement Namen, de arrondissementen Dinant en Philippeville, de arrondissementen Charleroi en Thuin, de arrondissementen Aat, Bergen, Moeskroen, Zinnik en Doornik. HOOFDSTUK II. - Beheers- en adviesorgaan Afdeling 1 - Beheerscomité

Onderafdeling 1 - Presentiegeld en vergoedingen

Art. 368.De vergoeding van de voorzitter van het beheerscomité van "AWIPH" bedraagt 14.377,83 euro per jaar.

De vergoeding van de vice-voorzitters van het beheerscomité van het Agentschap bedraagt 3.168,08 euro per jaar.

De voorzitter en de vice-voorzitters van het beheerscomité van het Agentschap krijgen bovendien een vergoeding van respectievelijk 2.379,78 euro en 2.112,05 euro voor representatie- en verblijfskosten.

Het presentiegeld van de leden van het beheerscomité, de voorzitter en de vice-voorzitters uitgezonderd, bedraagt 74,37 euro per zitting van het beheerscomité of van zijn bureau.

De commissaris van de Regering en de afgevaardigde van de Minister van Begroting krijgen een vergoeding van 2.231,04 euro per jaar voor hun mandaat.

Art. 369.Op overlegging van bewijsstukken of, bij gebreke ervan, van een staat van de onkosten, worden de reiskosten van de voorzitter, de vice-voorzitters, de leden van het beheerscomité onder de volgende voorwaarden terugbetaald : 1° het gebruik van gemeenschappelijke vervoermiddelen wordt terugbetaald op basis van de officiële tarieven.Als het openbaar vervoer verschillende klassen telt, dan wordt de prijs van een kaartje eerste klas terugbetaald; 2° het gebruik van een persoonlijk voertuig geeft recht op een kilometervergoeding berekend overeenkomstig het tarief vastgelegd bij de regelgeving die van toepassing is op de ambtenaren van het Waalse Gewest;3° als de voorzitter en de leden van het beheerscomité die geen ambtenaren zijn ertoe gebracht worden hogere reiskosten te betalen omwille van buitengewone omstandigheden, kunnen ze de terugbetaling van die kosten verkrijgen op overlegging van bewijsstukken;4° "AWIPH" staat niet in voor de risico's gebonden aan het gebruik van een persoonlijk voertuig. Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, worden bovengenoemde personen gelijkgesteld met ambtenaren van rang A2.

Art. 370.De in artikel 368 bedoelde bedragen zijn gebonden aan het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen en stemmen overeen met het spilindexcijfer 117,19 van november 1994.

Ze evolueren op dezelfde wijze als de wedden van de ambtenaren van het Gewest.

Onderafdeling 2 - Huishoudelijk reglement

Art. 371.De Waalse Regering keurt het huishoudelijk reglement van het beheerscomité van " AWIPH ", opgenomen als bijlage 138, goed. Afdeling 2 - Adviesraden

Onderafdeling 1 - Opdrachten

Art. 372.De opdrachten van de drie raden worden verdeeld als volgt : 1° de raad voor individuele hulp bij de integratie is bevoegd : a) voor de individuele dienstverleningen waarvan het principe in artikel 273, tweede lid, streepjes 8, 9, 10 en 14 van het decreetgevend deel van het Wetboek vermeld staat;b) voor de diensten vermeld in artikel 283, 1°, 2°, 3°, 8° en 10° van het decreetgevend deel van het Wetboek;2° de raad voor opvoeding, opvang en huisvesting is bevoegd : a) voor de individuele dienstverleningen waarvan het principe in artikel 273, tweede lid, streepje 11, van het decreetgevend deel van het Wetboek vermeld staat;b) voor de diensten vermeld in artikel 283, 6°, 7°, 9° en 11° van het decreetgevend deel van het Wetboek;3° de raad voor opvoeding, vorming en tewerkstelling is bevoegd : a) voor de individuele dienstverleningen waarvan het principe in artikel 273, streepjes 12 en 13, van het decreetgevend deel van het Wetboek vermeld staat;b) voor de diensten vermeld in artikel 283, 4° en 5°, van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 373.Behalve dringende noodzaakelijkheid geeft elke raad binnen de maand een advies aan het beheerscomité over elk ontwerp-besluit of punt dat hem voorgelegd wordt in verband met de aangelegenheden vermeld in artikel 372.

Iedere raad is bevoegd om elk nuttig voorstel bij het beheerscomité in te dienen in verband met de aangelegenheden vermeld in artikel 372.

Art. 374.In het kader van de bevoegdheden die hem op grond van artikel 372 toegekend worden, wordt elke raad ermee belast : 1° advies te verlenen over de toekenning van de erkenning of over de wijziging ervan, alsook over de schorsing of de mogelijke intrekking van een erkenning en de toekenning van subsidies en overeenkomsten;2° te beoordelen in hoever de diensten de in artikel 264 van het decreetgevend del van het Wetboek bedoelde principes in acht nemen, mogelijke aanbevelingen te formuleren en advies te uit te brengen wanneer het beheerscomité klachten over de werking van de diensten overmaakt;3° de conclusies samen te vatten van de subregionale commissies inzake de behoeften van de diensten en voorstellen te doen betreffende het programma waarvan sprake in artikelen 289 van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 375.De raden kunnen, op initiatief van het beheerscomité van "AWIPH", overleg plegen over onderwerpen van gemeenschappelijk belang.

Onderafdeling 2 - Werking

Art. 376.De leden worden voor een hernieuwbaar mandaat van vier jaar door de Regering benoemd.

Als een lid van de raad ophoudt zijn mandaat uit te oefenen, moet de Regering binnen drie maanden in zijn vervanging voorzien. In dat geval beëindigt het nieuwe lid het mandaat van het lid dat hij vervangt.

Art. 377.De voorzitter roept de raad bijeen, zit de vergaderingen voor en ondertekent de adviezen die door de raad worden uitgebracht.

Bij verhindering van de voorzitter wordt het voorzitterschap bekleed door een lid van de raad, dat door deze laatste wordt aangewezen.

Art. 378.Elke raad wordt bijgestaan door een secretaris en een adjunct- secretaris die door het beheerscomité onder de personeelsleden van "AWIPH" worden aangewezen.

Onderafdeling 3 - Presentiegeld en vergoedingen

Art. 379.Deelname aan de zittingen van een raad geven recht op presentiegeld, namelijk : 1° voorzitter of, bij diens afwezigheid, zijn plaatsvervanger : 74,37 euro;2° andere leden : 37,18 euro.

Art. 380.De voorzitter, de leden van de raden die geen ambtenaar zijn en de uitgenodigde deskundigen krijgen hun reiskosten terugbetaald onder de voorwaarden bepaald in artikel 369, eerste lid.

Voor de toepassing van artikel 369, eerste lid, 2°, worden bovengenoemde personen gelijkgesteld met ambtenaren van A4.

Art. 381.De in artikel 379 bedoelde bedragen zijn gebonden aan het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen en stemmen overeen met het spilindexcijfer 117,19 van november 1994.

Ze evolueren op dezelfde wijze als de wedden van de ambtenaren van het Gewest.

Onderafdeling 4 - Huishoudelijk reglement

Art. 382.Het beheerscomité stelt haar huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Regering.

Art. 383.De Waalse Regering keurt het huishoudelijk reglement van de adviesraden van " AWIPH ", opgenomen als bijlage 43, goed. Afdeling 3 - Controleorganen

Onderafdeling 1 - Financieel comité

Art. 384.. Deelname aan de zittingen van het financieel comité van "AWIPH" geeft de leden van bedoeld comité, behoudens de administrateur-generaal van "AWIPH", recht op presentiegeld, namelijk : 1° voorzitter : 75 euro;2° andere leden : 37 euro. Een bijkomend bedrag van 37 euro wordt betaald aan het lid van het financieel comité belast met de coördinatie van het controlebeheer.

Art. 385.De reiskosten van de leden van het financieel comité van "AWIPH" die geen ambtenaar zijn, worden terugbetaald onder de volgende voorwaarden : 1° het gebruik van gemeenschappelijke vervoermiddelen wordt terugbetaald op basis van de officiële tarieven.Als het openbaar vervoer verschillende klassen telt, dan wordt de prijs van een kaartje eerste klas terugbetaald; 2° het gebruik van een persoonlijk voertuig geeft recht op een kilometervergoeding berekend overeenkomstig het tarief vastgelegd bij de regelgeving die van toepassing is op de ambtenaren van rang A4 van het Waalse Gewest. "AWIPH" staat niet in voor de risico's gebonden aan het gebruik van een persoonlijk voertuig.

Art. 386.De in artikel 384 bedoelde bedragen zijn gekoppeld aan het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen en stemmen overeen met het spilindexcijfer 117,19 van november 1994.

Ze evolueren op dezelfde wijze als de wedden van de ambtenaren van het Gewest.

Onderafdeling 2 - Modaliteiten inzake de controle van de Regeringscommissaris en afgevaardigde van de Minister van Begroting

Art. 387.Telkens als het nodig is, sturen de Regeringscommissaris en de afgevaardigde van de Minister van Begroting aan de Minister onder wie ze ressorteren of op diens verzoek, een rapport met alle nodige inlichtingen, voorstellen of suggesties in het kader van het beheer van "AWIPH".

Art. 388.Op overlegging van bewijsstukken of, bij gebreke ervan, van een staat van de onkosten, worden de reiskosten van de Regeringscommissaris en van de afgevaardigde van de Minister van Begroting onder de volgende voorwaarden terugbetaald : 1° het gebruik van gemeenschappelijke vervoermiddelen wordt terugbetaald op basis van de officiële tarieven.Als het openbaar vervoer verschillende klassen telt, dan wordt de prijs van een kaartje eerste klas terugbetaald; 2° het gebruik van een persoonlik voertuig geeft recht op een kilometervergoeding berekend overeenkomstig het tarief vastgelegd bij de regelgeving die van toepassing is op de ambtenaren van het Waalse Gewest;3° als de voorzitter en de leden van het beheerscomité die geen ambtenaren zijn ertoe gebracht worden hogere reiskosten te betalen omwille van buitengewone omstandigheden, kunnen ze de terugbetaling van die kosten verkrijgen op overlegging van bewijsstukken;4° "AWIPH" staat niet in voor de risico's gebonden aan het gebruik van een persoonlijk voertuig. Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, worden bovengenoemde personen gelijkgesteld met ambtenaren van rang A2. HOOFDSTUK III. - Boekhoudkundige en budgettaire bepalingen Afdeling 1 - Algemene beginselen

Art. 389.Het koninklijk besluit van 7 april 1954 houdende algemene regeling betreffende de begroting en de boekhouding der instellingen van openbaar nut bedoeld bij de wet van 16 maart 1954, is van toepassing op "AWIPH".

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt evenwel verstaan onder : 1° wetgevende Kamers : het Waals Parlement;2° Minister van Financiën, de Ministers bevoegd voor het Gehandicaptenbeleid en Begroting;3° Minister onder wie de inrichting ressorteert : de Minister tot wiens bevoegdheden het Gehandicaptenbeleid behoort;4° inrichting : "AWIPH".

Art. 390.Een driemaandelijks rapport wordt in de loop van de tweede maand na elk kwartaal aan het beheerscomité gestuurd. In dat rapport komen minstens één uitvoering van de begrotingen van de ontvangsten en uitgaven alsook een staat van de thesaurie voor.

Na goedkeuring door het beheerscomité stuurt de administrateur-generaal het beheersrapport aan de Minister van Sociale Actie en aan de Minister van Begroting.

Art. 391.De boekhouding van de vastleggingen van "AWIPH" wordt geregeld overeenkomstig : 1° de artikelen 48 tot en met 51 en 54 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. In artikel 48 van die wetten, zoals gecoördineerd, wordt verstaan onder "Koning en Minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort" het beheerscomité van "AWIPH". Voor de toepassing van de artikelen 49 en 54 van dezelfde wetten wordt verstaan onder "Koning en Minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort" de Ministers bevoegd voor het gehandicaptenbeleid en de begroting; 2° het koninklijk besluit van 31 mei 1966 houdende regeling van de controle op de vastlegging van de uitgaven in de diensten van algemeen bestuur van de Staat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 april 1980, met uitzondering van artikel 1, 2°, C, artikel 5, § 1, 3°, en § 2, en de artikelen 6 tot 8. Afdeling 2 - Boekhoudplan

Art. 392.Het boekhoudplan, opgenomen als bijlage 44, is goedgekeurd. Afdeling 3 - Uitvoering

Art. 393.De Minister van Begroting, Huisvesting, Uitrusting en Openbare Werken en de Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van artikel 392. Afdeling 4 - Regels voor de evaluatie en de bestemming van het

boekhoudkundig resultaat

Art. 394.De schattingsregels worden opgesomd met inachtneming van de orde van voorstelling van de balans, te beginnen met de rubrieken van de activa om te eindigen met die van de passiva.

Art. 395.De schattingsregels zijn identiek voor elk boekjaar en worden niet gewijzigd, behalve wegens omstandigheden die de verdere toepassing ervan niet meer toelaat; in dat geval wordt voorzien in een speciale melding als de wijziging noemenswaardIGe gevolgen heeft.

Art. 396.§ 1. De materiële en immateriële activa worden geregistreerd volgens hun koopprijs, meer bepaald de aankoopprijs en de bijkomende kosten, zoals niet-invorderbare belastingen, vervoers- en installatiekosten.

De volgens hun koopprijs geschatte activa worden tot beloop van dezelfde waarde geboekt, na aftrek van de desbetreffende afschrijvingen en waardeverminderingen.

Alle afschrijvingen worden op lineaire wijze en zonder residuele waarde berekend.

Het eerste afschrijvingsjaar wordt over twaalf maanden berekend.

Zij worden afgeschreven op grond van de coëfficiënten vermeld in onderstaande tabel :

Label

Coëfficiënt

Wijze

Softwarekosten

33,33 percent

Lineair

Aankoopkosten onroerende goederen

100 percent

Lineair

Onroerende goederen

3 percent

Lineair

Inrichting van onroerende goederen

10 percent

Lineair

Installaties, machines en werktuigen

20 percent

Lineair

Meubilair

10 percent

Lineair

Materieel

10 percent

Lineair

Informaticabenodigdheden

33,33 percent

Lineair

Rollend materieel

25 percent

Lineair


De kosten voor de inrichting van onroerende goederen worden afgeschreven op grond van een coëfficiënt van 10 % of van de duur van de huurovereenkomst als die korter is dan tien jaar. § 2. De softwarekosten worden geactiveerd vanaf 4.957,87 euro per eenheid, exclusief btw. § 3. De vaste activa worden op individuele basis geactiveerd vanaf minimum 247,89 euro, exclusief btw.

De activa in leasing worden afgeschreven over dezelfde periode als de overeenstemmende vaste activa in volle eigendom.

De vaste activa kunnen het voorwerp uitmaken van een nieuwe schatting als blijkt dat de marktwaarde constant hoger ligt dan de boekwaarde.

De rechtzetting wordt geboekt op de passiefzijde in de rubriek herwaarderingsmeerwaarden.

De herwaarderingsmeerwaarden worden afgeschreven over de resterende levensduur van het actief bestanddeel, rechtstreeks tegenover de aanvankelijk geboekte meerwaarde.

Bij een latere waardevermindering mag de herwaarderingsmeerwaarde afgeboekt worden tot beloop van het nog niet afgeschreven gedeelte van de meerwaarde.

De herwaarderingsmeerwaarden kunnen niet in het kapitaal opgenomen worden, noch in de reserves.

Art. 397.De onbeschikbare reserves bestaan uit het fonds van de vastgelegde activa, jaarlijks vermeerderd met 10 % van het jaarresultaat in geval van overschot. De onbeschikbare reserves worden beperkt tot een bedrag van 12.500.000 euro.

Art. 398.De overgedragen winsten of verliezen bestaan uit de jaarresultaten die niet bij de reserves gevoegd worden.

Art. 399.De provisies voor risico's en lasten dienen voor de dekking van belangrijke herstellingen van gebouwen en materieel, alsook van juridische geschillen en lasten in verband met pensioenen en gelijkaardige verplichtingen.

Zij worden aangelegd om de verliezen of lasten te dekken waarvan de aard duidelijk vastligt maar die op de afsluitingsdatum van het boekjaar, waarschijnlijk of zeker zijn, maar waarvan het bedrag slechts geschat kan worden.

Indien die provisies aan het einde van het boekjaar hoger zijn dan de geschatte bedragen die gedekt moeten worden, wordt het overschot als krediet op de resultatenrekening geboekt.

De uitgaven inherent aan die provisies worden bij voorrang door opnemingen op bedoelde provisies gedekt. HOOFDSTUK IV. - Bepalingen inzake personeel Afdeling 1 - Personeelsformatie

Art. 400.De personeelsformatie van " AWIPH " wordt vastgelegd als volgt : Administrateur-generaal 1 Adjunct administrateur-generaal 1 Directie Prospective en Strategie Directeur 1 Directie Informatica Directeur 1 Eerste attaché 1 Eerste gegradueerde 1 Directie Algemene coördinatie Directeur 1 Eerste attaché 2 Eerste gegradueerde 1 Directie Statistieken en Methodes Directeur 1 Directie Onderzoek en Levenskwaliteit Directeur 1 Eerste attaché 1 Directie Audit en Controle Directeur 1 Departement Interne hulpmiddelen Inspecteur-generaal 1 Directie Menselijke hulpmiddelen en Logistiek Directeur 1 Eerste attaché 1 Eerste gegradueerde 2 Directie Boekhouding en Begroting Directeur 1 Eerste attaché 1 Eerste gegradueerde 1 Directie Informatie en Communicatie Directeur 1 Eerste attaché 1 Eerste gegradueerde 1 Departement Thuiszorg Inspecteur-generaal 1 Directie Individuele hulpverlening Directeur 1 Directie Thuiszorgdiensten Directeur 1 Directie Coördinatie van de Gewestelijke bureaus Directeur 1 Directie van het Gewestelijk bureau van Charleroi Directeur 1 Eerste attaché 1 Eerste gegradueerde 1 Eerste assistent 1 Directie van het Gewestelijk bureau van Luik Directeur 1 Eerste attaché 1 Eerste gegradueerde 1 Eerste assistent 1 Directie van het Gewestelijk bureau van Namen Directeur 1 Eerste attaché 1 Eerste gegradueerde 1 Eerste assistent 1 Directie van het Gewestelijk bureau van Bergen Directeur 1 Eerste attaché 1 Eerste gegradueerde 1 Eerste assistent 1 Directie van het Gewestelijk bureau van Libramont Directeur 1 Directie van het Gewestelijk bureau van Dinant Directeur 1 Directie van het Gewestelijk bureau van Ottignies Directeur 1 Departement Opvang en Huisvesting Inspecteur-generaal 1 Directie Dienstenfinanciering Directeur 1 Eerste attaché 1 Eerste gegradueerde 1 Eerste assistent 1 Directie " Minderjarigen " Directeur 1 Directie " Meerderjarigen " Directeur 1 Departement Tewerkstelling en Vorming Inspecteur-generaal 1 Directie Vorming Directeur 1 Directie Tewerkstelling Directeur 1 Eerste attaché 1 Eerste assistent 1

Art. 401.Het personeelslid dat op 17 september 2010 een staffunctie bekleedt, blijft in die betrekking aangesteld op zijn minst totdat het voldoet aan de voorwaarden bepaald bij het besluit van de Waalse Regering van 2010 december 18 houdende de Waalse ambtenarencode om naar die betrekking te solliciteren. Afdeling 2 - Basisoverlegcomité

Onderafdeling 1 - Oprichting

Art. 402.Er wordt een basisoverlegcomité opgericht binnen " AWIPH ".

Onderafdeling 2 - Samenstelling van de afvaardiging van de overheid

Art. 403.De afvaardiging van de overheid binnen het Basisoverlegcomité van "AWIPH" dat onder het Waalse Gewest ressorteert, wordt als volgt samengesteld : Voorzitter : 1° de administrateur-generaal; plaatsvervanger : de adjunct administrateur-generaal;

Leden : 2° de ambtenaren van rang A3 en hoger; plaatsvervanger : de ambtenaar van het Directoraat-generaal of van de betrokken afdeling, die de hoogste anciënniteit in de hoogste graad heeft.

Onderafdeling 3 - Uitvoering

Art. 404.De Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van artikel 403. Afdeling 3 - Pensioenstelsel

Art. 405."AWIPH" wordt gemachtigd tot het aanvragen van zijn deelname aan de pensioenregeling bepaald bij de wet van 28 april 1958 inzake het pensioen van personeelsleden van bepaalde organismen van openbaar nut en hun rechthebbenden.

Art. 406.De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van artikel 405. HOOFDSTUK V. - Toezichthoudende taken

Art. 407.De met inspectie belaste ambtenaren en personeelsleden van de Afdeling Inspectie van "AWIPH" moeten toezien op de uitvoering van het decreet van 6 april 1995 betreffende de integratie van gehandicapte personen en van de artikelen 261 tot en met 322 van het decreetgevend Wetboek en van dit boek, onverminderd de bevoegdheden van de officieren van de gerechtelijke politie.

TITEL III. - Overkoepelende dienstverleningen van " AWIPH " HOOFDSTUK I. - Erkenning van de handicap

Art. 408."AWIPH" voorziet in de inschrijving van de personen van Belgische nationaliteit, voor wie de mogelijkheden om een betrekking te bekomen of te behouden werkelijk beperkt zijn wegens een ontoereikendheid of een vermindering van hun lichamelijke geschiktheid met ten minste 30 percent of van hun geestelijke geschiktheid met ten minste 20 percent.

Art. 409.Onverminderd de bepalingen van de artikelen 325 en 326 van het decreetgevend deel van het Wetboek, wordt de ontoereikendheid of de vermindering van de lichamelijke of geestelijke geschiktheid van de aanvragers door het Rijksfonds vastgesteld, ofwel volgens het tarief van de "officiële Belgische schaal tot vaststelling van de graad van invaliditeit" en de "Medische handleiding voor het schatten van de blijvende ongeschiktheden tot werken, voortspruitende uit de infirmiteiten welke recht geven op de tegemoetkomingen bedoeld in de wet van 10 juni 1937 betreffende de gebrekkigen en verminkten", ofwel volgens het percentage bepaald bij een rechterlijke of administratieve beslissing inzake de toekenning van een pensioen, uitkering of vergoeding.

Wanneer de voornoemde officiële Belgische schaal en Medische Handleiding voor eenzelfde invaliditeit een verschillend percentage vaststellen, wordt voor de bepaling van het percentage van ongeschiktheid het hoogste percentage toegepast.

Wanneer echter het percentage van ongeschiktheid, zoals dit blijkt uit de toepassing van bovenstaande bepalingen, niet overeenkomt met de werkelijke mogelijkheden van tewerkstelling en lager is dan het in artikel 1 van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen bepaalde percentage, stelt "AWIPH" dit percentage vast met inachtneming van de vermindering van de werkelijke mogelijkheden van tewerkstelling, die het gevolg is van deze ongeschiktheid. HOOFDSTUK II. - Uitbreiding van de dienstverleningen van " AWIPH" naar bepaalde categorieën vreemdelingen

Art. 410.De categorieën van buitenlandse gehandicapte personen die niet moeten voldoen aan de vereiste van regelmatig en onafgebroken verblijf van vijf jaar bedoeld in artikel 275, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek, om in aanmerking te komen voor de dienstverleningen van het Agentschap, zijn de volgende : 1° de personen met het statuut van langdurige minderjarigheid en de onbekwaamverklaarden, op voorwaarde dat hun wettelijke vertegenwoordiger het bewijs levert dat de in artikel 275, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde voorwaarden vervuld zijn;2° de begunstigden van de dienstverleningen bepaald bij de wetgeving betreffende de vergoeding van arbeidsongevallen of van ongevallen op de weg van en naar het werk;3° de begunstigden van dienstverleningen bepaald bij de wetgeving betreffende de schadevergoeding voor een erkende beroepsziekte;4° de slachtoffers van een ongeval tijdens hun verblijf in België, voor zover dat ongeval de onbekwaamheid heeft veroorzaakt waarvoor de tegemoetkoming wordt aangevraagd;5° de echtgenoot/echtgenote en de kinderen die ten laste waren van een overleden persoon van vreemde nationaliteit, voor zover deze persoon bij zijn overlijden voldeed aan de vereisten bedoeld in artikel 275, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek;6° de politieke gevangenen die erkend zijn op grond van de bepalingen van de wet van 5 februari 1947 houdende het statuut van de buitenlandse politieke gevangenen;7° de bloedverwanten in stijgende lijn ten laste van een kind van Belgische nationaliteit of van zijn echtgenoot/echtgenote, dat het bewijs levert dat aan de in artikel 275, § 1, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde domicilievereisten is voldaan;8° de niet-Belgen die de voorwaarden vervullen om de Belgische nationaliteit aan te vragen of te herkrijgen;9° de begunstigden van de dienstverleningen bepaald bij de wetgeving op de toelagen aan gehandicapte personen;10° de personen die de krachtens het de artikelen 261 tot en met 322 van het decreetgevend deel van het Wetboek verleende diensten volledig of gedeeltelijk kunnen genieten op grond van een bepaling van het internationale recht. TITEL IV. - Basisdossier HOOFDSTUK I. - Algemene beginselen

Art. 411."AWIPH" legt het in artikel 279 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde basisdossier aan voor elke individuele aanvraag om tegemoetkoming.

Art. 412.De individuele aanvragen om tegemoetkoming kunnen betrekking hebben op : 1° a) een gespecialiseerde studie- of beroepsoriëntatie;b) een beroepsopleiding;c) het uitoefenen van een beroepsbezigheid;d) de sociale integratie en de inschakeling in het arbeidsproces;e) individuele integratiehulp;f) een budget voor persoonlijke bijstandsverlening;2° a) een vroegtijdige hulpverlening;b) huisvestings-, dagonthaal-, onderhouds-, behandelings- en opvoedingskosten;c) een plaatsing in gezinnen;d) bijstand om activiteiten van het dagelijkse leven te verrichten;e) begeleiding. HOOFDSTUK II. - Samenstelling van het dossier

Art. 413.Het door de gehandicapte persoon in te vullen formulier voor aanvraag om tegemoetkoming wordt met volgende gegevens ingevuld : 1° zijn identiteit;2° desnoods de identiteit van diens wettelijke vertegenwoordiger;3° diens gezinstoestand;4° het voorwerp van zijn aanvraag;5° de voornaamste gegevens op grond waarvan zijn handicap is vastgesteld;6° zijn woonplaats en, desnoods, het adres waarop de persoon bereikt kan worden. De aanvraag om tegemoetkoming wordt ondertekend door de gehandicapte persoon, diens advocaat of diens wettelijke vertegenwoordiger of door een daartoe door hem gemandateerde of bij wetsvoorschriften speciaal gemachtigde persoon.

De gemachtigde moet meerderjarig en houder van een volmacht zijn.

Bij de aanvraag worden de gegevens in verband met de medische, sociale en psychologische onderzoeken gevoegd die nodig zijn voor de behandeling van de aanvraag en die reeds ingezameld zouden zijn om aanspraak te kunnen maken op andere dienstverleningen of voordelen krachtens andere wettelijke en verordeningsbepalingen.

Art. 414.Al naar gelang de aanvraag om tegemoetkoming kunnen de in het basisdossier vermelde multidisciplinaire gegevens de volgende zijn : 1° een onderzoek van de behoeften van de persoon;2° een balans van de school- of beroepsbekwaamheden, -potentialiteiten en -kennis;3° een psychologische balans;4° een medische balans;5° een maatschappelijke anamnese;6° een evaluatie van de zelfredzaamheid.

Art. 415.De aanvragen om tegemoetkoming worden : 1° met ontvangstbewijs bij ter post aangetekend schrijven gestuurd aan het gewestelijke bureau van de gemeente waar de gehandicapte persoon woonachtig is;2° op een andere wijze ingediend of afgegeven op het secretariaat van het gewestelijke bureau van de gemeente waar de gehandicapte persoon woonachtig is;in dit geval bezorgt "AWIPH" onmiddellijk een ontvangstbewijs van de aanvraag.

Elke dienst van "AWIPH" die een aanvraag moet behandelen waarvoor hij niet bevoegd is, stuurt de aanvraag door naar de bevoegde dienst en stelt de betrokken persoon in kennis hiervan.

Art. 416.De psycho-pedagogische gegevens die aan "AWIPH" worden verstrekt moeten door een psycholoog vastgesteld en ondertekend worden.

De aan "AWIPH" verstrekte sociale gegevens moeten door een maatschappelijk assistent of een maatschappelijk verpleger vastgesteld en ondertekend worden.

Voor de categorieën ingesteld bij artikel 262 van het decreetgevend deel van het Wetboek betreft het : 1° een kinderarts voor gehandicapten van de categorieën 3, 4, 12;2° een psychiater of een neuropsychiater voor gehandicapten van de categorieën 10, 11, 14, en voor volwassen sensorieel mentaal gehandicapten;3° een kinderarts, een psychiater of een neuropsychiater voor gehandicapten van de categorieën 1, 2, 5, 6, 8, 9;4° een keel-, neus- en oorarts voor gehandicapten met gehoorstoornissen;5° een oogarts voor gehandicapten met gezichtsstoornissen;6° een geneesheer met een licentie in de expertise en de evaluatie van de lichamelijke schade of van wie de specialiteit betrekking heeft op de lichamelijke handicap van personen die niet onder de punten 1° tot 5° ingedeeld zijn.

Art. 417.Indien de gehandicapte persoon zich reeds gewend heeft tot een krachtens de artikelen 424 en 428 erkend centrum, wordt dit laatste verzocht de voor de behandeling van de aanvraag vereiste gegevens waarover het beschikt aan "AWIPH" over te maken.

Art. 418."AWIPH" vraagt de bevoegde administraties om de documenten die het nuttig acht voor de behandeling van de aanvraag om tegemoetkoming : 1° een uittreksel uit het geboortenregister van de gehandicapte persoon;2° een uittreksel uit het bevolkingsregister met de samenstelling van het gezin van de gehandicapte persoon;3° een nationaliteitsbewijs van de gehandicapte persoon;4° een bewijs van de inkomsten van de gehandicapte persoon.

Art. 419." AWIPH " ontvangt de gehandicapte persoon, eventueel bijgestaan door een door hem gekozen persoon, op zijn verzoek of op eigen initiatief.

Art. 420.Bij gebrek of tekort aan gegevens met betrekking tot de gevraagde tegemoetkoming vult "AWIPH" het dossier aan, of laat het aanvullen door de in de artikel 424 en 428 bedoelde centra, met medische, psychologische of sociale rapporten die nodig zijn voor de behandeling van de aanvraag om tegemoetkoming.

Art. 421.Binnen de door de Minister vastgestelde perken kan "AWIPH", als het zulks nodig acht, te allen tijde op eigen kosten een aanvullend of controleonderzoek in verband met de aanvraag instellen of laten instellen. Wanneer dat onderzoek niet door "AWIPH" wordt verricht, wordt het op zijn verzoek ingesteld door een overeenkomstig de artikelen 424 en 428 erkend centrum, met uitzondering van het centrum dat de eerste onderzoeken verricht heeft.

Art. 422.De aanvragen om onderzoek worden bij een erkend centrum of een deskundige ingediend door "AWIPH" of door de Commissie van beroep, die beide ingesteld zijn bij de artikelen 261 tot en met 322 van het decreetgevend deel van het Wetboek. De inhoud van de te verrichten expertises wordt in de aanvraag gespecificeerd.

Art. 423.Als de gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger de overeenkomstig de artikelen 413 en 420 gevraagde inlichtingen niet binnen de zestig dagen verstrekt, wordt hem een herinneringsschrijven toegezonden. Als geen gevolg wordt gegeven binnen een termijn van één maand, brengt "AWIPH" de gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger in kennis van zijn weigering tot tegemoetkoming. HOOFDSTUK III. - Erkende centra die informatie aan " AWIPH " kunnen meedelen Afdeling 1 - Algemene beginselen

Art. 424.De volgende centra of diensten worden erkend als centra die "AWIPH" gegevens kunnen verstrekken : 1° de door de Franse Gemeenschap erkende psycho-medisch-sociale centra;2° de door het Waalse Gewest erkende diensten voor geestelijke gezondheidszorg;3° de door "AWIPH" erkende diensten of centra voor evaluatie en beroepsoriëntatie;4° de door "AWIPH" erkende diensten of centra voor functionele revalidatie;5° de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;6° de door het Waalse Gewest erkende centra voor maatschappelijk werk.

Art. 425.Het erkende centrum : 1° verricht kosteloze onderzoeken of past de bij de overeenkomst geneesheren-ziekenfonds vastgestelde tarieven toe, op schriftelijk verzoek van de gehandicapte persoon, zijn raadsman of zijn wettelijke vertegenwoordiger of van een daartoe speciaal gemachtigd persoon;2° verricht de in artikel 421 bedoelde aanvullende of controleonderzoeken op verzoek van "AWIPH", met de schriftelijke instemming van de gehandicapte persoon, zijn raadsman of zijn wettelijke vertegenwoordiger of van een daartoe gemachtigd persoon.

Art. 426.In het kader van hun specifieke activiteiten met betrekking tot het inwinnen en het verstrekken van gegevens betreffende de gehandicapte personen staan de centra onder toezicht van "AWIPH".

De controle op de erkende diensten wordt uitgeoefend door de door "AWIPH" aangewezen ambtenaren. Ze hebben vrije toegang tot de lokalen van de centra en hebben het recht om ter plaatse de stukken en documenten te raadplegen die ze nuttig achten om hun opdracht te vervullen.

Art. 427.Het beheerscomité van "AWIPH" kan de erkenning van een centrum dat de artikelen 261 tot en met 322 van het decreetgevend deel van het Wetboek en en van dit boek niet naleeft, intrekken of opschorten. De beslissing tot intrekking of schorsing van de erkenning wordt bij aangetekende brief bekendgemaakt. Afdeling 2 - Erkenningsvoorwaarden

Art. 428.De erkende centra moeten binnen hun personeel over een maatschappelijk assistent of een maatschappelijk verpleger beschikken.

Bovendien moeten ze binnen hun personeel over een geneesheer en een psycholoog beschikken of bij overeenkomst een beroep doen op hun diensten. Deze drie personen vormen een multidisciplinair team. " AWIPH " bepaalt de minimale voorwaarden waaraan de overeenkomsten moeten voldoen en legt ze ter goedkeuring aan de Waalse Regering voor.

Art. 429.De personeelsleden van het multidisciplinair team van het centrum gaan zelf over tot de vereiste onderzoeken waarvoor ze passend bevoegd zijn en zijn gehouden tot het beroepsgeheim.

Art. 430.De gegevens worden verstrekt middels een formulier bepaald door "AWIPH".

De psycho-pedagogische aspecten moeten in twee verschillende rubrieken behandeld worden : de eerste betreft een psychologische analyse en de tweede een pedagogische evaluatie voor de minderjarigen en een levensproject voor de meerderjarigen.

Beide rubrieken kunnen door verschillende personen opgemaakt worden. HOOFDSTUK IV. - Vergoedingsvoorwaarden voor onderzoeken

Art. 431.De onderzoeken die verricht worden door erkende centra of door deskundigen, of door centra voor gespecialiseerde beroepsoriëntatie, erkend door "AWIPH", geven recht op de hiernavermelde vergoedingen, op voorwaarde dat ze verricht worden door personen die geen overheidssubsidie ontvangen : 1° pedagogische en psychologische balans : 99,16 euro;2° maatschappelijke anamnese;49,58 euro; 3° medisch onderzoek : op basis van de nomenclatuur die opgesteld is overeenkomstig de wetgeving betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.

Art. 432.De balansen en conclusies van het onderzoek worden meegedeeld door middel van een formulier waarvan het model door "AWIPH" wordt bepaald. Ze worden samen met de ereloonnota's rechtstreeks aan "AWIPH" of aan de Commissie van beroep gestuurd, met inachtneming van de wettelijke bepalingen betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Art. 433.De vergoedingen bepaald bij dit hoofdstuk zijn volledig ten laste van "AWIPH".

Van de gehandicapte persoon wordt geen enkele bijdrage in de kosten van de onderzoeken gevraagd.

Art. 434.De in artikel 431 bedoelde bedragen worden aan indexcijfer 119,53 van 1 mei 1996 gekoppeld. Ze worden aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, zoals gewijzigd. De verwijzing naar de "gezondheidsindex" is hier van toepassing.

TITEL V. - Beslissing tot tegemoetkoming HOOFDSTUK I. - Algemeen beginsel

Art. 435."AWIPH" stelt de datum vast waarop het zijn tegemoetkoming begint te verlenen; deze datum mag echter niet aan de datum van de aanvraag voorafgaan. HOOFDSTUK II. - Voolopige beslissing

Art. 436." AWIPH " kan voor maximum drie maanden een voorlopige beslissing nemen wanneer blijkt dat het uitblijven van zijn tegemoetkoming de lichamelijke, psychische of sociale toestand van de gehandicapte persoon in gevaar brengt.

De beslissing waarvan sprake in het eerste lid wordt genomen op grond van een omstandig rapport opgesteld hetzij door "AWIPH", hetzij door de dienst, het centrum of de instelling die voor de dringende opneming zorgen. In de beslissing staat de duur van de verleende tegemoetkoming vermeld. HOOFDSTUK III. - Herziening

Art. 437.De beslissing tot tegemoetkoming kan herzien worden : 1° op initiatief van "AWIPH";2° ten gevolge van een gemotiveerde aanvraag die aan "AWIPH" wordt gestuurd door : a) de gehandicapte persoon;b) diens wettelijke vertegenwoordiger of diens advocaat;c) de persoon die de hoede heeft over de gehandicapte persoon;d) een door de gehandicapte persoon gemachtigde persoon;e) de directeur van het centrum, de dienst of de instelling waarvan de persoon afhangt of de directeur van de instelling waar hij ondergebracht wordt;f) de voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;g) de rechter bij de jeugdrechtbank, de directeur van de dienst voor gerechtelijke bescherming of de raadsheer voor hulpverlening aan de jeugd. De aanvraag om herziening wordt : 1° met ontvangstbewijs bij ter post aangetekend schrijven gestuurd aan het gewestelijke bureau van de gemeente waar de gehandicapte persoon woonachtig is;2° op een andere wijze ingediend of afgegeven op het secretariaat van het gewestelijke bureau van de gemeente waar de gehandicapte persoon woonachtig is;in dit geval bezorgt "AWIPH" onmiddellijk een ontvangstbewijs van de aanvraag.

De aanvrager dient zijn verzoekschrift in binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop de toestand van de gehandicapte persoon een wijziging heeft ondergaan.

De aanvraag bevat de gegevens waarvan sprake in artikel 413, eerste lid.

Als de overgelegde documenten ontoereikend zijn, behandelt "AWIPH" de aanvraag om herziening overeenkomstig artikel 421.

Art. 438.De beslissing tot herziening loopt vanaf de eerste dag van de maand na de kennisgeving ervan. HOOFDSTUK IV. - Teruginning

Art. 439.De gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger moet gewag maken van elke wijziging van zijn toestand zoals omschreven in zijn oorspronkelijke aanvraag.

Elke tegemoetkoming van "AWIPH" waartoe besloten wordt of die gehandhaafd wordt op basis van gegevens die bedrieglijk, verkeerd of onvolledig blijken te zijn, geeft aanleiding tot een recht op terugvordering, hetzij ten laste van de gehandicapte persoon, hetzij ten laste van zijn erfgenamen of legatarissen of van zijn onderhoudsplichtigen, behalve als de onjuiste beoordeling aan "AWIPH" toe te schrijven is. HOOFDSTUK V. - Beroepen Afdeling 1 - Algemeen beginsel

Art. 440.De Commissie van beroep neemt kennis van de beroepen ingesteld tegen de krachtens artikel 412, 2°, genomen beslissingen. Afdeling 2 - Commissie van beroep

Onderafdeling 1 - Samenstelling en werking

Art. 441.De Commissie van beroep is gevestigd ten zetel van "AWIPH".

Art. 442.De Commissie van beroep bestaat uit : 1° een voorzitter die de hoedanigheid van magistraat heeft;2° drie leden met minstens drie jaar nuttige ervaring in de hulpverlening aan gehandicapte personen, namelijk : a) één doctor in de geneeskunde;b) één psycholoog;c) één houder van een diploma van het sociaal, pedagogisch of paramedisch hoger onderwijs van het korte of lange type;3° twee leden aangewezen onder de kandidaten voorgedragen op een dubbellijst door de "Commission wallonne des personnes handicapées" (Waalse commissie voor gehandicapte personen). Voor de voorzitter en voor elk van de leden wordt een plaatsvervanger benoemd onder dezelfde voorwaarden als de gewone leden.

Als de voorzitter of een lid ontslag neemt of om de één of andere reden ophoudt deel uit te maken van de Commissie van beroep, beëindigt het plaatsvervangende lid het mandaat van zijn voorganger.

De mandaten worden voor een periode van zes jaar toegekend te rekenen van de benoeming.

Ze zijn hernieuwbaar.

Er bestaat een onverenigbaarheid tussen : 1° de hoedanigheid van voorzitter of lid van de Commissie van beroep en de hoedanigheid van lid van een orgaan of van het personeel van "AWIPH", een instelling, een centrum of een door "AWIPH" erkende of gesubsidieerde dienst;2° de hoedanigheid van deskundige aangewezen door de Commissie van beroep en de hoedanigheid van lid van een orgaan of van het personeel van "AWIPH".

Art. 443.De voorzitter en de leden van de Commissie kunnen van hun ambt ontheven worden in geval van plichtverzuim of van afbreuk aan de waardigheid ervan.

Art. 444.De Commissie van beroep wordt bijgestaan door een secretaris en een adjunct-secretaris aangewezen door de administrateur-generaal van "AWIPH". De secretaris moet licentiaat in de rechten zijn.

Art. 445.De Commissie stelt haar huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring aan de Regering voor.

Art. 446.De Commissie van beroep beraadslaagt en beslist slechts op geldige wijze bij aanwezigheid van de voorzitter of zijn plaatsvervanger en van drie andere gewone of plaatsvervangende leden.

Art. 447.De beslissingen van de Commissie van beroep worden genomen bij meerderheid van stemmen van de voorzitter en de aanwezige leden; onthouding is niet toegelaten. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Art. 448.De voorzitter en de andere leden van de Commissie van beroep zijn tot geheimhouding verplicht.

Onderafdeling 2 - Presentiegeld en vergoedingen

Art. 449.De voorzitter en de andere leden van de Commissie van beroep hebben recht op presentiegeld waarvan het bedrag vastgesteld is op 74,37 euro per zitting voor de voorzitter en op 37,18 euro voor de andere leden.

De voorzitter en de leden van de raden die geen ambtenaar zijn krijgen hun reiskosten terugbetaald onder de voorwaarden bepaald in artikel 369, eerste lid.

Voor de toepassing van artikel 369, eerste lid, 2°, wordt de voorzitter gelijkgesteld met een ambtenaar van rang A2; de andere leden worden gelijkgesteld met ambtenaren van rang A4.

Art. 450.De Regering bepaalt de wijze waarop de deskundigen worden vergoed.

Art. 451.De presentiegelden, de aan de leden van de Commissie van beroep verleende reiskostenvergoedingen, de in artikel 450 bedoelde kosten en de werkingskosten van de Commissie van beroep zijn ten laste van "AWIPH".

Art. 452.De in artikel 449 bedoelde bedragen zijn gebonden aan het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen en stemmen overeen met het spilindexcijfer 117,19 van november 1994.

Ze evolueren op dezelfde wijze als de wedden van de ambtenaren van het Gewest.

Onderafdeling 3 - Huishoudelijk reglement

Art. 453.Het als bijlage 45 opgenomen huishoudelijk reglement van de Commissie van beroep, ingesteld krachtens artikel 281 van het decreetgevend deel van het Wetboek, is door de Regering goedgekeurd. Afdeling 3 - Beroepsprocedure

Art. 454.De verzoeker dient zijn beroep in binnen een termijn van dertig dagen vanaf de dag volgend op de datum waarop de beslissing van "AWIPH" is verzonden. Het poststempel geldt als bewijs van de verzendingsdatum.

Als de vervaldag een zaterdag, een zondag of een officiële feestdag is, dan wordt hij naar de volgende werkdag verschoven.

Het verzoek wordt ondertekend door de verzoeker, diens advocaat of diens wettelijke vertegenwoordiger of door een daartoe speciaal gemachtigd persoon.

De bepalingen van de artikelen 413, laatste lid, tot en met 420 zijn van toepassing op de beroepsprocedure.

Art. 455.Het beroep wordt tegen ontvangstbewijs ingediend of bij ter post aangetekend schrijven gestuurd aan de zetel van de Commissie van beroep.

Art. 456.Het beroep dat tegen een beslissing tot herziening wordt ingesteld, heeft schorsende kracht.

Art. 457.Zodra de secretaris van de Commissie van beroep het verzoek heeft ontvangen, licht hij "AWIPH" daarover in, dat verzocht wordt hem het dossier van de verzoeker toe te zenden.

Het dossier wordt onmiddellijk toegezonden.

De secretaris van de Commissie van beroep onderzoekt het dossier; daartoe vraagt hij onmiddellijk alle nuttige inlichtingen en documenten.

Na de behandeling van de zaak maakt de secretaris een rapport op voor de Commissie van beroep; het wordt door hem ondertekend en gedagtekend voor het bij het dossier gevoegd wordt.

Art. 458.De Commissie van beroep kan onder haar voorzitter en leden een verslaggever aanwijzen die het dossier voor de zitting samenvat en een aanvullend rapport opmaakt. Het rapport wordt bij het dossier gevoegd.

Art. 459.Als na behandeling van de zaak blijkt dat de gehandicapte persoon een bijkomend onderzoek moet ondergaan, dan wordt hij bij beslissing van de Commissie van beroep verzocht voor een door haar aangewezen deskundige te verschijnen. Als de gehandicapte persoon zich niet kan verplaatsen, begeeft de deskundige zich naar zijn woonplaats.

De gehandicapte persoon kan zich tijdens dat onderzoek laten bijstaan door elke persoon en deskundige van zijn keuze.

De aangewezen deskundige maakt een omstandig rapport op binnen de door de Commissie van beroep vastgestelde termijn.

Art. 460.De verzoeker en de administrateur-generaal van "AWIPH" worden minstens veertien dagen vóór de zitting waarop ze gehoord zullen worden, door de secretaris opgeroepen. De oproeping wordt bij ter post aangetekende brief gestuurd. Ze vermeldt de plaats, de dag en het uur van de verschijning.

Art. 461.In de oproeping staat dat de partijen en de personen die ze bijstaan, op het secretariaat van de Commissie van beroep ter plaatse inzage kunnen nemen van het dossier.

Art. 462.Als de partijen conclusies willen indienen, dan zenden ze deze uiterlijk twee dagen vóór de verschijning aan de secretaris.

Art. 463.De Commissie houdt zitting met gesloten deuren.

Ze hoort de verzoeker en "AWIPH" en kan elke bij de aanvraag betrokken persoon horen.

De verzoeker kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door zijn advocaat, zijn wettelijke vertegenwoordiger of door een andere daartoe speciaal gemachtigd persoon.

De administrateur-generaal of een daartoe aangewezen ambtenaar vertegenwoordigt "AWIPH" voor de Commissie van beroep.

Art. 464.De beslissingen vermelden : 1° de identiteit en de woonplaats van de verzoeker;2° in voorkomend geval, de naam, voornaam, woonplaats en hoedanigheid van de personen die hem hebben vertegenwoordigd of bijgestaan;3° de oproeping, de verschijning en het horen van de gehoorde personen;4° in voorkomend geval, de indiening van conclusies;5° de gronden en het beschikkend gedeelte van de beslissing;6° de datum van de beslissing en de plaats waarop ze is uitgesproken, alsook de naam van de personen die beraadslaagd hebben. De beslissingen worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend.

Art. 465.De beslissingen worden binnen een termijn van acht kalenderdagen bij ter post aangetekende brief bekendgemaakt.

Art. 466.Wanneer blijkt dat een materiële vergissing werd begaan, kan de Commissie van beroep haar beslissing rechtzetten binnen drie jaar na de bekendmaking ervan, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een partij.

TITEL VI. - Algemene voorwaarden voor de erkenning van de diensten HOOFDSTUK I. - Algemene beginselen

Art. 467.De erkenning wordt slechts verleend aan de diensten en structuren bedoeld in artikel 283, tweede lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek, als de volgende principes in acht genomen worden : 1° de zelfstandigheid en de keuzevrijheid van de persoon waarborgen;2° de gehandicapte personen gelijke opnemingskansen bieden en, met name als opnemingsvoorwaarden, geen andere financiële bijdrage eisen dan die vastgesteld door de Regering;3° de gehandicapte persoon een gepersonaliseerd project voorstellen dat beantwoordt aan zijn behoeften, bekwaamheden en verlangens;4° de gehandicapte persoon en zijn omgeving zo veel mogelijk bij de besluitvorming betrekken;5° kwalitatieve evaluaties verrichten waaraan de gehandicapte persoon, zijn omgeving en de diensten mogen deelnemen;6° een geschikte infrastructuur en een bevoegd begeleidingspersoneel dat aan de behandelde handicap aangepast is, ter beschikking stellen van de gehandicapte persoon;7° het personeel de kans bieden om mee te werken aan het educatieve project van de dienst en om voortgezette opleidingen te volgen;8° de samenwerking tussen de diensten bevorderen en door een betere coördinatie streven naar een efficiëntere werking ervan;9° de contacten met de buitenwereld bevoorrechten in het kader van een lokale samenwerking;10° met de diensten van "AWIPH" samenwerken en zich aan zijn controle onderwerpen;11° een boekhouding voeren die aan de richtlijnen van "AWIPH" beantwoordt;12° aan de veiligheids- en hygiënenormen voldoen;13° een huishoudelijk reglement aannemen dat de rechten van de gehandicapte personen waarborgt, hen meer autonomie biedt alsook een aan hun behoeften, bekwaamheden en verlangens aangepaste dienst.Dat reglement wordt meegedeeld aan de gehandicapte personen, hun wettelijke vertegenwoordigers en "AWIPH".

Art. 468.Artikel 467 is niet van toepassing op de diensten voor integratiehulp bedoeld in hoofdstuk 3 van titel 7 van boek 4 en op de diensten voor vroegtijdige hulp en begeleiding voor volwassenen van hoofdstuk 2 van titel 7 van boek 4.

Art. 469.Onverminderd de artikelen 467, 468 en 471 is de erkenning van de diensten, centra of instellingen die over een telebewakingssysteem of een gelijksoortig systeem beschikken, onderworpen aan de volgende voorwaarden : 1° het systeem moet het meest geschikte middel zijn om de betrokken gehandicapte personen de veiligheid en de verzorgingskwaliteit te waarborgen die hun pathologie vereist;2° beeldopname is verboden behalve voor therapeutische doeleinden;3° het systeem mag slechts gebruikt worden met de instemming van de gehandicapte persoon of van diens wettelijke vertegenwoordiger.Zijn weigering is geen reden om hem uit de dienst, het centrum of de instelling te verwijderen.

Het beheerscomité wint het advies van de bevoegde Adviesraad in.

Een multidisciplinair comité, samengesteld uit drie door het beheerscomité aangewezen deskundigen onder wie één op de voordracht van de "Commission wallonne des Personnes handicapées", zorgt voor de ethische begeleiding en kan door elke betrokken persoon of inrichting aangezocht worden. HOOFDSTUK II. - Toekenningsprocedure

Art. 470.De aanvragen om erkenning van de diensten, centra of instellingen worden bij ter post aangetekende brief aan "AWIPH" gestuurd.

Art. 471."AWIPH" richt binnen dertig dagen na de verzending van de erkenningsaanvraag een bericht van ontvangst van het dossier aan de aanvrager indien het volledig is. Als het dossier onvolledig is, brengt "AWIPH" de aanvrager volgens dezelfde procedure op de hoogte en wijst het hem tegelijkertijd op de ontbrekende stukken.

Art. 472."AWIPH" behandelt het dossier en het beheerscomité beslist binnen een termijn van zes maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het volledige dossier betreffende de erkenningsaanvraag.

Art. 473.De erkenning wordt voor een onbepaalde duur verleend.

Als het gaat om een aanvraag voor de erkenning van een nieuwe dienst, wordt de erkenning verleend voor een periode van drie maanden tot hoogstens drie jaar. Na afloop van die periode wordt de erkenning voor onbepaalde duur verleend, behalve andersluidende beslissing van het Beheerscomité. HOOFDSTUK III. - Evaluatie

Art. 474.Om de vijf jaar verstrekken de diensten aan "AWIPH" de informatie, zoals bepaald in de specifieke voorschriften, die nodig is voor hun evaluatie. HOOFDSTUK IV. - Sancties

Art. 475.Het Beheerscomité van het Agentschap kan de onbepaalde duur van de erkenning tijdelijk intrekken, opschorten of beperken zodra het vaststelt dat niet meer voldaan wordt aan één van voorwaarden die voor het verkrijgen van de erkenning gesteld worden.

Wanneer de onbepaalde duur van de erkenning tijdelijk beperkt wordt, verleent het Beheerscomité van "AWIPH" een tijdelijke erkenning van één tot drie jaar.

Na afloop van die periode wordt de erkenning voor onbepaalde duur verleend, behalve andersluidende beslissing van het Beheerscomité.

De beslissing tot intrekking, schorsing of inperking van de erkenning wordt bij aangetekende brief bekendgemaakt.

TITEL VII. - Thuiszorgvoorzieningen HOOFDSTUK I. - Voor gehandicapte personen bestemde begeleidingdiensten bij opvang in een gezin Afdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 476.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° persoon : elke gehandicapte persoon zoals omschreven in artikel 261 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek voor wie besloten wordt tot de noodzakelijke begeleiding door een begeleidingdienst voor opvang in een gezin;2° dienst : begeleidingdienst bij opvang in een gezin;3° interveniënt : de werknemer van de dienst die tussenkomt in het proces tot begeleiding van de persoon;4° onthaalpersoon : een persoon die thuis één of meer (maximum 4) personen opvangt volgens huisvestingsformules die hen een familiale levenswijze bezorgen;5° administratieve entiteit : entiteit bestaande uit verschillende door "WIPH" erkende diensten die afhankelijk zijn van dezelfde inrichtende macht en beheerd worden door een gemeenschappelijke algemene directie die instaat voor het dagelijkse beheer van al die diensten, zowel administratief, financieel als inzake personeelsaangelegenheden;6° tewerkstellingskadaster : personeelslijst opgemaakt door de dienst aan het einde van elk jaar volgens een model opgesteld door het Agentschap;7° algemene diensten : de diensten die voor de gezamenlijke bevolking bestemd zijn en in het kader van hun dienstverstrekkingen aan de behoeften van de begeleide personen kunnen voldoen;8° netwerk : afgezien van het gezin van de gehandicapte persoon, omvat het netwerk de naasten en vrienden, alsook de algemene of gespecialiseerde diensten waarop de persoon een beroep doet (met name gezinshulp, huisarts, bedrijf voor aangepast werk). Afdeling 2 - Opdrachten

Onderafdeling 1 - Opdrachten van de diensten

Art. 477.De diensten vervullen de volgende opdrachten : 1° ze zoeken naar onthaalpersonen,en staan in voor hun evaluatie en accreditatie;2° aan de gehandicapte personen stellen ze de onthaalpersoon voor die het best aan hun verwachtingen en behoeften beantwoordt, en aan de onthaalpersonen de persoon die het best in hun opvangproject kadert; ze zorgen ervoor dat de behoeften van de persoon stroken met het opvangproject; 3° ze werken een opvangproject uit in samenwerking met de betrokken onthaalpersonen de persoon en het netwerk;4° ze begeleiden, informeren en steunen de onthaalpersonen in hun opdracht;5° ze verlenen de persoon een geïndividualiseerde begeleiding vanaf de uitwerking van het opvangproject;6° ze evalueren in hoever het inspelen op de behoeften van de personen afgestemd zijn op de opvangvoorwaarden;7° ze bevorderen en steunen de dynamiek van de kwaliteit van de diensten die door de onthaalpersonen aangeboden worden;8° ze vergemakkelijken het behoud en de ondersteuning van de banden tussen de persoon en zijn oorspronkelijk gezin;9° ze vergewissen zich ervan dat de gepaste stelsels tot stand gebracht worden met het oog op de bescherming van de goederen van de persoon;10° ze coördineren de partnerdiensten van het levensproject van de persoon.

Art. 478.De dienst : 1° verstrekt de onthaalpersoon informatie betreffende de verwachtingen en doelstellingen van de dienst;2° verstrekt de onthaalpersoon informatie over de beginselen en waarden vervat in boek 4 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, de overeenkomst van de VN over de Rechten van gehandicapte Personen en de Europese richtlijnen inzake de integratie en ondersteuning van de gehandicapte personen;3° verzoekt om administratieve en psycho-sociale gegevens om de selectie van de onthaalpersoon te rechtvaardigen;4° beoordeelt de veiligheids-, hygiëne- en confortvoorwaarden van de gezinswoningen;5° identificeert de voornaamste krachten en behoeften van de opvangpersonen;6° maakt een evaluatie op grond waarvan besloten wordt de accreditatie toe te kennen of te weigeren.Die beslissing, genomen door de dienst en gegrond op de voorwaarden vermeld in de artikelen 479 en 480, wordt meegedeeld binnen de maand die op de laatste evaluatie volgt. De accreditatie wordt voor onbepaalde duur toegekend. Ze wordt evenwel ingetrokken als de opvangpersoon niet meer voldoet aan één van de voorwaarden die in de artikelen 479 en 480 vastliggen.

Onderafdeling 2 - Opdrachten van de onthaalpersonen

Art. 479.De onthaalpersonen moeten : 1° de persoon begeleiden, in zijn dagelijkse leven helpen, een woning bezorgen, waarbij met de steun van de dienst de doelstellingen van het opvangproject nagestreefd moeten worden;2° de persoon diensten verstrekken in overeenkomst met de gezinscultuur van de onthaalpersoon;3° bereikbaar zijn voor de dienst.

Art. 480.De onthaalpersonen voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° minstens 21 jaar oud zijn;2° niet samenwonen met de persoon, noch bloed- of aanverwant in de eerste graad van hem zijn;3° een uittreksel uit het strafregister bezitten dat vrij is van veroordelingen tot correctionele straffen voor wanbedrijven die onverenigbaar zijn met de functie, of tot criminele straffen;4° de nodige voorwaarden inzake tijd en lokalen bieden bij de begeleiding van de personen;5° actief en openlijk deelnemen aan de gesprekken met de dienst;6° samenwerken met de algemene diensten en instellingen om het begeleidingsproject optimaal uit te voeren;7° elke verzekering aangaan die nodig is om de opvangactiviteit te dekken;8° de in artikel 494 bedoelde opvangovereenkomst ondertekenen;9° positief beoordeeld worden door de dienst op basis van de criteria bedoeld in bijlage 55. Afdeling 3 - Programmering

Art. 481.Op voorstel van het beheerscomité bepaalt de Waalse Regering het aantal begeleidingdiensten bij onthaal in een gezin voor gehandicapten personen naar gelang van de begrotingsmiddelen en na kwalitatieve evaluatie van de projecten naar gelang van de behoeften. Afdeling 4 - Erkenning

Onderafdeling 1 - Procedure

Art. 482.De erkennningsaanvraag wordt per post aan "AWIPH" gericht.

Ze gaat vergezeld van de volgende documenten en gegevens : 1° het project van de dienst, alsmede de wijze waarop de individuele projecten uitgewerkt en opgevolgd worden;2° de identiteit van de directeur van de dienst, zijn uittreksel uit het strafregister van minder dan drie maanden geleden (model 1), opgemaakt overeenkomstig de ministeriële rondzendbrief nr.905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionnele straffen die onverenigbaar zijn met het ambt of tot criminele straffen, alsook de geschreven delegatie van bevoegdheden van de inrichtende macht bedoeld in artikel 505; 3° de identiteit van de bestuurders, alsook hun uittreksel uit het strafregister van minder dan drie maanden geleden, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar zijn met het ambt of tot criminele straffen;4° de identiteit van de leden van de algemene vergadering;5° een afschrift van de diploma's en getuigschriften van de directeur, alsmede het bewijs van nuttige ervaring bedoeld in bijlage 47;6° als de dienst in de vorm van een VZW of stichting is opgericht, een afschrift van de gecoördineerde statuten;7° het inschrijvingsnummer van de dienst bij de RSZ of bij de RDSZPPO en, voor de VZW's, het ondernemingsnummer;8° bij omvorming, het advies, voor de particuliere sector, van de ondernemingsraad of van de bevoegde vakbondsafvaardiging of, voor de overheidssector, van het onderhandelings- of overlegcomité opgericht krachtens de wet van 19 december 1974 of van de representatieve werknemersorganisaties.

Art. 483.§ 1. "AWIPH" richt binnen dertig dagen na de verzending van de erkenningsaanvraag een bericht van ontvangst van het dossier aan de aanvrager indien het volledig is. Als het dossier onvolledig is, brengt "AWIPH" de aanvrager volgens dezelfde procedure op de hoogte en wijst het hem tegelijkertijd op de ontbrekende stukken. § 2. "AWIPH" behandelt het dossier en het beheerscomité beslist binnen een termijn van zes maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het volledige dossier betreffende de erkenningsaanvraag.

Art. 484.De beslissing van "AWIPH" vermeldt : 1° de begindatum van de erkenning;2° het minimumaantal individuele dossiers dat beheerd moet worden over een periode van één jaar, met name tussen 1 januari en 31 december. De beslissing wordt per post aan de aanvrager medegedeeld.

Onderafdeling 2 - Theoretisch aantal begeleidingsuren en aantal individuele dossiers

Art. 485.Het minimum aantal te begeleiden dossiers door de dienst wordt bepaald door het aantal voltijdse equivalenten die voor begeleidingstaken aangesteld zijn (ETPa) te vermenigvuldigen met 10.

Het aldus verkregen aantal dossiers wordt afgerond naar de hogere eenheid.

Art. 486.§ 1. Het theoretische aantal voltijdsequivalenten dat voor begeleidingstaken aangesteld is (ETPa) wordt verkregen door het quotum voltijdse equivalenten personeelsleden buiten interventie (ETPhi) bedoeld in bijlage 48 van het totaalaantal theoretische voltijdsequivalenten (ETPt) af te trekken. § 2. Het theoretische totaalaantal voltijdsequivalenten (ETPt) wordt verkregen na opdeling van 85 % van de verleende toelage door de referentieschaal bij de gemiddelde anciënniteit van het personeel dat voor de dienst is aangesteld. Die schaal, bedoeld in bijlage 49, wordt vermeerderd met een coëfficiënt werkgeverslasten van 51,89 % voor de diensten georganiseerd door een private inrichtende macht en van 43,62 % voor de diensten georganiseerd door een openbare dienst. § 3. Voor de bestaande diensten wordt de gemiddelde anciënniteit berekend op basis van het laatste tewerkstellingskadaster waarover het Agentschap beschikt en voor de nieuwe diensten op basis van een naamlijst van het voorziene personeel. De gemiddelde anciënniteit wordt door "AWIPH" bepaald op basis van bewijsstukken.

Art. 487."AWIPH" bepaalt het minimumaantal dossiers dat jaarlijks ten laste genomen moet worden door een dienst die na 1 januari 2011 erkend zou worden.

Art. 488.§ 1. Als het gemiddeld aantal individuele dossiers, afgerond naar de hogere eenheid, na afloop van een eerste waarnemingsperiode van twee volle kalenderjaren volgend op het jaar van bekendmaking van dit hoofdstuk of van de erkenning van een nieuwe dienst, lager is dan het aantal bedoeld in artikel 484, worden het theoretisch aantal voltijdse equivalenten en het minimumaantal dossiers verhoudingsgewijs verminderd. § 2. De volgende waarnemingsperiodes duren drie jaar. § 3. De vermindering vindt plaats één jaar na de waarnemingsperiode.

Art. 489.Het gemiddeld aantal dossiers wordt verkregen na optelling van het aantal dossiers in behandeling tijdens elk jaar van de waarnemingsperiode, gedeeld door het aantal jaren van diezelfde waarnemingsperiode.

Onderafdeling 3 - Voorwaarden A. : Algemene bepalingen

Art. 490.Tijdens de duur van het project begeleiden de diensten de personen, de onthaalpersonen en het netwerk met inachtneming van de beginselen vermeld in artikel 264 van het decreetgevend deel van het Wetboek en in artikel 478.

Art. 491.De begeleiding inzake gezinsopvang houdt rekening met de volgende beginselen : 1° bij particuliere toestanden en/of aanvragen van de persoon en/of zijn omgeving, met hem en de opvangpersonen een project uitwerken betreffende de sociaal-culturele omgeving van de betrokkenen, met inachtneming van zijn ideologische, filosofische of godsdienstige inzichten;2° levenskwaliteit wordt nagestreefd naar gelang van het ritme van elke persoon;3° het uitoefenen van rechten en plichten in verband met het burgerschap.Ze stelt de persoon in staat om keuzemogelijkheden uit te bouwen of te herstellen betreffende zijn welzijn en zijn relaties met anderman in het woningcomplex; 4° er wordt in netwerk en partnerschap gewerkt en de interne en externe coördinatievormen worden verstevigd via een overkoepelende benadering van de door de persoon ondervonden problemen;5° binnen de gemeenschap wordt anders over de handicap nagedacht met het oog op de inschakeling van haar hulpbronnen en een begin van reflectie over nieuwe samenlevingsvormen;6° er wordt telkens nagegaan of de algemene diensten kunnen bijdragen tot het tot stand komen van het project;7° ze moet zich ervan vergewissen dat het begrip " thuis " een concrete vorm aanneemt binnen de woningen voor gezinsopvang;8° het genereren, formuleren en uitwerken van collectieve oplossingen voor individuele behoeften. B. : Voorwaarden betreffende het dienstproject

Art. 492.Het project van de dienst wordt uitgewerkt op basis van het patroon bedoeld in bijlage 46. Daarbij wordt het interventieteam tot samenwerking aangezet. Het project wordt voorgelegd : 1° voor de diensten beheerd door een privé inrichtende macht : aan de ondernemingsraad of, bij gebreke daarvan, aan de vakbondsafvaardiging;2° voor de diensten beheerd door een openbare inrichtende macht : aan het onderhandelings- of overlegcomité of, bij gebreke daarvan, aan de representatieve werknemersorganisaties. Dat project wordt minstens om de vijf jaar bijgewerkt.

De dienst evalueert zijn activiteit minstens één keer per jaar.

Alle interveniënten worden in kennis gesteld van het project, de bijwerkingen ervan en het jaarlijkse evaluatierapport over de activiteit van de dienst en kunnen daar steeds inzage van nemen.

Art. 493.De dienst wendt de middelen aan die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het project van de dienst.

C : Erkenningsvoorwaarden met betrekking tot de pedagogie

Art. 494.Er wordt een schriftelijke opvangovereenkomst gesloten tussen de dienst, de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger en de opvangpersoon.

Art. 495.De opvangovereenkomst bevat hoe dan ook de volgende gegevens : 1° de identiteit van de partijen;2° de algemene doelstellingen van het opvangproject;3° de bevestiging dat het begeleidingsproject inzake gezinsopvang uitgewerkt wordt in een samenwerkingsverband met de verschillende actoren (de persoon, desgevallend zijn wettelijke vertegenwoordiger, de dienst, de opvangpersoon) en dat de persoon en, desgevallend, zijn wettelijke vertegenwoordiger uitgenodigd zal worden om deel te nemen aan het evaluatieproces;4° de begindatum van de overeenkomst;5° het bedrag van de financiële tegemoetkoming van de persoon;6° de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die instaat voor de betaling en voor de manier waarop de betaling wordt geregeld;7° de modaliteiten voor de opzegging van de overeenkomst;8° het adres van "AWIPH" waar klachten en bezwaren naartoe gestuurd kunnen worden.

Art. 496.De persoon, zijn gezin, de opvangpersoon en, desgevallend, de wettelijke vertegenwoordiger van de persoon heeft te gelegener tijd recht op informatie over elk vraagstuk betreffende het opvangproject.

D. : Voorwaarden betreffende het begeleidingsproject inzake gezinsopvang

Art. 497.Het begeleidingsproject inzake gezinsopvang wordt uitgewerkt binnen drie maanden, te rekenen van de datum van opvang van de persoon en omvat minstens de volgende elementen : 1° een informatief luik betreffende de persoon en zijn vragen;2° een evaluatief luik met : a) de wijze waarop het begeleidingsproces inzake gezinsopvang zal verlopen rekening houdend met de vraag en de geïdentificeerde behoeften;b) desgevallend, de algemene diensten die om samenwerking zullen worden verzocht;3° een evaluatief luik betreffende de vragen en de actualisering van het begeleidingsproces inzake gezinsopvang.

Art. 498.Het begeleidingsproces inzake gezinsopvang wordt ondertekend door de dienst en de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger.

Het maakt dan noodzakelijk deel uit van de opvangovereenkomst en gaat bij het dossier dat voor elke persoon door de dienst wordt bijhouden.

E. : Voorwaarden betreffende de agenda van de dienst

Art. 499.De dienst houdt een gecentraliseerde agenda van de dagelijkse activiteiten van de teamleden van de dienst die instaan voor de opvolging van de persoon bij de opvangpersoon.

F. : Voorwaarden betreffende de kwalificaties en de opleiding van het personeel

Art. 500.§ 1. Het personeel van de dienst moet voldoen aan de kwalificatienormen bedoeld in bijlage 47. § 2. De dienst stelt de afschriften van de diploma's, getuigschriften en attesten ter beschikking van "AWIPH". § 3. De personeelsleden leggen voor hun indienstneming een uittreksel uit het strafregister van model 1 over dat is opgemaakt overeenkomstig de ministeriële rondzendbrief nr. 905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionnele straffen die onverenigbaar met het ambt zijn of tot criminele straffen.

Art. 501.§ 1. Op grond van het project bedoeld in artikel 492 stelt de dienst een vormingsprogramma voor het personeel op voor minimum twee jaar.

Dat plan, opgemaakt na een bespreking met de betrokken actoren : 1° bepaalt de nagestreefde doelstellingen;2° beschrijft de banden tussen de globale omgeving van de dienst, de dynamiek van het project van de dienst en de ontwikkeling van de vaardigheden van het personeel;3° definieert de evaluatiecriteria, -modaliteiten en -periodiciteit voor die drie aspecten;4° identificeert de permanente vormingsactiviteiten van minstens twee dagen per jaar waaraan de directeurs moeten deelnemen. § 2. Wat betreft het personeel van de diensten die onder de plaatselijke besturen en de provincies ressorteren, ligt het in het eerste lid bedoelde vormingsprogramma in de lijn van het vormingsprogramma dat werd uitgewerkt op initiatief van de gewestelijke vormingsraad, ingesteld bij het decreet van 6 mei 1999 tot oprichting van de gewestelijke vormingsraad voor de personeelsleden van de plaatselijke en provinciale besturen van Wallonië.

Art. 502.De werknemers die tewerkgesteld waren in een dienst voor plaatsing in een gezin en die overeenkomstig dit hoofdstuk tewerkgesteld worden in een begeleidingsdienst bij opvangl in een gezin voldoen aan de minimale kwalificatie vereist voor de uitoefening van de begeleidingsfunctie of van de functie van administratief personeel bedoeld in bijlage 47.

Art. 503.De werknemers die tewerkgesteld waren in een dienst voor plaatsing in een gezin en die overeenkomstig dit hoofdstuk aangeworven worden door een begeleidingsdienst bij onthaal in een gezin, behouden de bezoldiging gekoppeld aan de loonschaal en de andere geldelijke voordelen die op hen van toepassing waren voor hun aanwerving in de begeleidingsdienst voor woningen van het gezinstype. Hun bezoldiging is een last die in aanmerking genomen kan worden binnen de perken bedoeld in de bijlagen 50 en 51.

G. : Voorwaarden betreffende de rechtspersoonlijkheid van de dienst

Art. 504.De dienst wordt beheerd door een overheid of een instelling van openbaar nut, of door een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting.

Art. 505.Wanneer de rechtspersoon in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk of stichting opgericht is, 1° mag deze voor meer dan 1/5 van zijn leden niet samengesteld zijn uit personeelsleden of opvangpersonen, noch uit personen die met hen aanverwant zijn tot de derde graad;2° mag de Raad van bestuur, om elk belangenconflict en elke bron van machtsconflict te voorkomen, niet bestaan uit personen van hetzelfde gezin, echtgenoten, wettelijke samenwonenden en bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad, waarvan het aantal voor elk gezin hoger is dan een derde van het totaalaantal leden van de Raad van bestuur, noch uit personen die deel uitmaken van het personeel van de dienst. H. : Voorwaarden betreffende het beheer van de dienst

Art. 506.§ 1. De dienst vervult volgende voorwaarden : 1° hij is autonoom op technisch, budgettair en boekhoudkundig vlak en beschikt over een administratief beheer van dien aard dat hij zijn opdracht kan uitvoeren en dat "AWIPH" daarop controle kan uitoefenen. De technische, budgettaire en boekhoudkundige autonomie kan eventueel via de organisatie van een administratieve entiteit verkregen worden.

Die entiteit staat in voor het dagelijkse beheer van al die diensten, zowel op administratief en financieel vlak als inzake personeelsaangelegenheden; 2° onder de leiding staan van een directeur, natuurlijke persoon bezoldigd voor die functie en bevoegd om, overeenkomstig een geschreven overdracht van bevoegdheid door de inrichtende macht en onder haar verantwoordelijkheid of die van de directeur-generaal van de administratieve entiteit, het dagelijkse beheer van de dienst waar te nemen hoe dan ook wat betreft : a) de tenuitvoerlegging en opvolging van het dienstproject;b) het personeelsbeheer;c) het financieel beheer;d) de toepassing van de geldende regelgevingen;e) de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met "AWIPH". § 2. De directeur moet bovendien in staat zijn om de effectieve leiding van de dienst constant waar te nemen. Als hij afwezig is, moet een daartoe afgevaardigd personeelslid in staat zijn om de nodige maatregelen te treffen in geval van dringende noodzakelijkheid en om op zowel interne als externe aanvragen in te spelen. § 3. In geval van verzuim of onregelmatigheid in de uitvoering van de aan de directeur toegewezen opdracht, verzoekt "AWIPH" de inrichtende macht in een schrijven om de nodige maatregelen te treffen binnen de termijn die het bepaalt.

Als de maatregelen niet zijn genomen na afloop van die termijn, wendt "AWIPH" zich tot het Beheerscomité, dat zich overeenkomstig artikel 475 uitspreekt. § 4. Het dagelijkse beheer omvat : a) de effectieve bevoegdheid om dagelijks bevelen en richtlijnen te geven aan het personeel, met inbegrip van de administratieve pool die gemeenschappelijk is aan die diensten;b) kunnen beschikken over de nodige middelen om de financiële lasten betreffende de dagelijkse werking van de betrokken diensten te kunnen dragen;c) desgevallend, de verschillende directies binnen de entiteit coördineren. De leiding over dat geheel van door "AWIPH" erkende en gesubsidieerde diensten moet voltijds waargenomen worden en als dusdanig vastgelegd worden in de arbeidsovereenkomst of in het benoemingsbesluit.

De bij de hergroepering betrokken diensten moeten gevestigd zijn op een redelijke afstand van de plaats waar de hoofdzetel van de directie gevestigd is en waar de administratieve gegevens die voor het dagelijkse beheer nodig zijn geconcentreerd worden.

I. : Voorwaarden betreffende het administratief en boekhoudkundig beheer

Art. 507.De dienst legt op verzoek van "AWIPH" alle bewijsstukken over die vereist worden voor de uitoefening van zijn controle, met name de sociale balans zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de sociale balans, de jaarrekeningen, de nodige stukken voor de berekening van de verschillende toelagen, het tewerkstellingskadaster en het vormingsprogramma bedoeld in artikel 501.

Art. 508.De dienst vermeldt de referentie van de door "AWIPH" verleende erkenning op alle akten en overige stukken, publiciteitsfolders en aanplakkingen die van de dienst uitgaan.

Art. 509.Onverminderd de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen, worden de opschriften en nummers van voor de activiteit van de diensten geschikte rekeningen door "AWIPH" aan de diensten overgemaakt.

Art. 510.De toelagen die door de overheden of door die overheden gesubsidieerde instellingen aan de diensten gestort worden, worden afgetrokken van de overeenstemmende lasten die op geldige wijze in het boekjaar geboekt worden. Er wordt slechts rekening gehouden met genoemde toelagen voor zover ze verleend worden ter dekking van de uitgaven die in aanmerking genomen worden voor de berekening van de toelage.

Art. 511.De beginbalans van elke dienst wordt aan "AWIPH" voorgelegd binnen zes maanden na de bekendmaking van het uittreksel van hun erkenningsbesluit in het Belgisch Staatsblad.

Art. 512.§ 1. De jaarrekeningen van elke dienst worden aan "AWIPH" overgemaakt uiterlijk 31 mei van het jaar na het boekjaar, samen met het rapport van een bedrijfsrevisor, wiens opdracht erin bestaat de rekeningen te certificeren en, in voorkomend geval, recht te zetten. § 2. Die rekeningen gaan ook vergezeld van de geconsolideerde jaarrekeningen van de juridische entiteit waarvan de dienst deel uitmaakt of waarmee hij via één enkele directie verbonden is. De diensten worden verondersteld op onweerlegbare wijze onder één enkele directie te staan : 1° wanneer hun bestuursorgaan voor de meerderheid uit dezelfde personen samengesteld is;2° wanneer de enige directie van die diensten resulteert uit overeenkomsten gesloten tussen die VZW's of uit statutaire clausules;3° wanneer hun beslissingsorgaan voor de meerderheid uit dezelfde personen samengesteld is. § 3. Behoudens tegenbewijs, worden de entiteiten waarvan de maatschappelijke of bedrijfszetel op hetzelfde adres gevestigd is, alsmede de entiteiten die op duurzame en significante wijze rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden zijn inzake administratieve of financiële bijstand, logistiek, personeel of infrastructuur ook verondersteld gebonden entiteiten te vormen. § 4. Het boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar.

Art. 513.Als diensten worden verstrekt door een juridisch onderscheiden vereniging die evenwel met de dienst verbonden is via een unieke directie in de zin van artikel 512, § 2, vermelden de dienstverstrekkers hun aanwezigheid in het personeelsregister.

Art. 514.De dienst moet kunnen bewijzen dat hij aan alle fiscale en sociale verplichtingen voldaan heeft.

J. : Voorwaarden betreffende verzekeringen

Art. 515.Voor elke begeleiding sluit de onthaalpersoon een polisverzekering ter dekking van zijn burgerlijke aansprakelijkheid of ter dekking van de burgerlijke aansprakelijkheid van de personen jegens wie hij instaat voor alle schade die aan een persoon toegebracht wordt of door deze laatste veroorzaakt wordt.

K. : Verplichtingen betreffende gebouwen en installaties

Art. 516.De gebouwen en installaties, zowel die van de dienst als die welke door de onthaalpersonen ter beschikking van de personen gesteld worden, vertonen toegankelijkheidsvoorwaarden in verhouding tot de handicap van de personen. Afdeling 5 - Subsidiëring

Onderafdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 517.Binnen de perken van de budgettaire kredieten ontvangen de diensten : 1° een jaarlijkse toelage;2° een toeslag wegens geldelijke anciënniteit;3° een bijzondere toelage om de bepalingen van het drieledige raamakkoord voor de Waalse privé non-profit sector te vereffenen;4° een bijzondere toelage om te voldoen aan de bepalingen van het raamakkoord 2011-2012 betreffende de openbare non-profit sector. Het totaalbedrag van de toelagen dat voortvloeit uit de bepalingen van dit hoofdstuk wordt verminderd met de tegenwaarde van het bedrag dat eventueel gestort wordt door het Tewerkstellingsfonds aan het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering als compensatie voor de subsidiëring van de vergoeding bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 22 september 1989 tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector.

Onderafdeling 2 - Jaarlijkse toelage

Art. 518.De jaarlijkse toelage dient ter dekking van : 1° de werkingslasten;2° de lasten van het niet-educatieve en educatieve personeel waarvan de kwalificaties beantwoorden aan de vereiste titels bedoeld in bijlage 47. Minstens 85 % van de jaarlijkse toelage dient om personeelslasten te dekken.

Art. 519.Op grond van de programmering bepaald door de Waalse Regering in artikel 481 bepaalt het beheerscomité het bedrag van de toelage van de nieuwe diensten die het erkent.

Art. 520.De jaarlijkse toelage wordt tijdens het bestemmingsjaar voortijdig vereffend bij maandelijkse afbetalingen.

De maandelijkse afbetalingen worden automatisch aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van de basisindex die als referentie dient voor de indexering van de lonen van de overheidsdiensten.

Onderafdeling 3 - Toeslag wegens geldelijke anciënniteit

Art. 521.§ 1. Een toelagetoeslag wordt verleend aan de diensten waarvan het gezamenlijke personeel aan het einde van het bestemmingsjaar een gemiddelde geldelijke anciënniteit heeft die hoger is dan die bedoeld in artikel 486, § 3. § 2. De dienst bezorgt "AWIPH" aan het einde van elk bestemmingsjaar uiterlijk 31 maart een lijst van het personeel dat het gedurende dat jaar in dienst genomen en bezoldigd heeft. Die lijst wordt opgesteld overeenkomstig een model dat door "AWIPH" bepaald wordt.

De voor elk personeelslid in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit is die waarop het recht heeft op 31 december van het boekjaar dat het voorwerp is van de toelage, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen. Voor de personeelsleden die de dienst vóór die datum verlaten hebben, is de in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit die waarop zij recht hebben op de uittredingsdatum, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen.

Om de gemiddelde geldelijke anciënniteit te bepalen, wordt het totaal van de gewogen anciënniteiten gedeeld door het totaal van de volumes van de bezoldigde dienstverstrekkingen. Het resultaat van de deling wordt vervolgens verminderd met een half jaar anciënniteit. § 3. De toeslag wordt toegekend naar rata van het theoretische aantal voltijdse equivalenten (ETPt), vermenigvuldigd met het verschil tussen de referentieloonschaal bedoeld in artikel 49 bij de vastgestelde anciënniteit en diezelfde loonschaal bij de gemiddelde anciënniteit van het personeel aangesteld bij de dienst na de eerste erkenning op grond van deze bepalingen.

Art. 522.Als de toeslag voor de eerste keer wordt toegekend, wordt hij automatisch voor het volgende jaar betaald.

Na afloop ervan verifieert "AWIPH" de gemiddelde anciënniteit van het personeel.

Als de anciënniteit kleiner of hoger is dan degene die als basis heeft gediend voor de toekenning van de toeslag, wordt hij aangepast.

Onderafdeling 4 - Bijzondere toelage om de bepalingen van het drieledige raamakkoord voor de Waalse privé non-profit sector te vereffenen

Art. 523.Een toelagetoeslag wordt verleend aan de diensten voor de financiering van de compenserende betrekkingen betreffende de toekenning van drie bijkomende jaarlijkse verlofdagen voor hun personeel. Overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Waalse Regering van 23 april 2009 betreffende de subsidiëring van de maatregelen van de driedelige overeenkomst voor de Waalse privé non-profit sector wordt een bijkomende toelage ook verleend aan de diensten voor de financiering van de loonsverhogingen die resulteren uit de valorisatie van de lastige uren gepresteerd door hun personeel.

Onderafdeling 5 - Bijzondere toelage om de vakbondspremies te financieren

Art. 524.Binnen de perken de daartoe bestemde begroting stort het Agentschap namens de diensten op het fonds dat instaat voor de betaling van de vakbondspremies, een bedrag dat overeenstemt met het aantal werknemers die er in aanmerking voor kunnen komen, vermenigvuldigd met het bedrag van de vakbondspremie per werknemer.

Onderafdeling 6 - Bijzondere toelage om de bepalingen van het drieledige raamakkoord voor de Waalse privé non-profit sector te vereffenen

Art. 525.§ 1. "AWIPH" stort een specifieke toelage aan de diensten beheerd door een openbare inrichtende macht voor de financiering van de compenserende betrekkingen betreffende de toekenning van bijkomende jaarlijkse verlofdagen voor werknemers die minstens 52 jaar oud zijn. § 2. Die bijkomende toelage die door "AWIPH" aan de diensten verleend wordt, bedraagt voor het geheel van de diensten jaarlijks globaal 1.611,64 euro. § 3. Het bedrag bedoeld in § 2 wordt aan spilindex 154,63 van 1 oktober 2010 gekoppeld.

Art. 526.De diensten rechtvaardigen en verklaren op erewoord een aanwending van de bedragen bedoeld in artikel 536, § 2, voor bijkomende indienstnemingen.

Onderafdeling 7 - Controle op de jaarlijkse toelage

Art. 527.§ 1. Als het totaal van de begeleide dossiers lager is dan het aantal dossiers waarvoor de dienst erkend is, geeft "AWIPH" hem kennis van het bedrag dat ingevorderd moet worden overeenkomstig artikel 57 van de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit.

Het bedrag wordt afgetrokken vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van kennisgeving. § 2. Als het totaalbedrag van de personeelslasten van de dienst kleiner is dan 85 % van de jaarlijkse toelage, wordt het verschil ingevorderd bij de controle op het gebruik van de toelagen door "AWIPH", waarbij de invorderingen bedoeld in § 1 in mindering worden gebracht.

Art. 528.De lasten die in aanmerking mogen worden genomen, worden in de bijlagen 50 en 51 nader bepaald.

Art. 529.Na kennisgeving gaat "AWIPH" over tot de rechtzetting en de ambtshalve invordering van de toelagen verleend op grond van onjuiste aangiften of waarvan het gebruik ongerechtvaardigd blijkt te zijn.

Ze worden rechtgezet en ingevorderd tijdens de tweede maand na die van de kennisgeving en kunnen het voorwerp uitmaken van een aanzuiveringsplan.

De diensten beschikken over een termijn van dertig kalenderdagen, waarbij de postdatum bewijskracht heeft, om elke rechtzetting of invordering te betwisten waarvan kennis wordt gegeven overeenkomstig dit boek.

De diensten kunnen een aanvraag tot herziening van de toelage indienen binnen dertig kalenderdagen, te rekenen van de kennisneming van een gegeven dat het bedrag van de toelage betwist en waarvan zij geen weet hadden bij de kennisgeving ervan.

De dienst moet dan het bewijs leveren van de datum waarop hij kennis genomen heeft van bedoeld gegeven. Afdeling 6 - Dagelijkse forfaitaire vergoeding

Art. 530.Een dagelijkse forfaitaire toelage wordt toegekend aan de onthaalpersonen voor de aanwezigheidsdagen van de personen in hun woning.

Met de in het vorige lid bedoelde aanwezigheidsdagen worden gelijkgesteld, de verpleegdagen alsmede de verlofdagen gefinancierd door de onthaalpersoon en onder zijn verantwoordelijkheid.

Art. 531.De aan de opvangpersoon toegekende dagelijkse forfaitaire toelage bestaat uit : 1° een tegemoetkoming van de persoon ter dekking van de algemene huisvestings-, onderhouds- en voedingskosten;2° een tegemoetkoming van "AWIPH" ter dekking van de opvoedings-, begeleidings- en steunkosten.

Art. 532.De tegemoetkoming van de persoon die gewoonlijke of verhoogde kinderbijslag ontvangt, met uitzondering van de gehandicapte persoon die 21 jaar oud was op 1 juli 1987 en die op die datum reeds kinderbijslag ontving, stemt overeen met het bedrag van de kinderbijslag die tot een dagelijkse basis teruggebracht wordt.

De tegemoetkoming van "AWIPH" bestemd om de opvoedings-, begeleidings- en steunkosten te dekken voor de in artikel 60, § 1, bedoelde personen bedraagt 20 euro per aanwezigheidsdag.

Art. 533.De persoon die op 1 januari 2011 een tegemoetkoming van "AWIPH" genoot voor zijn opvang door een dienst voor plaatsing in een gezin, wordt geacht in aanmerking te komen voor een beslissing van "AWIPH" waarbij geconcludeerd wordt tot de noodzaak van een begeleiding door een begeleidingsdienst voor woningen van het gezinstype.

Art. 534.§ 1. De tegemoetkoming van de persoon die gewoonlijke of verhoogde kinderbijslag niet meer ontvangt, alsmede die van de gehandicapte persoon die 21 jaar oud was op 1 juli 1987 en die op die datum reeds kinderbijslag ontving, bedraagt 20 euro per aanwezigheidsdag. § 2. Als de persoon niet beroepsactief is en als het geheel van zijn inkomens, na aftrek van het gedeelte van 181,88 euro waarover hij mag beschikken, niet volstaat om zijn tegemoetkoming te betalen, wordt ze naar rato van de vastgestelde inkomens verminderd. Het verschil tussen de bedragen van de verminderde tegemoetkoming en van het in § 1 bedoeld bedrag wordt door het AWIPH gecompenseerd. § 3. Als de persoon beroepsactief is en als het geheel van zijn inkomens, na aftrek van de helft van zijn loon, zonder dat deze lager mag zijn dan het gedeelte van 181,88 euro per maand, niet volstaat om zijn tegemoetkoming te betalen, wordt ze naar rato van de vastgestelde inkomens verminderd. Het verschil tussen de bedragen van de verminderde tegemoetkoming en van het in § 1 bedoeld bedrag wordt door "AWIPH" gecompenseerd. § 4. De tegemoetkoming van "AWIPH" bestemd om de opvoedings-, begeleidings- en steunkosten te dekken voor de in § 1, bedoelde personen bedraagt 10 euro per aanwezigheidsdag voor de personen van categorie A, 15 euro voor de personen van categorie B of 20 euro voor de personen van categorie C; deze categorieën worden bepaald in bijlage 54. § 5. De in artikel 532 bedoelde tegemoetkomingen worden gekoppeld aan spilindex 151,60 op de datum van 1 oktober 2008.

Art. 535.De tegemoetkoming van "AWIPH" wordt aan de dienst gestort, die ze aan de onthaalpersonen overschrijft.

Art. 536.Met uitzondering van de bepalingen bedoeld in § 2 van dit artikel mag geen toeslag bovenop de tegemoetkoming van de personen vereist worden om de personeels- en werkingskosten van de dienst of de kosten voor het verblijf bij de onthaalpersoon te dekken.

De volgende kosten mogen boven de tegemoetkoming van de personen vereist worden, voor zover ze geen voorwerp uitmaken van een wettelijke of aanvullende tegemoetkoming : 1° de medische en farmaceutische kosten, na aftrek van de tegemoetkoming van de verzekeringsinstelling, met inbegrip van de specifieke kosten gebonden aan incontinentie;2° de kosten voor technische hulpmiddelen, zoals orthesen, prothesen, rolstoelen en andere mechanische of elektrische hulpmiddelen.

Art. 537.§ 1. De vergoedingen voor de onthaalpersonen en de tegemoetkomingen van de personen worden berekend op grond van het aantal dagen bedoeld in artikel 530 en medegedeeld door de dienst aan de hand van het driemaandelijkse overzicht goedgekeurd door "AWIPH". § 2. De diensten dienen het behoorlijk aangevulde driemaandelijkse overzicht aan "AWIPH" te sturen binnen 50 dagen na afloop van het afgelopen kwartaal.

Behoudens overmacht wordt de niet-naleving van die termijn gestraft als volgt : a) een boete gelijk aan 1/1000 van de jaarlijks te bekomen toelage per dag vertraging wordt toegepast;b) onverminderd deze boete wordt een aanmaning bij ter post aangetekende brief opgestuurd, uiterlijk 21 dagen na de vertraging;c) als het driemaandelijkse overzicht binnen 10 dagen na het verzenden van de aangetekende aanmaning niet binnen is, wordt de jaarlijkse toelage van de dienst bepaald op 90 % van het bedrag waarop hij tijdens het jaar voor het boekjaar aanspraak kon maken.

Art. 538.De dienst stort de vergoedingen aan de onthaalpersonen uiterlijk op de 15de dag volgend op de maand waarvoor ze verschuldigd zijn. "AWIPH" wordt ertoe gemachtigd om voorschotten te storten opdat de diensten de in het eerste lid bedoelde verplichtingen zouden kunnen vervullen.

Deze voorschotten worden aangepast op grond van het in artikel 537 bedoelde driemaandelijkse overzicht dat door de dienst bepaald worden en door "AWIPH" goedgekeurd wordt. Afdeling 7 - Opvangbeleid

Art. 539.§ 1. Om in aanmerking te komen voor een gezinsopvang en voor een dienstbegeleiding moet de persoon in het bezit zijn van : 1° of de beslissing tot tussenkomst van "AWIPH" bedoeld in artikel 280 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek waarbij tot de noodzaak van een gezinsopvang besloten wordt;2° of de voorlopige beslissing bedoeld in artikel 436;3° of de beslissing van een bevoegde instelling van een ander deelgebied dat krachtens een samenwerkingsakkoord uitwerking mag hebben op het grondgebied van het Franstalige taalgebied. § 2. Als de dienst zich niet kan beroepen op één van de beslissingen bedoeld in § 1 en in afwachting van één van die beslissingen, mag hij tijdelijk een persoon toelaten die al een individuele aanvraag tot tussenkomst bij "AWIPH" heeft ingediend met het oog op een opname in een begeleidingsdienst inzake gezinsopvang, in een dagopvangdienst of in een residentiële dienst overeenkomstig de artikelen 413 en 420.

Bij die aanvraag wordt minstens één van de volgende stukken gevoegd : a) een door een andere administratie afgegeven document op grond waarvan het bestaan van een handicap wordt bevestigd;b) een beslissing die eerder door een provinciegouverneur is genomen op voorwaarde dat de dienst erkend is om het type handicap van de persoon ten laste te nemen;c) een attest ingevuld door een pluridisciplinair team van een erkend centrum bedoeld in de artikelen 424 en 428. De persoon beschikt over een termijn van drie maanden om de nodige multidisciplinaire gegevens te verstrekken.

De overlegging van één van de drie documenten bedoeld in § 2 loopt niet vooruit op de beslissing van "AWIPH".

Art. 540.Het dossier van een persoon is het voorwerp van de boekhouding bedoeld in artikel 485 op de datum van opneming van die persoon in het opvanggezin.

Op dezelfde datum komt de opvangpersoon in aanmerking voor de opvangvergoedingen bedoeld in afdeling 6 van dit hoofdstuk.

Om in aanmerking te komen voor die boekhouding en opvangvergoedingen richt de dienst binnen drie dagen na de opneming van de persoon in het opvanggezin een opvangbericht aan het bevoegde gewestelijk bureau van "AWIPH".

De diensten beschikken over dezelfde termijn om de berichten betreffende de beëindiging van de opvang mede te delen.

Art. 541.Voor elke opgenomen persoon beperkt de tussenkomst van "AWIPH" zich tot de financiering van de dienst en van de onthaalpersoon.

De persoon mag evenwel vragen dat de financieringen bedoeld in het eerste lid gecumuleerd worden met degene die voortvloeien uit : 1° de opname in een dagopvangdienst of door een bedrijf voor aangepast werk of een centrum voor beroepsopleiding;2° zijn opname in kort verblijf;3° een tegemoetkoming betreffende de inrichting van de woonplaats of uit een individuele hulpverlening. "AWIPH" staat cumul toe met een opname in een residentiële dienst voor jongeren opdat de persoon tijdens weekends, feestdagen en verlofperiodes in een gezin opgevangen kan worden. Het bedrag van de tegemoetkoming van "AWIPH", bedoeld in artikel 532, § 2, wordt voor de helft door de residentiële dienst voor jongeren betaald. "AWIPH" kan ook de cumulatie toelaten met een opname of een begeleiding door een andere structuur op grond van een bijzonder individueel project. Afdeling 8 - Controle

Art. 542.Onverminderd artikel 315 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek moeten de diensten, om "AWIPH" in staat te stellen na te gaan of de erkenningsvoorwaarden in acht genomen worden, hem om de vijf jaar de volgende stukken overleggen : 1° het project van de dienst, alsmede de wijze waarop de individuele projecten uitgewerkt en opgevolgd worden;2° het uittreksel uit het strafregister (model 1) van de directeur, van minder dan drie maanden geleden, opgemaakt overeenkomstig de ministeriële rondzendbrief nr.905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionnele straffen die onverenigbaar met het ambt zijn of tot criminele straffen; 3° in geval van wijziging van directie, een afschrift van de diploma's en getuigschriften van de directeur, alsmede het bewijs van nuttige ervaring bedoeld in bijlage 47;4° de lijst van de leden van de algemene vergadering;5° de lijst van de leden van de Bestuursraad.

Art. 543.De opdracht van de inspectiediensten bestaat erin na te gaan of de erkenningsvoorwaarden en -normen nageleefd worden. Ze evalueren regelmatig de uitvoering van de dienstenprojecten. Daartoe evalueren ze in samenwerking met de diensten de werkmethodes, de kwaliteit van de diensten, de dienstverstrekkingen en het tot stand brengen van de begeleidingsprojecten. Ze gaan na of die begeleidingsprojecten bestaan en bijgewerkt worden.

De inspectiediensten zien toe op de inachtneming van de voorschriften inzake toekenning en aanwending van toelagen en inzake boekhoudkundige verplichtingen.

Art. 544.De inspectiediensten vervullen bovendien een adviesfunctie ten opzichte van de diensten en de interveniëntenteams.

De positieve of negatieve opmerkingen en conclusies van de verschillende inspecties worden overgemaakt aan de inrichtende machten en aan de directies. Vandaar worden ze doorgestuurd naar de ondernemingsraad en/of de vakbondsafvaardiging of het onderhandelings- en overlegcomité. HOOFDSTUK II. - Diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleidingsdiensten voor volwassenen Afdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 545.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° de begunstigde : a) elke gehandicapte persoon zoals omschreven in artikel 261 van het tweede deel van het decreetgevend Wetboek en voor wie tot de noodzaak tot begeleiding door een dienst voor volwassen begeleiding besloten wordt bij beslissing tot tegemoetkoming van "AWIPH";b) elk gehandicapt kind zoals omschreven in artikel 261 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, zijn ouders, zijn gezin en/of zijn levenssfeer en dit van zodra de handicap diagnose vastgesteld is, voor wie tot de noodzaak tot opvolging door een dienst voor vroegtijdige hulpverlening besloten wordt bij beslissing tot tegemoetkoming van "AWIPH";2° de begeleider : de werknemer van de dienst die tussenbeide komt in het begeleidingsproces van de begunstigde;3° de algemene diensten : de diensten die voor de gezamenlijke bevolking bestemd zijn en aan de specifieke behoeften van de jongeren kunnen voldoen;4° de omvorming : de omvorming van de dienst bedoeld in de artikelen 1203, 1205 en 1206;5° de begeleiding : de begeleiding, de hulp, de steun en de opvolging door de diensten voor vroegtijdige hulp en de begeleidingsdiensten voor volwassenen;6° de netwerking : het werk dat volgens beide hierna omschreven logica's verricht wordt : a) de logica die steunt op de kennissenkring van de jongere.Die praktijk zet de jongere ertoe aan om blijvend te werken aan de betrekkingen met zijn omgeving, om een zo open en gevarieerd mogelijke kennissenkring te verwerven; b) de logica die betrekking heeft op het netwerk van vakspecialisten, samengesteld uit diensten en maatschappelijk werkers.Bedoeld netwerk wordt gezien als een instrument dat in dienst staat van de begeleiding. Eén van de kenmerken van bedoelde praktijk bestaat erin te voorzien in coördinatievormen en in samenwerkingsverbanden tussen de verschillende diensten; 7° de dienst voor vroegtijdige hulpverlening : de dienst erkend door "AWIPH" krachtens deze afdeling die met inachtneming van de beginselen bedoeld in artikel 264 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en in de artikelen 557, 558, 559, 560 en 561, de begunstigden begeleidt zodra de handicap diagnose wordt vastgesteld en dit tot acht jaar alsook hun familie en/of levenssfeer;8° de begeleidingsdienst voor volwassenen : de dienst erkend door "AWIPH" krachtens deze afdeling die met inachtneming van de beginselen bedoeld in artikel 264 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en in de artikelen 557, 558, 559, 560 en 561, de begunstigden begeleidt vanaf de leeftijd van achttien jaar;9° de dienst : de diensten voor vroegtijdige hulpverlening en de begeleidingsdiensten voor volwassenen;10° de begeleidingsdiensten : de benaming van de begeleidingsdiensten voor volwassen voor de inwerkingtreding van dit hoofdstuk;11° administratieve entiteit : de administratieve entiteit zoals bedoeld in artikel 1192;12° het tewerkstellingskadaster : de personeelslijst opgemaakt door de dienst aan het einde van elk jaar volgens een model opgesteld door "AWIPH".

Art. 546.De begeleiding bestaat in het bevorderen van de actieve en geïndividualiseerde deelname van de begunstigden in de verwezenlijking van hun projecten en in de ontwikkeling van hun burgerschap in hun levenssfeer, met inachtneming van de beginselen bedoeld in artikel 264 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en in de artikelen 547, 548, 549 en 550. Deze actieve deelname berust op de mobilisatie, de erkenning en de waardering van de bevoegdheden of de ontplooiing van de begunstigde.

Die doelstelling bedoeld in het eerste lid wordt meer bepaald op de volgende vlakken nagestreefd : gezins-, school-, maatschappelijk leven, vrijetijdsbesteding en cultuurbeleving, vorming, gezondheid of professionele behandeling.

Art. 547.Bij de begeleiding worden de volgende beginselen in acht genomen : 1° levenskwaliteit wordt nagestreefd in functie van het ritme van elke persoon;2° het uitoefenen van rechten en plichten in verband met het burgerschap;3° er wordt gehandeld op verschillende plaatsen in associatie met verschillende actoren;4° er wordt in netwerk gewerkt en de interne en externe coördinatievormen worden verstevigd via een overkoepelende benadering van de door de jongere ondervonden problemen;5° binnen de gemeenschap wordt anders over de handicap nagedacht met het oog op de inschakeling van al haar hulpbronnen en een begin van reflectie over nieuwe samenlevingsvormen.

Art. 548.Bij de begeleiding voor volwassenen worden de volgende beginselen in acht genomen : 1° Bij de individuele aanvragen van de persoon of, als hij die niet zelf kan formuleren, van zijn wettelijke vertegenwoordiger, van de persoon aan wie hij wordt toevertrouwd of van zijn omgeving : met de betrokkene en, desgevallend, met de personen die hem daarbij geholpen hebben, een individueel project opstellen dat overeenstemt met zijn behoeften, rekening houdt met zijn socio-culturele en familiale omgeving en zijn ideologische, filosofische of godsdienstige inzichten eerbiedigt;2° er wordt telkens nagegaan of de algemene diensten kunnen bijdragen tot het tot stand komen van dit project.

Art. 549.Bij de vroegtijdige hulpverlening worden de volgende beginselen in acht genomen : 1° bij de individuele aanvragen van de ouders of van de vertegenwoordigers van het kind, bijdragen tot de uitwerking van een project voor het kind in samenhang met zijn leefwereld en dat rekening houdt met zijn socio-culturele en familiale omgeving en zijn ideologische, filosofische of godsdienstige inzichten eerbiedigt;2° er wordt telkens nagegaan of de algemene diensten kunnen bijdragen tot het tot stand komen van dit project.

Art. 550.De dienst waarborgt het respect voor de persoonlijke levenssfeer, de onafhankelijkheid en de vrijheid van keuze van de begunstigde en/of zijn wettelijke vertegenwoordiger.

De dienst waarborgt dezelfde dienstverlening aan alle gehandicapte personen en mag de begunstigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger geen andere financiële bijdrage opleggen dan die bedoeld in artikel 623 als opvang- en begeleidingsvoorwaarde. Afdeling 2 - Opdrachten

Art. 551.De diensten verstrekken de begunstigde informatie en verleent hem geïndividualiseerde steun in coördinatie met zijn netwerk zoals bedoeld in artikel 545, 6°, zodat de verschillende ondernomen begeleidingsactiviteiten zinvol en samenhangend worden gemaakt.

Art. 552.§ 1. De diensten voor vroegtijdige hulpverlening vervullen volgende algemene opdrachten : 1° door hoofdzakelijke individuele tegemoetkomingen die voornamelijk plaatsvinden in het levenssfeer, educatieve hulp verlenen aan kinderen met een mentale, fysieke of sensoriele handicap en dit, vanaf het ogenblik dat de handicap diagnose wordt vastgesteld tot de leeftijd van acht jaar;2° aan de familie en aan de levenssfeer van de gehandicapte kinderen, een educatieve, sociale en psychologische hulp verlenen om ze in staat te stellen om de moeilijkheden in verband met de handicap op te lossen en zo de optimale ontwikkeling van het kind in zijn leefklimaat te bevorderen;3° de preventie en het opsporen van elke handicap bevorderen voor, tijdens en na de zwangerschap, en zich aansluiten bij en meewerken aan elk initiatief op dat vlak. De diensten voor vroegtijdige hulpverlening kunnen ook collectieve acties of een gemeenschappelijk werk ontplooien met het oog op, met name, de vorming en de informatie van ouders en de verschillende levenssfeers van het kind : kribbe, school, ... § 2. De begeleidingsdiensten voor volwassenen vervullen de drie volgende opdrachten : 1° een individuele begeleiding;2° het ontwikkelen van een werk in gemeenschap;3° het genereren, formuleren en uitwerken van collectieve oplossingen voor individuele behoeften. Zij vervullen deze opdrachten door : 1° te luisteren, te informeren en de aanvraag te verduidelijken;2° een begeleiding voor te stellen met respect voor de socio-culturele en familiale achtergrond van de begunstigde;3° oriënteringsacties te ontwikkelen naar meer aangepaste antwoorden in samenspraak met de begunstigden;4° de gehandicapte persoon te oriënteren naar diensten die voor hem nuttig zijn zonder hun plaats in te nemen;5° door preventieve acties te ontwikkelen inzake handicaps overeenkomstig boek 4 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;6° andere diensten of groeperingen te informeren en te sensibiliseren.

Art. 553.Het werk in gemeenschap bedoeld in artikel 552, § 2, 2°, bestaat in het ontwikkelen van een dynamiek gekenmerkt door netwerking en deelname van de verschillende actoren in het leven van de begunstigde. Die dynamiek beoogt het opzetten van plaatselijke samenwerkingsverbanden, alsmede de beïnvloeding van de rol van overheid en diensten en het genereren op lange termijn van vaardigheden en capaciteiten die de integratie van de begunstigden bevorderen.

De dienst ontwikkelt onder andere de volgende werkwijzen : 1° het inzetten van groepen en personen die bereid zijn mee te werken aan het integratieproces van de sociale begunstigden; 2° het deelnemen aan een handicap sensibilisering en aan de begeleidingsgebruiken bij de vakmensen voor de personen in betrekking met de gehandicapte persoon en met de Gemeenschap;. 3° het bevorderen van de coördinatie en de samenwerking tussen de diensten en met de overheid en het verenigingsleven. Afdeling 3 - Programmering

Art. 554.§ 1. Een polyvalente dienst voor vroegtijdige hulpverlening dekt een zone dat minstens acht duizend kinderen van minder dan acht jaar telt.

Een polyvalente begeleidingsdienst voor volwassenen dekt een zone van minstens 50.000 inwoners. § 2. "AWIPH" verstrekt de subregionale coördinatiecommissies alle informatie die nodig is voor een diepgaand onderzoek naar de behoeften van de gehandicapte personen inzake dienstverlening.

De commissies spreken zich over de behoeften uit binnen drie maanden na ontvangst van de informatie en maken hun advies over aan het Beheerscomité.

Bij gebrek aan advies binnen die termijn wordt de formaliteit geacht vervuld te zijn en wordt de procedure voortgezet. § 3. Het Beheerscomité van "AWIPH" legt om de zes maanden een voorstel van subregionale programmering over aan de Waalse Regering. § 4. De subregionale programmering voor de oprichting of omvorming van diensten wordt om de zes maanden door de Waalse Regering vastgelegd en wordt officieel bekendgemaakt. Afdeling 4 - Erkenning

Onderafdeling 1 - Algemene beginselen

Art. 555.De erkenning wordt voor een onbepaalde duur verleend. Als het gaat om een aanvraag voor de erkenning van een nieuwe dienst, wordt de erkenning verleend voor een periode van drie maanden tot hoogstens drie jaar. Na afloop van die periode wordt de erkenning voor onbepaalde duur verleend, behalve andersluidende beslissing van het Beheerscomité.

Art. 556.De beslissing van "AWIPH" vermeldt : 1° de begin- en einddatum van de erkenning;2° het soort erkenning;3° het theoretische volume van de begeleidingsuren toegekend voor één kalenderjaar en bepaald overeenkomstig de artikelen 563 tot en met 565;4° het minimumaantal individuele dossiers dat over één kalenderjaar beheerd moet worden. Onderafdeling 2 - Soorten erkenning

Art. 557.Volgens de begeleide begunstigden en de opdrachten die ze vervullen, worden de diensten erkend als polyvalente of specifieke dienst.

Art. 558.De polyvalente dienst begeleidt de begunstigden met elk soort handicap en staat hen bij in al hun vragen en behoeften.

Art. 559.De specifieke dienst begeleidt de begunstigden die één of meerdere bepaalde handicaps vertonen en staat hen bij in al hun vragen en behoeften.

Hij zorgt ook voor steun, vorming en geldt als model wat betreft het geheel van het grondgebied van het Franse taalgebied van het Waalse Gewest.

De specifieke dienst kan ook bijdragen tot het onderzoek inzake vroegtijdige hulpverlening of volwassen begeleiding voor wat zijn handicap(en) betreft.

Onderafdeling 3 - Toekenningsprocedure

Art. 560.De erkennningsaanvraag wordt per post aan "AWIPH" gericht.

Ze gaat vergezeld van de volgende documenten en gegevens : 1° de aangevraagde soort erkenning;2° het project van de dienst, alsmede de wijze waarop de individuele begeleidingsprojecten uitgewerkt en opgevolgd worden;3° de identiteit van de directeur van de dienst, zijn uittreksel uit het strafregister van minder dan drie maanden geleden (model 1), opgemaakt overeenkomstig de ministeriële rondzendbrief nr.905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar zijn met het ambt of tot criminele straffen, alsook de geschreven delegatie van bevoegdheden van de inrichtende macht bedoeld in artikel 584; 4° de identiteit van de bestuurders, alsook hun uittreksel uit het strafregister van minder dan drie maanden geleden, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar zijn met het ambt of tot criminele straffen;5° de identiteit van de leden van de algemene vergadering;6° een afschrift van de diploma's en getuigschriften van de directeur, alsmede het bewijs van nuttige ervaring vereist in bijlage 57;7° als de dienst is opgericht in de juridische vorm van een VZW of van een stichting, een afschrift van de gecoördineerde statuten zoals ze zijn neergelegd bij de bevoegde instanties; 8° het inschrijvingsnummer van de dienst bij de R.S.Z. of bij de R.D.S.Z.P.P.O. en, voor de VZW's, het inschrijvingsnummer van de Kruispuntbank der ondernemingen; 9° bij omvorming, het advies, voor de particuliere sector, van de ondernemingsraad of van de bevoegde vakbondsafvaardiging of, voor de overheidssector, van het onderhandelings- of overlegcomité opgericht krachtens de wet van 19 december 1974.

Art. 561."AWIPH" richt binnen dertig dagen na de verzending van de erkenningsaanvraag bij aangetekend schrijven een bericht van ontvangst van het dossier aan de aanvrager indien het volledig is. Als het dossier onvolledig is, brengt "AWIPH" de aanvrager volgens dezelfde procedure op de hoogte en wijst het hem tegelijkertijd op de ontbrekende stukken. "AWIPH" behandelt het dossier en het beheerscomité van "AWIPH" beslist binnen twee maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het volledige dossier betreffende de aanvraag voor een eerste erkenning.

Art. 562.Het beheerscomité beoordeelt de elementen van het dossier betreffende de aanvraag voor een eerste erkenning.

Onderafdeling 4 - Vaststelling van het theoretisch aantal begeleidingsuren en van het aantal individuele dossiers

Art. 563.De dienst erkend vóór 1 januari 2004 is het voorwerp van een eerste erkenning op basis van de artikelen 557 tot en met 565, in het kader waarvan zowel een theoretisch aantal begeleidingsuren als een minimumaantal individuele dossiers worden vastgelegd.

Hetzelfde kader geldt voor de diensten die later erkend zouden worden.

Art. 564.Het theoretisch aantal begeleidingsuren wordt verkregen door het theoretisch aantal voltijdse equivalenten die voor begeleidingstaken aangesteld zijn (ETPa) met 1.600 uren te vermenigvuldigen.

Dat theoretisch aantal voltijdse equivalenten die voor begeleidingstaken aangesteld zijn (ETPa) wordt verkregen door het quotum voltijdse equivalenten personeelsleden buiten interventie (ETPhi) bedoeld in bijlage 59 van het aantal theoretische voltijdse equivalenten (ETPt) af te trekken.

Het totaalaantal ETPt wordt verkregen door de in artikel 614 bedoelde jaarlijkse toelage te delen door de referentieschaal op grond van de gemiddelde anciënniteit van het personeel in dienst bij de eerste erkenning. Die schaal, bedoeld in bijlage 58, wordt vermeerderd met een coëfficiënt werkgeverslasten van 54,15 %.

De gemiddelde anciënniteit wordt berekend op basis van een naamlijst van het personeel aangesteld bij de bestaande dienst of van het personeel voorzien voor de op te richten dienst.

De anciënniteit die in aanmerking wordt genomen, is die van de personen vermeld op de laatste personeelslijst waarover "AWIPH" beschikt.

De anciënniteit van de personeelsleden die niet op de lijst voorkomen, wordt door "AWIPH" berekend op grond van bewijsstukken verstrekt door de dienst. Bij gebreke daarvan wordt de beginanciënniteit forfaitair vastgelegd op tien jaar.

Het aantal prestaties opgenomen in de berekening van de geldelijke anciënniteit van de werknemer die van een indeling van beroepsloopbaan geniet zoals bedoeld in punt V van bijlage 61 is gelijk aan diegene waarover hij beschikte vóór hij zijn halftijdse prestaties verminderde.

Het aantal bezoldigde prestaties van een werknemer die aangeworven is om een werknemer te vervangen die zijn prestaties van voltijds naar halftijds vermindert op grond van deze bepaling, worden niet in aanmerking genomen.

Art. 565.Het minimumaantal individuele dossiers waarvoor de dienst erkend is, wordt verkregen door het theoretisch aantal ETPa te vermenigvuldigen met 20.

Onderafdeling 5 - Wijziging van het theoretisch aantal begeleidingsuren en van het aantal individuele dossiers

Art. 566.Het theoretisch aantal begeleidingsuren en het aantal individuele dossiers kunnen gewijzigd worden, hetzij door het beheerscomité van "AWIPH" overeenkomstig de artikelen 563, 564 en 565, hetzij op basis van het aantal individuele dossiers beheerd door de dienst.

Art. 567.In geval van beslissing van het beheerscomité van "AWIPH" krachtens de bepalingen bedoeld in artikel 610 worden de jaarlijkse toelage, het theoretisch aantal ETPth en het aantal door de dienst te beheren individuele dossiers verminderd op grond van het theoretisch aantal interventie-uren bepaald door het beheerscomité.

Art. 568.§ 1. Als het gemiddeld aantal individuele dossiers, afgerond naar de hogere eenheid, na afloop van een eerste waarnemingsperiode van twee volle kalenderjaren na het jaar van de eerste erkenning, lager is dan het aantal bedoeld in artikel 576, worden de jaarlijkse toelagen en het theoretisch aantal voltijdse equivalenten, het theoretisch aantal interventieuren en het minimumaantal dossiers verhoudingsgewijs verminderd. § 2. De volgende waarnemingsperiodes duren drie jaar. § 3. De vermindering vindt plaats één jaar na de waarnemingsperiode.

Art. 569.Het gemiddeld aantal dossiers wordt verkregen door optelling van het aantal dossiers in behandeling tijdens elk jaar van de waarnemingsperiode, gedeeld door het aantal jaren van diezelfde waarnemingsperiode.

Onderafdeling 6 - Voorwaarden A. : Algemene bepaling

Art. 570.Het begeleidingswerk van de begunstigden wordt verricht overeenkomstig de beginselen omschreven in de artikelen 557 tot en met 561.

B. : Voorwaarden betreffende het dienstproject

Art. 571.Het project van de dienst wordt uitgewerkt op basis van het patroon bedoeld in bijlage 56. Daarbij wordt het interventieteam tot samenwerking aangezet. Het project wordt voorgelegd : 1° voor de diensten beheerd door een privé inrichtende macht : aan de ondernemingsraad of, bij gebreke daarvan, aan de vakbondsafvaardiging;2° voor de diensten beheerd door een openbare inrichtende macht : aan het onderhandelings- of overlegcomité ingesteld krachtens de wet van 19 december 1974 of, bij gebrek, aan de representatieve werknemersorganisaties. Dat project wordt minstens om de vijf jaar bijgewerkt.

De dienst evalueert zijn activiteit minstens één keer per jaar. De dienst maakt jaarlijks uiterlijk 30 juni het activiteitenverslag aan "AWIPH" over.

De personeelsleden van de dienst worden in kennis gesteld van het project, de bijwerkingen ervan en het jaarlijkse evaluatierapport over de activiteit van de dienst en kunnen daarvan steeds inzage nemen.

Art. 572.De dienst wendt de middelen aan die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het project van de dienst.

C. : Voorwaarden met betrekking tot het begeleidingscontract

Art. 573.Er wordt een schriftelijke opvangovereenkomst gesloten tussen de dienst en de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger.

Als de begunstigde minstens veertien jaar oud is, wordt zijn schriftelijk akkoord vereist.

Art. 574.De begeleidingsovereenkomst bevat hoe dan ook de volgende gegevens : 1° de identiteit van de partijen;2° de algemene doelstellingen van het begeleidingswerk;3° de melding dat een begeleidingsproject door de dienst zal worden uitgewerkt in samenwerking met de begunstigde, diens gezin tijdens de begeleiding door een dienst voor vroegtijdige hulpverlening of, desgevallend, met de andere partijen die de overeenkomst hebben ondertekend;4° de begin- en einddatum van de begeleidingsovereenkomst;5° de uitdrukkelijke melding dat de begunstigde en/of diens gezin verzocht worden deel te nemen aan het evaluatieproces van de begeleiding;6° het bedrag van de bijdrage;7° de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die instaat voor de betaling en voor de manier waarop de betaling wordt geregeld;8° de modaliteiten voor de opzegging van de overeenkomst;9° het adres van "AWIPH" waar de begunstigde en/of diens gezin opmerkingen, klachten of bezwaren kan indienen.

Art. 575.De begunstigde of diens wettelijke vertegenwoordiger heeft te gelegener tijd recht op informatie over elk vraagstuk betreffende het begeleidingswerk.

D. : Voorwaarden met betrekking tot het begeleidingsproject

Art. 576.Het begeleidingsproject bedoeld in artikel 574, 3° wordt uitgewerkt binnen drie maanden na de opvang van de begunstigde en bevat de volgende gegevens : 1° een informatief luik over de begunstigde en zijn vragen;2° een projectief luik met hoe dan ook : de wijze waarop het begeleidingsproces zal verlopen rekening houdende met de vragen en de geïdentificeerde behoeften; de algemene diensten die om samenwerking zullen worden verzocht; 3° een evaluatief luik over de vragen en de actualisering van het begeleidingsproces.

Art. 577.Er wordt een schriftelijke opvangovereenkomst gesloten tussen de dienst en de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger.

Als de begunstigde minstens veertien jaar oud is, wordt zijn schriftelijk akkoord vereist.

Het maakt noodzakelijk deel uit van de begeleidingsovereenkomst en gaat bij het dossier van de begunstigde, dat door de dienst wordt bijhouden.

Individuele prestaties worden opgenomen in dit dossier. Zij vermelden de datum en een korte beschrijving van de prestatie.

E. : Voorwaarden betreffende de agenda van de dienst

Art. 578.De dienst houdt een agenda van de dagelijkse activiteiten van de teamleden.

F. : Voorwaarden betreffende de kwalificaties en de opleiding van het personeel

Art. 579.Het personeel van de diensten moet voldoen aan de kwalificatienormen bedoeld in bijlage 57.

De dienst stelt de afschriften van de diploma's, getuigschriften en attesten ter beschikking van "AWIPH".

De personeelsleden leggen bij hun indienstneming een uittreksel uit het strafregister (model 1) over dat is opgemaakt overeenkomstig de ministeriële rondzendbrief nr. 905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar met het ambt zijn of tot criminele straffen.

Art. 580.De houders van een einddiploma of -getuigschrift van het hoger universitair of niet-universitair onderwijs met pedagogische, psychologische, sociale of paramedische oriëntering, met uitzondering van het diploma van Bachelor - bibliothecaris-documentalist, van het getuigschrift en van het diploma van pedagogische bekwaamheid.

Wat de begeleidingsdiensten voor volwassenen betreft, moet het team samengesteld zijn uit bezoldigd personeel waaronder hoe dan ook werknemers uit minstens twee van de drie volgende personeelscategorieën : opvoedend personeel, sociaal personeel of paramedisch personeel.

Wat de diensten voor vroegtijdige hulpverlening betreft, moet de ploeg samengesteld zijn uit bezoldigd personeel waaronder hoe dan ook een psycholoog of een psycho-pedagoog en minstens een werknemer uit een van de volgende personeelscategorieën : opvoedend personeel, sociaal personeel of paramedisch personeel.

De werknemers bedoeld in het tweede en in het derde lid worden daartoe bezoldigd.

G. : Voorwaarden betreffende de opleiding van het personeel

Art. 581.Op grond van het project bedoeld in artikel 571 stelt de dienst een vormingsprogramma voor het personeel op voor minimum twee jaar.

Dat plan, opgemaakt na een bespreking met de betrokken actoren, omschrijft de nagestreefde doelstellingen. Het omschrijft de banden tussen de globale omgeving van de dienst, de dynamiek van het project van de dienst en de ontwikkeling van de vaardigheden van het personeel. Het definieert de evaluatiecriteria, -modaliteiten en -periodiciteit voor die drie aspecten. Het identificeert de permanente vormingsactiviteiten van minstens twee dagen per jaar waaraan het begeleidingspersoneel moet deelnemen.

Wat betreft het personeel van de diensten die onder de plaatselijke besturen en de provincies ressorteren, ligt het in het eerste lid bedoelde vormingsprogramma in de lijn van het vormingsprogramma dat werd uitgewerkt op initiatief van de gewestelijke vormingsraad, ingesteld bij het decreet van 6 mei 1999 tot oprichting van de gewestelijke vormingsraad voor de personeelsleden van de plaatselijke en provinciale besturen van Wallonië.

H. : Voorwaarden betreffende de rechtspersoonlijkheid van de dienst

Art. 582.De dienst wordt beheerd door een overheid, een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting opgericht overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 op de verenigingen zonder winstgevend doel, de internationale verenigingen en de stichtingen.

Art. 583.Als hij door een vereniging zonder winstoogmerk ingericht wordt : 1° mag deze voor meer dan 1/5 van zijn leden niet samengesteld zijn uit personeelsleden of opvangpersonen, noch uit personen die met hen aanverwant zijn tot de derde graad;2° mag de Raad van bestuur, om elk belangenconflict en elke bron van machtsconflict te voorkomen, niet bestaan uit personen van hetzelfde gezin, echtgenoten, wettelijke samenwonenden en bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad, waarvan het aantal voor elk gezin hoger is dan een derde van het totaalaantal leden van de Raad van bestuur, noch uit personen die deel uitmaken van het personeel van de dienst. I. : Voorwaarden betreffende het beheer van de dienst

Art. 584.§ 1. De dienst vervult volgende voorwaarden : 1° hij is zelfstandig op technisch, budgettair en boekhoudkundig vlak en beschikt over een administratief beheer van dien aard dat hij zijn opdracht kan uitvoeren en dat "AWIPH" daarop controle kan uitoefenen. De technische, budgettaire en boekhoudkundige autonomie kan eventueel via de organisatie van een administratieve entiteit verkregen worden; 2° onder de leiding staan van een directeur, natuurlijke persoon bezoldigd voor die functie en bevoegd om, overeenkomstig een geschreven overdracht van bevoegdheid door de inrichtende macht en onder haar verantwoordelijkheid of die van de directeur-generaal van de administratieve entiteit bedoeld in punt 1°, het dagelijks beheer van de dienst waar te nemen hoe dan ook wat betreft : a) de tenuitvoerlegging en opvolging van het pedagogisch project;b) het personeelsbeheer;c) het financieel beheer;d) de toepassing van de geldende reglementeringen;e) de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met "AWIPH".f) de sluiting van overeenkomsten met de schoolinrichtingen en de algemene diensten. § 2. De directeur moet bovendien in staat zijn om de effectieve leiding van de dienst constant waar te nemen. Als hij afwezig is tijdens de activiteiten voorzien in het kader van de begeleidingsprojecten, moet een daartoe afgevaardigd personeelslid in noodgevallen de nodige maatregelen kunnen treffen en in staat zijn om zowel interne als externe vragen te beantwoorden. § 3. In geval van verzuim of onregelmatigheud in de uitvoering van het mandaat van de directeur, verzoekt "AWIPH" de inrichtende macht bij aangetekend schrijven en binnen de termijn die "AWIPH" bepaalt om de nodige maatregelen te treffen.

Bij gebrek, zal "AWIPH" zich wenden tot het Beheerscomité dat moet beslissen overeenkomstig de bepalingen bedoeld in artikel 600.

J. : Voorwaarden betreffende het administratief en boekhoudkundig beheer

Art. 585.Onverminderd de bepalingen van artikel 286 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek maakt de dienst op verzoek van "AWIPH" alle bewijsstukken over die vereist worden voor de uitoefening van de controle, meer bepaald de jaarrekeningen, de nodige stukken voor de berekening van de verschillende toelagen, alsmede het vormingsprogramma bedoeld in artikel 581.

Art. 586.De dienst maakt de sociale balans over zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de sociale balans, alsook de jaarrekeningen, de balans van de activiteiten en het vormingsprogramma bedoeld in artikel 581 : 1° voor de diensten beheerd door een privé inrichtende macht : aan de ondernemingsraad of, bij gebreke daarvan, aan de vakbondsafvaardiging;2° voor de diensten beheerd door een openbare inrichtende macht : aan het onderhandelings- of overlegcomité ingesteld krachtens de wet van 19 december 1974 of, bij gebrek, aan de representatieve werknemersorganisaties.

Art. 587.De dienst voert een boekhouding overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan.

Art. 588.De inhoud en de presentatie van het genormaliseerde minimale boekhoudplan beantwoorden aan het volledige schema van de jaarrekeningen met balans, resultatenrekeningen en bijlagen overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan.

De opschriften en rekeningennummers die met de activiteiten van de diensten overeenstemmen, worden door "AWIPH" aan de diensten meegedeeld.

Art. 589.De financiële bijdragen die krachtens artikel 623 van de begunstigden of hun wettelijke vertegenwoordigers verlangd worden, worden dwingend geboekt als invorderingen van onkosten betreffende de rekeningen 6010, 6011, 6012, 613, 616 en 644 bedoeld in het boekhoudplan waarvan de diensten middels een omzendbrief in kennis worden gesteld.

In het kader van de controle op het gebruik van de toelagen, worden die bijdragen in mindering gebracht van het bedrag van de overeenstemmende lasten.

De toelagen die door de overheden of door die overheden gesubsidieerde instellingen aan de diensten gestort worden, worden afgetrokken van de overeenstemmende lasten die op geldige wijze in het boekjaar geboekt worden. Er wordt slechts rekening gehouden met genoemde toelagen voor zover ze verleend worden ter dekking van de uitgaven die in aanmerking genomen worden voor de berekening van de toelage.

Art. 590.De beginbalans van elke dienst wordt aan "AWIPH" voorgelegd binnen zes maanden na de bekendmaking van het uittreksel van hun erkenningsbesluit in het Belgisch Staatsblad.

Art. 591.De jaarrekeningen van elke dienst worden aan "AWIPH" overgemaakt uiterlijk 31 mei van het jaar na het boekjaar.

Ze gaan eveneens vergezeld van de geconsolideerde jaarrekeningen van de juridische entiteit waaronder de dienst ressorteert of waarmee hij verbonden is via een controle of een unieke directie in de zin van de artikelen 5 en 10 van het Wetboek van vennootschappen ingevoerd door de wet van 7 mei 1999.

Het boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar.

Art. 592.Als diensten worden verstrekt door een juridisch onderscheiden vereniging die evenwel met de dienst verbonden is via een controle of een unieke directie in de zin van artikelen 5 en 10 van het Wetboek van vennootschappen ingevoerd door de wet van 7 mei 1999, vermelden de dienstverstrekkers hun aanwezigheid in het adequaat register.

K. : Voorwaarden betreffende de verzekeringen

Art. 593.Vóór elke begeleiding van een jongere gaat de dienst een verzekeringspolis aan : 1° ter dekking van de civiele aansprakelijkheid van de dienst of van de personen voor wie hij moet instaan voor elke schade opgelopen of veroorzaakt door de begunstigde.De polis moet vermelden dat de jongere de hoedanigheid van derde behoudt en, per schadegeval, alle schade dekken tot minimum 2.479.000 euro voor lichamelijke schade en 247.900 euro voor materiële schade. De verzekeringspolis moet desgevallend de dekking voorzien van collectieve activiteiten die plaatsvinden in de dienstlokalen; 2° ter dekking van alle schade veroorzaakt door een gerechtigde die zijn civiele aansprakelijkheid niet in opspraak zou brengen of van alle schade die hem tijdens de begeleiding zou zijn toegebracht.In dat geval dekt de verzekering het overlijden voor een bedrag van minstens 2.479 euro, de blijvende ongeschiktheid voor een bedrag van minstens 12.394 euro en de behandelingskosten voor een bedrag van minstens 2.479 euro.

L. : Verplichtingen betreffende gebouwen en installaties

Art. 594.De gebouwen en installaties bieden de begunstigden toegangsmogelijkheden in verhouding tot hun handicap. Afdeling 5 - Controle en sancties

Onderafdeling 1 - Evaluatie van de diensten

Art. 595.Onverminderd artikel 315 van boek 4 van het decreetgevend deel van het Wetboek moeten de diensten, om "AWIPH" in staat te stellen na te gaan of de erkenningsvoorwaarden in acht genomen worden, hem om de vijf jaar de volgende stukken overleggen : 1° het geactualiseerde project van de dienst, alsmede de wijze waarop de individuele projecten uitgewerkt en opgevolgd worden;2° het uittreksel uit het strafregister (model 1) van de directeur, van minder dan drie maanden geleden, opgemaakt overeenkomstig de ministeriële rondzendbrief nr.905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar met het ambt zijn of tot criminele straffen; 3° in geval van wijziging van directie, een afschrift van de diploma's en getuigschriften van de directeur, de geschreven overdracht van bevoegdheid door de inrichtende macht bedoeld in artikel 584, alsmede het bewijs van nuttige ervaring bedoeld in bijlage 57;4° de lijst van de leden van de algemene vergadering;5° de lijst van de leden van de Bestuursraad.6° de wijzigingen in de statuten die de laatste vijf jaren zijn gepubliceerd of ter griffie zijn neergelegd. Onderafdeling 2 - Controle

Art. 596.De opdracht van de inspectiediensten bestaat erin na te gaan of de erkenningsvoorwaarden en -normen nageleefd worden. Ze evalueren regelmatig de uitvoering van de dienstenprojecten. Daartoe evalueren ze in samenwerking met de diensten de werkmethodes, de kwaliteit van de diensten, de dienstverstrekkingen en het tot stand brengen van de begeleidingsprojecten. Ze gaan na of die begeleidingsprojecten voorhanden zijn en bijgewerkt worden.

De inspectiediensten zien toe op de inachtneming van de voorschriften inzake toekenning en aanwending van toelagen en inzake boekhoudkundige verplichtingen.

Art. 597.De inspectiediensten vervullen bovendien een adviesfunctie ten opzichte van de diensten en de begeleidingsteams.

De positieve of negatieve opmerkingen en conclusies van de verschillende inspecties worden overgemaakt aan de inrichtende machten en aan de directies. Vandaar worden ze doorgestuurd naar de ondernemingsraad en(of) de vakbondsafvaardiging of het onderhandelings- en overlegcomité opgericht krachtens de wet van 19 december 1974.

Art. 598.De inspectiediensten van "AWIPH" gaan na of de dienst voldoet aan de verschillende erkenningsvoorwaarden en -normen bedoeld in onderafdeling 6 van afdeling 4. De beoordelingen van de inspectiediensten worden aan de leden van het beheerscomité gericht om hem van advies te dienen bij zijn besluitvorming.

Art. 599.De dienst vermeldt de referentie van de door "AWIPH" verleende erkenning op alle akten en overige stukken, publiciteitsfolders en aanplakkingen die van de dienst uitgaan.

Onderafdeling 3 - Sancties

Art. 600.Indien het beheerscomité vaststelt dat één of verschillende erkenningsvoorwaarden en -normen bedoeld in onderafdeling 6 van afdeling 4 niet of niet meer worden vervuld, kan het beheerscomité, na de dienstverantwoordelijken te hebben gehoord, de erkenning opschorten of intrekken dan wel het aantal erkende uren en dossiers verminderen.

Bij voorwaardelijk behoud van de dienst wordt de beslissing gekoppeld aan verplichtingen die de dienst moet nakomen binnen een bepaalde termijn na afloop waarvan het beheerscomité kan beslissen tot de opschorting of de intrekking van de erkenning of tot de vermindering van het aantal erkende uren en dossiers.

Art. 601.Het beheerscomité kan eveneens, gedurende hoogstens twee jaar, het behoud of de hernieuwing van de erkenning afhankelijk maken van de oprichting van een " begeleidingscomité ", dat de dienst moet bijstaan bij de inachtneming van de erkenningsvoorwaarden.

Het begeleidingscomité bestaat uit minstens één vertegenwoordiger van "AWIPH", één deskundige aangewezen door het beheerscomité op grond van zijn bevoegdheid voor het bestaande probleem, één vertegenwoordiger van de inrichtende machten en één vertegenwoordiger van de representatieve werknemersorganisaties. Als de dienst na afloop van de opgelegde termijn nog steeds niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, treft "AWIPH" één van de maatregelen bedoeld in artikel 600.

Art. 602.Bij de sluiting van een dienst ten gevolge van de intrekking van de erkenning verzoekt "AWIPH" elke dienst om samenwerking zodat dringend voor de begeleiding van de gehandicapte personen kan worden gezorgd. Afdeling 6 - Subsidiëring

Onderafdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 603.§ 1. Binnen de perken van de budgettaire kredieten ontvangen de diensten : 1° een jaarlijkse personeelstoelage;2° een jaarlijkse werkingstoelage;3° een toeslag wegens geldelijke anciënniteit;4° een specifieke subsidie om de mobiliteit van het begeleidingspersoneel te versterken;5° een bijzondere toelage om de bepalingen van het drieledige raamakkoord voor de Waalse privé non-profit sector te vereffenen;6° een specifieke subsidie om de loonsverhogingen te financieren die resulteren uit de valorisatie van de lastige uren;7° een specifieke subsidie als compensatie voor de maatregelen inzake de loonschaalverhoging van de hoofdopvoeders en opvoeders groepsleiders; 8° een specifieke subsidie voor de financiering van de compensatiebanen i.v.m. de toekenning van bijkomende jaarlijkse verlofdagen aan de personeelsleden van 52 jaar en meer. Deze subsidie wordt uitsluitend toegekend aan de diensten die door een openbare inrichtende macht worden beheerd. § 2. Het totaalbedrag van de toelagen dat voortvloeit uit de bepalingen van dit hoofdstuk wordt verminderd met de tegenwaarde van het bedrag dat eventueel gestort wordt door het Tewerkstellingsfonds aan het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering als compensatie voor de subsidiëring van de vergoeding bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 22 september 1989 tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector.

Onderafdeling 2 - Een jaarlijkse toelage

Art. 604.§ 1. De bedragen van de jaarlijkse werkings- en personeelstoelage voor het lopende boekjaar worden gehandhaafd voor de diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleiding die erkend zijn op 1 januari 2004.

Hun personeelstoelage wordt verhoogd om 2,5 theoretische voltijdse equivalenten (ETPt) te financieren tegen de referentieschaal bedoeld in bijlage 58.

De referentieschaal bedoeld in het vorig lid houdt rekening met : a) de gemiddelde anciënniteit van het personeel van de dienst bepaald krachtens de bepalingen van artikel 575;b) een coëfficiënt werkgeverslasten van 51,89 %. § 2. Als de erkenning verlengd wordt na een omvorming bedoeld in artikel 1216, 5°, d), worden die toelagen aangevuld met het saldo berekend krachtens de bepalingen van artikel 1254, § 3. 85 % van dit saldo wordt toegekend aan de personeelstoelage, het resterend bedrag gaat naar de werkingstoelage. § 3. Voor de diensten voor vroegtijdige hulpverlening en volwassenen begeleiding opgericht na de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk ingevolge een omvorming bedoeld in artikel 1216, 5°, d), is het bedrag van de toelagen bedoeld in § 1 gelijk aan het saldo berekend krachtens de bepalingen van artikel 1254.

Hoe dan ook wordt de omvorming zodanig uitgevoerd dat de werkingstoelage 18.407,93 bedraagt, gekoppeld aan het indexcijfer 126,83 van 1 juli 2000 en dat het saldo voor de personeelstoelage minstens de financiering van 2,5 theoretische voltijdse equivalenten (ETPt) toelaat tegen de referentieschaal bedoeld in bijlage 58.

De referentieschaal bedoeld in het vorig lid houdt rekening met : a) de gemiddelde anciënniteit van het personeel van de dienst bepaald krachtens de bepalingen van artikel 564;b) een coëfficiënt werkgeverslasten van 51,89 %.

Art. 605.De Regering bepaalt de bedragen van de toelage voor de diensten die worden opgericht of die mogen uitbreiden krachtens de bepalingen van afdeling 3 van dit hoofdstuk.

Art. 606.Onverminderd de bepalingen van artikel 611, worden de jaarlijkse toelagen berekend over periodes van drie jaar aan het einde waarvan de bepalingen van artikel 568 in voorkomend geval worden toegepast.

Art. 607.De jaarlijkse toelage wordt tijdens het bestemmingsjaar voortijdig vereffend bij maandelijkse afbetalingen.

De maandelijkse afbetalingen worden automatisch aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van de basisindex die als referentie dient voor de indexering van de lonen bij de overheidsdiensten.

Art. 608.Wat betreft de diensten voor vroegtijdige hulpverlening en de begeleidingsdiensten voor volwassenen waarvan het gemiddeld aantal individuele dossiers, afgerond op de hogere eenheid, hoger dan of gelijk is aan het aantal berekend volgens de bepalingen van artikel 565, wordt voor het toekenningsjaar het bedrag gehandhaafd dat verkregen wordt na optelling van de jaarlijkse toelage en van het gedeelte van de in het vorige jaar uitgekeerde toeslag wegens loonschaalherwaardering betreffende dezelfde toelage, vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënt.

De aanpassingscoëfficiënt bedoeld in § 1 zet de indexering die het vorige jaar is doorgevoerd in een vol jaar om.

Onderafdeling 3 - Toeslag wegens geldelijke anciënniteit

Art. 609.§ 1. Een toelagetoeslag voor het personeel wordt verleend aan de diensten waarvan het gezamenlijke personeel aan het einde van het bestemmingsjaar een gemiddelde geldelijke anciënniteit heeft die hoger is dan die bedoeld in artikel 664. § 2. De dienst bezorgt "AWIPH" per aangetekende brief aan het einde van elk bestemmingsjaar uiterlijk 31 maart een kadaster van de tewerkstelling.

Behalve geval van overmacht, wordt het niet naleven van deze termijn, met poststempel geldendt als bewijs, als volgt bestraft : 1° een boete gelijk aan 1/1000 van de jaarlijks te bekomen toelage per dag vertraging;2° onverminderd deze boete, wordt een aanmaning bij ter post aangetekende brief opgestuurd, uiterlijk 21 dagen na de vertraging;3° als het onderzoeksformulier binnen 10 dagen na het verzenden van de aangetekende aanmaning niet toegekomen is, wordt de jaarlijkse toelage teruggebracht tot 90 % van het bedrag dat tijdens het vorig boekjaar verleend werd en dit, naar rato van het aantal erkende dossiers. De voor elk personeelslid in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit is die waarop het recht heeft op 31 december van het boekjaar dat het voorwerp is van de toelage, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen. Voor de personeelsleden die de dienst vóór die datum verlaten hebben, is de in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit die waarop zij recht hebben op de uittredingsdatum, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen.

Het resultaat van de deling wordt vervolgens verminderd met een half jaar anciënniteit. § 3. De toeslag wordt toegekend naar rata van het theoretische aantal voltijdse equivalenten (ETPt), vermenigvuldigd met het verschil tussen de referentieloonschaal bedoeld in bijlage 58 bij de vastgestelde anciënniteit en diezelfde loonschaal bij de gemiddelde anciënniteit van het personeel aangesteld bij de dienst na de eerste erkenning op grond van deze bepalingen.

Art. 610.Als de toeslag voor het eerst wordt toegekend, wordt hij automatisch in de vorm van voorschotten voor het volgende jaar betaald.

Als de anciënniteit kleiner is dan degene die als basis heeft gediend voor de toekenning van de voorschotten, wordt de toegekende toeslag aangepast.

Onderafdeling 4 - Specifieke subsidie om de betaling van de vakbondpremies te kunnen verzekeren

Art. 611."AWIPH" stort namens de diensten op het fonds dat instaat voor de betaling van de vakbondspremies, een bedrag dat overeenstemt met het aantal werknemers die er in aanmerking voor kunnen komen, vermenigvuldigd met het bedrag van de vakbondspremie per werknemer, dat bepaald is overeenkomstig de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector, zoals uitgevoerd door de koninklijke besluiten van 26 en 30 september 1980.

Onderafdeling 5 - Specifieke subsidie om de mobiliteit van het begeleidingspersoneel te versterken

Art. 612.Er wordt een specifieke subsidie aan de diensten toegekend voor de gedeeltelijke financiering van de professionele verplaatsingskosten van het begeleidingspersoneel dat kan aantonen dat het beschikt over de kwalificaties bedoeld in artikel 580.

Elke dienst krijgt jaarlijks een kilometercontingent dat vastgelegd wordt door zijn aantal voltijds equivalent begeleiders te delen door het globaal aantal voltijds equivalent begeleiders, vermenigvuldigd met 1 000 000.

De specifieke subsidie bedoeld in het eerste lid wordt berekend door het contingent van elke dienst te vermenigvuldigen met het bedrag dat aan het personeel van de Ministeries toegekend wordt krachtens het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, zoals gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 7 maart 2001.

Art. 613.Het wordt in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal voltijds equivalent begeleiders bedoeld in artikel 612, de som van de bezoldigde uren van het begeleidingspersoneel geïdentificeerd in het tewerkstellingskadaster van het jaar dat aan het toekenningsjaar voorafgaat.

Bij de berekening bedoeld in artikel 612 wordt wat betreft het aantal voltijds equivalent begeleiders van de specifieke diensten rekening gehouden met een vermenigvuldigingscoëfficiënt van 1,2.

Art. 614.Er wordt een specifieke subsidie aan de diensten toegekend met het oog op de financiering van de compenserende betrekkingen ingevolge de toekenning van drie bijkomende jaarlijkse verlofdagen aan hun personeel. Deze subsidie wordt berekend volgens de modaliteiten die vastliggen in het besluit van de Waalse Regering van 11 september 2008 betreffende de subsidiëring van de maatregelen van de driedelige raamovereenkomst voor de Waalse privé non-profit sector.

Onderafdeling 6 - Specifieke subsidie voor de financiering van de loonsverhogingen voortvloeiende uit de valorisatie van de lastige uren

Art. 615.§ 1. Er wordt een specifieke subsidie aan de diensten toegekend om de loonsverhogingen te financieren die resulteren uit de valorisatie van de lastige uren. § 2. Deze subsidie wordt berekend volgens de modaliteiten die vastliggen in het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 2010 betreffende de subsidiëring van de maatregelen van de driedelige raamovereenkomst voor de Waalse privé non-profit sector.

Onderafdeling 7 - Specifieke subsidie als compensatie voor de maatregelen inzake de loonschaalverhoging van de hoofdopvoeders en opvoeders groepsleiders

Art. 616.§ 1. "AWIPH" stort aan de diensten die door een privé inrichtende macht worden beheerd en die, op 31 december 2009, opvoeders groepsleiders en/of hoofdopvoeders betaalden, een subsidietoeslag om de bijkomende kosten van de loonschaalverhoging van deze beide categorieën werknemers te financieren. § 2. Die subdidietoeslag wordt berekend door voor elke dienst in elke van die personeelscategorieën het aantal valoriseerbare voltijds equivalenten te vermenigvuldigen met het verschil tussen de loonschaal bedoeld in bijlage 64 en de loonschaal gebruikt voor de bepaling van de tarieven per tenlasteneming bedoeld in bijlage 104. § 3. Het aantal valoriseerbare voltijds equivalenten bedoeld in § 2 komt overeen met de som van de bezoldigde prestaties van de werknemers voor de periode van 1 januari 2009 tot 31 december 2009, na aftrek van de tegemoetkomingen van andere overheden, gedeeld door het totaal van de bezoldigde uren die gepresteerd moeten worden om een voltijds equivalent tijdens het jaar 2009 te rechtvaardigen. § 4. De theoretische ancienniteit van de werknemers die in aanmerking komen voor deze nieuwe schalen wordt berekend op 31 december van het jaar van toekenning van de subsidie. § 5. Het aldus verkregen totaal van de toeslagen wordt eventueel beperkt om het bedrag van 3.460,53 euro gekoppeld aan indexcijfer 154,63 van 1 oktober 2010 niet te overschrijden. § 6. Deze beperking wordt over het geheel van de diensten verdeeld aan de hand van een bijsturingscoëfficiënt. Die coëfficiënt wordt bepaald als volgt : Krediet bedoeld in § 5/Totaal van de toeslagen die aanvankelijk werden berekend Onderafdeling 8 - Specifieke toelage om te voldoen aan de bepalingen van de kaderovereenkomst 2011 betreffende de openbare non-profit sector

Art. 617.§ 1. "AWIPH" stort een specifieke toelage aan de diensten beheerd door een openbare inrichtende macht voor de financiering van de compenserende betrekking met betrekking tot de toekenning van bijkomende jaarlijkse verlofdagen voor werknemers die minstens 52 jaar oud zijn. § 2. Die bijkomende toelage die door "AWIPH" aan de diensten verleend wordt bedraagt voor het geheel van de diensten jaarlijks globaal 20.576,55 euro. § 3. Het bedrag bedoeld in § 2 wordt aan spilindex 154,63 van 1 oktober 2010 gekoppeld.

Art. 618.§ 1. Elke dienst krijgt een bedrag dat resulteert uit de opdeling van het bedrag bedoeld in artikel 617, § 2, door 51, 1553, vermenigvuldigd door het op 31 december 2009 vastgelegde aantal voltijds equivalenten ervan. § 2. De diensten rechtvaardigen en verklaren op erewoord een aanwending van de bedragen bedoeld in § 1, voor bijkomende aanwervingen.

Onderafdeling 9 - Bijkomende subsidie voor de specifieke diensten voor personen met een gezichts- of gehoorhandicap

Art. 619.Een bijkomende toelage om aanvullend personeel aan 0,5 voltijdse equivalent aan te werven wordt verleend aan de diensten erkend als specifieke diensten bestemd voor personen met een gezichts- of gehoorhandicap.

De toelage bestemd voor deze personeelskosten wordt berekend volgens de modaliteiten bedoeld in artikel 564.

Deze 0,5 voltijdse equivalent wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van het minimumaantal individuele dossiers bedoeld in artikel 565.

Onderafdeling 10 - Controle van de jaarlijkse subsidie

Art. 620.§ 1. Als het totaalaantal uren gepresteerd door het begeleidingspersoneel lager is dan het aantal uren waarvoor de dienst erkend is, geeft "AWIPH" hem kennis van het bedrag dat ingevorderd moet worden.

Het bedrag wordt afgetrokken vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van kennisgeving. § 2. Als het totaalbedrag van de toelaatbare lasten kleiner is dan de overeenkomstige toelage, wordt het verschil ingevorderd bij de controle op het gebruik van de toelagen door "AWIPH", waarbij de invorderingen bedoeld in § 1 in mindering worden gebracht.

Art. 621.De lasten die in aanmerking mogen worden genomen, worden in de bijlagen 60 en 61 nader bepaald.

Art. 622.Na kennisgeving gaat "AWIPH" over tot de rechtzetting en de ambtshalve invordering van de toelagen verleend op grond van onjuiste aangiften of waarvan het gebruik ongerechtvaardigd blijkt te zijn.

Ze worden rechtgezet en ingevorderd tijdens de tweede maand na die van de kennisgeving en kunnen het voorwerp uitmaken van een aanzuiveringsplan.

De diensten beschikken over een termijn van dertig kalenderdagen, waarbij de postdatum bewijskracht heeft, om elke rechtzetting of invordering te betwisten waarvan kennis wordt gegeven overeenkomstig dit hoofdstuk.

De diensten kunnen een aanvraag tot herziening van de toelage indienen binnen dertig kalenderdagen, te rekenen van de kennisneming van een gegeven dat het bedrag van de toelage betwist en waarvan zij geen weet hadden bij de kennisgeving ervan.

De dienst moet dan het bewijs leveren van de datum waarop hij kennis genomen heeft van bedoeld gegeven. Afdeling 7 - Bijdragen

Art. 623.De diensten mogen de begunstigden verzoeken om een bijdrage van hoogstens 25 euro per maand, gekoppeld aan indexcijfer 119,53 van 1 mei 1996.

De diensten mogen bovenop de bijdrage een toeslag eisen voor de kosten inherent aan een specifieke recreatieactiviteit of aan specifieke behoeften van de begunstigde met het oog op zijn welzijn en op zijn persoonlijke ontplooiing.

Als de toeslag door de dienst wordt geëist, moet de gerechtigde of diens wettelijke vertegenwoordiger daarmee instemmen. Afdeling 8 - Opvangbeleid

Art. 624.§ 1. De diensten mogen de begunstigden begeleidingen voor zover laatstgenoemden in het bezit zijn van ofwel : 1° de beslissing tot tussenkomst van "AWIPH", bedoeld in artikel 280 van het tweede deel van het decreetgevend deel, waarbij de begeleiding noodzakelijk wordt geacht;2° de voorlopige beslissing bedoeld in artikel 436;3° de beslissing van een bevoegde instelling van een ander deelgebied dat krachtens een samenwerkingsakkoord uitwerking mag hebben op het grondgebied van het Franse taalgebied. § 2. In afwachting van één van de beslissingen bedoeld in § 1 kan "AWIPH" ermee instemmen dat de dienst tijdelijk een begunstigde begeleidt als hij of zijn wettelijke vertegenwoordiger reeds een individuele aanvraag om tussenkomst heeft ingediend met het oog op een begeleiding en voorzover binnen drie maanden één van de volgende stukken wordt overgelegd : 1° een door een andere administratie afgegeven bewijsstuk waarbij het bestaan van een handicap wordt bevestigd;2° een attest ingevuld door een multidisciplinair team van een erkend centrum bedoeld in de artikelen 424 en 428;3° een attest ingevuld door een multidisciplinair team dat niet onder de dienst ressorteert en dat minstens een geneesheer, een psycholoog en een maatschappelijk of paramedisch werker telt;4° een beslissing tot tussenkomst van "AWIPH" in de opvang of in de opvang en huisvesting;5° uitsluitend voor de diensten voor vroegtijdige hulpverlening : de overlegging van een stuk afgegeven naargelang het geval door : a) een erkende ziekenhuisdienst, b) een dienst erkend door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, een consultatiebureau van de "Office de la Naissance et de l'Enfance" (Kind en Gezin). De overlegging van één van deze stukken loopt niet vooruit op de beslissing die uit de analyse van het basisdossier zal voortvloeien. § 3. De beslissing van "AWIPH" waarbij de begeleiding wordt toegestaan, mag niet genomen worden vóór de datum waarop de aanvraag bij aangetekend schrijven naar het bevoegde regionaal bureau van "AWIPH" wordt verzonden, noch op de datum van opvang door de dienst. § 4. Als de begunstigde reeds in aanmerking komt voor een andere tussenkomst bepaald bij titel 11 van boek 5, worden geen bijkomende multidisciplinaire gegevens voor de tussenkomst bepaald bij dit artikel vereist.

Art. 625.De diensten geven het bevoegde regionaal bureau van "AWIPH" binnen drie dagen kennis van de berichten van opening en sluiting van de dossiers van de begunstigden die ze begeleiden.

Art. 626.Het dossier van de begunstigde mag niet meegerekend worden in het minimumaantal dossiers bedoeld in artikel 565 als "AWIPH" niet concludeert tot de noodzaak van een begeleiding.

Art. 627.Een afwijking in verband met de leeftijd van de begunstigden kan door "AWIPH" toegekend worden op grond van een individueel dossier.

Art. 628."AWIPH" komt tussenbeide voor de begeleiding van een begunstigde door één dienst.

De cumulatie is evenwel toegelaten voor een begunstigde die beroep doet op : 1° een dienst voor vroegtijdige hulpverlening of begeleiding voor volwassenen en een revalidatiecentrum;2° een begeleidingsdienst voor volwassenen en een centrum voor beroepsvorming;3° een begeleidingsdienst voor volwassenen en een aangepaste werkplaats. "AWIPH" kan ook de cumulatie toelaten met een opvang of een begeleiding door een andere structuur op grond van een individueel project. HOOFDSTUK III. - Hulpdiensten voor de integratie van gehandicapte jongeren Afdeling 1 - Begripsomschrijvingen

Art. 629.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° de steuncommissie voor schoolintegratie : de commissie ingesteld in het kader van het Samenwerkingsakkoord tussen de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest inzake de steun voor schoolintegratie ten gunste van jongeren met een handicap;2° de jongere : elke gehandicapte persoon zoals omschreven in artikel 261 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, van zes tot twintig jaar oud, en voor wie "AWIPH" besluit dat een begeleiding door een door "AWIPH" erkende dienst voor integratiehulp noodzakelijk is;3° de fysiek of sensorieel gehandicapte persoon : de jongere die lijdt aan één van de volgende handicaps : a) blindheid, amblyopie of zware gezichtsstoornissen;b) doofheid, gedeeltelijke doofheid of zware gehoorstoornissen;c) stoornissen in de motoriek, dysmelie, poliomyelitis, skelet- en ledenmisvormingen;d) hersenverweking, multiple sclerose, spina bifida, myopathie, neuropathie;e) een niet-besmettelijke chronische aandoening die geen zorgverlening in een kinderafdeling meer vereist;4° de begeleider : de werknemer van de dienst die tussenbeide komt in het begeleidingsproces van de jongere;5° de dienst : de dienst voor integratiehulp erkend door "AWIPH" krachtens dit hoofdstuk;6° de algemene diensten : de diensten die voor de gezamenlijke bevolking bestemd zijn en aan de specifieke behoeften van de jongeren kunnen voldoen;7° de omvorming : de omvorming van de dienst bedoeld in de artikelen 1203, 1205 en 1206;8° de schooluren : het tijdsbestek waarin de school de jongeren opvangt, middagpauze inbegrepen;9° de netwerking : het werk dat volgens beide hierna omschreven logica's verricht wordt : a) de logica die steunt op de kennissenkring van de jongere.Die praktijk zet de jongere ertoe aan om blijvend te werken aan de betrekkingen met zijn omgeving, om een zo open en gevarieerd mogelijke kennissenkring te verwerven, en b) de logica die betrekking heeft op het netwerk van professionelen, samengesteld uit diensten en maatschappelijk werkers.Bedoeld netwerk wordt gezien als een instrument dat in dienst staat van de begeleiding. Eén van de kenmerken van bedoelde praktijk bestaat erin te voorzien in coördinatievormen en in samenwerkingsverbanden tussen de verschillende diensten; Afdeling 2 - Hulpdiensten voor de integratie

Onderafdeling 1 - Opdrachten A. : Algemene beginselen

Art. 630.De integratiehulp bestaat in het begeleiden van de jongere, met inachtneming van de beginselen bedoeld in artikel 264 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en in de artikelen 631 en 632, met als doel zijn deelneming en socialisatie in de gewone levenssfeer te bevorderen. Die doelstelling wordt meer bepaald op de volgende vlakken nagestreefd : gezins-, school- (gewoon of bijzonder onderwijs), maatschappelijk leven, sport- en cultuurbeleving, therapeutische of, in voorkomend geval, professionele behandeling.

Art. 631.Bij de begeleiding worden de volgende beginselen in acht genomen : 1° het gaat om een individuele aanvraag van de jongere of, als hij die niet zelf kan formuleren, van zijn wettelijke vertegenwoordiger of van de persoon aan wie hij wordt toevertrouwd;2° er wordt regelmatig nagegaan of de algemene diensten al dan niet aan de aanvraag kunnen voldoen;3° er wordt een onderzoek gedaan naar de behoeften van de jongere en van zijn gezin;4° de potentialiteiten van de jongere en van zijn gezin worden benut en de jongere, zijn gezin en naasten worden zo veel mogelijk bij de begeleiding betrokken;5° de autonomiecapaciteiten van de jongere en van zijn gezin worden gestimuleerd;6° er wordt gehandeld op verschillende actieplaatsen;7° er wordt gewerkt met andere psycho-medische-maatschappelijke actoren;8° er wordt in netwerk gewerkt en de interne en externe coördinatievormen worden verstevigd via een overkoepelende benadering van de door de jongere ondervonden problemen;9° binnen de gemeenschap wordt anders over de handicap nagedacht met het oog op de inschakeling van al haar hulpbronnen en een begin van reflectie over nieuwe samenlevingsvormen.

Art. 632.De dienst waarborgt de onafhankelijkheid en de vrijheid van keuze van de jongere en eerbiedigt zijn ideologische, filosofische of godsdienstige inzichten en die van zijn gezin.

De opname en de begeleiding van een jongere kunnen niet afhankelijk worden gemaakt van het feit dat hij in een welbepaalde school ingeschreven staat of dat hij of zijn wettelijke vertegenwoordiger tot één of andere groepering toetreedt.

De dienst waarborgt dezelfde dienstverlening aan alle gehandicapte personen en mag de jongere of zijn gezin met name geen andere financiële bijdrage opleggen dan die bedoeld in artikel 709 als opvang- en begeleidingsvoorwaarde.

Art. 633.De dienst verstrekt de jongere informatie en verleent hem geïndividualiseerde steun in coördinatie met de andere interveniënten zodat de verschillende ondernomen begeleidingsactiviteiten zinvol en samenhangend worden gemaakt. "AWIPH" kan een op de leeftijd gestoelde afwijking toestaan op grond van een specifiek project.

Art. 634.In samenwerking met het gezin vervult de dienst de vier volgende opdrachten : 1° een individuele begeleiding buiten de schooluren;2° het genereren, formuleren en uitwerken, buiten de schooluren, van collectieve oplossingen voor individuele behoeften;3° het ontwikkelen van een werk in gemeenschap;4° het begeleiden van de jongere binnen de schooluren via individuele en groepsactiviteiten.

Art. 635.De opdrachten bedoeld in artikel 634 kunnen slaan op educatieve, maatschappelijke, psychologische, reeducatieve en (of) therapeutische aspecten, waarbij het begeleidingswerk steeds in het verlengde dient te liggen van de doelstelling bestaande uit de deelname van de jongere aan het gezins- en maatschappelijk leven.

De maatschappelijke, psychologische, reeducatieve of therapeutische begeleiding van een jongere die bijzonder onderwijs volgt kan echter pas worden doorgevoerd indien hij opgenomen wordt in de berekening tot bepaling van het aantal periodes overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 67 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het paramedisch personeel worden bepaald in de inrichtingen voor buitengewoon onderwijs, met uitzondering van de internaten of semi-internaten.

Art. 636.De diensten begeleiden de jongere ongeacht zijn handicap, behalve de diensten die resulteren uit een omvorming doorgevoerd krachtens artikel 81, § 4, van het besluit van 9 oktober 1997 die fysiek of sensorieel gehandicapte jongeren blijven begeleiden.

Art. 637.De dienst vermeldt de referentie van de door "AWIPH" verleende erkenning op alle akten en overige stukken, publiciteitsfolders en aanplakkingen die van hem uitgaan.

Het is de dienst verboden tegelijkertijd met een schoolinrichting publiciteit te voeren, ongeacht de aangewende methode.

B. : Individuele begeleiding

Art. 638.De individuele begeleiding buiten de schooluren, meer bepaald 's avonds, op zaterdag en tijdens de schoolvakanties, bevordert de deelname van de jongere in zijn gewone levenssfeer en zijn vaardigheden, autonomie en zelfontplooiing.

Art. 639.De dienst zet de jongere ertoe aan zijn relatiekring en zijn geheel aan maatschappelijke ervaringen uit te bouwen. Hij kan voorzien in een paramedische reeducatie of een psychologische opvolging, met inachtneming van artikel 635, tweede lid.

C. : Collectieve activiteiten

Art. 640.De dienst voorziet in een begeleiding via collectieve activiteiten buiten de schooluren, meer bepaald 's avonds, op zaterdag en tijdens de schoolvakanties. Zijn tussenkomst is erop gericht de potentialiteiten van de jongere kracht bij te zetten en zijn bekwaamheden te benutten in interactie met zijn maatschappelijke omgeving. Deze begeleidingsvorm sluit aan bij het project dat de begeleiding van de jongere beoogt. Streefdoel is steeds de optimale deelname van de jongere.

D. : Gemeenschappelijke acties

Art. 641.De dienst ontwikkelt een dynamiek gekenmerkt door netwerking en deelname van de plaatselijke gemeenschap. Die dynamiek beoogt het opzetten van plaatselijke samenwerkingsverbanden, alsmede de beïnvloeding van de rol van overheid en diensten en het genereren op lange termijn van vaardigheden en capaciteiten die de integratie van gehandicapte jongeren bevorderen.

De dienst ontwikkelt met name de volgende werkwijzen : 1° het inzetten van groepen en personen die bereid zijn mee te werken aan het integratieproces van gehandicapte personen;2° het uitwerken van plannen op lange termijn waardoor de groepen en netwerken die zich weinig aangesproken voelen door het probleem van gehandicapte personen nieuw leven wordt ingeblazen;3° het bevorderen van een betere coördinatie tussen de participanten;4° het samenwerken met de overheid en het verenigingsleven. E. : Begeleiding tijdens de schooluren

Art. 642.De dienst kan instaan voor de begeleiding van de jongere via individuele en groepsactiviteiten tijdens de schooluren.

Overeenkomstig onder meer artikel 635, tweede lid, mag hij niet de plaats van de school innemen door als enige de opdrachten en (of) taken die haar toekomen, op zich te nemen. Als de dienst voorziet in begeleiding tijdens de schooluren, vervult hij zijn opdracht in samenwerking met verschillende scholen.

Art. 643.De diversiteit aan vormen van steunverlening bij het volgen van onderwijs hangt af van de handicapsituatie, van de behoeften van elke jongere, van de keuze van de ouders en van de beschikbare middelen.

De integratie kan ofwel individueel ofwel collectief zijn. Als doel van de integratieactiviteit staat steeds de geleidelijke deelname aan een voltijds schoolbezoek voorop.

De steunverleningsactiviteiten kaderen in een globale actie zodat elke interveniënt, gebruik makend van zijn specifieke vaardigheden, bijdraagt tot een specifieke kennis van de jongere, waarbij de coördinatie van de verschillende bijdragen een samenhangende en collegiale multidisciplinaire opvolging mogelijk moet maken.

Art. 644.De steun wordt bij voorkeur in schoolverband verleend.

Gezien de aard van de omstandigheden kan evenwel op andere plaatsen geageerd worden. Ongeacht de keuze behoudt elke partner zijn originaliteit en oefent hij zijn verantwoordelijkheden in alle onafhankelijkheid uit, waarbij de samenwerking evenwel zo nauw mogelijk wordt behouden.

Onderafdeling 2 - Programmering

Art. 645."AWIPH" verstrekt de subregionale coördinatiecommissies alle informatie die nodig is voor een diepgaand onderzoek naar de behoeften van de gehandicapte personen inzake dienstverlening.

De commissies spreken zich over de behoeften uit binnen drie maanden na ontvangst van de informatie en maken hun advies over aan het Beheerscomité.

Bij gebrek aan advies binnen die termijn wordt de formaliteit geacht vervuld te zijn en wordt de procedure voortgezet. § 2. Het Beheerscomité van "AWIPH" legt om de zes maanden een voorstel van subregionale programmering over aan de Waalse Regering § 3. De subregionale programmering voor de oprichting of omvorming van diensten wordt om de zes maanden door de Waalse Regering vastgelegd en wordt officieel bekendgemaakt.

Onderafdeling 3 - Erkenning A. : Algemene beginselen

Art. 646.De erkenning wordt voor een onbepaalde duur verleend. Als het gaat om een aanvraag voor de erkenning van een nieuwe dienst, wordt de erkenning verleend voor een periode van drie maanden tot hoogstens drie jaar. Na afloop van die periode wordt de erkenning voor onbepaalde duur verleend, behalve andersluidende beslissing van het Beheerscomité.

Art. 647.De beslissing van "AWIPH" vermeldt : 1° de begin- en einddatum van de erkenning;2° het theoretische volume van de begeleidingsuren toegekend voor één kalenderjaar en bepaald overeenkomstig littera C;3° het minimumaantal individuele dossiers dat over één kalenderjaar beheerd moet worden. B. : Toekenningsprocedure

Art. 648.De aanvraag om eerste erkenning wordt bij ter post aangetekend schrijven aan "AWIPH" gericht. Ze gaat vergezeld van de volgende documenten en gegevens : 1° het project van de dienst, alsmede de wijze waarop de individuele begeleidingsprojecten uitgewerkt en opgevolgd worden;2° de identiteit van de directeur van de dienst, zijn uittreksel uit het strafregister van minder dan drie maanden geleden (model 1), opgemaakt overeenkomstig de ministeriële omzendbrief nr.905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar zijn met het ambt of tot criminele straffen, alsook de geschreven delegatie van bevoegdheden van de inrichtende macht bedoeld in artikel 673; 3° de identiteit van de bestuurders, alsook hun uittreksel uit het strafregister van minder dan drie maanden geleden, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar zijn met het ambt of tot criminele straffen;4° de identiteit van de leden van de algemene vergadering;5° een afschrift van de diploma's en getuigschriften van de directeur, alsmede het bewijs van nuttige ervaring vereist in bijlage 67;6° een attest, sinds minder dan één jaar afgeleverd door de gewestelijke brandweerdienst, met betrekking tot de conformiteit van de plaats(en) waar de dienst de jongeren gewoonlijk en gezamenlijk in zijn lokalen opvangt, waarin tevens de maximale opvangcapaciteit aangegeven wordt;7° als de dienst is opgericht in de juridische vorm van een VZW of van een stichting, een afschrift van de gecoördineerde statuten zoals ze zijn neergelegd bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg; 8° het inschrijvingsnummer van de dienst bij de R.S.Z. of bij de R.D.S.Z.P.P.O. en, voor de VZW's, het ondernemingsnummer toegekend door de Kruispuntbank van de Ondernemingen; 9° bij omvorming, het advies, voor de particuliere sector, van de ondernemingsraad of van de bevoegde vakbondsafvaardiging of, voor de overheidssector, van het onderhandelings- of overlegcomité opgericht krachtens de wet van 19 december 1974. C : Bepaling van het theoretisch aantal begeleidingsuren en van het minimumaantal individuele dossiers

Art. 649.De dienst erkend vóór de 1 januari 2003 is het voorwerp van een eerste erkenning op basis van deze onderafdeling in het kader waarvan zowel een theoretisch aantal begeleidingsuren als een minimumaantal individuele dossiers worden vastgelegd.

Hetzelfde kader geldt voor de diensten die later erkend zouden worden.

Art. 650.Het theoretisch aantal begeleidingsuren wordt verkregen door het theoretisch aantal voltijdse equivalenten die voor begeleidingstaken aangesteld zijn (ETPa) met 1600 uren te vermenigvuldigen.

Dat theoretisch aantal voltijdse equivalenten die voor begeleidingstaken aangesteld zijn (ETPa) wordt verkregen door het quotum voltijdse equivalenten personeelsleden buiten interventie (ETPhi) bedoeld in bijlage 69 van het aantal theoretische voltijdse equivalenten (ETPt) af te trekken.

Het totaalaantal ETPt wordt verkregen door 85 % van de in artikel 692 bedoelde jaarlijkse toelage te delen door de referentieschaal op grond van de gemiddelde anciënniteit van het personeel in dienst bij de eerste erkenning. Die schaal, bedoeld in bijlage 68, wordt vermeerderd met een coëfficiënt werkgeverslasten van 51,89 %.

De gemiddelde anciënniteit wordt berekend op basis van een naamlijst van het personeel aangesteld bij de bestaande dienst of van het personeel voorzien voor de op te richten dienst.

De anciënniteit die in aanmerking wordt genomen, is die van de personen vermeld op de laatste personeelslijst waarover "AWIPH" beschikt en die bedoeld wordt in artikel 1260, § 2.

De anciënniteit van de personeelsleden die niet op de lijst voorkomen, wordt door "AWIPH" berekend op grond van bewijsstukken verstrekt door de dienst. Bij gebreke daarvan wordt de beginanciënniteit forfaitair vastgelegd op tien jaar.

Art. 651.Het minimumaantal individuele dossiers waarvoor de dienst erkend is, wordt verkregen door het theoretisch aantal ETPa te vermenigvuldigen met 6. Het aldus verkregen aantal dossiers wordt afgerond op de hogere eenheid.

D. : Wijziging van het theoretisch aantal begeleidingsuren en van het minimumaantal individuele dossiers

Art. 652.Het theoretisch aantal begeleidingsuren en het aantal individuele dossiers kunnen gewijzigd worden, hetzij door het beheerscomité van "AWIPH" overeenkomstig de artikelen 688, 650 en 651, hetzij op basis van het aantal individuele dossiers beheerd door de dienst.

Art. 653.In geval van beslissing van het beheerscomité van "AWIPH" krachtens de bepalingen bedoeld in artikel 688 worden de jaarlijkse toelage, het theoretisch aantal ETPth en het aantal door de dienst te beheren individuele dossiers verminderd op grond van het theoretisch aantal interventie-uren bepaald door het beheerscomité.

Art. 654.§ 1. Als het gemiddeld aantal individuele dossiers, afgerond naar de hogere eenheid, na afloop van een eerste waarnemingsperiode van twee volle kalenderjaren na het jaar van de eerste erkenning, lager is dan het aantal bedoeld in artikel 651, worden de jaarlijkse toelage en het theoretisch aantal voltijdse equivalenten, het theoretisch aantal interventieuren en het minimumaantal dossiers verhoudingsgewijs verminderd. § 2. De volgende waarnemingsperiodes duren drie jaar. § 3. De vermindering wordt uitgevoerd één jaar na de waarnemingsperiode.

Art. 655.Het gemiddeld aantal dossiers wordt verkregen door optelling van het aantal dossiers in behandeling tijdens elk jaar van de waarnemingsperiode, gedeeld door het aantal jaren van diezelfde waarnemingsperiode.

E. : Voorwaarden E.1. : Algemene bepaling

Art. 656.Het begeleidingswerk wordt verricht overeenkomstig de beginselen omschreven in de artikelen 631 en 632.

E.2. : Voorwaarden betreffende het dienstproject

Art. 657.Het project van de dienst wordt uitgewerkt op basis van het patroon bedoeld in bijlage 65. Daarbij wordt het interventieteam tot samenwerking aangezet. Het project wordt voor advies voorgelegd aan aan de bevoegde vakbondsafvaardiging onderhandeling of aan het overlegcomité ingesteld krachtens de wet van 19 december 1974.

De dienst evalueert zijn activiteit minstens één keer per jaar. De dienst maakt jaarlijks uiterlijk 30 juni het activiteitenverslag aan "AWIPH" over.

De personeelsleden van de dienst worden in kennis gesteld van het project, de bijwerkingen ervan en het jaarlijkse evaluatierapport over de activiteit van de dienst en kunnen daarvan steeds inzage nemen. Het jaarrapport wordt bovendien voorgelegd op een jaarlijkse vergadering van gezinnen zodat rekening kan worden gehouden met hun voorstellen bij de bijwerking van het project. Een schriftelijke synthese van die voorstellen wordt bij de bijgewerkte teksten gevoegd.

Art. 658.De dienst wendt de middelen aan die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het project van de dienst.

E.3. : Voorwaarden betreffende het begeleidingscontract

Art. 659.Er wordt schriftelijk een opvangovereenkomst gesloten tussen de dienst, de jongere of diens wettelijke vertegenwoordiger. Als de jongere minstens veertien jaar oud is, wordt zijn schriftelijk akkoord vereist.

Art. 660.De begeleidingsovereenkomst bevat hoe dan ook de volgende gegevens : 1° de identiteit van de partijen;2° de algemene doelstellingen van het begeleidingswerk;3° de melding dat een begeleidingsproject door de dienst zal worden uitgewerkt in samenwerking met de jongere, diens gezin of de andere partijen die de overeenkomst hebben ondertekend;4° de begin- en einddatum van de begeleidingsovereenkomst;5° de uitdrukkelijke melding dat de jongere of diens gezin verzocht worden deel te nemen aan het evaluatieproces van de begeleiding;6° het bedrag van de bijdrage;7° de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die instaat voor de betaling en voor de manier waarop de betaling wordt geregeld;8° de modaliteiten voor de opzegging van de overeenkomst;9° het adres van "AWIPH" waar de jongere of diens gezin opmerkingen, klachten of bezwaren kan indienen.

Art. 661.De jongere of diens wettelijke vertegenwoordiger heeft te gelegener tijd recht op informatie over elk vraagstuk betreffende het begeleidingswerk.

E.4. : Voorwaarden betreffende het begeleidingscontract

Art. 662.De dienst werkt een geïndividualiseerd begeleidingsproject uit waarbij rekening wordt gehouden met de beginselen omschreven in de artikelen 631 en 632.

Art. 663.Het project bestaat hoe dan ook uit drie luiken waarin de volgende gegevens vermeld worden (de lijst is niet volledig) : 1° een informatief luik met : a) het traject van de jongere en een overzicht van zijn bevoegdheden;b) de identificatie van de behoeften van de jongere;c) de identificatie van de behoeften van zijn gezin en van de gezamenlijke partners;2° een projectief luik met hoe dan ook : a) de aanvragen geformuleerd door de jongere en diens omgeving;b) de wijze waarop het begeleidingsproces zal verlopen rekening houdende met de geïdentificeerde behoeften, waarop het zal bijdragen tot de stimulering van het vermogen van de jongere om zelfstandig te zijn en waarop het gezin en het maatschappelijk netwerk van de jongere en zijn gezin bij bedoeld proces betrokken zullen worden;c) de algemene diensten die om samenwerking zullen worden verzocht;3° een evaluatief luik met : a) de wijze waarop het project geëvalueerd en geactualiseerd wordt, zodat het begeleidingsproces permanent opgevolgd kan worden.Daarbij mag de dienst gebruik maken van het evaluatieschema bedoeld in bijlage 66; b) de instrumenten voor de analyses en de actualisering van het project om te kunnen nagaan of het inspeelt op de behoeften en beantwoordt aan de doelstellingen, bedoeld in de luiken 1 en 2;c) de frequentie van de evaluaties.

Art. 664.Het begeleidingsproject wordt uitgewerkt binnen drie maanden na de opvang van de jongere, rekening houdende met het project van de dienst, en vermeldt de duur en de evaluatiewijze ervan, alsmede de middelen waarin voorzien wordt om het actualiseren.

Art. 665.Het begeleidingsproject wordt ondertekend door de dienst, de begunstigde of diens wettelijke vertegenwoordiger. De ondertekening van de begunstigde wordt vereist als hij ouder is dan veertien jaar.

Het maakt noodzakelijk deel uit van de begeleidingsovereenkomst en wordt gevoegd bij het dossier van de begunstigde, dat door de dienst wordt bijhouden.

E.5 : Voorwaarden betreffende de agenda van de dienst

Art. 666.De dienst houdt een agenda van zijn activiteiten waarin hoe dan ook de dagelijkse uurregeling voor de volgende activiteiten wordt vermeld : 1° de collectieve activiteiten;2° de gemeenschappelijke acties;3° de vergaderingen. E.6. : Kwalificatie- en vormingsvereisten voor het personeel

Art. 667.Het personeel van de diensten moet voldoen aan de kwalificatienormen bedoeld in bijlage 67.

De dienst stelt de voor eensluidend verklaarde afschriften van de diploma's, getuigschriften en attesten ter beschikking van "AWIPH".

De personeelsleden leggen bij hun indienstneming een uittreksel uit het strafregister (model 1) over dat is opgemaakt overeenkomstig de ministeriële rondzendbrief nr. 905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar met het ambt zijn of tot criminele straffen.

Art. 668.Het begeleidingspersonnel bestaat uit houders van een einddiploma of -getuigschrift van het hoger universitair of niet-universitair onderwijs met pedagogische, psychologische, sociale of paramedische oriëntering, met uitzondering van het diploma van Bachelor - bibliothecaris-documentalist.

Het team van de voor meer dan 29 dossiers erkende diensten voor integratiehulpverlening aan jonge gehandicapten bestaat uit minstens één psycholoog of psycho-pedagoog en uit werknemers van minstens twee van de drie volgende personeelscategorieën : opvoedend personeel, sociaal personeel of paramedisch personeel.

De werknemers bedoeld in het tweede lid worden daartoe bezoldigd.

Art. 669.Op grond van het project bedoeld in artikel 657 stelt de dienst een vormingsprogramma voor het personeel op voor minimum twee jaar.

Dat plan, opgemaakt na een debat tussen de betrokken actoren, bepaalt de nagestreefde doelstellingen. Het omschrijft de banden tussen de globale omgeving van de dienst, de dynamiek van het project van de dienst en de ontwikkeling van de vaardigheden van het personeel. Het definieert de evaluatiecriteria, -modaliteiten en -periodiciteit voor die drie aspecten. Het identificeert de permanente vormingsactiviteiten van minstens twee dagen per jaar waaraan de leden van het begeleidingspersoneel moeten deelnemen.

Wat betreft het personeel van de diensten die onder de plaatselijke besturen en de provincies ressorteren, ligt het in het eerste lid bedoelde vormingsprogramma in de lijn van het vormingsprogramma dat is uitgewerkt op initiatief van de gewestelijke vormingsraad, ingesteld bij het decreet van 6 mei 1999 tot oprichting van de gewestelijke vormingsraad voor de personeelsleden van de plaatselijke en provinciale besturen van Wallonië.

E.7 : Voorwaarden betreffende de rechtspersoonlijkheid van de dienst

Art. 670.De dienst wordt beheerd door een overheid, een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting opgericht overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 op de verenigingen zonder winstgevend doel, de internationale verenigingen en de stichtingen.

Art. 671.Om elke belangenvermenging te voorkomen mag de rechtspersoon die in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk opgericht is, onder zijn leden niet meer tellen dan één vijfde van de personeelsleden en niet meer dan één vijfde van personen die met hen aanverwant zijn tot en met de derde graad of die wettelijk met hen samenwonen.

Art. 672.Als de rechtspersoon opgericht is in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk of van een stichting, mag de raad van bestuur, om elke belangenvermenging te voorkomen, niet samengesteld zijn : 1° voor meer dan één vijfde van het totaalaantal bestuurders uit bloed- of aanverwanten tweede tot en met de derde graad met de door de dienst begeleide jongeren;2° voor meer dan één derde van het totaal aantal bestuurders uit personen die deel uitmaken van hetzelfde gezin als bloed- of aanverwant tot en met de tweede graad, of uit wettelijke samenwonenden;3° uit personen die deel uitmaken van het personeel.De directeur van de dienst woont elke vergadering van de raad van bestuur betreffende de organisatie van de dienst evenwel met raadgevende stem bij, behalve voor de agendapunten waarvoor een belangenconflict bestaat.

E.8 : Voorwaarden betreffende de organisatie van de dienst

Art. 673.§ 1. De dienst vervult de volgende voorwaarden : 1° hij is autonoom op technisch, budgettair en boekhoudkundig vlak en beschikt over een administratief beheer van dien aard dat hij zijn opdracht kan uitvoeren en dat "AWIPH" daarop controle kan uitoefenen;2° onder de leiding staan van een directeur, natuurlijke persoon bezoldigd voor die functie en bevoegd om, overeenkomstig een geschreven overdracht van bevoegdheid door de inrichtende macht en onder haar verantwoordelijkheid, het dagelijks beheer van de dienst waar te nemen hoe dan ook wat betreft : a) de tenuitvoerlegging en opvolging van het pedagogisch project;b) het personeelsbeheer;c) het financieel beheer;d) de toepassing van de geldende regelgevingen;e) de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met "AWIPH";f) de sluiting van overeenkomsten met de schoolinrichtingen en de algemene diensten. § 2. De directeur moet bovendien in staat zijn om : 1° voortdurend de effectieve leiding van de dienst waar te nemen.Als hij afwezig is tijdens de activiteiten voorzien in het kader van de begeleidingsprojecten, moet een daartoe afgevaardigd personeelslid in noodgevallen de nodige maatregelen kunnen treffen en in staat zijn om zowel interne als externe vragen te beantwoorden; 2° steeds kennis hebben van de werkrooster van zijn personeel. § 3. In geval van verzuim of onregelmaat in de uitvoering van het mandaat van de directeur, verzoekt "AWIPH" de inrichtende macht bij aangetekend schrijven om de nodige maatregelen te treffen.

E.9. : Voorwaarden betreffende het administratief en boekhoudkundig beheer

Art. 674.Onverminderd de bepalingen van artikel 286 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek maakt de dienst op verzoek van "AWIPH" alle bewijsstukken over die vereist worden voor de uitoefening van de controle, meer bepaald de jaarrekeningen, de nodige stukken voor de berekening van de verschillende toelagen, alsmede het vormingsprogramma bedoeld in artikel 669.

Art. 675.De dienst maakt de sociale balans over zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de sociale balans, alsook de jaarrekeningen, de balans van de activiteiten en het vormingsprogramma bedoeld in artikel 669 : 1° voor de diensten beheerd door een privé inrichtende macht : aan de ondernemingsraad of, bij gebreke daarvan, aan de vakbondsafvaardiging;2° voor de diensten beheerd door een openbare inrichtende macht : aan het onderhandelings- of overlegcomité ingesteld krachtens de wet van 19 december 1974 of, bij gebrek, aan de representatieve werknemersorganisaties.

Art. 676.De dienst voert een boekhouding overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan.

Art. 677.De inhoud en de presentatie van het genormaliseerde minimale boekhoudplan beantwoorden aan het volledige schema van de jaarrekeningen met balans, resultatenrekeningen en bijlagen overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan.

De opschriften en rekeningennummers die met de activiteiten van de diensten overeenstemmen, worden door "AWIPH" aan de diensten meegedeeld.

Art. 678.De financiële bijdragen die krachtens artikel 709 van de begunstigden of hun wettelijke vertegenwoordigers verlangd worden, worden dwingend geboekt als invorderingen van onkosten betreffende de rekeningen 6010, 6011, 6012, 613, 61601 en 644 bedoeld in het boekhoudplan waarvan de diensten middels een omzendbrief in kennis worden gesteld.

In het kader van de controle op het gebruik van de toelagen, worden die bijdragen in mindering gebracht van het bedrag van de overeenstemmende lasten.

De toelagen die door de overheden of door die overheden gesubsidieerde instellingen aan de diensten gestort worden, worden afgetrokken van de overeenstemmende lasten die op geldige wijze in het boekjaar geboekt worden. Er wordt slechts rekening gehouden met genoemde toelagen voor zover ze verleend worden ter dekking van de uitgaven die in aanmerking genomen worden voor de berekening van de toelage.

Art. 679.De beginbalans van elke dienst wordt aan "AWIPH" voorgelegd binnen zes maanden na de bekendmaking van het uittreksel van hun erkenningsbesluit in het Belgisch Staatsblad.

Art. 680.De jaarrekeningen van elke dienst worden aan "AWIPH" overgemaakt uiterlijk 31 mei van het jaar na het boekjaar, samen met het rapport van de bedrijfsrevisor, wiens opdracht erin bestaat de rekeningen te certificeren en, in voorkomend geval, recht te zetten.

Ze gaan eveneens vergezeld van de geconsolideerde jaarrekeningen van de juridische entiteit waaronder de dienst ressorteert of waarmee hij verbonden via een unieke directie in de zin van hoofdstuk III, afdeling 1re, punt IV, A, § 6, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 betreffende de jaarrekeningen.

Het boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar.

Art. 681.Als diensten worden verstrekt door een juridisch onderscheiden vereniging die evenwel met de dienst verbonden is via een unieke directie in de zin van hoofdstuk III, afdeling 1, punt IV, A, §§ 6, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 betreffende de jaarrekeningen, vermelden de dienstverstrekkers hun aanwezigheid in het personeelsregister.

E.10 : Voorwaarden betreffende de verzekeringen

Art. 682.Vóór elke begeleiding van een jongere gaat de dienst een verzekeringspolis aan : 1° ter dekking van de civiele aansprakelijkheid van de dienst of van de personen voor wie hij moet instaan voor elke schade opgelopen of veroorzaakt door de jongere.De polis moet vermelden dat de jongere de hoedanigheid van derde behoudt en, per schadegeval, alle schade dekken tot minimum 2 479 000 euro voor lichamelijke schade en 247 900 euro voor materiële schade; 2° ter dekking van alle schade veroorzaakt door een gerechtigde die zijn civiele aansprakelijkheid niet in opspraak zou brengen of van alle schade die hem tijdens de begeleiding zou zijn toegebracht. In dat geval dekt de verzekering het overlijden voor een bedrag van 12 394 euro en de behandelingskosten tot minimum 2 479 euro.

E.11 : Verplichtingen betreffende de gebouwen en installaties

Art. 683.De gebouwen en installaties bieden de jongeren toegangsmogelijkheden in verband met hun handicap.

Onderafdeling 4 - Evaluatie van de diensten

Art. 684.Onverminderd artikel 315 van boek IV van het decreetgevend deel van het Wetboek, moeten de diensten, om "AWIPH" de mogelijkheid te bieden na te gaan of de erkenningsvoorwaarden in acht genomen worden, hem om de vijf jaar de volgende stukken overleggen : 1° het geactualiseerde project van de dienst, alsmede de wijze waarop de individuele projecten uitgewerkt en opgevolgd worden;2° het uittreksel uit het strafregister (model 1) van de directeur, van minder dan drie maanden geleden, opgemaakt overeenkomstig de ministeriële rondzendbrief nr.905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar met het ambt zijn of tot criminele straffen; 3° in geval van wijziging van directie, een afschrift van de diploma's en getuigschriften van de directeur, de schriftelijke overdracht van bevoegdheid door de inrichtende macht bedoeld in artikel 678, alsmede het bewijs van nuttige ervaring bedoeld in bijlage 67;4° een attest, sinds minder dan één jaar afgeleverd door de gewestelijke brandweerdienst, met betrekking tot de conformiteit van de plaats(en) waar de dienst de jongeren gewoonlijk en gezamenlijk in zijn lokalen opvangt, waarin tevens de maximale opvangcapaciteit aangegeven wordt;5° de lijst van de leden van de algemene vergadering;6° de lijst van de leden van de Bestuursraad;7° de wijzigingen in de statuten die de laatste vijf jaren zijn gepubliceerd of ter griffie zijn neergelegd. Onderafdeling 5 - Controle en sancties A. : Controle

Art. 685.De inspectiediensten hebben als opdracht na te gaan of aan de erkenningsnormen en -voorwaarden wordt voldaan. Ze evalueren periodiek de tenuitvoerlegging van de projecten van de dienst. Daartoe evalueren ze in samenwerking met de diensten en de educatieve teams de werkmethodes, de kwaliteit van de dienstverleningen en -verstrekkingen, alsmede de vastlegging van de begeleidingsprojecten.

Ze gaan na of de projecten daadwerkelijk bestaan en of ze bijgewerkt worden.

De inspectiediensten zien toe op de inachtneming van de voorschriften inzake toekenning en aanwending van toelagen en inzake boekhoudkundige verplichtingen.

Art. 686.De inspectiediensten vervullen bovendien een adviesfunctie ten opzichte van de diensten en de educatieve teams.

De positieve of negatieve opmerkingen en conclusies van de verschillende inspecties worden overgemaakt aan de inrichtende machten en aan de directies. Vandaar worden ze doorgestuurd naar de ondernemingsraad en(of) de vakbondsafvaardiging of het onderhandelings- en overlegcomité opgericht krachtens de wet van 19 december 1974.

Art. 687.De inspectiediensten van "AWIPH" gaan na of de dienst voldoet aan de verschillende erkenningsvoorwaarden en -normen bedoeld onder littera E van onderafdeling 3 van deze afdeling. Een verslag waarin de beoordeling door de inspectiediensten per categorie verplichtingen wordt opgenomen, wordt aan de leden van het beheerscomité gericht. Als " categorie verplichtingen " wordt beschouwd elke subcategorie van E van onderafdeling 3 van deze afdeling.

B. : Sancties

Art. 688.Indien het beheerscomité vaststelt dat één of verschillende van de erkenningsvoorwaarden en -normen bedoeld in E van onderafdeling 3 van deze afdeling niet of niet meer worden vervuld, kan het beheerscomité bij de hernieuwing of op elk ander tijdstip de erkenning voorwaardelijk behouden, opschorten of intrekken dan wel het aantal erkende uren en dossiers verminderen.

Het beheerscomité van "AWIPH" moet zijn eindbeslissing hoe dan ook motiveren.

Bij voorwaardelijk behoud van de dienst wordt de beslissing gekoppeld aan verplichtingen die de dienst moet nakomen binnen een bepaalde termijn na afloop waarvan het beheerscomité kan beslissen tot de opschorting of de intrekking van de erkenning of tot de vermindering van het aantal erkende uren en dossiers.

Art. 689.Het beheerscomité kan eveneens, gedurende hoogstens twee jaar, het behoud of de hernieuwing van de erkenning afhankelijk maken van de oprichting van een " begeleidingscomité ", dat de dienst moet bijstaan bij de inachtneming van de erkenningsvoorwaarden.

Het begeleidingscomité bestaat uit minstens één vertegenwoordiger van "AWIPH", één deskundige aangewezen door het beheerscomité op grond van zijn bevoegdheid voor het bestaande probleem, één vertegenwoordiger van de inrichtende machten en één vertegenwoordiger van de representatieve werknemersorganisaties. Als de dienst na afloop van de opgelegde termijn nog steeds niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, treft "AWIPH" één van de maatregelen bedoeld in artikel 688, derde lid.

Art. 690.Bij de sluiting van een dienst ten gevolge van de intrekking van de erkenning verzoekt "AWIPH" elke dienst om samenwerking zodat dringend voor de begeleiding van de gehandicapte personen kan worden gezorgd.

Onderafdeling 6 - Subsidiëring A. : Algemene bepalingen

Art. 691.§ 1. Binnen de perken van de budgettaire kredieten ontvangen de diensten : 1° een jaarlijkse toelage;2° een toeslag wegens geldelijke anciënniteit;3° een bijzondere toelage om de bepalingen van het drieledige raamakkoord voor de Waalse privé non-profit sector te vereffenen;4° een specifieke subsidie om de loonsverhogingen te financieren die resulteren uit de valorisatie van de lastige uren;5° een specifieke subsidie als compensatie voor de maatregelen inzake de loonschaalverhoging van de hoofdopvoeders en opvoeders groepsleiders;6° een specifieke subsidie voor de financiering van de compenserende betrekkingen in verband met de toekenning van bijkomende jaarlijkse verlofdagen aan de personeelsleden van 52 jaar en ouder.Deze subsidie wordt uitsluitend toegekend aan de diensten die door een openbare inrichtende macht worden beheerd. § 2. Het totaalbedrag van de toelagen dat voortvloeit uit de bepalingen van dit hoofdstuk wordt verminderd met de tegenwaarde van het bedrag dat eventueel gestort wordt door het Tewerkstellingsfonds aan het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering als compensatie voor de subsidiëring van de vergoeding bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 22 september 1989 tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector.

B. : Jaarlijkse subsidie

Art. 692.§ 1. Het bedrag van de jaarlijkse toelage voor het lopende boekjaar wordt gehandhaafd voor de dienst die bestaat op 1 januari 2003.

Als de erkenning verlengd wordt na een omvorming bedoeld in artikel 81ter van het besluit van 9 oktober 1997, wordt die toelage aangevuld met het saldo berekend krachtens de bepalingen van artikel 1254, § 3. § 2. Voor de diensten opgericht na 1 januari 2003 ingevolge een omvorming bedoeld in voormalig artikel 81ter van het besluit van 9 oktober 1997, is het bedrag van de toelage gelijk aan het saldo berekend krachtens de bepalingen van artikel 1254, § 3. § 3. De Regering bepaalt de bedragen van de toelage voor de diensten die ze erkent of opricht krachtens de bepalingen van onderafdeling 2 van deze afdeling.

Art. 693.Onverminderd de bepalingen van artikel 688, wordt de jaarlijkse toelage berekend over periodes van drie jaar aan het einde waarvan de bepalingen van artikel 654 in voorkomend geval worden toegepast.

Art. 694.De jaarlijkse toelage dient ter dekking van : 1° de werkingslasten;2° de lasten van het personeel waarvan de kwalificaties beantwoorden aan de vereiste titels bedoeld in bijlage 67. Minstens 85 % van de jaarlijkse toelage dient om personeelslasten te dekken.

Art. 695.De jaarlijkse toelage wordt tijdens het bestemmingsjaar voortijdig vereffend bij maandelijkse afbetalingen.

De maandelijkse afbetalingen worden automatisch aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van de basisindex die als referentie dient voor de indexering van de lonen bij de overheidsdiensten.

Art. 696.§ 1. Wat betreft de diensten voor vroegtijdige hulpverlening en de begeleidingsdiensten voor volwassenen waarvan het gemiddeld aantal individuele dossiers, afgerond op de hogere eenheid, hoger dan of gelijk is aan het aantal berekend volgens de bepalingen van artikel 651, wordt voor het toekenningsjaar het bedrag gehandhaafd dat verkregen wordt na optelling van de jaarlijkse toelage en van het gedeelte van de in het vorige jaar uitgekeerde toeslag wegens loonschaalherwaardering betreffende dezelfde toelage, vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënt. § 2. De aanpassingscoëfficiënt bedoeld in § 1 zet de indexering die het vorige jaar is doorgevoerd in een vol jaar om.

C. : Toeslag wegens geldelijke anciënniteit

Art. 697.§ 1. Een toelagetoeslag wordt verleend aan de diensten waarvan het gezamenlijke personeel aan het einde van het bestemmingsjaar een gemiddelde geldelijke anciënniteit heeft die hoger is dan die bedoeld in artikel 661. § 2. De dienst bezorgt "AWIPH" aan het einde van elk bestemmingsjaar uiterlijk 31 maart een lijst van het personeel dat het gedurende dat jaar in dienst genomen en bezoldigd heeft. Die lijst wordt opgesteld overeenkomstig een model dat door "AWIPH" bepaald wordt.

De voor elk personeelslid in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit is die waarop het recht heeft op 31 december van het boekjaar dat het voorwerp is van de toelage, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen. Voor de personeelsleden die de dienst vóór die datum verlaten hebben, is de in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit die waarop zij recht hebben op de uittredingsdatum, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen.

Het resultaat van de deling wordt vervolgens verminderd met een half jaar anciënniteit. § 3. De toeslag wordt toegekend naar rata van het theoretische aantal voltijdse equivalenten (ETPt), vermenigvuldigd met het verschil tussen de referentieloonschaal bedoeld in bijlage 68 bij de vastgestelde anciënniteit en diezelfde loonschaal bij de gemiddelde anciënniteit van het personeel aangesteld bij de dienst na de eerste erkenning op grond van deze bepalingen.

Art. 698.Als de toeslag voor het eerst wordt toegekend, wordt hij automatisch in de vorm van voorschotten voor het volgende jaar betaald.

Als de anciënniteit kleiner is dan degene die als basis heeft gediend voor de toekenning van de voorschotten, wordt de toegekende toeslag aangepast.

D. Bijzondere toelage om de vakbondpremies te financieren

Art. 699."AWIPH" stort namens de diensten op het fonds dat instaat voor de betaling van de vakbondspremies, een bedrag dat overeenstemt met het aantal werknemers die er in aanmerking voor kunnen komen, vermenigvuldigd met het bedrag van de vakbondspremie per werknemer, dat bepaald is overeenkomstig de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector, zoals uitgevoerd door de koninklijke besluiten van 26 en 30 september 1980.

E. : Bijzondere toelage om de bepalingen van het drieledige raamakkoord voor de Waalse privé non-profit sector te vereffenen

Art. 700.Er wordt een specifieke subsidie aan de diensten toegekend met het oog op de financiering van de compenserende betrekkingen ingevolge de toekenning van drie bijkomende jaarlijkse verlofdagen aan hun personeel. Deze subsidie wordt berekend volgens de modaliteiten die vastliggen in het besluit van de Waalse Regering van 11 september 2008 betreffende de subsidiëring van de maatregelen van de driedelige raamovereenkomst voor de Waalse privé non-profit sector.

F. : Bijzondere toelage om de loonsverhogingen te financieren die resulteren uit de valorisatie van de lastige uren

Art. 701.§ 1. Er wordt een specifieke toelage aan de diensten verleend voor de financiering van de loonsverhogingen die resulteren uit de valorisatie van de lastige uren. § 2. Deze subsidie wordt berekend volgens de modaliteiten die vastliggen in het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 2010 betreffende de subsidiëring van de maatregelen van de driedelige raamovereenkomst voor de Waalse privé non-profit sector.

G. : Bijzondere toelage als compensatie voor de maatregelen inzake de loonschaalverhoging van de hoofdopvoeders en opvoeders groepsleiders

Art. 702.§ 1. "AWIPH" stort aan de diensten die door een private inrichtende macht worden beheerd en die, op 31 december 2009, opvoeders groepsleiders en/of hoofdopvoeders betaalden, een subsidietoeslag om de bijkomende kosten van de loonschaalverhoging van deze beide categorieën werknemers te financieren. § 2. Die toeslag van toelage wordt berekend door voor elke dienst in elke van die personeelscategorieën het aantal valoriseerbare voltijds equivalenten te vermenigvuldigen door het verschil tussen de loonschaal bedoeld in bijlage 73 en de loonschaal gebruikt voor de bepaling van de tarieven per tenlasteneming van de diensten die in de opvang of in de opvang en huisvesting voorzien bedoeld in bijlage 104 met de theoretische anciënniteit van de werknemers. § 3. Het aantal valoriseerbare voltijds equivalenten bedoeld in § 2 komt overeen met de som van de bezoldigde prestaties van de werknemers voor de periode van 1 januari 2009 tot 31 december 2009, na aftrek van de tegemoetkomingen van andere overheden, gedeeld door het totaal van de bezoldigde uren die gepresteerd moeten worden om een voltijds equivalent tijdens het jaar 2009 te rechtvaardigen. § 4. De theoretische ancienniteit van de werknemers die in aanmerking komen voor deze nieuwe schalen wordt berekend op 31 december van het jaar van toekenning van de subsidie. § 5. Het aldus verkregen totaal van de toeslagen wordt eventueel beperkt om het bedrag van 6.321,35 euro gekoppeld aan indexcijfer 154,63 van 1 oktober 2010 niet te overschrijden. § 6. Deze beperking wordt over het geheel van de diensten verdeeld aan de hand van een bijsturingscoëfficiënt. Die coëfficiënt wordt bepaald als volgt : Krediet bedoeld in § 5/Totaal van de toeslagen die aanvankelijk werden berekend H. Bijzondere toelage om te voldoen aan de bepalingen van de kaderovereenkomst 2012 betreffende de openbare non-profit sector

Art. 703.§ 1. "AWIPH" stort een specifieke toelage aan de diensten beheerd door een openbare inrichtende macht voor de financiering van de compenserende betrekking met betrekking tot de toekenning van bijkomende jaarlijkse verlofdagen voor werknemers die minstens 52 jaar oud zijn. § 2. Die bijkomende toelage die door het "AWIPH" aan de diensten verleend wordt bedraagt voor het geheel van de diensten jaarlijks globaal 41.084,60 euro. § 3. Het bedrag bedoeld in § 2 wordt aan spilindex 154,63 van 1 oktober 2010 gekoppeld.

Art. 704.§ 1. Elke dienst krijgt een bedrag dat resulteert uit de opdeling van het bedrag bedoeld in artikel 703, § 2, door 102,1403 vermenigvuldigd door het op 31 december 2009 vastgelegde aantal voltijds equivalenten ervan. § 2. De diensten rechtvaardigen en verklaren op erewoord een aanwending van de bedragen bedoeld in § 1, voor bijkomende aanwervingen.

I. : Controle op de jaarlijkse subsidie

Art. 705."AWIPH" zorgt ervoor dat de gerechtigde door één enkele dienst opgevangen wordt.

Een combinatie is evenwel toegelaten als de jongere ten laste genomen wordt door een dienst voor integratiehulp, en : 1° een centrum voor beroepsopleiding;2° een centrum voor functionele reëducatie. "AWIPH" kan toelaten dat de jongere ook opgevangen wordt door een andere structuur op basis van een specifiek individueel project.

Art. 706.§ 1. Als het totaalaantal uren gepresteerd door het begeleidingspersoneel lager is dan het aantal uren waarvoor de dienst erkend is, geeft "AWIPH" hem kennis van het bedrag dat ingevorderd moet worden overeenkomstig artikel 57 van de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit.

Het bedrag wordt afgetrokken vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van kennisgeving. § 2. Als het totaalbedrag van de personeelslasten van de dienst kleiner is dan 85 % van de jaarlijkse toelage, wordt het verschil ingevorderd bij de controle op het gebruik van de toelagen door "AWIPH", waarbij de invorderingen bedoeld in § 1 in mindering worden gebracht.

Art. 707.De lasten die in aanmerking mogen worden genomen, worden in bijlage 70 vermeld.

Art. 708.Na kennisgeving gaat "AWIPH" over tot de rechtzetting en de ambtshalve invordering van de toelagen verleend op grond van onjuiste aangiften of waarvan het gebruik ongerechtvaardigd blijkt te zijn.

Ze worden rechtgezet en ingevorderd tijdens de tweede maand na die van de kennisgeving en kunnen het voorwerp uitmaken van een aanzuiveringsplan.

De diensten beschikken over een termijn van dertig kalenderdagen, waarbij de postdatum bewijskracht heeft, om elke rechtzetting of invordering te betwisten waarvan kennis wordt gegeven overeenkomstig dit hoofdstuk.

De diensten kunnen een aanvraag tot herziening van de toelage indienen binnen dertig kalenderdagen, te rekenen van de kennisneming van een gegeven dat het bedrag van de toelage betwist en waarvan zij geen weet hadden bij de kennisgeving ervan.

De dienst moet dan het bewijs leveren van de datum waarop hij kennis genomen heeft van bedoeld gegeven.

J. : Bijdragen

Art. 709.De dienst mag de ouders verzoeken om een bijdrage van hoogstens 25 euro per maand, gekoppeld aan indexcijfer 119,53 van 1 mei 1996.

De dienst mag bovenop de bijdrage een toeslag eisen voor de kosten inherent aan een specifieke recreatieactiviteit of aan specifieke behoeften van de jongere met het oog op zijn welzijn en op zijn persoonlijke ontplooiing.

Als de toeslag door de dienst wordt geëist, moet de gerechtigde of diens wettelijke vertegenwoordiger daarmee instemmen.

K. : Opvangbeleid

Art. 710.De bedoelde diensten mogen de jongere begeleiden voorzover hij beschikt over : 1° de beslissing tot tussenkomst van "AWIPH", bedoeld in artikel 280 van het tweede deel van het decreetgevend deel, waarbij de begeleiding noodzakelijk wordt geacht;2° de voorlopige beslissing bedoeld in artikel 436;3° de beslissing van een bevoegde instelling van een ander deelgebied dat krachtens een samenwerkingsakkoord uitwerking mag hebben op het grondgebied van het Franse taalgebied.

Art. 711.In afwachting van één van de beslissingen bedoeld in 710, kan "AWIPH" ermee instemmen dat de dienst tijdelijk een jongere begeleidt als hij of zijn wettelijke vertegenwoordiger reeds een individuele aanvraag om tussenkomst heeft ingediend met het oog op een begeleiding door een dienst en voorzover binnen drie maanden één van de volgende stukken wordt overgelegd : 1° een door een andere administratie afgegeven bewijsstuk waarbij het bestaan van een handicap wordt bevestigd;2° een attest ingevuld door een multidisciplinair team van een erkend centrum bedoeld in de artikelen 424 en 428;3° een attest ingevuld door een multidisciplinair team dat niet onder de dienst ressorteert en dat minstens een geneesheer, een psycholoog en een maatschappelijk of paramedisch werker telt. De overlegging van één van de stukken bedoeld in het tweede lid loopt niet vooruit op de beslissing die uit de analyse van het basisdossier zal resulteren.

Art. 712.De beslissing van "AWIPH" waarbij de begeleiding wordt toegestaan, mag niet genomen worden vóór de datum waarop de aanvraag bij aangetekend schrijven naar het bevoegde regionaal bureau van "AWIPH" wordt verzonden, noch op de datum van opvang door de dienst.

Art. 713.Als de jongere in aanmerking komt voor een tussenkomst bepaald bij titel 11 van boek 5 van het tweede deel van dit Wetboek, worden geen bijkomende multidisciplinaire gegevens vereist.

Art. 714.De diensten geven het bevoegde regionaal bureau van "AWIPH" binnen drie dagen kennis van de berichten van opening en sluiting van de dossiers van de jongeren die ze begeleiden.

Art. 715.Het dossier van de jongere mag niet meegerekend worden in het minimumaantal dossiers bedoeld in artikel 651 als "AWIPH" niet concludeert tot de noodzaak van een begeleiding.

Art. 716.De begeleiding door een dienst mag in geen geval onderworpen worden aan een andere tegenwaarde in geld of in natura vanwege de gegadigden, hun wettelijke vertegenwoordigers of hun gezin dan de bijdrage bedoeld in artikel 709. Afdeling 3 - Steun voor schoolintegratie

Onderafdeling 1 - Overeenkomst inzake hulpverlening

Art. 717.De hulp die het personeel van de dienst voor integratiehulp gedurende de schooltijd aan de jongere verleent, wordt bepaald in het kader van een geïndividualiseerde overeenkomst, met name de "overeenkomst inzake steunverlening bij het volgen van onderwijs". De voorwaarden waaronder de dienst tussenkomsten verleent, liggen vast in die overeenkomst.

De clausules van die overeenkomst worden aangepast aan de steunverleningsmodaliteiten waarvoor gekozen wordt.

Onderafdeling 2 - Partijen bij de overeenkomst

Art. 718.De overeenkomst houdende steunverlening bij het volgen van onderwijs wordt gesloten tussen de schoolinrichting, de dienst, de jongere en zijn gezin. Ze wordt binnen één maand nadat ze ondertekend is, ter informatie overgemaakt aan de commissie voor steunverlening aan jongeren met een handicap bij het volgen van onderwijs en aan het betrokken psycho-medisch-sociaal centrum.

De verenigingen, administraties of personen die aan het project zouden meewerken, kunnen eveneens verenigde ondertekenaars van het project zijn.

Onderafdeling 3 - Inhoud van de overeenkomst

Art. 719.De voorwaarden waaronder de tussenkomst wordt verleend alsmede de respectieve middelen voor de uitvoering van de samenwerking tussen de school en de dienst liggen vast in de overeenkomst. Daarbij wordt rekening gehouden met de onderwijs-, educatieve en therapeutische dimensie. In dat kader wordt hoe dan ook in het volgende voorzien : 1° de nagestreefde doelstellingen;2° het soort tussenkomsten;3° de geschatte duur en de frequentie van de tussenkomsten;4° de plaatsen waar het personeel van de respectieve diensten samenwerkt en de modaliteiten van de samenwerking;5° het evaluatieritme betreffende de tenuitvoerlegging van de overeenkomst;6° de identificatie en de rol van de referenten van de school en van de dienst.

Art. 720.De overeenkomst inzake steunverlening bij het volgen van onderwijs wordt voor maximum één jaar gesloten en kan verlengd worden.

Art. 721.Als de overeenkomst niet tot het einde van de geplande doelstellingen geleid kan worden, moet alles in het werk gesteld worden door de dienst en de schoolinrichting in overleg met de Commissie voor steunverlening aan jongeren met een handicap bij het volgen van onderwijs om zo veel mogelijk de schooltijd van de jongeren te vrijwaren totdat een alternatieve oplossing gevonden wordt. Die oplossing wordt aan de commissie medegedeeld.

Art. 722.De overeenkomst verbindt enkel de ondertekenende partijen.

De voogdijoverheid van de diensten en inrichtingen oefenen hun bevoegdheden uit met inachtneming van de geldende regelgeving.

Onderafdeling 4 - Jaarlijks verslag over de overeenkomst inzake hulpverlening

Art. 723.De dienst maakt jaarlijks uiterlijk 30 juni een kwalitatief en kwantitatief verslag aan "AWIPH" over met vermelding van : 1° het aantal begeleide jongeren;2° de leeftijdscategorieën (van zes tot twaalf jaar, van twaalf tot achttien jaar, ouder dan achttien jaar);3° het type gevolgd onderwijs al naar gelang van het net : gewoon en/of gespecialiseerd lager onderwijs, gewoon en/of secundair onderwijs, alternerend onderwijs (CEFA);4° de deficiëntiecategorieën;5° het aantal jongeren voor wie een begeleiding is geweigerd en de redenen van de weigering. Die kwantitatieve gegevens worden opgedeeld volgens drie activiteitengebieden : de schoolintegratie (rechtstreekse actie binnen de schoolinrichting), de schoolsteun of -begeleiding en de steunverlening aan niet-schoolgaande jongeren of aan jongeren in schooluitval.

Art. 724.De commissie voor steunverlening aan jongeren met een handicap bij het volgen van onderwijs maakt jaarlijks op basis van de verslagen bedoeld in artikel 723 een kwalitatief en kwantitatief verslag op waarin het beleid inzake de steunverlening bij het volgen van onderwijs beoordeeld wordt en verbeteringsvoorstellen geformuleerd worden. Dat verslag wordt jaarlijks uiterlijk 31 oktober aan de bevoegde ministers overgemaakt. HOOFDSTUK IV. - Hulpdiensten betreffende de activiteiten van het dagelijks leven Afdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 725.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° begunstigde : elke gehandicapte persoon in de zin van artikel 261 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, die minstens 18 jaar oud is op het ogenblik van de sluiting van de dienstenovereenkomst, bedoeld onder punt 7° van dit artikel, en die op grond van een beslissing van "AWIPH" bedoeld in artikel 280 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek in aanmerking komt voor hulpverlening in het kader van de activiteiten van het dagelijks leven wegens een lichamelijke handicap die vóór de leeftijd van 65 jaar is vastgesteld;2° hulp bij de activiteiten van het dagelijks leven : de gedeeltelijke of totale hulpverlening die bij de activiteiten van het dagelijks leven door een zorgploeg worden verleend zodat de rechthebbende een zelfstandig leven kan leiden. Deze hulpverlening mag niet minder dan 7 uur of meer dan 30 uur per week bedragen.

Wat haar frequentie, duur en intensiteit betreft, komt deze hulpverlening voort uit een evaluatieschaal die samen door de rechthebbende en de coördinator van de dienst voor hulpverlening voor de activiteiten van het dagelijks leven wordt opgesteld.

De hulpverlening wordt niet gelijkgesteld met een psychosociale, medische of therapeutische tussenkomst; 3° zorgdienst : de dienst die 24 uren op 24 en 7 dagen op 7 werkt en de begunstigde, uitsluitend op zijn verzoek, vanaf een zorgcentrum thuis komt bijstaan in het kader van de activiteiten van het dagelijks leven;4° zorgcentrum : het hoofdlokaal van de zorgdienst waar de hulpverlening moet worden aangevraagd en dat als vertrekpunt en coördinatieplaats dient voor hulpverlening in het kader van de activiteiten van het dagelijks leven;5° zorgwoning : de woning die in een woonwijk geïntegreerd is en die op maximum 500 meter van het zorgcentrum gelegen is;6° zorgassistent : het personeel dat voldoet aan de kwalificaties bedoeld in bijlage 76;7° dienstenovereenkomst : partnerschapsdocument dat de in artikel 742 bedoelde gegevens bevat en tussen de rechthebbende en de dienst gesloten wordt;het is opgemaakt naar het model in bijlage 74; 8° tewerkstellingskadaster : de personeelslijst opgemaakt door de dienst aan het einde van elk jaar volgens een model opgesteld door "AWIPH".

Art. 726.De hulpverlening in het dagelijkse leven bestaat uit een hulpverlening voor personen met een lichamelijke handicap die gekozen hebben om volledig zelfstandig te leven. Deze personen kunnen 24 uur op 24 een beroep doen op deze dienst om hen te helpen in de activiteiten van het dagelijks leven die ze niet zelf kunnen vervullen wegens hun lichamelijke handicap. De hulp wordt uitsluitend op verzoek van de personen verleend die beslissen wanneer en hoe zij wensen geholpen te worden met een maximale inachtneming van hun privé-leven.

Art. 727.De hulpverlening in het dagelijks leven : 1° eerbiedigt de ideologische, filosofische en religieuze opvattingen van de gehandicapte personen en mag op grond hiervan niet geweigerd worden;2° eerbiedigt het privé-leven van de rechthebbende en het privé-karakter van zijn woning;3° impliceert een strenge naleving van het beroepsgeheim door de personeelsleden;4° is het gevolg van een volledige, juiste en te gelegener tijd informatieverstrekking aan de rechthebbende en/of zijn wettelijke vertegenwoordiger over alle vragen betreffende zijn hulpverlening;5° waarborgt het respect voor het privé-leven, de onafhankelijkheid en de vrijheid van keuze van de rechthebbende en van zijn gezin;6° waarborgt de gelijkheid tussen de personen.In dat opzicht mag zij de rechthebbende of zijn gezin geen andere financiële bijdrage opleggen dan die bedoeld in de dienstenovereenkomst. Afdeling 2 - Opdrachten

Art. 728.De diensten verstrekken de rechthebbende : 1° de mogelijkheid zich in een woonwijk te integreren en zijn levenskwaliteit te verbeteren door hem dezelfde kansen te geven als de andere burgers om aan het maatschappelijke, familiale, culturele en beroepsleven deel te nemen;2° hulp in het dagelijkse leven zoals bepaald in de dienstenovereenkomst die bij zijn opname in de dienst ondertekend wordt;3° informatie over de verschillende beschikbare diensten waarin uiteengezet wordt aan welke behoeften niet wordt tegemoet gekomen. Afdeling 3 - Programmering

Art. 729.De globale programmering van het aantal zorgwoningen wordt voor het geheel van het Franse taalgebied van het Waalse Gewest vastgelegd op één plaats zorgwoning per schijf van 15 000 inwoners. Afdeling 4 - Principeakkoord

Art. 730.§ 1. De aanvraag om principieel akkoord tot oprichting van een zorgdienst wordt schriftelijk aan "AWIPH" gericht.

Ze gaat vergezeld van de documenten en inlichtingen die bewijzen dat de in § 2 van dit artikel bedoelde voorwaarden vervuld zijn.

Bovendien verstrekt de aanvrager de nadere gegevens die nuttig zijn in verband met de doelstellingen van de dienst en de aard van de door hem verrichte dienstverleningen met een globale beschrijving van de mogelijke begunstigden. § 2. De dienst moet : 1° de in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte statuten een artikel bevatten waarin staat vermeld dat de vereniging buiten elke raciale, politieke, filosofische of godsdienstige overweging handelt;2° een maatschappelijk doel hebben dat voldoet aan artikel 725, 2° ;3° het bewijs leveren dat de dienst aan een werkelijke behoefte beantwoordt aan de hand van een lijst met de kandidaturen van gehandicapte personen met vermelding van hun geslacht en leeftijd;4° reële toekomstmogelijkheden hebben om over zorgwoningen voor minimum twaalf gehandicapte personen te beschikken.

Art. 731."AWIPH" geeft kennis van de beslissing betreffende het principieel akkoord tot oprichting.

Art. 732.Het principieel akkoord voor de oprichting mag in geen geval op een tenlasteneming van de begunstigden uitlopen.

Het kan geen aanleiding geven tot een subsidiëring door "AWIPH".

Art. 733."AWIPH" kan het principieel akkoord voor de oprichting schorsen of intrekken wanneer één van de in artikel 730, § 2, bedoelde voorwaarden niet meer vervuld is. "AWIPH" geeft kennis van de beslissing betreffende het principieel akkoord tot oprichting.

De beslissing heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die van de kennisgeving ervan.

Art. 734.De diensten waarvoor het principieel akkoord wordt opgeschort of ingetrokken kunnen het in de artikelen 261 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde beroep indienen. Afdeling 5 - Erkenning

Onderafdeling 1 - Algemene beginselen

Art. 735.De erkenning wordt voor een onbepaalde duur verleend. Als het gaat om een aanvraag voor de erkenning van een nieuwe dienst, wordt de erkenning verleend voor een periode van drie maanden tot hoogstens drie jaar. Na afloop van die periode wordt de erkenning voor onbepaalde duur verleend, behalve andersluidende beslissing van het Beheerscomité.

Art. 736.De beslissing van "AWIPH" vermeldt : 1° de begin- en einddatum van de erkenning;2° het aantal rechthebbenden op de hulpverlening in het dagelijkse leven;3° het aantal betrokken zorgwoningen. Onderafdeling 2 - Toekenningsprocedure

Art. 737.De erkennningsaanvraag wordt per post aan "AWIPH" gericht.

Ze gaat vergezeld van de volgende documenten en gegevens : 1° een nota waarin gewag wordt gemaakt van het aantal rechthebbenden die men zich voorneemt te helpen;2° de lokalisatie van de zorgwoningen binnen de omtrek van de actie van de dienst, waarbij het aantal woningen niet lager mag zijn dan 12;3° het project van de dienst;4° de identiteit van de coördinator van de dienst, zijn uittreksel uit het strafregister van minder dan drie maanden geleden (model 1), opgemaakt overeenkomstig de ministeriële rondzendbrief nr.905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar zijn met het ambt of tot criminele straffen, alsook de geschreven delegatie van bevoegdheden van de inrichtende macht bedoeld in artikel 749; 5° de identiteit van de bestuurders, alsook hun uittreksel uit het strafregister van minder dan drie maanden geleden, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar zijn met het ambt of tot criminele straffen;6° de identiteit van de leden van de algemene vergadering;7° een afschrift van de diploma's en getuigschriften van de directeur, alsmede het bewijs van nuttige ervaring vereist in bijlage 76;8° een lijst van het in dienst genomen of voorziene personeel met vermelding, met name, van de identiteit van de leden, hun kwalificatie en de arbeidsduur;9° als de dienst is opgericht in de juridische vorm van een VZW of van een stichting, een afschrift van de gecoördineerde statuten zoals ze zijn neergelegd bij de bevoegde; 10° het inschrijvingsnummer van de dienst bij de R.S.Z. of bij de R.D.S.Z.P.P.O. en, voor de VZW's, het ondernemingsnummer zoals toegekend door de Kruispuntbank der Ondernemingen.

Als het beheerscomité acht dat de nodige gegevens rechtstreeks verkregen kunnen worden via rechtsgeldige bronnen van andere administraties of instellingen, kan hij de aanvrager vrijstellen van het verstrekken van deze gegevens aan "AWIPH".

Onderafdeling 3 - Voorwaarden A. : Algemeen beginsel

Art. 738.De hulp bij het dagelijks leven wordt verricht overeenkomstig de beginselen omschreven in de artikelen 726 en 727.

B. : Voorwaarden betreffende het dienstproject

Art. 739.Het project van de dienst wordt uitgewerkt op basis van het patroon bedoeld in bijlage 75. Daarbij wordt het zorgassistententeam tot samenwerking aangezet.

Dat project wordt voorgelegd aan de ondernemingsraad of, bij gebreke daarvan, aan de vakbondsafvaardiging.

Dat project wordt minstens om de vijf jaar bijgewerkt.

De dienst evalueert zijn activiteit minstens één keer per jaar. De dienst maakt jaarlijks uiterlijk 30 juni het activiteitenverslag aan "AWIPH" over. De dienst evalueert zijn activiteit minstens één keer per jaar.

De personeelsleden van de dienst worden in kennis gesteld van het project, de bijwerkingen ervan en het jaarlijkse evaluatierapport over de activiteit van de dienst en kunnen daarvan steeds inzage nemen.

Art. 740.De dienst wendt de middelen aan die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het project van de dienst.

C. : Voorwaarden betreffende de dienstovereenkomst

Art. 741.De dienst en de rechthebbende sluiten een schriftelijke dienstenovereenkomst. De overeenkomst kan herzien worden als de partijen tot een akkoord komen.

Art. 742.De dienstenovereenkomst naar het model opgenomen in bijlage 74 bevat hoe dan ook de volgende gegevens : 1° het doel van de dienst;2° de duur;3° de betaling van de financiële bijdrage;4° de modaliteiten tot uitvoering van de prestaties;5° de verplichtingen van de VZW;6° de verplichtingen van de rechthebbende;7° de verplichting tot naleving van het huishoudelijk reglement;8° de verbrekingsmodaliteiten;9° in bijlage, een evaluatierooster met de behoeften van de rechthebbende die door hem en de coördinator wordt opgesteld en die eigen aan de dienst is. D. : Voorwaarden betreffende de agenda van de dienst

Art. 743.De dienst houdt een lijst van de omvang van de dienstverstrekkingen van de teamleden.

E. : Voorwaarden betreffende de omvang, de kwalificatie en de opleiding van het personeel van de dienst

Art. 744.Het personeel van de diensten voldoet aan de kwalificatienormen bedoeld in bijlage 76 en bestaat uit minstens 0,8 zorgassistent per rechthebbende en uit een coördinator.

De dienst legt de afschriften van de diploma's, getuigschriften en attesten ter inzage van "AWIPH".

De personeelsleden leggen bij hun indienstneming een uittreksel uit het strafregister (model 1) over dat is opgemaakt overeenkomstig de ministeriële rondzendbrief nr. 905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar met het ambt zijn of tot criminele straffen.

Art. 745.Op grond van het project bedoeld in artikel 739 stelt de dienst een vormingsprogramma voor het personeel op voor minimum twee jaar.

Dat plan, opgemaakt na een debat tussen de betrokken actoren, bepaalt de nagestreefde doelstellingen. Het omschrijft de banden tussen de globale omgeving van de dienst, de dynamiek van het project van de dienst en de ontwikkeling van de vaardigheden van het personeel; Het definieert de evaluatiecriteria, -modaliteiten en de periodiciteit ervan voor die drie aspecten. Het identificeert de permanente vormingsactiviteiten van minstens twee dagen per jaar waaraan de zorgcoördinatoren moeten deelnemen.

F. : Voorwaarden betreffende de rechtspersoonlijkheid van de dienst

Art. 746.De dienst wordt beheerd door een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting opgericht overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 op de verenigingen zonder winstgevend doel, de internationale verenigingen en de stichtingen.

Art. 747.De vereniging zonder winstoogmerk mag niet samengesteld zijn uit meer dan één vijfde van de personeelsleden of één vijfde van de personen die met hen aanverwant zijn tot de derde graad.

Art. 748.De raad van bestuur wordt voor minstens de helft samengesteld uit gehandicapte personen en uit hoogstens 30 % rechthebbenden en mag niet voor meer dan één derde van het totaal aantal bestuurders of van de personen die deel uitmaken van het personeel van de dienst samengesteld zijn uit personen die deel uitmaken van hetzelfde gezin als echtgenoot, wettelijke samenwoners, bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad.

G. : Voorwaarden betreffende het beheer van de dienst

Art. 749.§ 1. De dienst vervult de volgende voorwaarden : 1° hij is autonoom op technisch, budgettair en boekhoudkundig vlak en beschikt over een administratief beheer van dien aard dat hij zijn opdracht kan uitvoeren en dat "AWIPH" daarop controle kan uitoefenen. De technische, budgettaire en boekhoudkundige autonomie kan eventueel via de organisatie van een administratieve entiteit verkregen worden; 2° onder de leiding staan van een directeur, natuurlijke persoon bezoldigd voor die functie en bevoegd om, overeenkomstig een geschreven overdracht van bevoegdheid door de inrichtende macht en onder haar verantwoordelijkheid, het dagelijks beheer van de dienst waar te nemen hoe dan ook wat betreft : a) de uitvoering van het programma voor hulpverlening in het dagelijks leven;b) het personeelsbeheer;c) het financieel beheer;d) de toepassing van de geldende regelgevingen;e) de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met "AWIPH". § 2. De coördinator moet bovendien in staat zijn om de effectieve directie van de dienst constant waar te nemen. Als hij afwezig is, moet een daartoe afgevaardigd personeelslid in staat zijn om de nodige maatregelen te treffen in geval van dringende noodzakelijkheid en om op zowel interne als externe aanvragen in te spelen. § 3. In geval van verzuim of onregelmaat in de uitvoering van het mandaat van de directeur, verzoekt "AWIPH" de inrichtende macht bij aangetekend schrijven en binnen de termijn die het Agentschap bepaalt om de nodige maatregelen te treffen.

Bij gebrek, zal "AWIPH" zich wenden tot het Beheerscomité dat moet beslissen overeenkomstig de bepalingen bedoeld in artikel 764.

H. : Voorwaarden betreffende het administratief en boekhoudkundig beheer

Art. 750.Onverminderd de bepalingen van artikel 286 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek maakt de dienst op verzoek van "AWIPH" alle bewijsstukken over die vereist worden voor de uitoefening van de controle, meer bepaald de jaarrekeningen, de nodige stukken voor de berekening van de verschillende toelagen, alsmede het vormingsprogramma bedoeld in artikel 745.

Art. 751.De dienst maakt de ondernemingsraad of, bij gebrek, de vakbondsafvaardiging de sociale balans over zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 4 augustus 191996 betreffende de sociale balans, alsook de jaarrekeningen, de balans van de activiteiten en het vormingsprogramma bedoeld in artikel 745.

Art. 752.De dienst vermeldt de referentie van de door "AWIPH" verleende erkenning op alle akten en overige stukken, publiciteitsfolders en aanplakkingen die van hem uitgaan.

Art. 753.De dienst voert een boekhouding overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan.

Art. 754.De inhoud en de presentatie van het genormaliseerde minimale boekhoudplan beantwoorden aan het volledige schema van de jaarrekeningen met balans, resultatenrekeningen en bijlagen overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan.

De opschriften en rekeningennummers die met de activiteiten van de diensten overeenstemmen, worden door "AWIPH" aan de diensten meegedeeld.

Art. 755.De financiële bijdragen die krachtens artikel 779 van de rechthebbenden verlangd worden, worden dwingend geboekt als invorderingen van onkosten.

In het kader van de controle op het gebruik van de toelagen, worden die bijdragen in mindering gebracht van het bedrag van de overeenstemmende lasten.

De toelagen die door de overheden of door die overheden gesubsidieerde instellingen aan de diensten gestort worden, worden afgetrokken van de overeenstemmende lasten die op geldige wijze in het boekjaar geboekt worden. Er wordt slechts rekening gehouden met genoemde toelagen voor zover ze verleend worden ter dekking van de uitgaven die in aanmerking genomen worden voor de berekening van de toelage.

Art. 756.De beginbalans van elke dienst wordt aan "AWIPH" voorgelegd binnen zes maanden na de bekendmaking van het uittreksel van hun erkenningsbesluit in het Belgisch Staatsblad.

Art. 757.De jaarrekeningen van elke dienst worden aan "AWIPH" overgemaakt uiterlijk 31 mei van het jaar na het boekjaar.

Het boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar.

Art. 758.Als diensten worden verstrekt door een juridisch onderscheiden vereniging die evenwel met de dienst verbonden is via een controle of een unieke directie in de zin van artikelen 5 en 10 van het Wetboek van vennootschappen ingevoerd bij de wet van 7 mei 1999, vermelden de dienstverstrekkers hun aanwezigheid in het adequaat register.

I. : Voorwaarden betreffende de verzekeringen

Art. 759.Vóór elke activiteit gaat de dienst een verzekeringspolis aan ter dekking van de civiele aansprakelijkheid van de dienst of van de personen voor wie hij moet instaan voor elke schade opgelopen door de rechthebbende. De polis vermeldt dat de jongere de hoedanigheid van derde behoudt en, per schadegeval, alle schade dekt tot minimum 2.479.000 euro voor lichamelijke schade en 247 900 euro voor materiële schade. De verzekeringspolis voorziet desgevallend in de dekking van collectieve activiteiten die plaatsvinden in de dienstlokalen. Afdeling 6 - Controle en sancties

Onderafdeling 1 - Evaluatie van de diensten

Art. 760.Onverminderd artikel 315 van boek IV van het decreetgevend deel van het Wetboek, moeten de diensten, om "AWIPH" de mogelijkheid te bieden na te gaan of de erkenningsvoorwaarden in acht genomen worden, om de vijf jaar volgende stukken overleggen : 1° het geactualiseerde project van de dienst, alsmede de wijze waarop de individuele projecten uitgewerkt en opgevolgd worden;2° het uittreksel uit het strafregister (model 1) van de directeur, van minder dan drie maanden geleden, opgemaakt overeenkomstig de ministeriële rondzendbrief nr.905 van 2 februari 2007 betreffende de afgifte van een uittreksel uit het strafregister, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen die onverenigbaar met het ambt zijn of tot criminele straffen; 3° in geval van verandering van directie, een afschrift van de diploma's en getuigschriften van de coördinator, de door de inrichtende macht geschreven overdracht van bevoegdheden bedoeld in artikel 749, alsmede het bewijs van nuttige ervaring bedoeld in bijlage 76;4° de lijst van de leden van de algemene vergadering;5° de lijst van de leden van de raad van bestuur;6° de wijzigingen in de statuten die de laatste vijf jaren zijn bekendgemaakt of ter griffie zijn neergelegd. Onderafdeling 2 - Controle

Art. 761.De opdracht van de inspectiediensten bestaat erin na te gaan of de erkenningsvoorwaarden en -normen nageleefd worden. Ze evalueren regelmatig de actie van de dienst. Daartoe, en op grond van het jaarlijks verslag over de activiteiten van de dienst, evalueren ze in samenwerking met hen, de kwaliteit van hun prestaties en de overeenstemming tussen de bepalingen van de dienstenovereenkomst en de uitgevoerde activiteiten voor hulpverlening in het dagelijkse leven.

De inspectiediensten zien toe op de inachtneming van de voorschriften inzake toekenning en aanwending van toelagen en inzake boekhoudkundige verplichtingen.

Art. 762.De inspectiediensten vervullen bovendien een adviesfunctie ten opzichte van de diensten.

De positieve of negatieve opmerkingen en conclusies van de verschillende inspecties worden overgemaakt aan de inrichtende machten en aan de directies. Vandaar worden ze doorgestuurd naar de ondernemingsraad en/of de vakbondsafvaardiging.

Art. 763.De inspectiediensten van "AWIPH" gaan na of de dienst voldoet aan de verschillende erkenningsvoorwaarden en -normen bedoeld in onderafdeling 3 van afdeling 5 van dit hoofdstuk. De beoordelingen van de inspectiediensten worden aan de leden van het beheerscomité gericht.

Onderafdeling 3 - Sancties

Art. 764.Indien het beheerscomité vaststelt dat één of verschillende erkenningsvoorwaarden en -normen bedoeld in onderafdeling 3 van afdeling 5 van dit hoofdstuk niet of niet meer worden vervuld, kan het beheerscomité, na de dienstverantwoordelijken te hebben gehoord, te allen tijde de erkenning opschorten of intrekken dan wel het aantal erkende uren en dossiers verminderen.

Bij voorwaardelijk behoud van de dienst wordt de beslissing gekoppeld aan verplichtingen die de dienst moet nakomen binnen een bepaalde termijn na afloop waarvan het beheerscomité kan beslissen tot de opschorting of de intrekking van de erkenning of tot de vermindering van het aantal gerechtigden waarvoor de dienst erkend is.

Art. 765.Het beheerscomité kan eveneens, gedurende hoogstens twee jaar, het behoud of de hernieuwing van de erkenning afhankelijk maken van de oprichting van een " begeleidingscomité ", dat de dienst moet bijstaan bij de inachtneming van de erkenningsvoorwaarden.

Het begeleidingscomité bestaat uit minstens één vertegenwoordiger van "AWIPH", één deskundige aangewezen door het beheerscomité op grond van zijn bevoegdheid voor het bestaande probleem, één vertegenwoordiger van de inrichtende machten en één vertegenwoordiger van de representatieve werknemersorganisaties. Als de dienst na afloop van de opgelegde termijn nog steeds niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, treft "AWIPH" één van de maatregelen bedoeld in artikel 764.

Art. 766.Bij de sluiting van een dienst ten gevolge van de intrekking van de erkenning zorgt "AWIPH" voor de erkenning van een nieuwe VZW die de continuïteit van de hulpverlening in het dagelijkse leven van de betrokken rechthebbenden op zich neemt. Afdeling 7 - Subsidiëring

Onderafdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 767.Binnen de perken van de budgettaire kredieten ontvangen de diensten : 1° een jaarlijkse personeelstoelage;2° een jaarlijkse werkingstoelage;3° een toeslag wegens geldelijke anciënniteit;4° een specifieke subsidie ter financiering van de compenserende betrekkingen ingevolge de toekenning van drie bijkomende verlofdagen per jaar;5° een bijzondere toelage om de bepalingen van het drieledige raamakkoord voor de Waalse privé non-profit sector te vereffenen;6° een specifieke subsidie om de loonsverhogingen te financieren die resulteren uit de valorisatie van de lastige uren. Onderafdeling 2 - Jaarlijkse toelagen

Art. 768.§ 1. De jaarlijkse personeelstoelage wordt bepaald door optelling van de volgende bedragen : 1° bedrag 1 (betreffende de financiering van de kost van de coördinator) : 34 510,96 euro, rekening houdend met een percentage van wettelijke werkgeversbijdragen van 55,66 %; 2° bedrag 2 (betreffende de financiering van de kost van de zorgassistenten) : 19.395,75 euro, rekening houdend met een percentage van wettelijke werkgeversbijdragen van 59,36 %, vermenigvuldigd met het aantal rechthebbenden. § 2. De bedragen bedoeld in paragraaf 1 worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 van 1 januari 1990.

Art. 769.Het bedrag van de werkingstoelage, met inbegrip van de kosten in verband met het onderhoud en de hernieuwing van de interfonie wordt op 2.500,00 euro per werkelijk ten laste genomen rechthebbende vastgelegd en beperkt tot het maximumaantal rechthebbenden dat in de erkenningbeslissing vastligt.

Het in het vorige lid bepaalde bedrag is gekoppeld aan het spilindexcijfer dat als referentie dient voor de loonindexering bij de overheidsdiensten 119,53 op 1 mei 1996.

Onderafdeling 3 - Toeslag wegens geldelijke anciënniteit

Art. 770.§ 1. Een toelagetoeslag voor het personeel wordt verleend aan de diensten waarvan het gezamenlijke personeel aan het einde van het bestemmingsjaar een gemiddelde geldelijke anciënniteit heeft die hoger is dan 0. § 2. De dienst bezorgt "AWIPH" aan het einde van elk bestemmingsjaar uiterlijk 31 maart het tewerkstellingskadaster.

Behalve geval van overmacht, wordt het niet naleven van deze termijn, met poststempel geldendt als bewijs, als volgt bestraft : 1° een boete gelijk aan 1/1 000 van de jaarlijks te bekomen toelage per dag vertraging;2° onverminderd deze boete, wordt een aanmaning bij ter post aangetekende brief opgestuurd, uiterlijk 21 dagen na de vertraging;3° als het onderzoeksformulier binnen 10 dagen na het verzenden van de aangetekende aanmaning niet toegekomen is, wordt de jaarlijkse toelage teruggebracht tot 90 % van het bedrag dat tijdens het vorig boekjaar verleend werd en dit, naar rato van het aantal erkende dossiers. De voor elk personeelslid in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit is die waarop het recht heeft op 31 december van het boekjaar dat het voorwerp is van de toelage, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen. Voor de personeelsleden die de dienst vóór die datum verlaten hebben, is de in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit die waarop zij recht hebben op de uittredingsdatum, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen.

Het resultaat van de deling wordt vervolgens verminderd met een half jaar anciënniteit. § 3. De toeslag wegens geldelijke anciënniteit wordt bepaald door optelling van het bedrag bedoeld in bijlage 77, § 1, en het bedrag bedoeld in bijlage 77, § 2, vermenigvuldigd met het aantal rechthebbenden, met inachtneming van de anciënniteit voortvloeiend uit de bepalingen bedoeld in § 2. § 4. De bedragen bedoeld in bijlage 77 worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 140,02 van 1 januari 2007.

Art. 771.Als de toeslag voor het eerst wordt toegekend, wordt hij automatisch in de vorm van voorschotten voor het volgende jaar betaald.

Als de anciënniteit kleiner is dan degene die als basis heeft gediend voor de toekenning van de voorschotten, wordt de toegekende toeslag aangepast.

Onderafdeling 4 - Bedrag van de jaarlijkse subsidie

Art. 772.De Regering bepaalt de bedragen van de toelage voor de diensten die worden opgericht of die mogen uitbreiden krachtens de bepalingen van afdeling 3 van dit hoofdstuk.

Art. 773.De jaarlijkse toelage wordt tijdens het bestemmingsjaar voortijdig vereffend bij maandelijkse afbetalingen.

De maandelijkse afbetalingen worden automatisch aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van de basisindex die als referentie dient voor de indexering van de lonen bij de overheidsdiensten.

Onderafdeling 5 - Bijzondere toelage om de bepalingen van het drieledige raamakkoord voor de Waalse privé non-profit sector te vereffenen

Art. 774.Er wordt een specifieke subsidie aan de diensten toegekend met het oog op de financiering van de compenserende betrekkingen ingevolge de toekenning van drie bijkomende jaarlijkse verlofdagen aan hun personeel. Deze subsidie wordt berekend volgens de modaliteiten die vastliggen in het besluit van de Waalse Regering van 11 september 2008 betreffende de subsidiëring van de maatregelen van de driedelige raamovereenkomst voor de Waalse privé non-profit sector.

Onderafdeling 6 - Controle van de jaarlijkse subsidie

Art. 775.Als het aantal personeelsleden lager is dan het aantal bedoeld in artikel 744, zal "AWIPH" overgaan tot een invordering die overeenstemt met de aard en het aantal ontbrekende eenheden, vermenigvuldigd met de bedragen bedoeld in artikel 768, § 1, bij de vastgestelde anciënniteit van de dienst.

Als het totaalbedrag van de toelaatbare lasten kleiner is dan de overeenkomstige toelage, wordt het verschil ingevorderd bij de controle op het gebruik van de toelagen door "AWIPH", waarbij de invorderingen bedoeld in § 1 in mindering worden gebracht.

Art. 776.De lasten die in aanmerking mogen worden genomen, worden in de bijlagen 78 en 79 nader bepaald.

Art. 777.Na kennisgeving gaat "AWIPH" over tot de rechtzetting en de ambtshalve invordering van de toelagen verleend op grond van onjuiste aangiften of waarvan het gebruik ongerechtvaardigd blijkt te zijn.

Ze worden rechtgezet en ingevorderd tijdens de tweede maand na die van de kennisgeving en kunnen het voorwerp uitmaken van een aanzuiveringsplan.

Art. 778.De diensten beschikken over een termijn van dertig kalenderdagen, waarbij de postdatum bewijskracht heeft, om elke rechtzetting of invordering te betwisten waarvan kennis wordt gegeven overeenkomstig dit hoofdstuk.

De diensten kunnen een aanvraag tot herziening van de toelage indienen binnen dertig kalenderdagen, te rekenen van de kennisneming van een gegeven dat het bedrag van de toelage betwist en waarvan zij geen weet hadden bij de kennisgeving ervan.

De dienst moet dan het bewijs leveren van de datum waarop hij kennis genomen heeft van bedoeld gegeven. Afdeling 8 - Financiële bijdrage van de rechthebbenden

Art. 779.De diensten mogen de begunstigden verzoeken om een bijdrage van hoogstens 25 euro per maand, gekoppeld aan indexcijfer 119,53 van 1 mei 1996.

De diensten mogen bovenop de bijdrage een toeslag eisen voor de kosten inherent aan een specifieke recreatieactiviteit of aan specifieke behoeften van de begunstigde met het oog op zijn welzijn en op zijn persoonlijke ontplooiing.

Als de toeslag door de dienst wordt geëist, moet de gerechtigde of diens wettelijke vertegenwoordiger daarmee instemmen. Afdeling 9 - Opvangbeleid

Art. 780.De rechthebbende moet in het bezit zijn van de beslissing tot tussenkomst van "AWIPH" bedoeld in artikel 280 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, waarbij de hulpverlening in het dagelijkse leven noodzakelijk wordt geacht.

Art. 781.De diensten geven het bevoegde regionaal bureau van "AWIPH" binnen drie dagen kennis van de berichten van in- en uitgaan van de rechthebbenden.

Art. 782.Een afwijking in verband met de minimale opvangleeftijd van de rechthebbenden in een dienst voor hulpverlening voor de activiteiten van het dagelijks leven kan door "AWIPH" toegestaan worden op grond van een individueel project.

Art. 783."AWIPH" zorgt ervoor dat de gerechtigde door één enkele dienst opgevangen wordt.

Cumulatie is evenwel toegelaten voor een rechthebbende die een beroep doet op de hulp van een begeleidingsdienst of een tussenkomst in de inrichting van de woning of een individuele steun voorzover deze hulpaanvraag niks te maken heeft met technische aanpassingen of uitrustingen die voor rekening zijn van de maatschappij erkend door de de " Société wallonne du Logement " (Waalse Huisvestingsmaatschappij) in het kader van het ministerieel besluit ter uitvoering van artikel 6 van het besluit van de Waalse Regering van 1 april 1999 tot bevordering van de projecten van zorgcellen ten gunste van gehandicapte personen die op een zelfstandige manier in sociale woonwijken wensen te leven. " AWIPH " kan ook op grond van een individueel project : 1° cumulatie met een opvang of een begeleiding door een andere structuur toelaten;2° de opvang door de zorg-dienst toelaten van rechthebbenden die niet voldoen aan de bepalingen bedoeld in artikel 725, 2° en 5°. HOOFDSTUK V. - Individuele integratiehulp Afdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 784.Voor de toepassing van de afdelingen 1 tot en met 3 van dit hoofdstuk wordt verstaan onder individuele integratiehulp : de technische hulpmiddelen, de dienstverleningen en de inrichtingen bestemd om de handicap te compenseren of de verergering ervan te voorkomen. Afdeling 2 - Voorwaarden betreffende de tenlasteneming

Art. 785.innen de perken van de begrotingskredieten kan er een overname van een deel van, of van alle kosten in verband de individuele integratiehulp toegekend worden ten gunste van gehandicapte personen overeenkomstig de bepalingen van de afdelingen 1 tot en met 3 van dit hoofdstuk en bijlage 82.

Art. 786.De overname van de individuele integratiehulp wordt toegekend aan de gehandicapte persoon voor de kosten die wegens zijn handicap noodzakelijk zijn voor zijn activiteiten en/of zijn deelname aan het leven in de maatschappij.

De kosten bedoeld in het vorige lid zijn bijkomende kosten bovenop die welke een valide persoon betaalt in identieke omstandigheden.

Art. 787.De functionele beperkingen van de gehandicapte persoon moeten op het ogenblik van de indiening van de aanvraag ofwel defnitief van aard zijn ofwel een vermoedelijke duur van één jaar hebben met een evoluerend karakter.

Het bedrag van de uitgaven in verband met de individuele integratiehulp wordt door "AWIPH" vastgesteld op basis van een vergelijkende studie rekening houdend met de kenmerken en de kwaliteiten van de verschillende individuele integratiesteunbedragen.

Wanneer een keuze mogelijk is uit meerdere gelijkwaardige oplossingen in termen van functionaliteit, is het bedrag van de bijdrage van "AWIPH" gelijk aan de kostprijs van de minst dure oplossing.

Art. 788.De tegemoetkoming wordt slechts verleend aan een gehandicapte persoon die bij de indiening van de aanvraag de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft, als de kosten rechtstreeks gebonden zijn aan de handicap die "AWIPH" vastgesteld heeft vóór de leeftijd van 65 jaar.

Art. 789.Bijlage 82 bepaalt volgens de prestatie van de individuele integratiehulp het belang en de aard van de beperking van de capaciteiten zoals bedoeld in artikel 261 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Daarvoor verwijst "AWIPH" naar de begripsomschrijvingen van de internationale classificatie van de functionering, de handicap en de gezondheid vastgesteld door de Wereldgezondheidsorganisatie.

In afwijking van artikel 416 kan "AWIPH" volgens de prestatie van de individuele integratiehulp om een functionele balans verzoeken en in voorkomend geval het soort vereiste pluridisciplinaire gegevens.

Art. 790."AWIPH" komt niet tegemoet in de kosten die de gehandicapte persoon voor materiële hulpverlening betaalt : 1° als de gehandicapte persoon in het kader van een wetgeving inzake vergoedingen of burgerlijk recht : a) nalaat in rechte de schadevergoeding op te eisen waarvoor hij een aanvraag bij "AWIPH" heeft ingediend, b) van de procedure of van het recht zelf afziet;2° als de gehandicapte persoon op basis van dezelfde handicap en dezelfde behoefte als die bedoeld in dit artikel, voor een sociale prestatie in aanmerking komt krachtens andere wettelijke of reglementaire bepalingen, behalve de uitzonderingen bedoeld in bijlage 82;3° als de kosten vergoed worden middels een tegemoetkoming verleend krachtens andere bepalingen van boek 4 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek of boek 5 van het tweede deel van dit Wetboek.

Art. 791.De overname heeft geenszins betrekking op volgende prestaties noch in voorkomend geval op hun vergoedingen : 1° apparatuur voor medische of paramedische behandeling of voor het onderhoud van de fysieke conditie, behalve die bedoeld in bijlage 82;2° diensten die door natuurlijke of rechtspersonen verstrekt worden, behalve die bedoeld in bijlage 82, alsmede de studiekosten, erkenningskosten en architectenhonoraria bedoeld in artikel 792;3° het geleende, gehuurde of geleasde materiaal;4° het tweedehands materiaal behalve de uitzonderingen vermeld in bijlage 82;5° de bouwwerken en aanpassingen in de schoolgebouwen;6° de bouwwerken van de sociale woningen;7° de motorisering van hoofdtoegangen;8° de rolstoelen, elektronische scooters, stasystemen, orthopedische driewielers, loophulpmiddelen, zitkussens voor het voorkomen van doorligwonden, modulaire aanpasbare systemen voor de ondersteuning van de zithouding, onderstellen voor zitschelpen, met in begrip van hun respectievelijke aanpassingen die niet opgenomen zijn op de terugbetalinglijst van de verplichte gezondheidszorgverzekering;9° de ortheses en de protheses;10° de voedingsmiddelen;11° het tweedehands materiaal behalve de uitzonderingen vermeld in bijlage 82.

Art. 792.De gemaakte kosten zijn kosten voor de verstrekking van individuele integratiehulp, de recupel-taks indien nodig, alsmede studiekosten, de kosten in verband met de levering en de erkenningskosten en architectenhonoraria die er eventueel aan gebonden zijn, verhoogd met de btw.

Art. 793.§ 1. De gemaakte kosten worden slechts aangerekend ten belope van : 1° de kosten bedoeld in de artikelen 786 en 787;2° hoedanook, voor de prestaties van de individuele integratiehulp opgenomen in bijlage 82, het bedrag vastgesteld in deze bijlage. § 2. Het bedrag van de schadevergoeding verkregen krachtens een gerechtelijke beslissing wordt afgetrokken van het bedrag van de kosten bedoeld in § 1. § 3. Onverminderd de bepalingen van § 2, verleent "AWIPH" de gehandicapte persoon op diens verzoek en in afwachting van de schadevergoeding bedoeld in artikel 790,1°, 1, een voorschot waarvan het bedrag wordt vastgelegd overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk en de bijlagen ervan.

Om dat voorschot te kunnen genieten, doet de gehandicapte persoon "AWIPH" bij overeenkomst in zijn rechten en beroepen treden jegens de derde die moet instaan voor de schadevergoeding bedoeld in artikel 790, 1°.

Art. 794.§ 1. De verstrekkingen inzake materiële hulp komen slechts in aanmerking voor een tegemoetkoming als ze plaatsvinden op ten vroegste op de dag van de aanvraag om tegemoetkoming.

De verstrekkingen betreffende het herstel van een individuele integratiehulp kunnen zelfs overgenomen worden als de datum van de factuur voor die verstrekkingen dateert van zes maanden voor de datum van de aanvraag tot hersteltegemoetkoming. § 2. De tegemoetkomingen van "AWIPH" worden betaald op grond van de facturen betreffende de verstrekkingen, die ingediend moeten worden binnen een termijn van één jaar, te rekenen van de kennisgeving van de beslissing tot tegemoetkoming. Die termijn wordt op twee jaar gebracht voor globale huisinrichtingen en -verbouwingen.

Voor de bijstandsproducten ter absorptie van urine en fecaliën worden de verstrekkingen van diensten opgenomen in de bijlage, alsmede de geleidehonden wordt de uitbetaling van de tegemoetkomingen van "AWIPH" verbinden aan de voorwaarde van overhandiging van de facturen voor die verstrekkingen binnen een termijn van één jaar te rekenen van de datum van de factuur. Afdeling 3 - Toekenningsprocedure

Art. 795.De aanvraag tot tegemoetkoming wordt samen ingediend met de documenten vereist bij artikel 6 van het besluit. "AWIPH" kan, als het dat nodig acht, bestekken of prijsoffertes eisen.

Art. 796.Onverminderd de toepassing van artikel 791 en de uitsluitingen uitdrukkelijk vermeld in bijlage 82 geldt dat als "AWIPH" vaststelt dat een aanvraag om tegemoetkoming inzake individuele integratiehulp voldoet aan de voorwaarden van de afdelingen 1 tot en met 3 maar dat hetzij er geen sprake is van die hulp in bijlage 82, hetzij dat er wel sprake van is maar dat bepaalde voorwaarden niet vervuld zijn om de tegemoetkoming te verlenen, dan de aanvraag voor advies wordt voorgelegd aan de Raad voor individuele integratiehulp en vervolgens aan het beheerscomité, dat moet beslissen. Afdeling 4 - Budget inzake persoonlijke bijstandsverlening

Onderafdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 797.Voor de toepassing van deze afdeling moet worden verstaan onder : 1° rechthebbende : gehandicapte persoon aan wie "AWIPH" een budget inzake persoonlijke bijstandsverlening toekent;2° persoonlijke assistent : dienstverstrekker die de prestaties inzake persoonlijke bijstandsverlening verricht;3° prestatie inzake persoonlijke bijstandsverlening : prestatie zoals omschreven in artikel 800;4° geïndividualiseerd project van tegemoetkoming : het ontwerp zoals bedoeld in artikel 279, vijfde lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;5° prestatie inzake persoonlijke bijstandsverlening : betreft met name de evaluatie met de rechthebbende van zijn behoeften aan persoonlijke bijstandsverlening, de opmaking van het dienstplan, de planning en de coördinatie van de diensten en prestaties inzake persoonlijke bijstandsverlening, de bemiddeling tussen het Agentschap, de persoonlijke assistenten, hun werkgevers en de rechthebbende of diens wettelijke vertegenwoordigers, de opvolging van het geïndividualiseerd ontwerp van tegemoetkoming en de formulering van voorstellen tot aanpassing van het geïndividualiseerd ontwerp van tegemoetkoming;6° GGMMI : het bedrag dat voor werknemers die minstens 21 jaar oud zijn, wordt berekend overeenkomstig artikel 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr.43, op 2 mei 1988, gesloten binnen de Nationale Arbeidsraad.

Art. 798.De persoonlijke bijstandsverlening dient om de onbekwaamheden van de rechthebbende die aan zijn deficiënties te wijten zijn te compenseren door hem de gevraagde hulp en bijstand te verlenen in de vorm van financiering van de diensten verstrekt door één of meer persoonlijke assistenten, met het oog op zijn handhaving in zijn gebruikelijk levensmilieu, de organisatie van zijn dagelijks leven en het vergemakkelijken van zijn familiale, sociale of beroepsintegratie.

Art. 799.Het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening bestaat in een trekkingsrecht dat op jaarlijkse basis berekend wordt en aan een gehandicapte persoon toegekend wordt ter dekking van de financiële tenlasteneming van het geheel of van een gedeelte van zijn kosten inzake persoonlijke bijstandsverlening en de coördinatie hiervan.

Het gedeelte van het jaarlijkse trekkingsrecht dat niet gebruikt wordt, mag niet naar het volgende jaar overgedragen worden.

Art. 800.Voor zover ze niet deel uitmaken van de tegemoetkomingen die "AWIPH" krachtens een andere regelgeving kan verlenen, kunnen de prestaties inzake persoonlijke bijstandsverlening de volgende zijn : 1° hulpverlening i.v.m. de activiteiten van het dagelijks leven : 2° hulpverlening in het huishouden; 3° hulpverlening i.v.m. de sociale en vrijetijdsactiviteiten; 4° hulpverlening i.v.m. de beroepsactiviteiten, behalve productieactiviteiten; 5° hulpverlening i.v.m. de verplaatsingen in het raam van de activiteiten van het dagelijks leven; 6° de coördinatie van het geïndividualiseerd project van tegemoetkoming. De volgende prestaties worden niet gedekt door het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening, alsook de eventuele financiële tegemoetkoming betreffende die prestaties die voor rekening van de rechthebbende gelaten wordt : 1° de individuele integratiehulp zoals bepaald bij de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk;2° de behandelingen, medische of paramedische examens of therapieën, al dan niet terugbetaald, al dan niet genomenclatureerd door het RIZIV, of niet erkend;3° de pedagogische en didactische bijstand tijdens de studies;4° de prestaties inzake persoonlijke bijstandsverlening aan minderjarigen, niet in verband met deficiënties maar met leeftijd.

Art. 801.De prestaties inzake persoonlijke bijstandsverlening die aanmerking komen voor het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening worden verricht door : 1° diensten erkend door een overheid;2° plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen zoals bedoeld in de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;3° ondernemingen die specifiek erkend zijn in het kader van de dienstencheques krachtens de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen;4° een interimdienst erkend krachtens het decreet van 13 maart 2003 betreffende de erkenning van arbeidsbemiddelingsbureaus;5° een zelfstandige werknemer wiens hoofdactiviteit bestaat in het verstrekken van de prestaties bedoeld in artikel 5, eerste lid;6° bij wijze van uitzondering door een vrijwilliger, overeenkomstig de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van wrijwilligers. Onderafdeling 2 - Toekenningsvoorwaarden

Art. 802.Het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening is bestemd voor gehandicapte personen met een aanzienlijk beperkte zelfstandigheid.

De mate van zelfstandigheid wordt bepaald na evaluatie van de beperkingen van de personen in de volgende activiteiten : 1° activiteiten van het dagelijks leven : a) zich voeden;b) zich wassen;c) zich kleden;d) zijn persoon onderhouden;e) de blaasfunctie;f) de darmfunctie;g) wc-gebruik;2° mobiliteit : a) verplaatsingen;b) binnenshuis lopen;c) het plaatsen van een prothese of een orthese;d) zich binnenshuis in een rolstoel verplaatsen;e) de trappen gebruiken;f) buiten rondlopen;3° problematisch gedrag : a) gestereotypeerd gedrag;b) afwijkend sexueel gedrag;c) storend sociaal gedrag;d) agressief gedrag van fysieke aard jegens anderen;e) beledigend sociaal gedrag;f) het zich terugplooien;g) vernielingsgedrag tegenover voorwerpen;h) zelfverminkingsgedrag;i) niet-samenwerkings- en provocatiegedrag;4° communiceren : a) zien;b) horen;c) spreken;5° mentale functies : a) geheugen;b) oriëntatie;c) begripsvermogen;d) verstand;6° activiteiten in het huishouden : a) het huis onderhouden;b) de maaltijden bereiden;c) de boodschappen doen;d) de was doen;e) de telefoon gebruiken;f) de vervoermiddelen gebruiken;g) zijn medicijnen nemen;h) zijn budget beheren; 7° activiteiten i.v.m. de sociale en vrijetijdsactiviteiten : a) zijn rol en verantwoordelijkheid van ouder uitoefenen;b) zijn vrije tijd benutten;c) zich naar sociale of vrijetijdsactiviteiten begeven;d) deelnemen aan sociale of vrijetijdsactiviteiten. " AWIPH " bepaalt de modaliteiten en schalen voor de evaluatie van die beperkingen.

Art. 803.De voorwaarde inzake de autonomie- en handicapbeperking zoals bedoeld in artikel 261 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt verondersteld vervuld te zijn indien de persoon een document overlegt waaruit blijkt dat hij in aanmerking komt voor : 1° hetzij, krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan de gehandicapten, een integratietegemoetkoming van categorie 4 (15 of 16 punten) of 5 (17 of 18 punten) of indien hij aan de medische criteria voldoet om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming van die categorieën;2° hetzij, krachtens de artikelen 47 en 56septies van de gecoördineerde wetten betreffende de gezinsuitkeringen voor loonarbeiders, van uitkeringen verhoogd wegens een handicap of dat hij in aanmerking komt voor een toeslag voor kinderen met een aandoening waarvan de ernstgraad gelijk is aan : a) minstens vier punten in de eerste kolom en 6 punten in de overige kolommen;b) minstens vier punten in de eerste kolom en 9 punten in de overige kolommen;c) meer dan 11 punten in de drie kolommen. Onderafdeling 3 - Prioriteiten

Art. 804.Binnen de perken van de beschikbare kredieten bepaalt de Minister jaarlijks, op voorstel van "AWIPH", de prioriteiten voor de toekenning van een budget inzake persoonlijke bijstandsverlening.

Onderafdeling 4 - Procedure A. : Aanvraag

Art. 805.De kandidaat-rechthebbende, of diens wettelijke vertegenwoordigers, richt(en) bij aangetekend schrijven een gemotiveerde aanvraag tot toekenning van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening aan een gewestelijk bureau. In de gemotiveerde aanvraag moet aangetoond worden dat de persoon in zijn gewone omgeving verder kan blijven leven als hij een persoonlijke bijstand toegewezen krijgt. De persoon verstrekt ook een raming van het aantal uren dat nodig is voor elke prestatie inzake persoonlijke bijstandsverlening, alsook de organisatiewijze die voor de coördinatie overwogen wordt. "AWIPH" bepaalt het model van de tussenkomstaanvraag.

B. : Beslissing

Art. 806.De beslissing van "AWIPH" vermeldt de duur van de tussenkomst en het jaarlijkse maximumbedrag van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening.

De niet cumuleerbare jaarlijkse maximumbedragen zijn de volgende : 1° voor dag- en nachthulp : 35.000 euro; 2° voor dag- en weekendhulp : 20.000 euro; 3° voor daghulp : 15.000 euro; 4° voor een hulpverlening bij verplaatsingen : 5.000 euro.

Die bedragen worden jaarlijks op 1 januari (jaar n) d.m.v. van onderstaande formule aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen bedoeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van de concurrentie van het land, hierna gezondheidsindex genoemd : Bedrag van kracht op 31 december van het jaar n - 1 x gezondheidsindex van de maand december van het jaar n - 1 gezondheidsindex van de maand december van het jaar n - 2.

Art. 807.Voor elke rechthebbende op het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening wordt een geïndividualiseerd ontwerp van tegemoetkoming door "AWIPH" opgemaakt in overleg met de rechthebbende, of met diens wettelijke vertegenwoordigers, alsook, desgevallend, met een coördinator van het project.

Art. 808.Het geïndividualiseerd ontwerp van tegemoetkoming betreffende het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening bevat : 1° het aantal uren dat nodig is voor elke prestatie inzake persoonlijke bijstandsverlening;2° de plaats van de prestaties;3° de frequentie ervan;4° de nauwkeurige identificatie van elke dienstverstrekker;5° de kost van elke prestatie. Het geïndividualiseerd ontwerp van tegemoetkoming wordt op verzoek van de rechthebbende of van diens wettelijke vertegenwoordigers geactualiseerd in overleg met "AWIPH" en, desgevallend, met de coördinator van het ontwerp.

Art. 809.De rechthebbende, of diens wettelijke vertegenwoordigers, staat zelf in voor de coördinatie van zijn geïndividualiseerd ontwerp van tegemoetkoming of doet een beroep op een coördinator van het ontwerp van tegemoetkomingen die hij kiest onder de door "AWIPH" erkende diensten, alsook de sociale dienstcentra van de ziekenfondsen, de O.C.M.W.'s, de centrales voor de coördinatie van thuisverzorging, de verenigingen met een expertise inzake de coördinatie van persoonlijke bijstandsverlening of van thuiszorg- en -hulpverlening en de representatieve verenigingen van de gehandicapte personen die door de Minister erkend zijn.

De coördinator stelt desnoods aanpassingen van het geïndividualiseerd ontwerp van tegemoetkoming voor en ziet toe op de uitvoering ervan.

De coördinator treedt ook als bemiddelaar op tussen "AWIPH", de persoonlijke assistenten, hun werkgevers en de rechthebbende of diens wettelijke vertegenwoordigers.

Hij mag niet in dienst zijn van een werkgever die een persoonlijke assistent verschaft.

C. : Financiële modaliteiten en bijdrage C.1. : Modaliteiten

Art. 810."AWIPH" zorgt voor de betaling van de prestaties van de dienstverstrekkers op basis van de bewijsstukken van de uitvoering van de prestaties of van de betalingen, die maandelijks of om de drie maanden overgelegd worden door de dienstverstrekker(s) of de rechthebbenden zelf.

Art. 811.Voor de prestaties verstrekt middels dienstencheques, PWA-cheques, gezinshelpsters, kan "AWIPH" op verzoek van de rechthebbenden een voorschot toekennen. Dat voorschot is gelijk aan 75 % van het jaarbedrag waarin het geïndividualiseerd ontwerp van tegemoetkoming voor die prestaties voorziet.

Dat voorschot kan ook toegekend worden aan de rechthebbenden aan wie het Agentschap het recht heeft verleend om hun persoonlijke assistenten rechtstreeks zonder bemiddeling van "AWIPH" in dienst te nemen, na te zijn nagegaan of ze in staat zijn hun budget zelf te beheren.

Na afloop van een jaar betaalt "AWIPH" het verschuldigde saldo of gaat het over tot de regularisatie van het niet uitgegeven voorschot.

De in artikel 801, 6°, bedoelde activiteiten van de vrijwilliger worden niet bezoldigd; alleen zijn reële kosten worden terugbetaald.

Art. 812.Wanneer de rechthebbende een beroep doet op een coördinator van het ontwerp van tegemoetkoming, wordt de kost van de coördinatie, beperkt tot 5 % van het door "AWIPH" bepaalde maximumjaarbedrag van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening, aan dat maximumjaarbedrag toegevoegd.

Art. 813.In het kader van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening kan maximum 5 % onrechtstreekse kosten in aanmerking genomen worden. Die kosten worden in het maximumjaarbedrag meegerekend.

Onder onrechtstreekse kosten wordt verstaan de kosten die de dienstverstrekker voor zijn externe activiteiten maakt. "AWIPH" bepaalt de lijst van de toelaatbare onrechtstreekse kosten. De persoonlijke uitgaven van de gehandicapte persoon mogen niet meegerekend worden in het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening.

C.2. : Bijdrage

Art. 814.De rechthebbende draagt naar gelang van zijn inkomens financieel bij in de kost van de prestaties inzake persoonlijke bijstandsverlening zoals bedoeld in artikel 800.

Art. 815.Onder inkomens wordt verstaan het geheel van de belastbare inkomens van de rechthebbende en van diens wettelijke vertegenwoordigers die in aanmerking genomen worden inzake de personenbelasting en zoals ze voorkomen op het aanslagbiljet van de natuurlijke personen betreffende het laatste aanslagjaar voor het jaar van de aanvraag tot toekenning van een budget inzake persoonlijke bijstandsverlening.

Art. 816.De financiële bijdrage van de rechthebbende wordt berekend naar rato van het gedeelte van het jaarlijkse trekkingsrecht dat hij gebruikt.

De coördinatiekosten bedoeld in artikel 812 en de onrechtstreekse kosten bedoeld in artikel 813 worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de financiële bijdrage van de rechthebbende.

Art. 817.§ 1. Voor de berekening van zijn financiële bijdrage laat de rechthebbende zijn aanvraag vergezeld gaan van een afschrift van het laatste aanslagbiljet van de personenbelasting en, indien hij geen aanslagbiljet ontvangen heeft, van een attest dat het gebrek aan aanslagbiljet bevestigt.

De rechthebbende bezorgt "AWIPH" jaarlijks een afschrift van het laatste aanslagbiljet van de personenbelasting en, indien hij geen aanslagbiljet ontvangen heeft, een attest dat het gebrek aan aanslagbiljet bevestigt. Het bedrag van de financiële bijdrage van de rechthebbende wordt aangepast op de verjaardag van de toekenning van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening. § 2. Indien de rechthebbende meerderjarig is, worden de inkomens van zijn eventuele samenwonende, die woonachtig is op zijn adres, in aanmerking genomen. § 3. Indien de rechthebbende minderjarig is of onder verlengd minderjarigheidsstatuut staat, gaat het om zijn eigen inkomens, alsook om de inkomens van zijn wettelijke vertegenwoordigers indien ze woonachtig zijn op zijn adres. § 4. In afwijking van artikel 814 wordt de rechthebbende wiens maandinkomens lager zijn dan het GGMMI van financiële bijdrage vrijgesteld.

Art. 818.De bijdrage van de rechthebbende bedraagt : 1° 1 % van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening voor maandinkomens tussen 1 en 1,33 maal het GGMMI;2° 2 % van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening voor maandinkomens tussen 1,33 en 1,66 maal het GGMMI;3° 3 % van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening voor maandinkomens tussen 1,66 en 2 maal het GGMMI;4° 4 % van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening voor maandinkomens tussen 2 en 2,5 maal het GGMMI;5° 5 % van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening voor maandinkomens die 2,5 maal hoger zijn dan het GGMMI. D. : Onderbreking

Art. 819.De toekenning van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening wordt opgeschort vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de voltijdse opneming in een ziekenhuis, een rusthuis of een rust- en verzorgingstehuis, een functionele heraanpassingscentrum, een residentiële dienst erkend door "AWIPH" een dienst die de toestemming van "AWIPH" heeft om te werken. Hetzelfde geldt voor soortgelijke diensten gevestigd op het grondgebied van een andere Gemeenschap of van een ander Gewest of in het buitenland.

De rechthebbende op een budget inzake persoonlijke bijstandsverlening bezorgt "AWIPH" een document ter bevestiging van zijn opneming in een ziekenhuis, een rusthuis of een rust- en verzorgingstehuis, een functionele heraanpassingscentrum, een residentiële dienst erkend door het Agentschap, een dienst die de toestemming van "AWIPH" heeft om te werken. Hij maakt dat document over voor het einde van de eerste maand verblijf in één van die diensten. De niet-inachtneming van die bepaling heeft de stopzetting van de toekenning van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening tot gevolg.

Meer dan zes maanden ononderbroken opneming in een instelling of een dienst bedoeld in de vorige paragraaf heeft de opschorting van de toekenning van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening tot gevolg, tenzij binnen de maand een vertrekattest overgelegd wordt.

E. : Stopzetting

Art. 820.De rechthebbende kan het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening per post opzeggen, mits opzegging van drie maanden.

Binnen dezelfde termijn kan "AWIPH" ook een eind maken aan de toekenning van het budget inzake persoonlijke bijstandsverlening indien de algemene tegemoetkomingsvoorwaarden bedoeld in artikel 275, § 1, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek of de specifieke tegemoetkomingsvoorwaarden bedoeld in onderafdeling 2 van deze afdeling niet meer vervuld zijn. HOOFDSTUK VI. -Toegankelijkheid van de voor het publiek bestemde inrichtingen en installaties voor gehandicapte personen met een assistentiehond Afdeling 1 - Bewegwijzering

Art. 821.Indien de toegang met assistentiehond en tot de voor het publiek bestemde inrichtingen en installaties geweigerd wordt, moeten de beheerders van deze inrichtingen en installaties aan de ingang de als bijlage 83 gevoegde aanplakbiljet zichtbaar aanbrengen. Afdeling 2 - Erkenning van verenigingen of africhters voor de

africhting van assistentiehonden Onderafdeling 1 - Voorwaarden

Art. 822.Om erkend te worden voor de africhting van assistentiehond en moet de africhter of de vereniging aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° als het gaat om een vereniging, de africhting van assistentiehonden in de zin van hoofdstuk 3 van titel 2 van boek 4 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en van dit hoofdstuk als maatschappelijk doel hebben;2° zich houden aan de wettelijke en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op de toegankelijkheid van de voor het publiek bestemde inrichtingen en installaties voor gehandicapte personen met een assistentiehond;3° een actieve ervaring hebben in de opleiding van assistentiehonden, deze ervaring wordt bevestigd door het aantal opleidingen de voorbije drie jaren;4° vóór de opleiding, een multidisciplinaire beoordeling uitvoeren (medisch, sociaal en technisch verslag) van de kandidaat-koper om zijn integratie en zijn deelname in het opleidingsproces van een assistentiehond te beoordelen;5° de toekomstige assistentiehond minimaal zes maanden opleiden;6° minstens één keer per jaar een evaluatie van de uitgevoerde opleiding organiseren met de persoon aan wie de assistentiehond wordt toevertrouwd en laatstgenoemde, en, in voorkomend geval, oplossingen voorstellen voor de aangekaarte problemen. Onderafdeling 2 - Toekenningsprocedure

Art. 823.De erkenningsaanvragen worden bij "AWIPH" ingediend door middel van een formulier waarvan het model door de Minister is opgemaakt.

Elke wijziging van de gegevens vervat in de verklaring op erewoord moet binnen vijftien dagen aan "AWIPH" meegedeeld worden.

Art. 824.Binnen dertig dagen na ontvangst van de erkenningsaanvraag bezorgt "AWIPH" de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als de aanvraag volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt zijn aanvraag binnen 15 werkdagen aan te vullen. Hij wordt daarbij gewezen op de ontbrekende stukken en/of gegevens.

Art. 825."AWIPH" behandelt de aanvraag en maakt bedoelde aanvraag samen met zijn opmerkingen over aan de Minister binnen een termijn van één maand na de indiening van de aanvraag zodra die volledig is.

Het beheerscomité beslist over de aanvraag binnen twee maanden na ontvangst van het dossier.

De erkenning wordt toegekend voor een periode van maximum zes jaar.

Als het Beheerscomité binnen de voorgeschreven termijn over de erkenningsaanvraag geen beslissing heeft genomen, wordt het verzoek geacht geweigerd te zijn.

Onderafdeling 3 - Verlengingsprocedure

Art. 826.De aanvraag tot hernieuwing van de erkenning wordt maximum zes maanden en minimum drie maanden vóór het verstrijken van de lopende erkenning ingediend aan de hand van dezelfde formulieren en volgens dezelfde procedure als die voorzien voor de erkenningsaanvraag. "AWIPH" behandelt de aanvraag en maakt bedoelde aanvraag samen met zijn opmerkingen over aan de Minister binnen een termijn van één maand na de indiening van de aanvraag zodra die volledig is.

Het beheerscomité beslist over de aanvraag binnen twee maanden na ontvangst van het dossier.

In afwachting van een definitieve beslissing van het Beheerscomité wordt de africhter of de vereniging geacht te zijn erkend voor een termijn van zes maanden, die ingaat op de vervaldatum van de erkenning.

Als het Beheerscomité binnen de voorgeschreven termijn over de erkenningsaanvraag geen beslissing heeft genomen, wordt het verzoek geacht geweigerd te zijn.

Onderafdeling 4 - Beslissing

Art. 827.Indien beslist wordt de erkenning te weigeren of in te trekken, wordt daarvan aan de aanvrager bij aangetekend schrijven kennis gegeven. Afdeling 3 - Hoedanigheid van assistentie- en begeleidingshond

Art. 828.De begeleider van een assistentiehond krijgt op het einde van de africhting, van de erkende vereniging of africhter die de hond heeft afgericht, een boek waarvan het model bepaald wordt door de Minister, ten bewijze van of waarmee het bewijs kan geleverd worden van : 1° de hoedanigheid van geleidehond van het dier, van zijn opleiding en van de uitgevoerde jaarlijkse opvolging;2° de identiteit van de begeleider. De begeleider van een geleidehond mag zich niet van het boek ontdoen zolang de geleidehond in leven is.

Art. 829.Een geleidehond wordt niet meer als dusdanig erkend : 1° als hij duidelijk en definitief niet meer in staat is een gehandicapte persoon te vergezellen in diens verplaatsingen en handelingen van het dagelijks leven;2° als hij niet meer bestemd is voor de gehandicapte persoon die hij bijstond. Het boek bedoeld in artikel 828 dient dan te worden teruggegeven aan de erkende vereniging of africhter die de geleidehond heeft afgericht.

Art. 830.Eén keer per jaar moeten de begeleider en zijn assistentiehond zich aanbieden voor de evaluatie van de opleiding die overeenkomstig artikelen 822 en 823 door de erkende africhter of vereniging wordt georganiseerd. Afdeling 4 - Evaluatie

Art. 831.Uiterlijk op 30 juni van elk jaar maakt "AWIPH" een verslag op over de uitvoering van hoofdstuk 3 van titel 2 van boek 4 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Dit verslag wordt door "AWIPH" voor advies overgemaakt aan het overlegorgaan dat bevoegd is voor het gehandicaptenbeleid.

Het verslag, aangevuld met het advies bedoeld in het vorig lid, wordt overgemaakt aan de Minister, die het aan de Regering voorlegt.

Vervolgens maakt de Regering het verslag over aan het Waalse Parlement.

TITEL VIII. - Voorzieningen voor de functionele revalidatie van gehandicapte personen HOOFDSTUK I. - Soorten centra voor functionele revalidatie en erkenningsvoorwaarden Afdeling 1 - Algemene centra voor functionele revalidatie

Art. 832.§ 1. Om erkend te worden, moeten de centra of diensten voor functionele heraanpassing : 1° erkend zijn door de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid in toepassing van de wetgeving betreffende de ziekte- en invaliditeitsverzekering;2° een geneeskundige eenheid vormen speciaal aangepast aan de nagestreefde doeleinden en onder de effectieve geneeskundige leiding staan van een geneesheer erkend als specialist in de revalidatie, bij wie de verantwoordelijkheid berust om de volledige uitvoering van een doorlopend en individueel aangepast revalidatieproces te coördineren of zelf te verzekeren;3° het lichamelijk en of psychisch herstel van de gehandicapte personen nastreven met het oog op een bevredigende herintegratie in het beroepsleven;4° een technische, administratieve en budgettaire autonomie genieten, die hen in staat stelt hun opdracht te vervullen;wanneer de inrichtende macht van het centrum of van de dienst opgericht is onder de vorm van een rechtspersoon van privaat recht, mag het beheersorgaan geen aantal personen bevatten behorend tot dezelfde familie, echtgenoten en bloed- of aanverwanten tot de tweede graad inbegrepen, dat hoger is voor elke familie, dan éé derde van het totale aantal leden waaruit dit beheersorgaan is samengesteld; 5° voorzien in : a) de hospitalisatie van de gehandicapte personen;b) de psychotherapie, alsmede in alle psychologische onderzoekingen om het psychisch leven van de gehandicapte personen te verbeteren en aldus te zorgen voor zijn psychologisch herstel;c) de gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze en te dien einde beschikken over een centrum of dienst voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze bedoeld bij in artikel 283, lid 2, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek, of bij overeenkomst beschikken over de medewerking van een dergelijk centrum of dergelijke dienst;d) de uitvoering van de passende prestaties op het gebied van de revalidatie waarvoor zij in het bijzonder werden opgericht;6° beschikken over : a) een dienst ergotherapie;b) een dienst voor sociale bijstand die niet alleen voorziet in de eigenlijke sociale bijstand, maar ook in het contact tussen de gehandicapte persoon en de diensten voor arbeidsbemiddeling of eventueel de personen of instellingen die gemachtigd zijn om hetzij het proces van schoolopleiding, hetzij het beroepsopleidings-, herscholings- of omscholingsproces van de gehandicapte persoon te realiseren;7° beschikken over : a) een algemene klinische dienst om toezicht uit te oefenen over de algemene gezondheidstoestand van de gehandicapte persoon en om de eventuele aangegeven therapie toe te passen;b) erkende geneesheren-specialisten en hooggeschoolde medische hulpkrachten gelet op de categorie gehandicapte personen die zij in behandeling nemen;c) het nodige aantal geneesheren en hulpkrachten om de individuele behandeling van de gehandicapte personen mogelijk te maken;8° ingericht zijn om een revalidatieproces mogelijk te maken dat progressief is en dagelijks aldus wordt ingedeeld dat de vermogens van de gehandicapte persoon volledig worden aangewend ten einde zo spoedig mogelijk de duur van een arbeidsdag te bereiken;9° zich ertoe verbinden voor de gehandicapte persoon een dynamische sfeer in stand te houden ten einde hem ertoe te brengen effectief met het team van revalidatietechnici mede te werken aan het opmaken en aan de uitvoering van het voor hem bestemde proces;10° de opleiding van hun personeel aanvullen door opleidingscursussen en regelmatige vergaderingen;11° buiten de bovengenoemde vereisten, de passende revalidatietechnieken aanwenden voor elk gebrek dat zij behandelen.Zo moet, wanneer de revalidatie van de gehandicapte personen het gebruik van een prothese of van een orthopedisch apparaat vergt, het centrum of de dienst ofwel zelf zorgen voor de studie en de vervaardiging ervan, ofwel zich daartoe de nauwe samenwerking verzekeren van een orthopedist of van een ander geschoold verstrekker van prothesen, erkend in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering. § 2. De centra of diensten die de voorwaarden van paragraaf 1, 4°, 5°, c en 10° niet vervullen, worden erkend op voorwaarde dat ze eraan voldoen binnen een termijn vastgelegd door het beheerscomité overeenkomstig artikel 866, eerste lid. Afdeling 2 - Centra voor functionele revalidatie voor kinderen en

adolescenten die lijden aan een motorisch cerebrale gebrekkigheid en, in bijkomende orde, aan neurologische aandoeningen van lange duur of aan myopathie

Art. 833.Als centra of diensten voor revalidatie kunnen eveneens voorlopig erkend worden, de inrichtingen die zich wijden aan de behandeling en de geneeskundige revalidatie van kinderen en adolescenten die lijden aan een motorisch cerebrale gebrekkigheid en in bijkomstige orde aan deze kinderen en adolescenten die lijden aan neurologische aandoeningen van lange duur of aan myopathie en die voldoen aan de hierna opgesomde voorwaarden : 1° niet een medisch-pedagogische inrichting, een observatie- en klasseringscentrum voor onaangepaste kinderen of een inrichting voor behandeling van cerebraalverlamden zijn, erkend door het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin;2° voldoen aan de bij artikel 832, 2°, voorziene voorwaarde;voor de toepassing van het tweede lid van deze bepaling worden in aanmerking genomen, de geneesheren die erkend zijn als specialist voor kindergeneeskunde, neuropsychiatrie, neurologie, orthopedie en fysiotherapie of die van een bijzondere bekwaamheid, welke door het beheerscomité van "AWIPH" wordt erkend, doen blijken; 3° aan de in artikel 832, 3° en 4°, bedoelde erkenningsvoorwaarden voldoen;4° een overeenkomst hebben met één of meerdere krachtens artikel 832 erkende centra of diensten voor revalidatie, ten einde er de door de toestand van de gehandicapte persoon genoodzaakte hospitalisatie en gespecialiseerde geneeskundige tussenkomsten en heelkundige ingrepen te kunnen verzekeren;wat het sluiten van deze overeenkomst met een erkend centrum of een erkende dienst voor revalidatie betreft, kan het beheerscomité een afwijking toestaan wanneer het oordeelt dat het sluiten van een dergelijke overeenkomst werkelijke moeilijkheden of bezwaren met zich brengt; in dat geval beoordeelt het beheerscomité de bevoegdheid van de gewone verplegingsdiensten waarmede de overeenkomst wordt gesloten; 5° voldoen aan de bij artikel 832, 5°, b) en c) voorziene voorwaarden;6° zelf voorzien in : a) het verblijf van de gehandicapte personen in half-pension, alsmede in hun dagelijks vervoer, heen en terug, tussen het centrum of de dienst en hun verblijfplaats;onder halfpension dient te worden verstaan, een dagelijks tussen 8 uur en 18 uur begrepen verblijf van ten minste 6 uren dat inzonderheid het middagmaal en de periodes van noodzakelijke rust omvat; b) de uitvoering van de passende verstrekkingen op het gebied van de revalidatie van de gehandicapte personen tot dewelke het centrum of de dienst zich richt, inzonderheid de kinesitherapie, de psychomotorische revalidatie en de logopedie; het aantal activiteitsdagen voor het centrum of de dienst moet ten minste gelijk zijn aan het voor het Staats- en gesubsidieerd onderwijs vastgesteld aantal onderwijsdagen; 7° voldoen aan de bij artikel 832, 6° en 7°, voorziene voorwaarden; voor de toepassing van de bij artikel 832, 7°, b) en c) bedoelde voorwaarden, is de inrichting inzonderheid gehouden : a) zich de medewerking te verzekeren van geneesheren erkend als specialist voor de volgende takken : kindergeneeskunde, neurologie of neuro-psychiatrie, fysiotherapie, otorhinolaryngologie, ophtalmologie en stomatologie;b) te beschikken over kinesisten, ergotherapeuten, logopedisten, opvoeders en kinderverzorgsters die hun activiteit full-time uitoefenen ten belope van ten minste : 1 kinesist voor 12 gehandicapte personen, 1 ergotherapeut voor 15 gehandicapte personen, 1 logopedist voor 30 gehandicapte personen, 1 opvoeder voor 20 gehandicapte personen en 1 kinderverzorgster voor 10 gehandicapte personen;8° aan de in artikel 832, 8°, 9° en 10°, bedoelde erkenningsvoorwaarden voldoen;9° aan de in artikel 832, 11°, bedoelde erkenningsvoorwaarden voldoen wat betreft : a) de levering, de aanpassing en het onderhoud van prothesen en orthopedische apparaten;b) de inrichting van een bijzonder onderwijs dat beantwoordt aan de door de Minister van Nationale Opvoeding en Cultuur vastgestelde normen;10° beantwoorden aan de normen voor de algemene hygiëne der gebouwen, van toepassing op al de verplegingsinrichtingen die voorkomen in de bijlage van het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleeft, met uitzondering evenwel van de voorschriften betreffende de afronding der verbindingen tussen wand en vloer en deze betreffende de noodverlichting;11° zich onthouden van alle publiciteit, klantenjagerij of opzichtige reclame, met in 't algemeen door de code van de geneeskundige plichtenleer afgekeurde middelen;12° slechts op gemotiveerd advies van de geneesheer-directeur van het centrum of de dienst de kinderen en de adolescenten die lijden aan neurologische aandoeningen van lange duur en aan myopathie tot de behandeling toelaten. Afdeling 3 - Centra voor functionele revalidatie voor gehandicapte

personen met gehoor- en spraakstoornissen

Art. 834.Kunnen voorlopig erkend worden als centrum of dienst voor polyvalente revalidatie van spraak- en gehoorgestoorden, de centra of diensten die voldoen aan de hierna opgesomde voorwaarden : 1° zich wijden aan de behandeling en aan de geneeskundige revalidatie van de volgende vier groepen van spraak- en gehoorgestoorden : a) groep van gehandicapte personen getroffen door articulatiestoornissen en van gehandicapte personen getroffen door stoornissen in het spreekritme;b) groep van gehandicapte personen getroffen door stemstoornissen;c) groep van gehandicapte personen getroffen door neuropsychiatrische spraakstoornissen;d) groep van gehandicapte personen getroffen door gehoorstoornissen (hypoacousie en doofheid);2° voldoen aan de bij artikel 832, 1°, voorziene voorwaarde;3° voldoen aan de bij artikel 832, 2° voorziene voorwaarde;voor de toepassing van het tweede lid van deze bepaling wordt in aanmerking genomen, de geneesheer die erkend is als geneesheer-specialist voor otorhinolaryngologie en die inzake audiofonologie van een bijzondere bekwaamheid, welke door het beheerscomité van "AWIPH" wordt erkend, doet blijken; 4° voldoen aan de bij artikel 832, 4° en 5°, voorziene voorwaarden; voor de toepassing van de bij artikel 832, 5°, d), voorziene bepaling moet het centrum of de dienst inzonderheid voorzien in : a) de diagnose en de gewone en grondige onderzoekingen die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de evolutie van de gevallen en voor de controle op de gepastheid van de vastgestelde revalidatiebehandelingen;b) de fonatoire behandeling, opvoeding en wederopvoeding;c) de acoupedie;d) de zintuiglijke opvoeding en wederopvoeding;e) de psychomotorische opvoeding en wederopvoeding;f) de controle op de gebruikte technische apparatuur;5° ergotherapeutische activiteiten inrichten die inzonderheid oefeningen van aanpassing aan de gewone noodwendigheden van het dagelijks leven omvatten;6° voldoen aan de bij artikel 832, 6°, b, en 7° tot 11°, voorziene voorwaarden;voor de toepassing van de bij artikel 832, 7°, b) en c) voorziene bepalingen, moet het centrum of de dienst inzonderheid : a) zich de medewerking verzekeren van geneesheren erkend als geneesheer-specialist voor neuropsychiatrie en voor kindergeneeskunde;b) beschikken over : logopedisten, full-time, half-time of part-time tewerkgesteld, in een dusdanig aantal dat zij, rekening gehouden met het aantal gehandicapte personen dat dagelijks in het centrum of de dienst in revalidatie is, dagelijkse prestaties verzekeren in de verhouding van ten minste één full-time tewerkgesteld logopedist voor acht gehandicapte personen; bijkomende paramedische hulpkrachten, logopedisten of andere, full-time, half-time of part-time tewerkgesteld, in een dusdanig aantal dat zij, rekening gehouden met het aantal gehandicapte personen dat dagelijks in het centrum of de dienst in revalidatie is, dagelijkse prestaties verzekeren in de verhouding van ten minste één full-time tewerkgestelde bijkomende paramedische hulpkracht voor zestien gehandicapte personen.

Art. 835.Kunnen erkend worden als centrum of dienst voor revalidatie voor één of meerdere groepen van spraak- en gehoorgestoorden, de centra of diensten die voldoen aan de hierna opgesomde voorwaarden : 1° zich wijden aan de behandeling en aan de geneeskundige revalidatie van één of meerdere van de vier onder artikel 834, 1°, opgesomde groepen van spraak- en gehoorgestoorden;2° niet een medisch-pedagogische inrichting, een observatie- en klasseringscentrum voor onaangepaste kinderen of een inrichting voor behandeling van cerebraalverlamden zijn, erkend door de minister bevoegd voor Volksgezondheid;3° voldoen aan de bij artikel 832, 2°, voorziene voorwaarde;wordt voor de toepassing van het tweede lid van deze bepaling in aanmerking genomen de geneesheer die erkend is als geneesheer-specialist voor neuropsychiatrie, voor otorhinolaryngologie of voor kindergeneeskunde en die inzake audiofonologie van een bijzondere bekwaamheid, welke door het beheerscomité van "AWIPH" wordt erkend, doet blijken; 4° voldoen aan de bij artikel 832, 3°, 4° en 5°, b), c) en d) voorziene voorwaarden;voor de toepassing van de bij artikel 832, 5°, d) voorziene bepaling moet, rekening gehouden met de groep van spraak- en gehoorsgestoorden tot dewelke zij zich richten, het centrum of de dienst : a) zelf voorzien in : de gewone onderzoekingen die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de evolutie van de gevallen en voor de controle op de adequaatheid van de vastgestelde revalidatiebehandelingen; de fonatoire behandeling, opvoeding en wederopvoeding; de acoupedie; de zintuiglijke opvoeding en wederopvoeding; de psychomotorische opvoeding en wederopvoeding; de controle op de gebruikte technische apparatuur; b) hetzij zelf, hetzij krachtens een overeenkomst met een centrum of een dienst voor polyvalente revalidatie van spraak- en gehoorgestoorden, erkend op basis van de voorwaarden opgesomd onder § 834, voorzien in de diagnose en de grondige onderzoekingen die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de evolutie van de gevallen en voor de controle op de adequaatheid van de vastgestelde revalidatiebehandelingen;5° ergotherapeutische activiteiten inrichten die inzonderheid oefeningen van aanpassing aan de gewone noodwendigheden van het dagelijks leven omvatten;6° voldoen aan de bij artikel 832, 6°, 7° en 11°, b), c) en d) voorziene voorwaarden;voor de toepassing van de bij artikel 832, 7°, d) voorziene bepaling moet, rekening gehouden met de groep van spraak- en gehoorsgestoorden tot dewelke zij zich richten, het centrum of de dienst : a) zich de medewerking verzekeren van geneesheren erkend als geneesheer-specialist voor neuropsychiatrie en voor kindergeneeskunde;b) beschikken over paramedische hulpkrachten, waarvan de helft logopedisten, die voltijds of deeltijds tewerkgesteld zijn in een dusdanig aantal dat zij, rekening houdend met het aantal personen met een handicap dat dagelijks in het centrum of in de dienst in revalidatie is, dagelijks prestaties leveren in de verhouding van ten minste één voltijds tewerkgestelde paramedicus voor zes personen met een handicap;7° beantwoorden aan de normen voor de algemene hygiëne der gebouwen, van toepassing op al de verplegingsinrichtingen die voorkomen in de bijlage van het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleeft, met uitzondering evenwel van de voorschriften betreffende de afronding der verbindingen tussen wand en vloer en deze betreffende de noodverlichting;8° zich onthouden van alle publiciteit, klantenjagerij of opzichtige reclame, met in 't algemeen door de code van de geneeskundige plichtenleer afgekeurde middelen. Afdeling 4 - Centra voor functionele heraanpassing voor gehandicapte

personen met een psychische stoornis Onderafdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 836.De centra of diensten die voldoen aan de voorwaarden van deze afdeling kunnen eveneens voorlopig erkend worden als centrum of dienst voor revalidatie van gehandicapte personen met een psychische stoornis.

Art. 837.Met het oog op hun voorlopige erkenning, worden de centra of diensten voor revalidatie van van gehandicapte personen met een psychische stoornis ingedeeld in zeven categorieën : 1° Categorie I : Centra of diensten ingericht volgens de ziekenhuisnormen die van toepassing zijn op de diensten voor neuro-psychiatrie voor observatie en behandeling of op de diensten neuro-psychiatrie voor behandeling;2° Categorie II : Centra of diensten ingericht volgens de ziekenhuisnormen die van toepassing zijn op de diensten neuro-psychiatrie voor kinderen;3° Categorie III : Centra of diensten ingericht volgens de ziekenhuisnormen die van toepassing zijn op de gestichten bedoeld bij de wetten op de regeling voor de krankzinnigen;4° Categorie IV : Centra of diensten die noch in de ziekenhuisverpleging noch in de huisvesting voorzien en die zich wijden aan de functionele revalidatie en aan de professionele integratie van adolescenten en volwassenen met een psychische stoornis;5° Categorie V : Centra of diensten die noch in de ziekenhuisverpleging noch in de huisvesting voorzien en die zich wijden aan de functionele revalidatie en aan de professionele integratie van adolescenten en volwassenen met een psychische stoornis;6° Categorie VI : Centra of diensten die noch in de ziekenhuisverpleging noch in de huisvesting voorzien en die zich wijden aan de functionele revalidatie : a) hetzij van gehandicapte personen met een psychische stoornis, getroffen door ernstige mentale achterlijkheid;b) hetzij van gehandicapte personen met een psychische stoornis getroffen door mentale achterlijkheid die gepaard gaat met andere gebrekkigheden, waarvan de toestand elk schoolbezoek voorlopig uitsluit;7° Categorie VII : Centra of diensten die noch in de ziekenhuisverpleging noch in de huisvesting voorzien en die zich wijden aan de functionele revalidatie en aan de professionele integratie van adolescenten en volwassenen met een psychische stoornis. Onderafdeling 2 - Algemene toekenningsvoorwaarden

Art. 838.Om erkend te worden, moeten de centra of diensten voor functionele heraanpassing : 1° een geneeskundige eenheid vormen speciaal aangepast aan de nagestreefde doeleinden en onder de effectieve geneeskundige leiding staan van een geneesheer erkend als specialist in de revalidatie, bij wie de verantwoordelijkheid berust om de volledige uitvoering van een doorlopend en individueel aangepast revalidatieproces te coördineren of zelf te verzekeren. Tot op het ogenblik dat de Minister van Volksgezondheid zal overgegaan zijn tot de erkenning van de geneesheren-specialisten in de revalidatie, overeenkomstig de bepalingen van artikel 53, tweede lid, van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, moet de effectieve geneeskundige leiding van het centrum of de dienst toevertrouwd worden aan een geneesheer erkend als specialist in de geneeskundige tak waartoe het centrum of de dienst behoort; 2° een technische, administratieve en budgettaire autonomie genieten, die hen in staat stelt hun opdracht te vervullen;wanneer de inrichtende macht van het centrum of van de dienst opgericht is onder de vorm van een rechtspersoon van privaat recht, mag het beheersorgaan geen aantal personen bevatten behorend tot dezelfde familie, echtgenoten en bloed- of aanverwanten tot de tweede graad inbegrepen, dat hoger is voor elke familie, dan éé derde van het totale aantal leden waaruit dit beheersorgaan is samengesteld; 3° het lichamelijk en of psychisch herstel van de gehandicapte personen nastreven met het oog op een bevredigende herintegratie in het beroepsleven;a) ingericht zijn om een revalidatieproces mogelijk te maken dat progressief is en dagelijks aldus wordt ingedeeld dat de vermogens van de gehandicapte persoon volledig worden aangewend ten einde zo spoedig mogelijk de duur van een arbeidsdag te bereiken;b) zich ertoe verbinden voor de gehandicapte persoon een dynamische sfeer in stand te houden ten einde hem ertoe te brengen effectief met het team van revalidatietechnici mede te werken aan het opmaken en aan de uitvoering van het voor hem bestemde proces;c) de opleiding van hun personeel aanvullen door opleidingscursussen en regelmatige vergaderingen;4° voorzien in de uitvoering van de aangegeven prestaties alsmede in het op punt stellen van de aangepaste technieken, gelet op de aandoeningen waarvan het centrum of de dienst de revalidatiebehandeling verzekert;5° de psychotherapie, alsmede in alle psychologische onderzoekingen om het psychisch leven van de gehandicapte personen te verbeteren en aldus te zorgen voor zijn psychologisch herstel;6° de gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze en te dien einde beschikken over een centrum of dienst voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze bedoeld bij in artikel 283, tweede lid, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek, of bij overeenkomst beschikken over de medewerking van een dergelijk centrum of dergelijke dienst;7° een dienst ergotherapie bevatten;8° een dienst voor sociale bijstand bevatten die niet alleen voorziet in de eigenlijke sociale bijstand, maar ook in het contact tussen de gehandicapte persoon en de diensten voor arbeidsbemiddeling of eventueel de personen of instellingen die gemachtigd zijn om hetzij het proces van schoolopleiding, hetzij het beroepsopleidings-, herscholings- of omscholingsproces van de gehandicapte persoon te realiseren;9° beschikken over een algemene klinische dienst om toezicht uit te oefenen over de algemene gezondheidstoestand van de gehandicapte persoon en om de eventuele aangegeven therapie toe te passen;10° over de diensten beschikken van erkende geneesheren-specialisten en van paramedische hulpkrachten die, gelet op de categorie of categorieën gehandicapte personen waartoe het centrum of de dienst zich richt, flink geschoold zijn op het gebied van de revalidatie en die in voldoende aantal zijn om in de individuele behandeling van de gehandicapte personen te voorzien.

Art. 839.De centra of diensten die de voorwaarden van artikel 838, 2°, 3°, c) en 6° niet vervullen, worden erkend op voorwaarde dat ze eraan voldoen binnen een termijn vastgelegd door het beheerscomité.

Onderafdeling 3 - Specifieke toekenningsvoorwaarden

Art. 840.Voor de toepassing van artikel 838, 1°, tweede lid, worden in aanmerking genomen : 1° wat de centra of diensten van de categorieën I, III en IV betreft : de geneesheren erkend als specialist in neuro-psychiatrie;2° wat de centra of diensten van de categorieën II, V, VI en VII betreft : de geneesheren erkend als specialist in kindergeneeskunde of als specialist in neuro-psychiatrie, voor zover deze geneesheren een bijzondere door het beheerscomité van "AWIPH" erkende bekwaamheid bewijzen inzake revalidatie van de mentale achterlijkheid voor de categorieën II, V en VI, en inzake kinderpsychiatrische revalidatie voor de centra of diensten van de categorie VII.

Art. 841.Voor de toepassing van artikel 838, 2°, zijn de centra of diensten er inzonderheid toe gehouden om "AWIPH" jaarlijks een verslag te laten geworden dat de controle van hun activiteit toelaat.

Art. 842.Voor de toepassing van artikel 838, 3°, a), moeten de centra of diensten van de categorie IV in de uitvoering van het doorlopend en individueel aangepast revalidatieproces voorzien, naar rata van daggedeelten van ten minste drie uren, gelegen in de morgen, de namiddag of de avond.

Deze centra of diensten moeten daarenboven : 1° gedurende gans het jaar, de werkdagen althans, zonder onderbreking geopend zijn, naar rata van ten minste vier uren per dag;2° een lid van het team aanduiden dat ermee belast wordt om, in geval van nood, bij dag en nacht, voor de verbinding in te staan tussen het centrum of de dienst en de gehandicapte persoon, de leden van zijn familie of elke andere persoon of instelling.

Art. 843.Voor de toepassing van artikel 838, 4°, moeten de hiernabedoelde centra of diensten inzonderheid : 1° wat de centra of diensten van de categorieën I en III betreft : voorzien in de kinesitherapie (heilgymnastiek en ontspanning), de hydrotherapie, de algemene pedagogische vorming, de sport, de rust, de spelen en de logopedie;wat de centra of diensten van de categorie I betreft die ingericht zijn volgens de ziekenhuisnormen die van toepassing zijn op de psychiatrische diensten voor nachtverpleging _ index Q, zijn de hydrotherapie, de algemene pedagogische vorming en de poelietherapie evenwel facultatief; 2° Wat de centra of diensten van de categorieën II, V, VI en VII betreft : a) de diagnose alsmede de prognose stellen of de juistheid ervan nagaan, de aangegeven geneeskundige behandeling vaststellen en de minder-valide of zijn ouders alle nuttige raadgevingen, richtlijnen en inlichtingen verschaffen;b) de medisch-psychologische voogdij uitoefenen, in voorkomend geval toezicht houden op de tewerkstelling en alle voor de sociale integratie van de gehandicapte persoon noodzakelijke maatregelen nemen of doen nemen;c) voorzien in de logopedie, de psycho-motorische wederopvoeding en, zo nodig, in andere wederopvoedingstechnieken, zoals de orthopedagogie en de orthoptie;d) zelf beschikken over consultatiematerieel, alsmede over materieel voor psychologische tests;e) hetzij zelf, hetzij bij overeenkomst, voorzien in de electroëncefalografie, de biochemie en inzonderheid deze der metabolische stoornissen, de caryotype, de radiologie alsmede in alle andere noodzakelijke onderzoekingsmiddelen;3° Wat de centra of diensten van de categorie IV betreft : a) de diagnose alsmede de prognose stellen of de juistheid ervan nagaan;b) de grenzen van de fysische geschiktheid bepalen op basis van de klinische gegevens, de prognose en de resultaten van de psychologische tests;c) de mogelijkheden van de patiënt confronteren met de behoeften van de arbeid, inzonderheid gelet op : - de psychologische geschiktheid; - de sociaal-economische problemen; - de problemen inzake arbeidsveiligheid en -hygiëne; d) de reclassering van de gehandicapte persoon verzekeren hetzij in zijn vroegere, hetzij in een nieuwe arbeidspost, eventueel na een functionele en psychologische behandeling of na een oriëntering naar een beroepsopleiding, -omscholing of -herscholing;e) met het oog op een bevredigende professionele inschakeling of wederinschakeling, de gehandicapte persoon alle nuttig geachte aanduidingen en raadgevingen geven en met de behandelende geneesheer van de gehandicapte persoon, de arbeidsgeneeskundige diensten en alle andere personen of instellingen die daadwerkelijk de revalidatie beoefenen, alle nuttige betrekkingen en alle wenselijke contacten onderhouden;f) het medisch toezicht op het geval verzekeren, eventueel met de medewerking van de arbeidsgeneeskundige diensten.

Art. 844.Voor de toepassing van artikel 838, 5°, moeten de hiernabedoelde centra of diensten inzonderheid : 1° Wat de centra of diensten van de categorieën II, V, VI en VII betreft : overgaan tot alle psychologische onderzoekingen en schattingen die noodzakelijk zijn om de pedagogische opvolging van de gehandicapte personen te verzekeren;2° Wat de centra of diensten van de categorie IV betreft : voorzien in de sociotherapie en in de psychotherapeutische groepsactiviteiten.

Art. 845.Voor de toepassing van artikel 838, 7°, moeten de centra of diensten van de categorieën I en III terzelfder tijd voorzien in een preprofessionele en in een creatieve ergotherapie.

Art. 846.Voor de toepassing van artikel 838, 10°, moeten de hiernabedoelde centra of diensten inzonderheid : 1° Wat de centra of diensten van de categorieën I, III en IV betreft : a) de diensten van geneesheren erkend als specialist, inzonderheid in de neuro-psychiatrie;b) de diensten van psychologen die houder zijn van een diploma van universitair niveau of van assistent-psychologen die houder zijn van een diploma A1;c) de diensten van maatschappelijke assistenten of van gegradueerde sociale verple(e)g(st)ers;d) de diensten van paramedische hulpkrachten : kinesisten, logopedisten, opvoeders die houder zijn van een diploma A1, ergotherapeuten of preprofessionele monitors, naargelang van het geval, artisten of animators, full-time, half-time of part-time tewerkgesteld in een dusdanig aantal dat zij, rekening gehouden met het aantal gehandicapte personen dat dagelijks in het centrum of in de dienst in revalidatie is, dagelijks prestaties verzekeren in verhouding van ten minste één full-time tewerkgestelde paramedische hulpkracht voor ten hoogste 5 gehandicapte personen;2° Wat de centra of diensten van de categorieën II, V, VI en VII betreft : a) de diensten van ten minste een geneesheer erkend als specialist in kindergeneeskunde en een geneesheer erkend als specialist in neuro-psychiatrie, die zowel de ene als de andere bijzondere bekwaamheden bewijzen inzake mentale achterlijkheid voor de centra of diensten van de categorieën II, V en VI en inzake kinderpsychiatrie voor de centra of diensten van de categorie VII;b) de medewerking van geneesheren erkend als specialist in klinische biologie, in ophtalmologie, in otorhinolaryngologie en in orthopedie alsmede van geneesheren erkend als specialist in neuro-psychiatrie en in inwendige geneeskunde, die een bijzondere ervaring hebben respectief op het gebied van de neurologie en de endocrinologie;deze geneesheren moeten, wat de centra of diensten van de categorieën II en V betreft, deelnemen aan de werkzaamheden van het revalidatieteam; c) de diensten van psychologen die houder zijn van een diploma van universitair niveau of van assistent-psychologen die houder zijn van een diploma A1;d) de diensten van maatschappelijke assistenten of van gegradueerde sociale verple(e)g(st)ers;e) de diensten van paramedische hulpkrachten : kinesisten, ergotherapeuten, logopedisten en opvoeders die houder zijn van een diploma A1, full-time, half-time of part-time tewerkgesteld in een dusdanig aantal dat zij, rekening gehouden met het aantal gehandicapte personen dat dagelijks in het centrum of de dienst in revalidatie is, dagelijks prestaties verzekeren in de verhouding van ten minste een full-time tewerkgestelde paramedische hulpkracht voor ten hoogste 5 gehandicapte personen;f) eventueel, de diensten van orthopedagogen.

Art. 847.De centra of diensten van de categorieën I, II en III moeten : 1° erkend zijn door de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort : a) als dienst neuro-psychiatrie voor observatie en behandeling - index A of als dienst neuro-psychiatrie voor behandeling - index T, wat de centra of diensten van categorie I betreft;b) als dienst neuro-psychiatrie voor kinderen - index K, wat de centra of diensten van de categorie II betreft;c) als gesticht bedoeld bij de wetten op de regeling voor de krankzinnigen, wat de centra of diensten van de categorie III betreft, of deel uitmaken van een dergelijke dienst of een dergelijke inrichting;2° voorzien in de ziekenhuisverpleging van de gehandicapte personen.

Art. 848.De centra of diensten van de categorieën IV, V, VI en VII moeten : 1° niet een instituut of instelling zijn welke door de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort is erkend in het raam van de reglementeringen betreffende het Speciaal Onderstandsfonds of het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, noch deel uitmaken van een dergelijk instituut of een dergelijke instelling;2° met een of meerdere ziekenhuisdiensten, een overeenkomst hebben gesloten krachtens dewelke het centrum of de dienst er kan doen voorzien in de ziekenhuisverpleging en in de gespecialiseerde geneeskundige en heelkundige ingrepen die noodzakelijk zouden zijn door de toestand van de gehandicapte personen die het centrum of de dienst bezoeken;3° voldoen : a) aan de normen van de algemene hygiëne der gebouwen, van toepassing op al de verplegingsinrichtingen, met uitzondering evenwel van de voorschriften betreffende de gewone- of ziekenliften, de afronding der verbindingen tussen wand en vloer alsmede van deze betreffende de noodverlichting, wat de centra of diensten van de categorieën V, VI en VII betreft : b) aan de algemene voorwaarden in verband met de architectonische normen van toepassing op de psychiatrische diensten voor nachtverpleging _ index Q, met uitzondering evenwel van de voorschriften betreffende de maximale capaciteit alsmede van deze betreffende de gewone- en ziekenliften, wat de centra of diensten van de categorie IV betreft;4° zich onthouden van alle publiciteit, klantenjagerij of opzichtige reclame, met in 't algemeen door de code van de geneeskundige plichtenleer afgekeurde middelen;5° slechts de psychische gehandicapte personen in revalidatie toelaten en ze er slechts behouden mits gemotiveerde beslissing van de geneesheer-directeur van het centrum of de dienst.

Art. 849.De centra of diensten van de categorie III mogen slechts dat gedeelte van de bevolking van de instelling toelaten dat in het maatschappelijk leven wederingeschakeld kan worden.

Art. 850.De centra of diensten van de categorieën VI en VII moeten zelf voorzien in het verblijf van de gehandicapte personen in half-pension, alsmede in hun dagelijks vervoer heen en terug, tussen het centrum of de dienst en hun verblijfplaats; onder half-pension moet men verstaan een dagelijks tussen 8 uur en 18 uur begrepen verblijf van ten minste zes uren, dat inzonderheid het middagmaal en de periodes van noodzakelijke rust omvat.

Art. 851.De centra of diensten van de categorie VII moeten een bijzonder onderwijs inrichten dat beantwoordt aan de normen vastgesteld door de Minister van Nationale Opvoeding. Afdeling 5 - Centra voor functionele heraanpassing voor gehandicapte

personen met een gezichtsstoornis Onderafdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 852.Als centra of diensten voor revalidatie van visueel gehandicapten kunnen voorlopig erkend worden, de centra of diensten die zich wijden aan de behandeling en de medische revalidatie van personen getroffen door of bedreigd met blindheid of gezichtszwakte in dergelijke mate dat de gezichtsscherpte, na correctie, niet hoger ligt dan 3/10 voor het beste oog, voor zover ze voldoen aan de voorwaarden bepaald bij deze afdeling.

Art. 853.Met het oog op hun voorlopige erkenning, worden de centra of diensten voor revalidatie van gehandicapte personen met een gezichtsstoornis ingedeeld volgens deze dubbele classificatie : 1° in functie van hun organisatie : a) Categorie I : Centra of diensten welke hospitalisatie verlenen;b) Categorie II : Centra of diensten welke geen hospitalisatie verlenen;2° in functie van hun bevolking : a) Categorie A : Centra of diensten voor volwassenen en adolescenten (vanaf min of meer 16 jaar);b) Categorie B : Centra of diensten voor kinderen en jonge adolescenten (tot min of meer 16 jaar) die niet getroffen zijn door bijkomende stoornissen naast hun visuele handicap;c) Categorie C : Centra of diensten voor kinderen en jonge adolescenten (tot min of meer 16 jaar) die getroffen zijn door bijkomende stoornissen naast hun visuele handicap. Onderafdeling 2 - Algemene toekenningsvoorwaarden

Art. 854.Om voorlopig erkend te worden, moeten de centra of diensten voor revalidatie voor visueel gehandicapten : 1° een geneeskundige eenheid vormen speciaal aangepast aan de nagestreefde doeleinden en onder de effectieve geneeskundige leiding staan van een geneesheer erkend als specialist in de revalidatie, bij wie de verantwoordelijkheid berust om de volledige uitvoering van een doorlopend en individueel aangepast revalidatieproces te coördineren of zelf te verzekeren. Tot op het ogenblik dat de Minister van Volksgezondheid zal overgegaan zijn tot de erkenning van geneesheren-specialisten in de revalidatie overeenkomstig de bepalingen van artikel 53, tweede lid, van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, moet de effectieve geneeskundige leiding van het centrum of de dienst toevertrouwd worden aan een geneesheer erkend als specialist in de ophtalmologie; 2° een technische, administratieve en budgettaire autonomie genieten, die hen in staat stelt hun opdracht te vervullen;voor het toepassen van deze bepaling zijn de centra of diensten er namelijk toe gehouden aan "AWIPH" een jaarverslag over te maken, dat toelaat hun activiteit te controleren; wanneer de inrichtende macht van het centrum of van de dienst opgericht is onder de vorm van een rechtspersoon van privaat recht, mag het beheersorgaan geen aantal personen bevatten behorend tot dezelfde familie, echtgenoten en bloed- of aanverwanten tot de tweede graad inbegrepen, dat hoger is voor elke familie, dan éé derde van het totale aantal leden waaruit dit beheersorgaan is samengesteld; 3° het lichamelijk en of psychisch herstel van de gehandicapte personen nastreven met het oog op een bevredigende herintegratie in het beroepsleven en met dit doel : a) de grenzen van de fysische geschiktheid bepalen op basis van de klinische gegevens, de prognose en de resultaten van de geschiktheidstests;b) voor zover dit mogelijk is, de verloren vermogens kunnen herstellen door de ontwikkeling van andere sensorische waarnemingsmiddelen;c) de vermogens die niet kunnen hersteld worden, kunnen vervangen door andere technieken;d) ingericht zijn om een revalidatieproces mogelijk te maken dat progressief is en dagelijks aldus wordt ingedeeld dat de vermogens van de gehandicapte persoon volledig worden aangewend ten einde zo spoedig mogelijk de duur van een arbeidsdag te bereiken;e) voor de gehandicapte persoon een dynamische sfeer in stand te houden ten einde hem ertoe te brengen effectief met het team van revalidatietechnici mede te werken aan het opmaken en aan de uitvoering van het voor hem bestemde proces;f) de opleiding van hun personeel aanvullen door opleidingscursussen en regelmatige vergaderingen; 4° voorzien in de uitvoering van de aangegeven prestaties alsmede in het op punt stellen van de aangepaste technieken, en namelijk beschikken over de uitrusting voor : a) functionele schatting : gezichtsscherpte, mobiliteit van de ogen, kleurzin, nachtzin, mono- en binoculair zicht, gezichtsveld, enz.; b) voorschrift, aanpassing en toezicht van de behandelingen inzake revalidatie;c) de motorische en sensoriële wederopvoeding van het monoculair en binoculair zicht;d) de sociale wederaanpassing aan de omgang en het dagelijks leven;e) levering, aanpassing en onderhoud van de prothesen : hulpmiddelen voor de revalidatie, visuele hulpmiddelen, hulpmiddelen bij het lezen door transpositie;5° de psychotherapie, alsmede in alle psychologische onderzoekingen om het psychisch leven van de gehandicapte personen te verbeteren en aldus te zorgen voor zijn psychologisch herstel;6° de gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze en te dien einde beschikken over een centrum of dienst voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze bedoeld bij in artikel 283, tweede lid, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek, of bij overeenkomst beschikken over de medewerking van een dergelijk centrum of dergelijke dienst;7° een gespecialiseerde dienst ergotherapie bevatten;8° een dienst voor sociale bijstand bevatten die niet alleen voorziet in de eigenlijke sociale bijstand, maar ook in het contact tussen de gehandicapte persoon en de diensten voor arbeidsbemiddeling of eventueel de personen of instellingen die gemachtigd zijn om hetzij het proces van schoolopleiding, hetzij het beroepsopleidings-, herscholings- of omscholingsproces van de gehandicapte persoon te realiseren;9° beschikken over een algemene klinische dienst om toezicht uit te oefenen over de algemene gezondheidstoestand van de gehandicapte persoon en om de eventuele aangegeven therapie toe te passen;10° beschikken over : a) de medewerking van geneesheren erkend als geneesheer-specialist voor neurologie en neuropsychiatrie;b) over de diensten van een psycholoog en van een sociaal assistent;c) de diensten van paramedische hulpkrachten : kinesisten, ergotherapeuten, monitors, orthoptisten, full-time, half-time of part-time tewerkgesteld, in een dusdanig aantal dat zij, rekening gehouden met het aantal gehandicapte personen dat dagelijks in het centrum of de dienst in revalidatie is, dagelijkse prestaties verzekeren in de verhouding van ten minste één full-time tewerkgestelde parameidsche hulpkracht voor hoogstens vijf gehandicapte personen;11° aan de gehandicapte persoon alle nuttig geachte aanwijzingen en raadgevingen verstrekken met het oog op een bevredigende professionele inschakeling of wederinschakeling en met de behandelende geneesheer van de minder-valide, de arbeidsgeneeskundige diensten en alle andere personen of instellingen die daadwerkelijk de revalidatie beoefenen, alle nuttige betrekkingen en alle wenselijke contacten onderhouden.

Art. 855.De centra of diensten die de voorwaarden van artikel 854, 2°, 3°, f) en 6° niet vervullen, worden erkend op voorwaarde dat ze eraan voldoen binnen een termijn vastgelegd door het beheerscomité.

Onderafdeling 3 - Specifieke toekenningsvoorwaarden A. : In functie van de bevolking van het centrum

Art. 856.De centra of diensten voor revalidatie van categorie A moeten : 1° de mogelijkheden van de gehandicapte persoon confronteren met de behoeften van de arbeid, inzonderheid gelet op zijn lichamelijke en psychologische geschiktheid, op de sociaal-economische problemen, op de problemen inzake arbeidsveiligheid en -hygiëne, op de vereisten van de arbeidsposten;2° de reclassering van de gehandicapte persoon verzekeren hetzij in zijn vroegere, hetzij in een nieuwe arbeidspost, eventueel na een functionele en psychologische behandeling of na een oriëntering naar een beroepsopleiding, -omscholing of -herscholing;3° beschikken over de nodige uitrusting om de preprofessionele ergotherapie op aangepaste arbeidsposten te verzekeren, met het oog op de wederaanpassing aan de arbeid en aan het rendement;4° de revalidatie organiseren onder vorm van full-time stages met een minimumduur van 3 maanden;5° het medisch toezicht op de gehandicapte persoon verzekeren, eventueel met de medewerking van de arbeidsgeneeskundige diensten.

Art. 857.De centra of diensten voor revalidatie van de categorieën B en C moeten een doeltreffende verbinding verzekeren met het gewoon of buitengewoon onderwijs dat beantwoordt aan de normen vastgesteld door het Ministerie van Nationale Opvoeding.

De centra of diensten van de categorie C moeten daarenboven beschikken over de medewerking van geneesheren erkend als specialist in de kindergeneeskunde, orthopedie, oto-rhinolaryngologie en stomatologie.

B. : In functie van de organisatie van het centrum of van de dienst

Art. 858.De centra of diensten van categorie I moeten : 1° erkend zijn door de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort in toepassing van de wet op de ziekenhuizen;2° de symptomatologische of etiologische diagnose stellen van de functionele afwijkingen en letsels, of de juistheid ervan nagaan, en hiervoor over de nodige uitrusting beschikken;3° de prognose vaststellen of de juistheid ervan nagaan.

Art. 859.De centra of diensten van categorie II moeten : 1° niet een instituut of instelling zijn welke door de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort is erkend in het raam van de reglementeringen betreffende het Speciaal Onderstandsfonds of het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, noch deel uitmaken van een dergelijk instituut of een dergelijke instelling;2° een overeenkomst hebben met één of meerdere centra of diensten voor revalidatie van visueel gehandicapten van categorie I, ten einde er de door de toestand van de gehandicapte persoon genoodzaakte hospitalisatie en gespecialiseerde geneeskundige en heelkundige ingrepen te kunnen verzekeren en in het bijzonder de prestaties, bedoeld bij artikel 858, 2° en 3° ;wat het sluiten van deze overeenkomst met een erkend centrum of een erkende dienst voor revalidatie betreft kan de raad van beheer een afwijking toestaan wanneer hij oordeelt dat het sluiten van een dergelijke overeenkomst werkelijke moeilijkheden of bezwaren met zich brengt; in dat geval beoordeelt het beheerscomité de bevoegdheid van de gewone verplegingsdiensten waarmede de overeenkomst wordt gesloten; 3° beantwoorden aan de normen van de algemene hygiëne der gebouwen, van toepassing op al de verplegingsinrichtingen, met uitzondering evenwel van de voorschriften betreffende de gewone of ziekenliften, de afronding der verbindingen tussen wand en vloer alsmede van deze betreffende de noodverlichting;4° zich onthouden van alle publiciteit, klantenjagerij of opzichtige reclame, met in 't algemeen door de code van de geneeskundige plichtenleer afgekeurde middelen;5° slechts op advies van de geneesheer-directeur van het centrum of de dienst de visueel gehandicapten in revalidatie toelaten en er hun behouden. Afdeling 6 - Centra voor functionele revalidatie van hartlijders

Onderafdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 860.De centra of diensten die voldoen aan de voorwaarden van deze afdeling kunnen eveneens voorlopig erkend worden als centrum of dienst voor de functionele revalidatie van hartlijders.

Art. 861.Met het oog op hun erkenning, worden de centra of diensten voor de functionele revalidatie van hartlijders ingedeeld in twee categorieën : 1° Categorie I : Ziekenhuiseenheden of -diensten die zich wijden aan de behandeling en aan de revalidatie van hartlijders tijdens de acute ziekenhuisfaze;2° Categorie II : Specifieke centra voor revalidatie van hartlijders, die zich wijden aan de behandeling en aan de revalidatie van hartlijders tijdens de faze van de nazorg of de herstelperiode. Onderafdeling 2 - Algemene erkenningsvoorwaarden

Art. 862.Om voorlopig erkend te worden, moeten de centra of diensten voor revalidatie van hartlijders : 1° een geneeskundige eenheid vormen speciaal aangepast aan het nagestreefde doel en onder de effectieve geneeskundige leiding geplaatst van een geneesheer, erkend als specialist in de cardiologie en de revalidatie, bij wie de verantwoordelijkheid berust om de volledige uitvoering van een doorlopend en individueel aangepast revalidatieproces te coördineren of zelf te verzekeren;2° een technische, administratieve en budgettaire autonomie genieten, die hen in staat stelt hun opdracht te vervullen. De toepassing van deze bepaling moet "AWIPH" inzonderheid in staat stellen de activiteit te controleren, op basis van het jaarlijks activiteitsverslag dat de geneesheer die de daadwerkelijke geneeskundige leiding op zich neemt aan "AWIPH" toezendt, en de aanwending van de door "AWIPH" toegekende toelagen te onderzoeken; 3° het lichamelijk en of psychisch herstel van de gehandicapte personen nastreven met het oog op een bevredigende herintegratie in het beroepsleven met als doel : a) zich ervan vergewissen dat de geneeskundige diagnose duidelijk werd gesteld en, indien nodig, ze door een cardiologische dienst laten bevestigen;b) de lichamelijke geschiktheid bepalen evenals haar beperkingen op grond van de klinische gegevens en vooral uitgaande van de test voor functionele schatting;aan de hand van deze gegevens het revalidatieprogramma opstellen evenals de prognose der maximale recuperatie; c) de verbintenis aangaan om nauw contact te leggen met het overeenstemmende centrum van de andere categorie, met de behandelende geneesheer en de cardioloog van de patiënt, met het Centrum voor Arbeidsgeneeskunde en de geneesheren van de verzekeringsorganismen waar de patiënt bij aangesloten is, met "AWIPH" voor sociale reclassering van de gehandicapte personen;d) een regelmatige en progressieve lichamelijke hertraining verzekeren door een kinesitherapeut en eventueel, een ergotherapeut, die een bijzondere opleiding kreeg in de hartrevalidatie;de kinesitherapie dient te geschieden in aanwezigheid van een cardioloog behorend tot het centrum of de eenheid, en met materieel voor hoogdringende revalidatie te zijner beschikking; e) op het gepaste ogenblik de lichamelijke en psychologische geschiktheid van de patiënt met de arbeidsbehoeften confronteren, inzonderheid gelet op : - de energetische vereisten van de arbeidspost; - de psychologische vereisten van de arbeidspost; - de sociaal-economische problemen; - veiligheidsproblemen.

Deze confrontatie zal echter worden verwezenlijkt langs een overeenkomst met de diensten voor Arbeidsgeneeskunde, samengesteld uit arbeidsgeneesheren en cardiologen die in het bedrijf zijn geïntegreerd en in staat zijn beter de factoren te onderkennen die een arbeidspost kunnen bepalen; f) de reclassering van de patiënt verzekeren, hetzij in zijn vroegere, hetzij in een nieuwe arbeidspost, na een functionele en psychologische voorbereiding of na een oriëntering naar een beroepsopleiding, omscholing of herscholing;g) aan de minder-valide alle aanwijzingen en raadgevingen verstrekken die nuttig worden geacht met het oog op een voldoende socio-professionele inschakeling of wederinschakeling en, met dit doel, alle nuttige relaties en wenselijke contacten te onderhouden met : - behandelende arts en de cardioloog van de patiënt; - "AWIPH" : - het verzekeringsorganisme - het centrum van de andere categorie; - de arbeidsgeneeskundige diensten; 4° zelf voorzien in : a) de kinesitherapie en eventueel de ergotherapie;met dit doel, over voldoende ruime lokalen beschikken; b) de psychotherapie, alsmede in alle psychologische onderzoekingen om het psychisch leven van de gehandicapte personen te verbeteren en aldus te zorgen voor zijn psychologisch herstel;5° beschikken over een sociale dienst die voorziet in de eigenlijke bijstand;6° de gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze en te dien einde beschikken over een centrum of dienst voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze bedoeld bij in artikel 283, tweede lid, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek, of bij overeenkomst beschikken over de medewerking van een dergelijk centrum of dergelijke dienst;7° beschikken over een secretariaat dat in staat is de protocollen van de onderzoekingen te klasseren en de onmisbare briefwisseling te voeren tussen het centrum of de eenheid en de behandelende geneesheer, de cardioloog, de arbeidsgeneesheer of elke andere betrokken instelling of persoon;8° ervoor zorgen dat de gehandicapte persoon onder streng medisch toezicht blijft en dat alle curatieve en preventieve maatregelen worden toegepast;9° beschikken over geneesheren die erkend zijn als geneesheer-specialist in de cardiologie;10° beschikken over hooggeschoolde medische hulpkrachten (kinesitherapeut, verple(e)g(st)er, sociale assistent(e), psycholo(o)g(e), eventueel ergotherapeut(e), gelet op de categorie gehandicapte personen die zij in behandeling nemen;11° de opleiding van hun personeel aanvullen door regelmatige vergaderingen die binnen of buiten het centrum worden gehouden;de contacten tussen de verschillende centra in de hand werken.

Onderafdeling 3 - Specifieke toekenningsvoorwaarden

Art. 863.De centra of diensten van categorie I moeten : 1° deel uitmaken van een ziekenhuisdienst door de Minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort, erkend voor de diagnose en de geneeskundige behandeling (index D);2° zo spoedig mogelijk de revalidatietechnieken inschakelen;3° in het ravalidatieprogramma en therapie omvatten, zo efficiënt als mogelijk in ziekenhuismilieu, voor de risico-factoren (obesitas - hypertensie - hypercholesterinemie - rookverslaving - diabetes), waarbij ook het psychologisch profiel van de zieke in aanmerking zal worden genomen;4° regelmatig het materieel van de cardiologische ziekenhuisdienst waarmee de eenheid is verbonden, kunnen gebruiken, en inzonderheid : a) het gebruikelijk materieel : electrocardiograaf met meerdere kanalen en voorzien van onderdelen voor het opnemen van de fonomechanogrammen, een toestel voor radioscopie of radiografie, materieel voor de studie van de pulmonaire functie (in rust gebruikelijke spirografie, met bepaling van het residueel volume); b) het materieel voor de functionele cardiopulmonaire onderzoekingen voor het grondig onderzoek van de pulmonaire en de hartfunctie in rust en bij inspanning (ergometrische fiets of roltapijt, E.C.G. of oscilloscoop, toestellen voor het meten van de ventilatie en van het zuurstofverbruik en eventueel van de bloedgassen, defibrillator en materieel voor hoogdringende reanimatie); 5° zelf over kinesitherapie-materieel beschikken (ergometrische fiets, roltapijt, roeitoestel, grondtapijt, sportramen) naar rata van één element per patiënt voor de hertraining;gebeurt de hertraining in groep, dan moet de hertrainingsapparatuur worden vermeerderd, rekening houdend met het aantal zieken, de duur van de zittingen en de gebruiksduur van elk toestel voor een bepaalde zieke; deze apparatuur moet samen gaan met een electrocardiograaf, met een oscilliscoop, met een defibrillator en met het materieel voor hoogdringende reanimatie; 6° regelmatig over de lokalen van de cardiologische ziekenhuisdienst waarmee de eenheid is verbonden, mogen beschikken, hetgeen enerzijds de basisonderzoekingen en anderzijds de functionele onderzoekingen toelaat;7° zelf over de volgende lokalen beschikken : a) lokaal voor het secretariaat en voor het klasseren van archieven;b) lokaal voor de psychologische onderzoekingen met bureau voor de psycholoog;c) lokaal voor de sociale assistent(e);d) turnzaal waarvan de inhoud in kubiekmeter in verhouding moet staan tot het aantal patiënten en tot de aangewende technieken, met bureau voor de kinesist;e) eventueel, een lokaal voor ergotherapie. Het aantal van deze lokalen evenals hun oppervlakte zullen worden aangepast in functie van het aantal zieken in behandeling; 8° door bemiddeling van de ziekenhuisdiensten waaraan de eenheid verbonden is, de gewone biologische analyses en alle andere instrumentale of niet-instrumentale geneeskundige onderzoekingen kunnen uitvoeren.

Art. 864.De centra of diensten van categorie II moeten : 1° deel uitmaken van een ziekenhuisdienst door de Minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort (index S cardiologie);2° in een kalme, gezonde en voor hun bestemming geschikte plaats gebouwd worden;3° over een perk beschikken waarvan de oppervlakte in verhouding moet staan tot het aantal opgenomen gehandicapte personen, en dat het beoefenenen van openluchtspelen en -sporten, evenals gevarieerde wandelingen toelaat;4° de vroegtijdige nazorgfaze verzekeren die de opneming en de revalidatie toelaat van de hartlijders die hiervan tijdens de acute faze de wens hebben uitgedrukt;5° zelf, op verzoek van de behandelende geneesheer of van de cardioloog van de patiënt, de latere revalidatiefazen verzekeren en, later, korte stages van periodieke revalidatie inrichten; 6° de bestendige controle verzekeren van alle factoren die de revalidatie kunnen beïnvloeden (rookverslaving, gewicht, levenswijze, aanverwante ziekten, hyperlipemie, hyperuricemie, enz.); 7° een psychologische revalidatie verzekeren door : a) het psychologisch evenwicht van de patiënt te herstellen; b) de relaties van de patiënt met zijn gezin en zijn arbeidsmilieu harmonizeren;8° de regels van de diëtetiek die bij de acute faze werden voorgeschreven, een vaste vorm geven; 8° de levenswijze en levenshouding van de patiënt grondig wijzigen om de vroegere omstandigheden die het acute ongeval hebben in de hand gewerkt of veroorzaakt, definitief uit te schakelen;9° het bestendig toezicht en de verbetering verzekeren van alle faktoren die de voorwaarde uitmaken van een volledige revalidatie, namelijk : a) het psychologisch evenwicht van de patiënt herstellen;b) de patiënt een nieuwe levensvisie bezorgen wat betreft het regelen van zijn arbeid en zijn ontspanning;c) de tijdens de acute faze voorgeschreven diëtische regels een vaste vorm geven;d) voor dagelijkse psychologische bijstand een kalme en ontspannen atmosfeer bekomen _ het afschaffen van het roken;e) door relaxatietechnieken, van de patiënt een onmiddellijke een volledige relaxatie bekomen als antwoord op de stress van het latere leven;f) de hypertensie controleren, de diabetes, de stoornissen van de schildklier, de stoornissen van de lipiden en eventuele daarmee verbonden ziekten;11° voorzien in ergotherapie en preprofessionele ergotherapie, en te dien einde over ten minste één ergotherapeut beschikken;12° de gebruikelijke biologische analyses kunnen uitvoeren;13° in de schoot van de dienst een gunstig psychologisch klimaat en familiale sfeer scheppen, waarin de patiënt zich veilig voelt door hem het vertrouwen terug te schenken in zijn lichamelijke en intellectuele mogelijkheden;14° beschikken over geneesheren die erkend zijn als geneesheer-specialist in de arbeidsgeneeskunde;15° geplaatst zijn onder de effectieve geneeskundige leiding bedoeld bij artikel 862, 1°, van deze beslissing, en die daarenboven, blijk geeft een erkende bevoegdheid in inwendige geneeskunde te bezitten;16° over afzonderlijke lokalen beschikken voor de medische vleugel en de verblijfsvleugel;het aantal en de oppervlakte ervan dienen aangepast te zijn aan het aantal behandelde gehandicapte personen; 17° wat de medische vleugel betreft : a) volgende lokalen omvatten : _ lokaal voor het secretariaat en voor het klasseren van archieven; - lokaal voor de psychologische onderzoekingen met bureau voor de psycholoog; - lokaal voor de sociale assistent(e); - lokaal voor de cardiologische basisonderzoeken en de functionele onderzoekingen; b) de volgende speciale uitrusting omvatten : - het gebruikelijk materieel : electrocardiograaf met meerdere kanalen en voorzien van onderdelen voor het opnemen van de fonomechanogrammen, een toestel voor radioscopie of radiografie, materieel voor de studie van de pulmonaire functie (in rust gebruikelijke spirografie, met bepaling van het residueel volume); - het materieel voor de functionele cardiopulmonaire onderzoekingen voor het grondig onderzoek van de pulmonaire en de hartfunctie in rust en bij inspanning (ergometrische fiets of roltapijt, E.C.G. of oscilloscoop, toestellen voor het meten van de ventilatie en van het zuurstofverbruik en eventueel van de bloedgassen, defibrillator en materieel voor hoogdringende reanimatie); 18° wat de verblijfsvleugel betreft : a) gemeenschappelijke kamers, bijzonder comfortabel en met een gezellige sfeer;b) eetzaal;c) turnzaal waarvan het volume in verhouding moet staan tot het aantal patiënten in training, bevattende : - volledig materieel voor kinesitherapie (fietsen, Adams-trainer, katrollen); - een terrein voor gemeenschapsspelen (basketball, volley-ball); - een medisch bureau voor rechtstreeks toezicht (eventueel gekoppeld aan de telemetrie) van de hartlijders in training en dat over hetzelfde reanimatiemateriaal beschikt als de medische vleugel; - lokaal voor traditionele en preprofessionele ergotherapie; - een vergaderzaal die diverse mogelijkheden van vrijetijdsbesteding biedt (lezen, televisie, gezelschapsspelen zoals kaarten, schaken, enz.); - bureau voor de kinesist; - een kleine zaal voor conferenties, periodieke informatievergaderingen, filmvertoningen. HOOFDSTUK II. - Erkenningsprocedure

Art. 865.De aanvragen tot voorlopige erkenning moeten ingediend worden, bij een ter post aangetekend schrijven, bij "AWIPH" en vermelden : 1° de benaming, de juridische vorm en het adres van de organiserende macht;2° de samenstelling van het beheersorgaan, van de organiserende macht en van het centrum of de dienst;3° de naam en het adres van de personen die verantwoordelijk zijn voor het dagelijks beheer van het centrum of van de dienst voor revalidatie;4° het adres van het centrum of de dienst;5° de soorten handicaps waarvoor het centrum of de dienst bestemd is. In voorkomend geval, moet de aanvraag vergezeld gaan van een exemplaar van de statuten.

Art. 866.De erkenning wordt verleend, met of zonder voorbehoud, geweigerd of ingetrokken door het beheerscomité van "AWIPH", na advies van het technisch-medisch comité. "AWIPH" mag elk onderzoek dat het nodig acht en inzonderheid het centrum of de dienst doen bezoeken. Het geniet dezelfde bevoegdheden om na te gaan of het erkend centrum of de erkende dienst blijft voldoen aan de voor waarden van erkenning. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring Afdeling 1 - Subsidies voor de oprichting, de uitbreiding

of de inrichting van centra of diensten voor functionele revalidatie Onderafdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 867.De toelagen voor de oprichting, de vergroting of de inrichting van centra of diensten voor revalidatie, verleend door "AWIPH", worden toegekend volgens de bij deze afdeling vastgestelde criteria. " AWIPH " verleent deze toelagen binnen de perken van de op zijn begroting uitgetrokken kredieten.

Art. 868.De toelagen voor de oprichting betreffen de uitgaven die noodzakelijk zijn voor het in werking stellen van nieuwe centra of diensten voor revalidatie; de toelagen voor de vergroting betreffen de uitgaven die noodzakelijk zijn voor de uitbreiding van bestaande centra of diensten voor revalidatie.

Deze uitgaven omvatten : 1° voor wat de onroerende goederen betreft, hetzij de kosten van aankoop van de grond en de kosten van de opbouw van de gebouwen, hetzij de kosten van de aankoop en de verbouwing van de gebouwen, hetzij de huurprijs en de kosten van de verbouwing van de gebouwen;2° voor wat de uitrusting betreft, de kosten van aankoop van apparaten en van meubilair.

Art. 869.De toelagen voor de inrichting betreffen de uitgaven die noodzakelijk zijn voor de modernisering van de bestaande centra of diensten voor revalidatie. Deze uitgaven omvatten : 1° voor wat de onroerende goederen betreft, de kosten van de verbouwing van de gebouwen;2° voor wat de uitrusting betreft, de kosten van aankoop van apparaten en van meubilair. Onderafdeling 2 - Voorwaarden

Art. 870.Voor de toekenning van de toelagen wordt er slechts rekening gehouden met de aankopen, de werken en de huren die noodzakelijk zijn voor de werking van de installaties en technieken voor revalidatie die in aanmerking worden genomen voor de toekenning van de toelagen voor onderhoud aan de centra of diensten voor revalidatie. Geen toelage wordt verleend voor de aankopen, de werken en de huren die aanleiding hebben gegeven tot het verlenen van een toelage toegekend door de Minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort.

Het bedrag van de toegekende toelage is gelijk aan 60 t.h. van de kosten van de aankopen, van de werken en van de huren die door "AWIPH" als noodzakelijk worden erkend, zoals die kosten volgens de bepalingen van deze afdeling zijn vastgesteld.

Wanneer "AWIPH" het nodig oordeelt, vraagt het aan het centrum of de dienst voor revalidatie alle rechtvaardigingsstukken waaruit de werkelijkheid van deze kosten blijken.

Art. 871." AWIPH " bepaalt voor elk centrum of voor elke dienst voor revalidatie waarvoor het een toelage voor de oprichting, de vergroting of de inrichting toekent, het aantal gehandicapte personen in functie waarvan het in de kosten van de aankopen, de werken en de huren tegemoetkomt.

Art. 872.De kosten van de werken voor de opbouw van de gebouwen worden in aanmerking genomen ten belope van hun werkelijk bedrag en zulks onder de volgende voorwaarden : 1° er wordt rekening gehouden met het werkelijk bebouwd aantal m2; evenwel mag, rekening gehouden met het aantal gehandicapte personen in functie waarvan "AWIPH" tegemoetkomt, het in aanmerking genomen aantal m2 niet meer bedragen dan 12 m2 per gehandicapte persoon; 2° er wordt rekening gehouden met de werkelijke kostprijs per m2; evenwel mag, onder voorbehoud van het bij het derde en het vierde lid bepaalde, de in aanmerking genomen kostprijs 210,00 € per m2 niet overschrijden.

Deze maximumprijs van 210,00 € per m2 is van toepassing op de bouwwerken uitgevoerd in de loop van het jaar 1967. Hij stemt overeen met het peil van de kostprijs van het handwerk in de bouwsector per 1 april 1967.

Wat de in de loop van de volgende jaren uitgevoerde bouwwerken betreft, varieert de in het 2° van het eerste lid vastgestelde maximumprijs van jaar tot jaar in verhouding met de schommeling van het peil van de kostprijs van het handwerk in de bouwsector en zulks volgens de hiernavolgende regels : 1° er wordt van uitgegaan dat de kostprijs van het handwerk 40 pct.in de kostprijs van de bouw uitmaakt; 2° de in aanmerking te nemen schommeling van het peil van de kostprijs van het handwerk is deze opgetekend op 1 april van het beschouwd jaar, zoals zij blijkt uit de gegevens opgemaakt door het Ministerie van Openbare Werken. Wanneer de bouwwerken gespreid zijn over meerdere jaren, wordt toepassing gemaakt van een gemiddelde maximumprijs proportioneel aan het respectief aantal volle maanden gedurende welke, in de loop van elk der beschouwde jaren, de bouwwerken werden voortgezet. § 1bis. Voor de toepassing der bepalingen van § 1 wordt geen rekening gehouden met volgende installaties : 1° de gymnastiekzalen, 2° de sportzalen, 3° de installaties voor collectieve hydrotherapie met zwembad, of gelijkaardige installaties, 4° de sportvelden. De kosten van de werken voor de opbouw van de gebouwen worden in aanmerking genomen ten belope van hun werkelijk bedrag.

Art. 873.De kosten van aankoop van de grond worden slechts in aanmerking genomen ten belope van : 1° a) de oppervlakte of het gedeelte van de oppervlakte nodig voor de opbouw van de gebouwen die door "AWIPH" als noodzakelijk worden erkend in toepassing van artikel 870, vermeerderd met 25 t.h.; b) de oppervlakte gebruikt voor de installaties en technieken voor revalidatie in openlucht, inzonderheid de wandelpaden en de sportterreinen.2° een maximumprijs van 37,00 € per m2.

Art. 874."AWIPH" kan afwijken van de bij artikel 872, § 1, 1°, en artikel 873, 1°, voorziene beperkingen inzake de de in aanmerking te nemen oppervlakte, wanneer de aanvrager doet blijken dat het onontbeerlijk is inzonderheid omwille van de categorie minder-validen waartoe hij zich richt, van de activiteiten die hij uitvoert of van de voorschriften van stedenbouw, dat het centrum of de dienst beschikt over een oppervlakte, bebouwd of niet-bebouwd, die groter is dan de maximumoppervlakte voorzien bij deze bepalingen.

Alleen de oppervlakte vereist voor het aanleggen van binnenstraten en de aansluiting ervan op het openbaar domein, van parkeerruimten voor voertuigen en van garages worden in aanmerking genomen.

In dat geval wordt de berekening van het bedrag van de toe te kennen toelagen op afzonderlijke wijze gedaan voor de bouwwerken en de aankoop van de grond in aanmerking genomen binnen de perken vastgesteld bij artikel 872, § 1,1°, en artikel 873, 1°, en voor deze in aanmerking genomen krachtens deze paragraaf.

Art. 875.De kosten van aankoop van de gebouwen worden slechts in aanmerking genomen ten belope van de prijs waarop "AWIPH" het onroerend goed schat; het niet bebouwde gedeelte van de grond wordt bij deze schatting slechts in aanmerking genomen ten belope van een oppervlakte gelijk aan 25 t.h. van de oppervlakte ingenomen door de gebouwen en van de oppervlakte gebruikt voor de installaties en de technieken voor revalidatie in openlucht.

Art. 876.De kosten van de verbouwingswerken worden slechts in aanmerking genomen ten belope van een maximumbedrag gelijk aan 20 t.h. van de prijs waarop "AWIPH" het onroerend goed schat; het niet bebouwde gedeelte van de grond wordt bij deze schatting slechts in aanmerking genomen ten belope van een oppervlakte gelijk aan 25 t.h. van de oppervlakte ingenomen door de gebouwen en van de oppervlakte gebruikt voor de installaties en technieken voor revalidatie in openlucht.

Art. 877.De huurkosten der gebouwen worden slechts in aanmerking genomen gedurende de periode die "AWIPH" noodzakelijk oordeelt voor de uitvoering van de verbouwingswerken.

Art. 878.De kosten van aankoop van de apparaten en van het meubilair worden slechts in aanmerking genomen ten belope van de prijs door "AWIPH" vastgesteld op basis van de verkoopsvoorwaarden overgelegd door ten minste drie verschillende leveranciers.

Art. 879.De toelage toegekend voor de aankoop en de verbouwing van gebouwen mag in geen geval hoger zijn dan het maximumbedrag van de toelage die, rekening houdende met het aantal minder-validen in functie waarvan "AWIPH" tegemoetkomt, bij toepassing van deze afdeling verleend ware geweest voor de aankoop van de grond en de opbouw van de gebouwen.

Art. 880.De toelage voor de huur en het verbouwen van de gebouwen wordt slechts toegekend voor zover de duur van de huur, gelet op de belangrijkheid van de uit te voeren verbouwingswerken, door "AWIPH" als voldoende wordt geacht.

Art. 881.De toelagen worden slechts toegekend voor zover de aanvrager, binnen de termijn opgelegd krachtens artikel 886, tweede lid, 2°, "AWIPH" volgende stukken voorlegt : 1° een volledig plan van de aankopen, werken en huren en inzonderheid : a) voor wat de onroerende goederen betreft : een uittreksel uit de stafkaart waarop de ligging van de aan te kopen gronden, de aan te kopen, te bouwen, te huren of te verbouwen gebouwen, is vermeld; een uittreksel uit het kadastraal plan dat de percelen, honderd meter in de omtrek van het centrum of de dienst, opgeeft : de plannen, doorsneden en gevels, op de schaal van 1/100, van de aan te kopen, op te bouwen of te verbouwen gebouwen; een kostenbegroting van de prijs van de aan te kopen grond, van de aan te kopen, te huren of te verbouwen gebouwen, van de uit te voeren opbouw- of verbouwingswerken; b) voor wat de uitrusting betreft : een memorie die, gelet op de installaties en technieken voor revalidatie die in het centrum of de dienst zullen gebruikt worden, het nut van de aankoop van de apparaten en de noodzakelijkheid van de aankoop van het meubilair rechtvaardigt; een kostenbegroting van de kosten van aankoop van de apparaten en het meubilair, vergezeld van de verkoopsvoorwaarden overgelegd door ten minste drie verschillende leveranciers; 2° het bewijs dat hij over de nodige sommen beschikt om het verschil te dekken tussen de in de kostenbegrotingen voorziene kosten van de aankopen, werken en huren en het maximumbedrag van de eventuele toelage van "AWIPH".Wanneer deze sommen geheel of gedeeltelijk door een lening moeten gevormd worden, moet de aanvrager er een principiële belofte van een geldschieter bijvoegen betreffende het bedrag van de lening die moet worden toegestaan en de jaarlijkse rentevoet; 3° de verbintenis om de procedure in acht te nemen ingesteld bij het besluit van de Regent van 11 februari 1946 houdende goedkeuring van de titels I en II van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming;4° de verbintenis voorzien bij artikel 83 van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen;de bestemming van de apparaten en het meubilair voor de aankoop waarvan een toelage wordt verleend moet behouden blijven gedurende de door "AWIPH" bepaalde afschrijvingstermijn; 5° de verbintenis om aan de voorwaarden van voorlopige en definitieve erkenning te voldoen;6° de verbintenis om het geheel van de onroerende goederen en van de uitrusting te verzekeren tegen brand- en aanverwante risico's;7° de verbintenis om de afgevaardigde van "AWIPH" toe te laten ter plaatse de overeenstemming na te gaan van de aankopen en de opbouw- en verbouwingswerken met het door "AWIPH" goedgekeurd plan, alsook de bestemming gegeven aan de toegekende toelage, en daartoe alle registers, boeken, staten, boekhoudkundige bescheiden, briefwisseling en andere nuttige documenten raadplegen;8° de aanduiding van de goederen waarop hij een hypotheek kan toestaan ter waarborging van de verbintenissen bedoeld bij 3° tot 7°.

Art. 882.De reeds gedane aankopen, werken en huren kunnen het voorwerp van de toekenning van de bij deze afdeling voorziene toelagen slechts uitmaken voor zover de datum van de aankoop, deze van het begin der werken en deze van de aanvang van de huur niet meer dan twee jaar het jaar voorafgaan voor hetwelk de aanvraag om toelage geldig is ingediend.

Onderafdeling 3 - Procedure

Art. 883."AWIPH" beslist over de aanvragen om toelage rekening houdend met de orde van belangrijkheid van de behoeften der diverse categorieën van gehandicapte personen en der verschillende gewesten van het land, alsook, met de respectieve mogelijkheden tot herstel van de fysische en geestelijke geschiktheid van de gehandicapte personen die, gelet op de installaties en de technieken voor revalidatie die het centrum of de dienst zal aanwenden, door de verschillende aanvragen geboden worden.

Art. 884.De aanvraag moet de naam en het adres van de aanvrager specificeren en wanneer het om een rechtspersoon van privaat recht gaat, gepaard gaan met : 1° de aanduiding van de naam en het adres van de personen die hem in de gerechtelijke en buitengerechtelijke akten vertegenwoordigen;2° een voor eensluidend verklaard afschrift van zijn statuten;3° een getuigschrift van goed zedelijk gedrag voor ieder persoon die deel uitmaakt van zijn beheersorganen. Wanneer de aanvrager een fysiek persoon is, moet hij bij zijn aanvraag een getuigschrift van goed zedelijk gedrag voegen.

Art. 885.De aanvraag om toelage moet nauwkeurig haar voorwerp specificeren en het bewijs leveren van het belang dat de toekenning van de gevraagde toelage heeft voor de sociale reclassering van de gehandicapte personen en inzonderheid : 1° de toestand inzake de geneeskundige uitrusting voor revalidatie preciseren, waarin het gewest, waar het centrum of de dienst wordt opgericht, vergroot of ingericht, zich bevindt;2° de ruimte aangegeven in functie waarvan het centrum of de dienst wordt opgericht, vergroot of ingericht. Daarenboven moet de aanvraag de termijn vermelden binnen welke de gevraagde toelage zal aangewend worden en vergezeld zijn van een voorontwerp dat de beoogde aankopen, werken en huren, met een schatting van hun kostprijs, aanduidt.

Art. 886.Voor elke aanvraag neemt "AWIPH" een principiële beslissing betreffende de toekenning van een toelage.

Ingeval de principiële beslissing gunstig is, vermeldt "AWIPH" : 1° het aantal gehandicapte personen in functie waarvan "AWIPH" zal tegemoetkomen;2° de termijn binnen welke de documenten, inlichtingen en verbintenissen, bepaald in artikel 881, toegezonden moeten worden.

Art. 887.In de definitieve beslissing tot toekenning vermeldt "AWIPH" het bedrag van de toegekende toelage met nadere bepaling van : 1° de elementen op basis waarvan het bedrag van de toelage, overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling, werd berekend;2° de wijzigingen die het eventueel acht te moeten doen aanbrengen in het plan der aankopen, werken en huren en van de aanvaarding waarvan het de vereffening van de toelage afhankelijk stelt;3° het bedrag en de rangorde van de hypothecaire inschrijving die het eventueel ter waarborging van de door de aanvrager aangegane verbintenissen vereist. Onderafdeling 4 - Vereffening

Art. 888.Het bedrag van de toegekende toelage wordt slechts vereffend voor zover de aankopen, werken of huren overeenkomstig het door "AWIPH" goedgekeurd plan uitgevoerd zijn.

Art. 889.§ 1. De toelage betreffende de aankoop van de grond wordt vereffend bij de voltooiing van de funderingen van de gebouwen die hierop gebouwd moeten worden. § 2. De toelage voor de opbouw van de gebouwen wordt vereffend : 1° ten belope van 50 t.h. op het ogenblik van de voltooiing van de ruwbouw; 2° ten belope van 50 pct.op het ogenblik van de inwerkingstelling van het centrum of de dienst; deze betaling wordt eerst gedaan nadat de aanvrager een afschrift heeft doen geworden van de betekening die hij, in voorkomend geval, gehouden is te doen in toepassing van artikel 18 van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, goedgekeurd bij het besluit van de Regent van 11 februari 1946. § 3. De toelage voor de aankoop van de gebouwen wordt vereffend op het ogenblik van de aankoop. § 4. De toelage betreffende de huur van de gebouwen wordt vereffend op de in de huurceel bepaalde vervaldagen. § 5. De toelage betreffende de verbouwing van de gebouwen wordt vereffend op het ogenblik van de inwerkingstelling van het centrum of de dienst; deze betaling wordt eerst gedaan nadat de aanvrager een afschrift heeft doen geworden van de betekening die hij, in voorkomend geval, gehouden is te doen in toepassing van artikel 18 van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, goedgekeurd bij het besluit van de Regent van 11 februari 1946. § 6. De toelage betreffende de aankoop van apparaten en van meubilair wordt vereffend na overlegging door de aanvrager van een afschrift van de factuur en van een verklaring die bewijst dat de apparaten of het meubilair hem in degelijke staat werden geleverd.

Onderafdeling 5 - Terugbetaling

Art. 890.In geval van niet-naleving van de verbintenissen, bedoeld bij artikel 881, 3° tot 7°, is de aanvrager gehouden de hem toegekende toelage terug te betalen. Afdeling 2 - Subsidies voor het onderhoud van extramurale centra of

diensten voor functionele revalidatie Onderafdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 891."AWIPH" kent aan de extramurale centra of diensten voor revalidatie onderhoudssubsidies toe volgens de criteria vastgesteld bij deze afdeling.

Art. 892.§ 1. Voor elk kwartaal van het kalenderjaar wordt aan het centrum of de dienst voor revalidatie een toelage toegekend, berekend in functie van de belangrijkheid van de installaties en de technieken voor revalidatie en van het personeel, door het centrum of de dienst aangewend in de loop van het vorige kwartaal. § 2. De periodes van inactiviteit van het centrum of de dienst in de loop van het voorgaande kwartaal, inzonderheid deze welke te wijten zijn aan vakantie, vormen geen beletsel voor de toekenning van de driemaandelijkse toelage voor zover deze periodes van inactiviteit zich rechtvaardigen gelet inzonderheid op de voorwaarden van erkenning waaraan het centrum of de dienst moet beantwoorden en op de verschillende categorieën gehandicapte personen tot welke het centrum of de dienst zich richt.

In dat geval wordt het bedrag van de driemaandelijkse toelage evenwel verminderd ten belope van een zesde van haar bedrag per volle maand inactiviteit in de loop van het beschouwd voorgaande kwartaal. § 3. Wanneer "AWIPH" van oordeel is dat de periode van inactiviteit geheel of gedeeltelijk ongerechtvaardigd is, wordt het bedrag van de toegekende driemaandelijkse toelage proportioneel verminderd tot het aantal volle maanden van werkelijke activiteit en, in voorkomend geval, van gerechtvaardigde inactiviteit van het centrum of de dienst in de loop van het voorgaande kwartaal. Evenwel kan "AWIPH" in geval van herhaling, de toekenning van de driemaandelijkse toelage weigeren.

Art. 893.§ 1. Voor elk van de installaties en technieken voor revalidatie en voor elk van de medewerkers aan de revalidatie, vermeld in de als bijlage opgenomen nomenclatuur en in de loop van het voorgaande kwartaal door het centrum of de dienst regelmatig aangewend, wordt aan het centrum of de dienst het aantal punten toegekend dat naast elk van deze installaties en technieken voor revalidatie en naast elk van deze medewerkers aan de revalidatie is aangeduid. § 2. De toekenning van de in de als bijlage opgenomen nomenclatuur aangeduide punten geschiedt rekening houdend met de bepalingen van de §§ 3 en 4. § 3. Onder uitrusting moet worden verstaan, een ingerichte en uitgeruste ruimte, waarin de gehandicapte personen individuele behandelingen ondergaan.

Onder zaal moet worden verstaan, een ingerichte en uitgeruste ruimte, waarin de gehandicapte personen individuele en/of collectieve behandelingen ondergaan.

Onder zitting moet worden verstaan, de verstrekking inzake revalidatie zoals zij bepaald is in de nomenclatuur, vastgesteld ter uitvoering van artikel 69 van het voornoemd koninklijk besluit van 5 juli 1963.

Onder regelmatig ingerichte discipline moet worden verstaan, een activiteit die plaats heeft gedurende de gehele klimatologisch gunstige periode, wanneer het een activiteit in open lucht betreft, of gedurende het gehele jaar, wanneer het een in een zaal uitgeoefende activiteit betreft, en die wordt uitgevoerd onder de leiding van een bevoegde verantwoordelijke, in aangepaste installaties en met het nodige collectief en individueel materieel. § 4. De installaties en technieken voor revalidatie worden slechts in aanmerking genomen voor zover zij bediend worden door bevoegd personeel, dat full-time door het centrum of de dienst wordt te werk gesteld.

Het aantal in aanmerking te nemen dagelijkse zittingen is het rekenkundig gemiddelde van het totaal der zittingen dat in de loop van het beschouwd kwartaal werd uitgevoerd.

Art. 894.Het bedrag van de voor elk kwartaal toegekende toelage wordt berekend door een som van 0,2652 euro uit te keren voor elk toegekend punt.

Onderafdeling 2 - Voorwaarden

Art. 895.§ 1. De toelage voor het onderhoud wordt slechts toegekend op voorwaarde dat het centrum of de dienst : 1° de erkenning geniet gedurende het gehele kwartaal, waarvoor de toelage wordt gevraagd;2° de erkenning heeft genoten gedurende het kwartaal dat voorafgaat aan datgene waarvoor de toelage wordt gevraagd;wanneer het centrum of de dienst slechts gedurende een gedeelte van het vorige burgerlijk kwartaal is erkend geweest, wordt het bedrag van de toelage verminderd met een of met twee derden naargelang het centrum of de dienst de erkenning respectievelijk gedurende ten minste twee volle maanden of ten minste een volle maand van het kwartaal heeft genoten. § 2. Voor de centra of de diensten voor revalidatie die voor de eerste maal worden erkend of die, na een onderbreking van hun erkenning, opnieuw worden erkend, wordt het bedrag van de eerste driemaandelijkse toelage die hun na deze erkenning wordt verleend, vermenigvuldigd met twee, twee en een half of vier naargelang, bij toepassing van § 1, respectievelijk drie, twee of één maand activiteit voor de berekening van deze eerste driemaandelijkse toelage in aanmerking werden genomen.

Art. 896.§ 1. Voor elk kwartaal waarvoor de toelage wordt gevraagd, moet het centrum of de dienst "AWIPH" een verklaring op eer laten geworden, die, in functie van de als bijlage opgenomen nomenclatuur, de installaties en technieken voor revalidatie en de medewerkers aan de revalidatie nauwkeurig opsomt, die in de loop van het vorige kwartaal regelmatig werden aangewend. § 2. De bij § 1 bedoelde verklaring moet worden ingediend vóór het verstrijken van de tweede maand van het kwartaal waarvoor de toelage wordt gevraagd.

De verklaring moet evenwel worden ingediend : vóór het verstrijken van een periode van dertig dagen, te rekenen vanaf de betekening van de beslissing tot erkenning, wanneer het gaat om centra of diensten die voor de eerste maal worden erkend of die, na een onderbreking van hun erkenning, opnieuw worden erkend.

Het beheerscomité van " AWIPH " kan, bij gemotiveerde beslissing, afwijken van de termijnen voorzien bij het eerste en het tweede lid, zo het centrum of de dienst doet blijken dat de vertraging te wijten is aan een oorzaak onafhankelijk van zijn wil. § 3. De bepalingen van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen te doen in verband met subsidies en vergoedingen van elke aard, die geheel of gedeeltelijk ten laste van de Staat zijn, zijn van toepassing op de bij dit artikel bedoelde verklaring.

Art. 897.De bij deze onderafdeling voorziene toelagen worden slechts toegekend voor zover het centrum of de dienst "AWIPH" : 1° een afschrift bezorgt van zijn eindeboekjaarsrekeningen betreffende de jaren voor welke hem toelagen worden verleend;2° de verbintenis laat geworden de afgevaardigden van "AWIPH" toe te staan ter plaatse de juistheid van de bij artikel 896 bedoelde verklaringen te controleren, alsook de aan de toegekende toelage gegeven bestemming en daartoe alle registers, boeken, staten, boekhoudkundige bescheiden en andere nuttige documenten te raadplegen. TITEL IX. - Voorzieningen voor integratie in het arbeidsproces HOOFDSTUK I. - Centra en diensten voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze Afdeling 1 - Erkenningsvoorwaarden

Art. 898.Om erkend te worden, moeten de centra en diensten voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze : 1° opgericht zijn als openbare dienst of als vereniging zonder winstgevend doel of een andere wettelijke vorm vertonen die het nastreven van een materieel voordeel uitsluit of deel uitmaken van een universiteit;wanneer de inrichtende macht van het centrum of van de dienst opgericht is onder de vorm van een rechtspersoon van privaatrecht, mag het beheersorgaan geen aantal personen bevatten behorend tot dezelfde familie, echtgenoten en bloed- of aanverwanten tot de tweede graad inbegrepen, dat hoger is, voor elke familie, dan een derde van het totale aantal leden waaruit dit beheersorgaan is samengesteld; 2° zich werkelijk bezighouden met de voorlichting bij studie of beroepskeuze van de gehandicapte personen die behoren tot de categorie tot welke zij zich richten, zonder zich evenwel strikt te moeten beperken tot het onderzoek van de mindervaliden alleen;3° rekening gehouden met de categorie gehandicapte personen tot dewelke zij zich richten, beschikken over adviseurs of raadgevers die beantwoorden aan de bij artikel 899 bedoelde voorwaarden;4° zich de medewerking verzekeren van een geneesheer erkend als specialist in de geneeskundige tak waartoe de categorie gehandicapte personen behoort tot dewelke het centrum of de dienst zich richt;5° beschikken over een uitrusting die een volledig onderzoek van de gehandicapte persoon mogelijk maakt en die inzonderheid bevat : a) een stel verbale, niet-verbale, performantie- en motivatieproeven aangepast aan elk niveau van de beoogde voorlichting bij beroepskeuze, b) een stel proeven voor elke graad van het lager onderwijs met het oog op het onderzoek van de pedagogisch achterlijken, c) een testbatterij aangepast aan het onderzoek van de gehandicapte personen, die behoren tot de categorie tot dewelke zij zich richten;6° beschikken over lokalen waarvan zij het uitsluitend gebruik hebben tijdens de uren van raadpleging, lokalen die voldoende hygiëne en veiligheid bieden en die gemakkelijk toegankelijk zijn voor de gehandicapte personen die behoren tot de categorie tot dewelke zij zich richten;7° zich verbinden om aan "AWIPH" alle rechtvaardigende documenten, vereist voor de uitoefening van zijn controle, ter beschikking te stellen en zich aan zijn toezicht onderwerpen.

Art. 899.De adviseurs en assistenten die in de centra of diensten voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze de onderzoekingen uitvoeren moeten beantwoorden aan de volgende voorwaarden : 1° drager zijn : a) van het diploma van licentiaat in de beroepsoriëntering en selectie, van licentiaat in de psychologische wetenschappen, van licentiaat in de toegepaste psychologie of van licentiaat in de opvoedkundige wetenschappen, voor wat de adviseurs betreft, b) van het getuigschrift van bekwaamheid tot het ambt van adviseur of van assistent inzake beroepskeuze afgeleverd overeenkomstig het koninklijk besluit van 22 oktober 1936 betreffende het getuigschrift van bekwaamheid tot het ambt van assistent inzake beroepskeuze, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 mei 1958 en 13 augustus 1962, voor wat de assistenten betreft : 2° een voldoende specialisatie inzake voorlichting bij beroepskeuze van de minder-validen, die behoren tot de categorie waarmede zij zich bezighouden, rechtvaardigen door het bewijs te leveren een voldoende stage gedaan te hebben zowel wat de duur als wat het aantal uitgevoerde gespecialiseerde onderzoekingen betreft. Kunnen in aanmerking genomen worden, de stages gedaan : 1° hetzij in een centrum of dienst voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze opgericht door "AWIPH" voor sociale reclassering van de gehandicapte persoon of erkend overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk;2° hetzij in een dienst voor voorlichting bij studie- en beroepskeuze of in een psycho-medisch-sociaal centrum, opgericht of gesubsidieerd door de minister tot wiens bevoegdheid de nationale opvoeding behoort;3° hetzij, onder de leiding van een geneesheer, van een psycholoog of van een adviseur inzake voorlichting bij beroepskeuze, in een instelling, een centrum of een dienst gespecialiseerd inzake observatie, diagnose, herscholing of verpleging. Afdeling 2 - Erkenningsprocedure

Art. 900.De aanvragen tot voorlopige erkenning moeten ingediend worden, bij een ter post aangetekend schrijven, bij "AWIPH".

Zij vermelden de benaming, de zetel en het taalstelsel van het centrum of de dienst, specificeren de categorie of de categorieën gehandicapte personen tot dewelke zij zich richten, duiden de dagen en uren van raadpleging aan en zijn vergezeld : 1° van alle nuttige aanduidingen betreffende de statuten van het centrum of de dienst en, in voorkomend geval, van een exemplaar van deze statuten;2° voor elk van de adviseurs of assistenten die gespecialiseerde onderzoekingen verrichten, van een curriculum vitae dat zijn juiste identiteit aanduidt en dat inzonderheid alle passende elementen bevat om vast te stellen dat hij beantwoordt aan de voorwaarden bedoeld bij artikel 899;3° van alle passende elementen om vast te stellen dat het centrum of de dienst voldoet aan de verplichting bedoeld bij artikel 898, 4° ;4° van een beschrijving van de testbatterij die gebruikt wordt voor het onderzoek van de categorie gehandicapte personen tot dewelke het centrum of de dienst zich richt;5° van een beschrijving van de aangewende lokalen;6° van de verbintenis bedoeld bij artikel 898, 7°.

Art. 901.De voorlopige erkenning wordt verleend, geweigerd of ingetrokken door het beheerscomité van "AWIPH".

De aanvangsdatum van de erkenning of van de intrekking van erkenning wordt vermeld in de beslissing. HOOFDSTUK II. - Tegemoetkoming in de kosten van de onderzoekingen inzake voorlichting bij studie- of beroepskeuze Afdeling 1 - Tarieven

Art. 902.§ 1. De onderzoekingen inzake gespecialiseerde voorlichting bij studie- of beroepskeuze die gedaan worden door de centra of diensten voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze bedoeld bij artikel 283, tweede lid, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek worden vergoed volgens het tarief dat voorkomt op de volgende tabel.

Prestatie ten laste van " AWIPH " :


Categorie gehandicapte personen

Onderzoek voor gespecialiseerde voorlichting bij studie- of beroepskeuze zonder gespecialiseerd geneeskundig onderzoek

I


a) motorisch of fysiologisch gehandicapte personen

9,91 euro; b) Epileptici

24,79 euro

c) tbc-lijders in sanatorium

14,87 euro

d) hersenverlamden

14,87 euro

II


a) Blinden

24,79 euro

b) Doven

24,79 euro

III.

a) Debielen

24,79 euro

b) Karaktergestoorden

24,79 euro

Categorie gehandicapte personen

Onderzoek voor gespecialiseerde voorlichting bij studie- of beroepskeuze zonder gespecialiseerd geneeskundig onderzoek

IV.

Geesteszieken

24,79 euro

Prestatie ten laste van " AWIPH " :


Categorie gehandicapte personen

Onderzoek voor gespecialiseerde voorlichting bij studie- of beroepskeuze zonder gespecialiseerd geneeskundig onderzoek

I


a) Motorisch of fysiologisch gehandicapte personen

15,87 euro

b) Epileptici

30,74 euro

c) tbc-lijders in sanatorium . 20,82 euro

d) hersenverlamden

20,82 euro

II


a) Blinden

30,74 euro

b) Doven

30,74 euro

III.

a) Debielen

30,74 euro

b) Karaktergestoorden

30,74 euro

Categorie gehandicapte personen

Onderzoek voor gespecialiseerde voorlichting bij studie- of beroepskeuze zonder gespecialiseerd geneeskundig onderzoek . IV. Geesteszieken

30,74 euro


De kosten van het onderzoek voor gespecialiseerde voorlichting bij studie- of beroepskeuze met gespecialiseerd geneeskundig onderzoek en inobservatiestelling worden, voor de categorieën van gehandicapte personen voor welke deze kosten niet gespecifieerd zijn in boven bedoelde tabel, vastgesteld door "AWIPH" met verwijzing tot de kosten bepaald in voormelde tabel voor de andere categorieën van gehandicapte personen. § 2. De exploraties, navorsingen of bijzondere geneeskundige onderzoekingen die eventueel nodig zijn worden gehonoreerd overeenkomstig het tarief bepaald bij artikel 1 van het ministerieel besluit van 3 april 1964 houdende vaststelling van de voorwaarden voor betaling van de kosten van de geneeskundige onderzoekingen gedaan ter uitvoering van de artikelen 8, 14 en 30 van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen. § 3. De kosten van deze onderzoekingen zijn volledig ten laste van "AWIPH" dat ze rechtstreeks betaalt.

Geen enkele tussenkomst in de kosten van deze onderzoekingen mag van de gehandicapte persoon worden geëist. Afdeling 2 - Procedure

Art. 903.De aanvragen tot onderzoek gericht aan de centra of diensten voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze bedoeld bij artikel 283, tweede lid, 3°, van het decreetgevend deel van het Wetboek, specificeren of een gespecialiseerd geneeskundig onderzoek, exploraties, navorsingen of bijzondere geneeskundige onderzoekingen of een inobservatiestelling kunnen of moeten uitgevoerd worden.

De gespecialiseerde geneeskundige onderzoekingen, de exploraties, navorsingen en bijzondere geneeskundige onderzoekingen en de inobservatiestellingen mogen, op straffe van uitgesloten te worden van de betaling voor deze prestaties, slechts uitgevoerd worden mits voorafgaande toestemming van "AWIPH".

Art. 904.De verslagen en protocollen van onderzoek worden aan "AWIPH" gezonden door bemiddeling van de gehandicapte persoon of van zijn wettelijke vertegenwoordiger.

De rekeningen worden rechtstreeks aan "AWIPH" toegezonden. HOOFDSTUK III. - Centra voor beroepsopleiding Afdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 905.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° de begunstigde : de gehandicapte persoon zoals omschreven in artikel 261 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en die ten minste 18 jaar oud is;2° de beroepsopleiding : het proces voor sociale integratie en inschakeling in het beroepsleven met mogelijk volgende fases : a) een waarnemingsfase bestaande uit ofwel afzonderlijk ofwel opeenvolgend : - een onderdompelingperiode van de begunstigde, met het oog op kennismaking van betrokkene met de werkelijkheid van de vooropgestelde beroepsopleiding, met als doel de bevestiging dat zijn project voor beroepsopleiding relevant is; - een module voor de bewustwording en de inschakeling van de stagiair, met tot doel het opmaken van de balans van zijn vaardigheden, het ontdekken van een beroep, het verduidelijken van het project voor zijn beroepsleven en het bewerkstelligen dat hij actor van zijn inschakelingtraject wordt; b) een vooropleiding van de stagiair bestaande uit de verwerving van de basisvaardigheden die noodzakelijk zijn voor het aanvangen van het proces van sociale integratie en inschakeling in het beroepsleven;c) het aanleren door de stagiair van een beroep of een functie;d) een voortgezette opleiding door de bijwerking van de vaardigheden al naar gelang van de evoluerende behoeften van de begunstigde of de stagiair en de bedrijven. Beroep of functie dienen te worden aangeleerd op grond van een aangepaste pedagogie die berust op het begrip van de afwisselende opleiding bedoeld onder 6°.

Voor de andere fases van de beroepsopleiding kan het centrum eveneens voorzien in opleidingsperiodes in opleidingsbedrijven.

De beroepsopleiding kan plaatsvinden in het kader van een opleiding voor beginners of van een beroepsomschakeling; 3° het centrum : het centrum voor beroepsopleiding erkend door "AWIPH", dat voorziet in de beroepsopleiding ten voordele van de begunstigden;4° de overeenkomst : de overeenkomst waarbij de beroepsopleiding bedoeld onder 2°, a), tweede streepje, b) en c) en, in voorkomend geval, 1°, geformaliseerd wordt;5° de stagiair : de begunstigde die een beroepsopleidingovereenkomst met het centrum ondertekend heeft;6° de afwisselende opleiding : elke actie waarbij één of meerdere opleidingsmedewerkers en één of meerdere werkgevers betrokken worden bij de doorvoering van een programma inzake kwalificerende opleiding waarbij een praktische opleiding met een theoretische opleiding gecombineerd wordt, die algemeen en/of professioneel van aard zijn;7° het opleidingsbedrijf : elk bedrijf uit de privé- of de overheidssector die in een samenwerkingsverband met het centrum bijdraagt tot de beroepsopleiding van de stagiair;8° het einddoel : het beroep of de functie beoogd door de opleiding;9° de omscholingsovereenkomst : de overeenkomst bedoeld in afdeling 3 van hoofdstuk 5 van dit boek;10° de opvolging na opleiding : elke actie die door het centrum ondernomen wordt en die via een overeenkomst geformaliseerd wordt, in een periode van drie jaar te rekenen van het vertrek van de stagiair uit het centrum, met als doel de begeleiding van de stagiair tijdens het proces van sociale integratie en inschakeling in het beroepsleven, waarbij diens inschakeling na opleiding beoogd of ondersteund wordt;11° de inschakeling na opleiding : elke beroepsactiviteit met een duur van minstens drie jaar die in de privé- of in de overheidssector dan wel als zelfstandige uitgeoefend wordt in een periode van drie jaar volgend op het einde van de beroepsopleiding;12° de directeur : de als dusdanig betaalde natuurlijke persoon gemachtigd om krachtens een schriftelijke bevoegdheidsoverdracht van de raad van bestuur en onder diens verantwoordelijkheid het dagelijks beheer van het centrum op zich te nemen, minstens voor wat betreft : a) de doorvoering en de opvolging van het pedagogisch project bedoeld in de artikelen 915 en 916;b) het personeelsbeheer;c) het financieel beheer;d) de toepassing van de geldende regelgevingen;e) de vertegenwoordiging van het centrum in diens betrekkingen met "AWIPH";13° het integratiepersoneel : de personeelsleden bevoegd voor beroepsintegratie;14° het maatschappelijk personeel : de maatschappelijke assistenten;15° het pedagogisch personeel : de opleiders en de psychologen. Afdeling 2 - Opdrachten

Art. 906.De opdracht van de centra bestaat erin : 1° in een beroepsopleiding te voorzien zoals bedoeld in artikel 905, 2°, die aangepast is aan de categorieën begunstigden voor wie het centrum erkend is, waarbij indien mogelijk erover gewaakt wordt dat het opgevangen publiek wat de handicap betreft zo heterogeen mogelijk samen is gesteld;2° de stagiairs de opvolging na opleiding voor te stellen en op hun verzoek deze dienst bedoeld in artikel 905, 10°, te verlenen, in een samenwerkingsverband met de plaatselijke actoren van de inschakeling in het beroepsleven, alsmede met elke instelling en/of plaatselijke overheid die de beroepsintegratie van gehandicapte personen bevordert;3° indien er een omscholingsovereenkomst is ondertekend met personen die in aanmerking zijn gekomen voor een opleiding in een centrum, de opmaak van het programma en de opleiding door het bedrijf of de overheidsinstelling die mede de overeenkomst ondertekend hebben, te ondersteunen;4° indien er een omscholingsovereenkomst is ondertekend met personen die niet in aanmerking zijn gekomen voor een opleiding in een centrum, de opmaak van het programma en de opleiding door het bedrijf of de overheidsinstelling die mede de overeenkomst ondertekend hebben, te ondersteunen op verzoek van "AWIPH". In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°, dient de ondersteuning gewaarborgd te worden door een opleider in het betrokken einddoel.

Art. 907.§ 1. De onderdompelingsperiode bedoeld in artikel 905, 2°, a), eerste streepje, heeft een maximumduur van 38 uur. Op verzoek van "AWIPH" of van het centrum dan wel van de begunstigde na instemming van "AWIPH" kan die duur verlengd worden met maximum 38 uur. § 2. Het centrum en, in voorkomend geval, het opleidingsbedrijf verzekeren de begunstigde tegen mogelijke ongevallen op de plaatsen waar de onderdompeling zijn beslag krijgt en tijdens de verplaatsing naar die plaatsen.

Het centrum en, in voorkomend geval, het opleidingsbedrijf verzekeren de begunstigde eveneens op het vlak van de burgerlijke aansprakelijkheid zowel voor de schade aan machines en gereedschap als voor de materiële of lichamelijke schade die aan derden toegebracht zou worden tijdens de onderdompelingperiode.

De eventuele schadeloosstelling wordt berekend volgens hierna volgende modaliteiten : 1° de medische, farmaceutische, ziekenhuis-, prothese-, orthopedische kosten, de daarmee verbonden verplaatsingskosten, evenals de begrafeniskosten worden vastgesteld overeenkomstig de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, na aftrek van de bijdrage van de ziekte- en invaliditeitsverzekering;2° wat betreft de vergoeding voor tijdelijke onbekwaamheid, wordt het maximumbedrag van de vergoeding, geïndexeerd overeenkomstig voormelde wet van 10 april 1971, vastgelegd op 90 % van het gewaarborgd gemiddeld maandelijks minimuminkomen van toepassing op het ogenblik van het ongeval, na aftrek van elke andere wettelijke en reglementaire tegemoetkoming;3° de schadeloosstelling wegens permanente arbeidsongeschiktheid of overlijden wordt vastgesteld overeenkomstig de wet van 10 april 1971 voornoemd, waarbij het referentieloon uitsluitend bestaande uit het gemiddeld gewaarborgd minimummaandinkomen op het ogenblik van het ongeval of, in voorkomend geval, van het overlijden. § 3. De module voor de bewustwording en de inschakeling bedoeld in artikel 905, 2°, a), tweede streepje, heeft een maximumduur van 456 uur.

Art. 908.De vooropleidingsperiode bedoeld in artikel 905, 2°, b), heeft een maximumduur van 1 824 uur.

Art. 909.§ 1. De fase waarin een beroep of een functie wordt aangeleerd bedoeld in artikel 905, 2°, c), kan over de vier hierna volgende inwerkingscycli gespreid worden : 1° een bijscholing en/of een initiatie van de stagiair;2° het aanleren van de vooraf vereiste vaardigheden;3° een kwalificerende opleiding;4° een vervolmaking en een inschakeling in het beroepsleven, in voorkomend geval, in het kader van een omscholingsovereenkomst. De totale maximumduur voor de aanleerfase bedraagt 5 472 uur.

De totale maximumduur voor de periodes 1° en 2° bedraagt 912 uur. § 2. De inwerkingcycli bedoeld in § 1, eerste lid, 3° en 4°, dienen in een opleidingsbedrijf plaats te vinden ten belope van minstens 30 % en hoogstens 70 % van hun duur. § 3. De stagiairs die naast hun opleiding een beroepsactiviteit uitoefenen in de privé- of in de overheidssector dan wel als zelfstandige, zijn vrijgesteld van de periodes in een opleidingsbedrijf, voorzover hun beroep verband houdt met de gevolgde opleiding. § 4. Voor de stagiairs wier evaluatie in de inwerkingcycli bedoeld in § 1, eerste lid, 1° en 2°, erop wijst dat ze een aangepaste werkbegeleiding nodig hebben, kunnen de latere opleidingsperiodes in een opleidingsbedrijf plaatsvinden in een bedrijf voor aangepast werk, in andere functies dan die waarvoor de begeleiding geldt.

Art. 910.De voortgezette opleiding bedoeld in artikel 905, 2°, d), heeft een maximumduur van 912 uur. Afdeling 3 - Erkenning

Onderafdeling 1 - Voorwaarden A. : Algemene voorwaarden

Art. 911.Naast de erkenningsvoorwaarden bedoeld in de artikelen 436 en 458 van het decreetgevend deel van het Wetboek voldoen de inrichtingen aan de erkenningsvoorwaarden opgenomen in de artikelen 911 tot en met 920.

Art. 912.De centra moeten : 1° minstens voor 70 % van het aantal erkende uren : a) de waarneming op zich nemen bedoeld in artikel 905, 2°, a), eerste streepje en tweede streepje, van de begunstigden en de stagiairs;b) de vooropleiding of het aanleren van een beroep of een functie bedoeld in artikel 905, 2°, b) en c), van de stagiairs voor wie het gewestelijke bureau van "AWIPH" een gunstige beslissing getroffen heeft krachtens artikel 929, 2°, of artikel 931 op zich nemen;c) zorgen voor de voortgezette opleiding bedoeld in artikel 905, 2°, d), van de gerechtigden; daarnaast kunnen maximaal 30 % van de erkende uren gebruikt worden voor de beroepsopleiding van personen die niet in aanmerking komen voor tussenkomsten van "AWIPH", voorzover de opleiding is aangevraagd door een openbare instelling die onder de federale overheid, de Gemeenschap of het Gewest ressorteert, en onder het voorbehoud dat laatstgenoemde instelling de kosten van de opleiding op zich neemt; 2° de opdrachten omschreven in afdeling 2 van dit hoofdstuk naleven;3° hun werking ontplooien met inachtneming van de beginselen gedragen door de beschikkende teksten die in het Waalse Gewest van kracht zijn en die de inschakeling van werkzoekenden in het beroepsleven beogen, ofwel in het kader van het handvest over het inschakelingtraject ondertekend op 15 mei 1997, ofwel in het kader van elke andere overeenkomst die "AWIPH" mede ondertekend zou hebben, ofwel in het kader van een decreet of een reglementaire tekst;4° over de aangepaste uitrusting beschikken, alsmede over lokalen die toegankelijk zijn voor de begunstigden en de stagiairs;5° volgende stukken ter beschikking van "AWIPH" stellen : een jaarlijks activiteitenverslag volgens een schema dat door "AWIPH" is vastgelegd, uiterlijk tegen 15 februari van het jaar volgend op het afgelopen werkjaar.Daarin dienen te worden opgenomen : a) een analyse van het publiek dat het centrum bezoekt;b) een kwalitatieve evaluatie van de maatregelen die getroffen zijn om de algemene doelstellingen van het pedagogisch project bedoeld in artikel 915 te halen;c) een kwalitatieve evaluatie van de maatregelen die getroffen zijn om de doelstellingen die vooropgesteld zijn door de systemen voor inschakeling in het beroepsleven, bedoeld onder 3°, te halen;d) de resultaten die behaald zijn wat betreft het verwerven van de vaardigheden;e) de resultaten die behaald zijn over een periode van drie jaar wat betreft de vooruitgang geboekt door de stagiairs in de verschillende fases van de beroepsopleiding en wat betreft de opvolging en de inschakeling na opleiding;f) de kwantitatieve en de kwalitatieve evaluatie van de in het leven geroepen plaatselijke samenwerkingsverbanden;g) de kwantitatieve en de kwalitatieve evaluatie van de acties in verband met de voortgezette opleiding van het personeel bedoeld in artikel 919;h) een synthese van de werkzaamheden van de pedagogische raad en van de deelnemingsrad bedoeld in artikel 920, §§ 1 en 2;i) in voorkomend geval, de perspectieven waarin het pedagogisch project en/of het opleidingsaanbod aangepast kunnen worden;2° de jaarrekeningen van het afgelopen boekjaar, zoals omschreven door "AWIPH", uiterlijk tegen 31 januari van het jaar volgend op het boekjaar;6° opgericht zijn in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 over de verenigingen zonder winstoogmerk;7° onder de leden van de vereniging geen personeelsleden of met hen tot en met de derde graad verwante personen tellen voor meer dan één vijfde van de leden;8° in diens raad van bestuur geen personen tellen van hetzelfde gezin, echtgenoten, wettelijk samenwonenden en bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad, waarvan het aantal voor elk gezin hoger is dan één derde van het totaal aantal leden van de raad van bestuur, noch personen die deel uitmaken van het personeel van het centrum;de directeur van het centrum dient evenwel met raadgevende stem alle vergaderingen van de raad van bestuur in verband met de organisatie van het centrum bij te wonen, behalve voor de agendapunten waarvoor er een belangenconflict bestaat; 9° in hun raad van bestuur minstens één vertegenwoordiger van het bedrijfsleven tellen;10° geleid worden door een directeur. In geval van tekortkomingen of onregelmatigheden in de uitvoering van het mandaat dat aan de directeur is toevertrouwd overeenkomstig artikel 905, 12°, nodigt "AWIPH" de raad van bestuur bij aangetekend schrijven uit om de schikkingen te treffen die in die omstandigheden vereist zijn; 11° een boekhouding voeren overeenkomstig de bepalingen van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en jaarrekening van de ondernemingen, en de uitvoeringsbesluiten daarvan; 12° de vakbondsafvaardiging de sociale balans zoals omschreven bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de sociale balans meedelen, alsmede het jaarlijks activiteitenverslag bedoeld onder 5.1°, de jaarrekeningen bedoeld onder 5.2°, het pedagogisch project bedoeld in artikel 916 en het plan voor voortgezette opleiding bedoeld in artikel 919; 13° een personeel tewerkstellen wiens functies, profielen en kwalificaties overeenstemmen met de functies, profielen en kwalificaties bedoeld in bijlage 90, behalve in de gevallen bepaald in de punten 2.2 en 2.3 van bijlage 93.

B. : Voorwaarden betreffende de begeleiding

Art. 913.De centra moeten minstens over het volgende begeleidingspersoneel beschikken : 1° een halve voltijds equivalent of een voltijds equivalent als de erkende uren meer bedragen dan 35 000, die het directeursambt uitoefent;2° een halve voltijds equivalent die belast is met administratieve taken;3° een halve voltijds equivalent die de functie van personeelslid bevoegd voor integratie in het beroepsleven uitoefent;4° een halve voltijds equivalent die de functie van maatschappelijk assistent uitoefent;5° een voltijds equivalent die de functie van opleider uitoefent, per schijf van 11 000 erkende uren;6° een halve voltijds equivalent die de functie van psycholoog uitoefent, in de centra die erkend zijn voor de ontwikkeling van een module voor bewustwording en inschakeling bedoeld in artikel 905, 2°, a), tweede streepje.

Art. 914.De centra moeten onder hun personeel een pedagogische coördinator tellen.

Die functie wordt uitgeoefend door de directeur of door een door laatstgenoemde afgevaardigde-opleider die onder diens verantwoordelijkheid handelt. In dit geval dient de opleider houder te zijn van het getuigschrift pedagogische bekwaamheid.

Het aantal uren dat aan de opdracht van de pedagogische coördinator besteed wordt, wordt door de directeur bepaald na advies van de pedagogische raad.

C. : Voorwaarden betreffende de pedagogie

Art. 915.De centra zijn ertoe verplicht een pedagogisch project uit te werken. Daarmee worden minstens volgende doelstellingen beoogd : 1° de begunstigden en de stagiairs helpen bij het bepalen en het verwezenlijken van hun socio-professioneel project;2° ervoor zorgen dat elke stagiair op zijn eigen leerritme een geïndividualiseerde opleiding volgt in functie van zijn behoeften en mogelijkheden;3° het mogelijk maken dat de stagiair een begeleiding krijgt die aangepast is aan zijn handicap, meer bepaald wat de uurregeling en de medische opvolging en/of de psychologische opvolging extra muros betreft;4° op een continue wijze de ontwikkeling van de stagiair waarnemen en evalueren ten opzichte van de regelingen die in het Waalse Gewest van kracht zijn, bedoeld in artikel 912, 3°.

Art. 916.In het pedagogisch project moeten aan bod komen : 1° de in aanmerking genomen einddoelen wat betreft de beroepsopleiding, een voorstel voor het aantal desbetreffende uren en hun verband met : a) het bestaan van het opleidingenaanbod in het Waalse Gewest en de toegangsmogelijkheden voor de gehandicapte personen tegenover dat aanbod;b) de perspectieven van de arbeidsmarkt in de desbetreffende sector;2° het model voor de toelatingstest bedoeld in artikel 929, derde lid, waarbij per einddoel de vooraf bepaalde vereisten geëvalueerd worden, alsmede de afstemming van de per centrum ontwikkelde methodologieën op diens project;3° de beoogde beroepsopleidingsprogramma's, met bepaling van : a) de noodzakelijke vooraf bepaalde vereisten;b) de beoogde algemene doelstellingen;c) de inhoud van de te ontwikkelen vaardigheden, omschreven in te bereiken operationele doelstellingen;d) de modaliteiten van de tussentijdse evaluatie;e) de modaliteiten voor de evaluatie van de algemene doelstellingen en de mate waarin verwacht wordt dat deze beheerst worden. De beroepsopleidingsprogramma's met betrekking tot het aanleren van een beroep of van een functie bedoeld in artikel 905, 2°, c), moeten : a) uitgewerkt worden op grond van referenties inzake kwalificatie en tewerkstelling, in samenwerking met de overheidsdiensten bevoegd voor tewerkstelling en de sociale partners, in een Europese, federale, communautaire en gewestelijke optiek;b) gericht zijn op het behalen van een mate van beheersing van de algemene doelstellingen die de validering van de vaardigheden door de daartoe gemachtigde gewestelijke instellingen mogelijk maakt of die het in rekening brengen ervan in een certificeringproces mogelijk maakt;4° de in aanmerking genomen pedagogische methodes en het aantonen dat ze specifiek zijn ten opzichte van : a) de kenmerken en de behoeften van de stagiairs;b) de fases en de modaliteiten van de beroepsopleiding, meer bepaald wat betreft de afwisselende opleidingen bedoeld in artikel 905, 6°. De centra die productieactiviteiten ontwikkelen, moeten aantonen dat laatstgenoemden nauwkeurig aansluiten op de pedagogische doelstelling van de geïmplementeerde beroepsopleidingsprogramma's en voor de stagiairs van enig pedagogisch nut zijn; 5° de modaliteiten voor de pedagogische en sociale begeleiding van de stagiairs tijdens de hele duur van hun opleiding, alsmede de modaliteiten van de opvolging na opleiding;6° de afstemming van het organogram van het pedagogisch personeel en van de beoogde materiële middelen op het pedagogisch project. Indien de centra een beroep doen op ander personeel dan het personeel bedoeld in artikel 913 onder de voorwaarden bedoeld in de punten 2.3 en 2.3 van bijlage 93, dienen ze de profielen en de kwalificaties waaraan dat personeel moet beantwoorden, te bepalen, alsmede de specifieke rol die van dat personeel verwacht wordt; 7° de beschrijving van de samenwerkingsverbanden, zowel in het kader van de beroepsopleiding als in het kader van de opvolging na opleiding;8° de modaliteiten voor de evaluatie van het pedagogisch project en de implementering ervan;9° het verband tussen het pedagogisch project en de opdrachten omschreven in afdeling 2 van dit hoofdstuk.

Art. 917.De pedagogische coördinator bedoeld in artikel 914 heeft als opdracht toezicht te houden over de implementering van het pedagogisch project.

Die opdracht bestaat erin : 1° de werkzaamheden van de pedagogische raad bedoeld in artikel 920 te coördineren;2° de beroepsopleidingsprogramma's bedoeld in artikel 916, 3°, in overleg met de pedagogische raad uit te werken;3° de afstemming van de opleiding van de stagiair op de operationele doelstellingen bedoeld in artikel 916, 3°, c, te controleren;4° de verantwoordelijkheid voor de implementering van het plan voor voortgezette opleiding bedoeld in artikel 919 op te nemen;5° de communicatie met de Directie opleidingen van "AWIPH" in te vullen, met het oog op een gemeenschappelijke pedagogische cultuur;6° samen met "AWIPH" en de pedagogische coördinatoren van alle centra een gemeenschappelijk beleid op het vlak van beroepsopleiding uit te werken.

Art. 918.§ 1. Voor elke stagiair maakt het centrum een pedagogisch dossier op waarin minstens melding gemaakt wordt van : 1° de resultaten die behaald zijn bij de toelatingstest bedoeld in artikel 932, derde lid;2° de doelstellingen en het proces van de opleiding, alsmede van de modaliteiten voor de daarop betrekking hebbende evaluatie. Over het opleidingsproces wordt tussen het centrum en de stagiair onderhandeld. Voor de periodes waarin een opleiding in een bedrijf plaatsvindt, wordt er onderhandeld tussen het centrum, de stagiair en het opleidingsbedrijf; 3° de maandelijkse tussentijdse evaluaties;4° het uiteindelijke evaluatieverslag waarin de stand van zaken wordt opgemaakt wat betreft de vaardigheden van de stagiair aan het eind van de opleiding;5° een opname van de aanwezigheden van de stagiair in het centrum en in het opleidingsbedrijf;6° in voorkomend geval, de overeenkomst betreffende de overeenkomst na opleiding;7° de resultaten van een eventuele inschakeling na opleiding. § 2. Het pedagogisch dossier wordt uitgewerkt en opgevolgd in onderlinge samenwerking met de stagiair en, in voorkomend geval, met het opleidingsbedrijf. Het kan op verzoek van één der partijen worden herzien.

Art. 919.§ 1. Het bedrijf voor aangepast werk maakt voor het kaderpersoneel een vormingsprogramma op dat minimum twee jaar duurt.

Dat plan berust op het pedagogisch project bedoeld in de artikelen 915 en 916.

Het wordt opgebouwd in de pedagogische raad bedoeld in artikel 920, § 1, en het bepaalt de nagestreefde doelstellingen.

Het omschrijft de banden tussen de globale omgeving van de dienst, de dynamiek van het project van de dienst en de ontwikkeling van de vaardigheden van het personeel. Het definieert de evaluatiecriteria, -modaliteiten en de periodiciteit ervan voor die drie aspecten. § 2. Wat betreft de ontwikkeling van de technische vaardigheden, beoogt het opleidingsplan de bijwerking van de vaardigheden van de opleiders en de personeelsleden bevoegd voor de beroepsintegratie tegenover de evoluerende behoeften van de bedrijven. § 3. Wat betreft de pedagogische vaardigheden, wordt het opleidingsplan opgemaakt op grond van de behoeften van het centrum op dat vlak. Het wordt aan "AWIPH" overgemaakt volgens de modaliteiten die door laatstgenoemde zijn vastgelegd. "AWIPH" brengt ze samen, onder de voorwaarden bepaald door diens beheerscomité, in de opleidingsprogramma's die het instelt ter attentie van het personeel van de erkende en gesubsidieerde diensten.

Het personeel bedoeld in § 1 wordt ertoe verplicht aan de opleidingsmodules die door "AWIPH" worden georganiseerd, deel te nemen.

Art. 920.§ 1. Het centrum wordt voorzien van een pedagogische raad waarin de directeur, het pedagogisch, het maatschappelijk en het integratiepersoneel zetelen.

Die raad is ermee belast, een met redenen omkleed advies uit te brengen over : 1° het pedagogisch project zoals het aan "AWIPH" zal worden voorgelegd;2° het investeringsprogramma dat aan het pedagogisch materieel gekoppeld is;3° het plan voor de voortgezette opleiding van het personeel, bedoeld in artikel 919; 4° het jaarlijkse activiteitenverslag bedoeld in artikel 912, 5.1° ; 5° het aantal uren betreffende de opdracht van de pedagogische coördinator bedoeld in artikel 914 die door de directeur voorgedragen wordt. De pedagogische raad vergadert minstens vier keer per jaar. Het wijst in eigen kring een werker aan die ermee belast wordt toe te zien op het vlotte verloop van de werkzaamheden en op de zorgvuldige informatieverlening aan elke deelnemer. § 2. Het centrum wordt voorzien van een deelnemingsrad waarin de stagiairs die een beroepsopleiding en een opvolging na opleiding volgen, en de leden van de pedagogische raad samenkomen.

Die raad zorgt ervoor dat de stagiairs aan een periodiek overleg deelnemen in verband met het verloop van hun opleiding en met hun evolutie ten opzichte van de systemen bedoeld in artikel 912, 3°.

De deelnemingsraad vergadert minstens vier keer per jaar. Het wijst in eigen kring een werker aan die ermee belast wordt toe te zien op het vlotte verloop van de werkzaamheden en op de zorgvuldige informatieverlening aan elke deelnemer.

Onderafdeling 2 - Toekenningsprocedure

Art. 921.Samen met de erkenningsaanvraag wordt een dossier opgestuurd waarin verplicht melding wordt gemaakt van : 1° de statuten van het centrum;2° het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 467, 13°, en waarin minstens volgende clausules opgenomen zijn : a) de uurregeling van de theoretische en de praktische cursussen;b) de lijst van de verlofdagen;c) de modaliteiten voor de toewijzing van de vergoedingen van de stagiair en de bijdragen in de reis- en verblijfkosten;d) de verplichtingen inzake veiligheid en hygiëne;e) de verplichting voor de stagiair om zich aan het onderzoek door de arbeidsgeneesheer waarmee het centrum voor beroepsopleiding samenwerkt, te onderwerpen, alsmede om zich aan de vaccinaties die krachtens de regelgeving opgelegd zijn, te onderwerpen;f) de modaliteiten voor de organisatie van de pedagogische raad en van de deelnemingsrad bedoeld in artikel 920;g) de eventuele beroepsprocedures die de stagiair kan inschakelen voor elke sanctie of maatregelen die tegen hem zou worden getroffen;h) de voorwaarden waaronder het huishoudelijk reglement gewijzigd kan worden;3° het pedagogisch project bedoeld in de artikelen 915 en 916 en het advies terzake door de vakbondsafvaardiging uitgebracht;4° een lijst van het personeel dat tewerkgesteld wordt door het centrum met vermelding voor elk personeelslid van diens kwalificaties alsmede van zijn functies in het centrum;5° wat betreft de directeur, een bewijs van goed zedelijk gedrag, vrij van veroordelingen tot correctionele straffen betreffende misdrijven die onverenigbaar zijn met de functie, of tot criminele straffen;6° het plan voor de voortgezette opleiding van het personeel, bedoeld in artikel 919;7° een afschrift van de overeenkomsten waarmee de implementering van de samenwerkingsverbanden bedoeld in artikel 906, 2°, worden geconcretiseerd;8° een met redenen omkleed advies van het subgewestelijk comité voor tewerkstelling en vorming over de relevantie van de te ontwikkelen einddoelen, al naar gelang van de mogelijkheden voor de reconversie op de arbeidsmarkt.Indien er geen advies wordt voorgelegd binnen een termijn van twee maanden, wordt het advies als gunstig beschouwd; 9° een met redenen omkleed advies van de bevoegde subgewestelijke coördinatiecommissie bedoeld in artikel 297 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek over de geschiktheid van de organisatie van de gewenste opleidingen ten gunste van de gehandicapte personen.Indien er geen advies wordt voorgelegd binnen een termijn van twee maanden, wordt het advies als gunstig beschouwd; 10° een investeringsprogramma voor de komende drie jaar; 11° het recentste jaarlijkse activiteitenverslag bedoeld in artikel 912, 5.1° ; 12° de verbintenis om zich aan het toezicht door "AWIPH" te onderwerpen, overeenkomstig onderafdeling 7 van deze afdeling.

Art. 922.Indien het beheerscomité van "AWIPH" krachtens artikel 472 op grond van het dossier bedoeld in artikel 921 beslist, worden minstens volgende criteria in acht genomen : 1° de samenhang tussen het pedagogisch project bedoeld in de artikelen 915 en 916 en de opdrachten bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk;2° de kwaliteit en de relevantie van de pedagogische methodes die in aanmerking zijn genomen rekening houdend met het specifiek karakter van de opgevangen bevolkingsgroep;3° het bestaan van het opleidingenaanbod in het Waalse Gewest en de mogelijkheden voor de gehandicapte personen om toegang tot dat aanbod te krijgen;4° de arbeidsmarktperspectieven in de ontwikkelde bedrijvigheidsector;5° de strategie van het centrum in termen van organisatie, van pedagogische en sociale opvolging, opvolging na opleiding, inschakeling na opleiding en bijdrage van de begeleidingsploeg van het centrum tot de toekomstige inschakeling van de stagiairs;6° de naleving van de beginselen vastgeschreven in de systemen bedoeld in artikel 912, 3°. Onderafdeling 3 - Berekening van het aantal erkende uren

Art. 923.Het centrum wordt erkend op grond van de voorwaarden bedoeld in onderafdeling 1 van deze afdeling en krijgt een aantal erkende uren.

Art. 924.Het globaal aantal erkende uren voor elk centrum is vastgelegd in bijlage 92.

Voor het eerste erkenningsjaar wordt dat aantal uren door "AWIPH" per einddoel opgedeeld, op grond van de bestaande toestand zoals deze bestaat op 1 januari 2003. Voor de twee volgende jaren wordt dat aantal uren door "AWIPH" opgedeeld in functie van de verschillende einddoelen en/of fases bedoeld in artikel 905, 2°, op grond van de voorstellen omschreven in het pedagogisch project bedoeld in de artikelen 915 en 916 en die uiterlijk op het einde van het eerste erkenningsjaar aan "AWIPH" worden overgemaakt. Bij ontstentenis wordt de erkenning van het centrum door "AWIPH" ingetrokken.

Art. 925.§ 1. Onverminderd artikel 924 betreffende de eerste drie erkenningsjaren wordt aan elk centrum een aantal erkende uren toegekend.

Het totaal aantal uren voor alle centra samen mag niet meer bedragen dan 863 811.

Dat totaal aantal uren wordt verdeeld in functie van het bezoekcijfer dat in elk centrum per stagiair wordt verwezenlijkt per einddoel en/of per fase bedoeld in 905, 2°.

Voor de begunstigden wordt dat cijfer bepaald op grond van een maandelijkse opname van de gepresteerde en daarmee gelijkgestelde uren, binnen de perken bepaald in de artikelen 907, § 1, en 910.

Voor de stagiairs wordt dat cijfer bepaald op grond van het aantal gepresteerde en daarmee gelijkgestelde uren die op de maandelijkse prestatiestaten worden vermeld, zonder dat dat aantal meer mag bedragen dan 1 824 uren per jaar per stagiair.

De daadwerkelijke en de gelijkgestelde prestaties bedoeld in het vierde en het vijfde lid worden in rekening gebracht op grond van een wekelijkse dienstregeling van 38 gepresteerde uren.

Indien de wekelijkse dienstregeling minder dan 38 gepresteerde uren bedraagt, kan op de daadwerkelijke en gelijkgestelde prestaties een valoriseringscoëfficiënt toegepast worden die door "AWIPH" bepaald wordt en waarbij rekening gehouden wordt met het arbeidsstelsel van het begeleidingspersoneel zoals bestaande op 1 januari 2003. § 2. Naast het aantal uren bedoeld in § 1 zijn in het bezoekcijfer eveneens inbegrepen : 1° de opvolging door een opleider van een begunstigde of van een stagiair die door een door "AWIPH" erkende omscholingsovereenkomst gebonden is, die forfaitair gevaloriseerd wordt à rato van 40 uur per maand;2° de opvolging na opleiding bedoeld in artikel 905, 10°, en waarvoor een overeenkomst is opgemaakt, die maximaal gevaloriseerd wordt à rato van 144 uur;3° volgens de modaliteiten bedoeld in § 1e,de beroepsopleiding van de andere personen dan de begunstigden en de stagiairs, binnen de perken bepaald in artikel 912, 1°, en voorzover de beroepsopleiding niet financieel gedragen wordt door "AWIPH".

Art. 926.Met het oog op de toepassing van artikel 925 wordt om de vijf jaar per einddoel het jaargemiddelde van het bezoekcijfer per periode berekend.

Als het gemiddelde waarvan sprake in vorig lid gelijk is aan of hoger is dan 75 % van het voorheen erkende uurvolume, komt het centrum voor hetzelfde uurvolume in aanmerking voor de volgende erkenning. Dat cijfer wordt op 60 % teruggebracht in de gevallen waarin het centrum voor het eerst één van de fases bedoeld in artikel 905, 2°, a), tweede streepje, en b) tot c) in werking heeft gesteld.

Als dat gemiddelde lager is dan 65 % van het uurvolume, staat het aantal erkende uren voor de periode van de nieuwe erkenning gelijk met 125 % van het werkelijke bezoek zoals waargenomen na afloop van de voorgaande erkenningsperiode.

Als dat gemiddelde minstens gelijk is aan 65 % en lager is dan 75 % van het uurvolume, kan "AWIPH" op verzoek van het centrum en volgens criteria die het zelf bepaalt het bereikte aantal uren vermeerderen in functie van het verwezenlijkte inschakelingcijfer.

Art. 927.Met het oog op de toepassing van artikel 926 wordt om de vijf jaar per einddoel het jaargemiddelde van het bezoekcijfer per periode berekend.

Daartoe wordt rekening gehouden met het aantal overeenkomsten voor opvolging na opleiding bedoeld in artikel 905, 10°, die afgesloten zijn in elk einddoel met de personen die de fase van het aanleren van een beroep of een functie bedoeld in artikel 905, 2°, c), hebben gevolgd.

Gelijkgesteld met de overeenkomsten voor opvolging na opleiding worden de inschakelingen na opleiding bedoeld in artikel 905, 11°, waaraan geen overeenkomst is voorafgegaan.

Het aantal overeenkomsten dat is afgesloten na afloop van elke erkenningsperiode dient gelijk te zijn aan of hoger te zijn dan 75 % van het aantal personen die de fase bedoeld in artikel 905, 2°, c), hebben gevolgd.

Het te bereiken inschakelingcijfer is de uitkomst van de vermenigvuldiging van het werkelijke percentage der afgesloten overeenkomsten met één der volgende percentages, in functie van het werkloosheidscijfer per arrondissement waarin het centrum zich bevindt :

Werkloosheidspercentage;

Percentage inschakeling na opleiding

Van 4 tot 6 %

80 %

Van 7 tot 9 %

70 %

Van 10 tot 12 %

60 %

Van 13 tot 14 %

55 %

Van 15 tot 17 %

50 %

Van 18 tot 20 %

45 %

Van 21 tot 22 %

40 %

Van 23 tot 25 % en hoger

35 %


Als het aantal afgesloten overeenkomsten lager is dan 75 % van het aantal personen die de fase bedoeld in artikel 905, 2°, c), hebben gevolgd of als het inschakelingcijfer lager is dan het cijfer dat berekend is overeenkomstig het vijfde lid, wordt het centrum ertoe verplicht "AWIPH" binnen de zes maanden na hernieuwing van de erkenning een heroriënteringplan voor het (de) betrokken einddoel(en) voor te leggen. Bij ontstentenis wordt de erkenning ingetrokken voor het (de) betrokken einddoel(en) alsmede eventueel voor de betrokken uren.

Onderafdeling 4 - Toelating van de begunstigden A. : Voorwaarden

Art. 928.Naast de algemene ontvankelijkheidsvoorwaarden die elke door een begunstigde ingediende aanvraag moet vervullen voor een beroepsopleiding, onderzoekt het bevoegde gewestelijk bureau van "AWIPH" : 1° of de begunstigde niet meer onder de leerplicht valt;2° of de begunstigde al dan niet in staat is om de opleidingen voorgesteld door de opleidingsmedewerkers en die op de gehele bevolking gericht zijn te volgen, omdat ze minder aangepast zijn wegens : a) de ontoegankelijkheid van de accommodatie voor de begunstigde;b) het niet bezitten door de begunstigde van een basis- of schoolopleiding zoals vereist;c) het feit dat zij na afloop van een tegensprekelijk debat tussen het bevoegde gewestelijke bureau van "AWIPH" en de begunstigde als minder gunstig voor de ontplooiing van laatstgenoemde en voor diens persoonlijke ontwikkeling worden beschouwd;d) het feit dat zij gebaseerd zijn op een methodologie en/of pedagogie die weinig of niet aangepast is aan de begunstigde.

Art. 929.Indien de voorwaarden bedoeld in artikel 928 vervuld zijn, wordt de fase van het integratieproces bedoeld in artikel 905, 2°, waarin de begunstigde zich moet inschrijven door het bevoegde gewestelijke bureau van "AWIPH" in onderlinge samenwerking met het eventueel gepolste centrum aangewezen : 1° als blijkt dat de begunstigde zijn beroepsproject wenst te verduidelijken of dat het wenselijk geacht wordt dat de begunstigde met de concrete invulling van het beroep geconfronteerd wordt : a) geeft het gewestelijk bureau zijn toelating voor de inschrijving van de begunstigde in een bewustwordings- en inschakelingmodule zoals bedoeld in artikel 905, 2°, a), of stelt hem voor om zich tot de oriëntatie- en balanseenheden van de Gemeenschaps- en Gewestdienst voor Beroepsopleiding en Arbeidsbemiddeling (FOREm) te richten, waarbij laatstgenoemde eenheden overnemen;b) stelt het gewestelijk bureau hem voor om een onderdompelingsperiode zoals bedoeld in artikel 905, 2°, a), te volgen.In dat geval onderwerpt het gewestelijk bureau de begunstigde aan een onderzoek dat verricht wordt door de dienst van de arbeidsgeneeskunde erkend door het benaderde centrum om zich te kunnen uitspreken over eventuele medische tegenindicaties; 2° als blijkt dat de begunstigde een duidelijk beroepsproject voor ogen heeft zonder dat hij evenwel over de noodzakelijke vooraf vereiste vaardigheden beschikt voor het aanvangen van een kwalificerende opleidingsfase, staat het gewestelijk bureau toe dat hij ingeschreven wordt in een vooropleidingfase zoals bedoeld in artikel 905, 2°, b);3° als blijkt dat de begunstigde een duidelijk beroepsproject voor ogen heeft en dat hij over de noodzakelijke vooraf vereiste bekwaamheden beschikt, wordt hij door het gewestelijk bureau onderworpen aan een medisch onderzoek door de arbeidsgeneeskundige dienst die door het gepolste centrum erkend is, met als doel zich uit te spreken over eventuele medische tegenaanwijzingen. Indien deze dienst een negatieve beslissing treft, wordt door het gewestelijk bureau aan de begunstigde een beslissing tot weigering voor de in het vooruitzicht gestelde opleiding medegedeeld en wordt over een nieuwe oriëntatie nagedacht.

Indien deze dienst een positieve beslissing treft, wordt de begunstigde door het gewestelijk bureau aan een toelatingstest onderworpen in het gepolste centrum.

Daarnaast laat het gewestelijk bureau, als de begunstigde wenst zijn opleidingsproject aan de werkelijke invulling van het in het vooruitzicht gestelde beroep te toetsen, toe dat hij voor een onderdompelingperiode wordt ingeschreven zoals bedoeld in artikel 905, 2°, a), eerste streepje. In dat geval vindt de toelatingstest in die periode plaats. In de daarop volgende week wordt het verslag, dat wordt opgemaakt volgens een door "AWIPH" vastgesteld schema, aan het gewestelijk bureau overgemaakt.

Art. 930."AWIPH" beschikt over een termijn van vijfenveertig dagen om de procedures bedoeld in de artikelen 928 en 929 door te voeren.

Art. 931.Indien de begunstigde voor de toelatingstest slaagt, geeft het gewestelijk bureau van "AWIPH" kennis van een beslissing tot toelating tot de gepolste opleiding aan betrokkene.

Indien de begunstigde niet voor de toelatingstest slaagt, geeft het gewestelijk bureau van "AWIPH" kennis van een beslissing tot weigering van de toelating tot de vooropgestelde opleiding aan betrokkene en stelt hem voor om een vooropleiding of een bewustwordings- en inschakelingmodule te volgen of, in voorkomend geval, denkt met hem na over een andere oriëntatie.

Art. 932.In het geval van de voortgezette opleiding bedoeld in artikel 905, 2°, d), wordt geen nieuwe beslissing van het bevoegde gewestelijk bureau van "AWIPH" vereist als de begunstigde al het voorwerp is van een gunstige beslissing inzake beroepsintegratie die nog steeds geldig is.

B. : Contract

Art. 933.Om de opdrachten bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk uit te voeren, sluiten de centra met de begunstigden een overeenkomst af in de zin van artikel 893, 4°. Die overeenkomst dient door "AWIPH" aanvaard te worden. Bij ontstentenis kan het centrum geen aanspraak maken op de subsidiëring bedoeld in onderafdeling 5 van deze afdeling.

Art. 934.De overeenkomst wordt schriftelijk afgesloten en opgesteld in drie exemplaren, waarvan één overgemaakt wordt aan elke partij en één aan "AWIPH".

Art. 935.De overeenkomst kan voor elke periode, module of inwerkingscyclus bedoeld in de artikelen 907, § 3, 908 en 909, § 1, niet meer bedragen dan de maximumduur vastgelegd in deze bepalingen.

Art. 936.In de overeenkomst worden bepaald : 1° de identiteit of de benaming en de woonplaats of de zetel van de partijen;2° de aanvangsdatum en de duur van de overeenkomst;3° het voorwerp van de overeenkomst;4° de respectievelijke verplichtingen van de partijen, opgesomd in de artikelen 937 en 938.

Art. 937.Het centrum moet : 1° de stagiair een echte beroepsopleiding geven, waarvoor hij de nodige theoretische en praktische beroepskennis moet opdoen;2° de eventuele uitrusting voor de opleiding, meer bepaald het materieel, het gereedschap, de werkkledij en de in goede staat van werking verkerende en regelmatig onderhouden veiligheids- en beschermingsuitrustingen ter beschikking van de stagiair te stellen;3° erover waken dat de overeenkomst goed wordt uitgevoerd, het gedrag van de stagiair waarnemen met het oog op de beoordeling van diens evolutie en de waarnemingen mededelen zowel aan de stagiair als aan de afgevaardigde van het "AWIPH";4° de stagiair een opvolging na opleiding voorstellen en daar op zijn verzoek voor zorgen;5° zorgvuldig waken over de gezondheid en de veiligheid van de stagiair;6° vermijden dat de stagiair taken worden opgelegd die vreemd zijn aan het beroepsopleidingproces of die een gevaar inhouden voor diens veiligheid en gezondheid of die verboden zijn krachtens de arbeidswetgeving;7° de stagiair in die hoedanigheid inschrijven in het personeelsregister;8° de stagiair de vergoedingen betalen bedoeld in artikel 956 alsmede de reis- en verblijfkosten, die berekend worden overeenkomstig het ministerieel besluit van 9 april 1964 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de lasten die voor de mindervaliden voortvloeien uit de verplaatsing naar en het verblijf op de plaats die aangewezen werd voor hun beroepsopleiding, omscholing of herscholing, worden gedragen door "AWIPH";9° het bewijs leveren dat het ten overstaan van de stagiair de verplichtingen nakomt die voortvloeien uit de op het centrum toepasselijke wets-, decretale of regelgevende bepalingen, meer bepaald de bepalingen voortvloeiende uit de wet op de sociale zekerheid der werknemers, op de schadevergoeding voor arbeidsongevallen of beroepsziekten, op de wettelijke feestdagen, de arbeidsregelgeving, het welzijn van de werknemers bij de uitoefening van hun taak en op de betaling van de vergoedingen; 10° "AWIPH" onmiddellijk in kennis stellen van iedere betwisting i.v.m. de uitvoering van de overeenkomst; 11° de vordering van de opleiding met de stagiair, de afgevaardigde van "AWIPH" en, in voorkomend geval, het opleidingsbedrijf bespreken, minstens één maand vóór de contractueel voorziene einddatum;12° de stagiair aan het einde van diens overeenkomst een attest afleveren waarin de duur en de aard van diens overeenkomst worden vermeld.

Art. 938.De stagiair moet : 1° alles in het werk stellen om de beroepsopleiding tot een goed einde te brengen;2° zich schikken naar het huishoudelijk reglement en, in voorkomend geval, het vertrouwelijkheidbeginsel in verband met de informatie waartoe hij toegang zou hebben gehad, naleven;3° de welvoeglijkheid en de goede zeden in acht nemen;4° de veiligheids- en hygiënevoorschriften naleven;5° handelen overeenkomstig de instructies die hem door het centrum of het opleidingsbedrijf zijn gegeven met het oog op de uitvoering van zijn contract;6° het gereedschap, de uitrusting, het materieel en de niet-gebruikte grondstoffen die hem door het centrum zijn toevertrouwd, in goede staat teruggeven; 7° "AWIPH" onmiddellijk in kennis stellen van iedere betwisting i.v.m. de uitvoering van de overeenkomst; 8° deelnemen aan de evaluatie bedoeld in artikel 937, 11°.

Art. 939.Het bevoegde gewestelijk bureau van " AWIPH " moet : 1° de overeenkomst aanvaarden;2° indien de evaluatie bedoeld in artikel 937,11°, positief is, de verlenging van de overeenkomst voor de duur bepaald in het opleidingsprogramma aanvaarden;3° het bedrag van de vergoedingen en van de reis- en verblijfkosten vastleggen zoals bedoeld in artikel 973,8° ;4° een overleggende rol tussen de partijen spelen, mocht er betwisting zijn.

Art. 940.§ 1. De uitvoering van de overeenkomst wordt geschorst indien één der partijen tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om aan de overeenkomst uitvoering te verlenen, meer bepaald in geval van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval, moederschapverlof, wederoproeping onder de wapens, wegens een tijdelijke tewerkstelling of wegens het volgen van een aanvullende opleiding bij een andere opleidingsmedewerker.

De betrokken partij is ertoe verplicht het bewijs voor deze onmogelijkheid voor te leggen en, indien zij voortvloeit uit een arbeidsongeschiktheid van de stagiair, een medisch attest voor te leggen, uiterlijk de tweede werkdag volgend op de aanvang van de ongeschiktheid.

Indien de uitvoering van de overeenkomst geschorst wordt, wordt de overeenkomst met een periode van dezelfde duur als de schorsing verlengd door middel van een aanhangsel bij de overeenkomst.

Over de schorsing en de hervatting van de uitvoering van de overeenkomst tijdens de periode die gedekt wordt door de aanvankelijke overeenkomst of door een aanhangsel, dient "AWIPH" te worden ingelicht door het centrum, binnen een termijn van hoogstens tien kalenderdagen. § 2. De overeenkomst voorziet enkel in een proefperiode als de duur ervan gelijk is aan of meer bedraagt dan zes maanden.

In dat geval wordt de proefperiode op één maand vastgesteld. Deze periode wordt verlengd met de periodes waarin de uitvoering van de overeenkomst geschorst is.

Art. 941.§ 1. Onverminderd de algemene wijze waarop verplichtingen vervallen, wordt de overeenkomst vóór afloop van de voorziene termijn beëindigd indien "AWIPH" daarover wordt ingelicht : 1° als beide partijen het wensen;2° omdat één der partijen het tijdens de proefperiode aldus wil, ongeacht het ogenblik ervan;3° als er een gewichtige reden tot verbreking bestaat, zoals bedoeld in de artikelen 942 en 943;4° als de uitvoering van de overeenkomst meer dan drie maanden wordt opgeschort en één van de partijen wenst dat de overeenkomst wordt voortgezet;5° omdat het centrum het aldus wil, indien verschillende evaluaties zoals bedoeld in artikel 918, § 1, 3°, negatief blijken;in dat geval kan het centrum de overeenkomst verbreken middels een vooropzeg van zeven kalenderdagen die bij aangetekend schrijven mede wordt gedeeld en in werking treedt de maandag volgend op de week waarin de vooropzeg plaatsvond; 6° omdat de stagiair het aldus wil, indien hij een beroepsactiviteit in de privé-sector, bij de overheid of als zelfstandige aanvangt;7° wegens de ontbinding van het centrum;8° wegens overmacht, indien daardoor de uitvoering van de overeenkomst definitief onmogelijk is geworden;9° na kennisgeving aan de partijen bij ter post aangetekend schrijven van de intrekking van de aanvaarding van de overeenkomst door "AWIPH", indien één der partijen "AWIPH" valse of vervalste documenten heeft voorgelegd. § 2. Elke ongegronde verbreking kan ertoe leiden dat "AWIPH" de in dit hoofdstuk bedoelde diensten niet meer verstrekt aan de partij die verantwoordelijk is voor de verbreking.

Art. 942.De hierna vermelde omstandigheden vormen een ernstige, de stagiair toerekenbare reden voor de ontbinding van rechtswege van de overeenkomst : 1° indien hij zich schuldig maakt aan een daad van onrechtschapenheid, aan ernstige feitelijkheden of ernstige beledigingen aan het adres van het personeel van het centrum;. 2° hij hen opzettelijk materiële of immateriële schade berokkent bij de uitvoering van de overeenkomst;3° indien hij het vertrouwelijkheidbeginsel betreffende de informatie waartoe hij toegang zou hebben, overtreedt;4° in het algemeen, indien hij blijk geeft van ernstige tekortkomingen tegenover zijn verplichtingen in verband met de goede orde, de veiligheid en de discipline in het centrum of de uitvoering van zijn contract;5° indien hij herhaaldelijk afwezig blijft en daardoor, samengeteld, meer dan veertien werkdagen afwezig is.In dat geval kan de verbreking van de overeenkomst enkel worden ingeroepen na een waarschuwing die hem per aangetekend schrijven wordt toegestuurd; 6° indien de stagiair valse documenten heeft voorgelegd met het oog op het afsluiten van de overeenkomst.

Art. 943.De hierna vermelde omstandigheden vormen een ernstige, het centrum toerekenbare reden voor de ontbinding van rechtswege van de overeenkomst : 1° indien het zich schuldig maakt aan een daad van onrechtschapenheid, aan ernstige feitelijkheden of ernstige beledigingen;2° indien het vanwege derden dergelijke daden tegenover de stagiair duldt;3° zijn moraliteit in gevaar wordt gebracht in de loop van de overeenkomst;4° zijn gezondheid en veiligheid in de loop van de overeenkomst blootgesteld worden aan gevaren die hij niet kon voorspellen bij het sluiten ervan;5° in het algemeen, indien het centrum blijk geeft van ernstige tekortkomingen aan zijn verplichtingen in verband met de uitvoering van de overeenkomst. Onderafdeling 5 - Subsidiëring A. Subsidie voor werkingskosten

Art. 944.Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten erkent het Agentschap voor elk centrum betreffende elke erkenningsperiode een aantal forfaitair gesubsidieerde uren à 10,62 euro per uur. Het aldus verkregen bedrag vormt het jaarlijkse krediet van het centrum. Het aantal gesubsidieerde uren beantwoordt aan het aantal krachtens artikel 923 erkende uren.

Art. 945.Het forfaitaire uurbedrag bedoeld in artikel 944 wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld en wordt gekoppeld aan de spilindex 12.936 van 1 maart 2002.

Art. 946.§ 1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan het jaarlijkse krediet van elk centrum aangepast worden om de verhogingen veroorzaakt door de ontwikkeling van de op 1 januari 2008 bepaalde geldelijke anciënniteit van hun begeleidingspersoneel te financieren als het bij de controle van de toelaatbaarheid door "AWIPH" van de in artikel 948 bedoelde lasten blijkt dat het krediet betreffende het boekjaar waarop de controle betrekking heeft, onvoldoende is om de nettowerkingsuitgaven met uitzondering van de lasten en buitengewone producten te dekken. § 2. Het jaarlijkse krediet wordt aangepast door het enerzijds te vermenigvuldigen met het uitgavenpercentage dat het centrum bij het betrokken boekjaar gebruikt heeft voor de financiering van de loonsom zonder 90 % van het jaarlijkse krediet te mogen overschrijden en, anderzijds, met het ontwikkelingspercentage van de brutoloonschalen exclusief indexering van de personeelsleden bezoldigd van 1 januari tot 31 december van het betrokken boekjaar. § 3. De in § 2 bedoelde loonsom bestaat uit de brutobezoldigingen, de sociale lasten, de eindejaarspremies en vakantiegelden, na aftrek van de tewerkstellingstegemoetkomingen die het centrum geniet.

Art. 947.Een bedrag dat overeenstemt met minstens 70 % van het jaarlijkse krediet wordt toegerekend aan de lasten van het personeel dat middels een arbeidsovereenkomst door het centrum wordt tewerkgesteld en aan het ereloon dat aan prestatieverleners gestort wordt die van buiten het centrum komend door laatstgenoemde aangesproken worden voor de uitvoering van administratieve, boekhoudkundige en onderhoudstaken.

Art. 948.De lasten die middels het jaarlijkse krediet worden gefinancierd, worden door "AWIPH" toegelaten op grond van de toelaatbaarheidsbeginselen betreffende de lasten bedoeld in bijlage 93.

De lasten van het personeel dat door het centrum wordt tewerkgesteld middels een arbeidsovereenkomst, worden in aanmerking genomen op grond van de functies, profielen, kwalificaties en weddeschalen die vastliggen in bijlage 90.

Die lasten zijn toelaatbaar op grond van de weddeschalen en volgens de berekeningsmethode van de anciënniteit die toepasselijk zijn op de werknemer krachtens de artikelen 13 en 17 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 september 2002 tot bepaling van de indeling van de functies en de bezoldigingsvoorwaarden voor de sectoren van de paritaire commissie betreffende de onder het Waalse Gewest ressorterende sociaal-culturele sector (versie van 16 september 2002).

Art. 949.De centra worden ertoe gemachtigd de eventuele inkomsten uit hun productie-activiteiten voor hun maatschappelijk doel aan te wenden, mist naleving van de toelaatbaarheidbeginselen voor de lasten bepaald in bijlage 93. De inkomsten uit de opleidingsactiviteit van de centra worden geheel door "AWIPH" teruggevorderd.

Art. 950."AWIPH" betaalt aan het begin van elk kwartaal 25 % van het jaarlijkse krediet uit.

De uitgaven van de centra worden jaarlijks aan een boekhoudkundige controle door de diensten van "AWIPH" onderworpen, waarbij laatstgenoemde in voorkomend geval het niet-gebruikte gedeelte van het jaarlijkse krediet terugvordert.

Art. 951.§ 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten verleent "AWIPH" een specifieke toelage aan de centra krachtens de kaderovereenkomst van 16 mei 2000 voor de Waalse non-profit sector om de financiering van de uit bedoelde overeenkomst resulterende weddeschaalharmonisering te waarborgen. § 2. "AWIPH" verdeelt de toelage onder de centra volgens onderstaande tabel.

IN EUR

van 1/10/00 tot 31/12/00

van 1/10/00 tot 31/12/01

van 1/10/00 tot 31/12/02

van 1/10/00 tot 31/12/03

van 1/10/00 tot 31/12/04

van 1/10/00 tot 31/12/05

9

Formios

636,15

3.115,67

3.727,93

5.865,98

8.380,32

9.859,20

11

Géronsart

485,64

1.834,76

4.690,39

4.360,21

8.302,15

9.767,23

18

CRT Tinlot

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

19

CERAT

823,90

4.596,64

6.647,89

9.185,41

10.996,59

12.937,16

23

Warchin

857,29

4.004,55

8.564,68

11.644,05

14.699,03

17.292,97

25

Le Mosan

719,03

4.864,10

7.419,93

11.029,20

15.264,53

17.958,27

26

Le Plope

947,69

3.933,02

8.635,04

10.363,95

13.976,63

16.443,10

27

CFP Pondromois

227,99

902,83

1.176,47

1.728,18

1.985,03

2.335,33

31

Le Tilleul

376,62

1.534,45

2.416,69

5.670,32

5.189,86

6.105,72

33

Aurélie

246,99

2.037,50

3.492,04

5.162,85

7.265,93

8.548,16

35

Polybat

878,91

3.872,07

8.610,73

11.716,04

17.632,48

20.744,09

38

Camec

213,80

2.160,25

3.716,37

6.088,59

7.465,33

8.782,74

41

Espace Formation

407,12

2.098,98

3.994,19

7.830,64

7.933,38

9.333,39

48

Le Réseau

491,74

1.609,48

2.723,39

4.421,74

5.227,24

6.149,82

7.312,86

36.564,29

65.815,73

95.067,17

124.318,60

146.257,18


Die bedragen zijn gekoppeld aan de schommelingen van de prijzenindex (gezondheidsindex), overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.

Ze worden gekoppeld aan basisindex 105,21 van 1 juli 2000. § 3. De toelage is die krachtens de Kaderovereenkomst van 16 mei 2000 ten gunste van de Waalse non-profit sector toegekend wordt dezelfde als die van 2005, onder voorbehoud van een wijziging die eventueel aangebracht zou worden bij de hernieuwing van de erkenning.

Art. 952.§ 1. Binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten, verleent "AWIPH", krachtens de driedelige raamovereenkomst voor de Waalse privé-non-profit sector 2007-2009 gesloten op 28 februari 2007, een specifieke jaarlijkse toelage aan de centra die onder die sector ressorteren, naar rato van het aantal erkende uren die zij krachtens dit besluit genieten, om de financiering te waarborgen van een bijkomende compenserende indienstneming of van één of meerdere uurroosteraanvullingen, verbonden aan de toekenning van bijkomende verlofdagen voor hun personeel. § 2. Het jaarlijks bedrag van de toelage bedoeld in § 1 bedraagt 80.114,05 EUR en is samengesteld als volgt : - een bedrag van 42.568,68 EUR, gebonden aan de schommelingen van het indexcijfer der comsuptieprijzen en gekoppeld aan het spilindexcijfer 1,0834 van december 2007 (coëfficiënt 1,4002). Dit bedrag wordt naar rato van de bedoelde maanden automatisch aangepast in de loop van de tweede maand na de overschrijding van de basisindex die als referentie dient voor de indexering van de lonen bij de overheid; - een bedrag van 37.545,37 euro, gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen en gekoppeld aan het spilindexcijfer 1,1272 van december 2008 (coëfficiënt 1,4860). Dit bedrag wordt naar rato van de bedoelde maanden automatisch aangepast in de loop van de tweede maand na de overschrijding van de basisindex die als referentie dient voor de indexering van de lonen bij de overheid. § 3. Indien het aantal uren bedoeld in de artikelen 923 tot 925 en in bijlage 92 niet wordt toegekend, wordt het gedeelte van het jaarlijks globaal bedrag bedoeld in § 2 betreffende de beschikbare uren voorbehouden voor het (de) centrum (a) voor beroepsopleiding dat (die) deze erkende uren zou krijgen. § 4. De centra kunnen de toegekende toelagen globaliseren om over een voldoende werktijd te beschikken om personeelsleden aan te werven die deel uitmaken van één van de centra of die een functie uitvoeren gemeen aan alle centra die de globalisering hebben aanvaard.

In dit geval sluiten de betrokken centra een overeenkomst tot overdracht van de toelage af. Deze wordt door het begunstigde centrum aan "AWIPH" ter voorafgaande goedkeuring overgezonden en gevoegd bij het dossier met bewijsstukken betreffende het gebruik van de toelage. § 5. De besteding van de toelage wordt jaarlijks aan een boekhoudkundige controle onderworpen door de diensten van "AWIPH", waarbij laatstgenoemd in voorkomend geval het niet-gebruikte gedeelte van de toelage terugvordert.

Art. 953.§ 1. Binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten, verleent "AWIPH", krachtens de driedelige raamovereenkomst voor de Waalse privé-non-profit sector 2007-2009 gesloten op 28 februari 2007, een specifieke jaarlijkse toelage om de financiering op zich te nemen van de syndicale premies van de werknemers van de centra voor beroepsopleiding die in aanmerking komen voor gesubsidieerde betrekkingen, met inbegrip van de APE, PTP en Maribel betrekkingen.

Voor de werknemers die reeds een vakbondspremie genieten, wordt de toelage beperkt tot het verschil tussen de reeds bestaande premie en de aan de ambtenaren toegekende premie, verhoogd met 2 euro voor de beheerskosten. § 2. De jaarlijkse toelage bedraagt 2.883,12 euro. § 3. De toelage wordt gestort aan de VZW "Fonds intersyndical des Secteurs de la Région wallonne" (BE 865.327.892). § 4. Voorafgaand aan de storting van de toelage, controleert "AWIPH" de betaling van de premies door het Fonds, op basis van een schuldvorderingsverklaring vergezeld van een afschrift van de bankoverschrijvingen.

De schuldvorderingsverklaring en de bijlagen moeten voor 1 september van elk jaar aan "AWIPH" worden overgemaakt, op straffe van onontvankelijkheid.

Art. 954.Binnen de perken van de beschikbare kredieten verleent het Agentschap een bijkomende toelage aan de centra voor de opleiding van hun werknemers krachtens de driedelige kaderovereenkomst voor de Waalse privé non profit sector 2010-2011, die op 24 februari 2011 is gesloten.

Die toelage van het eerste lid wordt toegekend op de volgende wijze : 1° in 2010 : 6.201,00 euro; 2° in 2011 : een bedrag van 6.273,35 euro.

Dat bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, en gekoppeld aan de spilindex 114,97 van april 2011 (basis 2004 = 100).

Het aan elk centrum te storten bedrag wordt bepaald op grond van zijn aantal erkende uren. § 2. De opleiding bedoeld in § 1 maakt deel uit van het opleidingsplan bedoeld in artikel 919. § 3. Bij de aanwending van de toelage bedoeld in het eerste lid besteden de centra aandacht : 1° bij voorrang aan de kwalificerende, classificerende en certificerende opleiding;2° aan de voortgezette opleiding ten aanzien van de uitgeoefende functie;3° in het bijzonder aan de vervanging van de werknemer in opleiding.

Art. 955.Binnen de perken van de beschikbare kredieten verleent "AWIPH" krachtens de driedelige kaderovereenkomst voor de Waalse privé non-profit sector 2010-2011, die op 24 februari 2011 is gesloten, een bijkomende toelage aan de centra met het oog op de toekenning aan hun werknemers van een toeslag bovenop de eindejaarspremie, werkgeverslasten inbegrepen.

Die toelage van het eerste lid wordt toegekend op de volgende wijze : 1° in 2010 : 23.992,00 euro; 2° in 2011 : een bedrag van 24.271,91 euro.

Dat bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, en gekoppeld aan de spilindex 114,97 van april 2011 (basis 2004 = 100).

Voor de jaren 2010 tot 2012 verdeelt "AWIPH" deze toelage onder de centra volgens de tabel opgenomen in bijlage 94.

Vanaf het jaar 2013 wordt de verdeling van het aan elk bedrijf voor aangepast werk te storten bedrag bepaald op grond van het aantal voltijdsequivalent werknemers ervan, vastgelegd op 31 december van het vorige boekjaar.

B. Subsidiëring van de vergoedingen van de stagiair

Art. 956.De vergoedingen van de stagiair bestaan uit : 1° een basisvergoeding;2° een aanvullende premie.

Art. 957.De basisvergoeding bedoeld in artikel 956, 1°, wordt vastgesteld op 40 % van het gemiddeld minimum- maandinkomen zoals gewaarborgd bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988, ondertekend in de Nationale Arbeidsraad.

Het bedrag bedoeld in vorig lid wordt op 60 % gebracht indien de stagiair het bewijs levert dat hij zich in één der volgende toestanden bevindt : 1° samenwonen met een persoon van wie de inkomsten lager zijn dan het forfaitaire bedrag van de werkloosheidsuitkeringen voor samenwonenden;2° samenwonen, zonder echtgeno(o)t(e) en uitsluitend met : a) één of meer kinderen, op voorwaarde dat hij voor ten minste één van hen aanspraak kan maken op kinderbijslag, of dat de inkomsten van de kinderen lager zijn dan het forfaitaire bedrag van de werkloosheidsuitkeringen voor samenwonenden;b) één of meer kinderen en andere bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad, op voorwaarde dat hij voor ten minste één van de kinderen aanspraak kan maken op kinderbijslag en dat de inkomsten van de andere bloed- of aanverwanten lager zijn dan het forfaitaire bedrag van de werkloosheidsuitkeringen voor samenwonenden;c) één of meer bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad van wie de inkomsten lager zijn dan het forfaitaire bedrag van de werkloosheidsuitkeringen voor samenwonenden.

Art. 958.De basisuurvergoeding is gelijk aan driemaal het in artikel 957 bedoelde basismaandbedrag, gedeeld door 13 x 38.

Art. 959.De basisvergoeding bedoeld in artikel 956, 1°, wordt verminderd met het bedrag van de wettelijke en regelgevende tegemoetkomingen die de stagiair worden toegekend, vastgesteld overeenkomstig artikel 960 en tegen 75 % van het bedrag ervan.

Art. 960.De wettelijke en regelgevende tegemoetkomingen waarvan sprake in artikel 959 zijn : 1° de pensioenen, alsmede alle plaatsvervangende voordelen dan wel de voordelen die als aanvulling worden toegekend : a) hetzij bij of krachtens een Belgische of een buitenlandse wet;b) hetzij door een overheid of een instelling van openbaar nut;2° de vergoedingen, toelagen en lijfrenten die toegekend worden aan slachtoffers van arbeidsongevallen of beroepsziekten, krachtens de wetgeving betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen of krachtens de wetgeving betreffende de schadevergoeding voor beroepsziekten en de voorkoming ervan;3° de vergoedingen die toegekend worden aan een gehandicapte persoon die het slachtoffer is van een ongeval, krachtens de artikelen 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, of krachtens elke andere gelijksoortige buitenlandse wetgeving;4° de uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid, toegekend krachtens de wetgeving betreffende de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering;5° de werkloosheidsuitkeringen die toegekend worden krachtens de reglementering betreffende de tewerkstelling en de werkloosheid;6° de inkomensvervangende toelagen die toegekend worden in toepassing van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, of de gewone en bijzondere tegemoetkomingen die toegekend worden in toepassing van het koninklijk besluit van 17 november 1969 houdende algemeen reglement betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen;7° de belastbare beroepsinkomsten. Indien de bijdrage bedoeld in het eerste lid, 2°, uitbetaald wordt in de vorm van kapitaal of van terugkoopwaarde wordt artikel 30 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten toegepast.

Er wordt in geen enkel geval rekening gehouden met het gedeelte van de wettelijke of regelgevende bijdragen die als gezinsbijslag, als integratietoeslag in toepassing van voornoemde wet van 27 februari 1987 of als schadevergoeding voor de hulp van een derde in toepassing van het koninklijk besluit van 17 november 1969 houdende algemeen reglement betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de mindervaliden worden toegekend.

Art. 961.De aanvullende premie bedoeld in artikel 956, 2°, wordt vastgesteld op 1,1040 euro per daadwerkelijk gepresteerd of daarmee gelijkgesteld uur.

Deze premie wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk en is gekoppeld aan de spilindex 1.2936 van 1 maart 2002.

Art. 962.Het centrum is ertoe verplicht de vergoedingen bedoeld in artikel 956 regelmatig met niet meer dan één maand afstand te betalen.

Art. 963.§ 1. De sociale zekerheidsbijdragen die verschuldigd zijn door de stagiair worden ingehouden op de basisvergoeding zoals berekend in artikel 959 en op de aanvullende premie bedoeld in artikel 956, 2°, en door het centrum gestort aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid. § 2. De sociale zekerheidsbijdragen die door het centrum verschuldigd zijn, worden door het centrum aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid gestort als contract voor beroepsopleiding. § 3. Het centrum richt aan "AWIPH" een driemaandelijkse staat van de werkgeversbijdragen in de sociale zekerheid die het aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid gestort heeft.

Art. 964.Het centrum betaalt de premie verzekering-wet voor alle stagiairs samen en de arbeidsgeneeskundige kosten.

C. Infrastructuursubsidies

Art. 965.Voor de toepassing van dit punt wordt verstaan onder : het centrum : het beroepsopleidingscentrum zoals omschreven in artikel 905, eerste lid, 3°.

Art. 966.Overeenkomstig de bepalingen van dit punt kunnen de centra infrastructuursubsidies genieten binnen de perken van de daartoe voorziene begrotingskredieten.

Art. 967.De volgende investeringen kunnen het voorwerp uitmaken van infrastructuursubsidies : 1° de aankoop van een grond;2° de aankoop van een gebouw, met inbegrip van het terrein dat nodig is voor de werking van het centrum;3° de oprichting van een gebouw;4° de inrichting van een gebouw;5° de aankoop van uitrustingen;6° de aankoop van een voertuig dat nodig is voor de werking van het centrum, behalve dienstvoertuigen. De uitrusting bedoeld in het eerste lid, 5°, bestaat uit machines, meubilair en materieel waarvan de aankoopprijs hoger is dan 247,89 euro, excl. btw.

De uitrusting kan per partij besteld worden. Onder partij wordt verstaan : a) de gezamenlijke uitrustingsgoederen bestemd voor hetzelfde gebruik en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een éénmalige globale bestelling;b) de gezamenlijke uitrustingsgoederen die nodig zijn voor de vlotte werking van één van hen;c) een globale bestelling van roerende goederen die een eenmalig functioneel geheel vormen.

Art. 968.De subsidie kan, bij wijze van uitzondering en na voorafgaande beslissing van het beheerscomité van "AWIPH", ook aangewend worden voor de terugbetaling, als kapitaal, van een lening die het centrum heeft gesloten voor de verwezenlijking van één van investeringen bedoeld in artikel 967, op voorwaarde dat de aankoopprijs ervan hoger is dan 50.000 euro, excl. btw.

Art. 969.De subsidies worden toegekend voor zover de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° het centrum leeft de gezamenlijke bepalingen van dit hoofdstuk na;2° het centrum verzekert het geheel van de gebouwen en de uitrusting tegen brand, bijkomende risico's en diefstal, en de machines tegen glasbreukrisico en diefstal; 3° het centrum verstrekt gegevens over de gebouwen i.v.m. de grondslag van de zakelijke rechten die "AWIPH" opeist als waarborg van de nakoming van de verplichtingen die in dit punt vastliggen.

Art. 970."AWIPH" bepaalt jaarlijks het maximumbedrag van de subsidies waarop elk centrum aanspraak kan maken. Dat bedrag stemt overeen met het erkende aantal opleidingsuren voor elk centrum, bedoeld in onderafdeling 3, van deze afdeling, vermenigvuldigd met 0,26 euro. "AWIPH" geeft elk centrum kennis van het jaarlijkse maximumbedrag waarop het recht heeft.

Als een centrum bovenbedoeld bedrag, dat hem overeenkomstig artikel 974 voor één boekjaar is uitbetaald, niet integraal opgebruikt, mag het het saldo naar de volgende boekjaren overdragen, ondanks de subsidie waarop het krachtens het eerste lid recht heeft voor die boekjaren.

Art. 971.Het subsidiebedrag wordt berekend als volgt : 1° het investeringsbedrag voor de oprichting van een gebouw, de inrichting ervan, de aankoop van uitrusting en de aankoop van een voertuig bedoeld in artikel 967 wordt met de btw verhoogd voor de centra die er niet aan onderworpen zijn;2° het investeringsbedrag voor de aankoop van een terrein en van een gebouw is gelijk aan het aankoopbedrag, verhoogd met de aktekosten, maar het aankoopbedrag mag niet hoger zijn dan de waarde geraamd door het Comité voor de aankoop van gebouwen of door de bevoegde ontvanger van de registratie. Als het aankoopbedrag hoger is dan de geraamde waarde, is het investeringsbedrag gelijk aan die waarde, verhoogd met de aktekosten die verminderd worden tot beloop van de verhouding tussen het aankoopbedrag en de geraamde waarde.

Art. 972.De subsidie is gelijk aan 80 % van het investeringsbedrag, berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 971.

Art. 973.Het centrum bezorgt "AWIPH" uiterlijk 1 maart van het lopende jaar de zakelijke of persoonlijke zekerheden of de akten tot vestiging van zakelijke rechten waarbij de nakoming van de verplichtingen bedoeld in de artikelen 969, 981 en 984 wordt gewaarborgd.

Bij gebreke daarvan wordt het jaarlijkse maximumbedrag niet aan het centrum gestort.

Art. 974.In de loop van het eerste kwartaal van elk boekjaar stort "AWIPH" het jaarlijkse maximumbedrag op een rekening die door het centrum is geopend en die uitsluitend bestemd is voor verrichtingen betreffende krachtens dit besluit gesubsidieerde investeringen.

Art. 975.Binnen een maand na de kennisgeving van de storting van het jaarlijkse maximumbedrag bezorgt het centrum "AWIPH" in voorkomend geval een uitvoerig investeringsprogramma voor het lopende jaar.

Het investeringsprogramma bevat de volgende stukken : 1° de statuten van de VZW;2° de beraadslaging van de raad van bestuur van de VZW waarbij het jaarlijks investeringsprogramma wordt goedgekeurd;3° als de aanvraag onroerende investeringen betreft, het bewijs dat het centrum ter plaatse beschikt over een zakelijk recht of een recht van genot voor minstens 33 jaar;4° de aard en de nauwkeurige raming van de investeringskost;5° een dossier waarin de voorgestelde investeringen worden gerechtvaardigd op grond van een door "AWIPH" verstrekt schema, vergezeld van een advies van de pedagogische raad bedoeld in artikel 920;6° een attest waarbij bevestigd wordt dat de investeringen die in het investeringsprogramma voorkomen, nog niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een bestelling of een aankoop, onverminderd de toepassing van artikel 978;7° in geval van aankoop van een terrein, van aankoop van een gebouw of van oprichting van een gebouw, een uittreksel uit de kadastrale legger en, in voorkomend geval, een voorontwerp van de inrichtingswerken met de volgende gegevens : a) de plannen van de verschillende verdiepingen;b) een aanzicht van de gevels en de voornaamste doorsneden op 1 of 2 %;c) de opmeting van de te bebouwen, bestaande en per verdieping bebouwde bruto-oppervlakten;d) de lijst van de ramingen van de verschillende soorten technieken;8° een bankuittreksel waarbij de stand van de in artikel 974 bedoelde rekening wordt bevestigd;9° in voorkomend geval, een simulatie van het aflossingsplan opgesteld door de kredietinstelling in het kader van de lening bedoeld in artikel 968.

Art. 976.Als een door een centrum ingediend programma niet alle in artikel 975 bedoelde stukken bevat, wijst "AWIPH" het centrum binnen vijftien dagen bij aangetekend schrijven op de ontbrekende stukken.

Het centrum beschikt vanaf de datum van kennisgeving over maximum vijftien dagen om zijn dossier aan te vullen. Bij gebreke daarvan wordt het investeringsprogramma voor het bedoelde jaar niet in aanmerking genomen.

Art. 977.Een principiële toezegging, waarin de weerhouden investeringen en het bedrag ervan vermeld worden, wordt door "AWIPH" aan het centrum meegedeeld binnen een termijn van hoogstens drie maanden, met ingang van de vervaldatum van de termijn bedoeld in artikel 975. "AWIPH" spreekt zich uit over de gezamenlijke programma's van de centra rekening houdende met het feit dat de voorgestelde investeringen overeenstemmen met hun door "AWIPH" erkend pedagogisch project, bedoeld in de artikelen 915 en 916.

Art. 978.Bestellingen mogen niet plaatshebben of het bevel tot aanvatting van de werken mag niet gegeven worden vóór de kennisgeving van de principiële toezegging bedoeld in artikel 977. "AWIPH" mag van de bepaling van het eerste lid afwijken als het centrum hem een gemotiveerd verzoek toestuurt waarbij de noodzaak en het dringende karakter van de investering worden bevestigd : 1° hetzij omdat de noodzaak aangetoond werd door een instelling bevoegd inzake veiligheid of erkend door de inspectiedienst van "AWIPH";2° hetzij omdat de investering dient voor de vervanging van een uitrusting die nodig is voor de activiteit van het centrum en onverwacht onbruikbaar is geworden. "AWIPH" geeft het centrum kennis van zijn beslissing binnen maximum vijftien dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van de aanvraag.

In geval van positieve beslissing wordt de investering in het investeringsprogramma van het volgende boekjaar opgenomen.

De investering mag hoe dan ook niet vóór de kennisgeving van de beslissing van "AWIPH" uitgevoerd worden.

Art. 979.Wat de aankoop van uitrusting betreft, maakt het centrum de originele factuur, het betalingsbewijs en het proces-verbaal van voorlopige oplevering over aan "AWIPH" binnen een termijn van drie maanden, te rekenen van de datum van kennisgeving van de principiële toezegging.

Wat de aankoop van een terrein of van een gebouw betreft, maakt het centrum de geregistreerde aankoopakte over aan "AWIPH" binnen een termijn van drie maanden, te rekenen van de datum van kennisgeving van de principiële toezegging.

Wat de aankoop van een terrein of de inrichting van een gebouw betreft, maakt het centrum in voorkomend geval de stedenbouwkundige vergunning, de eerste factuur, het betalingsbewijs en de desbetreffende en door het centrum goedgekeurde staat van vordering over aan "AWIPH" binnen een termijn van zes maanden, te rekenen van de datum van kennisgeving van de principiële toezegging.

Daarenboven maakt het centrum binnen een termijn van drie maanden, te rekenen van de datum van kennisgeving van de principiële belofte, het (de) in artikel 969 bedoelde verzekeringscontract(en) over en, in voorkomend geval, het door de kredietinstelling gecertificeerde afschrijvingsplan betreffende de lening bedoeld in artikel 968 en conform de simulatie bedoeld in artikel 975.

Voor bestellingen worden geen voorschotten betaald.

Om aangerekend te worden, moeten de materialen in gebruik genomen worden.

Als de termijnen die in dit artikel vastliggen niet in acht worden genomen, wordt de aan het centrum verleende principiële toezegging van ambtswege vernietigd.

Art. 980.Na afloop van de termijn bedoeld in artikel 979 geeft "AWIPH" elk centrum kennis van het bedrag van de subsidie bedoeld in artikel 972, alsook van de stand van de rekening bedoeld in artikel 974. De kennisgeving geldt als definitieve beslissing tot subsidiëring.

Art. 981.In geval van aankoop van een terrein voor de oprichting van een gebouw waarvoor een subsidie wordt toegekend, moet het centrum de bouw ondernemen binnen een termijn van drie jaar, te rekenen van de aankoopdatum.

Bij gebreke daarvan moet het centrum de subsidie integraal terugbetalen.

Art. 982.Aan het einde van elke periode van vijf jaar, waarvan de eerste ingaat op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, controleert het Agentschap het gebruik van de toegekende subsidies en gaat het eventueel over tot de invordering van het saldo van de rekening bedoeld in artikel 974.

Het subsidiebedrag betreffende een investering die het voorwerp is van een principiële toezegging in de loop van het vijfde jaar en die aan het einde van dat jaar niet verricht is om een reden vreemd aan het centrum, is evenwel niet terugvorderbaar. Het centrum moet zijn onschuld bewijzen vóór het verstrijken van het vijfde jaar.

Als de investering nog steeds niet verricht is in de loop van het volgende jaar, wordt het bedrag hoe dan ook teruggevorderd aan het einde van dat jaar.

De door de rekening opgebrachte interesten worden jaarlijks door "AWIPH" gerecupereerd.

Art. 983.Het centrum laat de afgevaardigden van "AWIPH" ter plaatse nagaan of de aankopen, bouwwerken en inrichtingen overeenstemmen met de beslissing tot toekenning van de subsidie en te dien einde elk nuttig document inkijken.

Art. 984.Het centrum mag een gesubsidieerd goed niet aan zijn bestemming onttrekken noch de bestemming ervan wijzigen zonder de voorafgaande toestemming van "AWIPH".

Als een gesubsidieerd goed aan zijn bestemming wordt onttrokken of als de bestemming ervan zonder toestemming wordt gewijzigd, moet het centrum de ontvangen subsidie integraal terugbetalen.

Als een gesubsidieerd goed aan zijn bestemming wordt onttrokken of als de bestemming ervan met toestemming wordt gewijzigd, moet het centrum 80 % van de verkoopprijs terugbetalen aan "AWIPH", waarbij, maximum, het bedrag van de ontvangen subsidie en, minimum, het niet-afgeschreven gedeelte ervan.

Onderafdeling 6 - Terugbetaling van onkosten

Art. 985.Door "AWIPH" worden aan het centrum terugbetaald : 1° de vergoedingen bedoeld in artikel 956;2° de reis- en verblijfkosten die aan de stagiairs en aan de begunstigden worden gestort overeenkomstig de artikelen 1161 tot en met 1171;3° de werkgeversbijdragen in de sociale zekerheid bedoeld in artikel 963;4° de premie en de kosten bedoeld in artikel 964. Onderafdeling 7 - Controle

Art. 986.De Directie opleiding van "AWIPH" wijst in eigen kring een pedagogisch referent aan.

Diens opdracht bestaat erin : 1° ervoor te zorgen dat er een pedagogische cultuur eigen aan de gehandicapte persoon ontstaat die door alle centra gedeeld wordt;2° de actie van de verschillende pedagogische coördinatoren van de centra te coördineren;3° te waken over de afstemming van het opleidingsaanbod op de behoeften van de arbeidsmarkt.

Art. 987.De pedagogische inspectie van "AWIPH" is ermee belast te waken over de naleving van het pedagogische project bedoeld in de artikelen 974 en 975.

Daartoe evalueert "AWIPH" de toepassing van het project en legt het aan de administratie een omstandig verslag voor, binnen de drie maanden voorafgaand aan het verstrijken van elke erkenningsperiode.

Art. 988."AWIPH" heeft als taak de evaluatie bedoeld in artikel 937 door te voeren.

Art. 989.Overeenkomstig artikel 315 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek voert "AWIPH" de onderzoeken uit bij het centrum of het opleidingsbedrijf en legt het de bezoeken af die het nodig acht. "AWIPH" kan van elk centrum eisen dat het elk stuk dat het verantwoord acht, overlegt.

Art. 990.De Minister belast de administrateur-generaal van "AWIPH" ermee hem jaarlijks tegen 31 maart een evaluatie over te maken in verband met de toepassing van dit hoofdstuk. HOOFDSTUK IV. - Bedrijven voor aangepast werk Afdeling 1 - Begripsomschrijvingen

Art. 991.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° Fonds voor bestaanszekerheid : het Fonds voor bestaanszekerheid voor de door het Waalse Gewest gesubsidieerde bedrijven voor aangepast werk, opgericht door de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 maart 2010 die gesloten werd binnen het paritair subcomité voor de bedrijven voor aangepast werk van het Waalse Gewest en van de Duitstalige Gemeenschap (PSC 327.03); 2° Sociaal Fonds : het Sociaal Fonds voor de bevordering van tewerkstelling in de bedrijven voor aangepast werk, opgericht bij de arbeidsovereenkomst van 10 september 2006 die gesloten werd binnen de paritaire commissie voor bedrijven voor aangepast werk en sociale werkplaatsen;3° loon : het totale brutoloon betreffende de daadwerkelijk gepresteerde uren, verhoogd met : a) het bedrag van de sociale zekerheidsbijdragen, forfaitair vastgelegd op 18 % van het totale brutoloon, dat op 108 % voor de werknemers en op 100 % voor de bedienden wordt gebracht;b) het gewaarborgd loon in geval van arbeidsongeschiktheid;c) het loon voor feestdagen;d) de premies aangegeven bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;e) het gewone en het dubbele vakantiegeld voor de bedienden. Het loon voor overuren, de bedragen ten laste van het bedrijf voor aangepast werk om de arbeidsongevallen te dekken, het educatieve verlof, de contractbreukvergoedingen en de niet-gepresteerde opzeggingen worden niet in aanmerking genomen.

Voor de bedienden is het uurloon gelijk aan het resultaat van de deling van het driemaandelijkse brutoloon door het aantal gepresteerde of daarmee gelijkgestelde uren; 4° beroepsaanpassingscontract : het beroepsaanpassingscontract bedoeld in afdeling 3 van hoffdstuk 5 van titel 9 van boek 5 van het tweede deel van dit Wetboek of elke daarop volgende beschikking;5° directeur : de natuurlijke persoon bezoldigd om die functie te vervullen en bevoegd om, krachtens een geschreven overdracht van bevoegdheden door de raad van bestuur of het besluitorgaan en onder zijn verantwoordelijkheid, het dagelijkse beheer van het bedrijf voor aangepast werk waar te nemen, hoe dan ook wat betreft : a) het personeelsbeheer;b) het financieel beheer;c) de toepassing van de geldende regelgevingen;d) de vertegenwoordiging van het bedrijf voor aangepast werk in zijn relaties met "AWIPH";6° sociaal werknemer : de natuurlijke persoon die houder is van een diploma van maatschappelijk assistent(e), van gegradueerd maatschappelijk verpleger/verpleegster, of van een einddiploma of -getuigschrift van het universitair of niet-universitair hoger onderwijs met pedagogische, psychologische, sociale of paramedische oriëntering met volledig leerplan of voor sociale promotie, met uitzondering van het diploma van bibliothecaris-documentalist;7° begeleidingsdienst : de begeleidingsdienst erkend door "AWIPH" zoals bedoeld in artikel 283 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek. Afdeling 2 - Erkenningsvoorwaarden

Art. 992.Naast de algemene erkenningsvoorwaarden bedoeld in de artikelen 467 tot en met 471 voldoen de bedrijven voor aangepast werk aan de volgende erkenningsvoorwaarden : 1° bij voorrang bestemd zijn voor de in artikel 261 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde gehandicapte personen, die niet in staat zijn om voorlopig of definitief een beroepsbezigheid onder gewone arbeidsomstandigheden uit te oefenen;2° niet meer voltijdse valide werknemers in dienst nemen dan 30 % van het aantal gehandicapte werknemers voor wie "AWIPH" een tegemoetkoming verleent;3° de vaardigheden van de gehandicapte personen herwaarderen, hen, telkens als het mogelijk is, een voortgezette vorming waarborgen, hun banen aanpassen en hen, na zekere tijd, de mogelijkheid bieden om in aanmerking te komen voor een gewone betrekking of voor een bevordering binnen het bedrijf;4° onverminderd de bepalingen betreffende de wederinschakeling in het arbeidsproces, gehandicapte personen in dienst nemen op basis van een arbeidsovereenkomst vallende onder de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of de in artikel 1038 bedoelde gehandicapte personen vormen in het kader van een beroepsaanpassingscontract;5° wat betreft de bedrijven voor aangepast werk die minstens 2 werknemers tewerkstellen, ten minste 3 % van de in onderafdeling 2 van afdeling 3 van dit hoofdstuk bedoelde arbeidsplaatsen voorbehouden aan door "AWIPH" erkende gehandicapte personen;6° de toegankelijkheidsvoorwaarden bepalen op grond van de handicap;7° beheerd worden door een vereniging zonder winstoogmerk, een vennootschap met een sociaal oogmerk of een publiekrechtelijk rechtspersoon en autonoom zijn op technisch, budgettair en boekhoudkundig vlak, alsook beschikken over een administratief beheer zowel voor de uitvoering van hun opdracht als voor het toezicht erop door het Agentschap als het bedrijf voor aangepast werk door een vennootschap met een sociaal oogmerk beheerd wordt, bepalen de statuten van de vennootschap dat de vennoten geen enkel patrimoniaal voordeel mogen nastreven;8° beschikken over een constitutieve akte waarin melding wordt gemaakt van de persoon/personen die het bedrijf voor aangepast werk vertegenwoordigt (vertegenwoordigen) in andere handelingen dan die in verband met het dagelijkse beheer;9° onverminderd de voorschriften die de vennootschappen met sociaal oogmerk regelen, mag de raad van bestuur of het beslissend orgaan niet samengesteld zijn : a) uit personen van hetzelfde gezin, echtgenoten, wettelijke samenwonenden en bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad, waarvan het aantal voor elk gezin hoger is dan een derde van het totaal aantal leden van het bestuurs- of beslissend orgaan;b) uit personeelsleden van het bedrijf voor aangepast werk;de directeur van het bedrijf moet evenwel met raadgevende stem kunnen deelnemen aan alle vergaderingen van de raad van bestuur die betrekking hebben op de organisatie van het bedrijf, behalve wat betreft agendapunten waarvoor een belangenconflict bestaat; 10° onder de leiding van een directeur staan (de directeur in dienst genomen na 1 januari 2008 is houder van een universitair diploma of van een niet universitair diploma van het hogere niveau);11° "AWIPH" alle bewijsstukken verschaffen die het nodig heeft om zijn toezicht uit te oefenen, met name : a) de jaarrekeningen, zoals bepaald door "AWIPH", samen met het verslag van een bedrijfsrevisor;b) een globaal financieel-economisch verslag van de activiteiten, vergezeld van een beheersplan in geval van exploitatietekort en van een omschakelingsplan voor de tekortsectoren in geval van twee achtereenvolgende exploitatietekorten;c) een sociaal verslag naar het door "AWIPH" opgemaakte model;d) een afschrift van de driemaandelijkse aangiften bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, alsook de eventuele rectificaties;e) het in artikel 1030 bedoelde plan voor voortgezette vorming. Het bedrijf voor aangepast werk maakt de in het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 bedoelde sociale balans en het globale financieel-economisch verslag van de activiteiten over aan de bedrijfsraad of, in voorkomend geval, aan de vakbondsafvaardiging; 12° een boekhouding voeren overeenkomstig de bepalingen van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en jaarrekening van de ondernemingen;13° wat de directeur betreft, een curriculum vitae overmaken alsook een getuigschrift van goed zedelijk gedrag dat hoogstens drie maanden geleden is afgegeven en dat geen gewag maakt van een veroordeling tot een criminele of correctionele straf, die onverenigbaar is met de uitoefening van de functie;14° met inachtneming van de bepalingen betreffende de bescherming van het privé-leven, een register of een individueel dossier bijhouden waarin de in punt 3° bedoelde activiteiten geëvalueerd worden;15° onder het personeel beschikken over minstens één halftijdse maatschappelijk werker;16° een partnerschapsovereenkomst aangaan met één of meer begeleidingsdiensten;17° voldoen aan alle wettelijke en reglementaire verplichtingen die hen worden opgelegd, met name : a) het sluiten van een overeenkomst met een erkende dienst voor arbeidsgeneeskunde waarbij de tewerkgestelde gehandicapte werknemers effectief aan een medische controle onderworpen worden, en de inachtneming van de bepalingen van het Algemeen Reglement voor arbeidsbescherming en van de Codex over het welzijn op het werk;b) zich onderwerpen aan de controle van de bevoegde ministeriële diensten;c) een document overleggen dat sinds minder dan één jaar afgegeven werd door de gewestelijke brandweerdienst en waarbij wordt bevestigd dat de gebouwen en installaties aan de veiligheidsnormen voldoen of, bij gebreke daarvan, waarbij de voortzetting van de activiteiten wordt toegelaten;18° zich aan de inspectie van "AWIPH" onderwerpen;19° het erkenningsnummer vermelden op alle akten en documenten die uitgaan van het bedrijf voor aangepast werk.De erkenning moet eveneens zichtbaar aangeplakt worden, zowel binnen als buiten het bedrijf. Afdeling 3 - Subsidiëring

Onderafdeling 1 - Algemene erkenningsvoorwaarden

Art. 993.De toelagen bedoeld in deze afdeling worden slechts verleend als het bedrijf voor aangepast werk : 1° aan de in artikel 992 bedoelde erkenningsvoorwaarden voldoet;2° aan de werknemers een loon betaalt dat niet lager is dan het minimumloon vastgelegd bij collectieve arbeidsovereenkomst binnen de bevoegde paritaire commissie of binnen de Nationale Arbeidsraad;3° "AWIPH" voor elk kwartaal waarvoor de toelagen gevraagd worden, een verklaring op erewoord bezorgt met, voor elke maand van het bedoelde kwartaal en voor elke tewerkgestelde werknemer : a) het aantal gepresteerde uren;b) het aantal dagen ziekteverlof;c) het bedrag van het brutoloon;d) het bedrag van de werkgeversbijdragen;e) de premies aangegeven bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;f) het bedrag van de tegemoetkomingen van de andere overheden indien het gaat om gehandicapte werknemers die aangeworven zijn in het kader van maatregelen die de inschakeling van werknemers in het arbeidsproces beogen;g) de contractbreukvergoedingen en de bedragen betreffende de niet-gepresteerde opzeggingstermijnen;h) de bedragen betreffende de arbeidsongevallen;i) de vakantiedagen;j) de werkloosheidsdagen;k) de educatieve verloven en de desbetreffende bedragen. Behalve wanneer de overmacht door "AWIPH" erkend wordt, moet die verklaring worden ingediend vóór het verstrijken van de tweede maand na het kwartaal waarvoor de toelage wordt aangevraagd, op straffe van niet-ontvankelijkheid van de aanvraag; 4° de jaarrekeningen uiterlijk 31 mei van het jaar na het boekjaar aan "AWIPH" overmaakt, samen met een verslag van de bedrijfsrevisor waarbij de rekeningen worden gecertificeerd en eventueel gerectificeerd;5° de diensten van "AWIPH" in staat stelt ter plaatse na te gaan of zijn verklaringen reëel zijn en waarvoor het de toegekende toelagen bestemt, en te dien einde alle registers, boeken, standen, boekhoudstukken, briefwisseling en andere nuttige stukken ter inzage legt.

Art. 994.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op de bij beroepsaanpassingscontract in dienst genomen gehandicapte personen, noch op het kaderpersoneel bedoeld in onderafdeling 2 van deze afdeling.

Art. 995.Binnen de perken van de begrotingskredieten verleent "AWIPH" de bedrijven voor aangepast werk een tegemoetkoming in de bezoldiging van elke gehandicapte werknemer wanneer de beslissing tot tegemoetkoming voortvloeit uit de noodzaak hem in dergelijk bedrijf tewerk te stellen, of wanneer die beslissing in het kader van een samenwerkingsovereenkomst wordt genomen.

De gehandicapte werknemers worden verdeeld naar gelang van de behoeften van de beroepscategorieën die de bevoegde Paritaire commissie vastlegt voor bedrijven voor aangepast werk.

Art. 996.Het bedrag van de verleende toelagen wordt op grond van de overgelegde driemaandelijkse aangiften bepaald en na afloop van elk kalenderkwartaal aan het bedrijf voor aangepast werk uitbetaald.

Art. 997."AWIPH" kan het bedrijf voor aangepast werk een driemaandelijks voorschot toestaan in mindering van de toelagen waarvoor het aan het einde van het kwartaal in aanmerking komt.

Het bedrag van het driemaandelijkse voorschot mag niet hoger zijn dan 100 % van het bedrag van de toelagen dat aan het bedrijf voor aangepast werk voor het overeenstemmende kwartaal van het vorige jaar betaald werd.

Als het bedrijf voor aangepast werk geen toelagen voor het overeenstemmende kwartaal van het vorige jaar heeft verkregen, mag het bedrag van het driemaandelijkse voorschot niet hoger zijn dan 2.500 euro per tewerkgestelde gehandicapte werknemer.

Het driemaandelijkse voorschot wordt maandelijks bij derden vereffend, behalve als het bedrag ervan in de loop van het kwartaal herzien wordt.

Art. 998.Het totaal aantal gehandicapte personen gesubsidieerd overeenkomstig dit hoofdstuk mag voor het geheel van de bedrijven voor aangepast werk en per kalenderjaar niet hoger zijn dan 6334 personen, verdeeld als volgt : a) afdeling 1 : 5684 gehandicapte personen die tewerkgesteld zijn op grond van een arbeidsovereenkomst en die al dan niet onder de bepalingen betreffende de wederinschakeling van werkzoekenden vallen, met uitzondering van de gehandicapte personen met het statuut van als moeilijk te plaatsen bezoldigde werkloze die tewerkgesteld zijn in bedrijven voor aangepast werk krachtens artikel 78 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;b) afdeling 2 : 150 gehandicapte personen in dienst genomen op grond van een arbeidsovereenkomst, ten vroegste op 1 januari 2003 en ten laatste op 1 januari 2007, en van wie het rendementsverlies gelijk is aan 70 % of meer;c) afdeling 3 : 500 gehandicapte personen op wie de bepalingen betreffende de wederinschakeling van werkzoekenden toepasselijk zijn.

Art. 999.Het beheerscomité van "AWIPH" bepaalt voor elk bedrijf voor aangepast werk de jaarlijkse banenquota's die binnen elke sectie gesubsidieerd kunnen worden.

Daarbij wordt rekening gehouden met het aantal gehandicapte werknemers die tijdens één van de maanden van het kwartaal voor minstens 62 uur krachtens dit hoofdstuk in aanmerking zijn gekomen voor een tegemoetkoming van "AWIPH". "AWIPH" verifieert de inachtneming van de in het eerste lid bedoelde quota op grond van een jaarlijks gemiddelde. "AWIPH" legt geen beperkingen op wat betreft het aantal werknemers die tijdens de eerste drie kwartalen van het jaar gesubsidieerd worden en, in geval van overschrijding van de quota subsidiabele betrekkingen die voor het jaar zijn toegekend, wordt een regularisatie over het vierde kwartaal uitgevoerd. De regularisatie slaat op de toelagen gestort voor de werknemers die in de loop van bedoeld kwartaal het minste toelagen voor het bedrijf zouden kunnen genereren.

Art. 1000.Het bedrag van het uurloon of van het looncomplement waarop de tegemoetkoming betrekking heeft mag niet hoger zijn dan : 1° 14,6426 euro voor de werknemers van de afdelingen 1 en 2 bedoeld in artikel 998;2° 2,9286 euro voor de werknemers van de sectie 3 bedoeld in artikel 998. Die bedragen worden geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende de inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Ze worden gekoppeld aan spilindex 109,45 (basis 1996=100).

Art. 1001.Het bedrag van de tegemoetkoming verleend voor elke gehandicapte werknemer wordt berekend door het bedrag van het loon of van het looncomplement te vermenigvuldigen met een op grond van het rendementsverlies vastgelegd percentage, dat evenwel niet hoger mag zijn dan 85 %.

Het rendementsverlies wordt door "AWIPH" overeenkomstig bijlage 1 geschat.

Het percentage bedoeld in het eerste lid wordt al naar gelang het rendementsverlies van de gehandicapte werknemer met de volgende percentages verhoogd : 1° voor een rendementsverlies van 70 à 75 % : plus 1 %;2° voor een rendementsverlies van 65 à 69 % : plus 2 %;3° voor een rendementsverlies van 70 tot 75 % : plus 3 %;4° voor een rendementsverlies van meer dan 75 % : plus 4 %. Deze beslissing wordt meegedeeld aan het bedrijf voor aangepast werk en aan de werknemer. Het kan door "AWIPH" aangepast worden, op eigen initiatief of op aanvraag van het bedrijf voor aangepast werk of van de werknemer; in het laatste geval wordt de werknemer gehoord door "AWIPH" vooraleer het zich uitspreekt.

Art. 1002.Indien de tegemoetkoming van "AWIPH" betrekking heeft op een gehandicapte werknemer die aangeworven is in het kader van een maatregel die, via de tegemoetkoming van een andere overheid, de inschakeling in het arbeidsproces van werknemers beoogt, komt "AWIPH" bij wijze van aanvulling tegemoet in de bijkomende bezoldiging die door het bedrijf voor aangepast werk gedragen wordt, voorzover de bijkomende bezoldiging bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid wordt aangegeven.

Art. 1003."AWIPH" bepaalt het toelagepercentage binnen maximum drie maanden na de indiening van de aanvraag van het bedrijf voor aangepast werk, voorzover de gehandicapte persoon op die datum in dienst genomen is en voorzover "AWIPH" beslist heeft een tegemoetkoming te verlenen.

Als "AWIPH" zich niet uitspreekt binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, ontvangt het bedrijf voor aangepast werk een toelage die voorlopig wordt vastgelegd op 44 % van het loonbedrag. Die voorlopige tegemoetkoming wordt later aangepast op grond van de definitieve beslissing van "AWIPH".

Onderafdeling 2 - Subsidies betreffende het kaderpersoneel A. : Categorieën gesubsidieerd personeel en specifieke toekenningsvoorwaarden

Art. 1004.§ 1. Binnen de perken van de begrotingskredieten verleent "AWIPH" een tegemoetkoming in de bezoldiging van de volgende leden van het kaderpersoneel : 1° de directeur, voorzover het bedrijf voor aangepast werk minstens 25 gehandicapte werknemers tewerkstelt;2° de assistenten van de directeur, naar rata van één assistent per groep van 100 tewerkgestelde gehandicapte werknemers; 3° de personeelsleden die begeleidingsfuncties uitoefenen i.v.m. de productie, met name de productieverantwoordelijken en de instructeurs, naar rata van één lid per volledige groep van 10 tewerkgestelde gehandicapte werknemers.

De personeelsleden die begeleidingsfuncties uitoefenen i.v.m. de productie, worden ingedeeld in vijf klassen, al naargelang de graad van hun verantwoordelijkheid : a) klasse 1 : de personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor het gezamenlijke bedrijf;ze staan in voor de leiding en de coördinatie van een groep geschoolde personen; b) klasse 2 : de personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor verschillende afdelingen;ze staan aan het hoofd van een afdeling of een dienst die uit verschillende werknemers bestaat; c) klasse 3 : de personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor één enkele afdeling;ze oefenen rechtstreeks toezicht uit op een groep ondergeschikte werknemers en staan in voor de werkverdeling en voor het toezicht op het werk; d) klasse 4 : de personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor een activiteit binnen een afdeling;ze oefenen toezicht uit op de groep waarvan ze zelf deel uitmaken; e) klasse 5 : de personeelsleden die rechtstreeks onder een hiërarchische meerdere staan;ze oefenen toezicht uit op een kleine groep waarvan ze eveneens deel uitmaken op organisatorisch vlak; 4° de administratieve of handelsbedienden, met name de personeelsverantwoordelijken, boekhouders, assistent-boekhouders, directiesecretarissen, opstellers, secretaressen-stenotypisten, commercieel verantwoordelijken, naar rata van één bediende per volledige groep van 50 tewerkgestelde gehandicapte werknemers;5° de maatschappelijk werkers en arbeidstherapeuten, naar rata van één maatschappelijk werker of één arbeidstherapeut per groep van 100 tewerkgestelde gehandicapte werknemers of van een halftijdse betrekking voor bedrijven voor aangepast werk die minder dan 100 gehandicapte werknemers tewerkstellen. § 2. De in § 1 bedoelde tegemoetkoming mag aan de publiekrechtelijke rechtspersoon toegekend worden voor de leden van zijn personeel die hij in het kader van een schriftelijke overeenkomst ter beschikking stelt van het bedrijf voor aangepast werk.

Art. 1005.§ 1. Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming moet de directeur : 1° hetzij houder zijn van een universitair diploma of van een diploma van het niet-universitaire hoger niveau;2° hetzij geslaagd zijn voor een examen van niveau 1 of 2+ in het openbaar ambt. Die verplichting wordt niet opgelegd aan een directeur die vóór 1er januari 1997 aangeworven werd in het kader van een arbeidsovereenkomst. § 2. De in artikel 1004, § 1, 3°, bedoelde personeelsleden zorgen bij voorkeur voor de begeleiding van en het toezicht op de gehandicapte werknemers en mogen dus niet uitsluitend voor productie aangesteld worden. § 3. De sociale werkers vervullen een hulpverlenende, raadgevende en opvolgingsfunctie t.o.v. de gehandicapte werknemers in zoverre zij in voorkomend geval voor de bemiddeling met de buitendiensten instaan.

Ze zorgen, op aanvraag van de werknemer en indien mogelijk, voor de uitwerking van een programma dat de bevordering van de werknemer binnen het bedrijf voor aangepast werk of zijn inschakeling in het gewone arbeidscircuit beoogt; ze zorgen er ook voor dat de gehandicapte werknemers een voortgezette vorming krijgen binnen het bedrijf voor aangepast werk.

Ze werken zonodig een programma uit ter voorbereiding op de pensionering of brugpensionering.

Art. 1006.Het aantal tewerkgestelde gehandicapte werknemers dat in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van de in artikel 1004 bedoelde quota, wordt per kwartaal bepaald op grond van het aantal gehandicapte werknemers die tijdens één maand van het kwartaal krachtens onderafdeling 1 van deze afdeling voor minstens 60 werkuren in aanmerking zijn gekomen voor een toelage van "AWIPH".

Art. 1007.In afwijking van artikel 1004 blijft het bedrijf voor aangepast werk dat één van de in dit artikel bedoelde quota niet langer haalt, tijdens twee achtereenvolgende kwartalen in aanmerking komen voor de toelage die het op basis van deze quota verkreeg, voorzover het aantal tewerkgestelde gehandicapte werknemers niet lager is dan 90 % van het bedrag van de betrokken quota.

Art. 1008.§ 1. Het bedrijf voor aangepast werk maakt voor het kaderpersoneel een vormingsprogramma op dat minimum twee jaar duurt.

Dat plan beoogt de actualisering van de bevoegdheden van het kaderpersoneel : 1° wat betreft de veranderende behoeften van het bedrijf voor aangepast werk;2° wat betreft de kennis van de gehandicapte persoon en zijn sociale begeleiding. Het vormingsprogramma wordt aan "AWIPH" overgemaakt volgens de modaliteiten die het zelf bepaalt. § 2. Elk kaderpersoneelslid moet minstens twee dagen per kalenderjaar deelnemen aan voortgezette vormingsactiviteiten waarvan ten minste de helft bestemd is voor de kennis van de gehandicapte persoon en zijn sociale begeleiding.

Het programma van die dagen wordt uiterlijk één jaar vóór de organisatie ervan ter goedkeuring voorgelegd aan "AWIPH". § 3. De toelage kan opgeschort of geweigerd worden ten aanzien van de kaderpersoneelsleden die hun deelneming aan voortgezette vormingsactiviteiten niet kunnen bewijzen.

Art. 1009.De in artikel 1011, § 1e, bedoelde tegemoetkoming is niet cumuleerbaar met de tegemoetkoming bedoeld in onderafdeling 1 van deze afdeling.

Art. 1010."AWIPH" verleent het bedrijf voor aangepast werk een driemaandelijks voorschot op de in artikel 1004 bedoelde tegemoetkomingen die hem aan het einde van het kwartaal betaald worden.

Het bedrag van het driemaandelijkse voorschot mag niet hoger zijn dan 100 % van het bedrag van de toelagen dat aan het bedrijf voor aangepast werk voor het overeenstemmende kwartaal van het vorige jaar betaald werd.

Het driemaandelijkse voorschot wordt maandelijks bij derden vereffend, behalve als het bedrag ervan in de loop van het kwartaal herzien wordt.

B. : Berekening van de subsidie

Art. 1011.§ 1. Het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgelegd op 40 % van het loon van de leden van het kaderpersoneel bedoeld in artikel 1004. § 2. Voor een voltijdse betrekking mag het driemaandelijkse loonbedrag waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, niet hoger zijn dan de volgende bedragen : 1° a) de directeur : 13.345,40 euro; b) assistenten van de directeur : 13.345,40 euro; c) leden van het kaderpersoneel dat begeleidingsfuncties uitoefent i.v.m. de productie : 8.598,43 euro; d) administratieve of commercieel bediende : 8.270,33 euro; e) maatschappelijk werker of ergotherapeuten : 10.441,21 euro.

Die bedragen worden geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, en worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 104,14 (basis 2004 = 100) en gehalveerd in het geval van halftijdse betrekkingen.

Art. 1012.De tegemoetkoming bedoeld in artikel 1011, § 1, wordt berekend op basis van het bedrag van de bezoldiging verkregen na eventuele toepassing van de compensatiepremie waarin afdeling 6 van hoffdstuk 5 van deze titel voorziet.

Art. 1013.Naast de in artikel 1004 bedoelde tegemoetkoming wordt een jaarlijkse tegemoetkoming van maximum 1000 euro toegekend aan de bedrijven voor aangepast werk die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit gesubsidieerd werden voor een bijkomend halftijds lid van het kaderpersoneel voorzover dat ambt bekleed wordt en op voorwaarde dat het niet in aanmerking komt voor een andere tegemoetkoming van "AWIPH".

Onderafdeling 3 - Onderhoudssubsidies

Art. 1014.Binnen de perken van de beschikbare kredieten krijgen de erkende bedrijven voor aangepast werk voor elk kwartaal een onderhoudstoelage van 0,3082 euro per werkuur waarvoor "AWIPH" een tegemoetkoming verleend heeft, zoals bedoeld in onderafdeling 1 van deze afdeling.

Dat bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, en gekoppeld aan de spilindex 109,45 (basis 1996).

Onderafdeling 4 - Infrastructuur- en uitrustingssubsidies A. : Algemene erkenningsvoorwaarden

Art. 1015.Overeenkomstig punt B van deze onderafdeling wordt er jaarlijks 2.250.000 euro forfaitair bestemd voor het geheel van de bedrijven voor aangepast werk.

Het beschikbare saldo van de begroting van "AWIPH" bestemd voor de toelagen voor de investering wordt op grond van een programmering voortvloeiend uit een oproep tot het indienen van projecten overeenkomstig punt C van deze onderafdeling toegekend.

Art. 1016.Het in artikel 1015, eerste lid, bedoelde bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende de inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, en wordt aan de spilindex 110,51 (basis 2004 = 100) gekoppeld.

Art. 1017.De subsidies worden toegekend voor zover de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° het bedrijf voor aangepast werk moet erkend zijn;2° het bedrijf voor aangepast werk verzekert het geheel van de gebouwen en de uitrusting tegen brand, bijkomende risico's en diefstal, en de machines tegen glasbreukrisico en diefstal;3° het bedrijf voor aangepast werk moet "AWIPH" de akte van hypothecaire aanwending bedoeld in artikel 1019, eerste lid, overmaken;4° de investeringen moeten rechtstreeks gebonden zijn aan het maatschappelijk doel van het bedrijf voor aangepast werk en mogen geen weelde- en prestigekarakter hebben.

Art. 1018.§ 1. Het bedrijf voor aangepast werk mag zonder voorafgaande vergunning van "AWIPH" niet overgaan tot de verandering van bestemming noch de bestemming van de gesubsidieerde goederen wijzigen. Zoniet moet het BAW het totaalbedrag van de gekregen subsidie terugbetalen. § 2. In geval van toegelaten verandering van bestemming of wijziging van bestemming van een gesubsidieerd goed moet het bedrijf voor aangepast werk het niet-afgeloste gedeelte van de subsidie of, bij verkoop, het percentage van de verkoopprijs overeenstemmend met het percentage waarop het goed is gesubsidieerd met maximum de gekregen subsidie en minimum het niet-afgeloste gedeelte ervan aan "AWIPH" terugbetalen. § 3. Het bedrijf voor aangepast werk moet niet tot de in § 2 bedoelde terugbetaling overgaan, als het overeenstemmende bedrag opnieuw zal dienen voor de financiering van een vervangingsinvestering of een investering die kadert in een herstel, omschakeling of herstructurering van het bedrijf voor aangepast werk.

Bij een vereffeningsprocedure voor een bedrijf voor aangepast werk mag "AWIPH" de overheveling machtigen van het gehele of gedeeltelijke bedrag van de terugbetaling waarvan sprake in 2 aan het bedrijf voor aangepast werk dat een deel van de of alle activiteiten van het bedrijf voor aangepast werk in vereffening overneemt, voor zover het bedrijf voor aangepast werk zich ertoe verbindt dat bedrag toe te rekenen op de financiering van de investeringen die vereist zijn voor de heropstarting van de activiteiten. Die overheveling gebeurt met inachtneming van de wettelijke procedures inzake vereffening en de juridische aard van de bedrijven voor aangepast werk. § 4. Het in § 3 bedoelde bedrag wordt gelijkgesteld met een subsidie in infrastructuur en uitrusting die onder toepassing van de in dit artikel en in de artikelen 1019, 1017, 1020, 1021 en 1004 bedoelde bepalingen valt.

Dat bedrag kan gebruikt worden voor de financiering van 45 % van een investering bedoeld in artikel 10, 5°, of voor de financiering van een investering bedoeld in artikel 1032, § 1e,op grond van de in § 3 van hetzelfde artikel bedoelde subsidiëringsmodaliteiten.

Dat gebruik moet plaatsvinden binnen een termijn van één jaar te rekenen van de datum van verandering van bestemming of wijziging van bestemming bedoeld in § 2. Die termijn kan op grond van een door het bedrijf voor aangepast werk ingediende met redenen omklede aanvraag verlengd worden.

Art. 1019.Per investering moet, wanneer de subsidie 300.000 euro bedraagt, door elk bedrijf voor aangepast werk ten gunste van "AWIPH" een akte van hypothecaire aanwending van eerste rang genomen worden die minstens de waarde van de subsidie dekt.

Op gemotiveerd verzoek van het bedrijf voor aangepast werk voor het verlijden van de akte kan "AWIPH" een afwijking van de eerste rang van de hypothecaire aanwending toekennen.

Art. 1020.In geval van aankoop van een terrein voor de oprichting van een gebouw waarvoor een subsidie wordt toegekend, moet het centrum de bouw ondernemen binnen een termijn van drie jaar, te rekenen van de aankoopdatum. Bij gebreke daarvan moet het bedrijf voor aangepast werk de subsidie integraal terugbetalen.

Art. 1021.Voor de investering van onroerende aard wordt er, voor de berekening van de subsidie, rekening gehouden met een maximale prijs per m 2 van 600 euro excl. btw. Dat bedrag wordt niet geïndexeerd.

B. : Forfaitair toegekende subsidies

Art. 1022.De subsidies die overeenkomstig artikel 1015, eerste lid, forfaitair aan de bedrijven voor aangepast werk worden toegekend, worden bestemd voor de volgende investeringen, waarvan het bedrag exclusief btw niet lager mag zijn dan 500 euro : 1° de aankoop van een grond;2° de aankoop van het gebouw, met inbegrip van het aangrenzend terrein;3° de oprichting van een gebouw;4° de inrichting van een gebouw;5° de aankoop van uitrustingen.

Art. 1023.De uitrusting bedoeld in artikel 1022, 5°, bestaat uit machines, meubilair en materieel, met uitzondering van de ambts- en dienstvoertuigen.

Art. 1024.De uitrusting kan per partij besteld worden. Onder partij wordt verstaan : a) de gezamenlijke uitrustingsgoederen bestemd voor hetzelfde gebruik en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een éénmalige globale bestelling;b) de gezamenlijke uitrustingsgoederen die nodig zijn voor de vlotte werking van één van hen;c) een globale bestelling van roerende goederen die een eenmalig functioneel geheel vormen.

Art. 1025.§ 1. De subsidie kan worden bestemd voor : 1° de financiering van 45 % van het bedrag van de in artikel 10 bedoelde investeringen;2° de terugbetaling van het kapitaal van een lening die uitsluitend aangegaan is om de in artikel 1022 bedoelde investeringen ten belope van 45 % van hun waarden te financieren;3° de financiering van 45 % van de aflossing van de in artikel 1022 bedoelde investeringen tegen de fiscaal toegelaten gewoonlijke duurtijden. § 2. De in § 1 bedoelde drie financieringswijzen mogen voor eenzelfde investering niet samengevoegd worden.

Art. 1026.Onder "bedrag van de investring" wordt verstaan : 1° in geval van aankoop van een terrein of een gebouw, de aankoopprijs exclusief btw verhoogd met de kosten van de notariële akte en van de registratierechten;2° in geval van bouw en/of verbouwing van gebouwen, de kosten van de werken exclusief btw.

Art. 1027."AWIPH" bepaalt het jaarlijkse forfaitaire bedrag van de subsidie waarop elk bedrijf voor aangepast werk aanspraak kan maken door de toepassing van volgende formule : Totaal van de subsidies die forfaitair worden toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 1015, eerste lid/ Overwogen aantal uren van het geheel van de bedrijven voor aangepast werk * Totaal van de subsidies die forfaitair worden toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 1015, eerste lid/ Overwogen aantal uren van het geheel van de bedrijven voor aangepast werk het aantal uren dat in aanmerking is genomen is gelijk aan het jaarlijkse gemiddelde van het aantal uren dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een subsidie betreffende het onderhoud, zoals bepaald in artikel 1014 tijdens de laatste vijf jaar die op 30 juni van het jaar voor het jaar waarop de forfaitaire toelage is toegekend, eindigen.

Onverminderd de in artikel 1016 bedoelde indexering wordt het resultaat van die formule voor een periode van vijf jaar bepaald.

Art. 1028."AWIPH" deelt elk bedrijf voor aangepast werk vóór 31 januari van het boekjaar het jaarlijkse forfaitaire bedrag van de subsidie mee waarop het aanspraak kan maken.

Art. 1029.In de loop van het eerste kwartaal van elk boekjaar gaat "AWIPH" over tot de vereffening van het jaarlijkse forfaitaire bedrag van de subsidie.

Art. 1030.De investeringen mogen niet vóór de lopende vijfjaarlijkse periode uitgevoerd worden.

Het bedrijf voor aangepast werk maakt "AWIPH" uiterlijk op 31 maart van elk jaar de bijzonderheid van de investeringen over die tijdens het gelopen boekjaar dankzij de forfaitaire toelage gesubsidieerd zijn.

Art. 1031.Aan het einde van elke periode van vijf jaar waarvan de eerste in 2010 begint, controleert "AWIPH" de bestemming van de vijfjaarlijkse subsidie die door de som van de jaarlijks gestorte subsidies wordt gevormd. Het niet-gebruikte gedeelte van die subsidie of het gedeelte ervan dat gebruikt wordt zonder naleving van de toekenningsvoorwaarden, geeft aanleiding tot invordering.

C. : Subsidies toegekend op grond van een oproep tot het indienen van projecten voorzien in de jaarlijkse programmering

Art. 1032.§ 1. Het gedeelte van de subsidies die overeenkomstig artikel 1015, tweede lid, op grond van een programmering voortvloeiend uit oproepen tot het indienen van projecten worden toegekend, worden bestemd voor de volgende investeringen, waarvan het bedrag exclusief btw niet lager mag zijn dan 25.000 euro : 1° de aankoop van een grond;2° de aankoop van het gebouw, met inbegrip van het aangrenzend terrein;3° de oprichting van een gebouw;4° de inrichting van een gebouw; De investering moet ten vroegste tijdens de twee jaar vóór het jaar van de aanvraag uitgevoerd zijn. § 2. Om in overweging te worden genomen, moeten de investeringen bedoeld in de oproep tot het indienen van projecten een nuttige plaats bekleden in de rangschikking bepaald door "AWIPH" naar gelang van de criteria en hun weging zoals ze vermeld staan in bijlage 95. § 3. De projecten die een nuttige plaats bekleden, zijn degene die in overweging zijn genomen na opstelling van de rangschikking in dalende volgorde van punten totdat het bedrag van de in artikel 1015, tweede lid, bedoelde subsidie opgebruikt is, rekening houdende met het feit dat die projecten door "AWIPH" als volgt worden gesubsidieerd : 1° tegen 45 % voor de investeringsschijf begrepen tussen 0 en 500.000 euro exclusief btw; 2° tegen 35 % voor de investeringschijf inbegrepen tussen 500.000,01 en 1.000.000 euro exclusief btw; 3° tegen 25 % voor de investeringschijf inbegrepen tussen 1.000.000,01 en 1.500.000 euro exclusief btw; 4° tegen 15 % voor de investeringschijf hoger dan 1.500.000 euro exclusief btw.

Art. 1033.Het bedrijf voor aangepast werk dient zijn project bij aangetekend schrijven of tegen bericht van ontvangst bij "AWIPH" in uiterlijk op de laatste dag van de maand februari van het werkjaar.

Art. 1034.Het project omvat de volgende elementen : 1° de beraadslaging van de raad van bestuur van het bedrijf voor aangepast werk waarbij het jaarlijks investeringsprogramma wordt goedgekeurd;2° de aard en de nauwkeurige raming van de investeringskost;3° een dossier tot rechtvaardiging van de voorgestelde investeringen volgens een door "AWIPH" verstrekt model;4° als de investering reeds verricht is, het bewijs dat ze wel verzekerd worden door de in artikel 1017, 2°, bedoelde verzekeringen;5° in geval van aankoop van een terrein, van een gebouw of van bouw van een gebouw, een uittreksel van de kadastrale legger en de volgende specificaties : a) de plannen van de verschillende verdiepingen;b) de aanzichten van de gevels en de voornaamste dwarsdoorsneden;c) de opmeting van de te bebouwen, bestaande en per verdieping bebouwde bruto-oppervlakten;d) in voorkomend geval, de stedenbouwkundige en de milieuvergunning;e) in het kader van een bouw van een gebouw, een tijdschema van de werken dat door de architect voor echt wordt verklaard;6° als de aanvraag de bouw en/of de inrichting van gebouwen betreft, het bewijs dat de onderneming ter plaatse over een zakelijk recht of een recht van genot met een duur die minstens gelijk is aan die van de aflossing van de bedoelde goederen, beschikt.

Art. 1035.Binnen dertig dagen na de zending van het project stuurt "AWIPH" bij aangetekend schrijven een bericht van ontvangst van het project aan het bedrijf voor aangepast werk, indien het volledig is.

Indien het dossier niet volledig is, geeft "AWIPH" het bedrijf voor aangepast werk daar op dezelfde wijze kennis van en wijst het hem op de ontbrekende stukken.

Indien op 15 april van het boekjaar het project niet alle in de artikelen 1033 en 1034 bedoelde documenten omvat, is het niet ontvankelijk.

Art. 1036.Zodra het investeringsprogramma door de Regering wordt goedgekeurd, deelt "AWIPH" het bedrijf voor aangepast werk de investeringen en de respectievelijke overwogen bedragen mede.

Art. 1037.§ 1. "AWIPH" stort de subsidies aan het bedrijf voor aangepast werk voor de overwogen investering zodra het bij aangetekend schrijven of tegen bericht van onvangst de volgende documenten ontvangt : 1° wat betreft de aankoop van een terrein of van een gebouw, een afschrift van de aankoopakte die behoorlijk getekend is door de verschillende partijen.De akte moet uiterlijk binnen drie jaar na de datum van kennisgeving van de beslissing van de Regering voorgelegd worden; 2° wat betreft de bouw of de inrichting van gebouwen, de facturen, het betalingsbewijs en de dienovereenkomstige stand van de werken, goedgekeurd door het bedrijf voor aangepast werk. Die documenten moeten uiterlijk binnen vijf jaar na de datum van kennisgeving van de beslissing van de Regering aan "AWIPH" voorgelegd worden. § 2. Behalve in geval van overmacht heeft de niet-naleving van de in dit artikel bedoelde termijnen het verlies van de subsidies die door het bedrijf voor aangepast werk op de voorziene uiterste data niet gebruikt zijn, als gevolg. § 3. De krachtens § 1 voorgelegde documenten mogen geenszins in overweging zijn genomen in het kader van de in hoffdstuk 2 bedoelde forfaitaire toekenning van de subsidies. Afdeling 4 - Opvang- en vormingsafdelingen

Onderafdeling 1 - Algemene bepaling

Art. 1038.Binnen de bedrijven voor aangepast werk kan een opvang- en vormingsafdeling opgericht worden voor gehandicapte personen die een aanpassingsperiode nodig hebben om hun beroepsbekwaamheden te verbeteren, hoewel ze de vereiste lichamelijke, geestelijke en beroepsbekwaamheden hebben.

Die personen moeten aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° hetzij buitengewoon onderwijs van vorm 2 gevolg hebben, zoals bepaald bij het decreet van 3 maart 2004 tot inrichting van het buitengewoon onderwijs;2° hetzij zes maanden vóór de datum van de ondertekening van het beroepsaanpassingscontract een door "AWIPH" erkende opvangdienst of tehuis hebben bezocht. Onderafdeling 2 - Voorwaarden en werking

Art. 1039.Het bedrijf voor aangepast werk voorziet in individuele of collectieve maatregelen voor de verbetering van de in artikel 1038 bedoelde beroepsmogelijkheden van de gehandicapte personen.

Art. 1040.Het vormingsprogramma van het bedrijf houdt rekening met : 1° de behoeften en de aanvragen;2° de aard en de ernst van de handicap;3° de verschillende bekwaamheden;4° de ontwikkelingsmogelijkheden;5° de kwalificaties van de gehandicapte persoon. Het bedrijf voor aangepast werk moet ervoor zorgen dat de werknemer voldoende operationeel is om op basis van een arbeidsovereenkomst tewerkgesteld te worden.

Art. 1041.De in een opvang- en vormingsafdeling opgeleide gehandicapte personen moeten in dienst genomen worden op basis van een beroepsaanpassingscontract.

Het beroepsaanpassingscontract wordt aangegaan voor minstens zes maanden en hoogstens één jaar. Het kan na evaluatie worden verlengd met een aanpassingsperiode van maximum twee jaar.

Art. 1042.Voor het geheel van de bedrijven voor aangepast werk wordt het maximale aantal gehandicapte personen die in dienst genomen zijn in het kader van een beroepsaanpassingscontract vastgesteld op 120. "AWIPH" bepaalt voor elk bedrijf het aantal gehandicapte personen die bij beroepsaanpassingscontract in dienst genomen worden; dat aantal mag niet hoger zijn dan 10 % van het aantal gehandicapte werknemers voor wie het bedrijf voor aangepast werk in aanmerking komt voor de toelagen krachtens onderafdeling 1 van afdeling 3 van dit hoofdstuk.

Art. 1043.In de opvangafdeling wordt de begeleiding van de gehandicapte personen waargenomen door een instructeur of een arbeidstherapeut : 1° voltijds per groep van 6 gehandicapte personen die op basis van een beroepsaanpassingscontract in dienst genomen zijn;2° halftijds per groep van 3 gehandicapte personen die op basis van een beroepsaanpassingscontract in dienst genomen zijn.

Art. 1044.De instructeur of arbeidstherapeut die de begeleiding van de gehandicapte personen in de opvangafdeling waarneemt, moet het bewijs kunnen leveren van : 1° hetzij een opleiding met pedagogische, educatieve of maatschappelijke oriëntering;2° hetzij een ervaring van minstens vijf jaar in een pedagogische, educatieve of maatschappelijke functie; 3° hetzij een opleiding met een globale duur van minimum 200 uur, binnen drie jaar vanaf zijn indienstneming, i.v.m. problematieken die hem in staat moeten stellen zijn functies beter uit te oefenen. De Minister bepaalt de opleidingen die volgens hem aan voormelde eis voldoen.

Art. 1045.Hij heeft o.a. als opdracht : 1° te zorgen voor de vorming van de gehandicapte personen in een opvang- en vormingsafdeling;2° mee te werken aan de uitwerking van het individuele vormingsprogramma en te zorgen voor de uitvoering daarvan;3° bij te dragen tot de bewustmaking van de gehandicapte personen en van hun gezin met het oog op hun autonomisering en inschakeling in het arbeidsproces;4° de integratie van bij beroepsaanpassingscontract in dienst genomen gehandicapte personen te bevorderen binnen het bedrijf voor aangepast werk;5° de oprichting van een partnerschap te bevorderen tussen de gehandicapte personen en hun gezin, het bestuur van het bedrijf voor aangepast werk, de scholen van het buitengewoon onderwijs of de opvangdiensten of tehuizen waar de gehandicapte personen vandaan komen, de begeleidingsdiensten, het bevoegde gewestelijke kantoor van "AWIPH" en elke andere betrokken dienst of persoon. Hij moet voldoen aan de voortgezette vormingsvoorwaarden bedoeld in artikel 1008, § 2.

Onderafdeling 3 - Subsidiëring

Art. 1046.Binnen de perken van de begrotingskredieten verleent "AWIPH" voor het in artikel 1043 bedoelde personeel een tegemoetkoming die gelijk is aan 100 % van het loon.

Voor een voltijdse betrekking mag het driemaandelijkse bedrag van het loon waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, niet hoger zijn dan de volgende bedragen : 1° instructeur : 8.598,43 euro; 2° arbeidstherapeut : 10.441,21 euro.

Die bedragen worden geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, en worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 104,14 (basis 2004 = 100) en gehalveerd in het geval van halftijdse betrekkingen.

De tegemoetkoming van "AWIPH" kan worden verleend voor voltijds begeleidingspersoneel tijdens de maand vóór de opening van een opvang- en vormingsafdeling. Afdeling 5 - Behoudstelsels

Onderafdeling 1 - Algemene bepaling

Art. 1047.De bedrijven voor aangepast werk mogen in hun midden een behoudsstelsel creëren voor de in de artikelen 994 tot en met 1003 bedoelde gehandicapte werknemers van wie de lichamelijke, zintuiglijke of geestelijke bekwaamheden niet meer aan de eisen van hun werkpost voldoen.

Onderafdeling 2 - Voorwaarden en werking

Art. 1048.De in artikel 1047 bedoelde gehandicapte werknemers voldoen aan één van volgende voorwaarden : 1° beschikken over een anciënniteit van minstens 1° jaar binnen het bedrijf voor aangepast werk en het bewijs leveren van een rendementsverlies van minstens 75 %;2° beschikken over een anciënniteit van minstens 2° jaar binnen het bedrijf voor aangepast werk en het bewijs leveren van een rendementsverlies van minstens 75 %;3° beschikken over een anciënniteit van minstens 25 jaar binnen het bedrijf voor aangepast werk.

Art. 1049.Het bedrijf voor aangepast werk wijst onder het personeel dat begeleidingsfuncties i.v.m. productie vervult, een lid dat zal zorgen voor de valorisatie van de beroepsbekwaamheden van de in artikel 1048 bedoelde gehandicapte werknemers, met name door de werkpost constant aan te passen en door markten te zoeken die geschikt zijn voor personen die in aanmerking komen voor het behoudstelsel.

Art. 1050.Voor het geheel van de bedrijven voor aangepast werk wordt het maximale aantal werknemers die in aanmerking komen voor een behoudsstelsel, vastgelegd op 160. "AWIPH" bepaalt voor elk bedrijf voor aangepast werk het aantal gehandicapte werknemers die in aanmerking komen voor het behoudsstelsel; dat aantal mag niet hoger zijn dan 7 per bedrijf voor aangepast werk en dan 10 % van het aantal gehandicapte werknemers voor wie het bedrijf voor aangepast werk in aanmerking komt voor toelagen van "AWIPH" krachtens onderafdeling 1 van afdeling 3 van dit hoofdstuk.

Onderafdeling 3 - Subsidiëring

Art. 1051.Een driemaandelijks forfaitair bedrag van 1.000 euro wordt aan het bedrijf voor aangepast werk toegekend voor elke gehandicapte werknemer die voldoet aan één van de voorwaarden bedoeld in artikel 1048.

De toekenning van dat bedrag is onderworpen aan de uitvoering van een programma dat afgestemd is op de situatie van de gehandicapte persoon en dat zijn omscholing beoogt.

Dat programma behoeft de voorafgaande erkenning van "AWIPH". Afdeling 6 - Indienstneming door externe bedrijven

Art. 1052.De indienstneming van gehandicapte werknemers van bedrijven voor aangepast werk door externe bedrijven is het voorwerp van een aannemingsovereenkomst tussen het bedrijf voor aangepast werk en het externe bedrijf.

Een aannemingsovereenkomst is een overeenkomst waarbij een bedrijf voor aangepast werk zich tegen bezoldiging verbindt tot het verrichten van handen- of intellectuele arbeid ten gunste van een ander bedrijf, in de lokalen of op de werven van laatstgenoemd bedrijf.

Art. 1053.De bedrijven voor aangepast werk worden door "AWIPH" gemachtigd om aannemingsovereenkomsten aan te gaan onder de volgende voorwaarden : 1° de werknemers blijven aan het bedrijf voor aangepast werk gebonden bij een arbeidsovereenkomst;2° het personeel van het bedrijf voor aangepast werk mag niet aan het externe bedrijf ondergeschikt zijn;3° de werknemers worden steeds betaald door het bedrijf voor aangepast werk;4° het bedrijf voor aangepast werk sluit al naar gelang de risico's een verzekering tegen arbeidsongevallen en ongevallen op de weg naar en van het werk;5° het bedrijf voor aangepast werk geeft de vakbondsafvaardiging kennis van elke aannemingsovereenkomst die gesloten wordt.

Art. 1054.Elke aannemingsovereenkomst wordt door beide partijen ondertekend en bevat de volgende gegevens : 1° de volledige identiteit van de contracterende bedrijven en van hun vertegenwoordigers;2° de duur van de overeenkomst;3° de uitvoerige beschrijving van het werk;4° de plaats van uitvoering van het werk;5° het aantal tewerkgestelde personen van het bedrijf voor aangepast werk, alsook hun identiteit;6° de naam van het lid (de leden) van het kaderpersoneel van het bedrijf voor aangepast werk dat (die) hen begeleidt (begeleiden);7° de gefactureerde uur- of dagprijs, verhoogd met de facturering van de verplaatsingen, die met gepresteerde uren gelijkgesteld worden;8° de naam van de verzekeraar;9° de garantie dat binnen het externe bedrijf aan de veiligheids- en hygiënevoorwaarden voldaan wordt;10° het attest waarbij bevestigd wordt dat de werknemers van het bedrijf voor aangepast werk geenszins aan het externe bedrijf ondergeschikt zijn.

Art. 1055.Het bedrijf voor aangepast werk staat in voor de begeleiding van en het toezicht op zijn werknemers in het externe bedrijf door één of meer leden van het kaderpersoneel bedoeld in artikel 1004, § 1, 3. Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 1005, § 2, zien die leden ook toe op de vlotte uitvoering van de werken of diensten.

Art. 1056.Elke aannemingsovereenkomst behoeft de voorafgaande toestemming van "AWIPH".

De toestemming van "AWIPH" wordt beperkt tot twee jaar en kan hernieuwd worden.

Art. 1057.Behalve voor de aannemingsovereenkomsten gesloten tussen 1 juli 2007 en 31 maart 2010 houdt elke aannemingsovereenkomst uitgevoerd zonder de voorafgaande toestemming van "AWIPH" in dat alle toelagen betreffende de tegemoetkoming in het loon van de personen die tijdens bedoelde periode in het externe bedrijf tewerkgesteld worden, met terugwerkende kracht teruggevorderd worden. In geval van hernieuwing of verlenging van eenzelfde overeenkomst die met de toestemming van "AWIPH"werd gesloten, wordt hoogstens 25 % teruggevorderd.

Art. 1058.Het bedrijf voor aangepast werk verschaft "AWIPH" maandelijks een lijst van de prestaties van de werknemers tewerkgesteld in het kader van een aannemingsovereenkomst. Die maandelijkse lijst wordt regelmatig aan "AWIPH" overgemaakt, minstens één keer per kwartaal.

Art. 1059."AWIPH" kan toestaan dat twee bedrijven voor aangepast werk aannemingsovereenkomsten sluiten als het ene bedrijf, dat te kampen heeft met een dringende en uitzonderlijke nood aan arbeidskrachten, beroep doet op het andere bedrijf waar gebrek aan werk is. De toestemming van "AWIPH" geldt in dat geval hoogstens drie maanden en is hernieuwbaar.

Art. 1060.Een overeenkomst tussen bedrijven voor aangepast werk van twee verschillende gewesten of gemeenschappen behoeft de voorafgaande toestemming van "AWIPH".

Art. 1061.Een door "AWIPH" gesubsidieerde uitrusting te mag niet verhuurd worden aan noch ter beschikking gesteld van de bedrijven, behoudens buitengewone omstandigheden en mits voorafgaande toestemming van "AWIPH". Afdeling 7 - Fonds voor bestaanszekerheid betreffende bedrijven voor

aangepast werk

Art. 1062.Jaarlijks wordt een bedrag van 372.000 euro voor het Fonds voor bestaanszekerheid uitgetrokken. Dat bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, en gekoppeld aan de spilindex 104,14 (basis 2004).

Dat bedrag dient voor de financiering van een vakbondspremie voor elke georganiseerde werknemer tewerkgesteld in door "AWIPH" erkende bedrijven voor aangepast werk en van de brugpensioenen toegekend aan de werknemers van die bedrijven. Het eventuele saldo dient om de overige opdrachten van het Fonds voor bestaanszekerheid te financieren.

Art. 1063.Er wordt een jaarlijks bedrag van 660.140,99 euro in 2008 en van 1.315.141,78 euro vanaf 2009 voor het Fonds voor bestaanszekerheid uitgetrokken voor de toekenning in de bedrijven voor aangepast werk van bijkomende jaarlijkse verlofdagen binnen de perken van de driedelige raamovereenkomst voor de Waalse privé non-profit sector 2007-2009. Deze bedragen worden geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende de inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Ze worden aan de spilindex 108,34 (basis 2004 = 100) gekoppeld.

Art. 1064.Er wordt een bedrag van 317.000 € uitgetrokken voor het Fonds voor bestaanszekerheid om het hoofd te bieden aan de toename van de uitgaven van het Fonds veroorzaakt door het aantal bruggepensioneerden en vakbondspremies en door de organisatie van verschillende opleidingen.

Dat bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende de inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Ze worden gekoppeld aan spilindex 108,34 (basis 2004=100).

Art. 1065.Jaarlijks wordt een bedrag van 1.560.000 euro voor het Fonds voor bestaanszekerheid van de bedrijven voor aangepast werk uitgetrokken. Dat bedrag dient om minstens 114 voltijds equivalenten per kwartaal te financieren. Bij vermindering van die arbeidsplaatsen wordt het bedrag uitgetrokken voor het Fonds voor bestaanszekerheid van de bedrijven voor aangepast werk verhoudingsgewijs verminderd.

Art. 1066.Jaarlijks wordt een bedrag van 40.000 euro uitgetrokken voor het interne beheer van het Fonds voor bestaanszekerheid.

Dat bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, en gekoppeld aan de spilindex 109,45 (basis 1996=100).

Art. 1067.Wat betreft de aangelegenheden waarop de in de artikelen 1062 tot en met 1066 bedoelde toelage slaat, wijst "AWIPH" een gewone en een plaatsvervangende vertegenwoordiger aan, die met raadgevende stem zitting hebben binnen het beheersorgaan van het Fonds voor bestaanszekerheid.

Art. 1068.Wat betreft de aangelegenheden waarop de in artikel 1062 tot en met 1066 bedoelde toelage slaat, maakt het Fonds voor bestaanszekerheid jaarlijks een activiteitenverslag op, dat uiterlijk 30 juni naar "AWIPH" en de Minister gestuurd wordt. HOOFDSTUK V. - Gelijkheid van kansen voor gehandicapte personen op de arbeidsmarkt Afdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 1069.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° gehandicapte werknemer : gehandicapte persoon in dienst genomen krachtens een arbeidsovereenkomst of een reglementair statuut;2° werkgever : elke publiek- en/of privaatrechtelijke persoon die een gehandicapte werknemer in dienst neemt;3° de stagiair : gehandicapte persoon in dienst genomen krachtens een arbeidsovereenkomst of een reglementair statuut;4° "bedrijfstagemeester" : werkgever die een gehandicapte persoon in dienst neemt in het kader van een ontdekkingsstage;5° "opleidend bedrijf" : werkgever die een gehandicapte persoon in dienst neemt in het kader van een contract van beroepsaanpassing;6° « zelfstandige werknemer » : de gehandicapte persoon die een beroeps- of bedrijfsactiviteit uitoefent in het kader waarvan hij niet bij arbeidsovereenkomst of krachtens een statuut gebonden is, en daardoor hoofdzakelijk onder het zelfstandigenstatuut valt;7° « loonkost » : het brutoloon verhoogd met de verplichte werkgeversbijdrage, met inbegrip van de bijdragen voor het jaarlijkse vakantieverlof, krachtens de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der arbeiders, en krachtens de verzekering tegen arbeidsongevallen, na aftrek van de verminderingen van de sociale lasten en de vrijstellingen.8° « gewaarborgd gemiddeld maandelijks minimuminkomen » : het bedrag dat voor werknemers die minstens 21 jaar oud zijn, wordt berekend overeenkomstig artikel 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43, op 2 mei 1988, gesloten binnen de Nationale Arbeidsraad. Afdeling 2 - Ontdekkingsstage

Art. 1070.Er kan voorzien worden in één of verschillende bedrijfsimmersieperiodes voor gehandicapte personen die wensen deel te nemen aan een programma voor inschakeling in het arbeidsproces, om hen te confronteren met de werkelijkheid van een beroep of een beroepssector, om na te gaan of hun opleidingsproject relevant is en of zij met de nodige interesse naar werk zoeken. Die periodes worden "ontdekkingsstage" genoemd.

Art. 1071.De verwezenlijking van een ontdekkingsstage wordt voorgesteld door de gehandicapte persoon, door "AWIPH" of door een andere dienst die de gehandicapte persoon bijstaat bij het opstarten van zijn beroepsproject.

De modaliteiten van de stage worden nader bepaald in samenspraak met het bedrijfstagemeester.

Het stagevoorstel, dat alle gegevens bevat die nodig zijn voor de stage, wordt onderworpen aan de beslissing van "AWIPH". Het Agentschap deelt zijn beslissing mee binnen dertig dagen, te rekenen vanaf de datum waarop het over de nodige gegevens beschikt.

Art. 1072.Deze stage komt tot stand na het sluiten van een overeenkomst tussen de stagiair of zijn wettelijke vertegenwoordiger, "AWIPH" en een bedrijfstagemeester. De overeenkomst wordt opgemaakt in drie exemplaren, één voor elke partij.

Art. 1073.Tijdens de stageperiode verbinden het bedrijf of de instelling zich ertoe : 1° de stagiair de mogelijkheid te bieden te zien hoe het beroep of de functie worden uitgeoefend;2° de stagiair de uitrusting te verschaffen die eventueel nodig is om kennis te maken met het beroep (materieel, werktuigen, werkkleding, startklare of regelmatig onderhouden veiligheids- en beschermingsaccessoires);3° een persoon uit zijn midden aan te wijzen om de stagiair te volgen, zijn aanpassing aan het werk te evalueren en zijn opmerkingen mee te delen, zowel aan de stagiair als aan de afgevaardigden van "AWIPH";4° de afgevaardigden van "AWIPH" toe te laten de stagiair binnen het bedrijf te ontmoeten;5° het gewestelijke bureau van "AWIPH" onmiddellijk elk gegeven te verstrekken op grond waarvan de stagiair een einde maakt aan de stage;6° het gewestelijke bureau van "AWIPH" binnen 24 uur te verwittigen van elk arbeidsongeval of ongeval op de weg van en naar het werk, alsook van elke schade aangericht aan werktuigen of machines en van elk stoffelijk of lichamelijk ongeval waardoor derden tijdens de stage worden getroffen.

Art. 1074.De stagiair verbindt zich ertoe : 1° zich te richten naar het arbeidsreglement van het bedrijf waar hij stage loopt;2° te handelen volgens de voorschriften van het door het bedrijf of de instelling aangewezen personeelslid;3° zijn eigen veiligheid of die van derden niet in gevaar te brengen;4° de uitrusting, het materieel, de werktuigen en de niet gebruikte grondstoffen die hem worden toevertrouwd, in goede staat terug te geven;5° de vertrouwelijke aard van de gegevens waarvan hij tijdens zijn stage kennis neemt, in acht te nemen; 6° "AWIPH" en het bedrijf of de instelling onmiddellijk te verwittigen in geval van afwezigheid om welke reden ook (ongeval, ziekte, ...); 7° niet voortijdig een einde te maken aan de stage zonder het bedrijf of de instelling alsook de verantwoordelijke van het gewestelijke bureau van "AWIPH" te verwittigen.

Art. 1075.Elke partij kan een einde maken aan de stage vóór het verstrijken van de voorgeschreven termijn, voor zover de andere partij en "AWIPH" daarvan in kennis worden gesteld.

Art. 1076.De stage duurt één week. De stageperiode is kosteloos. De stagiair mag geen bezoldiging of vergoeding eisen. Het bedrijf of de instelling zijn niet verplicht de stagiair in dienst te nemen na afloop van de stage.

Art. 1077.De stagiair blijft beschikbaar op de arbeidsmarkt en mag zich tijdens de stage melden bij elke oproeping van een mogelijke werkgever.

Art. 1078."AWIPH" verzekert de stagiair tegen ongevallen tijdens de stage en op de weg van en naar de plaats van de stage zoals het personeel onderworpen aan de wetgeving op de arbeidsongevallen. "AWIPH" verzekert de stagiair ook voor wettelijke aansprakelijkheid, zowel voor schade aan werktuigen en machines als voor materiële of lichamelijke ongevallen waardoor derden tijdens de stage worden getroffen. Afdeling 3 - Beroepsaanpassingscontract

Art. 1079.De omscholingsovereenkomst betreft een opleiding in een bedrijf of een openbare instelling waar de gehandicapte persoon, hierna stagiair genoemd, voorbereid wordt om in normale arbeidsomstandigheden te werken.

Art. 1080.Om een omscholingsovereenkomst te kunnen sluiten, moet de stagiair de volgende voorwaarden vervullen : 1° de begunstigde valt niet meer onder de leerplicht;2° de begunstigde heeft geen beroepskwalificatie en/of -ervaring die onmiddellijk bruikbaar zijn op de arbeidsmarkt;3° de begunstigde heeft bekwaamheden die een gunstige inschakelingsprognose mogelijk maken. Bovendien houdt het sluiten van een omscholingsovereenkomst in dat de gewone opleidingsmaatregelen niet geschikt zijn.

Art. 1081.De omscholingsovereenkomst wordt bij "AWIPH" aangevraagd door het vormingsbedrijf dat erin toestemt om voor de opleiding van de gehandicapte persoon te zorgen.

De aanvraag wordt ingediend met de instemming van de kandidaat-stagiair.

Ze wordt ingediend aan de hand van een formulier dat het vormingsbedrijf zich bij "AWIPH" kan verschaffen. Ze bevat een voorstel van omscholingsprogramma. "AWIPH" beslist over de aanvraag en deelt zijn beslissing mee binnen dertig dagen, te rekenen vanaf de datum waarop het over de nodige gegevens beschikt.

In geval van goedkeuring wordt de overeenkomst gesloten tussen de stagiair of zijn wettelijke vertegenwoordiger en het bedrijf of de openbare instelling. De overeenkomst moet door "AWIPH" erkend worden; ze wordt in drie exemplaren opgemaakt, met name één voor elke partij en het derde voor "AWIPH".

Art. 1082.Elke omscholingsovereenkomst bevat de volgende gegevens : 1° de identiteit en de woonplaats van de partijen;2° de aanvangsdatum en de duur van de overeenkomst;3° het voorwerp van de overeenkomst;4° de aard en de fasen van de omscholing, zoals overeengekomen door de stagiair, het bedrijf of de openbare instelling en de vertegenwoordiger van "AWIPH", hierna "omscholingsprogramma" genoemd;5° de respectievelijke verplichtingen van de partijen, opgesomd in de artikelen 1084 en 1085.

Art. 1083.De omscholingsovereenkomst wordt gesloten voor een periode van maximum één jaar, die verlengd kan worden en niet langer mag duren dan drie jaar.

De omscholingsovereenkomst voorziet slechts in een proefperiode als ze voor zes maanden of langer wordt gesloten. In dat geval wordt de proefperiode op één maand vastgesteld. Deze periode wordt verlengd met de periodes waarin de uitvoering van de overeenkomst geschorst is. "AWIPH" moet : 1° het opleidingsprogramma erkennen;2° nagaan of de in artikel 1082 bedoelde overeenkomst uitgevoerd wordt;3° als bemiddelaar optreden in geval van betwisting. Daarnaast kan het : 1° de bedrijven of de openbare instellingen een technisch-pedagogische steun verlenen bij het opmaken van het opleidingsprogramma;2° overeenkomsten sluiten met opleidingsoperateurs om het bedrijf dat de opleiding geeft, zo nodig bij te staan.

Art. 1084.Het vormingsbedrijf moet : 1° de stagiair een echte beroepsopleiding geven, d.w.z. dat hij de nodige theoretische en praktische beroepskennis moet opdoen; 2° de stagiair in het kader van zijn opleiding eventueel de nodige uitrusting ter beschikking stellen (materieel, werktuigen, werkkleding, startklare of regelmatig onderhouden veiligheids- en beschermingsaccessoires);3° persoonlijk toezien op de uitvoering van de overeenkomst of een personeelslid belasten met de beroepsopleiding van de stagiair, nagaan in hoeverre hij zich aan zijn werkmilieu aanpast en zijn opmerkingen meedelen, zowel aan de stagiair als aan de afgevaardigde van "AWIPH";4° zorgvuldig waken over de gezondheid en de veiligheid van de stagiair;5° de stagiair geen taken opleggen die vreemd zijn aan het omscholingsproces of die een gevaar inhouden voor zijn gezondheid of veiligheid, of die verboden zijn krachtens de wettelijke of verordeningsbepalingen betreffende de arbeid;6° de in artikel 1090 bedoelde vergoeding betalen; 7° bewijzen dat ze t.o.v. de stagiair de verplichtingen nakomen die opgelegd zijn bij wet, decreet of reglement; 8° "AWIPH" onmiddellijk in kennis stellen van iedere betwisting i.v.m. de uitvoering van de overeenkomst; 9° de vertegenwoordigers van "AWIPH" de nodige onderzoeken en controles laten uitvoeren binnen het bedrijf of op de werkplaats;10° "AWIPH" alle bewijsstukken overleggen waar het om verzoekt;11° de evolutie van de opleiding volgen, samen met de stagiair en de afgevaardigde van "AWIPH";12° aan het einde van de overeenkomst een attest afgeven waarin de aard, de duur en de inhoud van de overeenkomst worden vermeld;13° de gepaste sociale documenten afgeven aan de stagiair na afloop van de overeenkomst.

Art. 1085.De stagiair moet : 1° alles in het werk stellen om de beroepsopleiding tot een goed einde te brengen;2° zich richten naar het arbeidsreglement dat van toepassing is, en, in voorkomend geval, zich aan het beroepsgeheim houden;3° de welvoeglijkheid en de goede zeden in acht nemen;4° de veiligheids- en hygiënevoorschriften naleven;5° handelen overeenkomstig de instructies die hem door het centrum of het opleidingsbedrijf zijn gegeven met het oog op de uitvoering van zijn contract;6° het gereedschap, de uitrusting, het materieel en de niet-gebruikte grondstoffen die hem door het centrum zijn toevertrouwd, in goede staat teruggeven; 7° "AWIPH" onmiddellijk in kennis stellen van iedere betwisting i.v.m. de uitvoering van de overeenkomst; 8° de evolutie van de opleiding volgen, samen met de stagiair en de vertegenwoordiger van "AWIPH".

Art. 1086.De omscholingsovereenkomst wordt opgeschort als één van beide partijen tijdelijk niet in staat is ze uit te voeren, met name in geval van gedwongen werkloosheid of arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval of bevallingsverlof .

De betrokken partij moet deze stand van zaken wettigen en, als hij te wijten is aan de arbeidsongeschiktheid van de stagiair, een medisch attest indienen.

Als de overeenkomst opgeschort wordt, kan ze verlengd worden met een periode die even lang duurt als de opschorting.

De opschorting en de hervatting van de uitvoering van de overeenkomst tijdens de termijn waarop de overeenkomst betrekking heeft, moeten onmiddellijk en binnen maximum tien dagen aan "AWIPH" worden meegedeeld door de betrokken partij.

Buiten de termijn waarop de overeenkomst betrekking heeft, moet de hervatting van de uitvoering van de overeenkomst door "AWIPH" worden goedgekeurd.

Art. 1087.Onverminderd de algemene wijzen waarop de verplichtingen tenietgaan, wordt vóór het verstrijken van de vastgelegde termijn een einde gemaakt aan de omscholingsovereenkomst, op voorwaarde dat "AWIPH" wordt verwittigd : 1° als beide partijen het wensen;2° als één van de partijen het wenst, tijdens de proefperiode;3° als de stagiair of het vormingsbedrijf een gewichtige reden tot verbreking inroept omdat hij/het een fout heeft begaan waardoor elke onderlinge beroepssamenwerking definitief en onmiddellijk onmogelijk wordt;4° als de uitvoering van de overeenkomst meer dan drie maanden wordt opgeschort en één van de partijen wenst dat de overeenkomst wordt voortgezet;5° als het bedrijf het wenst, omdat de stagiair niet getuigt van de nodige bekwaamheden om de omscholing tot een goed einde te brengen;in dit geval kunnen het bedrijf of de openbare instelling de overeenkomst verbreken met inachtneming van een opzegtermijn van zeven kalenderdagen, te rekenen van de maandag die volgt op de week in de loop waarvan hij wordt meegedeeld; 6° als de stagiair het wenst, om een arbeidsovereenkomst te sluiten;7° bij de stopzetting van het vormingsbedrijf;8° bij overmacht, met als gevolg dat de uitvoering van de overeenkomst definitief onmogelijk wordt;9° als beide partijen bij ter post aangetekend schrijven in kennis worden gesteld van de intrekking van de erkenning van de overeenkomst door "AWIPH" omdat één van de partijen valse of vervalste documenten heeft overgelegd, omdat de stagiair niet getuigt van de nodige bekwaamheden om de omscholing tot een goed einde te brengen of omdat één van de partijen haar verplichtingen niet nakomt.

Art. 1088.Elke ongegronde verbreking kan ertoe leiden dat "AWIPH" de in dit hoofdstuk bedoelde diensten niet meer verstrekt aan de partij die verantwoordelijk is voor de verbreking.

Art. 1089.Als "AWIPH" vaststelt dat het bedrijf of de openbare instelling hun contractuele verplichtingen niet meer nakomen, moeten ze de stagiair acht werkdagen compensatoire vergoeding betalen.

Art. 1090.§ 1. De opleidingsvergoedingen van de stagiair zijn gelijk aan een percentage van het verschil tussen : 1° de brutobezoldiging van het beroep of van de functie waarop de opleiding betrekking heeft, die het vormingsbedrijf aan de stagiair zou moeten toekennen in geval van indienstneming na afloop van de omscholingsovereenkomst; 2° en het bedrag van de eventuele uitkeringen bedoeld in artikel 1091, desgevallend naar rato van de in de overeenkomst vermelde werkrooster van de stagiair, i.v.m. het vastgelegde voltijds arbeidsstelsel van kracht binnen het vormingsbedrijf. § 2. Het percentage wordt vastgelegd op : 1° 60 % voor het eerste opleidingsjaar;2° 80 % vanaf het tweede opleidingsjaar. De opleidingsvergoedingen worden in uurbedrag berekend op grond van de voltijdse uurregeling van kracht binnen het vormingsbedrijf.

De gepresteerde en daarmee gelijkgestelde uren worden vervolgens tegen het berekende uurtarief betaald.

Na vastlegging wordt het bedrag van de opleidingsvergoedingen aangepast volgens de indexeringsregels van de bezoldigingen die van kracht zijn binnen het vormingsbedrijf. § 3. Bij wijziging, anders dan de indexering, van het bedrag van de eventuele uitkeringen bedoeld in artikel 1091 of van het bedrag van de brutobezoldiging van het beroep of van de functie waarop de opleiding betrekking heeft, die het vormingsbedrijf aan de stagiair zou moeten toekennen in geval van indienstneming na afloop van de omscholingsovereenkomst, moeten de partijen "AWIPH" daarvan in kennis stellen. Die berekent opnieuw het bedrag van de opleidingsvergoedingen en geeft de stagiair en het vormingsbedrijf kennis daarvan. § 4. Het vormingsbedrijf draagt 30 % van het bedrag van deze vergoedingen. Het schiet het totaalbedrag van de vergoedingen voor en betaalt ze aan de stagiair. "AWIPH" betaalt 70 % van de opleidingsvergoedingen terug aan het vormingsbedrijf na overlegging van de lijst van de vergoede opleidingsuren en van een afschrift van de loonfiche van de stagiair. De aanvraag van het vormingsbedrijf, maandelijks of driemaandelijks naar gelang van haar keuze, wordt uiterlijk binnen drie maanden na de prestatieperiode aan "AWIPH" overgemaakt. Het vormingsbedrijf wordt door "AWIPH" terugbetaald binnen de maand na ontvangst van die documenten.

Art. 1091.De uitkeringen bedoeld in artikel 1090 zijn : 1° de pensioenen, alsook alle voordelen die ermee gelijkgesteld zijn of die de pensioenen aanvullen, toegekend : a) hetzij bij of krachtens een Belgische of een buitenlandse wet;b) hetzij door een overheid of een instelling van openbaar nut;2° de vergoedingen, toelagen en lijfrenten die toegekend worden aan slachtoffers van arbeidsongevallen of beroepsziekten, krachtens de wetgeving betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen of krachtens de wetgeving betreffende de schadevergoeding voor beroepsziekten en de voorkoming ervan;3° de vergoedingen die toegekend worden aan een gehandicapte persoon die het slachtoffer is van een ongeval, krachtens de artikelen 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, of krachtens elke andere gelijksoortige buitenlandse wetgeving;4° de uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid, toegekend krachtens de wetgeving betreffende de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering;5° de werkloosheidsuitkeringen die toegekend worden krachtens de reglementering betreffende de tewerkstelling en de werkloosheid;6° de inkomensvervangende toelagen die toegekend worden in toepassing van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, of de gewone en bijzondere tegemoetkomingen die toegekend worden in toepassing van het koninklijk besluit van 17 november 1969 houdende algemeen reglement betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen;7° de beroepsinkomsten die eventueel ontvangen worden voor opleidingsuren. Indien de bijdrage bedoeld in het eerste lid, 2°, uitbetaald wordt in de vorm van kapitaal of van terugkoopwaarde wordt artikel 30 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten toegepast.

Er wordt in geen geval rekening gehouden met het gedeelte van de wettelijke of reglementaire tegemoetkomingen dat krachtens bovenbedoelde wet van 27 februari 1987 wordt toegekend als kinderbijslag, integratievergoeding of als vergoeding voor hulp aan een derde krachtens het koninklijk besluit van 17 november 1969 houdende algemeen reglement betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen.

Art. 1092.Het vormingsbedrijf richt aan "AWIPH" een driemaandelijkse staat van de werkgeversbijdragen in de sociale zekerheid die het aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid gestort heeft.

De in het vorige lid bedoelde driemaandelijkse staat moet worden ingediend vóór het einde van het kwartaal dat volgt op de periode waarop die betrekking heeft.

Op basis van die staat word door "AWIPH" hetzelfde percentage aan het vormingsbedrijf terugbetaald als het percentage dat de opleidingsvergoedingen betreft. Afdeling 4 - Peterschap

Art. 1093.Met uitzondering van de bedrijven voor aangepast werk kan een werkgever binnen de perken van de beschikbare kredieten een tegemoetkoming krijgen voor een persoon die hij aanwijst om de bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen gehandicapte werknemer te begeleiden en raad te geven.

Deze tegemoetkoming wordt verleend voor maximum zes maanden.

Art. 1094.Als verantwoordelijke voor de inschakeling van de werknemer moet de begeleider : 1° de integratie van de gehandicapte werknemer in het werkteam en in het bedrijf bevorderen;2° een beroepsbegeleiding waarborgen met het oog op de beroeps- en werkaanpassing; 3° "AWIPH" in kennis stellen van zijn actie d.m.v. een activiteitenverslag opgemaakt aan het einde van de eerste maand, van het eerste kwartaal en van het tweede kwartaal waarin de tegemoetkoming wordt verleend.

De werkgever moet de begeleider de nodige tijd geven om zijn taak te vervullen.

Art. 1095.De tegemoetkoming wordt betaald als de werknemer in dienst wordt genomen van de eerste tot de laatste dag van de maand.

Art. 1096.Als de begeleider zijn ambt neerlegt of als hij langer dan een maand belet wordt zijn functies uit te oefenen, moet de werkgever de naam van zijn plaatsvervanger aan "AWIPH" meedelen binnen de volgende kalendermaand, op gevaar af de tegemoetkoming niet meer te kunnen genieten.

Art. 1097.De aanvraag om tegemoetkoming wordt door de werkgever aan "AWIPH" gericht.

Ze wordt ingediend in de loop van de maand waarin de werknemer in dienst treedt en met zijn toestemming, alsook die van de aangewezen begeleider.

Ze wordt ingediend aan de hand van een formulier dat het vormingsbedrijf zich bij "AWIPH" kan verschaffen.

Art. 1098."AWIPH" beslist over de tegemoetkoming en deelt zijn beslissing mee binnen dertig dagen, te rekenen van de datum waarop het over de nodige gegevens beschikt.

Art. 1099."AWIPH" bepaalt de bewijsstukken die hem overgelegd moeten worden voor de betaling van de tegemoetkoming.

Die stukken worden overgemaakt uiterlijk tegen het einde van de maand die volgt op de periode waarop ze betrekking hebben.

Alleen de stukken die binnen de voorgeschreven termijn worden ingediend, komen in aanmerking voor de betaling van de tegemoetkoming.

Art. 1100.Het bedrag van de driemaandelijkse tegemoetkoming wordt op euro 750 vastgelegd als de gehandicapte werknemer voltijds werkt. Het wordt verhoudingsgewijs aan de arbeidsregeling aangepast in geval van deeltijdse arbeid. Het wordt om de drie maanden uitbetaald.

Als de werknemer langer dan een maand afwezig is, zal de tegemoetkoming evenredig zijn met de verrichte prestaties. In dit geval kan de begeleidingsperiode verlengd worden om zes effectieve maanden te bereiken. Afdeling 5 - Inschakelingspremie

Art. 1101."AWIPH" kan binnen de perken van de beschikbare kredieten een tegemoetkoming verlenen voor de inschakeling van een gehandicapte werknemer bij een werkgever.

Art. 1102.De tegemoetkoming wordt aan de werkgever verleend als de gehandicapte werknemer aan één van de volgende voorwaarden voldoet : 1° in dienst treden bij een werkgever na minimum zes maanden beroepsinactiviteit in de loop van de negen maanden voorafgaand aan de indiensttreding;de periode waarin de betrokkene een beroepsopleiding heeft gevolgd, of de werkperiode in een bedrijf voor aangepast werk worden evenwel gelijkgesteld met een inactiviteitsperiode; 2° het werk hervatten bij dezelfde werkgever of bij een andere na een schorsing van zijn beroepsactiviteit gedurende minimum zes maanden in de loop waarvan hij vergoedingen heeft genoten, hetzij uit de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering of de verzekering tegen arbeidsongevallen, hetzij uit beroepsziekten, of andere voordelen die ermee gelijkgesteld zijn.

Art. 1103.De aanvraag om tegemoetkoming wordt door de werkgever aan "AWIPH" gericht binnen zes maanden na de indienstneming van de werknemer.

De aanvraag wordt ingediend met de instemming van de werknemer.

Ze wordt ingediend aan de hand van een document dat het vormingsbedrijf zich bij "AWIPH" kan verschaffen.

Art. 1104."AWIPH" gaat na of één van de in artikel 1102 bedoelde voorwaarden vervuld is en bepaalt de duur van de periode van inschakeling in het arbeidsproces gedurende welke het zijn tegemoetkoming verleent.

Art. 1105."AWIPH" beslist over de tegemoetkoming en deelt zijn beslissing mee binnen dertig dagen, te rekenen van de datum waarop het over de nodige gegevens beschikt.

De beslissing gaat in ten vroegste op de datum van de aanvraag voor zover de werknemer op die datum recht heeft op de tegemoetkomingen van "AWIPH". Als dat niet het geval is, gaat de beslissing pas in op de datum waarop de werknemer aanspraak kan maken op de tegemoetkomingen van "AWIPH".

In afwijking van artikel 1102 kan de werkgever die krachtens een arbeidsovereenkomst een uitzendwerknemer in dienst neemt voor wie een uitzendbedrijf de tegemoetkoming gekregen heeft, de premie genieten voor de rest van de aanvankelijk toegekende tegemoetkomingsperiode.

Art. 1106.De tegemoetkoming wordt verleend voor de duur van de overeenkomst, d.w.z. maximum één jaar. Die periode is niet verlengbaar.

Art. 1107.Het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgelegd op 25 % van de loonkosten.

Art. 1108.De tegemoetkoming wordt betaald aan het einde van elk kalenderkwartaal, na overlegging van de door "AWIPH" vereiste bewijsstukken. De bewijsstukken worden ingediend binnen één jaar na het verstrijken van het kwartaal waarop ze slaan, of na de kennisgeving van de beslissing tot verlening als deze laatste terugwerkende kracht heeft.

Art. 1109.Bedrijven voor aangepast werk komen niet in aanmerking voor de tegemoetkoming bedoeld in deze afdeling.

Art. 1110.De tegemoetkoming wordt niet verleend en moet eventueel terugbetaald worden : 1° als de werkgever naar bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens één of meer werknemers ontslagen heeft om hen te vervangen door één of meer gehandicapte werknemers en alzo de in dit hoofdstuk bedoelde tegemoetkoming te genieten;2° als de werkgever niet voldoet aan de wettelijke of reglementaire verplichtingen die hem opgelegd worden in zijn hoedanigheid van werkgever.

Art. 1111.De inschakelingspremie is niet cumuleerbaar met de compensatiepremie bedoeld in afdeling 6 van dit hoofdstuk, noch met de tegemoetkoming in de bezoldiging en de sociale lasten, waarop de werkgevers aanspraak kunnen maken in uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 26 betreffende het bezoldigingspeil van de mindervaliden die in een normaal arbeidsregime zijn tewerkgesteld.

De werkgever die andere openbare tegemoetkomingen geniet dan die bedoeld in het eerste lid kan in aanmerking komen voor de inschakelingspremie. De premie wordt evenwel berekend op de loonkosten die door de werkgever worden gedragen na aftrek van de andere tegemoetkomingen.

Wanneer het brutoloon meer bedraagt dan 150 % van het gewaarborgd gemiddeld maandelijks minimuminkomen, wordt het beperkt tot dit percentage. Bovendien wordt de verschuldigde werkgeversbijdrage met inbegrip van de bijdragen voor het jaarlijks verlof, krachtens de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en krachtens de verzekering tegen ongevallen, alsmede de verminderingen van sociale lasten en de vrijstellingen, in gelijke mate verminderd.

De bezoldiging wordt bevestigd aan de hand van een afschrift van de RSZ-aangifte. Afdeling 6 - Compensatiepremie

Art. 1112.Binnen de perken van de beschikbare kredieten wordt een tegemoetkoming in de loonkosten verleend ter compensatie van de eventuele bijkomende kostprijs van de maatregelen die het bedrijf treft opdat de gehandicapte werknemer zijn functies zou kunnen vervullen, op voorwaarde dat die bijkomende kostprijs de handicap betreft.

De maatregelen waarvan de prijs kan worden gedekt door een bevoogdingspremie of door de inrichting van een werkpost, worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de compensatiepremie.

Art. 1113.De aanvraag tot tegemoetkoming wordt door de werkgever aan "AWIPH" gericht. Ze wordt met de toestemming van de werknemer ingediend.

Ze wordt ingediend aan de hand van een document dat de werkgever zich bij "AWIPH" kan verschaffen.

Art. 1114.De tegemoetkoming wordt verleend voor een periode van maximum één jaar, die verlengd kan worden.

In geval van verlenging voor dezelfde werknemer binnen hetzelfde bedrijf wordt de tegemoetkoming voor maximum vijf jaar verleend. De tegemoetkoming kan verleend worden voor het nodige aantal periodes.

Art. 1115.In geval van wijziging van de toestand kan het bedrijf altijd verzoeken om een nieuwe analyse, die door "AWIPH" verricht wordt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 1116, 1117 en 1118. Het verzoek behoeft de toestemming van de gehandicapte werknemer.

Art. 1116."AWIPH" bepaalt het percentage van de tegemoetkoming, dat echter niet hoger mag zijn dan 50 % van de loonkost.

Het tegemoetkomingsbedrag wordt vastgelegd nadat "AWIPH" bij het bedrijf een onderzoek heeft gedaan naar de kosten van de maatregelen die dienen om de vereisten van de werkpost en de geschiktheden van de gehandicapte werknemer op elkaar af te stemmen.

Dat onderzoek wordt uitgevoerd hetzij op zijn vroegst drie maanden en uiterlijk vijf maanden na de indiensttreding van de gehandicapte werknemer of na de werkhervatting door de werknemer die gehandicapt werd, hetzij binnen twee maanden na de aanvraag als de gehandicapte werknemer langer dan drie maanden in dienst is.

Art. 1117.De tegemoetkoming gaat in : 1° hetzij op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van ontvangst van de aanvraag tot tegemoetkoming door "AWIPH" of van de aanvraag van de nieuwe analyse;2° hetzij, als de tegemoetkoming wordt voorafgegaan door een integratiepremie, op de datum waarop deze laatste niet meer wordt toegekend, voor zover die datum volgt op de aanvraag om een compensatiepremie.

Art. 1118.§ 1. "AWIPH" mag de preventie-/arbeidsgeneesheer van het bedrijf om advies verzoeken. § 2. "AWIPH" kan zowel de gehandicapte werknemer als de werkgever advies geven en hen maatregelen voorstellen zodra de werknemer in dienst genomen wordt. Het tegemoetkomingspercentage wordt desgevallend met inachtneming van deze suggesties vastgelegd.

Art. 1119."AWIPH" deelt zijn beslissing mee binnen dertig dagen, te rekenen vanaf de datum waarop het over de nodige gegevens beschikt. De beslissing vermeldt de elementen die in aanmerking genomen worden om het tegemoetkomingspercentage te bepalen.

Art. 1120.De tegemoetkoming wordt betaald aan het einde van elk kalenderkwartaal, na overlegging van de door "AWIPH" vereiste bewijsstukken. De bewijsstukken worden ingediend binnen één jaar na het verstrijken van het kwartaal waarop ze slaan, of na de kennisgeving van de beslissing tot verlening als deze laatste terugwerkende kracht heeft.

Art. 1121.De bedrijven voor aangepast werk kunnen de in deze titel bedoelde tegemoetkoming niet genieten voor de gehandicapte werknemers die ze tewerkstellen, behalve als deze werknemers als kader- of maîtrisepersoneel in dienst worden genomen op grond van een beslissing van "AWIPH" waarbij voorzien wordt in de tewerkstelling in een normaal arbeidsregime.

Art. 1122.De tegemoetkoming wordt niet verleend en moet eventueel terugbetaald worden : 1° als de werkgever naar bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens één of meer werknemers ontslagen heeft om hen te vervangen door één of meer gehandicapte werknemers en alzo de in dit hoofdstuk bedoelde tegemoetkoming te genieten;2° als de werkgever niet voldoet aan de wettelijke of reglementaire verplichtingen die hem opgelegd worden in zijn hoedanigheid van werkgever.

Art. 1123.De compensatiepremie is niet cumuleerbaar met de inschakelingspremie bedoeld in afdeling 5 van dit hoofdstuk, noch met de tegemoetkoming in de bezoldiging en de sociale lasten, waarop de werkgevers aanspraak kunnen maken in uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 26 betreffende het bezoldigingspeil van de mindervaliden die in een normaal arbeidsregime zijn tewerkgesteld.

De werkgever die andere openbare tegemoetkomingen geniet dan die bedoeld in het eerste lid kan in aanmerking komen voor de compensatiepremie. De premie wordt evenwel berekend op de loonkosten die door de werkgever worden gedragen na aftrek van de andere tegemoetkomingen.

Wanneer het brutoloon meer bedraagt dan 150 % van het gewaarborgd gemiddeld maandelijks minimuminkomen, wordt het beperkt tot dit percentage. Bovendien wordt de verschuldigde werkgeversbijdrage met inbegrip van de bijdragen voor het jaarlijks verlof, krachtens de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en krachtens de verzekering tegen ongevallen, alsmede de verminderingen van sociale lasten en de vrijstellingen, in gelijke mate verminderd.

De bezoldiging wordt bevestigd aan de hand van een afschrift van de RSZ-aangifte. Afdeling 7 - Premie aan zelfstandige werknemers

Art. 1124."AWIPH" verleent binnen de perken van de beschikbare kredieten een premie aan elke gehandicapte persoon die zich als zelfstandige vestigt op het grondgebied van het Franse taalgebied, er zijn activiteit van zelfstandige hervat na een inactiviteitsperiode van zes maanden als gevolg van een ongeval of een ziekte, of zijn beroepsactiviteit probeert voort te zetten ondanks gezondheidsproblemen.

Art. 1125.De aanvraag tot tegemoetkoming wordt door de werknemer aan "AWIPH" gericht Ze wordt ingediend aan de hand van een formulier dat het vormingsbedrijf zich bij "AWIPH" kan verschaffen.

Art. 1126.Als "AWIPH" beslist een premie te verlenen aan een zelfstandige werknemer, legt het bedrag ervan vast op 33 % van het gemiddelde minimum maandinkomen, zoals gewaarborgd bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988, gesloten in de Nationale Arbeidsraad.

De premie wordt verleend op vertoon van documenten waaruit blijkt dat het project uitvoerbaar is op technisch, economisch, financieel en sociaal vlak. De rechthebbende voldoet bovendien aan de wettelijke voorwaarden waaraan zijn activiteit onderworpen is, namelijk ingeschreven zijn in het handelsregister of in de orde waaronder hij als zelfstandige werknemer ressorteert.

Als de gehandicapte persoon een bijkomende activiteit uitoefent onder het statuut van zelfstandige en tegelijkertijd een bezoldigde activiteit uitoefent, wordt de tegemoetkoming vastgelegd naar evenredigheid van de verhouding tussen zijn arbeidsregeling als bezoldigde en de voltijdse wettelijke uurregeling.

Art. 1127."AWIPH" beslist over de aanvraag en deelt zijn beslissing mee binnen dertig dagen, te rekenen vanaf de datum waarop het over de nodige gegevens beschikt.

Art. 1128.Deze maandelijkse premie wordt verleend voor een periode van maximum één jaar, die niet verlengbaar is.

Art. 1129.De premie wordt per kalenderkwartaal betaald vanaf de eerste dag van het kwartaal na ontvangst van de aanvraag door "AWIPH".

De eerste schijf van de premie wordt uitbetaald in de loop van het kalenderkwartaal dat volgt op de aanvraag voor zover voldaan wordt aan de voorwaarden bedoeld in artikel 1126, tweede lid. De andere schijven worden uitbetaald op voorwaarde dat de werknemer de activiteit daadwerkelijk uitoefent.

De bewijsstukken waarmee wordt bevestigd dat de activiteit daadwerkelijk wordt uitgeoefend, worden overgemaakt binnen drie maanden na de opstelling ervan. Afdeling 8 - Aanpassing van een arbeidspost

Onderafdeling 1 - Loontrekkende werknemer

Art. 1130.Er wordt binnen de perken van de beschikbare kredieten een tegemoetkoming verleend aan de werkgever die een arbeidspost voor een gehandicapte werknemer wenst aan te passen.

Deze tegemoetkoming wordt verleend : 1° aan de werkgevers die gehandicapte personen in dienst nemen bij een arbeidsovereenkomst, een arbeidsovereenkomst voor bedienden, een arbeidsovereenkomst voor huisarbeiders of krachtens een publiekrechtelijk statuut;2° aan de werkgevers die gehandicapte personen in dienst nemen bij een beroepsaanpassingsovereenkomst;3° aan de werkgevers die gehandicapte personen opleiden krachtens : a) de stageovereenkomst in het kader van de permanente vorming overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 16 juli 1998 betreffende de stageovereenkomst in het kader van de Permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen;b) de industriële leerovereenkomst, georganiseerd overeenkomstig de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst;c) de stageovereenkomst in het kader van de permanente vorming overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 16 juli 1998 betreffende de stageovereenkomst in het kader van de Permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen;d) de overeenkomst opleiding-inschakeling, georganiseerd overeenkomstig het decreet van de Waalse Gewestraad van 18 juli 1997 betreffende de inschakeling van werkzoekenden bij werkgevers die een beroepsopleiding organiseren om in een vacature te voorzien.e) één van de andere contracten beschouwd als startbaanovereenkomst overeenkomstig titel II, hoffdstuk VIII, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.

Art. 1131.De in artikel 1130 bedoelde werkgevers hebben recht op de tegemoetkoming in de kosten voor de aanpassing van een arbeidspost als ze de volgende voorwaarden vervullen : 1° bewijzen dat de aanpassing van de arbeidspost slechts sporadisch wordt doorgevoerd in het vak waarin de gehandicapte persoon tewerkgesteld is of een opleiding volgt, en dat ze noodzakelijk is om hem in staat te stellen de beroepsactiviteit uit te oefenen of de bedoelde beroepsopleiding, omscholing of herscholing te volgen; 2° de gehandicapte persoon voor wie de arbeidspost is aangepast ten minste zes maanden in dienst houden vanaf de datum van de aanpassing als het bedrag van de tegemoetkoming kleiner is dan 2.500 euro, en ten minste één jaar als het gelijk is aan of hoger is dan 2500 euro; 3° "AWIPH" verwittigen als een arbeidspost, die met zijn tegemoetkoming is aangepast, eventueel vacant wordt;4° de bepalingen in acht nemen die hen worden opgelegd bij wet, decreet en reglement.5° als het materiaal zou kunnen worden gebruikt door de gehandicapte werknemer, ongeacht het bedrijf waaraan hij bij een arbeidsovereenkomst gebonden is, zich ertoe verbinden de eigendom op dat materiaal aan de werkgever over te dragen bij de ontvangst van de tegemoetkoming van "AWIPH", voor zover deze laatste de gezamenlijke kosten van het bedoelde materiaal dekt. Een werkgever die een gehandicapte werknemer vervangt voor wie een arbeidspost is aangepast, wordt geacht te voldoen aan de sub 2° bedoelde voorwaarde als hij een andere gehandicapte werknemer in dienst neemt, voor zover de gecumuleerde arbeidsduur betreffende de indiensthouding van deze gehandicapte werknemers de minimumduur bedoeld in het eerste lid, 2°, overschrijdt.

Art. 1132.De aanvraag mag niet slaan op de aanpassing van een arbeidspost die doorgevoerd wordt vóór de datum waarop zij in ontvangst wordt genomen.

Art. 1133.De tegemoetkoming dekt het geheel van de werkelijk verrichte kosten die geacht worden noodzakelijk te zijn voor de aanpassing van de arbeidspost.

Als de aanpassing de aankoop van materieel vergt waarvan het model speciaal aan de werknemer aangepast is, dekt de tegemoetkoming slechts het prijsverschil tussen dat model en het standaardmodel.

Onderafdeling 2 - Zelfstandige werknemer

Art. 1134.De zelfstandige gehandicapte werknemer kan binnen de perken van de beschikbare kredieten aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten voor de aanpassing van een arbeidspost, hetzij om de hoedanigheid van zelfstandige te verkrijgen, hetzij om vlotter toegang te krijgen tot zelfstandig werk dat meer in de lijn ligt van zijn capaciteiten, hetzij om een persoon in dienst te houden die gehandicapt wordt.

Art. 1135."AWIPH" komt tegemoet in de kosten voor de aanpassing van een arbeidspost als de in artikel 1134 bedoelde zelfstandige werknemer de volgende voorwaarden vervult : 1° bewijzen dat de werkpost niet vaak wordt ingericht in de activiteitensector van de gehandicapte persoon en dat de inrichting noodzakelijk is om hem in staat te stellen zijn beroepsactiviteit uit te oefenen.2° "AWIPH" de stukken bezorgen waaruit blijkt dat zijn activiteit uitvoerbaar is op technisch, economisch, financieel en sociaal vlak.

Art. 1136.De tegemoetkoming dekt het geheel van de werkelijk verrichte kosten die geacht worden noodzakelijk te zijn voor de aanpassing van de arbeidspost.

Als de aanpassing de aankoop van materieel vergt waarvan het model speciaal aan de werknemer aangepast is, dekt de tegemoetkoming slechts het prijsverschil tussen dat model en het standaardmodel.

Art. 1137.Als de aanpassing van de arbeidspost de aanpassing van de woning van de gehandicapte persoon met zich meebrengt, wordt de tegemoetkoming verleend met inachtneming van de reglementering inzake materiële hulp.

De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op de aanpassingen van een gebouw waar de gehandicapte persoon zijn beroepsbezigheid als zelfstandige uitoefent zonder er te wonen.

Onderafdeling 3 - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 1138.De aanvraag tot tegemoetkoming wordt door de werknemer aan "AWIPH" gericht De aanvraag bevat : 1° een raming van de kosten voor de aanpassing van de arbeidspost;2° de vereiste bewijsstukken; 3° de verbintenis i.v.m. de voorwaarden bedoeld in de artikelen 1131 of 1135; 4° de toestemming van de werknemer als de aanvraag door de werkgever wordt ingediend. De aanvraag wordt opgemaakt aan de hand van een formulier dat de werknemer of de werkgever bij "AWIPH" kunnen verkrijgen.

Art. 1139."AWIPH" beslist over de toekenning van de tegemoetkoming en bepaalt het bedrag ervan. Het deelt zijn beslissing mee binnen dertig dagen na de datum waarop het over de nodige gegevens beschikt.

De facturen worden naar "AWIPH" gestuurd binnen een termijn van één jaar, te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving van de beslissing. Afdeling 9 - Verplaatsingskosten

Art. 1140.De bepalingen van deze afdeling slaan niet op de gehandicapte personen bedoeld in de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk, die onder de toepassing vallen van de artikelen 1161 tot en met 1171.

Art. 1141.Binnen de perken van de beschikbare kredieten wordt een tegemoetkoming verleend in de reiskosten van de gehandicapte werknemer voor zijn verplaatsingen tussen woon- en werkplaats of aan de onafhankelijke gehandicapte werknemer voor zijn verplaatsingen tussen zijn woonplaats en zijn bedrijfszetel. De tegemoetkoming wordt verleend voor een heen- en terugreis per dag.

Art. 1142.Om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming moet de gehandicapte werknemer wegens de aard of de ernst van zijn handicap : 1° ofwel niet in staat zijn een openbaar vervoermiddel te gebruiken zonder begeleiding van een derde;2° ofwel verplicht zijn een individueel vervoermiddel te gebruiken omdat hij zich met een rolstoel verplaatst of omdat een omstandig medisch rapport bevestigt dat hij niet bekwaam is om minstens 300 meter te voet af te leggen.

Art. 1143.De aanvraag tot tegemoetkoming wordt door de werknemer aan "AWIPH" gericht De aanvraag wordt ingediend aan de hand van een document dat de werknemer bij "AWIPH" kan verkrijgen.

Art. 1144."AWIPH" beslist over de tegemoetkoming en deelt zijn beslissing mee binnen dertig dagen, te rekenen van de datum waarop het over de nodige gegevens beschikt.

De beslissing bepaalt het vervoermiddel op grond waarvan de tegemoetkoming van "AWIPH" kan worden berekend.

Art. 1145.§ 1. Voor verplaatsingen met een individueel vervoermiddel bestuurd door de werknemer of een derde, wordt de tegemoetkoming berekend op grond van de afstand en van de kilometervergoeding bepaald bij het besluit van de Waalse Regering van 7 maart 2001 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. De afstanden worden berekend op grond van de reële afstand. § 2. Voor verplaatsingen met de taxi is het bedrag van de tegemoetkoming gelijk aan de prijs die vermeld wordt in de reglementering die van toepassing is in de zone waar de rit begint. § 3. Er wordt geen tegemoetkoming verleend als de gehandicapte werknemer gebruik maakt van een aangepast openbaar vervoermiddel zoals de TEC 105, dat zijn eigen tariefstelsel toepast. Voor verplaatsingen met een niet gesubsidieerd collectief vervoermiddel dekt de tegemoetkoming de reële kostprijs voorzover hij lager is dan de kostprijs van een taxi voor dezelfde verplaatsing. § 4. In voorkomend geval wordt het bedrag van de tegemoetkoming verminderd met de tegemoetkomingen die de werkgever bij wet, decreet, reglement of overeenkomst verleent in de reiskosten van de werknemer voor verplaatsingen naar zijn werkplaats of met de prijs van het goedkoopste openbaar vervoermiddel over dezelfde afstand. § 5. Voor verplaatsingen met het openbaar vervoer waarvoor de begeleiding van een derde nodig is, is het bedrag van de tegemoetkoming gelijk aan de prijs die de begeleider wordt aangerekend om de werknemer naar zijn werkplaats te brengen, zich weer naar het vertrekpunt te begeven, de werknemer weer op te halen en naar zijn woonplaats te brengen. Dat bedrag mag maandelijks niet hoger zijn dan de prijs van een maandabonnement voor dezelfde afstand.

Art. 1146.De tegemoetkoming kan pas aan het einde van elke maand worden betaald, na overlegging van de door "AWIPH" geëiste bewijsstukken die betrekking hebben op de staat van de prestaties van de werknemer en die door de werkgever moeten worden ingevuld.

Deze bewijsstukken worden ingediend binnen één jaar, te rekenen van het einde van het kwartaal waarop ze slaan, op straffe van verval.

In geval van valse aangifte wordt de verleende tegemoetkoming teruggevorderd.

Als de tegemoetkoming de door een derde persoon gemaakte kosten dekt, wordt ze rechtstreeks uitbetaald aan die persoon.

TITEL X. - Stelsels betreffende een tegemoetkoming in verschillende kosten die door gehandicapte personen individueel worden gemaakt HOOFDSTUK I. - Verplaatsings en verblijfkosten Afdeling 1 - Kosten gemaakt buiten de schoolopleiding,

beroepsopleiding, -omscholing en -herscholing en het uitoefenen van een beroepsbezigheid Onderafdeling 1 - Algemene beginselen

Art. 1147."AWIPH" wordt ermee belast, de reis- en verblijfkosten, terug te betalen gemaakt overeenkomstig de maatregelen die, ter uitvoering van artikelen 1159 en 1160, te zijnen opzichte genomen zijn, wanneer deze kosten geen bij artikel 1159, eerste en tweede lid, bedoelde last vormen.

Art. 1148.De terugbetaling van de reiskosten en deze van de verblijfkosten mogen niet worden gecumuleerd voor een zelfde dag.

Wanneer evenwel doorlopend verblijf gehouden moet worden buiten de werkelijke verblijfplaats, kan de gehandicapte persoon benevens de terugbetaling van zijn verblijfkosten, de terugbetaling bekomen van een reis heen en terug per week.

Art. 1149.De bedragen van de terugbetalingen van de reis- en verblijfkosten, vastgesteld bij toepassing van dit hoofdstuk, worden in elk geval, verminderd met het bedrag van de andere wettelijke of reglementaire tegemoetkomingen welke de gehandicapte persoon ter zake mocht genieten.

Onderafdeling 2 - Verplaatsings- en verblijfskosten

Art. 1150.De reis- en verblijfkosten, gemaakt door de minder-valide buiten het raam van zijn schoolopleiding en van zijn beroepsopleiding, omscholing of herscholing, worden hem, onder de bij deze onderafdeling bepaalde voorwaarden, terugbetaald, wanneer deze kosten : 1° het gevolg zijn van een maatregel tot onderzoek waartoe door "AWIPH" is beslist;2° ter uitvoering van de beslissing houdende vaststelling van zijn omscholings- en sociale reclasseringsproces, worden gemaakt in het raam van de functionele revalidatie of van de apparatuur, van de voorlichting bij studie- of beroepskeuze of van een dienstaanbieding;3° het gevolg zijn van een maatregel tot onderzoek waartoe door de commissie van beroep is beslist, inzonderheid van een bevel tot persoonlijke verschijning;4° werden gemaakt, zonder een bevel tot persoonlijke verschijning voor de commissie van beroep, om de zitting bij te wonen, wanneer de commissie de beslissing waartegen beroep werd aangetekend, vernietigt.

Art. 1151.Buiten de gevallen waarin de reis of het verblijf prestaties betreffen waarvan de uitvoering in het buitenland toegelaten werd door de Minister bevoegd voor Tewerkstelling na het advies van het beheerscomité, worden alleen de reizen en de verblijven in België in aanmerking genomen.

Art. 1152.Wanneer, in de gevallen bedoeld bij artikel 1150, de gehandicapte persoon zich laat vergezellen van een derde persoon, wiens hulp om zich te verplaatsen of om zich uit te drukken door "AWIPH" noodzakelijk wordt geacht wegens de aard of de ernst van zijn handicap, worden de reis- en verblijfkosten van deze persoon eveneens terugbetaald, onder de bij deze onderafdeling bepaalde voorwaarden.

A. : Verplaatsingskosten

Art. 1153.Voor de verplaatsingen gedaan door middel van een gemeenschappelijk vervoermiddel wordt de tegemoetkoming berekend in functie van de afstand en volgens het kilometertarief toegepast door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen voor de reizen in tweede klasse, zonder nochtans het bedrag te mogen overschrijden van het voordeligste vervoerbewijs voor het goedkoopste gemeenschappelijk vervoermiddel dat de effectieve verblijfplaats van de gehandicapte persoon verbindt met de plaats waarheen hij zich moet begeven.

Art. 1154.Wanneer het voordeligste vervoerbewijs een abonnement is, wordt het gedeelte van de prijs van dit abonnement, dat betrekking heeft op de dagen gedurende welke de gehandicapte persoon niet gereisd heeft, slechts terugbetaald, indien de afwezigheid behoorlijk wordt gerechtvaardigd en voor zover de belanghebbende de terugbetaling ervan niet kan bekomen van de betrokken vervoermaatschappij.

Art. 1155.§ 1. De verplaatsingen met een individueel vervoermiddel geven aanleiding tot een tegemoetkoming berekend volgens de bij dit artikel bepaalde regels : 1° wanneer de gehandicapte persoon zich met een invalidenwagen verplaatst;2° wanneer de gehandicapte persoon zich verplaatst zonder door een derde te worden begeleid en wanneer uit een omstandig geneeskundig verslag blijkt dat hij, als gevolg van hart- en ademhalingsstoornissen of van bewegingsstoornissen of van stoornissen die met voornoemde stoornissen kunnen worden gelijkgesteld door de raad van beheer, niet in staat is een afstand van ten minste 300 m te voet af te leggen. Behalve voor de gehandicapte personen die in aanmerking zouden komen voor de terugbetaling van hun verplaatsingen via een individueel of geïndividualiseerd vervoermiddel, kunnen de verplaatsingen via een individueel of geïndividualiseerd vervoermiddel die niet beantwoorden aan de voorwaarden van dit artikel aanleiding geven tot een tegemoetkoming berekend als was het voor een verplaatsing met een openbaar vervoermiddel. § 2. Voor de verplaatsingen gedaan door middel van een ander persoonlijk vervoermiddel dan een taxi, wordt de tegemoetkoming berekend in functie van de afstand en van het belastbaar vermogen van het gebruikte voertuig, zonder dat er rekening wordt gehouden met het belastbare vermogen dat 9 pk overschrijdt, en volgens de tarieven die voorkomen in kolom 4 van de tabel gevoegd in bijlage bij de algemene regeling inzake reiskosten.

Wanneer de gehandicapte persoon vervoerd wordt door een derde, kunnen de verplaatsingskosten gemaakt door deze derde om de plaats van vertrek te bereiken en de gehandicapte persoon terug te halen, in aanmerking genomen worden onder dezelfde voorwaarden als in het eerste lid, in zoverre : 1° de tijd die de derde moet wachten op de plaats van bestemming meer dan twee uren bedraagt;2° de verplaatsing de derde in staat stelt een tijdwinst te realiseren van minimum twee uren, waarbij de duur van de reis berekend wordt in functie van een gemiddelde uursnelheid van 60 kilometer;3° de verplaatsing een heen- en terugreis betreft van minder dan 120 kilometer. § 3. Voor de verplaatsingen gedaan per taxi, is de tegemoetkoming gelijk aan het tarief dat aan de gehandicapte persoon voor de rit aangerekend wordt. Dit bedrag mag echter de maximumprijs niet overschrijden, bepaald in het reglement dat de maximumprijzen voor het vervoer per taxi vaststelt. § 4. Wanneer de gehandicapte persoon een ziekenwagen heeft gebruikt en "AWIPH" voor de betrokkene de noodzaak erkent dit vervoermiddel te gebruiken, is de tegemoetkoming gelijk aan het voor het vervoer gevorderde bedrag, zonder dat dit het bedrag mag overschrijden van de maximumprijs waarvan de terugbetaling verzekerd wordt door het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening, in toepassing van de reglementering desbetreffende. § 5. Voor de verplaatsingen gedaan door middel van geïndividualiseerd vervoer, georganiseerd onder de vorm van collectieve ophaling, is de tegemoetkoming gelijk aan het bedrag van de prijs gevorderd van de gehandicapte persoon, zonder nochtans een bedrag te mogen overschrijden gelijk aan het kwotient van de deling van de kostprijs per dag voor de uitbetaling, in aanmerking genomen overeenkomstig het tweede lid van onderhavige paragraaf, door het aantal gehandicapte personen waarvoor het gebruikte vervoermiddel voorzien is.

De in aanmerking genomen kostprijs per dag voor de uitbating is ten hoogste gelijk aan het product van de vermenigvuldiging van de maximum kilometerprijs, door de reglementering, die de maximumprijzen voor het vervoer per taxi vaststelt, voorzien voor de grote rijtuigen, in de lokaliteiten waar het perimeterstelsel niet moet toegepast worden, met het aantal kilometers door het vervoermiddel per dag afgelegd om de ophaaldienst heen- en terug te verzekeren.

De persoon die het geïndividualiseerd vervoer onder de vorm van collectieve ophaling organiseert, is er toe gehouden aan "AWIPH" alle gegevens te verstrekken die hem gevraagd worden teneinde de kostprijs per dag voor de uitbating op te maken en na te kijken.

In geen geval mogen de tegemoetkomingen verleend voor het totaal aantal gehandicapte personen, in eenzelfde ophaalronde vervoerd, hoger liggen dan de som van de tegemoetkomingen die aan ieder van hen zouden verleend geweest zijn, moesten zij zich individueel per taxi verplaatst hebben. § 6. Voor de berekening van de afstanden binnen eenzelfde gemeente wordt rekening gehouden met de werkelijke afstand; voor de berekening van de afstanden tussen de gemeenten, worden diegene in aanmerking genomen die voorkomen in de officiële lijst van de wettelijk afstanden langs de gewone tussen alle Belgische gemeenten. Wanneer evenwel de werkelijke afstand 5 km afwijkt van de aldus vastgestelde afstand, wordt er rekening gehouden met de werkelijke afstand.

Er wordt eveneens rekening gehouden met de werkelijke afstand voor de reizen buiten het grondgebied van het Rijk.

B. : Verblijfskosten

Art. 1156.De gehandicapte persoon kan de terugbetaling bekomen van de verblijfkosten die hij gemaakt heeft, wanneer hij voldoet aan een van de volgende voorwaarden : 1° dagelijks meer dan dertien uur van zijn werkelijke verblijfplaats verwijderd zijn;2° ernstige reismoeilijkheden hebben wegens de aard of de ernst van de handicap;3° verplicht zijn buiten zijn werkelijke verblijfplaats te vertoeven, met het oog op de uitvoering van de maatregelen tot onderzoek of van de beslissing, bedoeld bij artikel 1150, 1°, 2° en 3° ;4° zich in zodanige omstandigheden bevinden dat de dagelijkse reiskosten, vastgesteld overeenkomstig punt A.van deze onderafdeling, het dagelijks maximumbedrag van de terugbetaling van de verblijfkosten, bepaald bij artikel 1157, zouden overtreffen.

Art. 1157.§ 1. Het maximumbedrag van de terugbetaling van de verblijfkosten is vastgesteld op 3,68 euro per dag. § 2. Dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 114,20 en wordt aangepast overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.

Art. 1158.De gehandicapte persoon die vooraf verantwoorde uitgaven heeft gedaan met het oog op een verblijf voor een bepaalde duur buiten zijn werkelijke verblijfplaats, kan de terugbetaling bekomen van de gedane kosten voor de dagen en halve dagen gedurende welke hij daar niet werkelijk verbleven heeft, op voorwaarde; 1° dat de afwezigheid behoorlijk gerechtvaardigd is;2° dat hij alle nuttige maatregelen heeft getroffen om de kosten tot het strikte minimum te beperken;3° dat hij de terugbetaling ervan niet kan bekomen bij de inrichting waar hij verblijft. Afdeling 2 - Kosten gemaakt in het kader van de beroepsomscholing en

-herscholing en van de schoolopleiding

Art. 1159.De lasten die voor de gehandicapte personen voortvloeien uit de verplaatsing naar en het verblijf op de plaats aangewezen voor hun schoolopleiding door de beslissing houdende vaststelling van hun omscholings- en sociale reclasseringsproces of, indien het proces nog niet werd opgemaakt, door een afzonderlijke beslissing, kunnen door "AWIPH" gedragen worden binnen de perken en onder de voorwaarden vastgesteld bij deze onderafdeling.

In geval van schoolopleiding bestaande uit een algemene opleiding of een technische vorming verstrekt in een gespecialiseerde inrichting van het officieel of het vrije net, erkend door de Minister bevoegd voor volksgezondheid of uit een gewoon of bijzonder onderwijs in het kleuter-, basis-, middelbaar, technisch, kunst- of hoger onderwijs verstrekt in een staatsinrichting of een gesubsidieerde of erkende inrichting, mogen deze lasten evenwel door "AWIPH" slechts worden gedragen in door het beheerscomité, vastgestelde bijzondere gevallen, binnen de perken en onder de voorwaarden bepaald door de minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort.

De andere lasten die voortvloeien uit de uitvoering van de schoolopvoeding bepaald in vorig lid uit de opleiding, de omscholing of de herscholing, zoals de kosten voor beroepsopleiding, omscholing of herscholing, het schoolgeld en de levering van leerboeken of didactisch materieel, kunnen door "AWIPH" worden gedragen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 274 van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 1160.De aan de gehandicapte personen, ter uitvoering van de bepalingen van artikel 1159, eerste en tweede lid, verschuldigde bedragen worden hun rechtstreeks door "AWIPH" uitbetaald.

Onderafdeling 1 - Kosten gemaakt in het kader van de beroepsomscholing en -herscholing A. : Algemene beginselen

Art. 1161.De reiskosten van de gehandicapte personen naar en de verblijfkosten op de plaats die aangewezen werd voor hun beroepsopleiding, omscholing of herscholing, worden hun terugbetaald overeenkomstig de bepalingen van deze onderafdeling.

Art. 1162.De terugbetaling van de reiskosten en deze van de verblijfkosten mogen niet worden gecumuleerd voor een zelfde dag.

De gehandicapte persoon die verblijft op de plaats van zijn beroepsopleiding, omscholing en herscholing kan evenwel, benevens de terugbetaling van zijn verblijfkosten, de terugbetaling bekomen van een reis heen en terug per week, onder de bij punt B. van deze onderafdeling vastgestelde voorwaarden.

Art. 1163.De bedragen van de terugbetalingen van de reis- en verblijfkosten vastgesteld bij toepassing van punten B. en C. van deze onderafdeling, worden, in elk geval, verminderd met de bedragen van de andere wettelijke of reglementaire tussenkomsten welke de gehandicapte personen ter zake mochten genieten.

Art. 1164.De gehandicapte persoon kan verplicht worden de stukken over te leggen die de werkelijkheid van de door hem ingeroepen kosten staven.

B. : Verplaatsingskosten

Art. 1165.De terugbetaling van de door de minder-validen gedane reiskosten wordt slechts toegestaan voor het gedeelte van de kosten dat, voor een dagelijkse reis heen en terug, 0,50 euro te boven gaat.

Voor de verplaatsingen gedaan door middel van een gemeenschappelijk vervoermiddel wordt de tegemoetkoming berekend in functie van de afstand en volgens het kilometertarief toegepast door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen voor de reizen in tweede klasse, zonder nochtans het bedrag te mogen overschrijden van het voordeligste vervoerbewijs voor het goedkoopste gemeenschappelijk vervoermiddel dat de effectieve verblijfplaats van de gehandicapte persoon verbindt met de plaats waarheen hij zich moet begeven.

Art. 1166.Wanneer het voordeligste vervoerbewijs een abonnement is, wordt het gedeelte van de prijs van dit abonnement, dat betrekking heeft op de dagen gedurende welke de gehandicapte persoon niet gereisd heeft, slechts in de voorwaarden van artikel 1165 terugbetaald, indien de afwezigheid behoorlijk wordt gerechtvaardigd en voor zover de belanghebbende de terugbetaling ervan niet kan bekomen van de betrokken vervoermaatschappij.

Art. 1167.§ 1. De verplaatsingen van de gehandicapte persoon met een individueel vervoermiddel kunnen slechts aanleiding geven tot tegemoetkoming wanneer "AWIPH" heeft erkend dat omwille van de aard en de ernst van zijn handicap de verplaatsingen door middel van een gemeenschappelijk vervoermiddel onmogelijk zijn of ernstige bezwaren met zich brengen. § 2. Voor de verplaatsingen gedaan door middel van een ander persoonlijk vervoermiddel dan een taxi, wordt de tegemoetkoming berekend in functie van de afstand en van het belastbaar vermogen van het gebruikte voertuig, zonder dat er rekening wordt gehouden met het belastbare vermogen dat 9 pk overschrijdt, en volgens de tarieven die voorkomen in kolom 4 van de tabel gevoegd in bijlage bij de algemene regeling inzake reiskosten.

Wanneer de gehandicapte persoon vervoerd wordt door een derde, kunnen de verplaatsingskosten gemaakt door deze derde om de plaats van vertrek te bereiken en de gehandicapte persoon terug te halen, in aanmerking genomen worden onder dezelfde voorwaarden als in het eerste lid, in zoverre : 1° de tijd die de derde moet wachten op de plaats van bestemming meer dan twee uren bedraagt;2° de verplaatsing de derde in staat stelt een tijdwinst te realiseren van minimum twee uren, waarbij de duur van de reis berekend wordt in functie van een gemiddelde uursnelheid van 60 kilometer;3° de verplaatsing een heen- en terugreis betreft van minder dan 120 kilometer. De voorwaarden vermeld in het tweede lid, 1°, 2° en 3°, zijn niet van toepassing op de wekelijkse verplaatsingen uitgevoerd om een gehandicapte persoon te vervoeren die op de plaats van zijn vorming, herscholing of omscholing verblijft. § 3. Voor de verplaatsingen gedaan per taxi, is de tegemoetkoming gelijk aan het tarief dat aan de gehandicapte persoon voor de rit aangerekend wordt. Dit bedrag mag echter de maximumprijs niet overschrijden, bepaald in het reglement dat de maximumprijzen voor het vervoer per taxi vaststelt. § 4. Voor de berekening van de afstanden binnen eenzelfde gemeente wordt rekening gehouden met de werkelijke afstand; voor de berekening van de afstanden tussen de gemeenten, worden diegene in aanmerking genomen die voorkomen in de officiële lijst van de wettelijk afstanden langs de gewone tussen alle Belgische gemeenten. Wanneer evenwel de werkelijke afstand 5 km afwijkt van de aldus vastgestelde afstand, wordt er rekening gehouden met de werkelijke afstand.

Art. 1168.Het dagelijks bedrag van de terugbetaling van de reiskosten mag in geen enkel geval hoger zijn dan het dagelijks maximumbedrag van de terugbetaling van de verblijfskosten bepaald bij artikel 1170.

C. : Verblijfskosten

Art. 1169.De gehandicapte persoon kan de terugbetaling bekomen van de verblijfkosten die hij gemaakt heeft, wanneer hij voldoet aan een van de volgende voorwaarden : 1° dagelijks meer dan dertien uur van zijn werkelijke verblijfplaats verwijderd zijn;2° ernstige reismoeilijkheden hebben wegens de aard of de ernst van de handicap;3° verplicht zijn te verblijven wegens de vereisten of de organisatie van de ondernomen beroepsopleiding, omscholing of herscholing;4° zich in zodanige omstandigheden bevinden dat de dagelijkse reiskosten, vastgesteld overeenkomstig punt B.van deze onderafdeling, het dagelijks maximumbedrag van de terugbetaling van de verblijfkosten, bepaald bij artikel 1170, zouden overtreffen.

Art. 1170.§ 1. Het maximumbedrag van de terugbetaling van de verblijfkosten is vastgesteld op 3,68 euro per dag. § 2. Dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 114,20 en wordt aangepast overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.

Art. 1171.De terugbetaling van de verblijfskosten wordt slechts toegekend voor de dagen en halve dagen werkelijke beroepsopleiding, omscholing of herscholing met een maximum van zes dagen per week.

De gehandicapte persoon die vooraf verantwoorde uitgaven heeft gedaan met het oog op een verblijf voor een bepaalde duur buiten zijn werkelijke verblijfplaats, kan de terugbetaling bekomen van de gedane kosten voor de dagen en halve dagen gedurende welke hij daar niet werkelijk verbleven heeft, op voorwaarde; 1° dat de afwezigheid behoorlijk gerechtvaardigd is;2° dat hij alle nuttige maatregelen heeft getroffen om de kosten tot het strikte minimum te beperken;3° dat hij de terugbetaling ervan niet kan bekomen bij de inrichting waar hij verblijft. Onderafdeling 2 - Kosten gemaakt in het kader van de schoolopleiding A. : Algemene beginselen

Art. 1172.De lasten die voor de gehandicapte personen voortvloeien uit de verplaatsing naar en het verblijf op de plaats aangewezen voor hun schoolopleiding door de beslissing houdende vaststelling van hun omscholings- en sociale reclasseringsproces of, indien het proces nog niet werd opgemaakt, door een afzonderlijke beslissing, kunnen door "AWIPH" gedragen worden binnen de perken en onder de voorwaarden vastgesteld bij deze onderafdeling.

Art. 1173.De tegemoetkomingen bedoeld bij deze onderafdeling kunnen slechts verleend worden in zover de leergangen gevolgd worden in een onderwijs : 1° met volledig leerplan, volgens de normen vastgesteld door de reglementering die deze materie beheerst;2° verleend in een instelling van het Rijk of een gesubsidieerde of erkende instelling.

Art. 1174.De gehandicapte personen zijn ertoe gehouden "AWIPH" alle documenten en inlichtingen te laten geworden waarom het hen verzoekt met het oog op het onderzoek van hun aanvraag, inzonderheid wat het bewijs van de ingeroepen uitgaven betreft.

Art. 1175.De tegemoetkomingen verleend krachtens deze onderafdeling worden verminderd met het bedrag van de tegemoetkomingen die de gehandicapte persoon terzake geniet of kan genieten, krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen andere dan deze betreffende de sociale reclassering van de gehandicapte personen. Er wordt evenwel geen rekening gehouden met de studiebeurzen verleend door de bevoegde overheid.

B. : Verplaatsingskosten

Art. 1176.Wat de gehandicapte personen betreft die de leergangen volgen van het gewoon onderwijs op het niveau van het lager, middelbaar of hoger onderwijs, kan een tegemoetkoming verleend worden voor : 1° de verplaatsingen van de gehandicapte persoon door middel van een persoonlijk vervoermiddel;2° de verplaatsingen van de persoon die de gehandicapte persoon vergezelt bij zijn verplaatsingen door middel van een gemeenschappelijk vervoermiddel.

Art. 1177.§ 1. De verplaatsingen met een individueel vervoermiddel geven aanleiding tot een tegemoetkoming berekend volgens de bij dit artikel bepaalde regels : 1° wanneer de gehandicapte persoon zich met een invalidenwagen verplaatst;2° wanneer de gehandicapte persoon zich verplaatst zonder door een derde te worden begeleid en wanneer uit een omstandig geneeskundig verslag blijkt dat hij, als gevolg van hart- en ademhalingsstoornissen of van bewegingsstoornissen of van stoornissen die met voornoemde stoornissen kunnen worden gelijkgesteld door de raad van beheer, niet in staat is een afstand van ten minste 300 m te voet af te leggen. De verplaatsingen met een individueel vervoermiddel die aan de voorwaarden van dit artikel niet beantwoorden, kunnen aanleiding geven tot een tegemoetkoming die berekend wordt alsof het zou gaan om een verplaatsing met een gemeenschappelijk vervoermiddel.) De wijziging is niet van toepassing voor de gehandicapten aan wie, voor 4 juni 1969, de verplaatsingen met een individueel of geïndividualiseerd vervoermiddel werden terugbetaald. § 2. De verplaatsingen van de gehandicapte persoon met een individueel vervoermiddel kunnen slechts aanleiding geven tot tegemoetkoming wanneer "AWIPH" heeft erkend dat omwille van de aard en de ernst van zijn handicap de verplaatsingen door middel van een gemeenschappelijk vervoermiddel onmogelijk zijn of ernstige bezwaren met zich brengen.

Art. 1178.§ 1. Kunnen in aanmerking worden genomen : 1° wat de gehandicapte personen betreft die niet verblijven in een internaat verbonden aan de bezochte onderwijsinstelling : een reis heen en terug per dag cursus, vanaf hun verblijfplaats tot de onderwijsinstelling;2° wat de gehandicapte personen betreft die niet verblijven in een internaat verbonden aan de bezochte onderwijsinstelling : een reis heen en terug per dag cursus, vanaf hun verblijfplaats tot de onderwijsinstelling; Voor de gehandicapte personen die een gewoon onderwijs op het niveau van het hoger onderwijs volgen, wordt voor de toepassing van het eerste lid, 2° , van deze paragraaf het verblijf in de agglomeratie waar de bezochte instelling is gelijkgesteld met een verblijf in een internaat verbonden aan de onderwijsinstelling; in deze hypothese kunnen, onder de voorwaarden voorzien bij het eerste lid, 1°, van deze paragraaf, de verplaatsingen van de plaats van verblijf tot de bezochte onderwijsinstelling eveneens in aanmerking worden genomen. § 2. In afwijking van het eerste lid, 1°, van § 1, kunnen twee verplaatsingen heen en terug per dag cursus in aanmerking worden genomen op voorwaarde dat "AWIPH" erkend heeft dat het, omwille van de aard of de ernst van zijn handicap, noodzakelijk is dat de gehandicapte persoon onder de middag naar zijn verblijfplaats terugkeert. § 3. Wat de verplaatsingen betreft van de persoon diegehandicapte persoon vergezelt bij zijn verplaatsingen door middel van een gemeenschappelijk vervoermiddel, worden enkel de verplaatsingen gedaan in gezelschap van de gehandicapte persoon in aanmerking genomen.

Art. 1179.Het bedrag van de tegemoetkoming mag in geen geval het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten overschrijden.

Art. 1180.Voor de verplaatsingen gedaan door middel van een gemeenschappelijk vervoermiddel, wordt de tegemoetkoming berekend in functie van de afstand en volgens het kilometertarief toegepast door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen voor de reizen in tweede klasse, zonder nochtans het bedrag te mogen overschrijden van het voordeligste vervoerbewijs voor het goedkoopste gemeenschappelijk vervoermiddel.

Wanneer het voordeligste vervoerbewijs een abonnement is, wordt het gedeelte van de prijs van dit abonnement, dat betrekking heeft op de dagen gedurende welke de gehandicapte persoon niet gereisd heeft, slechts terugbetaald, indien de afwezigheid behoorlijk wordt gerechtvaardigd en voor zover de belanghebbende de terugbetaling ervan niet kan bekomen van de betrokken vervoermaatschappij.

Art. 1181.§ 1. Voor de verplaatsingen gedaan door middel van een ander persoonlijk vervoermiddel dan een taxi, wordt de tegemoetkoming berekend in functie van de afstand en van het belastbaar vermogen van het gebruikte voertuig, zonder dat er rekening wordt gehouden met het belastbare vermogen dat 9 pk overschrijdt, en volgens de tarieven die voorkomen in kolom 4 van de tabel gevoegd in bijlage bij de algemene regeling inzake reiskosten.

Wanneer de gehandicapte persoon vervoerd wordt door een derde, kunnen de verplaatsingskosten gemaakt door deze derde om de plaats van vertrek te bereiken en de gehandicapte persoon terug te halen, in aanmerking genomen worden onder dezelfde voorwaarden als in het eerste lid, in zoverre : 1° de tijd die de derde moet wachten op de plaats van bestemming meer dan twee uren bedraagt;2° de verplaatsing de derde in staat stelt een tijdwinst te realiseren van minimum twee uren, waarbij de duur van de reis berekend wordt in functie van een gemiddelde uursnelheid van 60 kilometer;3° de verplaatsing een heen- en terugreis betreft van minder dan 120 kilometer. De voorwaarden vermeld in het tweede lid, 1°, 2° en 3°, zijn niet van toepassing op de wekelijkse verplaatsingen uitgevoerd om een gehandicapte persoon te vervoeren die op de plaats van zijn vorming, herscholing of omscholing verblijft. § 2. Voor de verplaatsingen gedaan per taxi, is de tegemoetkoming gelijk aan het tarief dat aan de gehandicapte persoon voor de rit aangerekend wordt. Dit bedrag mag echter de maximumprijs niet overschrijden, bepaald in het reglement dat de maximumprijzen voor het vervoer per taxi vaststelt.

Art. 1182.Voor de berekening van de afstanden binnen eenzelfde gemeente wordt rekening gehouden met de werkelijke afstand; voor de berekening van de afstanden tussen de gemeenten, worden diegene in aanmerking genomen die voorkomen in de officiële lijst van de wettelijk afstanden langs de gewone tussen alle Belgische gemeenten.

Wanneer evenwel de werkelijke afstand 5 km afwijkt van de aldus vastgestelde afstand, wordt er rekening gehouden met de werkelijke afstand.

C. : Verblijfkosten

Art. 1183.Het verblijf van de gehandicapte personen die leergangen volgen van het gewoon onderwijs op het niveau van het lager, middelbaar of hoger onderwijs, in een internaat verbonden aan de bezochte onderwijsinstelling kan tot tegemoetkoming aanleiding geven wanneer "AWIPH" erkend heeft dat omwille van de aard of de ernst van hun handicap, de dagelijkse verplaatsingen van hun verblijfplaats tot de onderwijsinstelling onmogelijk zijn of ernstige bezwaren met zich brengen.

Voor de gehandicapte personen die een gewoon onderwijs op het niveau van het hoger onderwijs bezoeken, wordt het verblijf in de agglomeratie waar de bezochte instelling gevestigd is gelijkgesteld met een verblijf in een internaat verbonden aan de onderwijsinstelling.

Art. 1184.§ 1. De tegemoetkoming is vastgesteld op 50 t.h. van het bedrag van de gemaakte verblijfkosten, zonder dat zij nochtans volgende bedragen mag overschrijden : 1° wat de gehandicapte personen betreft die leergangen volgen op het niveau van het lager onderwijs : 156,17 euro per jaar;2° wat de gehandicapte personen betreft die leergangen volgen op het niveau van het secundair onderwijs : 186,92 euro per jaar;3° wat de gehandicapte personen betreft die leergangen volgen op het niveau van het hoger onderwijs : a) 324,74 euro per jaar, als de gehandicapte persoon verblijft in een internaat verbonden aan de onderwijsinstelling;b) 54,54 euro per volledige maand cursus, zo de gehandicapte persoon verblijft in de agglomeratie waar de onderwijsinstelling gevestigd is. § 2. Wat de gehandicapte personen betreft die leergangen volgen op het niveau van het hoger onderwijs en die doen blijken dat zij, omwille van hun handicap, geen studiebeurs hebben kunnen bekomen, wordt de tegemoetkoming gebracht op 75 t.h. van het bedrag van de gemaakte verblijfkosten, zonder dat zij nochtans volgende bedragen mag overschrijden : a) 488,35 euro per jaar, als de gehandicapte persoon verblijft in een internaat verbonden aan de onderwijsinstelling;b) 79,33 euro per volledige maand cursus, zo de gehandicapte persoon verblijft in de agglomeratie waar de onderwijsinstelling gevestigd is.

Art. 1185.De maximabedragen van de tegemoetkoming vastgesteld bij artikel 1184 stemmen overeen met het indexcijfer 108,87 der consumptieprijzen.

Deze bedragen worden voor elk schooljaar aangepast in functie van het cijfer waarop het indexcijfer der consumptieprijzen voor de maand augustus die het begin van het beschouwd schooljaar voorafgaat, is vastgesteld.

Art. 1186.De kosten gemaakt met het oog op een verblijf voor een bepaalde periode geven, wanneer het verblijf niet werkelijk heeft plaatsgevonden, slechts tot tegemoetkoming aanleiding wanneer de afwezigheid behoorlijk wordt gerechtvaardigd en de gemaakte kosten niet teruggevorderd kunnen worden. HOOFDSTUK II. - Kosten voor beroepsopleiding, omscholing of herscholing Afdeling 1 - Toekenningscriteria in het kader van de opleiding, de

beroepsomscholing of -herscholing

Art. 1187.De gehandicapte persoon die overeenkomstig de beslissing houdende vaststelling van zijn omscholings- en sociale reclasseringsproces, een beroepsopleiding, omscholing of herscholing, geniet een tegemoetkoming in de kosten voor beroepsopleiding, omscholing of herscholing alsmede in de kosten voor aankoop van leerboeken of didactisch materieel. Afdeling 2 - Toekenningscriteria in het kader van de schoolopleiding

Art. 1188.De gehandicapte persoon die, overeenkomstig de beslissing houdende vaststelling van zijn omscholings- en sociale reclasseringsproces, een onderwijs op het niveau van het middelbaar, technisch, normaal, kunst- of hoger onderwijs, volgt en die, wegens zijn handicap, voor de aankoop van leerboeken of didactisch materieel bijkomende kosten moet maken ten opzichte van degene, gemaakt door een valide persoon, geniet een tegemoetkoming in de gemaakte bijkomende kosten, wanneer deze een abnormaal hoog bedrag bereiken. Afdeling 3 - Huisvestings-, onderhouds-, behandelings- en

opleidingskosten gemaakt in het buitenland

Art. 1189.De gehandicapten die, wegens medische, sociale of familiale redenen in buitenlandse inrichtingen of tehuizen dienen geplaatst, kunnen genieten van de tegemoetkoming uit het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, op voorwaarde dat de inrichting of het tehuis erkend is.

Art. 1190.Voor de toepassing van deze afdeling wordt als erkend beschouwd : de inrichting of het tehuis gelegen in het buitenland, welke aan de Minister het schriftelijk bewijs voorlegt door de bevoegde nationale overheid gemachtigd te zijn tot het opnemen van een van de categorieën van minder-validen, voor dewelke het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten mag tussenkomen.

Art. 1191.Het bedrag van de tegemoetkoming uit het Fonds van medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten wordt vastgesteld overeenkomstig de tarieven in voege in het land waar de inrichting of het tehuis in kwestie gelegen is.

TITEL XI. - Residentiële diensten en dagonthaaldiensten HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 1192.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° rechthebbende : elke gehandicapte persoon zoals omschreven in artikel 261 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en voor wie tot de noodzaak tot begeleiding door één van de diensten bedoeld in de artikelen 1195 tot en met 1200 besloten wordt bij beslissing tot tegemoetkoming van "AWIPH";2° de jongere : begunstigde van minder dan 18 jaar of tussen 18 en 21 jaar die op grond van de in artikel 279 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde beslissing tot tegemoetkoming in aanmerking blijft komen voor de jongerendiensten;3° volwassene :begunstigde ouder dan 18 jaar aan wie geen afwijking wordt toegestaan om in een dienst voor jongeren opgevangen of gehuisvest te worden;4° verzorging : subsidiëringseenheid die overeenstemt met 365 dagen verzorging;5° onthaal- of huisvestingscapaciteit : maximum aantal gehandicapte personen die op grond van het in artikel 1219, eerste lid, 6°, bedoelde verslag tegelijkertijd in één infrastructuur onthaald of gehuisvest kunnen worden;6° erkende capaciteit : het gemiddeld jaarlijks aantal toegelaten verzorgingen die gesubsidieerd kunnen worden door "AWIPH";7° gemiddelde referentiebezetting (GRB) : aantal dagen verzorging van begunstigden tijdens de referentieperiode, gedeeld door het aantal dagen van deze periode;8° dienst : de diensten bedoeld in artikel 238, tweede lid, 6°, 7° en 11° van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;9° de dienst voor vroegtijdige hulpverlening : de diensten bedoeld in artikelen 273 en 283 van het decreetgevend deel van het Wetboek;10° begeleidingsdienst : de dienst bedoeld in artikelen 273 en 283 van het decreetgevend deel van het Wetboek;11° kortstondig verblijf : verzorging in de opvang of in de opvang en huisvesting, tijdens korte periodes die in het totaal per begunstigde niet meer bedragen dan negentig dagen per jaar en tijdens welke laatstbedoelde van een dienst begeleiding krijgt op educatief, psychologisch en sociaal vlak, die aangepast is aan diens behoeften met het oog op het verlenen van tijdelijke steun en occasionele rust aan begunstigde en diens naasten;12° polygehandicapte persoon : kind of volwassene met verschillende ernstige deficiënties waaronder geestelijke achterstand, gekenmerkt door een intelligentiequotiënt van onder 50, die in belangrijke mate afhankelijk is van menselijke en technische hulp, zonder onderbreking, door naasten en op geïndividualiseerde wijze;13° dienst voor integratiehulp : de dienst bedoeld in artikelen 629 tot 724 en 1377 tot 1381 van het decreetgevend deel van het Wetboek;14° de diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleiding voor volwassenen : de diensten bedoeld krachtens het besluit van de Waalse Regering van betreffende de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de voor gehandicapte personen bestemde diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleidingsdiensten voor volwassenen;15° administratieve entiteit : entiteit bestaande uit verschillende door "AWIPH" erkende diensten die afhankelijk zijn van dezelfde inrichtende macht en beheerd worden door een gemeenschappelijke algemene directie die instaat voor het dagelijkse beheer van al die diensten, zowel administratief, financieel als inzake personeelsaangelegenheden; Het dagelijkse beheer omvat : a) de effectieve bevoegdheid om dagelijks bevelen en richtlijnen te geven aan het personeel, met inbegrip van de administratieve pool die gemeenschappelijk is aan die diensten;b) kunnen beschikken over de nodige middelen om de financiële lasten betreffende de dagelijkse werking van de betrokken diensten te kunnen dragen;c) desgevallend, de verschillende directies binnen de entiteit coördineren. De leiding over dat geheel van door "AWIPH" erkende en gesubsidieerde diensten moet voltijds waargenomen worden en als dusdanig vastgelegd worden in de arbeidsovereenkomst of in het benoemingsbesluit.

De bij de hergroepering betrokken diensten moeten gevestigd zijn op een redelijke afstand van de plaats waar de hoofdzetel van de directie gevestigd is en waar de administratieve gegevens die voor het dagelijkse beheer nodig zijn geconcentreerd worden.

Art. 1193.§ 1. Onder dag verzorging wordt verstaan : een dag waarvoor "AWIPH" een tegemoetkoming verleent voor kosten i.v.m. huisvesting, dagonthaal, onderhoud, behandeling en opvoeding, overeenkomstig de artikelen 411 tot en met 430 en 435 tot en met 448, en tijdens dewelke een begunstigde aan één of meer van de volgende voorwaarden voldoet : 1° wordt tijdens de week opgevangen of gehuisvest door de dienst of is aanwezig op buitenactiviteiten die georganiseerd worden onder de verantwoordelijkheid van de dienst en die geïntegreerd worden in het individuele project van de begunstigde zoals bedoeld in artikel 1225. Om in overweging te worden genomen, dienen de buitenactiviteiten opgenomen te worden in het register bedoeld in artikel 1230; 2° wordt opgevangen of gehuisvest door de dienst of is aanwezig bij buitenactiviteiten zoals omschreven onder punt 1° tijdens weekends, feestdagen of vakantieperiodes die door de dienst worden georganiseerd;3° de weekeinden en vakantiedagen thuis doorbrengen met, per begunstigde, maximum 138 dagen voor volwassenen en 188 voor jongeren;4° zijn afwezigheid rechtvaardigen aan de hand van een doktersattest (maximum 30 dagen in geval van ziekte en 90 dagen in geval van ziekenhuisopname);5° zijn afwezigheid rechtvaardigen aan de hand van een bewijsstuk tot staving van één van de feiten waarvan sprake in artikel 2 van het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 betreffende het behoud van het normaal loon van de werklieden, de dienstboden, de bedienden en de werknemers aangeworven voor de dienst op binnenschepen voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van gezinsgebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten;6° zijn afwezigheid (maximum 5 dagen per jaar) rechtvaardigen met een persoonlijk schrijven of met een brief van zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger. § 2. Voor de toepassing van § 1, 4°, worden twee afwezigheidsperiodes wegens ziekte of ziekenhuisopname beschouwd als één en dezelfde langdurige afwezigheidsperiode als ze onderbroken worden door minder dan drie dagen aanwezigheid of terugkeer in het gezin.

Art. 1194.Wanneer een begunstigde op werkdagen opgevangen wordt door een dagonthaaldienst voor volwassenen, (wordt het aantal verzorgingsdagen gevaloriseerd ten belope van) 227 per jaar en per begunstigde en hebben die dagen betrekking op : 1° de dagen zoals omschreven in § 1, 1° en 2° ;2° de assimilatie van de gerechtvaardigde afwezigheidsdagen, zoals bedoeld in artikel 1193, 4°, 5° en 6°. De gemiddelde referentiebezetting van de dagonthaaldiensten voor volwassenen wordt berekend door het totaal aantal verzorgingdagen per begunstigde te vermenigvuldigen met een coëfficiënt waarvan de teller 365 is en de noemer 227.

Het aantal bezoekdagen per vijfdagenweek wordt vermeld in het opnamedossier van de deeltijds opgevangen begunstigden.

Art. 1195.De dagopvangdienst voor niet-schoolgaande jongeren biedt opvang en/of begeleiding aan begunstigden die wegens hun handicap geen gewone of bijzondere onderwijsinstelling bezoeken.

Die dienst verstrekt een individuele, educatieve, medische, therapeutische, psychologische en sociale tenlastenemung, aangepast aan hun behoeften.

Hij beoogt integratie op school, in de maatschappij, in de cultuur of in het arbeidsproces.

Het niet-volgen van een onderwijs moet vastgelegd worden volgens de geldende wettelijke en reglementaire procedures.

Art. 1196.De dagonthaaldienst voor volwassenen biedt dagonthaal, daarin inbegrepen in kort verblijf, aan volwassen begunstigden, waarborgt hen een educatieve begeleiding via afwisselende en aangepaste activiteiten, een optimale psychologische, sociale en therapeutische begeleiding die in hun individuele behoeften voorziet en hun integratie in de maatschappij, in de cultuur of in het arbeidsproces beoogt.

Art. 1197.De residentiële dienst voor jongeren onthaalt en huisvest jonge begunstigden,daarin inbegrepen in kort verblijf, die al dan niet een onderwijsinrichting bezoeken, zorgt voor hun individuele educatieve, medische, therapeutische, psychologische, sociale verzorging die hun schoolopleiding aanvult, en beoogt hun integratie op school, in de maatschappij, in de cultuur of in het arbeidsproces.

Art. 1198.De dagonthaaldienst voor volwassenen biedt dagonthaal, daarin inbegrepen in kort verblijf, aan volwassen begunstigden, waarborgt hen een educatieve begeleiding via afwisselende en aangepaste activiteiten, een optimale psychologische, sociale en therapeutische begeleiding die in hun individuele behoeften voorziet en hun integratie in de maatschappij, in de cultuur of in het arbeidsproces beoogt.

Art. 1199.De residentiële nachtdienst voor volwassenen huisvest volwassen begunstigden, daarin inbegrepen in kort verblijf, waarborgt hen een optimale begeleiding die in hun behoeften voorziet, en beoogt hun integratie in de maatschappij, in de cultuur en in het arbeidsproces.

Art. 1200.De dienst voor huisvesting onder toezicht is een residentiële dienst die de begunstigden de mogelijkheid biedt om zich voor te bereiden op een wederopname in hun gezin of op een autonoom leven in individuele of gemeenschappelijke woningen, met maximum zes personen per wooneenheid.

De huur- of onderhuurkosten van de woning zijn voor rekening van de gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger.

Om zeker te zijn dat de gehandicapte personen die de dienst voor huisvesting onder toezicht verlaten waar ze gehuisvest zijn, nog steeds gevolgd worden, moet de dienst een overeenkomst sluiten met de betrokken begeleidingsdienst. HOOFDSTUK II. - Programmering

Art. 1201.Het aantal diensten mag het aantal op 31 december 2001 erkende diensten niet overschrijden.

Bedoeld aantal kan evenwel worden verhoogd binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten, en wel in volgende gevallen : 1° de oprichting van een nieuwe dienst die volgt op omvormingen zoals bedoeld in hoffdstuk 3 van deze titel;2° de oprichting van een nieuwe dienst waarvoor een vaste en definitieve belofte is gegeven voor subsidiëring bij de aankoop, de bouw of de inrichting en waarvan de infrastructuur voldoet aan de erkenningsnormen, voorzover beantwoordt wordt aan de subgewestelijke behoeften;3° de oprichting van een nieuwe dienst die polygehandicapte personen opneemt;4° de oprichting van een nieuwe dienst nadat de Waalse Regering heeft besloten tot de specifieke financiering van nieuwe plaatsen;5° de oprichting van diensten voor huisvesting onder toezicht overeenkomstig artikel 1203.

Art. 1202.De subregionale coördinatiecommissies verrichten in hun ambtsgebied een diepgaande analyse van de behoeften van de gehandicapte personen op het vlak van de dienstverlening en maken op het einde van eerste halfjaar van het jaar hun voorstel van subregionale programmering over aan de Waalse Regering.

De subregionale programmering voor de oprichting of omvorming van diensten wordt jaarlijks door de Waalse Regering vastgelegd en wordt officieel bekendgemaakt.

Art. 1203.§ 1. De erkende capaciteit van de residentiële diensten voor volwassenen bedoeld in artikel 1198 wordt op 1 januari 2014 teruggebracht tot de effectieve gemiddelde bezetting van het jaar 2011 (OMR 2012), verminderd met één eenheid voor de diensten erkend voor minder dan 60 tenlastenemingen of met twee eenheden voor de diensten erkend voor 60 tenlastenemingen en meer. Het aldus verkregen aantal wordt afgerond naar de hogere eenheid als de eerste decimaal gelijk aan of groter dan 5 is en afgerond naar de lagere eenheid als de eerste decimaal kleiner dan 5 is. § 2. De diensten bedoeld in § 1 mogen die plaatsen in de loop van het jaar 2012 omzetten in tenlastenemingen in een dienst voor huisvesting onder toezicht. § 3. De bepaling bedoeld in § 1 en in § 2 geldt niet voor de diensten : 1° waarvan de gesubsidieerde capaciteit op 31 december 2010 minder dan 15 eenheden bedroeg;2° waarvan de administratieve entiteit waartoe ze behoren al vóór 31 december 2011 één of meer erkende tenlastenemingen omgezet had in tenlastenemingen in een residentiële overgangsdienst of een residentiële overgangsdienst opgericht had;3° die huisvesting boden aan meer dan 80 % personen getroffen door autisme (160) of ernstige of diepe intellectuele deficiëntie (113, 114, 115) of aan personen met een polyhandicap of zware lichamelijke handicaps (10, 20, 80, 90, 120, 150 of 170) of aan sensorieel gehandicapte personen (71 of 72). Het percentage bedoeld in 3° wordt bepaald op grond van de gemiddelde referentiebezetting van het jaar 2011. § 4. Wat betreft de residentiële diensten voor volwassenen waarvan de vermindering van de capaciteit zoals bedoeld in § 1 tot gevolg zou hebben dat een gehuisveste begunstigde uitgesloten wordt zonder ten laste te kunnen genomen worden in de gesuperviseerde huisvestingsdienst die uit de omzetting resulteert, zal de vermindering plaatsvinden bij het eerste vertrek van een gehuisveste begunstigde, die dus niet vervangen zal kunnen worden.

De erkende capaciteit wordt dan verminderd overeenkomstig het berekeningsstelsel bedoeld in § 1.

De betrokken diensten moeten de toepassing van die procedure bij "AWIPH" rechtvaardigen.

Art. 1204.In afwijking van de bepaling bedoeld in artikel 1200 mogen de krachtens artikel 1203 bedoelde diensten voor huisvesting onder toezicht zich op de locatie van de betrokken residentiële diensten bevinden.

Art. 1205.Wat de erkende capaciteitsvermindering betreft, kan de Regering van de in artikel 1203, § 1, voorgeschreven termijn afwijken als een dienst om redenen van overmacht te wijten aan een infrastructuurprobleem de omzetting naar plaatsen van huisvesting onder toezicht onmogelijk binnen die termijn kan doorvoeren. De afwijking wordt beperkt tot de quotiteit van de plaatsen die het voorwerp van genoemde omzetting zijn.

Art. 1206.Het aantal diensten dat bestemd is voor tenlastenemingen van polygehandicapte jongeren en dat opgericht wordt krachtens artikel 1201 of ten gevolge van een omvorming zoals bedoeld in artikel 1203, wordt beperkt tot één per gewestelijk kantoor.

Het aantal tenlastenemingen van polygehandicapte jongeren wordt bepaald met als uitgangspunt het aantal betrokken personen die vermeld zijn op de lijst bedoeld in artikel 1273.

Art. 1207.De residentiële diensten voor jongeren die op 31 december 2000 erkend en gesubsidieerd zijn om meer dan zestig jongeren op te vangen dienen vanaf 1 september 2002 ten minste één plaats voor te behouden voor de opvang van begunstigden in kort verblijf.

Art. 1208.§ 1. De residentiële diensten voor volwassenen, de residentiële overnachtingsdiensten voor volwassenen, de dagonthaaldiensten voor volwassenen kunnen erkend en gesubsidieerd worden voor één of verschillende bijkomende plaatsen voor begunstigden in kort verblijf in de dienstverleningscategorie waarvoor zij erkend en gesubsidieerd zijn. § 2. De erkende capaciteit in kort verblijf in de in § 1 bedoelde diensten wordt verminderd met één eenheid indien, aan het einde van twee volledige boekjaren, het gemiddelde van de aanwezigheidsdagen in kort verblijf lager is dan 100 aanwezigheidsdagen.

Art. 1209.Het aantal per aanvragende dienst erkende en gesubsidieerde plaatsen, alsmede het totaal aantal plaatsen in kort verblijf worden door "AWIPH" vastgesteld binnen de perken van de begrotingskredieten en na evaluatie van de plaatselijke behoeften door de subgewestelijke coördinatiecommissie.

Bedoeld aantal plaatsen mag niet meer bedragen dan drie per erkende dienst, noch de verhouding van één plaats per deel van zestig plaatsen die erkend zijn op het grondgebied van het Franse taalgebied.

Art. 1210.De begunstigden die opgevangen en gehuisvest worden in kort verblijf in een residentiële dienst, mogen niet reeds opgenomen zijn in een andere erkende residentiële dienst die al dan niet erkend is door "AWIPH".

De begunstigden die in kort verblijf worden opgevangen in een dagonthaaldienst voor volwassenen, mogen niet reeds opgenomen zijn in een residentiële dienst of in een andere dienst die voor een tenlasteneming tijdens de daguren zorgen, ongeacht of ze al dan niet erkend zijn door "AWIPH".

Art. 1211.De plaatsen die in kort verblijf zijn vastgesteld, moeten bestemd worden voor de doeleinden waarvoor ze zijn vastgesteld bij artikel 1192, 11°.

Het bestemmen van bedoelde plaatsen voor andere doeleinden heeft als gevolg dat de dienst voor het geheel der plaatsen in kort verblijf en voor het beschouwde kalenderjaar de in het vooruitzicht gestelde subsidie verliest.

Art. 1212.Voor de plaatsen in kort verblijf in de diensten bedoeld in artikel 1207 is de berekening van de gemiddelde referentiebezetting bedoeld in artikel 1254, § 1,gebaseerd op één eenheid van tenlasteneming zoals bedoeld in artikel 1192, 4°, wat overeenstemt met 150 dagen aanwezigheid.

Art. 1213.Voor de plaatsen in kort verblijf in de diensten bedoeld in artikel 1208, § 1, wordt het bedrag van de jaarlijkse subsidie in evenredigheid met de dagen aanwezigheid in de loop van het jaar, die uitgedrukt zijn in delen van 365 of 366 dagen, vastgesteld op grond van de bedragen per tenlasteneming bedoeld in artikel 1252, § 1eren de dagelijkse subsidies op grond van de bedragen bedoeld in artikel 1264.

De bedragen per tenlasteneming die worden gebruikt voor de berekening van de jaarlijkse toelage van een kort verblijf bedoeld in artikel 1245, 16°, worden teruggebracht naar degene die van toepassing zijn op de residentiële nachtdiensten voor volwassenen.

Bedoeld aantal dagen wordt noch in rekening gebracht voor de berekening van de gemiddelde referentiebezetting bedoeld in artikel 1254, § 1, noch in het toegewezen bedrag bedoeld in artikel 1255, § 1, 2° en is van generlei invloed op het percentage der aanwezigheden tijdens weekends en feestdagen bedoeld in artikel 1252, 4°.

Art. 1214.De totale erkende capaciteit van de diensten wordt voorlopig vastgesteld op 3,1 voor duizend inwoners per gewestelijk kantoor.

Indien het aantal erkende tenlastenemingen de verhouding bedoeld in het eerste lid evenwel overschrijdt, kan bedoeld aantal behouden worden.

De verhouding bedoeld in het eerste lid houdt geen rekening met de verhoging van de erkende capaciteit in diensten voor integratiehulp ten gevolge van omvormingen bedoeld in hoffdstuk 3 van deze titel.

Art. 1215.De erkende capaciteit per type dienst mag de capaciteit niet overschrijden die bestond op 31 december 2001.

Bedoeld aantal kan evenwel worden verhoogd binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten, en wel in volgende gevallen : 1° de omvormingen bedoeld in hoofdstuk 3 van deze titel;2° de oprichting van de nieuwe diensten bedoeld in artikel 1201, tweede lid, 2° en 3° ;3° de tenlastenemingen van gehandicapte personen voor wie een specifiek begrotingskrediet is voorbehouden krachtens artikel 1261;4° de specifieke financiering van nieuwe plaatsen waartoe de Waalse Regering heeft besloten. HOOFDSTUK III. - Omvorming van de diensten

Art. 1216.§ 1. Het omvormingsproject moet de volgende voorwaarden vervullen : 1° de handhaving van alle voltijdse banen waarborgen;2° het behoud waarborgen van : a) het bezoldigingsstatuut van de werknemers;b) de bestaande betrekkingen binnen de perken bepaald door de erkenningsnormen van de omgevormde structuur;3° de budgettaire neutraliteit van de omvorming waarborgen;4° in de personeelsopleiding voorzien;5° zorgen voor de omzetting : a) van tenlastenemingen van jongeren in tenlastenemingen van volwassenen;b) van tenlastenemingen die moeten voorzien in de behoeften van jongeren met een lichte of gematigde geestelijke deficiëntie, karakterstoornissen met neurotische of prepsychotische problemen, gezichtsstoornissen of ernstige gehoor- of spraakstoornissen, of die blind, amblyoop, doof of halfdoof zijn, in tenlastenemingen die moeten voorzien in de behoeften van jongeren met een zware of ernstige geestelijke deficiëntie, een zware geestelijke deficiëntie en overweldigende ontwikkelingsstoornissen, stoornissen in de motoriek, dysmelie, poliomyelitis, skelet- en ledenmisvormingen, hersenverweking, multiple sclerose, spina bifida, myopathie, neuropathie, een niet-besmettelijke chronische aandoening die niet meer in een afdeling kindergeneeskunde verzorgd hoeft te worden;c) van de in artikel 1252, § 3, 1°, bedoelde tenlasteneming van volwassenen in de in artikel 1252, § 3, 2° en 3°, bedoelde tenlastenemingen voor volwassenen;d) van de tenlasteneming van jongeren en volwassenen in tenlastenemingen door een residentiële overgangsdienst of van dossiers in een dienst voor vroegtijdige hulpverlening, voor integratiehulp of begeleiding voor volwassenen;e) van de in artikel 1252, § 3, 4°, bedoelde tenlasteneming van volwassenen door een residentiële nachtdienst in tenlastenemingen door een residentiële nachtdienst en een dagonthaaldienst.

Art. 1217.In afwijking van artikel 1216 kunnen de omvormingen enkel zorgen voor de overdracht van tenlastenemingen naar tenlastenemingen die expliciet zijn bepaald en beperkt in bedoelde artikelen.

Art. 1218.De prijs van de omgezette tenlastenemingen mag niet hoger zijn dan het toelagesaldo dat voortkomt uit de vermindering van de capaciteit van de dienst waarvan de tenlastenemingen zijn omgezet, behalve wanneer "AWIPH" een afwijking toestaat. HOOFDSTUK IV. - Erkenning Afdeling 1 - Procedure

Art. 1219.Bij de aanvraag om erkenning moeten de volgende documenten en gegevens worden gevoegd : 1° op grond van het in bijlage 97 bedoelde model, een medisch-sociaalpedagogisch project alsook de wijze waarop de individuele projecten uitgewerkt en opgevolgd worden;2° een huishoudelijk reglement;3° een nota met de categorie(ën) van de handicaps van de op te vangen personen, alsook hun aantal, geslacht en leeftijd;4° de identiteit van de directeur van de dienst, diens bewijs van goed zedelijk gedrag en de schriftelijke bevoegdheidsoverdracht van de inrichtende macht bedoeld in artikel 1235, § 1,4° ;5° een voor eensluidend verklaard afschrift van de diploma's van de directeur;6° een verslag van een gemeentelijke of gewestelijke brandweerdienst als bewijs dat alle voorzorgsmaatregelen zijn genomen om brand te voorkomen;het verslag, dat minder dan één jaar voordien gedateerd mag zijn, bevat bovendien de onthaal- en huisvestingscapaciteit van de infrastructuur; 7° een plan van de inrichting met, voor elk niveau, de interne communicatiewegen, de bestemming van de lokalen, alsook, in voorkomend geval, het aantal bedden per kamer;8° een afschrift van de in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte statuten. De diensten voor huisvesting onder toezichtzijn niet verplicht de in het eerste lid, 6° en 7°, bedoelde documenten over te leggen, behalve indien ze in hun lokalen in de opvang voorzien van begunstigden op collectieve en permanente wijze.

Het huishoudelijk reglement moet ten minste volgende gegevens bevatten : 1° de nauwkeurige identificatie (naam, zetel, aard, rechtsvorm) van de rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het beheer van de dienst, de datum van de erkenning en de duur ervan wanneer de dienst reeds erkend is;2° de doelstellingen van de dienst en het geheel van de diensten die hij verleent, met een beschrijving van de op te vangen of te huisvesten begunstigden; 3° in voorkomend geval, de bijzondere opvangvoorwaarden, met name die i.v.m. de proefperiode, de specifieke kenmerken van de begunstigden zoals leeftijd, geslacht, al dan niet bijkomende handicaps; 4° de redenen waarom een gehandicapte persoon moet worden geheroriënteerd of uit de dienst weggestuurd, de duur van de opzegging;5° de voorwaarden waaronder de gebruikersraad in dienst wordt gesteld;6° de wijze waarop eventuele bezwaren, suggesties en opmerkingen moeten worden ingediend en behandeld;7° de wederzijdse rechten en verplichtingen van de begunstigde, van zijn wettelijke vertegenwoordiger en de dienst;8° de risico's die door de door de dienst gesloten verzekeringspolissen gedekt worden. Het huishoudelijk reglement van de diensten voor huisvesting onder toezicht dient de vermelding bedoeld in het derde lid, 5°, niet te bevatten.

Art. 1220.De erkenningsaanvraag of de aanvraag tot wijziging van de erkenning met betrekking tot een omvorming van de dienst zoals bedoeld in hoffdstuk 3 van deze titel kan worden ingediend door een dienst of, middels een schriftelijke overeenkomst, door een groep diensten.

Bedoelde aanvraag wordt gericht aan "AWIPH", bij aangetekend schrijven. In bedoeld schrijven worden op grond van een model dat door "AWIPH" is opgemaakt, naast de documenten bedoeld in § 1, minstens volgende inlichtingen opgenomen : 1° op datum van de aanvraag, het aantal en de aard van de erkende tenlastenemingen van de dienst die omgevormd wenst te worden;2° de gemiddelde referentiebezetting van het voorgaande jaar in de dienst die omgevormd wenst te worden;3° het aantal en de aard van de tenlastenemingen die men wenst om te vormen;4° het aantal en de aard van de tenlastenemingen waarin men wenst te voorzien, alsmede het beoogde type van dienst;5° de wijzigingen op het vlak van de infrastructuur die noodzakelijk zijn voor de omvorming;6° het medisch-sociaal-pedagogisch project dat in het vooruitzicht wordt gesteld voor de dienst die door de omvorming wordt opgericht;7° de nauwkeurige begroting waarin de geschatte lasten worden vermeld voor wat betreft de werkingskosten, het niet-educatieve en het educatieve personeel;8° de categorie(ën) handicaps van de begunstigden die ten laste worden genomen;9° het vormingsproject voor het personeel;10° voor de diensten beheerd door een privé inrichtende macht : het advies van de ondernemingsraad of, bij gebreke daarvan, aan de vakbondsafvaardiging over de ontwerp-omvorming. Voor de diensten beheerd door een openbare inrichtende macht het advies van het onderhandelings- of overlegcomité ingesteld krachtens de wet van 19 december 1974 of, bij gebrek, aan de representatieve werknemersorganisaties over de ontwerp-omvorming. "AWIPH" richt binnen dertig dagen na de verzending van de erkenningsaanvraag een bericht van ontvangst van het dossier aan de aanvrager indien het volledig is. Als het dossier onvolledig is, brengt "AWIPH" de aanvrager volgens dezelfde procedure op de hoogte en wijst het hem tegelijkertijd op de ontbrekende stukken.

Binnen de drie maanden volgend op het toezenden van het ontvangstbericht treft het beheerscomité van "AWIPH" zijn beslissing na het advies te hebben ingewonnen van de raad voor de opvoeding, de opvang en de huisvesting.

Indien het beheerscomité met het omvormingsproject instemt, moet de dienst de omvorming uiterlijk in het jaar volgend op de indiening van de aanvraag en ten vroegste de eerste dag van de maand volgend op de datum van kennisgeving van de beslissing van "AWIPH" doorvoeren.

Art. 1221."AWIPH" onderzoekt de gegevens van het dossier betreffende de aanvraag om hernieuwing of om erkenningswijziging.

In geval van erkenning moet de beslissing de volgende gegevens bevatten : 1° het soort dienst waarvan de structuur erkend wordt;2° de categorieën en de ernst van de handicaps van de personen die de dienst kan opvangen of huisvesten;3° de erkende capaciteit van de dienst;4° de aard van de toegelaten tenlastenemingen en de verdeling van de in artikel 1252, § 3, 3°, bedoelde tenlastenemingen van volwassenen;5° het geslacht en de minimum en maximum leeftijd van de jongeren die onthaald of gehuisvest kunnen worden en het geslacht van de volwassenen die onthaald of gehuisvest kunnen worden;6° de lokalisatie van de vestigingen alsook hun onthaal- of huisvestingscapaciteit;7° het aantal tenlastenemingen van gehandicapte personen die worden gesubsidieerd in toepassing van artikel 1261, alsmede het aantal plaatsen die bezet kunnen worden in kort verblijf overeenkomstig de artikelen 1207 tot en met 1211. Afdeling 2 - Erkenningsvoorwaarden

Onderafdeling 1 - Algemene beginselen

Art. 1222.Naast de erkenningsprincipes waarvan sprake in de artikelen 467, 468, 469 en 471 moeten de diensten aan de in de artikelen 1224 tot en met 1235 en 1237 bedoelde erkenningsvoorwaarden voldoen.

Indien deze voorwaarden niet vervuld zijn, wordt de erkenning opgeschort of ingetrokken dan wel het aantal erkende plaatsen beperkt overeenkomstig de procedure waarvan sprake in artikel 475.

Art. 1223."AWIPH" kan eveneens, gedurende hoogstens twee jaar, het behoud of de hernieuwing van de erkenning afhankelijk maken van de oprichting van een " begeleidingscomité ", dat de dienst moet bijstaan bij de inachtneming van de erkenningsvoorwaarden.

Het begeleidingscomité bestaat uit minstens één vertegenwoordiger van "AWIPH", één deskundige aangewezen door het beheerscomité op grond van zijn bevoegdheid voor het bestaande probleem, één vertegenwoordiger van de inrichtende machten en één vertegenwoordiger van de representatieve werknemersorganisaties.

Als de dienst na afloop van de opgelegde termijn nog steeds niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, wordt de erkenning door "AWIPH" beslist geheel of gedeeltelijk ingetrokken.

Bij de sluiting van een dienst ten gevolge van de intrekking van de erkenning verzoekt "AWIPH" elke dienst om samenwerking zodat dringend voor de begeleiding van de gehandicapte personen kan worden gezorgd.

Onderafdeling 2 - Voorwaarden betreffende het project en de tenlasteneming van de begunstigden

Art. 1224.Het medisch-sociaal-pedagogisch project wordt uitgewerkt, geëvalueerd en bijgewerkt in samenwerking met, op zijn minst, de sociale, educatieve en therapeutische ploeg van de dienst.

De dienst waakt over de naleving van de doelstellingen van diens pedagogisch project.

Hij zet alle middelen in die bijdragen tot de verwezenlijking van voornoemde doelstellingen.

Dat project wordt, evenals de evaluatie en de bijwerkingen ervan, aan alle leden van de dienst en aan de gebruikersraad bezorgd. Het wordt bijgewerkt en geëvalueerd op elk verzoek om hernieuwing van de erkenning.

Het is het voorwerp van een advies van de vakbondsafvaardiging.

Art. 1225.De dienst bedenkt een individueel project voor elke begunstigde. Dat individuele project wordt uitgewerkt in samenwerking met alle interne en externe interveniënten, de gehandicapte persoon en zijn gezin.

Het bevat minstens : 1° de identiteit van de begunstigde;2° de nagestreefde doelstellingen;3° de gebruikte methodologie en de concrete middelen die aangewend worden om de doelstellingen te bereiken;4° de bevoegde persoon/personen;5° de evaluatieprocedure en de vervaldatum ervan. Het project wordt opgemaakt binnen drie maanden, te rekenen vanaf de opvang binnen de dienst.

Art. 1226.De dienst legt een individueel medisch-sociaal-pedagogisch dossier aan.

Het dossier bevat : 1° een analyse van de behoeften van de persoon;2° een balans van haar kennissen, geschiktheden, potentialiteiten en verlangens;3° een psychologische balans;4° een medische balans;5° een sociale anamnese;6° een evaluatie van de autonomie. De medische balans bevat de doktersattesten en medische onderzoeksprotocollen of de voor de tenlasteneming nuttige documenten die de gehandicapte persoon bij zijn opname heeft overgelegd, alsook alle stukken die opgemaakt worden tijdens zijn verblijf in de dienst.

Het medische dossier kan door de medische inspectie van "AWIPH" ingezien worden. De andere delen van het individuele dossier worden ter beschikking gesteld van de diensten van de inspectie van « AWIPH », mits naleving van het beroepsgeheim.

Art. 1227.De dienst zorgt ervoor dat de directie steeds wordt waargenomen. Bij afwezigheid van de directeur moet een gemachtigd personeelslid in spoedgevallen in staat zijn de nodige maatregelen te treffen en zowel de externe als de interne verzoeken in te willigen.

Art. 1228.Om erkend te worden en vooraleer een gehandicapte persoon op te vangen sluit de dienst een verzekeringspolis : 1° die zijn wettelijke aansprakelijkheid of die van de personen dekt voor wie hij aansprakelijk is indien de begunstigde schade lijdt of veroorzaakt.De verzekeringspolis moet bepalen dat de begunstigde de hoedanigheid van derde behoudt, en de schade dekken ten belope van minimum 2.478.935,35 euro voor lichamelijke schade en 247.893,53 euro per schade voor materiële schade; 2° ter dekking van alle schade veroorzaakt door een gerechtigde die zijn civiele aansprakelijkheid niet in opspraak zou brengen of van alle schade die hem tijdens de begeleiding zou zijn toegebracht.In dit geval moet de polis het overlijden dekken ten belope van minimum 2.478,94 euro, de permanente onbekwaamheid ten belope van minimum 12.394,68 euro en de behandelingskosten ten belope van minimum 2.478,94 euro.

Art. 1229.Het aantal opgevangen begunstigden mag niet hoger zijn dan de onthaalof huisvestingscapaciteit van de dienst.

Art. 1230.Met uitzondering van diensten voor huisvesting onder toezicht en de residentiële nachtdiensten, houdt de dienst een register bij van de activiteiten die hij zowel binnen als buiten de inrichting organiseert.

Het register moet minstens de volgende gegevens bevatten : 1° de plaats van de activiteit;2° de datum van de activiteit;3° de doelstellingen van de activiteit;4° de deelnemers;5° het begeleidingspersoneel.

Art. 1231.De residentiële dienst is in staat om de begunstigden 24 u/24 en 365 dagen per jaar ten laste te nemen.

Art. 1232.De dagopvangdienst voor niet-schoolgaande jongeren zorgt minstens 187 dagen per jaar en 6 uur per dag voor de effectieve tenlasteneming van begunstigden. Hij is minstens 7 u. 30 m. per dag werkzaam.

Art. 1233.De diensten die erkend zijn voor één of meer dan één van de volgende categorieën van handicaps : 1° hersenverweking, multiple sclerose, spina bifida, myopathie, neuropathie;2° zware geestelijke deficiëntie;3° ernstige geestelijke deficiëntie;4° stoornissen in de motoriek, dysmelie, poliomyelitis, skelet- en ledenmisvormingen met gepaard gaande handicap;5° stoornissen die inwerken op de ontwikkeling of gedragsstoornissen die gepaard gaan met de handicap(s);6° autisme;7° aangeboren of opgelopen hersenletsel,moeten eerst de begunstigden van deze categorieën opvangen en huisvesten overeenkomstig de in Titel V bedoelde bepalingen. moeten eerst de begunstigden van deze categorieën opvangen en huisvesten overeenkomstig de in de artikelen 1290 tot en met 1310 bedoelde bepalingen.

Art. 1234.Door te steunen op het medisch-sociaal-pedagogisch project van de instelling stelt de dienst een personeelsopleidingsplan op dat minstens over twee jaar loopt.

Dat plan, opgemaakt na een debat tussen de betrokken actoren, bepaalt de nagestreefde doelstellingen.

Het omschrijft de banden tussen de globale omgeving van de dienst, de dynamiek van het project van de dienst en de ontwikkeling van de vaardigheden van het personeel.

Daarin worden de criteria, de wijze en de periodiciteit van de evaluatie van bedoelde drie aspecten bepaald, alsook de voorzieningen die tot stand gebracht worden voor de permanente vorming van het opvoedend personeel van categorie II. Het voorziet bovendien in de permanente vormingsactiviteiten waaraan de opvoeders-groepsleiders, de onderdirecteurs en de directeurs minstens twee dagen per jaar moeten deelnemen.

Wat betreft het personeel van de diensten die onder de plaatselijke besturen en de provincies ressorteren, ligt het in het eerste lid bedoelde vormingsprogramma in de lijn van het vormingsprogramma dat werd uitgewerkt op initiatief van de gewestelijke vormingsraad, ingesteld bij het decreet van 6 mei 1999 tot oprichting van de gewestelijke vormingsraad voor de personeelsleden van de plaatselijke en provinciale besturen van Wallonië.

Onderafdeling 3 - Voorwaarden inzake het administratief en boekhoudkundig beheer

Art. 1235.Om erkend te worden, dient de dienst aan volgende voorwaarden te beantwoorden : 1° hij moet georganiseerd worden door een overheid, een instelling van algemeen nut of een vereniging zonder winstoogmerk zijn, met een technische, budgettaire en boekhoudkundige autonomie alsook een administratief beheer dat zowel de uitvoering van zijn opdracht als het toezicht erop door "AWIPH" mogelijk maakt.De technische, budgettaire en boekhoudkundige autonomie kan eventueel via de organisatie van een administratieve entiteit verkregen worden; 2° indien hij georganiseerd wordt door een vereniging zonder winstoogmerk, mag de vereniging slechts één vijfde van diens gewone leden tellen die personeelslid of aanverwant tot de derde graad zijn, en dit vanaf 1 januari 2004;3° indien hij georganiseerd wordt door een vereniging zonder winstoogmerk, mogen niet zetelen in diens raad van bestuur personen van hetzelfde gezin, echtgenoten, wettelijk samenwonenden en bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad, waarvan het aantal voor elk gezin hoger is dan een derde van het totaal aantal leden van de raad van bestuur, noch personen die deel uitmaken van het dienstpersoneel, en dit vanaf 1 januari 2004;4° hij moet onder de leiding staan van een directeur, die een natuurlijk persoon is die in bedoelde functie bezoldigd wordt en bevoegd is om krachtens een schriftelijke bevoegdheidsoverdracht van de inrichtende macht en onder diens verantwoordelijkheid of van de directeur-generaal van de administratieve entiteit het dagelijks bestuur van de dienst op zich te nemen, minstens voor wat betreft : a) de tenuitvoerlegging en opvolging van het medisch-sociaal-pedagogisch project;b) het personeelsbeheer;c) het financieel beheer;d) de toepassing van de geldende regelgevingen;e) de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met "AWIPH". In geval van verzuim of onregelmaat in de uitvoering van het mandaat van de directeur, verzoekt "AWIPH" de inrichtende macht bij aangetekend schrijven om de nodige maatregelen te treffen.

Het uittreksel uit het strafregister van de directeur en de bestuurders moet vrijgesteld zijn van veroordelingen tot correctionele straffen voor wanbedrijven die onverenigbaar zijn met de functie, of tot criminele straffen; 5° onverminderd de bepalingen van artikel 286 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek maakt de dienst op verzoek van "AWIPH" alle bewijsstukken over die vereist worden voor de uitoefening van de controle, meer bepaald de jaarrekeningen, de nodige stukken voor de berekening van de verschillende toelagen, alsmede het vormingsprogramma bedoeld in artikel 1234;6° hij dient de sociale balans over te maken zoals omschreven bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de sociale balans, de jaarrekeningen, de activiteitenbalans en de personeelslijst bedoeld in artikel 1260, § 2, alsmede het opleidingsplan bedoeld in artikel 1234 : a) voor de diensten beheerd door een privé inrichtende macht : aan de ondernemingsraad of, bij gebreke daarvan, aan de vakbondsafvaardiging;b) voor de diensten beheerd door een openbare inrichtende macht : aan het onderhandelings- of overlegcomité ingesteld krachtens de wet van 19 december 1974 of, bij gebrek, aan de representatieve werknemersorganisaties;7° de dienst vermeldt de referentie van de door "AWIPH" verleende erkenning op alle akten en overige stukken, publiciteitsfolders en aanplakkingen die van hem uitgaan. Er kan een afwijking van de bepalingen bedoeld in punten 2° en 3° verleend worden, voor wat betreft de personeelsinspraak, door het beheerscomité op grond van een dossier waarin aangetoond wordt dat bedoelde bepalingen niet aangepast zijn aan het globale project van de dienst.

Art. 1236.§ 1. De door "AWIPH" erkende diensten houden de boeken overeenkomstig de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en de uitvoeringsbesluiten ervan.

De inhoud en de presentatie van het genormaliseerde minimale boekhoudplan beantwoorden aan het volledige schema van de jaarrekeningen met balans, resultatenrekeningen en bijlagen overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan.

De opschriften en rekeningennummers die met de activiteiten van de diensten overeenstemmen, worden via omzendbrieven aan de diensten meegedeeld. § 2. De financiële bijdragen die aan de begunstigden of hun wettelijke vertegenwoordigers gevraagd worden, moeten als teruggeïnde kosten geboekt worden.

In het kader van de controle op het gebruik van de toelagen, worden die bijdragen in mindering gebracht van het bedrag van de overeenstemmende lasten.

Ook de toelagen die door de overheid of door de overheid gesubsidieerde liefdadigheidsinstellingen aan de diensten worden toegekend, worden afgetrokken van de overeenkomende lasten die tijdens het boekjaar op een geldige wijze zijn aangerekend. Met deze toelagen wordt slechts rekening gehouden als ze verleend worden om de uitgaven te dekken die in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van de toelage. § 3. De beginbalans van elke dienst wordt aan "AWIPH" voorgelegd binnen zes maanden na de bekendmaking van het uittreksel van hun erkenningsbesluit in het Belgisch Staatsblad. § 4. Het boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar. De jaarrekeningen van elke dienst worden aan "AWIPH" overgemaakt uiterlijk 31 mei van het jaar na het boekjaar, samen met het rapport van de bedrijfsrevisor, wiens opdracht erin bestaat de rekeningen te certificeren en, in voorkomend geval, recht te zetten.

Ze gaan eveneens vergezeld van de geconsolideerde jaarrekeningen van de juridische entiteit waaronder de dienst ressorteert of waarmee hij verbonden is via een controle of een unieke directie in de zin van artikelen 10 van het Wetboek van vennootschappen ingevoerd door de wet van 7 mei 99. § 5. Als diensten worden verstrekt door een juridisch onderscheiden vereniging die evenwel met de dienst verbonden is via een controle of een unieke directie in de zin van artikel 10 van het Wetboek van vennootschappen ingevoerd door de wet van 7 mei 1999, vermelden de dienstverstrekkers hun aanwezigheid in het personeelsregister.

Onderafdeling 4 - Voorwaarden betreffende de gebouwen

Art. 1237.De gebouwen en inrichtingen moeten aan de in bijlage 111 bedoelde architecturale normen voldoen.

De gebouwen en installaties bieden de begunstigden toegangsmogelijkheden i.v.m. hun handicap.

Onderafdeling 5 - Voorwaarden betreffende het personeel

Art. 1238.Het personeel van de diensten moet voldoen aan de kwalificatienormen bedoeld in bijlage 98.

De dienst stelt de voor eensluidend verklaarde afschriften van de diploma's van de personeelsleden ter beschikking van de inspectiedienst van "AWIPH".

Bij hun indienstneming moeten de personeelsleden van de diensten een uittreksel uit het strafregister aan de dienst overleggen dat vrijgesteld is van veroordelingen tot correctionele straffen voor wanbedrijven die onverenigbaar zijn met de functie, of tot criminele straffen.

Art. 1239.De diensten moeten voldoen aan de in de bijlagen 106, 107 en 108 bedoelde personeelsnormen.

In een administratieve entiteit, zoals bedoeld in artikel 1192, 15°, worden de in bijlage 106 en 107 bedoelde kwantitatieve normen per dienst opgeteld en gecontroleerd door het totaal op te maken van het personeel aangesteld bij de verschillende betrokken diensten.

Onderafdeling 6 - Overschrijding van de erkende capaciteit

Art. 1240.§ 1. De opvang van gehandicapte personen boven de erkende capaciteit is toegelaten binnen de volgende perken : 1° de gemiddelde referentiebezetting mag maximum 2 eenheden hoger zijn voor diensten met een erkende capaciteit van 60 tenlastenemingen of minder;2° de gemiddelde referentiebezetting mag maximum 3 eenheden hoger zijn voor diensten met een erkende capaciteit van 60 tenlastenemingen of meer. Het toegelaten aantal opgenomen gehandicapte personen mag slechts overschreden worden : 1° onder de voorwaarden waarvan sprake in artikel 436;2° als hulp;3° voor een proefperiode van maximum drie maanden per begunstigde. § 2. In geval van overschrijding wordt geen toelage verleend, noch een lastenvermindering toegestaan.

De tegemoetkoming die gevraagd wordt op grond van de toepassing van dit artikel op de gehandicapte persoon, zijn gezin of een andere overheid, mag geenszins hoger zijn dan de tegemoetkoming die van toepassing is krachtens de artikelen 1276 tot en met 1288.

Onderafdeling 7 - Beperking van de erkende capaciteit

Art. 1241.Met uitzondering van de diensten voor huisvesting onder toezicht wordt de erkende capaciteit van : 1° een dienst die erkend is voor maximum 15 tot 60 tenlastenemingen wordt verminderd indien gedurende de twee voorgaande toewijzingsjaren door "AWIPH" is vastgesteld dat de gemiddelde referentiebezetting minstens drie eenheden minder bedroeg dan de erkende capaciteit.De verminderde erkende capaciteit wordt bepaald op grond van het gemiddelde van het O.M.R. in de twee laatste jaren, waaraan één eenheid wordt toegevoegd; 2° een dienst die erkend is voor meer dan 60 en minder dan 120 tenlastenemingen wordt verminderd indien gedurende de twee voorgaande toewijzingsjaren door "AWIPH" is vastgesteld dat de gemiddelde referentiebezetting minstens zes eenheden minder bedroeg dan de erkende capaciteit.De verminderde erkende capaciteit wordt bepaald op grond van het gemiddelde van het O.M.R. in de twee laatste jaren, waaraan één eenheid wordt toegevoegd; 3° een dienst die erkend is voor 120 tenlastenemingen en meer wordt verminderd indien gedurende de twee voorgaande toewijzingsjaren door "AWIPH" is vastgesteld dat de gemiddelde referentiebezetting minstens negen eenheden minder bedroeg dan de erkende capaciteit.De verminderde erkende capaciteit wordt bepaald op grond van het gemiddelde van het O.M.R. in de twee laatste jaren, waaraan één eenheid wordt toegevoegd; 4° de in 1°, 2° en 3° bedoelde eerste twee toewijzingsjaren zijn 2003 en 2004.

Art. 1242.De erkende capaciteit van een nieuwe dienst of van een dienst waarvan ze verhoogd werd, kan, voor zover de erkenningsvoorwaarden vervuld blijven, pas verminderd worden na (twee) volle kalenderjaren werking, met ingang van de erkenning of de wijziging ervan.

Onderafdeling 8 - Verplichtingen betreffende de tenlasteneming van gehandicapte personen van buitenlandse herkomst

Art. 1243.§ 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 315 van het decreetgevend deel van het Wetboek, maakt de dienst jaarlijks een kadaster van de onthaalde personen van buitenlandse herkomst aan "AWIPH" over. § 2. Het « kadaster van de onthaalde personen van buitenlandse herkomst » is de lijst van de gehandicapte personen die in de loop van elk boekjaar onthaald worden. Voor elk van hen vermeldt die lijst de naam, de voornaam, de geboortedatum, het geslacht, de nationaliteit, het adres of dat zijn wettelijke vertegenwoordiger, de overheid (overheden) verantwoordelijk voor de plaatsing en de financiering. § 3. De diensten versturen dat kadaster, behoorlijk ingevuld op het door "AWIPH" verstrekte formulier, uiterlijk 31 maart na het afgelopen boekjaar. HOOFDSTUK V. - Subsidiëring Afdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 1244.Binnen de perken van de begrotingskredieten komen de diensten voor hun verstrekkingen aan de door hen onthaalde of gehuisveste begunstigden in aanmerking voor : 1° jaarlijkse en dagelijkse toelagen waarvan de bijdragen van de gehandicapte personen afgetrokken worden;2° de terugbetaling van onkosten.

Art. 1245."AWIPH" zorgt ervoor dat de gerechtigde door één enkele dienst opgevangen wordt.

De cumulatie is evenwel toegelaten voor een begunstigde die beroep doet op : 1° een dagopvangdienst;2° een dagonthaaldienst voor volwassenen en een residentiële nachtdienst;3° een residentiële nachtdienst voor volwassenen en een bedrijf voor aangepast werk;4° een residentiële nachtdienst voor volwassenen en een centrum voor beroepsopleiding;5° een dagonthaaldienst en een bedrijf voor aangepast werk in geval van deeltijds bezoek;6° een dagonthaaldienst en een centrum voor beroepsopleiding alleen in geval van deeltijds bezoek;7° een dagonthaaldienst en een dienst voor functionele revalidatie alleen in geval van deeltijds bezoek;8° twee dagonthaaldiensten voor volwassenen alleen in geval van deeltijds bezoek;9° een dienst voor huisvesting onder toezicht en een dagonthaaldienst voor volwassenen;10° een door de jeugdhulp erkende residentiële dienst en een dagonthaaldienst voor jongeren, alleen voor jongeren die wegens hun handicap niet in staat zijn om een onderwijsinrichting te bezoeken;11° een tenlasteneming in kort verblijf;12° een tenlasteneming in kort verblijf en een onderneming voor aangepast werk;13° een tenlasteneming in kort verblijf en een beroepsopleidingscentrum;14° een tenlasteneming in kort verblijf in een dagonthaalcentrum en een residentieel overnachtingscentrum;15° een tenlasteneming in kort verblijf in een residentieel overnachtingscentrum en een dagonthaalcentrum;16° een tenlasteneming in kort verblijf in een residentiële dienst voor volwassenen en een dagonthaaldienst;17° een tenlasteneming in kort verblijf in een residentiële nachtdienst en een tenlasteneming in kort verblijf in een dagonthaaldienst voor volwassenen. "AWIPH" kan de cumulatie van tenlastenemingen evenwel toestaan op grond van een bijzonder individueel project.

Art. 1246.Na de kennisgeving gaat "AWIPH" over tot de aanpassing en de teruginning van ambtswege van de toelagen die krachtens dit besluit verleend werden op grond van onjuiste aangiften of waarvan het gebruik blijkbaar niet gerechtvaardigd is.

De aanpassing of de teruginning vindt plaats vanaf de eerste dag van de maand volgend op die van de kennisgeving ervan en kan het voorwerp zijn van een aanzuiveringsplan waarover onderhandeld moet worden.

De diensten beschikken over een termijn van dertig kalenderdagen, waarbij de postdatum bewijskracht heeft, om elke rechtzetting of invordering te betwisten waarvan kennis wordt gegeven overeenkomstig dit hoofdstuk.

De diensten kunnen een aanvraag tot herziening van de toelage indienen binnen dertig kalenderdagen, te rekenen van de kennisneming van een gegeven dat het bedrag van de toelage betwist en waarvan zij geen weet hadden bij de kennisgeving ervan.

De dienst moet dan het bewijs leveren van de datum waarop hij kennis genomen heeft van bedoeld gegeven.

Art. 1247.De bedragen vermeld in de artikelen 126,, 1267, 1268, 1279, 1281, § 4, 1282 en 1283 en in de bijlagen 101 en 112 met uitzondering van de bedragen met betrekking tot het belastbaar inkomen bedoeld in laatstgenoemde bijlage, worden gekoppeld aan de spilindex 119,53 van 1 mei 1996.

Art. 1248.De weddeschalen opgenomen in de bijlagen 104 en 105 worden aan de spilindex 104 van 1 januari 138,01 gekoppeld op basis van de index van de geldende prijzen bepaald op 1 januari 1984.

Art. 1249.Voor 2011 wordt de in artikel 1255, § 1,2°, bedoelde aanpassingscoëfficiënt op 101,49 vastgelegd.

Art. 1250.Voor 2012 wordt de in artikel 1255, § 1,2°, bedoelde aanpassingscoëfficiënt op 100,82 vastgelegd. Afdeling 2 - Jaarlijkse toelage

Art. 1251.De jaarlijkse toelage dient ter dekking van : 1° de werkingslasten; 2° de lasten voor het educatieve en niet-educatieve personeel i.v.m. het tewerkgestelde directie-, administratieve, sociale en arbeiderspersoneel, de tewerkgestelde psychologen, paramedici, het bijzondere personeel, de opvoeders-groepsleiders, hoofdopvoeders, opvoeders en gelijkgestelden, van wie de kwalificaties met de in bijlage 98 bedoelde titels overeenkomen.

De jaarlijkse toelage moet de personeelslasten dekken naar verhouding van minimum : 1° 90% voor de diensten voor huisvesting onder toezicht;2° 75% voor residentiële nachtdiensten;3° 80% voor de andere diensten. De lasten die in aanmerking mogen worden genomen, worden in de bijlagen 99 en 100 nader bepaald.

De toeslag voor geldelijke anciënniteit bedoeld in artikel 1257 en de specifieke subsidies bedoeld in de bepalingen van het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 2010 betreffende de subsidiëring van de maatregelen van de driedelige overeenkomst voor de Waalse privé non profit sector betreffende de financiering van : - de compenserende banen ingevolge de toekenning van drie bijkomende verlofdagen; - loonsverhogingen voortvloeiende uit de valorisatie van de ongemakkelijke uren; - de toeslag bovenop het vaste gedeelte van de eindejaarspremie, moeten uitsluitend als personeelslasten toegerekend worden.]

Art. 1252.§ 1. Het in bijlage 100, § 1, bedoelde toelagebedrag per tenlasteneming wordt bepaald op grond van verschillende criteria die rekening houden met de kenmerken van de diensten en begunstigden.

De in het eerste lid bedoelde criteria zijn de volgende : 1° de aard van de dienst;2° de private of openbare aard van de inrichtende macht;3° de omvang van de dienst;4° de aanwezigheid tegen minstens 25 %, 25 tot 50 %, 50 tot 75 % en meer dan 75 % van de week-end- en schoolvakantiedagen;5° het feit of de begunstigden al dan niet schoolgaand zijn;6° de aard van de tenlasteneming. § 2. Voor de toepassing van § 1, tweede lid, 6°, moet de tenlasteneming voorzien in de behoeften van begunstigde jongeren met de volgende aandoeningen : 1° lichte geestelijke deficiëntie;2° gematigde geestelijke deficiëntie;3° ernstige geestelijke deficiëntie zonder bedlegerig te zijn;4° ernstige geestelijke deficiëntie en bedlegerig;5° ernstige geestelijke deficiëntie zonder bedlegerig te zijn;6° ernstige geestelijke deficiëntie en bedlegerig;7° zware geestelijke deficiëntie en jonger dan 6 jaar;8° zware geestelijke deficiëntie en ouder dan 6 jaar;9° een zware geestelijke deficiëntie met overweldigende ontwikkelingsstoornissen;10° karakterstoornissen met neurotische of prepsychotische problemen;11° blindheid of amblyopie of ernstige gezichtsstoornissen en jonger dan 12 jaar;12° blindheid of amblyopie of ernstige gezichtsstoornissen en ouder dan 12 jaar;13° doofheid of halfdoofheid of ernstige gehoor- of spraakstoornissen en jonger dan 6 jaar;14° doofheid of halfdoofheid of ernstige gehoor- of spraakstoornissen en ouder dan 6 jaar;15° stoornissen in de motoriek, dysmelie, poliomyelitis, skelet- en ledenmisvorming en jonger dan 12 jaar;16° stoornissen in de motoriek, dysmelie, poliomyelitis, skelet- en ledenmisvorming en ouder dan 12 jaar;17° hersenverweking, multiple sclerose, spina bifida, myopathie of neuropathie;18° niet-besmettelijke chronische aandoening die niet meer in een afdeling kindergeneeskunde moet worden verzorgd;19° autisme;20° aangeboren of opgelopen hersenletsel. § 3. Voor de toepassing van § 1, tweede lid, 6°, worden de tenlastenemingen voor volwassenen in de vier categorieën A, B, C en D ingedeeld : 1° A : tenlastenemingen die niet onderverdeeld zijn in de categorieën B, C, D en die moeten voorzien in de behoeften van begunstigden met autisme, aangeboren of opgelopen hersenletsel, met lichte, gematigde of ernstige geestelijke deficiënties of met zintuiglijke of lichamelijke deficiënties waarvoor ze opgenomen en/of gehuisvest moeten worden;2° B : tenlasteneming die moet voorzien in de behoeften van begunstigden met : 1° zware geestelijke deficiëntie;2° autisme, aangeboren of opgelopen hersenletsel, ernstige geestelijke deficiëntie, of met zintuigelijke of lichamelijke deficiëntie en die drie van de volgende kenmerken vertonen : a) bedlegerig zijn;b) permanente en actieve hulp van een derde behoeven;c) ernstige gedragsstoornissen vertonen;d) door een derde gevoed moeten worden;e) dagelijks volledig gewassen en aangekleed moeten worden;f) hulp nodig hebben om zich te bewegen als gevolg van motoriekstoornissen die motorische autonomie uitsluiten, zelfs met een prothese;g) nacht- en dagincontinentie;h) een niet-gestabiliseerde epilepsie;i) medisch toezicht vereisen wegens een ernstige chronische somatische aandoening, met name hartziekte, pneumopathie, nefropathie, immuniteitsdeficiëntie, ernstige en chronische stoornissen van de spijsverteringsabsorptie;3° C : tenlasteneming die moet voorzien in de behoeften van personen met autisme, aangeboren of opgelopen hersenletsel, ernstige of zware lichamelijke, zintuigelijke of geestelijke deficiëntie en die vier van de volgende kenmerken vertonen, waarvan minstens één in de lijst onder 1° voorkomt en de drie andere in de lijst onder 2° : 1° a) bedlegerig zijn;b) permanente en actieve hulp van een derde behoeven;c) nacht- en dagincontinentie;2° a) door een derde gevoed moeten worden;b) ernstige gedragsstoornissen vertonen;c) dagelijks volledig gewassen en aangekleed moeten worden;d) hulp nodig hebben om zich te bewegen als gevolg van motoriekstoornissen die motorische autonomie uitsluiten, zelfs met een prothese;e) een niet-gestabiliseerde epilepsie;f) medisch toezicht vereisen wegens een ernstige chronische somatische aandoening, met name hartziekte, pneumopathie, nefropathie, immuniteitsdeficiëntie, ernstige en chronische stoornissen van de spijsverteringsabsorptie;4° D : deze tenlastenemingen voorzien in de behoeften van begunstigden die in een residentiële nachtdienst voor volwassenen gehuisvest zijn en geen dagactiviteiten verrichten.

Art. 1253.§ 1. Voor de berekening van de jaarlijkse subsidie wordt de gemiddelde referentiebezetting in rekening gebracht.

Als bedoelde gemiddelde referentiebezetting meer bedraagt dan de erkende capaciteit wordt de erkende capaciteit in rekening gebracht bij de berekening van het theoretisch bedrag bedoeld in artikel 1255. § 2. In het totaal aantal dagen waarin een begunstigde wordt opgenomen, is inbegrepen de dag waarop het ontslag uit de instelling of dienst plaatsvindt, behalve indien hij naar een andere dienst wordt overgeplaatst.

De dag waarop het ontslag uit de dienst of instelling plaatsvindt, wordt uiterlijk vastgesteld de laatste dag waarop de begunstigde aanwezig is. Met de laatste aanwezigheidsdag gelijkgesteld wordt, de laatste dag van een periode van ziekte of ziekenhuisopname, zoals bedoeld in artikel 1193, § 1,4°.

Art. 1254.§ 1. Wanneer de dienst sinds zijn oprichting of bij vermindering van erkende capaciteit reeds twee jaar in aanmerking komt voor de jaarlijkse toelage, loopt de referentieperiode van 1 januari tot 31 december van het jaar dat aan het toekenningsjaar voorafgaat. "AWIPH" legt de gemiddelde referentiebezetting vast na een onderzoek verricht d.m.v. een aan de diensten overgemaakt formulier.

Elke dienst moet het formulier behoorlijk ingevuld uiterlijk op 28 februari van het werkjaar bij aangetekend schrijven terugzenden.

Behalve geval van overmacht, wordt het niet naleven van deze termijn, het poststempel geldt als bewijs, als volgt bestraft : a) een boete gelijk aan 1/1 000 van de jaarlijks te bekomen toelage per dag vertraging;b) onverminderd deze boete, wordt een aanmaning bij ter post aangetekende brief opgestuurd, uiterlijk 21 dagen na de vertraging;c) als het onderzoeksformulier binnen 10 dagen na het verzenden van de aangetekende aanmaning niet toegekomen is, wordt de jaarlijkse toelage teruggebracht tot 80 % van het bedrag dat tijdens het vorig werkjaar verleend werd en dit, naar rato van het aantal erkende dossiers. § 2. In geval van een oprichting loopt de referentieperiode van de eerste werkingsdag tot en met 31 december van het lopende kalenderjaar, behalve indien bedoelde oprichting voortvloeit uit een omvorming bedoeld in hoofdstuk 31 van deze titel.

Indien de erkende capaciteit verminderd wordt, loopt de referentieperiode van de dag waarop door "AWIPH" kennis is gegeven van de vermindering van de erkende capaciteit tot en met 31 december van het lopende kalenderjaar, behalve indien bedoelde vermindering voortvloeit uit een omvorming bedoeld in hoffdstuk 3 van deze titel. "AWIPH" legt de gemiddelde referentiebezetting voorlopig vast aan het begin van de bedoelde periode en past het aantal aan na afloop van het boekjaar op grond van de effectieve gemiddelde bezetting tijdens de referentieperiode.

Het volgende kalenderjaar wordt deze berekeningswijze automatisch opnieuw toegepast. § 3. Wanneer de dienst omgevormd wordt, zoals bedoeld in hoffdstuk 3 van deze titel, wordt de jaarlijkse toelage berekend op grond van een gemiddelde referentiebezetting die met de erkende nieuwe capaciteit overeenstemt. De gemiddelde referentiebezetting wordt per type handicap verdeeld op grond van de verhoudingen die zijn vastgesteld in het raam van het in § 1 bedoelde laatste onderzoek waarvan "AWIPH" op de hoogte is.

De aldus berekende gemiddelde referentiebezetting wordt vermenigvuldigd met de toelagen per tenlasteneming bedoeld in artikel 260 en met inachtneming van de anciënniteit vermeld in de laatste lijst bedoeld in artikel 1260 waarvan "AWIPH" op de hoogte is.

Vanaf het kalenderjaar na het jaar van de omvorming wordt de jaarlijkse toelage overeenkomstig artikel 1255 berekend op grond van de gemiddelde referentiebezetting die is vastgesteld tussen de datum van de door het beheerscomité van "AWIPH" besloten omvorming en 31 december en het toegekende bedrag bedoeld in artikel 1255, § 1, 2°, dat jaarlijks wordt berekend.

De jaarlijkse toelage voor de tenlastenemingen die het gevolg zijn van de in artikel 1216, 5°, a), b), c), d) en e), bedoelde omvormingen, resulteert uit de marge tussen de toelage waarop de dienst die tot de omvorming heeft besloten, recht zou hebben als hij niet was omgevormd, rekening houdende in voorkomend geval met het anciënniteitssupplement slaande op het vorige jaar en met de toelage die hij in het kader van de omvorming ontvangt. Die toelage bestaat uit een toegekend bedrag en een supplement voor de anciënniteit.

Tijdens de twee boekjaren na de omvorming wordt dat bedrag jaarlijks toegekend en vermenigvuldigd met de in artikel 1255, § 1, 2°, bedoelde aanpassingscoëfficient.

Tijdens die twee boekjaren, in afwijking van § 1e,is de referentieperiode voor het vastleggen van de gemiddelde referentiebezetting alsook van het bezoekpercentage voor weekeinden, vakantie- en feestdagen, die als basis worden gebruikt voor de berekening van de jaarlijkse toelage van de tenlastenemingen die voorafgaan aan de omvorming, begrepen tussen 1 januari en 31 december van het jaar dat voorafgaat aan de omvorming. Op dezelfde wijze, in afwijking van artikel 1255, § 1, 3°, is de voor deze berekening in acht genomen erkende capaciteit degene die waargenomen wordt op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan de omvorming.

Bij gebrek aan nieuwe omvormingen wordt de jaarlijkse toelage voor de in deze paragraaf bedoelde diensten berekend overeenkomstig artikel 1255. § 4. De omvormingen mogen op z'n vroegst op 1 juni van elk boekjaar beginnen. § 5. Voor de dienst die op 1 januari van het werkjaar in aanmerking komt voor een wijziging van de erkenning ten gevolge van een overeenkomst die is opgesteld het jaar voordien met het doel de personen van categorie C die voordien op grond van de categorieën A of B gesubsidieerd werden, te regulariseren, wordt de herverdeling van de categorieën tenlastenemingen aangepast. Voor de berekening van de subsidies worden de dagen waarop bedoelde personen aanwezig zijn, van ambtswege gelijkgesteld met één volledige eenheid van tenlasteneming uit de categorie C voor de berekening van de gemiddelde referentiebezetting bedoeld in artikel 1255, § 1, 1°.

In afwijking van artikel 1255, § 1, 2°, geldt als erkende capaciteit de capaciteit die is vastgesteld op 1 januari van het jaar waarin de subsidie toegewezen wordt.

In afwijking van artikel 24, § 1,3°, geldt als erkende capaciteit de capaciteit die is vastgesteld op 1 januari van het jaar waarin de subsidie toegewezen wordt.

Art. 1255.§ 1. In de in artikel 1254, § 1, en § 3, laatste lid, bedoelde gevallen wordt de jaarlijkse toelage vastgesteld op grond van de volgende parameters : 1° het theoretische bedrag van de jaarlijkse toelage (TB), dat verkregen wordt door de gemiddelde bezetting van de referentieperiode te vermenigvuldigen met de toelage per tenlasteneming;2° het verleende bedrag van de jaarlijkse forfaitaire toelage van het voorafgaande jaar, vermenigvuldigd met de door de Regering jaarlijks vastgestelde aanpassingscoëfficiënt;3° de op 31 december van het voorafgaande jaar erkende capaciteit. § 2. Het verleende bedrag van de jaarlijkse toelage voor het toekenningsjaar (VB) wordt berekend als volgt : 1° voor diensten met hoogstens 60 tenlastenemingen : a) indien de gemiddelde bezetting van de referentieperiode (1,5) tenlastenemingen lager is dan de op 31 december van het voorafgaande jaar erkende capaciteit, is het verleende bedrag gelijk aan het theoretische bedrag;b) indien de gemiddelde bezetting van de referentieperiode niet 6 tenlastenemingen lager is dan de op 31 december van het voorafgaande jaar erkende capaciteit, is het verleende bedrag gelijk aan het aangepaste verleende bedrag van het voorafgaande jaar, behalve als het theoretische bedrag gelijk is aan dit laatste of het overschrijdt, in welk geval het verleende bedrag gelijk is aan het theoretische bedrag;3° voor diensten met meer dan 120 tenlastenemingen : a) indien de gemiddelde bezetting van de referentieperiode (4,5) tenlastenemingen lager is dan de op 31 december van het voorafgaande jaar erkende capaciteit, is het verleende bedrag gelijk aan het theoretische bedrag;b) indien de gemiddelde bezetting van de referentieperiode niet 9 tenlastenemingen lager is dan de op 31 december van het voorafgaande jaar erkende capaciteit, is het verleende bedrag gelijk aan het aangepaste verleende bedrag van het voorafgaande jaar, behalve als het theoretische bedrag gelijk is aan dit laatste of het overschrijdt, in welk geval het verleende bedrag gelijk is aan het theoretische bedrag. § 3. De getallen 1,55, 3 en 4,5 bedoeld in § 2 worden met twee vermenigvuldigd wat betreft de diensten voor jongeren en de diensten voor huisvesting onder toezicht. Wat betreft deze laatste, worden de getallen opgenomen in de tenlastenemingsschijven bedoeld in § 2 gedeeld door 4.

Art. 1256.In de in artikel 1254, § 2, bedoelde gevallen wordt de jaarlijkse toelage berekend door de gemiddelde referentiebezetting te vermenigvuldigen met de in artikel 1252 bedoelde toelage per tenlasteneming en het aldus verkregen jaarlijkse bedrag aan de duur van de referentieperiode aan te passen.

Het volgende kalenderjaar wordt deze berekeningswijze automatisch opnieuw toegepast.

Art. 1257.§ 1. Een toelagetoeslag wordt verleend aan de diensten waarvan het gezamenlijke personeel aan het einde van het bestemmingsjaar een gemiddelde geldelijke anciënniteit heeft die hoger is dan tien jaar.

Voor elk personeelslid is de anciënniteit de geldelijke anciënniteit waarop het recht heeft op 31 december van het boekjaar waarop de toelage betrekking heeft, gewogen met de omvang van de bezoldigde prestaties. Voor de personeelsleden die de dienst vóór die datum verlaten hebben, is de in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit die waarop zij recht hebben op de uittredingsdatum, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen.

Om de gemiddelde geldelijke anciënniteit te bepalen wordt het totaal van de gewogen anciënniteiten gedeeld door het totaal van de volumes van de bezoldigde dienstverstrekkingen. Het resultaat van de deling wordt vervolgens verminderd met een half jaar anciënniteit.

Als de toeslag voor de eerste keer wordt toegekend, wordt hij automatisch voor het volgende jaar betaald.

Na afloop ervan verifieert « AWIPH » de gemiddelde anciënniteit van het personeel.

Als de anciënniteit kleiner is dan 11 jaar moet het toegekende supplement terugbetaald worden.

Als ze 11 jaar of meer bedraagt, wordt het toegekende supplement aangepast op grond enerzijds van de subsidiëringsparameters die tijdens het afgelopen boekjaar van kracht waren en anderzijds van een eventuele wijziging van de geldelijke anciënniteit.

Het supplement wordt toegekend naar verhouding van het verschil tussen het eerste toegekende bedrag en het bedrag dat verkregen wordt door de vermenigvuldiging van de gemiddelde referentiebezetting met de toelagen per tenlasteneming. § 2. De gemiddelde referentiebezetting die in acht moet worden genomen voor de plaatsen geschapen door omvorming tijdens het jaar daarvan alsook tijdens de twee volgende jaren, is gelijk aan degene die werd vastgelegd bij de vaststelling van de jaarlijkse toelage betreffende die plaatsen, overeenkomstig de bepalingen bedoeld in artikel 1254, § 3.

Wat betreft de dienst die een omvorming heeft geïnitieerd, worden de supplementen voor anciënniteit in de loop van het jaar van de omvorming berekend op grond van de geldelijke anciënniteit over het hele jaar. § 3. In afwijking van de bepalingen van § 1e,is de omvang van de bezoldigde prestaties die in acht genomen wordt voor de berekening van de anciënniteit van de werknemer die in aanmerking komt voor een maatregel voor de regeling van de loopbaanbeëindiging, zoals bedoeld in punt III van bijlage 102, gelijk aan degene waarvoor hij in aanmerking kwam vóór de vermindering van zijn prestaties tot een halftijdse betrekking.

De omvang van de bezoldigde prestaties van de werknemer aangeworven ter vervanging van de werknemer die zijn prestaties vermindert tot een halftijdse betrekking in het kader van deze bepaling, wordt niet in acht genomen.

Art. 1258.Het totaalbedrag van de toelagen dat voortvloeit uit de bepalingen van dit besluit wordt verminderd met de tegenwaarde van het bedrag dat eventueel gestort wordt door het Tewerkstellingsfonds aan het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering als compensatie voor de subsidiëring van de vergoeding bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 22 september 1989 tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector.

Art. 1259.De jaarlijkse toelage wordt tijdens het bestemmingsjaar voortijdig vereffend bij maandelijkse afbetalingen.

De voorschotten worden verder uitbetaald op grond van de jaarlijkse toelage die het jaar tevoren werd toegekend, zolang de toelage voor het toekenningsjaar niet vastgelegd is.

De voorschotten worden automatisch aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van het spilindexcijfer dat als referentie dient voor de loonindexering in het openbaar ambt.

Art. 1260.§ 1. Om daadwerkelijk aanspraak te kunnen maken op de jaarlijks toegekende toelage moet elke dienst voldoen aan de in artikel 1239 bedoelde normen m.b.t. het aantal personeelsleden en hun kwalificatie.

In ieder geval wordt enkel het bezoldigde personeel in aanmerking genomen. § 2. Op het einde van elk toekenningsjaar maakt de dienst een lijst op van het personeel dat hij tijdens dat jaar tewerkgesteld en bezoldigd heeft. Die lijst wordt opgedeeld in functies en categorieën, zoals bedoeld in bijlage 98, met, voor elk personeelslid, de contractuele wekelijkse werktijd alsook het totaal van de over het boekjaar betaalde uren en de geldelijke anciënniteit. De personeelsprestaties worden gevaloriseerd naar gelang van hun omvang. De diensten versturen die lijst, behoorlijk ingevuld op het door "AWIPH" verstrekte formulier, uiterlijk 31 maart na het afgelopen boekjaar.

Behalve geval van overmacht, wordt het niet naleven van deze termijn, het poststempel geldt als bewijs, als volgt bestraft : a) een boete gelijk aan 1/1000 van de jaarlijks te bekomen toelage per dag vertraging;b) onverminderd deze boete, wordt een aanmaning bij ter post aangetekende brief opgestuurd, uiterlijk 21 dagen na de vertraging;c) als het onderzoeksformulier binnen 10 dagen na het verzenden van de aangetekende aanmaning niet toegekomen is, wordt de jaarlijkse toelage teruggebracht tot 80 % van het bedrag dat tijdens het vorig werkjaar verleend werd en dit, naar rato van het aantal erkende dossiers. § 3. Wanneer "AWIPH" vaststelt dat een dienst niet voldoet aan één van de bovenvermelde normen, geeft het hem kennis van het bedrag dat terugbetaald moet worden overeenkomstig artikel 57 van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit.

Het bedrag wordt afgetrokken vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van kennisgeving. § 4. Als het totaal van de personeelslasten van de dienst een lager percentage bereikt dan dat waarvan sprake in artikel 1251, § 2, wordt het verschil terugbetaald bij de controle op het gebruik van de toelagen, na aftrek van de in § 3 bedoelde terugbetaalde bedragen.

Art. 1261.Binnen de perken van het begrotingskrediet dat te dien einde is voorbehouden, kan er een jaarlijkse bijzondere subsidie worden verleend voor de met naam genoemde tenlasteneming van gehandicapte personen die als prioritair worden verklaard op grond van de artikelen 1296 en 1297.

De jaarlijkse subsidie met betrekking tot bedoelde tenlastenemingen wordt bepaald door de gemiddelde referentiebezetting met betrekking tot bedoelde personen tijdens het lopende kalenderjaar te vermenigvuldigen met de subsidie per tenlasteneming bedoeld in bijlage 100, § 1, a). Bedoeld aantal dagen tenlastenemingen wordt niet in rekening gebracht voor de berekening van de gemiddelde referentiebezetting bedoeld in artikel 1255, § 1, 1° noch voor het toegewezen bedrag bedoeld in artikel 1255, § 1, 2°. Afdeling 3 - Jaarlijkse toelage voor geneesheer

Art. 1262.Behalve diensten voor huisvesting onder toezicht ontvangen de diensten een jaarlijkse toelage om de lasten te dekken van de geneesheer die de zorg- en paramedische activiteiten coördineert, met uitzondering van alle dienstverleningen bedoeld in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen die vastgesteld zijn op grond van de wetgeving betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

Als de geneesheer-coördinator de kwalificaties bezit die vereist worden door de handicap van de onthaalde of gehuisveste personen, wordt hij in dienst genomen op grond van een arbeidscontract of van een overeenkomst, mits betaling van een wedde of van forfaitaire honoraria. Hij mag geen verstrekkingen voor begunstigden van de dienst aan het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering factureren.

De toelage per tenlasteneming wordt als volgt vastgesteld : 1° in residentiële diensten voor jongeren : a) 121,47 euro voor tenlastenemingen die moeten voorzien in de behoeften van begunstigden met een lichte of gematigde geestelijke deficiëntie, karakterstoornissen met neurotische of prepsychotische problemen, gezichtsstoornissen of ernstige gehoor- of spraakstoornissen, of die blind, amblyoop, doof of halfdoof zijn;b) 322,26 euro voor tenlastenemingen die moeten voorzien in de behoeften van begunstigden met een zware of ernstige geestelijke deficiëntie, een zware geestelijke deficiëntie en overweldigende ontwikkelingsstoornissen, stoornissen in de motoriek, dysmelie, poliomyelitis, skelet- en ledenmisvormingen, hersenverweking, multiple sclerose, spina bifida, myopathie, neuropathie, een niet-besmettelijke chronische aandoening die niet meer in een afdeling kindergeneeskunde verzorgd hoeft te worden, of voor begunstigden die wegens hun handicap recht hebben op een aanvullende kinderbijslag op grond van een attest van de instellingen die de toelagen moeten uitbetalen;2° in residentiële diensten voor volwassenen : a) 133,86 euro voor de tenlastenemingen bedoeld in artikel 1252, § 3, 1° ;b) 334,66 euro voor de in artikel 1252, § 3, 2° en 3°, bedoelde tenlastenemingen;3° in dagopvangdiensten voor niet-leerplichtige jongeren 322,26 euro per tenlasteneming;4° de dagonthaaldienst voor jongeren : 121,47 euro voor tenlastenemingen die moeten voorzien in de behoeften van begunstigden met een zware of ernstige geestelijke deficiëntie, een zware geestelijke deficiëntie en overweldigende ontwikkelingsstoornissen, stoornissen in de motoriek, dysmelie, poliomyelitis, skelet- en ledenmisvormingen, hersenverweking, multiple sclerose, spina bifida, myopathie, neuropathie, een niet-besmettelijke chronische aandoening die niet meer in een afdeling kindergeneeskunde verzorgd hoeft te worden, of voor begunstigden die wegens hun handicap recht hebben op een aanvullende kinderbijslag op grond van een attest van de instellingen die de toelagen moeten uitbetalen;5° in dagopvangdiensten voor volwassenen : 121,47 euro voor de in artikel 1252, § 3, 2° en 3°, bedoelde tenlastenemingen. De jaarlijkse toelage voor de geneesheer-coördinator is gelijk aan de toelage per tenlasteneming, vermenigvuldigd met de gemiddelde referentiebezetting. Ze wordt uitbetaald overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 1259 en 1260; 6° in residentiële nachtdiensten voor volwassenen : a) 133,86 euro voor de tenlastenemingen bedoeld in artikel 1252, § 3, 1° ;b) 213,19 euro voor de in artikel 1252, § 3, 2°, 3° en 4°, bedoelde tenlastenemingen.

Art. 1263.De dienst die één of meer bezoldigde of ziekenfondsgeneesheren tewerkstelt voor wie de jaarlijkse toelage per geneesheer lager zou zijn dan de toelage 1997, blijft de toelage genieten tot het vertrek of de pensionering van die geneesheren.

In geval van omvorming van diensten, wordt die toelage verdeeld onder de betrokken diensten naar rata van de overgedragen plaatsen.

In geval van omvorming naar een andere dienst als die bedoeld in artikel 1262, blijft de toelage toekomen aan de dienst die deze omvorming heeft geïnitieerd.

Vanaf 1 januari 2008 wordt het bedrag van de subsidie bedoeld in het eerste lid naar rato van de betrokken maanden aan de schommelingen van het indexcijfer (gezondheidsindex) gekoppeld overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Afdeling 4 - Jaarlijkse toelage

Art. 1264.Behalve de diensten voor huisvesting onder toezicht, ontvangen de residentiële diensten, de dagonthaaldiensten een dagelijkse toelage die per dag aanwezigheid van de begunstigden wordt uitgekeerd.

De dagelijkse toelage wordt berekend op grond van de dagelijkse bedragen die in bijlage 101 voorkomen, vermenigvuldigd met het aantal aanwezigheidsdagen van de begunstigden per trimester, zoals blijkt uit de door de dienst opgemaakte en door "AWIPH" goedgekeurde driemaandelijkse opgave. Ze wordt elk trimester uitbetaald. .

De diensten dienen het behoorlijk aangevulde driemaandelijkse overzicht aan "AWIPH" te sturen binnen 50 dagen na afloop van het afgelopen kwartaal. Zo niet wordt de dagelijkse toelage voor dat trimester naar rata van de erkende capaciteiten vastgesteld op 50 % van de toelage waarop ze voor hetzelfde trimester aanspraak konden maken.

Art. 1265.De in artikel 1264 bedoelde dagelijkse toelage dekt, naast de kosten bedoeld in bijlage 99, 4.1., de vervoerskosten betreffende de dagonthaaldiensten voor schoolgaande jongeren, de zorgverleningskosten in de residentiële diensten en in de diensten bedoeld in bijlage 113, en de aanvullende kosten voor vakantieverblijven georganiseerd door de residentiële diensten.

Art. 1266.Binnen de perken van de beschikbare kredieten mag het beheerscomité van "AWIPH" in behoorlijk gemotiveerde buitengewone omstandigheden afwijken van het in artikel 1265 bedoelde principe betreffende een forfaitair bedrag voor zorgverstrekkingen in de residentiële diensten en de diensten bedoeld in bijlage 113. Afdeling 5 - Specifieke subsidie met het oog op de versterking van de

begeleiding

Art. 1267.Er wordt een maandelijkse toelage van 1436,27 euro voor de financiering van een bijkomende halftijdse opvoeder toegekend aan de residentiële diensten voor volwassenen, de residentiële nachtdiensten en de residentiële diensten voor jongeren.

Als een werknemer ontslagen wordt of op de een of andere manier de dienst verlaat, moet deze onmiddellijk in zijn vervanging voorzien.

Als deze verplichting niet nagekomen wordt, moet de toelage terugbetaald worden aan "AWIPH". Afdeling 6 - Bijzondere toelage om de vakbondpremies te financieren

Art. 1268.Het "AWIPH" stort namens de diensten op het fonds dat instaat voor de betaling van de vakbondspremies, een bedrag dat overeenstemt met het aantal werknemers die er in aanmerking voor kunnen komen, vermenigvuldigd met het bedrag van de vakbondspremie per werknemer, dat bepaald wordt overeenkomstig de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector, zoals uitgevoerd bij de koninklijke besluiten van 26 en 30 september 1980.

Art. 1269.Binnen de perken van de beschikbare kredieten mag het beheerscomité van "AWIPH" afwijken van de bepalingen van artikel 1268, eerste lid, 2°, en bijkomende middelen toewijzen aan de diensten die wegens hun ligging of de ernst van de handicap van de opgevangen begunstigden aantonen dat hun lasten in de loop van het betrokken werkjaar minstens 150 % van de subsidie bedoeld in bedoeld artikel bereiken. Afdeling 7 - Specifieke subsidies met het oog

op de vereffening van de bepalingen van het drieledige raamakkoord voor de Waalse privé non-profit sector

Art. 1270.Er wordt aan de diensten toegekend : a) een specifieke subsidie ter financiering van de compenserende betrekkingen ingevolge de toekenning van drie bijkomende verlofdagen per jaar;b) een specifieke subsidie om de loonsverhogingen te financieren die resulteren uit de valorisatie van de lastige uren. De begunstigde diensten worden omschreven en deze subsidie wordt berekend volgens de modaliteiten die vastliggen in het besluit van de Waalse Regering van 23 september 2009 betreffende de subsidiëring van de maatregelen van de driedelige raamovereenkomst voor de Waalse privé non-profit sector. Afdeling 8 - Specifieke subsidie als compensatie

voor de maatregelen inzake de loonschaalverhoging van de hoofdopvoeders en opvoeders groepsleiders

Art. 1271.§ 1. "AWIPH" stort aan de diensten die door een privé inrichtende macht worden beheerd en die, op 31 december 2009, opvoeders groepsleiders en/of hoofdopvoeders betaalden, een subsidietoeslag om de bijkomende kosten van de loonschaalverhoging van deze beide categorieën werknemers te financieren. § 2. Die subdidietoeslag wordt berekend door voor elke dienst in elke van die personeelscategorieën het aantal valoriseerbare voltijds equivalenten te vermenigvuldigen met het verschil tussen de loonschaal bedoeld in bijlage 105 en de loonschaal gebruikt voor de bepaling van de tarieven per tenlasteneming bedoeld in bijlage 104 met inachtneming van de theoretische anciënniteit van de werknemers. § 3. Het aantal valoriseerbare voltijds equivalenten bedoeld in § 2 komt overeen met de som van de bezoldigde prestaties van de werknemers voor de periode van 1 januari 2009 tot 31 december 2009, na aftrek van de tegemoetkomingen van andere overheden, gedeeld door het totaal van de bezoldigde uren die gepresteerd moeten worden om een voltijds equivalent tijdens het jaar 2009 te rechtvaardigen. § 4. De theoretische ancienniteit van de werknemers die in aanmerking komen voor deze nieuwe schalen wordt berekend op 31 december van het jaar van toekenning van de subsidie. § 5. Het aldus verkregen totaal van de toeslagen wordt eventueel beperkt om het bedrag van 315.873,02 euro gekoppeld aan indexcijfer 154,63 van 1 oktober 2010 niet te overschrijden. § 6. Deze beperking wordt over het geheel van de diensten verdeeld aan de hand van een bijsturingscoëfficiënt.

Die coëfficiënt wordt bepaald als volgt : - het bedrag van de teller stemt overeen met het krediet bedoeld in § 5; - het bedrag van de noemer stemt overeen met het totaal van de toeslagen die aanvankelijk werden berekend. § 7. Die berekeningsmethode kan eventueel in 2013 aangepast worden, na analyse van de gegevens van het kadaster. Afdeling 9 - Specifieke subsidie met het oog op de vereffening

van de bepalingen van de kaderovereenkomst 2011 - 2012 betreffende de openbare non-profit sector

Art. 1272.§ 1. "AWIPH" stort een specifieke toelage aan de diensten beheerd door een openbare inrichtende macht voor de financiering van de compenserende betrekking met betrekking tot de toekenning van bijkomende jaarlijkse verlofdagen voor werknemers die minstens 52 jaar oud zijn. § 2. Die bijkomende toelage die door het "AWIPH" aan de diensten verleend wordt bedraagt voor het geheel van de diensten jaarlijks globaal 466.298,63 euro. § 3. Het bedrag bedoeld in § 2 wordt aan spilindex 154,63 van 1 oktober 2010 gekoppeld.

Art. 1273.§ 1. Elke dienst krijgt een bedrag dat resulteert uit de opdeling van het bedrag bedoeld in artikel 1271, § 2 door 1159,27, vermenigvuldigd door het op 31 december 2009 vastgelegde aantal voltijds equivalenten ervan. § 2. De diensten rechtvaardigen en verklaren op erewoord dat de bedragen bedoeld in artikel 1271, § 3, voor bijkomende indienstnemingen gebruikt worden. HOOFDSTUK VI. - Terugbetaling van verscheidene onkosten

Art. 1274.Er worden vergoedingen die uitsluitend zijn voorbehouden voor het vervoer van begunstigden die opgevangen worden in een dagonthaalcentrum voor volwassenen en in een dagonthaalcentrum voor niet-schoolgaande jeugd, toegekend op volgende wijze : 1° voor zover de diensten een collectieve ophaaldienst organiseren, worden de vervoerkosten die ontstaan ten gevolge van begunstigden die opgevangen worden in een dagonthaaldienst voor volwassenen om zich van hun verblijfplaats naar de dienst te begeven en terug, in rekening gebracht op grond van rechtmatig verantwoorde werkelijke kosten, ter hoogte van maximum 3,14 euro per dag waarop de begunstigde ten laste wordt genomen;2° voor zover de diensten een collectieve ophaaldienst organiseren, worden de vervoerkosten die ontstaan ten gevolge van begunstigden die opgevangen worden in een dagonthaaldienst voor volwassenen om zich van hun verblijfplaats naar de dienst te begeven en terug, in rekening gebracht op grond van rechtmatig verantwoorde werkelijke kosten, ter hoogte van maximum 9,48 euro per dag waarop de begunstigde ten laste wordt genomen. De voorwaarden waaronder het vervoer plaatsvindt, vallen onder de dienstverantwoordelijke, onverminderd de naleving van de algemene voorwaarden geldend voor het personenvervoer.

De duur van het vervoer mag niet meer bedragen dan twee uur. "AWIPH" stort gedurende de eerste semester een voorschot aan de diensten dat overeenstemt met de laatste subsidie die berekend werd.

Art. 1275.§ 1. De vervoerkosten van de begunstigden en, wanneer ze zich niet alleen kunnen verplaatsen, van hun begeleiders, worden door "AWIPH" terugbetaald in geval van overplaatsing naar een andere dienst of van verzorging buiten de dienst.

Ze worden terugbetaald naar verhouding van de reële uitgaven, na aftrek van de tegemoetkomingen van de verschillende verzekeringsinstellingen en op vertoon van een oprecht en juist gewaarmerkte verklaring, behoorlijk gedateerd en ondertekend door de aanvrager.

De diensten dienen het behoorlijk aangevulde driemaandelijkse overzicht aan "AWIPH" te sturen binnen 50 dagen na afloop van het afgelopen kwartaal. De aanvragen om terugbetaling die na die termijn binnenkomen zijn niet-ontvankelijk. Daarbij geldt de poststempel als bewijs. § 2. Als de gehandicapte persoon, en eventueel de persoon die hem begeleidt, een auto gebruikt voor de verplaatsing bedoeld in § 1, betaalt "AWIPH" de vervoerkosten terug op grond van het percentage dat voor de personeelsleden van het Waalse Gewest voorzien wordt bij het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, zoals gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 7 maart 2001. HOOFDSTUK VII. - Bijdragen van de gehandicapte personen

Art. 1276.De gehandicapte persoon betaalt een forfaitair bedrag als bijdrage tot de kosten van zijn tenlasteneming.

Deze bijdrage wordt geëist door de dienst die de persoon opvangt, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

Bij het beëindigen van een vruchteloos afgelopen gerechtelijke procedure voor de invordering van onbetaalde bijdragen kan "AWIPH" op verzoek van de dienst afwijken van de bepaling bedoeld in artikel 1286.

Art. 1277.§ 1. Als het gaat om een jonge begunstigde die in een residentiële dienst, wordt opgevangen en gehuisvest, wordt de in artikel 1276 bedoelde bijdrage per dag aanwezigheid van de begunstigde vastgesteld op een indexeerbaar bedrag. Het wordt berekend op basis van de jaarinkomens van de personen van wie hij fiscaal ten laste is en mag niet kleiner zijn dan twee derde van de kinderbijslag berekend op een dagelijkse basis. Deze bedragen zijn opgenomen in bijlage 112, punt 2. § 2. Onder de jaarinkomens bedoeld in § 1 wordt verstaan het geheel van de belastbare inkomens die onder de personenbelasting vallen, zoals vermeld in een aangifte op erewoord gedaan d.m.v. een formulier waarvan het model door "AWIPH" wordt bepaald. De aangifte moet vergezeld gaan van het aanslagbiljet van de personenbelasting betreffende het belastingjaar voorafgaand aan het jaar waarin de aangifte op erewoord is opgemaakt, bij gebrek aan het laatste ontvangen aanslagbiljet of aan een attest dat het gebrek aan aanslagbiljet bevestigt. Van die inkomsten worden 1487,36 euro per persoon ten laste afgetrokken.

Zolang de aangifte op erewoord en de vereiste documenten niet zijn overgemaakt, wordt de bijdrage op het maximumbedrag vastgelegd. Zodra de aangifte op erewoord en de vereiste documenten zijn overgemaakt, wordt dat bedrag herzien, met hoogstens één maand terugwerkende kracht.

Als de jaarinkomens van de personen van wie de begunstigde fiscaal ten laste is, veranderen in de loop van het jaar, wordt het bedrag van de bijdrage, in afwachting van de overlegging van het aanslagbiljet dat de wijziging bevestigt, aangepast op grond van de overgemaakte bewijsstukken.

Het bedrag van de bijdrage wordt eveneens aangepast bij de overlegging van een rechtzettend aanslagbiljet. § 3. Voor de personen die een kind ten laste hebben en die in aanmerkingen komen voor de vermeerderde tegemoetkoming bedoeld in artikel 37 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, zoals gewijzigd, wordt de bijdrage bepaald in artikel 40 per dag waarop de begunstigde aanwezig is, vastgesteld op een bedrag dat gelijkstaat met twee derden van de gekregen gezinsbijslagen, op grond van een attest afgegeven door de instellingen die bedoelde bijslag verschuldigd zijn.

De bijdrage wordt op dezelfde wijze vastgesteld indien de gehandicapte persoon wegens zijn handicap in aanmerking komt voor vermeerderde gezinsbijslagen of indien bedoelde persoon opgevangen en gehuisvest wordt door een pleeggezin dat erkend is door een dienst voor de plaatsing in gezinnen die gesubsidieerd en erkend is in het kader van het decreet van de Raad van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd. § 4. In afwijking van artikel 1276 is er, als het een jonge begunstigde betreft voor wie de bijzondere forfaitaire bijslag wordt toegekend zoals bedoeld in artikel 10, § 33, van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, geen enkele bijdrage verschuldigd op voorwaarde dat er een attest wordt voorgelegd dat afgegeven is door de instelling die bedoelde bijslag verschuldigd is. § 5. Als het gaat om een jonge begunstigde die in een residentiële dienst voor jongeren in kort verblijf wordt opgevangen en gehuisvest, wordt de in artikel 1276 bedoelde bijdrage per dag aanwezigheid van de begunstigde vastgesteld op hetzelfde bedrag als dat van de dagelijkse toelage bedoeld in bijlage 101 voor dat type dienst.

Art. 1278.In een overeenkomst die gesloten wordt tussen "AWIPH" en de Minister van de Franse Gemeenschap die bevoegd is voor het beleid terzake van hulpverlening aan de jeugd, waarbij bedoelde overeenkomst geheel of gedeeltelijk uitwerking kan hebben vanaf 3 februari 2001, zullen de bijzondere wijzen bepaald kunnen worden voor de inning van de bijdragen die verschuldigd zijn door de jonge begunstigden die opgevangen of opgevangen en gehuisvest worden in een dienst voor jongeren, met inbegrip van het kort verblijf, en wier opvang of opvang en huisvesting een gevolg is van een hulpverleningsmaatregel bedoeld in het decreet van de Raad van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 inzake de hulpverlening aan de jeugd of in de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming.

Art. 1279.§ 1. De volwassen begunstigde die opgevangen en gehuisvest wordt in een residentiële dienst, met inbegrip van het kort verblijf, draagt naar gelang van zijn inkomen bij in de prijs voor de dagen waarop hij aanwezig is in de dienst die hem opvangt.

In een residentiële dienst bedraagt de bijdrage 24,79 euro per dag aanwezigheid; de niet-werkende gehandicapte persoon ontvangt maandelijks een bedrag van minimum 106,22 euro.

De volwassen gehandicapte persoon die een beroepsactiviteit uitoefent, mag blijven beschikken over de helft van zijn loon; het bedrag hiervan mag niet kleiner zijn dan 143,41 euro per maand. § 2. De bepaling in § 1 van dit artikel is van toepassing op de in een residentiële dienst voor volwassenen onthaalde en gehuisveste jonge begunstigde, alsook op de volwassen begunstigde die, op grond van de in artikel 1192, 2° en 3°, bedoelde afwijking, in een residentiële dienst voor jongeren wordt behouden.

Art. 1280.Als het geheel van de inkomens van de volwassen gehandicapte persoon, na aftrek van het gedeelte waarover hij mag beschikken, niet volstaat om het bedrag van het bijdragegedeelte te betalen, wordt het bijdragegedeelte naar rato van de vastgestelde inkomens verminderd. Bij de bepaling van de inkomens van een volwassen gehandicapte persoon die een echtgeno(o)t(e), een wettelijk samenwonende of kinderen ten laste heeft, wordt rekening gehouden met de gezinslasten.

In uitzonderlijke omstandigheden kan op basis van een maatschappelijk onderzoek dat door het regionaal bureau verricht wordt beslist worden dat een jonge rechthebbende een kleinere bijdrage zal betalen.

Art. 1281.§ 1. Als het gaat om een jonge begunstigde die in een residentiële dienst, wordt opgevangen en gehuisvest, wordt de in artikel 1276 bedoelde bijdrage per dag aanwezigheid van de begunstigde vastgesteld op een indexeerbaar bedrag. Het wordt berekend op basis van de jaarinkomens van de personen van wie hij fiscaal ten laste is en mag niet kleiner zijn dan twee derde van de kinderbijslag berekend op een dagelijkse basis.

Deze bedragen zijn opgenomen in bijlage 112, punt 2. § 2. Artikel 1277, § 2, is van toepassing op de inkomens bedoeld in § 1. § 3. De personen met een kind ten laste die in aanmerking komen voor de vermeerderde tegemoetkoming bedoeld in artikel 37 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, zoals gewijzigd, dragen bij voor het bedrag bepaald in bijlage 112, punt 1, a.

De bijdrage wordt vastgesteld op het bedrag bepaald in bijlage 112, punt 1, b) indien de gehandicapte persoon in aanmerking komt voor vermeerderde gezinsbijslagen wegens zijn handicap of indien de begunstigde opgevangen en gehuisvest wordt in een pleeggezin dat is erkend door een dienst voor plaatsing in gezinnen die erkend en gesubsidieerd wordt door "AWIPH" of erkend en gesubsidieerd wordt in het kader van het decreet van de Raad van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd. § 4. De gehandicapte persoon die het vervoermiddel van de dienst gebruikt, draagt 1,19 euro per dag bij in de vervoerskosten.

Art. 1282.In een dagonthaaldienst voor volwassenen wordt de in artikel 1276 bedoelde bijdrage vastgesteld op 5,13 euro per dag aanwezigheid voor gehandicapten onder 21 jaar en op 7,09 euro per dag aanwezigheid voor gehandicapten boven 21 jaar.

De gehandicapte persoon die het vervoermiddel van de dienst gebruikt, draagt 1,19 euro per dag bij in de vervoerskosten.

Art. 1283.In de diensten voor huisvesting onder toezicht is de bijdrage op 15,12 euro per maand vastgesteld.

Art. 1284.In geval van cumulatie van tenlastenemingen, zoals bedoeld in artikel 1245, wordt de bijdrage die door de gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger moet worden betaald aan de residentiële dienst, verminderd met het bedrag van de bijdrage die moet worden betaald aan de dagonthaaldienst.

Art. 1285.Wanneer de bijdrage van de gehandicapte persoon overeenkomstig artikel 1280 werd beperkt, wordt ze binnen de perken van de in artikel 42 bedoelde maximale bijdrage verhoogd ten belope van de bedragen die toegekend worden om de verhoogde onthaal- en huisvestingskosten te dekken die het gevolg zijn van de schade die aan een als verantwoordelijk erkende derde toe te schrijven is en vergoed moet worden overeenkomstig de artikelen 1382 tot en met 1386 van het Burgerlijk Wetboek.

Art. 1286.De bijdragen worden afgetrokken van de aan de diensten verschuldigde toelagen op grond van de driemaandelijkse opgaven.

Art. 1287.De bedragen die overeenstemmen met de krachtens de artikelen 1246 en 1277 tot en met 1288 vastgestelde bijdragen, worden rechtstreeks uitgekeerd aan de betrokken diensten.

Art. 1288.§ 1. Met uitzondering van de bepalingen bedoeld in § 2 en § 3 van dit artikel mag geen toeslag bovenop de tegemoetkoming van de personen vereist worden om de personeels- en werkingskosten van de dienst of de kosten voor het verblijf bij de opvangpersoon te dekken. § 2. Voor zover ze niet het voorwerp zijn van een wettelijke of reglementaire tegemoetkoming, kan voor de onderstaande kosten een extrabijdrage geëist worden : 1° in residentiële diensten : a) het deel van de prothesekosten dat ten laste van de begunstigde blijft;b) de kosten voor het vervoer van de gehandicapte persoon tussen de dienst en zijn woonplaats, zijn werkplaats of een onderwijsinrichting, en omgekeerd;c) de schoolkosten; d) de specifieke kosten i.v.m. incontinentie; e) de kosten voor technische bijstand zoals wagentjes en andere mechanische of elektrische voorzieningen;f) het deel van de farmaceutische kosten dat niet gedekt wordt door een in dit besluit bedoelde tegemoetkoming en na aftrek van de tegemoetkomingen van de verzekeringsmaatschappij;2° in dagopvangdiensten : de schoolkosten. § 3. Er kan een extrabijdrage gevraagd worden voor kosten die gemaakt worden om de gehandicapte persoon, op eigen verzoek of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, comfort of ontplooiings- en ontspanningsmogelijkheden te bieden die niet in vitale behoeften voorzien.

Art. 1289.De personen die een kind ten laste hebben en die in aanmerkingen komen voor de vermeerderde tegemoetkoming bedoeld in artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit van 3 november 1993 ter uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 mei 1995, worden gelijkgesteld met de personen bedoeld in artikel 1277, § 3, eerste lid, en artikel 1281, § 3, eerste lid. HOOFDSTUK VIII. - Opvangbeleid

Art. 1290.De in artikel 283, tweede lid, 6° en 7°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde diensten kunnen enkel gehandicapte personen opnemen voor zover zij beschikken over : 1° de beslissing tot tussenkomst van "AWIPH", bedoeld in artikel 280 van het tweede deel van het decreetgevend deel, waarbij de opname of de huisvesting noodzakelijk worden geacht;2° de voorlopige beslissing bedoeld in artikel 436;3° de beslissing van een bevoegde instelling van een ander deelgebied dat krachtens een samenwerkingsakkoord uitwerking mag hebben op het grondgebied van het Franse taalgebied.

Art. 1291.§ 1. Indien de dienst niet kan steunen op eén van de beslissingen opgesomd in artikel 1290 en in afwachting van één van bedoelde beslissingen, kan hij tijdelijk een begunstigde opnemen als laatstgenoemde reeds een individuele aanvraag tot tegemoetkoming heeft ingediend waarbij hij verzoekt om een opname in een dagonthaaldienst of in een residentiële dienst overeenkomstig de artikelen 413 en 420.

Bij bedoelde aanvraag dient minstens één van volgende stukken te worden gevoegd : a) een door een andere administratie opgesteld document waarbij het bewijs van het bestaan van de handicap wordt geleverd;b) een beslissing die eerder door een provinciegouverneur is genomen op voorwaarde dat de dienst erkend is om het type handicap van de persoon ten laste te nemen;c) een beslissing tot tegemoetkoming van "AWIPH" : - voor opvang en huisvesting voor jongeren terwijl de persoon volwassen is geworden op voorwaarde dat de dienst erkend is om het type handicap waaraan de persoon lijdt, te behandelen; - voor opvang in een dagonthaaldienst terwijl de persoon reeds over een beslissing beschikt voor opname in een residentiële dienst; d) een attest dat door een multidisciplinair team van een erkend centrum bedoeld in de artikelen 424 en 428 opgesteld is. Om "AWIPH" in staat te stellen om zijn beslissing te treffen, beschikt de persoon over een termijn van drie maanden om de noodzakelijke multidisciplinaire gegevens te verstrekken.

Het voorleggen van één der vier types documenten bedoeld in het tweede lid is van generlei invloed op de aard van de beslissing die voortvloeit uit de behandeling van het basisdossier. § 2. De aanvang van de tegemoetkoming van "AWIPH" wordt vastgesteld op de datum waarop de persoon in de dienst wordt opgenomen indien de aanvraag en één van de documenten bedoeld in § 1,tweede lid, bij aangetekend schrijven zijn toegezonden aan het bevoegde gewestelijk kantoor van "AWIPH" vóór de persoon in de dienst wordt opgenomen.

Als de behandeling van de aanvraag in een weigering resulteert, wordt de periode die verstreken is tussen het tijdstip waarop de persoon in de dienst opgenomen is en de datum waarop "AWIPH" zijn beslissing heeft getroffen, enerzijds in rekening gebracht voor de gemiddelde referentiebezetting van de dienst en anderzijds meegeteld : a) voor volwassen begunstigden, op grond van de subsidie van categorie A, zoals vastgesteld in bijlage 100;b) voor jonge begunstigden, op grond van de subsidie van de categorie " lichte geestelijke deficiëntie ", zoals vastgesteld in bijlage 100. § 3. Indien de gehandicapte persoon reeds in aanmerking komt voor een andere tegemoetkoming die bij deze titel is bepaald, is het niet verplicht om de aanvullende multidisciplinaire gegevens te verstrekken indien het een opname betreft : 1° in een dienst voor huisvesting onder toezicht;2° in een residentiële overnachtingsdienst;3° een tenlasteneming in kort verblijf;4° dienst voor integratiehulp.

Art. 1292.De diensten bezorgen de berichten van aankomst en vertrek van de door hen onthaalde of gehuisveste begunstigden binnen drie dagen aan het gewestelijk bureau van het geografisch gebied waaronder ze ressorteren.

Art. 1293.Elke dienst die de deficiënties bedoeld in het tweede lid erkend is voorziet in de vervanging van natuurlijke afvloeiingen door de op te vangen of te huisvesten gehandicapte personen te kiezen uit een lijst van gehandicapte personen die aan de voormelde deficiënties lijden.

De deficiënties bedoeld in het eerste lid zijn : 1° hersenverweking, multiple sclerose, spina bifida, myopathie, neuropathie;2° zware geestelijke deficiëntie;3° ernstige geestelijke deficiëntie;4° stoornissen in de motoriek, dysmelie, poliomyelitis, skelet- en ledenmisvormingen met gepaard gaande handicap;5° stoornissen die inwerken op de ontwikkeling of gedragsstoornissen die gepaard gaan met de handicap(s). Bedoelde lijst wordt binnen vijf werkdagen na de aanvraag van de dienst door "AWIPH" overgemaakt; 6° autisme;7° aangeboren of opgelopen hersenletsel. Als "AWIPH" de lijst niet binnen de vastgestelde termijn overmaakt, kan de dienst de begunstigde van zijn keuze opnemen, voor zover wordt voldaan aan de bepalingen van de artikelen 1290, 1291 en 1298.

Art. 1294.Op de lijst bedoeld in artikel 1293 worden alle aanvragen tot opvang of opvang en huisvesting die door gehandicapte personen zijn ingediend bij de gewestelijke kantoren, opgenomen.

Voor elke personen worden opgegeven, de datum waarop de aanvraag is ingediend, de deficiëntie(s) bedoeld in artikel 1293 waaraan de persoon lijdt, alsmede, in voorkomend geval, de subsidiëringscategorie en de adresgegevens van de dienst waarin bedoelde persoon wenst opgevangen of opgevangen en gehuisvest te worden.

Art. 1295.De dienst kan weigeren om in de vervanging te voorzien van afgevloeide personen door personen die op de lijst bedoeld in artikel 1293 staan als aangetoond wordt dat diens medisch-sociaal-pedagogisch project, diens organisatie en diens infrastructuur niet afgestemd zijn op de behoeften van de persoon die op bedoelde lijst is opgenomen. "AWIPH" beslist over de gegrondheid van de ingeroepen motivering.

Er kan een beroep tegen de beslissing van "AWIPH" worden ingediend bij het beheerscomité, binnen de vijftien dagen na kennisgeving ervan.

Het beheerscomité beslist binnen een termijn van twee maanden na de datum van ontvangst van het beroep.

Art. 1296."AWIPH" selecteert periodiek, na een maatschappelijk onderzoek, op de lijst bedoeld in artikel 1293 de aanvragen die het als prioritair erkent, waarbij rekening gehouden wordt met volgende criteria : 1° de datum waarop de aanvraag wordt ingediend;2° het dringend karakter van de opvang of van de opvang en huisvesting enerzijds omdat de gehandicapte persoon wegens zijn fysieke of psychische toestand bewaakt of verzorgd moet worden of anderzijds wegens maatschappelijke redenen zoals : a) het feit dat de voornaamste toeverlaat die hij in het gezin heeft, niet meer in staat is om zijn opdracht te vervullen;b) het feit dat de huidige toestand een gevaar vormt voor zijn integriteit of voor de integriteit van derden;c) het feit dat de dienst die in de opvang of in de opvang en huisvesting voorziet, niet geschikt is of het feit dat de persoon meerdere keren een uitsluitingsmaatregel is opgelegd. "AWIPH" intervenieert rechtstreeks bij elke erkende dienst om over bedoelde prioritaire personen te onderhandelen en ofwel een opname, ofwel een tussentijdse oplossing of nog een ander alternatief te vinden.

Indien er een blijvend tekort aan beschikbare plaatsen bestaat, kan "AWIPH" binnen de perken van het beschikbare begrotingskrediet dat daartoe is voorbehouden, een bijzondere jaarlijkse subsidie toekennen op de wijze bepaald in artikel 1261, samen met een verhoging of een wijziging van de erkenning voor één of verschillende afzonderlijke plaatsen die bestemd zijn voor opvang of voor opvang en huisvesting van bedoelde personen.

Indien een begunstigde opgenomen is in een dienst op grond van de toekenningsbeslissingen bedoeld in vorig lid en indien de overeenkomst bedoeld in artikel 1299 op een later tijdstip opgezegd wordt, wordt de erkende en gesubsidieerde plaats ingetrokken.

Art. 1297.In uitzonderlijke individuele gevallen kan "AWIPH" de bepalingen van artikel 1296 eveneens laten gelden voor gehandicapte personen die lijden aan deficiënties die niet vermeld zijn in artikel 1293.

Art. 1298.Een dienst mag in geen geval gehandicapte personen opnemen voor wie de beslissing tot tegemoetkoming niet overeenstemt met de in de erkenningsbeslissing bedoelde categorieën van handicaps.

De tenlastenemingen van gehandicapte personen voor wie de beslissing tot tegemoetkoming van "AWIPH" niet concludeert tot de noodzaak van een opname of een huisvesting, komen niet in aanmerking voor een toelage.

De opname een dienst mag in geen geval afhankelijk gemaakt worden van voorwaarden in verband met een tegenprestatie in geld of in natura opgelegd aan de kandidaten voor de opname, hun wettelijke vertegenwoordigers of hun gezin. HOOFDSTUK IX. - Opvangbeleid

Art. 1299.Elke begunstigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger sluit met de dienst een overeenkomst betreffende het verblijf, het onthaal, de behandeling of de begeleiding.

De overeenkomst wordt door beide partijen ondertekend.

Ze bevat op zijn minst volgende bepalingen : 1° de identiteit van de partijen en, in voorkomend geval, die van de wettelijke vertegenwoordiger van de begunstigde;2° de datum van de opname of van het begin van de dienstverleningen, de duur van de overeenkomst en, in voorkomend geval, de deeltijdse opname en de duur van de proefperiode;3° het bedrag van de verschuldigde bijdrage en het minimumbedrag dat voor de gehandicapte persoon bestemd is;4° de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die instaat voor de betaling en voor de manier waarop de betaling wordt geregeld;5° de extrabijdragen die geëist worden, overeenkomstig artikel 1288, § 2 en § 3;6° de bepalingen betreffende de opzeggingstermijn en de ontbinding van de overeenkomst;7° de wijze waarop de overeenkomst aangepast of gewijzigd kan worden. Het huishoudelijk reglement maakt noodzakelijk deel uit van de overeenkomst. Eén exemplaar ervan wordt door de begunstigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger voor ontvangst en voor akkoord ondertekend.

Art. 1300.De begunstigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger heeft recht op volledige en nauwkeurige informatie over alle vragen betreffende zijn onthaal of huisvesting en zijn individueel project, met inbegrip van informatie over het in artikel 1226 bedoelde dossier dat de dienst in bewaring heeft onder voorbehoud van het beroepsgeheim en met inachtneming van de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Art. 1301.Behalve in geval van overmacht of in spoedgevallen zijn de dienst en de begunstigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger verplicht overleg te plegen i.v.m. : 1° de maatregelen die zich opdringen wegens de evolutie van de lichamelijke en geestelijke toestand;2° de wijzigingen van de individuele huisvestings- en levensomstandigheden. Het initiatief voor het overleg moet genomen worden door de partij die een wijziging wenst aan te vragen.

Art. 1302.Elke klacht betreffende de tenlasteneming door een dienst moet schriftelijk geformuleerd worden.

Deze klacht wordt aan "AWIPH" gericht, dat onmiddellijk ontvangst bericht. "AWIPH" stelt de inrichtende macht onmiddellijk in kennis van de klacht. "AWIPH" onderzoekt de klacht onmiddellijk na ontvangst ervan en binnen een termijn van maximum zes maanden. « AWIPH » geeft de aanklager en de inrichtende macht kennis van het gevolg dat aan de klacht wordt gegeven.

Art. 1303.In elke dienst, met uitzondering van de diensten voor huisvesting onder toezicht en integratiehulpdiensten, moet een gebruikersraad opgericht worden waarin de gebruikers en, desnoods, hun wettelijke vertegenwoordigers vertegenwoordigd zijn.

De raad heeft als taak alle suggesties te formuleren i.v.m. de levenskwaliteit en de praktische organisatie van het onthaal of de huisvesting van de gebruikers.

De verantwoordelijken van de dienst verstrekken de raad alle inlichtingen die de gebruikers nodig hebben om aan het medisch-sociaal-pedagogisch project deel te nemen.

De gebruikersraad en de dienst plegen overleg : 1° vooraleer wijzigingen aan te brengen in het huishoudelijk reglement;2° vooraleer de algemene huisvestings- en levensomstandigheden aanzienlijk te wijzigen.

Art. 1304.§ 1. De verantwoordelijken van de dienst zorgen voor de oprichting en de goede werking van de gebruikersraad.

De leiding en het secretariaat van de raad worden door een personeelslid waargenomen. § 2. De gebruikersraad bestaat uit ten minste drie leden waaronder de voorzitter die uit zijn midden gekozen is.

De leden van de gebruikersraad mogen in geen geval deel uitmaken van de inrichtende macht van de dienst. § 3. De gebruikersraad vergadert minstens één keer per trimester of op verzoek van de gebruikers, hun wettelijke vertegenwoordigers of de dienst. § 4. De dienst zorgt ervoor dat de lijst van de leden van de gebruikersraad en hun wettelijke vertegenwoordigers wordt bekendgemaakt d.m.v. een aanplakbord dat regelmatig moet worden bijgehouden. Hij zorgt er ook voor dat proces-verbaal van de vergaderingen wordt opgemaakt en dat de procesverbaal in een daartoe voorziene register worden opgenomen. HOOFDSTUK X. - Beheer van de goederen en van het vermogen van de gehandicapte persoon

Art. 1305.§ 1. Elke residentiële dienst voor volwassenen waaraan de gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger het beheer van zijn vermogen of zijn goederen toevertrouwt, moet zorgen voor de opening van een individuele rekening bij een in België gevestigde bank- of kredietinstelling die met de instemming van de gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt gekozen. .

Het in artikel 1226 bedoelde individuele dossier moet een door de gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger ondertekend attest bevatten als bewijs van hun beslissing om hun vermogen of goederen door de dienst te laten beheren.

De goederen en het vermogen worden nader omschreven in het attest. § 2. Iedere operatie die de residentiële dienst laat verrichten voor de gehandicapte persoon die hem het beheer van zijn kapitaal of goederen heeft toevertrouwd, wordt binnen acht dagen op de individuele rekening van de gehandicapte persoon gebracht.

Dit hoffdstuk slaat niet op de bedragen die als toelagen aan de gehandicapte personen worden uitgekeerd. Deze bedragen worden in de boekhouding van de dienst opgenomen en zijn het voorwerp van een opgave die aan "AWIPH" wordt meegedeeld.

Art. 1306.De residentiële diensten voor volwassenen houden voor elke gehandicapte persoon een individuele boekhoudfiche waarvan het model door "AWIPH" wordt bepaald.

Bij de boekhoudfiche wordt een attest gevoegd van de rekeningopening bij een bank- of kredietinstelling. Elke geld- of effectenoperatie voor een gehandicapte persoon wordt binnen acht dagen op de boekhoudfiche vermeld.

De gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger krijgen op verzoek binnen acht dagen een staat van hun persoonlijke boekhouding toegestuurd.

De jaarlijkse afrekening wordt de gehandicapte persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger automatisch toegestuurd aan het einde van het kalenderjaar en bij zijn vertrek.

Art. 1307.De in artikel 1306 bedoelde individuele boekhoudfiche en de documenten betreffende de door de dienst overeenkomstig artikel 1305 geopende individuele rekeningen liggen steeds ter inzage van "AWIPH", dat ze één keer per jaar nakijkt.

De afgevaardigde van "AWIPH" viseert de gecontroleerde fiches als de rekening juist wordt bevonden.

Art. 1308.Elke dienst moet de afgevaardigde van "AWIPH" alle inlichtingen verstrekken die hij nuttig acht voor de uitvoering van zijn opdracht.

Art. 1309.De afgevaardigde van "AWIPH" stelt de administrateur-generaal onmiddellijk in kennis van de onregelmatigheden die hij vaststelt.

Art. 1310.De afgevaardigde van "AWIPH" kan geen lid zijn van de raad van bestuur van één van de diensten waarop hij toezicht moet houden, noch bloed- of aanverwante tot en met de vierde graad van een bestuurder, een personeelslid van de diensten of van een gehandicapte persoon die in één van hen opgenomen is. HOOFDSTUK XI. - Controle

Art. 1311.De inspectiediensten moeten nagaan of de erkenningsnormen worden nageleefd en advies geven aan de door "AWIPH" erkende diensten.

Ze vergewissen zich van de naleving van de regels voor de toekenning en het gebruik van de toelagen en controleren de boekhoudingen.

Ze maken met elke dienst een periodieke evaluatie van de uitvoering van de medisch-sociaal-pedagogische projecten. Daartoe evalueren ze in samenwerking met de diensten de werkmethodes, de kwaliteit van de diensten, de dienstverstrekkingen en het tot stand brengen van de begeleidingsprojecten. Ze gaan na of het in artikel 1221, § 3, bedoelde individuele dossier bestaat en bijgehouden wordt. Ze geven ook advies aan de diensten en aan de educatieve teams.

De positieve of negatieve opmerkingen en conclusies van de verschillende inspecties worden overgemaakt aan de inrichtende machten en aan de directies. Vandaar worden ze doorgestuurd naar de ondernemingsraad en/of de vakbondsafvaardiging en de gebruikersraad. HOOFDSTUK XII. - Originele collectieve of individuele projecten

Art. 1312.§ 1. Met het doel de beginselen vastgelegd in artikel 264 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en de algemene en bijzondere doelstellingen van het beheerscontract bedoeld in artikel 303 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek beter na te leven of te bereiken, kan "AWIPH" geval per geval de artikelen 1313 en 1314 laten toepassen, voor zover er een collectief of individueel project bestaat waarmee bedoelde beginselen en doelstellingen beter nageleefd dan wel bereikt kunnen worden. § 2. Het collectieve of individuele project dient te worden opgenomen in een schriftelijke overeenkomst die afgesloten wordt tussen de dienst en "AWIPH" met een vervaldatum dat niet na de vervaldatum van de erkenning mag vallen.

In de overeenkomst worden de voorwaarden en wijze aangegeven die de dienst moet naleven, evenals de evaluatiecriteria voor het project. § 3. Niettegenstaande andere financiële tegemoetkomingen die toegekend worden voor de verwezenlijking van collectieve of individuele projecten, worden de financiële middelen die worden toegekend op grond van dit artikel, beperkt tot de subsidies die normalerwijze de dienst toekomen op de wijze bepaald in deze titel. § 4. Het collectieve of individuele project dat door een erkende dienst wordt voorgesteld, mag niet resulteren in een vermindering van het aantal door de dienst verrichte tenlastenemingen.

Art. 1313.§ 1 .Om de verwezenlijking van een individueel project mogelijk te maken, kan "AWIPH" afwijken van de artikelen 1193, 1194, 1232, 1237, 1240, §§ 1 en 2, 1245, 1276 tot 1287 en 1239 en onder punt 4 van bijlage 99. § 2. De aanvraag van de dienst waarbij het collectieve project wordt voorgesteld, wordt bij aangetekend schrijven ingediend bij "AWIPH".

In het collectieve project worden minstens de inlichtingen opgenomen die vermeld zijn in artikel 1225 en worden de redenen opgegeven waarvoor het project, wil het de beginselen en doelstellingen bedoeld in artikel 1312, § 1, naleven dan wel bereiken, van de algemene regels van deze titel moet afwijken. § 3. "AWIPH" bericht ontvangst van de aanvraag, behandelt het dossier en maakt het voor informatie over aan de subregionale coördinatiecommissie waaronder de dienst ressorteert.

Het Beheerscomité van "AWIPH" beslist binnen twee maanden, te rekenen van de datum van het bericht van ontvangst bedoeld in het vorige lid. § 4. "AWIPH" evalueert het project uiterlijk dertig dagen na de vervaldatum ervan.

Het Beheerscomité van "AWIPH" beslist desgevallend over een verlenging van het project, waarvan hij de toepassingsmodaliteiten eventueel mag wijzigen.

Art. 1314.§ 1. Om de verwezenlijking van een individueel project mogelijk te maken, kan "AWIPH" afwijken van de artikelen 1193, 1194, 1232, 1240, §§ 1 en 2, 1245, 1268, 1276 tot 1287 en 1298, eerste lid. § 2. De aanvraag van de dienst waarbij het individuele project wordt voorgesteld, wordt bij aangetekend schrijven ingediend bij "AWIPH".

In het individuele project worden minstens de inlichtingen opgenomen die vermeld zijn in artikel 1225 en worden de redenen opgegeven waarvoor het project, wil het de beginselen en doelstellingen bedoeld in artikel 1312, § 1,naleven dan wel bereiken, van de algemene regels van deze titel moet afwijken.

Bij bedoeld project wordt een indien nodig geactualiseerd ontwerp van individuele overeenkomst zoals bedoeld in artikel 1299 gevoegd. § 3. "AWIPH" zendt een ontvangstmelding voor de aanvraag toe, behandelt het dossier en beslist binnen de twee maanden na indiening van de aanvraag. Bij ontstentenis wordt de beslissing geacht gunstig te zijn. § 4. Het individuele project dat door "AWIPH" wordt goedgekeurd, heeft pas uitwerking vanaf de datum waarop de voor het individuele project opgestelde overeenkomst bedoeld in artikel 1299 ondertekend wordt en vervalt bij beëindiging ervan. § 5. Onverminderd de bepalingen van § 4 wordt het individuele project uiterlijk binnen de dertig dagen volgend op het einde ervan door de begunstigde geëvalueerd en, in voorkomend geval, door diens wettelijke vertegenwoordiger, door de dienst en door "AWIPH". Laatstgenoemde keurt in voorkomend geval de verlenging ervan goed voor een door laatstgenoemde te bepalen duur.

TITEL XII. - Diensten die activiteiten voor gehandicapte personen organiseren HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 1315.Voor de toepassing van de hoffdstukken 1 tot en met 4 van deze titel wordt verstaan onder : 1° dienst : de diensten bedoeld in artikel 28°, tweede en derde lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en in artikel 283 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, die één of meer van de in punt 2° bedoelde activiteiten organiseren;2° activiteiten;educatieve, therapeutische of sociale activiteiten ten gunste van personen gedurende een bepaalde periode en die betrekking hebben op de opvang, de huisvesting, de plaatsing in gezinnen, de vroegtijdige hulp, de integratiehulp, de begeleiding of de hulp in het dagelijks leven voor gehandicapte personen.

Die activiteit mag slechts verband houden met de begeleiding van personen die weer in een gezin opgenomen worden of die autonoom gaan leven in individuele of gemeenschappelijke woningen; 3° subregio's : geografische zones die onder de in de artikelen 297 en 298 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde subregionale samenwerkingscommissies vallen. HOOFDSTUK II. - Erkenning Afdeling 1 - Erkenningsaanvraag

Art. 1316.De aanvraag om eerste erkenning wordt bij ter post aangetekend schrijven of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend aan "AWIPH" gericht. Ze gaat vergezeld van de volgende documenten en gegevens : 1° het project van de dienst, alsmede de wijze waarop de individuele projecten uitgewerkt en opgevolgd worden;2° een huishoudelijk reglement;3° een nota met opgave van de aard en het type activiteiten, het aantal personen dat men overweegt te begeleiden, hun geslacht en leeftijd;4° de identiteit van de directeur van de dienst, zijn getuigschrift van goed zedelijk gedrag (minder dan drie maanden oud), dat vrij is van elke criminele of correctionele straf die onverenigbaar is met de functie, alsook de geschreven delegatie van bevoegdheden van de inrichtende macht bedoeld in artikel 1323;5° een afschrift van het of de diploma's van de directeur;6° een attest, sinds minder dan één jaar afgeleverd door de gewestelijke brandweerdienst, met betrekking tot de conformiteit van de plaats(en) waar de dienst de jongeren gewoonlijk en gezamenlijk in zijn lokalen opvangt, waarin tevens de maximale opvangcapaciteit en de aard van de infrastructuren opgegeven worden;. 7° de referenties die nuttig zijn bij het zoeken naar de statuten van de diensten in het Belgisch Staatsblad;8° een model van de type-overeenkomst gesloten tussen de personen en de beheerder. Het huishoudelijk reglement moet hoe dan ook volgende gegevens bevatten : 1° de nauwkeurige identificatie (naam, zetel, aard, rechtsvorm) van de rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het beheer van de dienst;2° de doelstellingen van de dienst en alle activiteiten die hij aanbiedt; 3° in voorkomend geval, de bijzondere opvangvoorwaarden, met name die i.v.m. de proefperiode, de specifieke kenmerken van de begunstigden zoals leeftijd, geslacht, en handicap(s); 4° de redenen waarom een gehandicapte persoon moet worden geheroriënteerd of uit de dienst weggestuurd, de duur van de opzegging;5° de wijze waarop eventuele bezwaren, suggesties en opmerkingen moeten worden ingediend en behandeld;6° de wederzijdse rechten en verplichtingen van de begunstigde, van zijn wettelijke vertegenwoordiger en de dienst;7° de risico's die door de door de dienst gesloten verzekeringspolissen gedekt worden.

Art. 1317."AWIPH" richt binnen dertig dagen na de verzending van de erkenningsaanvraag een bericht van ontvangst van het dossier aan de aanvrager indien het volledig is.

Als het dossier onvolledig is, brengt "AWIPH" de aanvrager volgens dezelfde procedure op de hoogte en wijst het hem tegelijkertijd op de ontbrekende stukken.

Binnen dertig dagen na verzending van het volledige dossier stuurt "AWIPH" een bericht van ontvangst van het dossier naar de aanvrager als het volledig is. Afdeling II. - Beslissingen

Art. 1318.De inspectiediensten van "AWIPH" gaan na of de dienst voldoet aan de verschillende erkenningsvoorwaarden en -normen bedoeld in afdeling 3 van dit hoofdstuk. Een verslag daarover wordt aan de leden van het Beheerscomité overgemaakt om zijn besluitvorming te vergemakkelijken.

Art. 1319.Het Beheerscomité beslist binnen twee maanden na ontvangst van het volledige dossier betreffende de eerste erkenning of de hernieuwing.

Art. 1320.De beslissing van "AWIPH" vermeldt : 1° de begin- en einddatum van de erkenning;2° het type toegelaten activiteiten en de aard ervan;3° het maximumaantal begeleidbare personen;4° de plaats(en) waar de dienst zijn activiteiten uitoefent. Afdeling 3 - Voorwaarden

Onderafdeling 1 - Algemeen beginsel

Art. 1321.De diensten die activiteiten voor gehandicapte personen organiseren, kunnen een aanvraag om erkenning bij "AWIPH" indienen voor zover : 1° ze bestemd zijn voor een bevolking die minstens 75 % gehandicapte personen telt;2° ze voldoen aan de bepalingen inzake de sectorale programmering bedoeld in onderafdeling 7 van deze afdeling. Onderafdeling 2 - Voorwaarden betreffende de rechtspersoonlijkheid van de dienst

Art. 1322.De dienst wordt beheerd door een overheid, een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting opgericht overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 op de verenigingen zonder winstgevend doel, de internationale verenigingen en de stichtingen.

Art. 1323.§ 1. De dienst wordt geleid door een directeur, die krachtens een geschreven delegatie van bevoegdheden van de inrichtende macht en onder haar verantwoordelijkheid het dagelijks beheer van de dienst waarneemt hoe dan ook wat betreft : a) de tenuitvoerlegging en opvolging van het pedagogisch project;b) het personeelsbeheer;c) het financieel beheer;d) de toepassing van de geldende regelgevingen;e) de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met "AWIPH". § 2. In geval van verzuim of onregelmaat in de uitvoering van de aan de directeur toegewezen opdracht, verzoekt "AWIPH" de inrichtende macht in een schrijven om de nodige maatregelen te treffen binnen de termijn die het bepaalt. Als de maatregelen niet zijn genomen na afloop van die termijn, wendt "AWIPH" zich tot het Beheerscomité, dat zich overeenkomstig artikel 1348 uitspreekt.

Art. 1324.§ 1. Bij afwezigheid van de directeur moet een gemachtigd personeelslid in spoedgevallen in staat zijn de nodige maatregelen te treffen en zowel de externe als de interne verzoeken in te willigen. § 2. Tijdens de openingsuren van de activiteitenplaats(en) beschikt de directeur doorlopend over voldoende begeleidingspersoneel.

De directeur ziet toe op de gezondheid en de veiligheid van de personen en schenkt een bijzondere aandacht aan de moeilijkheden die ze wegens hun handicap zouden kunnen ondervinden. Hij ziet ook toe op het onderhoud en de netheid van de lokalen.

Art. 1325.§ 1. De minimale kwalificatienormen voor de directeur zijn vastgelegd als volgt : 1° als het aantal personen gelijk is aan zestien of meer, is hij hoe dan ook houder van een einddiploma of -getuigschrift met een sociale, pedagogische of paramedische oriëntering van het niveau van het voltijds hoger onderwijs van het korte type of sociale promotie;2° als het aantal personen lager is dan zestien, is hij hoe dan ook houder van een einddiploma of -getuigschrift van het hoger secundair algemeen, technisch of beroepsonderwijs, met een sociale, pedagogische of paramedische oriëntering. § 2. In afwijking van § 1 kan het beheerscomité van "AWIPH" beslissen de hoedanigheid van directeur te verlenen aan de persoon die de rechtspersoon als dusdanig aanwijst, ongeacht het diploma waarvan hij houder is, voorzover hij minimum drie jaar nuttige ervaring inzake beheer heeft in één van de volgende diensten : 1° een dienst bedoeld in artikel 283, tweede lid, van van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;2° een dienst gemachtigd om gehandicapte personen op te vangen;3° een erkende dienst met als doel de opvang of de huisvesting van kinderen of bejaarde personen;4° een zorginstelling. Onderafdeling 3 - Voorwaarden betreffende het begeleidingspersoneel

Art. 1326.§ 1. Behalve het personeel belast met de administratieve of de onderhoudstaken, is het begeleidingspersoneel hoe dan ook houder van één van de volgende titels : 1° einddiploma of -getuigschrift van het hoger secundair onderwijs;2° studie- of kwalificatiegetuigschrift inzake kinderverzorging;3° studie- of kwalificatiegetuigschrift inzake gezins-sanitaire hulp of polyvalente hulp;4° brevet van ziekenhuisverpleger(-verpleegster). § 2. In afwijking van § 1 kan het beheerscomité van "AWIPH" beslissen de hoedanigheid van directeur te verlenen aan de persoon die de rechtspersoon als dusdanig aanwijst, ongeacht het diploma waarvan hij houder is, voorzover hij minimum drie jaar nuttige ervaring inzake beheer heeft in één van de volgende diensten : 1° een dienst bedoeld in artikel 283, tweede lid, van van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;2° een dienst gemachtigd om gehandicapte personen op te vangen;3° een erkende dienst met als doel de opvang of de huisvesting van kinderen of bejaarde personen;4° een zorginstelling.

Art. 1327.§ 1. Wat betreft de diensten die gedeeltelijke activiteiten organiseren, uitsluitend overdag of uitsluitend 's avonds en 's nachts, zijn de minimumnormen inzake de prestaties van het begeleidingspersoneel vastgelegd als volgt : 1° als het aantal personen lager is dan zestien, presteert een begeleidingspersoneelslid minstens een vierdetijds voor de eerste vijf personen en vanaf zes personen minstens een bijkomende vierdetijds per volle schijf van drie personen;2° als het aantal personen gelijk is aan zestien of meer, telt het begeleidingspersoneel minstens één persoon die voltijds presteert per volle schijf van zeven personen. § 2. Wat betreft de diensten die permanente activiteiten overdag en 's nachts organiseren, zijn de minimumnormen inzake de prestaties van het begeleidingspersoneel vastgelegd als volgt : 1° als het aantal personen lager is dan zestien, presteert een begeleidingspersoneelslid minstens een vierdetijds per persoon;2° als het aantal personen gelijk is aan zestien of meer, telt het begeleidingspersoneel minstens één persoon die voltijds presteert per volle schijf van vier personen. § 3. Een voltijdse betrekking kan bekleed worden door verschillende leden die deeltijds presteren op voorwaarde dat ieder van hen houder is van de vereiste titel of, in voorkomend geval, het bewijs levert van de nuttige ervaring erkend overeenkomstig de bepalingen van artikel 1326 en dat het totaal van de prestaties van bedoeld deeltijdse personeel minstens gelijk is aan het totaal van de prestaties van een voltijds in dienst genomen personeel. § 4. De §§ 1 tot 3 zijn niet toepasselijk op de activiteiten bedoeld in artikel 1315, 2°, tweede lid.

Art. 1328.De dienst legt de afschriften van de diploma's, getuigschriften en attesten ter inzage van "AWIPH".

Bij hun indienstneming moeten de personeelsleden van de diensten een uittreksel uit het strafregister aan de dienst overleggen dat vrijgesteld is van veroordelingen tot correctionele straffen voor wanbedrijven die onverenigbaar zijn met de functie, of tot criminele straffen.

Art. 1329.De dienst bezorgt "AWIPH" aan het einde van elk bestemmingsjaar uiterlijk 31 maart een lijst van het personeel dat het gedurende dat jaar in dienst genomen en bezoldigd heeft. Die lijst wordt opgesteld overeenkomstig een model dat door "AWIPH" bepaald wordt.

Onderafdeling 4 - Voorwaarden betreffende het beheer van het personeel

Art. 1330.De dienst evalueert zijn activiteit minstens één keer per jaar.

Het project van de dienst, zijn bijwerkingen en het jaarverslag over de evaluatie van de activiteit van de dienst worden in samenspraak met het begeleidingspersoneel opgesteld en hem doorlopend ter inzage gelegd.

Art. 1331.Op grond van het project van de dienst stelt de dienst een opleidingsplan op voor het begeleidingspersoneel. Dat plan loopt minstens twee jaar.

Dat plan, opgemaakt na een bespreking met de betrokken actoren, bepaalt de nagestreefde doelstellingen. Het omschrijft de banden tussen de globale omgeving van de dienst, de dynamiek van het project van de dienst en de ontwikkeling van de vaardigheden van het personeel. Het definieert de evaluatiecriteria, -modaliteiten en de periodiciteit ervan voor die drie aspecten. Het bevat zowel de door "AWIPH" voorgestelde opleidingen als andere programma's.

Wat betreft het personeel van de diensten die onder de plaatselijke besturen en de provincies ressorteren, ligt het in het eerste lid bedoelde vormingsprogramma in de lijn van het vormingsprogramma dat werd uitgewerkt op initiatief van de gewestelijke vormingsraad, ingesteld bij het decreet van 6 mei 1999 tot oprichting van de gewestelijke vormingsraad voor de personeelsleden van de plaatselijke en provinciale besturen van Wallonië.

Onderafdeling 5 - Voorwaarden betreffende de opvang van personen

Art. 1332.§ 1. De opvang van personen is onderworpen aan het sluiten van een overeenkomst tussen de rechtspersoon en de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger.

De overeenkomst vermeldt hoe dan ook : 1° de identiteit van de partijen, de woonplaats, de nationaliteit en de geboortedatum van de persoon;2° de diensten die aan de persoon verstrekt worden, met name inzake alimentatie, hygiëne, gezondheidszorg en begeleidingsactiviteiten;3° het bedrag van de financiële bijdrage die de kosten van de verstrekte diensten dekt;4° de looptijd ervan;5° de opzegvoorwaarden voor elke ondertekenende partij, met name de duur van de vooropzeg en de omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot de heroriëntering of het ontslag van de persoon;6° de risico's in overweging genomen door de polisverzekering die de burgerlijke aansprakelijkheid dekt van de dienst of van de personen voor wie hij aansprakelijk is;7° rekening houdende met de vrije keuze van de geneesheer door de persoon of, desgevallend, door zijn wettelijke vertegenwoordiger, de identiteit en de personalia van de geneesheer die bevoegd is om toe te zien op het geven van de medicijnen en op de zorgen verstrekt aan de persoon;8° de openingsdagen en -uren van de dienst;9° de modaliteiten voor de bescherming van de persoon wat betreft het in bewaring geven van de goederen, garanties en waarden die aan de directie worden toevertrouwd, alsook de modaliteiten voor het eventuele beheer daarvan;10° de modaliteiten betreffende de toegang van de opvangplaats voor de familieleden, de vrienden, de geestelijken en de leke raadslieden wiens aanwezigheid gevraagd wordt door de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger;11° dat de directie het respect van het privéleven van de persoon garandeert, alsook van zijn ideologische, filosofische en religieuze overtuigingen, en van het goed zedelijk gedrag; 12° dat de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger het recht heeft om uitvoerig ingelicht te worden over alle vraagstukken i.v.m. zijn opvang. § 2. De overeenkomst mag niet na de effectieve opvang van de persoon gesloten worden. § 3. De diensten bezorgen de berichten van aankomst en vertrek van de door hen onthaalde of gehuisveste begunstigden binnen drie dagen aan het gewestelijk bureau van het geografisch gebied waaronder ze ressorteren.

Art. 1333.Het bedrag van de financiële bijdrage bedoeld in artikel 1332, § 1, tweede lid, 3°, mag, wat de gehandicapte personen betreft, niet hoger zijn dan 150 % van de bedragen bedoeld in de artikelen 1276 tot en met 1284.

Art. 1334.Onderstaande kosten kunnen als toeslag bovenop dat maximumbedrag geëist worden voorzover ze niet het voorwerp uitmaken van een wettelijke of reglementaire tegemoetkoming : 1° het deel van de prothesekosten dat voor rekening van de gehandicapte persoon blijft;2° de vervoerskosten die de gehandicapte persoon betaalt om zich van de dienst naar zijn woonplaats, zijn werk of een onderwijsinrichting te begeven en omgekeerd;3° de schoolkosten; 4° de specifieke kosten i.v.m. incontinentie; 5° de kosten voor technische bijstand zoals wagentjes en andere mechanische of elektrische voorzieningen;6° het deel van de farmaceutische kosten die niet gedekt worden door de tegemoetkoming van een verzekeringsinstelling;7° de kosten om de gehandicapte persoon op zijn verzoek of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger een comfort of ontplooiings- en recreatiemogelijkheden te waarborgen die niet inspelen op vitale behoeften. Onderafdeling 6 - Voorwaarden betreffende de lokalen en de installaties

Art. 1335.§ 1. Naast hun toegankelijkheid naargelang van de handicap van de personen voldoen de activiteitenplaatsen overdag aan de volgende minimumnormen : 1° ze worden regelmatig onderhouden en zijn het voorwerp van alle nodige hygiëne- en preventiemaatregelen;2° ze zijn uitgerust om brand te voorkomen en te bestrijden;3° ze worden voldoende verlucht en verlicht en hebben een minimumtemperatuur van 20° C wanneer ze toegankelijk zijn voor personen 4° ze zijn beveiligd wat betreft de opening en de sluiting van ramen en deuren en de toegang tot de directe omgeving;5° ze zijn functioneel en voldoende uitgerust wat keuken en meubilair betreft, waarbij het meubilair aangepast is aan de handicaps van de personen.Die laatste is aangepast aan de handicaps van de personen; 6° ze beschikken over voldoende aparte en gepaste sanitaire installaties, met minstens één toilet voor tien personen;7° naast de toiletten en de eetkamer zijn wastafels geïnstalleerd. § 2. Behalve de naleving van de minimumnormen bedoeld in § 1 voldoet de huisvestingsplaats aan de volgende minimumnormen : 1° ze beschikt over kamers die uitgerust zijn om een vlot toezicht toe te laten, waarbij het privé-leven gerespecteerd wordt en de aan de personen voorbehouden ruimte niet kleiner is dan : a) 8 m2 per persoon in een individuele kamer;b) 3 m2 per persoon onder 3 jaar, 5 m2 per persoon tussen 3 en 5 jaar en 6 m2 per persoon boven 5 jaar in een gemeenschappelijke kamer, waarbij de ruimte tussen de bedden zowel in de lengte als in de breedte niet kleiner is dan 80 centimeter;2° ze beschikt over een beveiligd bad of douche per schijf van twaalf personen;3° ze beschikt over nachtverlichting. § 3. Behalve de naleving van de minimumnormen bedoeld in de §§ 1 en 2 mogen niet meer dan zes personen per huisvestingsplaats zelfstandig leven in individuele of gemeenschappelijke woningen bedoeld in artikel 1315, 2°, laatste lid.

Art. 1336.De installatie van een teletoezichtsysteem in een huisvestingsplaats is onderworpen aan de instemming van het Beheerscomité van "AWIPH".

Het teletoezichtsysteem is het meest geschikte middel om betrokken personen de veiligheid en de zorgkwaliteit te garanderen die hun handicap vereist.

De persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger moet instemmen met de installatie en een weigering mag niet de ontbinding van de overeenkomst tot gevolg hebben.

Beeldopname is verboden, behalve voor therapeutische doeleinden.

Het Beheerscomité van "AWIPH" wint het advies in van de bevoegde Raad van Advies.

Onderafdeling 7 - Voorwaarden inzake sectorale programmering

Art. 1337.Om een aanvraag om erkenning bij "AWIPH" in te dienen, voldoen de diensten aan één van de volgende programmeringsvoorwaarden : 1° ze bieden bijkomende diensten of opvangmogelijkheden aan naast die aangeboden door de erkende en gesubsidieerde residentiële diensten, dagonthaaldiensten, diensten voor plaatsing in gezinnen, voor vroegtijdige hulp, integratiehulp, begeleiding of hulp in het dagelijks leven van hun subregio;2° ze bieden diensten of opvangmogelijkheden aan die niet of onvoldoende ontwikkeld zijn in hun subregio;3° ze begeleiden gehandicapte personen uit categorieën waarvoor onvoldoende of geen diensten worden aangeboden door de erkende en gesubsidieerde residentiële diensten, dagonthaaldiensten, diensten voor plaatsing in gezinnen, voor vroegtijdige hulp, integratiehulp, begeleiding of hulp in het dagelijks leven van hun subregio.

Art. 1338.Vooraleer "AWIPH" een beslissing neemt, verzoekt het de subregionale coördinatiecommissies om advies over de programmeringstoestanden bedoeld in artikel 1337. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring Afdeling 1 - Algemeen beginsel

Art. 1339.Binnen de perken van de beschikbare kredieten kunnen de in het kader van hoffdstuk 2 van deze titel erkende diensten op eigen verzoek voor hetvolgende in aanmerking komen : 1° een jaarlijkse subsidie bij wijze van tegemoetkoming in de personeels- en werkingskosten. De personeels- en werkingskosten komen slechts in aanmerking voor een subsidie als ze niet worden gedekt door een andere financieringsbron; 2° wat betreft de diensten die door een private inrichtende macht worden georganiseerd : a) een specifieke subsidie ter financiering van de compenserende betrekkingen ingevolge de toekenning van drie bijkomende verlofdagen per jaar;b) een specifieke subsidie om de loonsverhogingen te financieren die resulteren uit de valorisatie van de lastige uren. Afdeling 2 - Berekening van de jaarlijkse subsidies

Art. 1340.Het bedrag van de jaarlijkse subsidie voor het betrokken jaar wordt berekend als volgt : 1° voor elke dienst en voor elke categorie zoals bepaald in artikel 1252, wordt het aantal voltijds equivalenten gehandicapte personen berekend die tijdens het vorige kalenderjaar in aanmerking zijn gekomen voor activiteiten van de erkende dienst. Het voltijds equivalent van elke persoon die de dienst tijdens het betrokken jaar heeft bezocht, wordt verkregen na deling door 365 van het aantal dagen inbegrepen tussen : a) de datum van opvang door de dienst van de gehandicapte persoon als die datum in het betrokken kalenderjaar inbegrepen is of 1 januari van het betrokken jaar als de opvang vóór 1 januari van dat kalenderjaar heeft plaatsgevonden;b) en de datum waarop de gehandicapte persoon de dienst heeft verlaten als die datum in het betrokken kalenderjaar inbegrepen is of 31 december van dit kalenderjaar als het verlaten na het betrokken of niet-aangegeven jaar plaatsvindt. De som van de resultaten die voor elke persoon per categorie handicap behaald worden, is het aantal VTE van de dienst; 2° het aantal punten van de erkende dienst wordt verkregen door de som van de resultaten van VTE van de dienst voor elke categorie handicap te vermenigvuldigen met een coëfficiënt gelijk aan : a) 0,175 voor categorie A als de dienst dagactiviteiten organiseert;b) 0,1 775 voor categorie B als de dienst dagactiviteiten organiseert;c) 0,25 voor categorie C als de dienst dagactiviteiten organiseert;d) 0,705 voor categorie A als de dienst slechts voor een verzorging 's nachts zorgt;e) 0,7 275 voor categorie B als de dienst slechts voor een verzorging 's nachts zorgt;f) 0,75 voor categorie C als de dienst slechts voor een verzorging 's nachts zorgt;g) 0,78 voor categorie A als de dienst dagactiviteiten organiseert en voor een verzorging 's nachts zorgt;h) 0,82 voor categorie B als de dienst dagactiviteiten organiseert en voor een verzorging 's nachts zorgt;i) 1 voor categorie C als de dienst dagactiviteiten organiseert en voor een verzorging 's nachts zorgt;3° het totaal aantal punten van de dienst wordt verkregen door het optellen van de punten verkregen van het geheel van de dienst;4° het bedrag van de door elke dienst verdiende subsidie wordt berekend door het bedrag van de kredieten beschikbaar voor de uitvoering van hoffdstukken 1 tot en met 4 van deze titel te vermenigvuldigen met het aantal punten behaald door de dienst en gedeeld door het totaal aantal punten verkregen door de optelling van de totaliteit van de punten toegekend aan het geheel van de diensten bedoeld in hoffdstukken 1 tot en met 4 van deze titel. Afdeling 3 - Toekenningsprocedure

Art. 1341.§ 1. De subsidieaanvraag wordt uiterlijk 1 maart van het subsidiejaar per post ingediend bij de diensten van "AWIPH".

Ze bevat de gegevens bedoeld in artikel 1340 die betrekking hebben op het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar. § 2. De subsidie van het lopende jaar wordt geschat op basis van de gegevens van het vorige jaar en is het voorwerp van een voorschot gelijk aan 70 % van de subsidie, die geraamd wordt op grond van de gegevens verstrekt bij de aanvraag. Dat voorschot wordt betaald in de loop van de eerste semester van het subsidiejaar. § 3. Het saldo van de subsidie wordt uitbetaald in de loop van het laatste kwartaal van het subsidiejaar, rekening houdende met het gestorte voorschot en met de gegevens bedoeld in artikel 1340 betreffende het subsidiejaar die uiterlijk 30 november van het subsidiejaar door de dienst worden meegedeeld.

Art. 1342."AWIPH" richt binnen dertig dagen na de verzending van de subsidieaanvraag een bericht van ontvangst van het dossier aan de aanvrager indien het volledig is.

Als het dossier onvolledig is, brengt "AWIPH" de aanvrager in dezelfde voorwaarden op de hoogte en wijst het hem tegelijkertijd op de ontbrekende stukken.

Binnen dertig dagen na verzending van het volledige dossier stuurt "AWIPH" een bericht van ontvangst van het dossier naar de aanvrager als het volledig is.

Art. 1343.De inspectiediensten van "AWIPH" gaan na of de bepalingen van hoofdstuk 3 van deze titel in acht genomen worden door de dienst.

Een verslag daarover wordt aan de leden van het Beheerscomité overgemaakt om zijn besluitvorming te vergemakkelijken.

Art. 1344.Het Beheerscomité beslist binnen twee maanden na ontvangst van het volledige dossier betreffende de subsidieaanvraag.

Art. 1345.Het subsidiebedrag voor het jaar wordt in de beslissing van "AWIPH" vermeld.

Art. 1346.De bedragen bedoeld in de artikelen 3, § 2, 8, § 2, 1, § 2, worden naar rato van de bedoelde maanden aan de schommelingen van de prijzenindex (gezondheidsindex) gekoppeld overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.

Art. 1347.Een evaluatie van de berekeningsmethode bedoeld in hoffdstuk 4 van deze titel zal in de loop van het tweede semester 2009 worden uitgevoerd. Daartoe dienen de diensten uiterlijk 15 september 2009 een behoorlijk ingevulde opgave van de bijkomende kosten ingevolge de valorisatie van de ongemakkelijke uren naar "AWIPH" te sturen. Deze opgave wordt opgesteld op basis van het door "AWIPH" bepaalde model. HOOFDSTUK IV. - Controle en sancties

Art. 1348.Indien het beheerscomité vaststelt dat één of verschillende van de erkenningsvoorwaarden en -normen bedoeld in afdeling 3 van hoffdstuk 1 en in afdeling 1 van hoffdstuk 3 niet of niet meer worden vervuld, kan het beheerscomité bij de hernieuwing of op elk ander tijdstip de erkenning voorwaardelijk behouden, opschorten of intrekken en de jaarlijkse subsidie verminderen na de dienstverantwoordelijke gehoord te hebben.

Bij voorwaardelijk behoud van de dienst wordt de beslissing gekoppeld aan verplichtingen die de dienst moet nakomen binnen een bepaalde termijn na afloop waarvan het beheerscomité kan beslissen tot de opschorting of de intrekking van de erkenning.

De opschorting van de erkenning houdt het verbod in om nieuwe personen op te nemen.

Ongeacht de eindbeslisisng van het beheerscomité van "AWIPH", dient laatstgenoemde deze beslissing bij ter post aangetekend schrijven of op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend te versturen. Deze beslissing is uitvoerend zodra er kennis van gegeven is.

Art. 1349.« AWIPH » deelt zijn beslissingen tot weigering, opschorting, gehele of gedeeltelijke intrekking van zijn beslissingen aan de bevoegde burgemeester mee, om deze te laten beslissen over een eventuele sluiting van de plaats of van de plaats van activiteiten.

Bij sluiting van de plaats of van de plaats van activiteiten, kan « AWIPH » de medewerking eisen van elke erkende en gesubsidieerde dienst om de aldus geëvacueerde personen van noodopvang te voorzien. HOOFDSTUK V. - Machtiging tot verzorging van gehandicapte personen Afdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 1350.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° verzorging : de verzorging zoals bedoeld in artikel 288 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek. De verzorging kan educatief, medisch, therapeutisch, psychologisch, sociaal van aard zijn.

Ze past in de beginselen vervat in het actieplan 2006-2015 van de Raad van Europa voor de bevordering van de rechten en de volledige participatie van personen met een handicap aan de maatschappij zoals uiteengezet in Aanbeveling Rec(2006)5.

Zij beoogt integratie op school, in de maatschappij, in de cultuur of in het arbeidsproces.

Ze kan eveneens ertoe strekken de wederopname van gehandicapte personen in gezinsverband of hun verzelfstandiging in individuele of communautaire woningen voor te bereiden; 2° diensten : de structuren voor gehandicapte personen geregeld door de rechts- of natuurlijke personen beoogd in artikel 288 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;3° verzorgingsregeling : verzorging overdag, 's nachts of overdag en 's nachts;4° beheerder : de natuurlijke of rechtspersoon die gehandicapte personen verzorgt;5° directeur : de door de beheerder aangewezen natuurlijke persoon (personen) die belast is (zijn) met het dagelijkse beheer van de plaatsen waar de verzorging doorgaat;6° tewerkstellingskadaster : de lijst op naam van het tewerkgestelde en bezoldigde personeel tijdens elk werkjaar, opgesplitst per functie en categorie zoals opgenomen in bijlage 116 met vermelding voor elk lid van het personeel van de contractuele weekduur van de arbeidstijd en het totaal van de bezoldigde uren tijdens het werkjaar en de geldelijke anciënniteit;7° Kadaster van de opgevangen personen : de lijst van de gehandicapte personen opgevangen tijdens elk werkjaar met vermelding voor elk van hen van de naam, de voornaam, het geboortejaar, het geslacht, de nationaliteit, het adres van de woonplaats van de persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger, de overheid of overheden verantwoordelijk voor de plaatsing en de financiering. Afdeling 2 - Voorwaarden voor de toekenning en het behoud van de

erkenning Onderafdeling 1 - Voorwaarden voor de leiding van de dienst en de directeur

Art. 1351.De dienst moet onder de leiding staan van een directeur, natuurlijke persoon bezoldigd voor die functie en bevoegd om, wanneer de dienst geregeld wordt door een rechtspersoon en onder haar verantwoordelijkheid, het dagelijks beheer van de dienst waar te nemen hoe dan ook wat betreft : a) het personeelsbeheer;b) de toepassing van de geldende regelgevingen;c) de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met "AWIPH".

Art. 1352.Er moet de hele tijd in een daadwerkelijke leiding over de dienst voorzien worden.

Bij afwezigheid van de directeur moet een gemachtigd personeelslid in spoedgevallen in staat zijn de nodige maatregelen te treffen en zowel de externe als de interne verzoeken in te willigen.

Art. 1353.De directeur moet beschikken over volgende kwalificaties : 1° ofwel houder zijn van een einddiploma of -getuigschrift van het al dan niet universitair hoger onderwijs (volledig leerplan of sociale promotie) met pedagogische, psychologische, sociale of paramedische oriëntering;2° ofwel houder zijn van een gelijkwaardig diploma uitgereikt in een ander land van de Europese Unie.

Art. 1354.In afwijking van § 1 kan het beheerscomité van "AWIPH" beslissen de hoedanigheid van directeur te verlenen aan iedere andere houder van een einddiploma of -getuigschrift uit het voltijds onderwijs of de sociale bevordering, verkregen in België of in een ander land van de Europese Unie als laatstgenoemde zich ertoe verbindt binnen de vier jaar die volgen op 1 september van het jaar van zijn verbintenis te slagen voor de opleiding in twee jaren van honderd vijftig uur "Beheer van diensten voor gehandicapte personen" ingericht door een opleidingenverstrekker of een onderwijsinstelling erkend door de Franse Gemeenschap en waarvan de inhoud goedgekeurd is door het beheerscomité van "AWIPH".

Art. 1355.De directeur dient minstens de volgende prestaties te verstrekken : 1° indien het aantal verzorgde gehandicapte personen lager is dan of gelijk is aan vijftien, dient de directeur minstens een kwarttijdse betrekking vervullen;2° indien het aantal verzorgde gehandicapte personen lager is dan of gelijk is aan vijftien, dient de directeur minstens een halftijdse betrekking vervullen;3° indien het aantal verzorgde gehandicapte personen hoger is aan dertig, dient de directeur een voltijdse betrekking vervullen.

Art. 1356.De directeur mag niet veroordeeld zijn voor correctionele straffen betreffende misdrijven die onverenigbaar zijn met het ambt, noch voor criminele straffen.

Onderafdeling 2 - Voorwaarden betreffende het personeel

Art. 1357.De leden van het educatieve en het niet-educatieve personeel moeten over een strafregister beschikken dat vrij van veroordelingen tot correctionele straffen betreffende misdrijven die onverenigbaar zijn met het ambt, of tot criminele straffen.

Zij dienen de beheerder bij hun indienstneming een afschrift te verstrekken van hun strafregister dat hoogstens één maand oud is.

Art. 1358.Het educatieve begeleidend personeel moet verplicht onder één van de functies bedoeld in bijlage 116 vallen.

Het niet-educatieve begeleidend personeel moet verplicht onder één van de functies bedoeld in bijlage 117 vallen.

Art. 1359.§ 1. De minimumnorm voor de prestaties van het educatieve begeleidend personeel wordt vastgesteld op 0,6 bezoldigde voltijdsequivalenten per opgevangen gehandicapte persoon.

Minstens de helft van dat personeel moet minstens opvoeder van klasse 2A of klasse 2 zijn.

Per aangevangen schijf van 15 gehandicapte personen moet minstens één voltijdse gespecialiseerde opvoeder of psycho-medisch-sociale werknemer deel uitmaken van het educatieve begeleidend personeel.

De minimumnorm voor de prestaties van het niet-educatieve begeleidend personeel wordt vastgesteld op 0,15 bezoldigde voltijdsequivalenten per opgevangen gehandicapte persoon. § 3. Op de plaatsen waar gehandicapte personen enkel overdag of enkel 's nachts verzorgd worden, worden de minimumnormen bedoeld in § 1, lid 1, en in § 2, respectievelijk gedeeld door twee en met één derde verminderd.

Onderafdeling 3 - Voorwaarden betreffende de hygiëne en de Gezondheid

Art. 1360.De plaatsen waar activiteiten doorgaan moet vlot toegankelijk zijn voor de bewoners.

Daarnaast moeten ze voldoen aan volgende minimumnormen : 1° regelmatig onderhouden worden en het voorwerp uitmaken van alle nodige hygiëne- en profylactische maatregelen;2° uitgerust zijn om brand te voorkomen en te bestrijden;3° voldoende verlucht en verlicht zijn en een minimumtemperatuur van 20 ° C hebben wanneer ze toegankelijk zijn voor personen;4° beveiligd zijn wat betreft de opening en de sluiting van ramen en deuren en de toegang tot de directe omgeving;5° functioneel en voldoende uitgerust zijn wat keuken en meubilair betreft, waarbij het meubilair aangepast is aan de handicaps van de personen.Die laatste is aangepast aan de handicaps van de personen; 6° beschikken over voldoende aparte en gepaste sanitaire installaties, met minstens één toilet voor tien personen;7° naast de toiletten en de eetkamer zijn wastafels geïnstalleerd.

Art. 1361.De plaats van opvang moet voldoen aan volgende minimumnormen : 1° uitgerust zijn met kamers die zodanig ingericht zijn dat een vlotte bewaking mogelijk wordt gemaakt met strikte naleving van het privéleven en waar de plaats voorbehouden aan de personen niet lager mag zijn dan : a) 8 m2 per persoon in een individuele kamer;b) 3 m2 per persoon onder 3 jaar, 5 m2 per persoon tussen 3 en 5 jaar en 6 m2 per persoon boven 5 jaar in een gemeenschappelijke kamer, waarbij de ruimte tussen de bedden zowel in de lengte als in de breedte niet kleiner is dan 80 centimeter;2° ze beschikt over een beveiligd bad of douche per schijf van twaalf personen;3° ze beschikt over nachtverlichting.

Art. 1362.De dienst moet over een huishoudelijk reglement beschikken waarin minstens volgende gegevens vermeld zijn : 1° de nauwkeurige identificatie (naam, zetel, aard, rechtsvorm) van de rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het beheer van de dienst, de datum van de erkenning en de duur ervan wanneer de dienst reeds erkend is;2° de doelstellingen van de dienst en het geheel van de diensten die hij verleent, met een beschrijving van de op te vangen of te huisvesten begunstigden; 3° in voorkomend geval, de bijzondere opvangvoorwaarden, met name die i.v.m. de proefperiode, de specifieke kenmerken van de begunstigden zoals leeftijd, geslacht, al dan niet bijkomende handicaps; 4° de redenen waarom een gehandicapte persoon moet worden geheroriënteerd of uit de dienst weggestuurd, de duur van de opzegging;5° de wijze waarop eventuele bezwaren, suggesties en opmerkingen moeten worden ingediend en behandeld;6° de wederzijdse rechten en verplichtingen van de begunstigde, van zijn wettelijke vertegenwoordiger en de dienst;7° de risico's die door de door de dienst gesloten verzekeringspolissen gedekt worden.

Art. 1363.§ 1. Het aantal opgevangen begunstigden mag niet hoger zijn dan de onthaal- of huisvestingscapaciteit zoals bedoeld in artikel 1366, § 2, 2°. § 2. De dienst moet alle personeelsvoorwaarden waarvan sprake in de artikelen 1357, 1358 en 1359 naleven zodra bewoners opgevangen worden. § 3. Elke verzorging wordt ondergeschikt gemaakt aan de voorafgaandelijke ondertekening van een overeenkomst tussen de beheerder en de gehandicapte persoon of diens vertegenwoordiger waarin minstens de vragen gesteld in bijlage 115 aan bod komen. § 4. Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 315 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek moet de dienst "AWIPH" jaarlijks een werkgelegenheidskadaster en een kadaster van de opgevangen personen overmaken.

De diensten moeten die kadasters, behoorlijk ingevuld op formulieren opgelegd door "AWIPH", uiterlijk tegen 31 maart volgend op het afgelopen werkjaar opsturen. § 5. De dienst moet voor iedere opname van een gehandicapte persoon een verzekeringspolis aangaan : a) ter dekking van de burgerlijke aansprakelijkheid of van de personen waarvoor hij aansprakelijk is in verband met iedere schade die een gehandicapte persoon veroorzaakt dan wel ondergaat.De verzekering dient aan te geven dat de gerechtigde de hoedanigheid van derde behoudt en de schade dekken tot en met een minimumbedrag van 2.478.935,25 euro voor lichamelijke schade en 247.893,52 euro voor materiële schade per schadepost; b) ter dekking van alle schade veroorzaakt door een gerechtigde die zijn civiele aansprakelijkheid niet in opspraak zou brengen of van alle schade die hem tijdens de begeleiding zou zijn toegebracht. In dat geval dekt de verzekering het overlijden voor een minimumbedrag van 2.478,94 euro, de permanente ongeschiktheid tegen een minimumbedrag van 12.394,68 euro en de behandelingskosten tegen een minimumbedrag 2.478,94 euro. § 6. De beheerder deelt "AWIPH" onmiddellijk de inlichtingen en wijzigingen mee in verband met : a) het huishoudelijk reglement;b) de identiteit en de precieze plaats waar de opgevangen personen verzorgd worden;c) de categorieën handicaps waar de opgevangen personen aan lijden;d) het aantal opgevangen personen;e) de identiteit van de directeur van de dienst;f) de configuratie van de instelling;g) de statuten van de beheerder indien het een rechtspersoon betreft. Hij deelt eveneens onmiddellijk elk stuk mee dat uitgaat van de gemeentelijke of regionale brandbestrijdingsdienst in verband met de veiligheid van de bewoners.

Op verzoek van "AWIPH" deelt de beheerder elk bijkomend stuk of elke bijkomende inlichting mee in verband met de veiligheid, de hygiëne of de naleving van de normen en verplichtingen waarvan sprake in dit hoofdstuk. Afdeling 3 - Vergunningsprocedure

Art. 1364.§ 1. De aanvraag van een toelating tot verzorging wordt door de beheerder aan "AWIPH" gericht, bij ter post aangetekend schrijven. Ze gaat vergezeld van de volgende documenten en inlichtingen : 1° een huishoudelijk reglement, beantwoordend aan de vereisten van artikel 1362;2° een nota met opgave van de categorie(ën) handicaps waaraan de personen die de dienst wil opvangen, lijden, hun aantal, hun geslacht en hun leeftijd;3° de identiteit van de directeur van de dienst, een uittreksel uit diens strafregister van minder dan drie maanden oud, een afschrift van zijn diploma's en, in voorkomend geval, een afschrift van diens arbeidsovereenkomst en de schriftelijke overdracht van bevoegdheden van de beheerder;4° een verslag van een gemeentelijke of regionale brandbestrijdingsdienst waarbij bevestigd wordt dat alle voorzorgsmaatregelen zijn getroffen om brand te voorkomen;dat verslag moet minder dan één jaar oud zijn en daarnaast de opvang- en huisvestingscapaciteit van de infrastructuren vermelden; 5° een plan van de inrichting met, voor elk niveau, de interne communicatiewegen, de bestemming van de lokalen, alsook, in voorkomend geval, het aantal bedden per kamer;6° het ondernemingsnummer van de beheerder.

Art. 1365.Als het dossier volledig is, stuurt "AWIPH" bij ter post aangetekend schrijven een bericht van ontvangst van de aanvraag voor een toelating tot verzorging aan de aanvrager, binnen de dertig dagen nadat die aanvraag werd opgestuurd. In het bericht van ontvangst wordt melding gemaakt van de beroepsmiddelen die openstaan bij uitblijven van een beslissing van "AWIPH" binnen de voorgeschreven termijn.

Als het dossier onvolledig is, brengt "AWIPH" de aanvrager volgens dezelfde procedure op de hoogte en wijst het hem tegelijkertijd op de ontbrekende stukken. Afdeling 4 - Beslissing over de vergunning

Art. 1366.§ 1. Het beheerscomité van "AWIPH" verstrekt een toelating tot verzorging aan de dienst die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 1351 tot 1356, 1360 tot 1362. § 2. "AWIPH" richt zijn beslissing aan de aanvrager binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de ontvangst van het volledige dossier betreffende de aanvraag om verzorging.

De beslissing tot toelating tot verzorging vermeldt : 1° de toegelaten verzorgingsregeling;2° het maximumaantal gehandicapte personen die verzorgd mogen worden;3° de plaats(en) waar de gehandicapte personen verzorgd worden. Afdeling 5 - Controle en sancties

Art. 1367.§ 1. Het beheerscomité van "AWIPH" garandeert de naleving van de wet- en regelgeving in het kader van de uitoefening van de controle op de diensten beoogd bij dit hoofdstuk overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 315 tot 320 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek. § 2. Bij schending van de voorwaarden voorzien bij de artikelen 1351 tot en met 1362 kan het beheerscomité van "AWIPH", na de beheerder te hebben gehoord, beslissen tot de opschorting of de gehele dan wel gedeeltelijke intrekking tot de beperking in de tijd van de onbepaalde duur van de toelating tot verzorging.

De beperking in de tijd van de onbepaalde duur van de toelating tot verzorging gebeurt door de toekenning door het beheerscomité van "AWIPH" van een voorlopige toelating tot verzorging met een duur van drie jaar.

Na afloop van die periode wordt de erkenning voor onbepaalde duur verleend, behalve andersluidende beslissing van het Beheerscomité.

Indien nodig kan het comité eveneens beslissen tot de sluiting van de plaats van de opname. Hij kan dezelfde beslissingen treffen na de beheerder te hebben gehoord, bij schending van de verplichtingen vernoemd in artikel 1363. § 3. De opschorting van de erkenning tot verzorging houdt het verbod in om nieuwe personen op te nemen. § 4. De beslissingen waarvan sprake in § 2 worden aan de beheerder medegedeeld bij ter post aangetekend schrijven of per deurwaardersexploot.

Zij zijn onmiddellijk na hun kennisgeving uitvoerbaar.

Art. 1368."AWIPH" deelt aan de bevoegde burgemeester zijn beslissingen mee tot weigering, gehele dan wel gedeeltelijke intrekking van de toelating tot verzorging.

Het Agentschap kan de medewerking eisen van elke dienst om in de noodopvang te voorzien van de gehandicapte personen die weggeleid moeten worden. Afdeling 6 - Klachten

Art. 1369.Elke klacht betreffende de opname van een gehandicapte persoon wordt per brief aan "AWIPH" gericht, dat er ontvangst van bericht binnen de tien dagen en daarna de klacht behandelt. "AWIPH" deelt de bezwaarindiener, de directie, de beheerder van de dienst en de autoriteiten verantwoordelijk voor de plaatsing of de financiering het gevolg mee dat aan dat bezwaar gegeven wordt.

TITEL XIII. - Experimentele en vernieuwende stelsels

Art. 1370.De in artikel 284 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde toelagen worden verleend na goedkeuring door de Minister van de programma's voor specifieke initiatieven.

Art. 1371.De toelagen voor de bevordering van specifieke initiatieven kunnen slechts worden verleend voor diensten, centra en instellingen waarvan de projecten : 1° niet het voorwerp zijn van een op artikel 283 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek gegronde beslissing;2° gespreid zijn over een maximumduur van drie jaar, eventueel verlengbaar op grond van een omstandig eindrapport opgemaakt door de dienst, het centrum of de instelling en dat de behaalde resultaten nader bepaalt;3° die een vernieuwend of experimenteel karakter tonen. TITEL XIV. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 1372.Voor de diensten die erkend zijn op 1 januari 2011, worden de bedragen van hun jaarlijkse toelage voor het lopende boekjaar gehandhaafd.

Art. 1373.§ 1. Voor de dienst die erkend is op de datum van toepassing van dit besluit, wordt het minimum aantal te begeleiden dossiers bepaald door het aantal voltijdse equivalenten die voor begeleidingstaken aangesteld zijn (ETPa) te vermenigvuldigen met 10.

Het aldus verkregen aantal dossiers wordt afgerond naar de hogere eenheid. § 2. Het aantal theoretische voltijdse equivalenten die voor begeleidingstaken aangesteld zijn (ETPa) wordt verkregen door het quotum voltijdse equivalenten personeelsleden buiten interventie (ETPhi) bedoeld in bijlage 48 van het aantal theoretische voltijdse equivalenten (ETPt) af te trekken. § 3. Het totaal aantal ETPt wordt verkregen door 85 % van de jaarlijkse toelage en van de toeslag wegens geldelijke anciënniteit bedoeld in de artikelen 1251 tot 1262, 1264, 1265, 1267, 1268 en 1270 tot 1273 te delen door de referentieschaal op grond van de gemiddelde anciënniteit van het personeel in dienst. Die schaal, bedoeld in bijlage 49, wordt vermeerderd met een coëfficiënt werkgeverslasten van 51,89 % voor de diensten georganiseerd door een private inrichtende macht en van 43,62 % voor de diensten georganiseerd door een openbare dienst.

Art. 1374.Voor de begeleidingsdiensten opgericht bij het decreet van 28 juli 1992 en erkend als begeleidingsdienst voor volwassenen op grond van dit besluit, alsook voor de diensten voor vroegtijdige hulpverlening opgericht bij het decreet van 12 juli 1990 en erkend als diensten voor vroegtijdige hulpverlening op grond van dit besluit zijn de bepalingen van artikel 580 van toepassing naargelang de natuurlijke vervanging van het tewerkgesteld personeel op 1 januari 2004.

Art. 1375.De werknemers die in een dienst voor vroegtijdige hulpverlening of voor begeleiding van volwassenen tewerkgesteld waren vóór de datum van inwerkingtredingen van dit besluit, behouden de bezoldiging gekoppeld aan de loonschaal en de andere geldelijke voordelen die op hen van toepassing waren.

De personeelsleden die op 1 januari 2004 in de hoedanigheid van directeur in dienst zijn genomen en die vóór die datum over de voor de uitoefening van die betrekking vereiste kwalificaties beschikten en de desbetreffende opleidingen hebben gevolgd, hebben de kwalificatie die vereist wordt om in aanmerking te komen voor de lasten bedoeld in bijlage 61.

De hoofdopvoeders en opvoeders groepsleiders bedoeld in titel 11 van boek 5 van het tweede deel van dit Wetboek die vóór 1 januari 2013 als begeleidingspersoneel in dienst genomen zijn op basis van de kwalificaties bedoeld in artikel 1284, behouden de bezoldiging gekoppeld aan de loonschaal en de andere geldelijke voordelen die op hen van toepassing waren vóór hun indienstneming door de dienst voor vroegtijdige hulpverlening of voor begeleiding van volwassenen voor zover zij voldoen aan de voorwaarden bedoeld in punt III van bijlage 61.

Art. 1376.§ 1. De directeurs die het bewijs kunnen leveren dat ze één van de opleidingen bedoeld in het ministerieel besluit van 13 maart 2003 met succes hebben gevolgd, worden vrijgesteld van de in bijlage 61 bedoelde opleidingscyclus " Beheerder van voor gehandicapte personen bestemde residentiële diensten en dagonthaaldiensten. § 2. Wat betreft de directeurs die op 1 januari 2004 niet zijn begonnen met het volgen van één van de opleidingen bedoeld in het ministerieel besluit van 13 maart 2003, gaat de in bijlage 61 bij hetzelfde besluit bedoelde vierjarige periode in op 1 januari 2007.

Art. 1377.De opvoeders van klasse 3, 2, 2B of 2A, alsook de kinderverzorgsters of gezinshelp(st)ers die tewerkgesteld waren in een dagonthaaldienst voor jongeren en die overeenkomstig artikel 81ter van het besluit van 9 oktober 1997 tewerkgesteld worden door een dienst voor integratiehulp, worden geacht te voldoen aan de minimale kwalificatie vereist voor de uitoefening van de begeleidingsfunctie bedoeld in bijlage 67.

De personeelsleden die op 1 januari 2003 in de hoedanigheid van directeur in dienst zijn genomen en die vóór die datum over de voor de uitoefening van die betrekking vereiste kwalificaties beschikten en de desbetreffende opleidingen hebben gevolgd, hebben de kwalificatie die vereist wordt om in aanmerking te komen voor de lasten bedoeld in bijlage 71.

De hoofdopvoeders en opvoeders groepsleiders bedoeld in titel 11 van boek 5 van het tweede deel van dit Wetboek die op grond van de kwalificaties bedoeld in de artikelen 1247 tot en met 1250 als begeleidingspersoneel in dienst genomen zijn, behouden de bezoldiging gekoppeld aan de loonschaal en de andere geldelijke voordelen die op hen van toepassing waren vóór hun indienstneming door de dienst voor vroegtijdige hulpverlening of voor begeleiding van volwassenen voor zover zij voldoen aan de voorwaarden bedoeld in punt III van bijlage 71.

Art. 1378.De directeurs die het bewijs kunnen leveren dat ze één van de opleidingen bedoeld in het ministerieel besluit van 13 maart 2003 met succes hebben gevolgd, worden vrijgesteld van de in bijlage 71 bedoelde opleidingscyclus " Beheerder van voor gehandicapte personen bestemde residentiële diensten en dagonthaaldiensten.

Wat betreft de directeurs die op 1 januari 2003 niet zijn begonnen met het volgen van één van de opleidingen bedoeld in het ministerieel besluit van 13 maart 2003, gaat de in bijlage 63 bedoelde vierjarige periode in op 1 januari 2007.

Art. 1379.De werknemers die in een dagonthaaldienst voor jongeren tewerkgesteld waren en die overeenkomstig artikel 81ter van het besluit van 9 oktober 1997 aangeworven worden door een dienst voor integratiehulp, behouden de bezoldiging gekoppeld aan de loonschaal en de andere geldelijke voordelen die op hen van toepassing waren voor hun aanwerving door de dienst voor integratiehulp. Hun bezoldiging is een last die aanmerking genomen kan worden binnen de perken bedoeld in de bijlagen 70 en 71.

Art. 1380.De jongere die bij de omvorming van een dagonthaaldienst in een dienst voor integratiehulp, een tussenkomst van "AWIPH" genoot voor zijn opvang door een dagonthaaldienst, wordt geacht in aanmerking te komen voor een beslissing van "AWIPH" waarbij geconcludeerd wordt tot de noodzaak van een begeleiding door een dienst voor integratiehulp.

Art. 1381.De artikelen 642 tot en met 644 treden in werking op de datum van goedkeuring van het Samenwerkingsakkoord tussen de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest inzake schoolintegratiehulp voor gehandicapte jongeren en houden op van kracht te zijn zodra dat akkoord niet meer van toepassing is.

Art. 1382.De artikelen 725 tot en met 783 zijn vanaf 1 januari 2007 toepasselijk op de zorgdiensten erkend krachtens het besluit van de Waalse Regering van 1 april 1999 betreffende de hulpdiensten ivm de activiteiten van het dagelijks leven, zoals gewijzigd.

De zorgdiensten die o.a. erkend zijn krachtens het besluit van de Waalse Regering van 1 april 1999 betreffende de hulpdiensten ivm de activiteiten van het dagelijks leven, zoals gewijzigd op 1 januari 2007, behouden hun erkenning tot de vervaldatum ervan.

Art. 1383.De zorgdienstcoördinatoren die op 1 januari 2007 in de hoedanigheid van coördinatoren in dienst zijn genomen en die vóór die datum over de voor de uitoefening van die betrekking vereiste kwalificaties beschikten en de desbetreffende opleidingen hebben gevolgd, hebben de kwalificatie die vereist wordt om in aanmerking te komen voor de lasten bedoeld in bijlage 79.

Art. 1384.De voor het gehandicaptenbeleid bevoegde Minister kan de bijlage 82 jaarlijks bijwerken op voorstel van het beheerscomité.

Art. 1385.De artikelen 784 tot 820 zijn toepasselijk op de aanvraag om tegemoetkoming ingediend vanaf 1 augustus 2009.

De vroegere individuele beslissingen blijven geldig tot aan hun vervaldatum.

Art. 1386.De in artikelen 1044 en 1045 bedoelde leden van het begeleidingspersoneel in dienst op 1 januari 2003, worden geacht te voldoen aan de kwalificatievoorwaarden die vastliggen in artikel 1044.

Art. 1387.De gehandicapte werknemers die productieactiviteiten uitvoeren en de gehandicapte leden van het kaderpersoneel die op 1 januari 2003 tewerkgesteld zijn in een bedrijf voor aangepast werk en zonder onderbreking van hun arbeidsovereenkomst in hetzelfde bedrijf voor aangepast werk tewerkgesteld blijven, behouden het tegemoetkomingspercentage dat op die datum van kracht is. Het rendementsverlies kan echter opnieuw geëvalueerd worden door "AWIPH" of op aanvraag van het bedrijf voor aangepast werk op basis van de artikelen 1040 tot en met 1068.

Art. 1388.De subsidies die toegekend worden overeenkomstig de beslissingen die aan de BAW's tot 31 december 2009 worden betekend, worden geregeld overeenkomstig de bepalingen van toepassing vóór 1 januari 2010, met uitzondering van de bepalingen bedoeld in §§ 2 en 3 van artikel 1018.

Art. 1389.Voor de berekening van het jaarlijkse forfaitaire bedrag zoals bedoeld in artikel 1027 en betreffende de eerste vijfjarige periode die begint in 2010 is het aantal uren dat in aanmerking is genomen gelijk aan het jaarlijkse gemiddelde van het aantal uren dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een subsidie betreffende het onderhoud, zoals bepaald in artikel 1014 tijdens de laatste 8 kwartalen die op 30 juni 2009 eindigen.

Art. 1390.De subsidies betreffende de investeringen in uitrusting toegekend overeenkomstig artikel 3 van het ministerieel besluit van 5 september 1978 houdende vaststelling van de criteria voor toekenning van de toelagen voor de oprichting, de vergroting of de inrichting van beschutte werkplaatsen, waarvan de factureringsdatum van na 1 januari 2000 is en die niet in aanmerking zijn genomen op grond van de bij de artikelen 1015 tot en met 1037 en 1388 tot en met 1391, worden aan "AWIPH" terugbetaald na kennisgeving aan het BAW van het verschuldigde bedrag en tegen het ritme van de aflossing van de dankzij de subsidies gekochte uitrusting.

Art. 1391.In afwijking van artikel 1030, eerste lid, kunnen de in 2009 uitgevoerde investeringen in uitrusting in aanmerking worden genomen voor de controle op de bestemming van de vierjaarlijkse subsidie die tijdens de periode van 2010 tot 2014 aan de bedrijven voor aangepast werk wordt gestort.

Art. 1392.De bepalingen die de Federale Overheid moet wijzigen of vervangen door bepalingen van titel 11 van boek 5 van het tweede deel van dit Wetboek, zullen met de nodige aanpassingen toegepast worden.

Art. 1393.§ 1. De opvoeders-groepsleiders, de onderdirecteurs klasse I en de directeurs klasse I die het bewijs kunnen leveren dat ze één van de opleidingen bedoeld in het ministerieel besluit van 13 maart 2003 met succes hebben gevolgd, worden vrijgesteld van de in bijlage 102 bedoelde opleidingscyclus " Beheer van diensten voor gehandicapte personen ". § 2. Wat betreft de hoofdopvoeders, de opvoeders-groepsleiders, de onderdirecteurs klasse I en de directeurs klasse I die op 1 januari 1998 niet zijn begonnen met het volgen van één van bovenbedoelde opleidingen, gaat de in bijlage 102 bedoelde vierjarige periode in op 1 januari 2007.

Art. 1394.De personeelsleden die op 1 januari 2007 als kinderverzorg(st)er, gezins- en sanitaire help(st)er, ziekenoppasser(es) of in andere gelijkgestelde functies, als opvoeder, hoofdopvoeder, opvoeder-groepsleider, onderdirecteur, directeur in dienst zijn genomen en die vóór die datum beschikten over de voor de uitoefening van die betrekking vereiste kwalificaties en de desbetreffende opleidingen hebben gevolgd om in aanmerking te komen voor de lasten bedoeld in bijlage 102.

Art. 1395.§ 1. Bij wijze van overgangsmaatregel en in afwijking van artikelen 1353 en 1354 kan het beheerscomité van "AWIPH"voor de personen die onder contract waren op 23 juli 2009, beslissen de hoedanigheid van directeur te erkennen aan de persoon die als dusdanig aangewezen wordt door de beheerder, ongeacht het diploma waarvan hij houder is, op voorwaarde dat hij een nuttige beheerservaring heeft van minstens vier jaar in één van de volgende diensten : 1° een dienst bedoeld in artikel 283, tweede lid, van van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;2° een dienst gemachtigd om gehandicapte personen te verzorgen;3° een erkende dienst met als doel de opvang of de huisvesting van kinderen of bejaarde personen;4° een zorginstelling. Bij wijze van overgangsmaatregel en in afwijking van artikel 1358 kan het beheerscomité van "AWIPH" voor de personen die onder contract waren op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, beslissen de hoedanigheid van personeelslid te erkennen aan de persoon die als dusdanig aangewezen wordt door de beheerder, ongeacht het diploma waarvan hij houder is, op voorwaarde dat hij een nuttige ervaring heeft als educatief begeleider of dienstverstrekker van minstens vier jaar in één van de volgende diensten : 1° een dienst bedoeld in artikel 283, tweede lid, van van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;2° een dienst gemachtigd om gehandicapte personen op te vangen;3° een erkende dienst met als doel de opvang of de huisvesting van kinderen of bejaarde personen;4° een zorginstelling. Boek VI. - Hulp aan bejaarde personen TITEL I. - Inrichtingen voor bejaarde personen HOOFDSTUK I. - Normen waaraan de inrichtingen voor bejaarde personen moeten voldoen Afdeling 1 - Huisvesting en opvang van bejaarde personen van minder

dan 60 jaar

Art. 1396.1° De huisvesting van bejaarde personen van minder dan 60 jaar in de bedden van een rust-en verzorgingstehuis dat in aanmerking komt voor een bijzondere erkenning als centrum voor niet aangeboren hersenletsels in de zin van het koninklijk besluit van 21 september 2004, artikel 3bis en van bijlage 3 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning als rust- en verzorgingstehuis, als centrum voor dagverzorging of als centrum voor niet aangeboren hersenletsels, wordt toegelaten. 2° De huisvesting of de opvang van bejaarde personen van minder dan 60 jaar in een andere inrichting voor de huisvesting en de opvang van bejaarde personen dan die bedoeld in punt 1°, behoeft de vergunning van de Minister of van zijn afgevaardigde op grond van een met redenen omklede aanvraag van de inrichting vóór de opname. Afdeling 2 - Verplichte normen

Onderafdeling 1 - Normen betreffende brandbeveiliging en paniek

Art. 1397.De in bijlage 119 bedoelde normen inzake brandbeveiliging en paniek zijn toepasselijk op de rustoorden, de rust- en verzorgingstehuizen, de serviceflats en de centra voor dagverzorging en/of centra voor avond- en/of nachtopvang.

Art. 1398.In afwijking van artikel 1397 : 1° moeten de rust- en verzorgingstehuizen die geen werkingsvergunning als rustoord genieten, zich uiterlijk op 1 januari 2020 aan bijlage 119 aanpassen;in afwachting daarvan moeten ze zich minstens aan de eisen van het koninklijk besluit van 6 november 1979 tot vaststelling van de normen inzake beveiliging tegen brand en paniek waaraan ziekenhuizen moeten voldoen, aanpassen; 2° beschikken de erkende rustoorden of de rustoorden die op 6 februari 1999 een voorlopige werkingsvergunning genieten, waarvan de beheerders uiterlijk 30 april 2001 het bewijs hebben geleverd dat ze de territoriaal bevoegde regionale brandweerdienst om advies hebben verzocht over de punten die niet voldoen aan de normen bedoeld in bijlage I bij het besluit van 3 december 1998 tot uitvoering van het decreet van 5 juni 1997 betreffende de rustoorden, de serviceflats en de dagcentra voor bejaarden, en op 31 december 2001 bij het bestuur om de in artikel 30 van hetzelfde besluit bedoelde afwijkingen hebben verzocht, over een termijn die drie jaar na de kennisgeving van het antwoord van de Minister op de laatste afwijkingsaanvraag om zich aan te passen aan de veiligheidsnormen van bijlage 119 eindigt. Tijdens die periode blijven de betrokken rustoorden onderworpen aan de normen die voor 6 februari 1999 op hen toepasselijk waren.

Art. 1399.Op verzoek van de beheerder van een inrichting voor bejaarde personen kan de Minister na gunstig advies van het bestuur en van de territoriaal bevoegde brandweerdienst toestaan dat van de normen bedoeld in bijlage 119 wordt afgeweken. Vóór die afwijking wordt toegestaan, kan er op initiatief van één der partijen overleg worden gepleegd tussen de beheerder en de directie van de inrichting en de territoriaal bevoegde brandweerdienst.

Deze afwijking kan slechts worden toegestaan als : 1° het feitelijk onmogelijk is de werken te verrichten die nodig zijn om de inrichting in overeenstemming te brengen met de vigerende normen;2° de werken die voor de inachtneming van de normen nodig zouden zijn, kosten met zich zouden brengen die buiten elke verhouding zouden staan tot de mate waarin de veiligheid van het gebouw zou worden verhoogd. Bij bedoelde afwijking moet rekening worden gehouden met : 1° de specifieke omstandigheden;2° eventuele alternatieve maatregelen waardoor het gebouw een veiligheidsniveau kan bereiken dat overeenstemt met het niveau bedoeld in bijlage 119;3° de toegangsmogelijkheden voor de voertuigen van de territoriaal bevoegde brandweerdienst. De aanvraag wordt per aangetekend schrijven of d.m.v. een elektronische aangetekende zending gestuurd waarmee de zending, het ogenblik van de zending en de identiteit van de afzender bewezen kunnen worden.

Als de aanvraag niet vergezeld gaat van alle bewijsstukken, wordt de aanvrager er binnen één maand van door het bestuur op de hoogte gebracht. In dat laatste geval beschikt de aanvrager over een termijn van één maand om de ontbrekende documenten of elementen te bezorgen.

Zo niet wordt de aanvraag geacht niet-ontvankelijk te zijn.

Het bestuur behandelt de aanvraag en maakt het dossier samen met zijn opmerkingen over aan de Minister binnen een termijn van 3 maanden na ontvangst van het advies van de territoriaal bevoegde dienst; de Minister beslist binnen drie maanden.

Art. 1400.Op eensluidend advies van de territoriaal bevoegde dienst wordt een attest waarvan het model in bijlage 119 wordt bepaald, door de burgemeester afgegeven aan de beheerder. Er wordt een afschrift van overgemaakt aan het bestuur.

Als de brandweerdienst zijn attest besluit met de verklaring dat de inrichting niet op bevredigende wijze voldoet aan de bovenvermelde normen en dat om die redenen haar inbedrijfstelling niet zou moeten worden toegelaten, neemt de burgemeester onmiddellijk alle nodige bewarende maatregelen voor de veiligheid van de bewoners.

Als de brandweerdienst zijn attest besluit met de verklaring dat en dat de vastgestelde tekortkomingen, hoewel de inrichting niet op bevredigende wijze voldoet aan de bovenvermelde normen, de inbedrijfstelling niet verhinderen, vermeldt het veiligheidsattest omstandig alle bepalingen van de regelgeving die niet worden vervuld.

In alle gevallen voegt de burgemeester bij het bovenvermelde attest een afschrift van het bezoekverslag van de territoriaal bevoegde brandweerdienst.

Behalve gemotiveerde andersluidende beslissing geldt dat attest voor een duur van zes jaar.

Art. 1401.Om bovenvermeld attest te krijgen, richt de beheerder bij aangetekend schrijven een aanvraag aan de burgemeester van de gemeente waarin de inrichting is gelegen. De burgemeester maakt die aanvraag onverwijld over aan de territoriaal bevoegde brandweerdienst opdat deze een verslag daarover zou opmaken.

Op grond van het verslag dat hem door de zogenaamde brandweerdienst overgemaakt wordt, moet de burgemeester de aanvrager het bovenbedoelde attest bezorgen uiterlijk binnen twee maanden na indiening van de aanvraag.

Art. 1402.Elk ontwerp van verbouwing, d.w.z. elke verandering die de bestemming of de afmetingen van de lokalen wijzigt op grond waarvan de werkingsvergunning verleend is, moet onderworpen worden aan het voorafgaandelijk advies van de territoriaal bevoegde brandweerdienst.

Onderafdeling 2 - Andere verplichte normen

Art. 1403.§ 1. De in de bijlagen 120, 121, 122 en 123 bedoelde normen zijn respectievelijk van toepassing op de rustoorden, de serviceflats, de dagopvangcentra, de centra voor avond- en/of nachtopvang en de gezinsopvang. § 2. De huisvesting in aangepaste eenheid van gedesoriënteerde bejaarde personen wordt uitgevoerd overeenkomstig de normen bepaald in hoffdstuk 7 van bijlage 120.

Art. 1404.De op verschillende sites gevestigde rustoorden moeten voldoen aan de volgende bijkomende normen : 1° elke site die de nieuwe eenheid op zich vormt, moet in aanmerking komen voor een werkingsvergunning op het tijdstip van de aanvraag om globale erkenning, of het voorwerp uitmaken van een ontvankelijke aanvraag om erkenning;2° de wegafstand tussen de verschillende sites mag niet meer dan 10 km bedragen;3° de minimale huisvestingscapaciteit wordt vastgesteld op 10 bedden per site en op 50 bedden voor de sites samen;4° de maximale capaciteit wordt vastgesteld op 100 bedden per site en op 150 bedden voor de sites samen; 5° minstens één verzorgend personeelslid bedoeld in punt 9.3 van bijlage 120 moet 24 uur op 24 aanwezig zijn op elke site; 6° in de werking van het rustoord moet enerzijds worden vermeld hoe lang de directeur en de personeelsleden op elke site aanwezig zijn en anderzijds melding worden gemaakt van de wijze waarop in de dienstcontinuïteit wordt voorzien;7° op elke site wordt een oproepregister bijgehouden.

Art. 1405.Op verzoek van de beheerder van een inrichting voor bejaarde personen kan de Minister na gunstig advies van het bestuur en van de Commissie toestaan dat van de normen bedoeld in de bijlage 120, 121 en 122 wordt afgeweken.

Deze afwijking mag slechts toegekend worden als minstens één van de volgende voorwaarden wordt vervuld : 1° het is technisch onmogelijk de werken te verrichten die nodig zijn om de inrichting in overeenstemming te brengen met de vigerende normen;2° de werken die voor de inachtneming van de normen nodig zouden zijn, zouden kosten met zich brengen die buiten elke verhouding zouden staan tot de mate waarin het comfort van het gebouw zou worden verhoogd;3° er is een conflict tussen de naleving van de voor de inrichtingen voor bejaarde personen specifieke normen en de naleving van de kadastrale normen en/of de normen inzake bescherming van het erfgoed. In alle gevallen moeten minstens de normen betreffende de huisvesting nageleefd worden.

De aanvraag wordt per aangetekend schrijven of d.m.v. een elektronische aangetekende zending gestuurd waarmee de zending, het ogenblik van de zending en de identiteit van de afzender bewezen kunnen worden. Als de aanvraag niet vergezeld gaat van alle bewijsstukken, wordt de aanvrager er binnen één maand van door het bestuur op de hoogte gebracht. In dat laatste geval beschikt de aanvrager over een termijn van één maand om de ontbrekende documenten of elementen te bezorgen. Zo niet wordt de aanvraag geacht niet-ontvankelijk te zijn.

Het bestuur behandelt de aanvraag en maakt het volledige dossier samen met zijn opmerkingen over aan de Commissie binnen een termijn van drie maanden na de indiening van de aanvraag zodra die volledig is.

De Commissie brengt haar advies binnen drie maanden aan de Minister uit. Afdeling 3 - Facultatieve normen - Handvest betreffende kwaliteit van

de inrichtingen

Art. 1406.De inrichtingen voor bejaarde personen die instemmen met het kwaliteitshandvest zoals vermeld in bijlage 118, krijgen een kwaliteitslabel.

Art. 1407.Om het kwaliteitslabel te krijgen, richt de inrichting voor bejaarde personen het bestuur een verklaring op erewoord, waarvan het model opgemaakt wordt door het bestuur en waarin ze zich ertoe verbindt het handvest betreffende de kwaliteit na te leven.

Art. 1408.Het kwaliteitslabel kan te allen tijde op voorstel van het bestuur en na advies van de Commissie door de Minister ingetrokken worden bij niet-naleving van het kwaliteitshandvest.

Het voorstel tot intrekking wordt gelijktijdig aan de inrichting en aan de Commissie gericht.

De inrichting beschikt over een termijn van 15 werkdagen om haar standpunt mede te delen aan het bestuur en aan de Commissie.

Bij de kennisgeving van de intrekking van het kwaliteitslabel wordt de inrichting in kennis gesteld van het beroep bedoeld in de artikelen 31 en 32 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 1409.De Minister bepaalt het model van het logo dat gebruikt moet worden door de inrichtingen voor bejaarde personen die hebben ingestemd met het kwaliteitshandvest en die een kwaliteitslabel hebben gekregen.

De lijst van de inrichtingen die in aanmerking komen voor het kwaliteitslabel, wordt op de website van het bestuur bekendgemaakt. HOOFDSTUK II. - Programmering

Art. 1410.De maximumcapaciteit van de rustoordbedden en van de rust- en verzorgingsbedden wordt op 49.342 bedden vastgelegd voor het geheel van het grondgebied.

Art. 1411.De programmering van de rustoordbedden wordt per arrondissement uitgevoerd als volgt : Op 1 januari van elk jaar worden de volgende coëfficiënten berekend : 1° het gemiddelde coëfficiënt van het aantal bedden vastgesteld in het programma voor het geheel van het grondgebied in verhouding tot de laatste gegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek van de 57-plussers (coëfficiënt X);2° en voor elk arrondissement, het gemiddelde coëfficiënt van het aantal bedden die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of een principeakkoord in het arrondissement in verhouding tot de laatste gegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek van de 57-plussers in het betrokken arrondissement. Met het oog op een homogene verdeling van de rustoordbedden worden de bedden, als ze beschikbaar zijn, eerst aan de in verhouding tot coëfficiënt X meest achtergestelde gebieden en laatst aan de best bedeelde gebieden toegewezen.

Art. 1412.Een rustoord mag niet minder dan 50 bedden en niet meer dan 150 bedden omvatten, met inbegrip van de bedden voor het kortstondig verblijf en de rust- en verzorgingsbedden.

Evenwel 1° mogen de rustoorden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit over minder dan 50 bedden of meer dan 150 bedden beschikken, met inbegrip van de rust- en verzorgingsbedden bedden en de bedden voor het kortstondig verblijf hun activiteiten voortzetten.De rustoorden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit over een geldig principeakkoord beschikken, waarbij ze ertoe gemachtigd worden om de capaciteit van 150 bedden te overschrijden, worden niet betrokken bij de capaciteitbeperking bepaald op 150 bedden binnen de perken van het lopende principeakkoord. Ze mogen evenwel niet de hun toegekende capaciteit boven 150 bedden overschrijden; 2° en niettegenstaande hun capaciteit om het aantal rustoordbedden of rust-en verzorgingsbedden tot maximum 150 bedden te verhogen, kunnen de rustoorden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit meer dan 135 bedden omvatten, behalve de bedden voor het kortstondig verblijf, hun capaciteit met hoogstens 20 % zien oplopen, maar alleen in bedden voor het kortstondig verblijf met een maximum van 30 bedden voor het kortstondig verblijf per inrichting en met inachtneming van de in artikel 1415 bedoelde voorwaarden.

Art. 1413.De maximale capaciteit van de bedden voor het kortstondig verblijf wordt bepaald op 1.800 bedden voor het hele grondgebied.

Art. 1414.De programmering van de bedden voor het kortstondig verblijf wordt per arrondissement op de volgende wijze verricht.

Op 1 januari van elk jaar worden de volgende coëfficiënten berekend : 1° het gemiddelde coëfficiënt van het aantal bedden vastgesteld in het programma voor het geheel van het grondgebied in verhouding tot de laatste gegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek van de 57-plussers (coëfficiënt X);2° en voor elk arrondissement, het gemiddelde coëfficiënt van het aantal bedden die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of een principeakkoord in het arrondissement in verhouding tot de laatste gegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek van de 57-plussers in het betrokken arrondissement. Met het oog op een homogene verdeling van de rustoordbedden worden de bedden, als ze beschikbaar zijn, eerst aan de in verhouding tot coëfficiënt X meest achtergestelde gebieden en laatst aan de best bedeelde gebieden toegewezen, met inachtneming van de in artikel 346, § 3, 3°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde verdeling tussen de sectoren.

Art. 1415.Geen enkel rustoord mag in aanmerking komen voor een aantal bedden voor kortstondig verblijf hoger dan het aantal bedden gelijk aan 20 % van zijn capaciteit, afgerond naar boven.

De beheerders van rustoorden van éénzelfde sector die in éénzelfde gemeente of in gemeenten van hetzelfde arrondissement gelegen zijn en, in dit laatste geval op maximum 20 km wegafstand van elkaar, kunnen een overeenkomst sluiten, waarbij één of meer van hen voor één of verschillende rustoorden verzoeken om één of meer principeakkoorden gelijk aan maximum 20 % van de capaciteit van betrokken rustoorden, afgerond naar boven.

De enige beheerder van verschillende rustoorden of van een rustoord die op meerdere sites gevestigd is mag onder de voorwaarden bedoeld in het vorige lid eveneens verzoeken om één of meer principeakkoorden voor maximum 20 % van de capaciteit van zijn rustoorden, afgerond naar boven.

In de gevallen bedoeld in de twee vorige leden mag het aantal bedden voor kortstondig verblijf voor éénzelfde site niet hoger zijn dan 30 % van de totale capaciteit van die site, afgerond naar boven.

Voor de toepassing van dit artikel dient te worden verstaan onder capaciteit, welke die vastgesteld is door de werkingsvergunning of gedekt door een principeakkoord, met inbegrip van de bedden van rust- en verzorgingstehuizen maar uitsluitend de bedden voor kortstondig verblijf.

Art. 1416.De maximale capaciteit van de plaatsen in een centrum voor dagverzorging wordt bepaald op 3,9 plaatsen voor 1000 inwoners van 75 jaar en meer en voor het hele grondgebied.

Art. 1417.De programmering van de plaatsen in een centrum voor dagverzorging wordt per arrondissement verricht opdat geen enkel arrondissement zou kunnen beschikken over minder dan 3 plaatsen per 1000 inwoners van 75 jaar en meer die erin verblijven op grond van de laatste gegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek.

Art. 1418.De uitvoerige gegevens over de geactualiseerde stand van de vestigingsprogramma's van de verschillende soorten inrichtingen voor bejaarde personen worden op de website van het bestuur bekendgemaakt. HOOFDSTUK III. - Principeakkoorden

Art. 1419.Elke aanvraag om principeakkoord wordt bij het bestuur ingediend.

De aanvraag omvat de volgende ontvankelijkheidselementen : 1° het behoorlijk ingevulde en ondertekende identificatieformulier opgemaakt en afgegeven door het bestuur;2° een verklaring op erewoord waarvan het model door het bestuur is opgemaakt en aan de hand waarvan de beheerder zich ertoe verbindt alle normen, waaraan moet worden voldaan, na te leven;3° een uitvoerige omschrijving van de geplande inrichting, waarbij de wil wordt aangetoond om te voldoen aan de normen betreffende de inrichting en de opvangcapaciteit ervan, de toegankelijkheid ervan;4° de uitvoerige wijze waarop de inrichting de in artikel 349 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bepaalde prioriteitscriteria wil uitvoeren. De aanvraag wordt per aangetekend schrijven of d.m.v. een elektronische aangetekende zending gestuurd waarmee de zending, het ogenblik van de zending en de identiteit van de afzender bewezen kunnen worden.

Art. 1420.Het bestuur behandelt de aanvraag en maakt het volledige dossier samen met zijn opmerkingen over aan de Commissie binnen een termijn van drie maanden na de indiening van de aanvraag zodra die volledig is.

Als de aanvraag niet vergezeld gaat van alle bewijsstukken of van alle gegevens bedoeld in artikel 1400 of in de artikelen 1424 tot en met 1427, wordt de aanvrager daar door het bestuur binnen één maand over ingelicht.

In dat geval beschikt de aanvrager over een termijn van één maand om de ontbrekende documenten of gegevens mede te delen. Zo niet wordt de aanvraag geacht niet-ontvankelijk te zijn.

Art. 1421.Wanneer het bestuur een beslissing tot weigering van een principeakkoord aan de beheerder betekent, stelt het hem ook in kennis van de mogelijke beroepen bedoeld in de artikelen 31 en 32 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 1422.Voor de aanvragen om principeakkoord betreffende bedden van rustoorden en bedden voor kortstondig verblijf kan de Minister onverminderd de programmeringregels vastgesteld in artikel 346, § 2, 1°, 3° en 4° en in artikel 346, § 3, 2° en 3°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en gezien het aantal beschikbare bedden op grond van de in § 5 bedoelde wachtlijst elk jaar op 1 april en 1 oktober beslissen op grond van de criteria bedoeld in artikel 349 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Wanneer de aanvraag geen gevolg heeft op de verdeling van de bedden tussen de arrondissementen en tussen de sectoren, kan de Minister onverwijld beslissen.

Art. 1423.Voor de aanvragen om principeakkoord betreffende de herkwalificatie van bedden van rustoorden in bedden van rust-en verzorgingstehuizen moet de aanvraag om principeakkoord tussen 1 en 30 april bij het besluit ingediend worden.

Art. 1424.Onverminderd artikel 1419, 1420 en 1421 moeten de inrichtingen die om de herkwalificatie van bedden van rustoorden in bedden van rust-en verzorgingstehuizen verzoeken, aan de volgende ontvankelijkheidscriteria voldoen : 1° bekwaam zijn om bij de indiening van de aanvraag van de werkingsvergunning de architectonische normen en de organisatorische normen na te leven die bedoeld zijn in bijlage 1 -Rust- en verzorgingstehuizen- bij het koninklijk besluit van 21 september 2004 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning als rust- en verzorgingstehuis, als centrum voor dagverzorging of als centrum voor niet aangeboren hersenletsels;2° over een huisvestingscapaciteit beschikken voor minstens tien in sociale moeilijkheden verkerende personen;3° voor de inrichtingen die reeds over bedden van rust- en verzorgingstehuizen beschikken, de verzekering geven van de aanwezigheid op 1 april van het jaar waarop de aanvraag slaat, van een aantal sterk afhankelijke bewoners, dat hoger is dan het aantal bedden van rust- en verzorgingstehuizen die reeds in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of voor een principeakkoord.Daartoe wordt een verklaring op erewoord waarvan het model door het bestuur bepaald en afgegeven wordt, en getekend door de directeur, de coördinerend en raadgevend arts en de hoofdverpleegkundige gebruikt; 4° voor de inrichtingen die op 1 april van het lopende jaar waarop de aanvraag slaat, nog niet beschikken over bedden van erkende rust- en verzorgingstehuizen die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of waarvoor een principeakkoord ondertekend is, de aanwezigheid bevestigen van minstens 25 bewoners die beschouwd kunnen worden als sterk afhankelijke bewoners en die daarvoor al dan niet in aanmerking komen.Daartoe wordt een verklaring op erewoord waarvan het model door het bestuur bepaald en afgegeven wordt, en ondertekend door de directeur, gebruikt. 5° handhaving van het gemengde karakter van de inrichting die een maximale verhouding van 90 % tussen de capaciteit in bedden van rust- en verzorgingstehuizen en de totale capaciteit van de inrichting, met uitzondering van de bedden voor kortstondig verblijf zal bewaren. Voor de toekenning van de bedden van rust- en verzorgingstehuizen die bij dit artikel betrokken zijn wordt naast de in artikel 349 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde prioriteitscriteria subsidiair rekening gehouden met : 1° de inrichtingen die nog niet beschikken over bedden van rust- en verzorgingstehuizen die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of een principeakkoord;2° de inrichtingen waarvan het aantal sterk afhankelijke bewoners aanzienlijk hoger is dan het aantal bedden van rust- en verzorgingstehuizen die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of een principeakkoord. Volgens de beschikbaarheden beslist de Minister over het geheel van de ontvankelijke aanvragen om herkwalificatie voor 1 oktober van het jaar waarop de aanvragen slaan.

Art. 1425.Voor de aanvragen om principeakkoord betreffende de herkwalificatie van plaatsen van dagopvangcentra in plaatsen van dagverzorgingscentra kan de aanvraag om principeakkoord op elk ogenblik bij het bestuur ingediend worden.

In afwijking van artikel 1419 moet de aanvraag slechts vergezeld gaan van het identificatieformulier en van de verklaring op erewoord.

Onverminderd de programmeringregels vastgesteld in artikel 346, § 2, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek beslist de Minister op grond van de in artikel 349 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboekbedoelde criteria binnen drie maanden na ontvangst van het advies uitgebracht door de "Commission wallonne des Aînés".

Art. 1426.De inrichtingen die om de herkwalificatie van de plaatsen van dagopvangcentra in plaatsen van dagverzorgingscentra verzoeken, moeten aan de volgende ontvankelijkheidscriteria voldoen : 1° bekwaam zijn om bij de indiening van de aanvraag van de werkingsvergunning de organisatorische normen na te leven die bedoeld zijn in bijlage 2° voor de inrichtingen die reeds beschikken over plaatsen van dagopvangcentra, de verzekering geven van de aanwezigheid bij de indiening van de aanvraag van een aantal bewoners die sterk afhankelijk zijn of als dement gediagnosticeerd zijn met een beperkt verlies van lichamelijke autonomie, dat hoger is dan het aantal plaatsen van dagopvangcentra die reeds in aanmerking komen voor een werkingsvergunning.Daartoe wordt een verklaring op erewoord waarvan het model door het bestuur bepaald en afgegeven wordt, en ondertekend door de directeur, gebruikt. 3° voor de inrichtingen die nog niet beschikken over plaatsen van dagopvangcentra die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of een principeakkoord, de verzekering geven van de aanwezigheid bij de indiening van de aanvraag van minstens vijf bewoners die sterk afhankelijk zijn of als dement gediagnosticeerd zijn met een beperkt verlies van lichamelijke autonomie.Daartoe wordt een verklaring op erewoord waarvan het model door het bestuur bepaald en afgegeven wordt, en ondertekend door de directeur, gebruikt.

Naast de in artikel 349 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde prioriteitscriteria wordt subsidiair rekening gehouden met : 1° de inrichtingen die nog niet beschikken over plaatsen van dagopvangcentra die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of een principeakkoord;2° de inrichtingen waarvan het aantal bewoners die sterk afhankelijk zijn of die dement zijn met een beperkt verlies van lichamelijke autonomie, aanzienlijk hoger is dan het aantal bedden van rust- en verzorgingstehuizen die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of een principeakkoord.

Art. 1427.Voor de toepassing van de artikelen 1422 tot 1426 en als het aantal beschikbare bedden of plaatsen onvoldoende is om aan alle aanvragen te voldoen die als toelaatbaar beschouwd worden, worden de aanvragen waarop niet kan worden ingespeeld, op een wachtlijst geplaatst tot 31 december van het jaar volgend op de kennisgeving van de opneming op de wachtlijst.

Drie maanden vóór het verstrijken van het plaatsen op de wachtlijst maakt het bestuur de betrokken verzoekers bij aangetekend schrijven een brief over, waarin ze ervan op de hoogte gebracht worden dat bij gebrek aan een bevestiging van hun oorspronkelijke aanvraag voor de eerstvolgende 31 december, hun aanvragen van de wachtlijst geschrapt zullen worden. Die bevestiging wordt per aangetekend schrijven of d.m.v. een elektronische aangetekende zending gestuurd waarmee de zending, het ogenblik van de zending en de identiteit van de afzender bewezen kunnen worden.

Bij bevestiging van hun oorspronkelijke aanvraag wordt de opneming op de wachtlijst tot 31 december van het volgende jaar verlengd.

Art. 1428.§ 1. In de gevallen bedoeld in artikel 351 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek dient de beheerder een memorie bij het bestuur in uiterlijk binnen zes maanden voor de vervaldatum van het principeakkoord; die memorie rechtvaardigt de noodzaak om het principeakkoord voor meer dan 3 jaar te verlengen. § 2. Die memorie omvat minstens de volgende elementen : 1° de lijst van de administratieve stappen verricht sinds de toekenning van het principeakkoord;2° de omschrijving en de documenten betreffende de ten gevolge van die stappen reeds behaalde resultaten;3° de lijst van de stappen die nog te verrichten zijn en de raming van de termijnen waarin ze zullen worden verricht en waarin ze een resultaat opgeleverd zullen hebben;4° de redenen waarvoor de termijn van drie jaar niet zal kunnen worden nageleefd;5° de geplande datum voor de inbedrijfstelling. De administratieve stappen bedoeld in het vorige lid betreffen met name de adviezen of de in het kader van het toezicht vereiste voorafgaandelijke vergunningen, de aanvragen om toelagen aan de infrastructuren en de aanvragen om stedenbouwkundige vergunning. Die memorie dient bij aangetekend schrijven of op elke wijze waarbij een vaststaande datum aan de zending wordt verleend, bij het bestuur ingediend te worden.

Art. 1429.Als de aanvraag niet vergezeld gaat van alle bewijsstukken of van alle gegevens bedoeld in artikel 1428, § 2, wordt de aanvrager daar door het bestuur binnen één maand over ingelicht. In dat geval beschikt de aanvrager over een termijn van één maand om de ontbrekende documenten of gegevens mede te delen. Zo niet wordt de aanvraag geacht niet-ontvankelijk te zijn.

Art. 1430.De Minister beslist binnen een termijn van 3 maanden vanaf het moment waarop de aanvraag ontvankelijk is. Zoniet wordt de verlenging van het principeakkoord aangenomen voor een niet-verlengbare periode van drie jaar. HOOFDSTUK IV. - Werkingstitels Afdeling 1 - Algemene beginselen

Art. 1431.Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 358 van het tweede deel van het decreetgevend deel moet de aanvraag om een werkingsvergunning voor een inrichting voor bejaarde personen bij het bestuur ingediend worden. De aanvraag wordt per aangetekend schrijven of d.m.v. een elektronische aangetekende zending gestuurd waarmee de zending, het ogenblik van de zending en de identiteit van de afzender bewezen kunnen worden.

Art. 1432.Binnen vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag bezorgt het bestuur de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als de aanvraag volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt zijn aanvraag binnen 15 werkdagen in te vullen. Hij wordt daarbij gewezen op de ontbrekende of niet-conforme stukken. Bij gebrek aan antwoord van het bestuur binnen vijftien werkdagen na ontvangst van de aanvraag, wordt laatstgenoemde geacht ontvankelijk te zijn.

Daarentegen, wordt de aanvraag, als de aanvrager het geheel van de door het bestuur verlangde stukken binnen de voorgeschreven aanvullende termijn niet overmaakt, als niet-ontvankelijk beschouwd.

Art. 1433.De voorlopige werkingsvergunning vermeldt haar datum van inwerkingtreding, de naam en het adres van de inrichting voor bejaarde personen, in voorkomend geval, de huisvestings- of opvangcapaciteit, met inbegrip van de toegelaten niveaus en lokalen, de naam en het adres van de beheerder. De werkingsvergunning wordt door het bestuur aan de beheerder betekend binnen 15 dagen na de toekenning ervan.

Art. 1434.Wanneer een aanvraag ontvankelijk is, wordt een voorlopige werkingsvergunning geacht toegekend te zijn na afloop van een termijn van 3 maanden te rekenen van de datum van ontvankelijkheid van de aanvraag behalve als een procedure tot weigering van de erkenning voor het verstrijken van die termijn aangevat wordt.

Art. 1435.Als veiligheidswerken het rechtvaardigen, kan een voorlopige werkingsvergunning met één jaar verlengd worden op overlegging van een veiligheidsattest afgegeven door de burgemeester, overeenkomstig het model bedoeld in aanhangsel 1 bij bijlage 119, dat in de tijd beperkt wordt en waarin bepaald wordt dat de vereiste veiligheidswerken binnen de voorgeschreven termijn uitgevoerd moeten worden. Afdeling 2 - Bepalingen eigen aan de rusthuizen, rust- en

verzorgingstehuizen voor een kortstondig verblijf

Art. 1436.Om ontvankelijk te zijn, moet de aanvraag om een werkingsvergunning voor een rustoord, een rust- en verzorgingstehuis of voor een kortstondig verblijf vergezeld gaan van de volgende stukken tenzij ze tevoren reeds overgemaakt zijn aan het bestuur en op voorwaarde dat ze niet het voorwerp hebben uitgemaakt van wijzigingen : 1° het behoorlijk ingevulde en ondertekende identificatieformulier opgemaakt en afgegeven door het bestuur, waarmee kan worden nagegaan of de normen bedoeld in bijlage 120 en, in voorkomend geval, de federale normen m.b.t. de rust- en verzorgingstehuizen nageleefd worden, samen met, als de beheerder een privaatrechtelijke rechtspersoon is, de statuten van de vennootschap, van de vereniging zonder winstoogmerk of van de stichting alsmede de lijst van de bestuurders; 2° een plan waarin de verschillende lokalen, hun afmetingen en hun bestemming per niveau, eventueel per site, vermeld worden alsmede het aantal bedden en, in voorkomend geval, de aangrenzende sanitaire installaties per kamer;de ligging van de bedden voor het kortstondig verblijf zal nader bepaald worden; 3° een brandveiligheidsattest afgegeven door de burgemeester van de gemeente waarin het rustoord, het rust- en verzorgingstehuis of het kortstondig verblijf of, in voorkomend geval, elke site gelegen is, gegrond op een verslag van de territoriaal bevoegde brandweerdienst, overeenkomstig het model bedoeld in aanhangsel 1 bij bijlage 119 of, bij gebreke hiervan, het bewijs dat een aanvraag om brandveiligheidattest sinds minstens 2 maanden ingediend is;4° het uittreksel uit het strafregister van type 1 dat minder dan 6 maanden afgegeven is, van de directeur en, als het gaat om een natuurlijke persoon, van de beheerder van het rustoord of van het rust- en verzorgingstehuis alsmede het bewijs dat de directeur voldoet aan de opleidingsvoorwaarden bepaald in hoffdstuk III van bijlage 120;5° wanneer de beheerder een privaatrechtelijke rechtspersoon is, het uittreksel uit het strafregister van type 1 van de natuurlijke persoon die ertoe gemachtigd is om hem te vertegenwoordigen;6° het levensproject;7° het ontwerp van overeenkomst tussen de beheerder en de bewoner als de inrichting niet het door de Minister bepaalde typemodel gebruikt;8° het huishoudelijk reglement als de inrichting niet het door de Minister bepaalde typemodel gebruikt;9° de overeenkomsten gesloten met één of verschillende centra voor de coördinatie van thuiszorg en thuisdienstverlening en, in voorkomend geval, met een rust- en verzorgingstehuis en met de vereniging inzake palliatieve zorgen die het betrokken geografische gebied dekt, als het rustoord niet over bedden voor rust- en verzorgingstehuizen beschikt. Afdeling 3 - Bepalingen eigen aan de serviceflats

Art. 1437.Om ontvankelijk te zijn, moet de aanvraag om een werkingsvergunning voor een serviceflat vergezeld gaan van de volgende documenten tenzij ze tevoren reeds overgemaakt zijn aan het bestuur en op voorwaarde dat ze niet het voorwerp hebben uitgemaakt van wijzigingen : 1° het behoorlijk ingevulde en ondertekende identificatieformulier opgemaakt en afgegeven door het bestuur, waarmee kan worden nagegaan of de normen bedoeld in bijlage 121 nageleefd worden, samen met, als de beheerder een privaatrechtelijke rechtspersoon is, de statuten van de vennootschap, van de vereniging zonder winstoogmerk of van de stichting alsmede de lijst van de bestuurders;2° een plan dat per niveau de verschillende lokalen, hun afmetingen en hun bestemming vermeldt;3° een brandveiligheidsattest afgegeven door de burgemeester van de gemeente waarin de serviceflat gelegen is, gegrond op een verslag van de territoriaal bevoegde brandweerdienst, overeenkomstig het model bedoeld in aanhangsel 1 bij bijlage 19 of, bij gebreke hiervan, het bewijs dat een aanvraag om brandveiligheidsattest sinds minstens 2 maanden ingediend is;4° het uittreksel uit het strafregister van type 1 van de directeur dat minder dan 6 maanden afgegeven is, en, als het gaat om een natuurlijke persoon, van de beheerder van de serviceflat;5° wanneer de beheerder een privaatrechtelijke rechtspersoon is, het uittreksel uit het strafregister van type 1 dat minder dan 6 maanden afgegeven is, van de natuurlijke persoon die ertoe gemachtigd is om hem te vertegenwoordigen;6° de lijst van de facultatieve diensten voorgesteld aan de bewoners en de voorwaarden waaronder die diensten verleend worden;7° het ontwerp van overeenkomst tussen de beheerder en de bewoner als de inrichting niet het door de Minister bepaalde typemodel gebruikt;8° het huishoudelijk reglement als de inrichting niet het door de Minister bepaalde typemodel gebruikt;9° de overeenkomsten gesloten met een rustoord of een rust- en verzorgingstehuis als de serviceflat niet gelegen is op de site van een rustoord of een rust- en verzorgingstehuis en de overeenkomst gesloten met één of verschillende centra voor de coördinatie van thuiszorg en thuisdienstverlening;10° de wijze waarop in de dag- en nachtdienst wordt voorzien zodat in geval van nood bij de bewoners tussenbeide gekomen kan worden.Die omschrijving bepaalt de beroepsmodaliteiten voor het dienstdoende personeel, de kwalificatie van het personeel, de plaats waar het personeelslid met dag- en nachtdienst verblijft en hoe lang het gemiddeld duurt vóór aan de oproep gevolg wordt gegeven. Afdeling 4 - Bijzondere bepalingen voor de dagopvangcentra

en/of centra voor dagverzorging en/of centra voor avond- en/of nachtopvang

Art. 1438.De avondopvangdienst ontvangt tussen 18uur en 24 uur andere bejaarde personen dan die welke dezelfde dag in het dagopvangcentrum opgenomen worden.

De dagopvangdienst ontvangt tussen 20 uur en 8 uur andere bejaarde personen dan die welke dezelfde dag of de volgende dag in het dagopvangcentrum opgenomen worden.

Art. 1439.§ 1. Om ontvankelijk te zijn, moet de aanvraag om een werkingsvergunning voor een dagopvangcentrum en/of centrum voor dagverzorging en/of centrum voor avond- en/of nachtopvang vergezeld gaan van de volgende documenten tenzij ze tevoren reeds overgemaakt zijn aan het bestuur en op voorwaarde dat ze niet het voorwerp hebben uitgemaakt van wijzigingen : 1° het behoorlijk ingevulde en ondertekende identificatieformulier opgemaakt en afgegeven door het bestuur, waarmee kan worden nagegaan of de normen bedoeld in bijlage 122 en, in voorkomend geval, de federale normen m.b.t. de centra voor dagverzorging nageleefd worden, samen met, als de beheerder een privaatrechtelijke rechtspersoon is, de statuten van de vennootschap, van de vereniging zonder winstoogmerk of van de stichting alsmede de lijst van de bestuurders; 2° een plan dat de verschillende lokalen, hun afmetingen en hun bestemming vermeldt;3° een brandveiligheidsattest afgegeven door de burgemeester van de gemeente waarin het opvangcentrum gelegen is, gegrond op een verslag van de territoriaal bevoegde brandweerdienst, overeenkomstig het model bedoeld in aanhangsel 1 bij bijlage 119 of, bij gebreke hiervan, het bewijs dat een aanvraag om brandveiligheidsattest sinds minstens 2 maanden ingediend is;4° het uittreksel uit het strafregister van type 1 dat minder dan 6 maanden afgegeven is, van de directeur en, als het gaat om een natuurlijke persoon, van de beheerder van het dagopvangcentrum;5° wanneer de beheerder een privaatrechtelijke rechtspersoon is, het uittreksel uit het strafregister van type 1 dat minder dan 6 maanden afgegeven is, van de natuurlijke persoon die ertoe gemachtigd is om hem te vertegenwoordigen;6° het ontwerp van overeenkomst tussen de beheerder en de bewoner als de inrichting niet het door de Minister bepaalde typemodel gebruikt;7° het huishoudelijk reglement als de inrichting niet het door de Minister bepaalde typemodel gebruikt;8° de overeenkomsten gesloten met een rustoord of een rust- en verzorgingstehuis als het opvangcentrum niet gelegen is op de site van een rustoord of een rust- en verzorgingstehuis en de overeenkomst gesloten met één of verschillende centra voor de coördinatie van thuiszorg en thuisdienstverlening. § 2. Om een aanvraag om werkingsvergunning als dagverzorgingscentrum, avond- en/of nachtopvangcentrum in te dienen, moet de inrichting eerst een werkingsvergunning als dagopvangcentrum bezitten. Afdeling 5 - Bepalingen eigen aan de gezinsopvang

Art. 1440.In afwijking van artikelen 1431 tot en met 1434 moet de aanvraag voor een werkingsvergunning als gezinsopvang, om ontvankelijk te zijn, bij het bestuur ingediend worden door de begeleidingsdienst bedoeld in artikel 364, 7°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en vergezeld gaan van de volgende stukken : 1° een verklaring op erewoord opgemaakt door het bestuur en behoorlijk ingevuld en ondertekend door de opvangpersoon, waarin bevestigd wordt dat de normen bedoeld in bijlage 123 worden nageleefd en waarin de datum waarop de gezinsopvang begint te lopen, wordt bepaald;2° het uittreksel uit het strafregister van type 1 dat minder dan 6 maanden afgegeven is, van de opvangpersoon;3° een medisch attest ter bevestiging dat de opvangpersoon een gezondheidstoestand heeft die verenigbaar is met de opvang van één of meerdere bejaarden op zijn/hun woonplaats;dat attest wordt elk jaar hernieuwd; 4° de overeenkomsten gesloten tussen de begeleidingsdienst en de gezinsopvang enerzijds en met een rustoord of een rust- en verzorgingstehuis en de overeenkomst gesloten met één of verschillende centra voor de coördinatie van thuiszorg en thuisdienstverlening anderzijds. HOOFDSTUK V. - Controle en sancties Afdeling 1 - Controle

Art. 1441.De Minister bepaalt het in artikel 365, eerste lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde verslagmodel en de wijze waarop het overgemaakt wordt.

Dat verslag betreft zowel de naleving van de in de bijlagen gedetailleerde werkingsnormen, het levensproject in rustoorden en in rust- en verzorgingstehuizen als, in voorkomend geval, de nalevingen van de verbintenissen aangegaan door de inrichtingen die met het handvest m.b.t. de kwaliteit hebben ingestemd.

Het bestuur maakt er een synthese van en formuleert aanbevelingen aan de Minister, die aan het advies van de Commissie worden onderworpen.

Art. 1442.De in artikel 370 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde waarschuwing, waarbij een inrichting ertoe verzocht wordt om zich onmiddellijk te voegen naar de normen als de situatie een dringende correctie vereist of binnen een termijn van een week tot maximum drie maanden in de andere gevallen, wordt bij aangetekend schrijven door het bestuur gezonden. Afdeling 2 - Schorsing, intrekking of weigering van de

werkingsvergunning.

Art. 1443.§ 1. Als het bestuur een voorstel tot weigering, intrekking of schorsing van de werkingsvergunning indient, betekent het laatstgenoemd voorstel aan de beheerder.

Het bestuur informeert hem ook over het feit dat hij na ontvangst van de kennisgeving over een termijn van 15 werkdagen beschikt om zijn schriftelijke opmerkingen te richten.

Het bestuur vult het dossier aan met de schriftelijke opmerkingen van de beheerder, met alle door hem ingezamelde gegevens en stukken en met het proces-verbaal van verhoor van de beheerder.

Daartoe roept het de beheerder op bij aangetekend schrijven of per brief afgegeven tegen ontvangbewijs en vermeldt het de plaats, de dag en het uur van de hoorzitting. De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman te laten bijstaan.

Het bestuur maakt een verslag op en maakt het dossier binnen vijftien werkdagen aan de Commissie over, die haar advies uitbrengt.

De weigering te verschijnen of zijn verweermiddel aan te voeren wordt in het proces-verbaal van verhoor geacteerd. § 2. Op elk ogenblik tijdens de procedure kan het bestuur naar gelang van de ingewonnen aanvullende elementen en van de verstrekte nadere gegevens beslissen om het voorstel te wijzigen of van de procedure af te zien. Het bestuur informeert er onverwijld de beheerder van.

Art. 1444.Het bestuur maakt het volledige dossier aan de Minister over binnen vijftien werkdagen na het advies van de Commissie.

Art. 1445.In geval van schorsing van een werkingsvergunning kan de beheerder er de opheffing van vragen als hij van mening is dat de redenen die de sanctie hebben gerechtvaardigd, niet meer bestaan. De aanvraag die bij het bestuur bij aangetekend schrijven of op elke wijze waarbij een vaststaande datum aan de zending wordt verleend ingediend wordt, gaat vergezeld van een memorie met verantwoording. Er wordt onverwijld overgegaan tot een inspectie van de inrichting. De Minister beslist binnen één maand na ontvangst van de aanvraag. Zo niet wordt de beslissing tot schorsing geacht opgeheven te zijn.

Art. 1446.Wanneer het bestuur een beslissing tot weigering, intrekking of schorsing van een werkingstitel aan de beheerder betekent, stelt het hem ook in kennis van de mogelijke beroepen bedoeld in de artikelen 31 en 32 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek. HOOFDSTUK VI. - Sluitingen Afdeling 1 - Bepalingen eigen aan de dringende sluitingen

Art. 1447.In de in artikel 372, § 1, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde gevallen maakt het bestuur de Minister onverwijld een voorstel tot dringende sluiting van een inrichting voor bejaarde personen over samen met een verslag ter rechtvaardiging van de sluiting, met het meest recente inspectieverslag alsmede, in voorkomend geval, met alle andere nodige inlichtingen en documenten. Zodra het bestuur kennis heeft van een toestand die de dringende sluiting rechtvaardigt, licht het er onverwijld de burgemeester over in zodat hij de nodige bewarende maatregelen kan treffen.

Onverminderd de onmiddellijke bewarende maatregelen die de burgemeester kan bevelen, is de dringende sluiting binnen 72 uur na zijn kennisgeving effectief.

Art. 1448.Wanneer het bestuur een beslissing tot weigering van een principeakkoord aan de beheerder betekent, stelt het hem ook in kennis van de mogelijke beroepen bedoeld in de artikelen 31 en 32 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 1449.Als de dringende sluiting gemotiveerd wordt door onvoorzienbare omstandigheden uit hoofde van de beheerder, behoudt laatstgenoemde zijn werkingsvergunning, waarbij de inrichting opnieuw in dienst kan worden gesteld zodra blijkt dat de oorzaken van de dringende sluiting verholpen zijn.

Als de aansprakelijkheid van de beheerder duidelijk aangetoond wordt, wordt de beslissing tot dringende sluiting gevolgd met een voorstel tot intrekking van de erkenning en in het bijzonder, overwegende dat het gedrag van beheerder de gezondheid en de veiligheid van de bewoners ernstig aantast, wordt een afschrift van de vaststelling van de personeelsleden die door de Regering aangewezen worden voor de controle op de inrichtingen voor bejaarde personen onverwijld overgemaakt aan de procureur des Konings. Afdeling 2 - Bepalingen eigen aan inrichtingen die zonder

werkingstitel functioneren

Art. 1450.Als het bestuur een voorstel indient tot sluiting van een inrichting die zonder werkingsvergunning werkt, wordt laatstgenoemd voorstel aan de beheerder betekend.

Het bestuur informeert hem ook over het feit dat hij na ontvangst van de kennisgeving over een termijn van 15 werkdagen beschikt om zijn schriftelijke opmerkingen te richten.

Het bestuur vult het dossier aan met de schriftelijke opmerkingen van de beheerder, met alle door hem ingezamelde gegevens en stukken en met het proces-verbaal van verhoor van de beheerder.

Daartoe roept het de beheerder op bij aangetekend schrijven of per brief afgegeven tegen ontvangbewijs en vermeldt het de plaats, de dag en het uur van de hoorzitting. De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman te laten bijstaan.

De weigering te verschijnen of zijn verweermiddel aan te voeren wordt in het proces-verbaal van verhoor geacteerd.

Het bestuur maakt een verslag op en maakt het dossier binnen vijftien werkdagen aan de Commissie over, die haar advies uitbrengt.

Art. 1451.Het bestuur maakt het volledige dossier aan de Minister over binnen vijftien werkdagen na het advies van de Commissie.

Art. 1452.Wanneer het bestuur een beslissing tot sluiting van een inrichting die zonder een werkingstitel verkregen te hebben functioneert, aan de beheerder betekent, stelt het hem ook in kennis van de mogelijke beroepen bedoeld in de artikelen 31 en 32 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek. HOOFDSTUK VII. - Administratieve geldboetes

Art. 1453.De Minister wijst de met het opleggen van de administratieve boeten belaste ambtenaar aan.

Een afschrift van het proces-verbaal tot vaststelling van de inbreuk wordt door het bestuur bij aangetekend schrijven medegedeeld aan de overtreder.

Na verhoor legt de aangewezen ambtenaar de boeten op binnen 2 dagen na de in het tweede lid bedoelde kennisgeving.

Ze wordt bij aangetekend schrijven aan de overtreder betekend samen met een verzoek om de boete binnen de termijn van 4 maanden te betalen.

Met de betaling van de boete vervalt de rechtsvordering van het bestuur.

De beslissing waarbij een administratieve boete wordt opgelegd, heeft uitvoerende kracht op de vervaldatum van de termijn.

Als de overtreder in gebreke van betaling van de boete blijft, kan die bij dwangbevel geïnd worden. Daartoe wordt het dossier overgemaakt aan het Departement Thesaurie van het Overkoepelend Directoraat-generaal Begroting, Logistiek en Informatie- en Communicatietechnologieën van de Waalse Overheidsdienst met het oog op de inning van die boete.

Art. 1454.Er wordt een beroep tegen de beslissing waarbij de boete wordt opgelegd, bij de Minister ingesteld.

Op straffe van verval wordt het bij aangetekend schrijven gezonden binnen 15 dagen na de kennisgeving bedoeld in artikel 1453.

De Minister beslist binnen de drie maanden van het beroep. Zijn beslissing wordt onmiddellijk betekend aan de verzoeker alsmede aan de in artikel 1453 bedoelde ambtenaar.

Bij gebrek aan beslissing van de Minister wordt het beroep geacht gegrond te zijn.

Art. 1455.Voor de toepassing van dit hoofdstuk : 1° wordt het aangetekend schrijven geacht ontvangen te zijn op de derde werkdag na afgifte van de brief bij de post;2° zijn de termijnen van toepassing. HOOFDSTUK VIII. - Commissaris

Art. 1456.Op de voordracht van de Minister kan de Regering bij besluit een commissaris aanwijzen wanneer tekortkomingen inzake de bepalingen van dit hoofdstuk, die van dien aard zijn dat ze de veiligheid en de gezondheid van de bewoners in gevaar brengen, zijn vastgesteld en als de beheerder ze binnen de voorgeschreven termijn niet heeft verholpen.

Het besluit tot aanwijzing van de commissaris bepaalt het doel van zijn opdracht, de duur ervan alsmede zijn emolumenten die niet hoger mogen zijn dan loonschaal A5 van de gewestelijke overheidsdiensten.

De kosten, honoraria of wedden gebonden aan de uitoefening van de opdracht van de commissaris zijn ten laste van de in gebreke zijnde beheerder.

De commissaris woont de vergaderingen van de beheersorganen van de inrichting van rechtswege bij.

Voor er een commissaris ter plaatse wordt gezonden, richt de Minister bij aangetekend schrijven een met redenen omklede waarschuwing aan de beheerder, waarin wordt uitgelegd wat hem wordt aangevraagd of de nog te nemen maatregelen. Die waarschuwing stelt de in gebreke zijnde beheerder de aanwijzing van een commissaris voor, die ermee belast wordt alle nodige maatregelen te treffen om de toestand te herstellen.

Bij gebrek aan instemming van de beheerder met dat voorstel wordt een procedure tot intrekking van de werkingsvergunning onmiddellijk opgestart. HOOFDSTUK IX. - Overgangsbepaling

Art. 1457.Artikel 1440 en bijlage 123 treden op 1 januari 2013 in werking.

TITEL II. - Subsidiëring HOOFDSTUK I. - Investeringssubsidies Afdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 1458.Dit hoffdstuk is van toepassing op de subsidies toegekend in toepassing van artikel 405 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 1459.De overheidsopdrachten gegund in het kader van dit hoofdstuk vallen onder de wetgeving over de overheidsopdrachten. Afdeling 2 - Maximumkosten die voor de toekenning van de subsidies in

aanmerking genomen moeten worden

Art. 1460.De maximumkost die in aanmerking komt voor de subsidiëring van de bouw van een nieuw rusthuis wordt op 1.500 euro per m2 bruto bebouwde oppervlakte vastgelegd, met een maximumbedrag van 90.000 euro per bed dat in aanmerking komt voor een werkingstitel of een principiële belofte bij de programmering.

Art. 1461.De maximumkost voor de subsidiëring van de uitbreiding van een rusthuis dat in aanmerking komt voor een werkingstitel wordt vastgelegd op 1.500 euro per m2 bruto bebouwde nieuwe oppervlakte, binnnen de grens van 60 m2 per bed, waarbij de oude en de nieuwe bebouwde oppervlaktes opgeteld worden.

Art. 1462.Behalve de maximumkosten bedoeld in de artikelen 1460, 1461 en 1463, kunnen subsidies verleend worden onder de volgende voorwaarden : 1° slopingen op basis van de goedgekeurde offerte wanneer ze nodig zijn voor de vestiging van een nieuwbouw of de uitbreiding van een bestaand gebouw;2° specifieke uitrustingen die vereist worden om te voldoen aan de erkenningsnormen en het meubilair op basis van de goedgekeurde offertes;3° de inrichting van de omgeving en de parkeerterreinen op basis van de goedgekeurde offerte met een maximum parkeerplaatsen dat niet hoger mag zijn dan de helft van de totale capaciteit van het rusthuis, uitgedrukt in bedden; 4° de bijkomende oppervlakten vereist om te voldoen aan de specifieke normen betreffende de opvang en de huisvesting van gedesoriënteerde bejaarde personen in een aangepaste eenheid, met een maximum van 1.000 euro per bijkomende m2 en een bijkomend maximum van 60 m2 per aangepaste eenheid.

Art. 1463.De maximumkost voor de subsidiëring van de verbetering van een rusthuis dat voor een werkingstitel in aanmerking komt wordt op 1.500 euro per m2 vastgelegd; hij mag evenwel niet hoger zijn dan 75 % van de waarde per bed bedoeld in artikel 1460.

Art. 1464.De bedragen bedoeld in de artikelen 1460 tot en met 1463 houden geen rekening met de algemene kosten berekend tegen de voet van 10 % voor de opdrachten van werken en tegen de voet van 5 % voor de opdrachten van leveringen, noch met de belasting op de toegevoegde waarde.

Art. 1465.De maximumkost voor de subsidiëring van de bouw of de inrichting van een woning als serviceflat wordt vastgelegd op 1.250 euro per m2, met een maximum van 50 m2 per woning, gemeenschappelijke lokalen, leidingen en technische lokalen inbegrepen. Die kost omvat het meubilair dat voor de gemeenschappelijke lokalen en het washok nodig is.

De bedragen bedoeld in § 1 houden geen rekening met de algemene kosten berekend tegen de voet van 10 % voor de opdrachten van werken en tegen de voet van 5 % voor de opdrachten van leveringen, noch met de belasting op de toegevoegde waarde.

Art. 1466.De maximumkost voor de subsidiëring van de bouw of de inrichting van een dagopvangcentrum wordt vastgelegd op 1.000 euro per m2, meubilair inbegrepen, met een maximum van 12 m2 per dagopvangplaats.

De bedragen bedoeld in § 1 houden geen rekening met de algemene kosten berekend tegen de voet van 10 % voor de opdrachten van werken en tegen de voet van 5 % voor de opdrachten van leveringen, noch met de belasting op de toegevoegde waarde.

Art. 1467.De bedragen bedoeld in dit hoofdstuk zijn berekend op 31 december 2007.

Ze worden berekend aan de hand van onderstaande herzieningsformule : p = P (0,50 x s/S + O,50 x i/I); p = het bedrag van de totale uitgave goedgekeurd op de datum van de indiening van de inschrijvingen of offertes;

P = het op 1 januari 2008 bijgewerkt bedrag van de goedgekeurde uitgave p; s en S = de officiële salarissen van de bouw die van toepassing zijn respectievelijk tien dagen vóór de datum van de indiening van de inschrijvingen of offertes en op de datum 1 januari 2008; i en I = de materialenindex (openbare werken) respectievelijk voor de maand van de indiening van de inschrijvingen of offertes en voor de maand januari 2008. Afdeling 3 - Modaliteiten voor de betaling van de subsidies

Art. 1468.Voor de opdrachten voor aanneming van werken wordt de subsidie ter beschikking gesteld als volgt : 1° een eerste schijf van 30% van het subsidiebedrag wordt ter beschikking gesteld van de opdrachtgever zodra hij bedoelde werken en diensten heeft besteld en zodra deze daadwerkelijk zijn aangevat, hetgeen moet blijken uit de eerste stand van vordering van de werken;2° de tweede en de derde schijf van 30% worden ter beschikking gesteld zodra het totaalbedrag van de overgelegde facturen, btw en algemene kosten inbegrepen, het totaalbedrag van de reeds ter beschikking gestelde schijf bereikt; het saldo van de subsidie wordt ter beschikking gesteld van de opdrachtgever bij de goedkeuring van de eindrekening van de werken of diensten.

Voor de opdrachten van uitrustingen wordt de subsidie betaald na overlegging van de facturen.

Art. 1469.Het dossier betreffende de eindrekening wordt ingediend in de vorm van een verklaring op erewoord waarvan het model door de administratie opgemaakt wordt en aan de hand waarvan de opdrachtgever die de subsidie aanvraagt het bewijs levert van : 1° de beslissing waarbij de opdrachtgever de eindrekening goedgekeurd heeft;2° de voorlopige oplevering;3° de uitvoeringstermijnen;4° het einde van de werken;5° de berekening van de boetes;6° de rechtvaardiging van de toegelaten bijkomende of wijzigende werken. Elke wijziging van de gegevens vervat in de verklaring op erewoord moet binnen vijftien dagen aan de administratie meegedeeld worden.

Bovenvermelde gegevens zullen ook het voorwerp uitmaken van een geargumenteerde nota van de verzoekende instelling op grond waarvan de administratie kan een oordeel kan vellen over de aanwending van de subsidie.

Ook de staten van vordering en de eindafrekening van het bedrijf worden, samen met de overeenstemmende facturen, bij het dossier gevoegd.

Het dossier betreffende de eindafrekening en de stukken worden bij aangetekend schrijven of op elke wijze waarbij een vaststaande datum aan de zending wordt verleend aan de administratie gericht.

Art. 1470.Binnen dertig dagen na ontvangst van het dossier betreffende de eindafrekening bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als dat dossier volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt het binnen twee maanden te vervolledigen. Hij wordt daarbij gewezen op de ontbrekende stukken.

Als geen bericht van ontvangst binnen de vastgelegde termijnen wordt toegestuurd, wordt het dossier geacht volledig te zijn.

Art. 1471.De Minister keurt de eindafrekening goed of af binnen twaalf maanden na ontvangst van het volledige dossier. Afdeling 4 - Algemene toekenningsprocedure van de subsidies

Onderafdeling 1 - Het voorontwerp

Art. 1472.Behalve voor de dossiers die uitsluitend betrekking hebben op onroerende investeringen, medische diensten of apparaten, alsook voor de overige projecten van werken die geen wijziging van de oppervlakte of van de bestemming van lokalen inhouden, legt de opdrachtgever die de subsidie aanvraagt zijn voorontwerp voor akkoord over aan de Minister.

Art. 1473.Het voorontwerp wordt ingediend in de vorm van een verklaring op erewoord waarvan het model door de administratie opgemaakt wordt en aan de hand waarvan de opdrachtgever die de subsidie aanvraagt bevestigt 1° dat : a) de aanvrager een vereniging zonder winstoogmerk, een stichting, een vereniging opgericht krachtens hoofdstuk XII van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of een intercommunale is of;b) als de aanvrager een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een gemeente, een provincie of een intercommunale is, dat de verplichtingen opgelegd door de toezichtregels nagekomen werden;2° dat de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 406 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek zijn nagekomen;3° dat de werken, diensten en leveringen die het voorwerp zijn van de aanvraag tot voorontwerp van akkoord nog niet besteld werden;4° de inrichting personen niet mag weigeren omdat ze niet beschikken over voldoende financiële middelen om het totaalbedrag van de huisvestingsprijzen zelf te betalen wanneer ze een garantie genieten via een verbintenis aangegaan door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Bij de verklaring op erewoord worden ook de volgende stukken gevoegd : 1° de beraadslaging van de aanvrager in voorkomend geval;2° een uitvoerig verslag met een omschrijving van de bestaande toestand, de nagestreefde doelstellingen, de redenen die de uitvoering van de werken wettigen, de diensten en/of de aanwerving van de uitrustingen die het voorwerp zijn van de subsidieaanvraag en met een nadere bepaling van de wijze waarop de opdrachtgever zijn financiële bijdrage zal leveren;3° een stedenbouwkundig certificaat nr.2 in voorkomend geval; 4° het programma van de geplande werken, geconcretiseerd in een leidend plan, namelijk een technische schets van de plannen van de bouwwerken op grond waarvan de omavang van de uit te voeren werken geschat kan worden;5° een raming van de werken, diensten en/of aan te kopen uitrustingen.6° een memorie met een beschrijving van de middelen die aangewend zullen worden om bij te dragen tot de duurzame ontwikkeling, meer bepaald wat betreft energiebesparingen en waterverbruik;7° een memorie met een beschrijving van de middelen die aangewend zullen worden om een optimale toegankelijkheid te bieden aan de personen met beperkte beweeglijkheid. Elke wijziging van de gegevens vervat in de verklaring op erewoord moet binnen vijftien dagen aan de administratie meegedeeld worden.

Het voorontwerp en de stukken worden bij aangetekend schrijven of op elke wijze waarbij een vaststaande datum aan de zending wordt verleend aan de administratie gericht.

Art. 1474.Binnen dertig werkdagen na ontvangst van het voorontwerp bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als het voorontwerp volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt zijn voorontwerp binnen twee maanden te vervolledigen - hij wordt daarbij gewezen op de ontbrekende stukken - en desnoods het leidend plan waarvan sprake in artikel 1473, eerste lid, 4°, nader te bepalen in een uitvoeriger technisch dossier.

Als geen bericht van ontvangst binnen de vastgelegde termijnen wordt toegestuurd, wordt het voorontwerp geacht volledig te zijn.

In voorkomend geval bezorgt de administratie de aanvrager binnen dertig werkdagen na ontvangst van het uitvoeriger technisch dossier hetzij een bericht van ontvangst als dat dossier volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt zijn dossier binnen twee maanden te vervolledigen. Hij wordt daarbij op de ontbrekende stukken gewezen.

Als geen bericht van ontvangst binnen de vastgelegde termijnen wordt toegestuurd, wordt het voorontwerp geacht volledig te zijn.

Art. 1475.De Minister beslist over het voorontwerp binnen twaalf maanden na ontvangst van het volledige dossier of van het volledige uitvoeriger dossier en geeft de aanvrager kennis van zijn beslissing.

Als de Minister zich niet uitgesproken heeft binnen de termijn van twaalf maanden bedoeld in lid één, wordt het voorontwerp geacht goedgekeurd te zijn.

Art. 1476.In het akkoord over het voorontwerp, dat gelijk staat met een principiële belofte, wordt bepaald welke werken en/of uitrustingen voor subsidies in aanmerking kunnen komen en liggen de becijferde elementen vast op grond waarvan het subsidieerbare maximumbedrag bepaald zal worden.

In dat akkoord wordt eventueel het programma tot uitvoering van de investeringen vastgelegd.

Onderafdeling 2 - Het project

Art. 1477.Op straffe van verval bezorgt de aanvrager de Minister binnen twee jaar, te rekenen van de datum van kennisgeving van het akkoord over het voorontwerp, hetzij zijn globaal project, hetzij het project betreffende de eerste fase van het uitvoeringsprogramma omschreven in het voorontwerp.

Die termijn kan evenwel verlengd worden bij beslissing van de Minister, die zich uitspreekt op grond van een verantwoordingsmemorie van de aanvrager in geval van vertraging te wijten aan de procedure waarbij de toekenning van een stedenbouwvergunning wordt aangevraagd of in geval van overmacht.

Elke wijziging van de gegevens vervat in de verklaring op erewoord moet binnen vijftien dagen aan de administratie meegedeeld worden.

Art. 1478.Het ontwerp wordt ingediend in de vorm van een verklaring op erewoord waarvan het model door de administratie is opgemaakt en aan de hand waarvan de opdrachtgever die de subsidie aanvraagt bevestigt dat de bepalingen van titel I, hoofdstuk XVIIter, van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium in acht zijn genomen ten einde de personen met beperkte beweeglijkheid toegang tot de gesubsidieerde investeringen te verlenen.

Bij het ontwerp worden ook de volgende stukken gevoegd : 1° de beslissing waarbij de opdrachtgever-aanvrager het ontwerp goedkeurt en de gunningwijze van de opdracht vastlegt;2° in voorkomend geval, het bericht van de opdracht;3° het bijzondere bestek, de omstandige opmetingsstaat en de uitvoeringsplannen;4° de kostenraming van de werken en/of van de uitrustingen;5° het rapport van de regionale brandweerdienst indien vereist. Voor de dossiers die uitsluitend betrekking hebben op roerende investeringen, alsook voor de overige projecten van werken die geen wijziging van de oppervlakte of van de bestemming van lokalen inhouden, bevat het ontwerp eveneens de verklaring op erewoord bedoeld in artikel 1473, eerste lid, en de bijlagen in voorkomend geval. Het ontwerp en de stukken worden bij aangetekend schrijven of op elke door de Regering bepaalde wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend aan de administratie gericht.

Art. 1479.Binnen dertig dagen na ontvangst van het ontwerp bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als het ontwerp volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt zijn ontwerp binnen twee maanden te vervolledigen. Hij wordt daarbij gewezen op de ontbrekende stukken.

Als geen bericht van ontvangst binnen de vastgelegde termijnen wordt toegestuurd, wordt het voorontwerp geacht volledig te zijn.

De Minister beslist over het ontwerp binnen de perken van de beschikbare kredieten en geeft de aanvrager kennis van zijn beslissing.

Art. 1480.Wanneer de Minister met het ontwerp instemt, bepaalt hij het subsidieerbare bedrag op basis van de kostenramingen van de werken en/of van de uitrustingen.

De kennisgeving door de Minister van zijn instemming met het ontwerp geldt als vaste belofte tot toekenning van de subsidie, waardoor een subjectief recht op de betaling van de subsidie verleend wordt indien alle voorwaarden die in dit hoofdstuk vastliggen vervuld zijn.

Art. 1481.De werken en/of de aanwervingen van uitrustingen verricht vóór de kennisgeving van de beslissing betreffende de toekenning van de opdracht komen niet in aanmerking voor de subsidie.

De Minister kan op basis van een gemotiveerde aanvraag evenwel afwijkingen toestaan om de dringende uitvoering van werken of de dringende aanwerving van uitrustingen toe te laten zonder te wachten op de vaste belofte bedoeld in artikel 1480.

De toekenning van die afwijkingen vormt geen vaste belofte waarbij het subjectieve recht op de betaling van de subsidie verleend wordt.

Onderafdeling 3 - Gunning en uitvoering van de opdracht

Art. 1482.Overeenkomstig artikel 407, 3°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek maakt de aanvrager het volledige dossier betreffende de toekenning van de opdracht aan de Minister over. Die termijn kan evenwel bij beslissing van de Minister verlengd worden indien de aanvrager vóór de vervaldatum bewijst dat de vertraging niet aan hem toe te schrijven is.

De vaste belofte vervalt bij het verstrijken van die termijn, eventueel verlengd.

Art. 1483.Het dossier betreffende de toekenning van de opdracht bevat, in twee exemplaren, de volgende stukken : 1° de bewijzen van openbaarheid, in voorkomend geval;2° het rapport betreffende de kwalitatieve selectie van de bedrijven in voorkomend geval;3° in voorkomend geval, de beslissing van de opdrachtgever waarbij de lijst van de te raadplegen bedrijven vastgelegd wordt;4° het proces-verbaal van de opening van de offertes, in voorkomend geval;5° het analyserapport betreffende de offertes, in voorkomend geval;6° de in aanmerking genomen offerte(s);7° de beslissing van de aanvrager tot aanwijzing van de aannemer(s), in voorkomend geval;8° de stedenbouwkundige vergunning indien vereist; Hetzelfde dossier bevat, in één exemplaar, de volgende stukken : 1° het bijzondere bestek;2° de niet in aanmerking genomen offertes in voorkomend geval.

Art. 1484.Binnen dertig dagen na ontvangst van het dossier betreffende de toekenning van de opdracht bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als dat dossier volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt het binnen twee maanden te vervolledigen. Hij wordt daarbij gewezen op de ontbrekende stukken.

Als geen bericht van ontvangst binnen de vastgelegde termijnen wordt toegestuurd, wordt het dossier geacht volledig te zijn.

Art. 1485.De Minister bepaalt het definitieve bedrag van zijn financiële tegemoetkoming binnen drie maanden na ontvangst van het volledige dossier. Hij geeft de aanvrager kennis van zijn beslissing.

Art. 1486.De aanvrager bezorgt de administratie het afschrift van de kennisgeving van de opdracht, van het bestelbon en/of van de opdracht tot het aanvatten van de werken.

Art. 1487.Aan het eind van elke maand wordt een stand van de werken opgemaakt, voor akkoord medeondertekend door de aannemer, de ontwerper en de aanvrager en aan de administratie overgemaakt.

Art. 1488.Wijzigende of bijkomende werken kunnen slechts in aanmerking komen voor subsidies indien ze niet te voorzien waren bij het uitwerken van het project. Ze worden aan de toestemming van de Minister onderworpen.

Art. 1489.De aanvrager geeft de administratie minstens vijf dagen op voorhand kennis van de data die voor de technische, voorlopige en definitieve opleveringen vastgelegd zijn.

Onderafdeling 4 - Bijzondere toekenningsprocedures van de subsidies in geval van een aankoop bedoeld in artikel 404, 14°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek

Art. 1490.Om een subsidie te verkrijgen in geval van uitgestelde aankoop bedoeld in artikel 404, 14°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt het principeakkoord van de Minister vereist.

Dat principeakkoord dient om het recht op subsidies te beschermen maar vormt geenszins een vaste verbintenis tot tegemoetkoming.

Art. 1491.Het verzoek om principeakkoord gaat vergezeld van het ontwerp van overeenkomst dat minstens de volgende gegevens inhoudt : 1° een bepaling waaruit blijkt dat de subsidie die het Waalse Gewest eventueel aan de aanvrager verleent uitsluitend dient voor het project waarvoor ze bestemd is;2° een bepaling waaruit blijkt dat de geplande nieuwbouw-, uitbreidings- of verbouwingswerken voldoen aan de definitie "uitgestelde aankoop" zoals omschreven in artikel 404, 14°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;3° de modaliteiten volgens welke het onroerend goed ter beschikking van de publieke of privépartner gesteld wordt;4° de publieke of privépartner verbindt zich ertoe op het onroerend goed een nieuwbouw, uitbreiding of verbouwing uit te voeren voor het gebruik van een inrichting voor de opvang van bejaarde personen, met inachtneming van de geldende erkenningsnormen;5° de publieke of privépartner verbindt zich tot de inachtneming van de procedures omschreven in dit besluit wat betreft de overeenkomst over het voorproject, de overeenkomst over het project en de overeenkomst over de eindrekening;6° de termijn waarbinnen de nieuwbouw, de uitbreiding of de verbouwing ter beschikking gesteld worden van de verzoekende instelling;7° de publieke of privépartner verbindt zich ertoe de voorziene financiële modaliteiten in acht te nemen en de werken niet uit voeren zonder de goedkeuring van de detailplannen, bestekken en prijzen door de verzoeker;8° de publieke of privépartner verbindt zich tot de inachtneming van de geldende wetgeving op de overheidsopdrachten.

Art. 1492.De aanvraag om principeakkoord wordt aan de administratie gericht bij aangetekend schrijven of via elke door de Regering bepaalde modaliteit die vaste datum aan de verzending verleent. § 4. Binnen dertig werkdagen na ontvangst van het verzoek om principeakkoord bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als het verzoek volledig is, hetzij een bericht waarbij zij hem erom verzoekt zijn aanvraag binnen dertig dagen te vervolledigen en hem op de ontbrekende stukken wijst.

Als geen bericht van ontvangst binnen de voorgeschreven termijnen wordt toegestuurd, wordt het verzoek om principeakkoord geacht ontvankelijk te zijn.

Art. 1493.De Minister beslist binnen zes maanden na ontvangst van het volledige dossier over het verzoek om principeakkoord en geeft de verzoekende instelling kennis van zijn beslissing.

Als de Minister zich niet uitgesproken heeft binnen de zes maanden bedoeld in het eerste lid, wordt het principeakkoord geacht gegeven te zijn.

Art. 1494.De subsidie wordt ter beschikking van de verzoekende instelling gesteld zodra zij het recht van gebruik van de nieuwbouw, uitbreiding of verbouwing verwerft, bij de voorlopige oplevering, mits naleving van de erkenningsnormen en voor zover zij ten gunste van het Waalse Gewest een bankgarantie heeft gesteld die betrekking heeft op het subsidiebedrag.

Onderafdeling 5 - Bijzondere toekenningsprocedures van de subsidies in geval van een aankoop bedoeld in artikel 404, 15°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek

Art. 1495.Om een subsidie te verkrijgen overeenkomstig artikel 404, 15°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt het principeakkoord van de Minister vereist.

Dat principeakkoord dient om het recht op subsidies te beschermen maar vormt geenszins een vaste verbintenis tot tegemoetkoming.

Art. 1496.Het verzoek om principeakkoord gaat vergezeld van de volgende stukken : 1° een uitvoerige memorie met de omschrijving van de aard en de toestand van het aan te werven goed en met het bewijs van het vermogen om een inrichting voor de opvang van bejaarde personen te worden, met inachtneming van de geldende erkenningsnormen en van de financiële mogelijkheden omschreven in artikel 407, 6°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;2° een financieel plan met de modaliteiten volgens welke de verzoekende instelling haar tegemoetkoming in de aankoop ten laste neemt;3° het bewijs van de inschrijving in de geldende programmering;4° het gunstig advies van de administratie wat betreft het gebruik van het goed als inrichting voor de opvang van bejaarde personen. De administratie beschikt over een termijn van drie maanden om advies uit te brengen. Bij gebrek aan advies binnen die termijn van drie maanden, wordt het advies geacht gunstig te zijn.

Art. 1497.De aanvraag om principeakkoord wordt aan de administratie gericht bij aangetekend schrijven of via elke door de Regering bepaalde modaliteit die vaste datum aan de verzending verleent. § 4. Binnen dertig werkdagen na ontvangst van het verzoek om principeakkoord bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als het verzoek volledig is, hetzij een bericht waarbij zij hem erom verzoekt zijn aanvraag binnen dertig dagen te vervolledigen en hem op de ontbrekende stukken wijst.

Als geen bericht van ontvangst binnen de voorgeschreven termijnen wordt toegestuurd, wordt het verzoek om principeakkoord geacht ontvankelijk te zijn.

Art. 1498.De Minister beslist binnen zes maanden na ontvangst van het volledige dossier over het verzoek om principeakkoord en geeft de verzoekende instelling kennis van zijn beslissing.

Als de Minister zich niet uitgesproken heeft binnen de zes maanden bedoeld in het eerste lid, wordt het principeakkoord geacht gegeven te zijn.

Art. 1499.Het verzoek om subsidie ingediend in geval van principeakkoord van de Minister gaat vergezeld van de volgende stukken : 1° de maatvoeringen;2° de verkoopbelofte;3° de raming van het goed door de ontvanger van de registratie of door het Aankoopcomité of door het college bedoeld in artikel 407, § 1, 6°, a), van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, met uitsluiting van de prijs van het terrein;4° desgevallend, een schets van voorontwerp van de inrichting van de aan te werven goederen, met een eerste raming van de werken.

Art. 1500.§ 1. Het verzoek om subsidie wordt aan de administratie gericht bij aangetekend schrijven of via elke door de Regering bepaalde modaliteit die vaste datum aan de verzending verleent. § 2. Binnen dertig werkdagen na ontvangst van het verzoek om het verzoek om subsidie bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als het verzoek volledig is, hetzij een bericht waarbij zij hem erom verzoekt zijn aanvraag binnen dertig dagen te vervolledigen en hem op de ontbrekende stukken wijst.

Als geen bericht van ontvangst binnen de voorgeschreven termijnen wordt toegestuurd, wordt het verzoek om principeakkoord geacht ontvankelijk te zijn.

Art. 1501.De Minister beslist binnen twaalf maanden na ontvangst van het volledige dossier over het verzoek om principeakkoord en geeft de verzoekende instelling kennis van zijn beslissing. HOOFDSTUK II. - Werkingssubsidies eigen aan de dagopvangcentra en/of de centra voor avond- en/of nachtopvang en van de begeleidingsdiensten voor gezinsopvang

Art. 1502.Binnen de perken van de begrotingskredieten genieten de dagopvangcentra en/of centra voor avond- en/of nachtopvang beheerd door een publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon zonder winstoogmerk een werkingstoelage om de kosten i.v.m personeel, animatie of coördinatie met andere diensten of de beoordelingskosten te dekken.

Een forfaitair bedrag bepaald op 5 euro wordt per dag en per werkelijk aanwezige bewoner toegekend.

De Minister is ertoe gemachtigd om het in het tweede lid bedoelde forfaitaire bedrag te herzien.

De Minister bepaalt de toekenningsvoorwaarden voor de toelage.

Art. 1503.Binnen de perken van de begrotingskredieten genieten de begeleidingsdiensten voor gezinsopvang een werkingstoelage om de kosten voor het met de begeleiding belaste personeel en de kosten ten laste van de begeleidingsdienst voor de vorming van de opvangpersonen te dekken.

De Minister bepaalt de modaliteiten voor de subsidiëring van de begeleidingsdiensten voor gezinsopvang.

TITEL III. - Waarborg HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Art. 1504.In de zin van dit artikel wordt verstaan onder "lener" : de verzoekende instelling zoals bedoeld in artikel 404, 6°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 1505.Deze titel bepaalt de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de Regering haar waarborg kan verlenen voor de leningen aangegaan ter financiering van de verrichtingen bedoeld in titel V van boek V van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, met uitzondering van de verrichtingen die betrekking hebben op de residentiële diensten. HOOFDSTUK II. - Toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten

Art. 1506.De leningen worden aangegaan bij één of meer financiële instellingen die de Raamovereenkomst tussen het Waalse Gewest en Febelfin betreffende de waarborg gegeven door het Gewest aan de financiële instellingen voor de financiering van werkzaamheden i.v.m. de bouw en de hernieuwing van de ziekenhuisinstellingen en de inrichtingen voor de opvang van bejaarde personen ondertekend hebben.

De financiële instelling(en) wordt (worden) door de lener geselecteerd overeenkomstig de wetgeving op de overheidsopdrachten.

Art. 1507.De duur van de leningen wordt vastgelegd op grond van de vermoedelijke looptijd van de investeringen waarop ze betrekkingen hebben en bedraagt hoogstens 34 jaar, met inbegrip van de voorheffingsperiode van maximum vier jaar.

Art. 1508.De waarborg wordt verleend voor de duur van de lening en slaat op de terugbetaling in hoofdsom, de betaling van de intresten, de financiële lasten en de tussentijdse intresten van de lening.

Art. 1509.§ 1. De aanvraag wordt door de lener bij ter post aangetekend schrijven aan de Minister gericht; de beslissing van de Minister wordt op dezelfde wijze betekend. § 2. Bij de aanvraag moeten de volgende documenten worden gevoegd : 1° een ontwerp van leningsovereenkomst, opgemaakt door de geselecteerde kredietinstelling, met melding van de gebruikelijke gegevens en clausules en, vooral, van het bedrag van de lening, van de structuur van de rentevoet en van de eventuele financiële lasten, van de duur van de lening en van de indicatieve afschrijvingstabel op de datum van de offerte;2° een bericht van de financiële instelling waaruit blijkt dat de gecertificeerde balansen en resultatenrekeningen van de laatste 3 boekjaren en het financieel investeringsplan door de financiële instelling geëvalueerd werden;3° het bewijs dat de lener een ondergeschikte openbare administratie, een vereniging zonder winstoogmerk of een instelling van openbaar nut is. HOOFDSTUK III. - Controle en sanctie

Art. 1510.De leningen kunnen aangegaan worden overeenkomstig de beslissing die de Minister genomen heeft ingevolge de aanvraag tot toekenning van de waarborg.

Art. 1511.Om de controle op de toekenning van de waarborg mogelijk te maken, verbindt de lener zich ertoe : 1° alle financiële en boekhoukundige gegevens te verstrekken die nodig zijn voor de beoordeling van het risico;2° elk bewijsstuk over te leggen waaruit blijkt dat de lening voor de voorziene doeleinden gebruikt werd en dat het project waarvoor ze verleend werd goed uitgevoerd werd;3° zijn goederen of onroerende goederen niet te vervreemden of niet zonder voorafgaande instemming van de Minister als waarborg aan derden te geven voor de terugbetaling van de door de Regering gewaarborgde lening;4° een hypotheek toe te staan, om de vastlegging van de waarborg van het gewest te garanderen, op de onroerende goederen in zijn bezit of die hij zou aankopen, op het eerste verzoek van de Minister en ten belope van het bedrag dat door de Minister vastgelegd zal worden. Indien de aanvrager een VZW is, kan de Minister eisen dat de verbintenis van de lener geconcretiseerd wordt door een authentiek mandaat om zijn onroerende goederen ten belope van het gewaarborgde bedrag te hypothekeren. Tussen de financiële instelling(en) en het Waalse Gewest kan een overeenkomst van gelijkheid van rang ondertekend worden.

Art. 1512.Indien de waarborg van het Waalse Gewest samenvalt met de borgstelling van een derde, wordt de derde in zijn betrekkingen met het Waalse Gewest beschouwd als hoofdschuldenaar hoofdelijk en ondeelbaar verbonden met de lener zodat hij geen beroep tegen de Regering kan instellen indien hij in de plaats van de lener moet betalen. Daarentegen kan de Regering, indien ze de financiële instelling terugbetaalt, een beroep in evenredige mate tegen de waarborg instellen.

Art. 1513.De bedragen gestort door de Regering ter uitvoering van de toegekende waarborg worden verhaald bij de in gebreke gebleven lener.

Die invordering kan op verzoek van de Regering verricht worden door de Administratie of door de instelling van openbaar nut die de Minister daartoe aanwijst.

TITEL IV. - « Agence wallonne de lutte contre la maltraitance des aînés » (Waals Agentschap belast met de bestrijding van de mishandeling van bejaarde personen) HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 1514.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder "het Agentschap" : « Agence wallonne de lutte contre la maltraitance des aînés » zoals bedoeld in artikel 379 van het decreetgevend deel van het Wetboek.

HOOFDSTUK. II - Erkenning

Art. 1515.Het Agentschap wordt op eigen verzoek door de Minister erkend onder de volgende voorwaarden : 1° het is opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk. Zijn maatschappelijke zetel is gevestigd te Namen; 2° het beschikt over een raad van bestuur samengesteld uit : a) vijf vertegenwoordigers van de Regering, waarvan twee vertegenwoordigers van de Minister;b) vier vertegenwoordigers van verenigingen die actief zijn in de sector van de derde leeftijd;c) hoogstens twee vertegenwoordigers van openbare regionale operatoren met een statistische opdracht;3° het beschikt over een team samengesteld uit minstens : a) een directeur of een directrice die houder is van een universitair diploma met een voor de functie nuttige beroepservaring;b) drie voltijds equivalenten die houder zijn van een universitair diploma of gelijkwaardig;c) maatschappelijke werkers die houder zijn van een diploma van maatschappelijk assistent of van sociaal verpleegkundige met een maximum van vijf voltijdse equivalenten;d) een secretaris(-esse) met een maximum van een voltijds equivalent.

Art. 1516.De erkenningsaanvraag wordt bij aangetekend schrijven of via elk ander middel waarbij de zending wordt bewezen ter kennis gebracht van de Minister, die zich uitspreekt binnen twee maanden nadat hij, in voorkomend geval, de samenstelling van de in artikel 381 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde selectiejury heeft bepaald.

Art. 1517.De Minister kan de erkenning van het Agentschap opschorten of intrekken volgens de voorwaarden bedoeld in artikel 388 van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 1518.Het Agentschap is gehouden een territoriale geografische dekking te verzekeren door het oprichten van minstens één gedecentraliseerde antenne per provincie.

Het Agentschap kan één of meer bijkomende steunpunten openen in dezelfde provincie in functie van het aantal inwoners, de geografische configuratie of de concentratie van verschillende problematieken die zij tegenkomt. Het licht er de Minister vooraf over in.

Art. 1519.Elk steunpunt, waarvan de reclame meer bepaald verzorgd wordt via de website van het Agentschap, moet het plaatselijk contact met het publiek verzorgen.

Het contact met het publiek moet aangevuld worden met een groen nummer dat op werkdagen bereikbaar is tussen 9 en 12 uur en tussen 13 en 16 uur, waarbij elkeen de toegang tot de door het Agentschap voorgestelde dienstverlening gegarandeerd wordt. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring Afdeling 1 - Toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten

Art. 1520.Binnen de perken van de begrotingskredieten kan een jaarlijkse forfaitaire toelage toegekend worden om de personeels- en werkingskosten van het Agentschap te dekken. Hij gaat voorafgaandelijk na of de verantwoordingsstukken waarvan sprake in lid 2 van dit artikel hem overgemaakt zijn binnen de vereiste termijn en of elke wijziging in de statuten en de samenstelling van het gesubsidieerde personeel hem is medegedeeld.

De subsidies worden per kalenderjaar verleend aan het Agentschap als het de volgende verplichtingen nakomt : 1° de administratie uiterlijk tegen 30 april van het jaar na dat waarop het betrekking heeft, het verslag overmaken waarvan sprake in artikel 381 van het decreetgevend deel van het Wetboek;2° jaarlijks de administratie kennis te geven van de volgende gegevens betreffende het afgelopen boekjaar : a) vóór 30 april, de bewijsstukken van de lonen en van de werkgeverslasten van de personen die in aanmerking komen voor subsidies en de bewijsstukken van de betaling, alsook die van de werkingskosten en de betalingsbewijzen;b) voor 30 juni, de goedgekeurde jaarrekeningen zoals opgelegd bij de regelgeving over de verenigingen zonder winstoogmerk.

Art. 1521.§ 1. De personeelsuitgaven ter dekking van de personeelskosten van het team bedoeld in artikel 380, 3°, van het decreetgevend Wetboek worden slechts in overweging genomen ter hoogte van de weddenschalen opgegeven in bijlage 124. De subsidies voor de personeelsuitgaven dekken, ter hoogte van 100 % : 1° de brutowedde van het personeel; 2° de werkgeversbijdragen aan de RSZ, de bijdragen betreffende het vakantiegeld, de eindejaarspremie, de andere diverse kosten in verband met de verplichtingen betreffende collectieve arbeidsovereenkomsten ondertekend in het kader van de paritaire commissie 319.12 en andere wettelijke verplichtingen betreffende het personeel, beperkt tot 54 % van de uitgaven bedoeld in 1°.

De personeelsleden kunnen een dienstanciënniteit toegekend krijgen voor de nuttige ervaring die ze in hun betrekking verworven hebben.

Daarnaast kan er een geldelijke anciënniteit worden erkend overeenkomstig de bepalingen geldend voor het personeel van het Waalse Gewest. § 2. De uitgaven voor personeel in dienst genomen middels een arbeidscontract worden als personeelskosten die niet overgenomen worden in het kader van elke maatregel inzake werkgelegenheidsondersteuning komen niet in aanmerking als personeelskosten, ongeacht de subsidiërende overheid.

Art. 1522.De werkingskosten worden overgenomen voor zover ze het Agentschap in staat stellen zijn opdrachten te vervullen via lopende of kapitaalsuitgaven. De werkingskosten worden jaarlijks vastgelegd op een maximumbedrag van 300.000 euro.

Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de schommelingen van de gezondheidsindex.

Art. 1523.Voor de personeels- en werkingssubsidies met betrekking tot het studiejaar worden twee halfjaarlijkse voorschotten betaald gelijk aan elk 45 % van de subsidie geraamd op grond van de uitgaven met betrekking tot het vorige jaar. Het saldo van de subsidie wordt vereffend vóór 1 oktober van het volgende jaar na verificatie van de verantwoordingsstukken voor de uitgaven. Afdeling 2 - Beperking of schorsing

Art. 1524.Als de verplichtingen bepaald bij de artikelen 384 tot en met 386 van het decreetgevend deel van het Wetboek niet nagekomen worden, kan de Minister de subsidies verminderen of opschorten. Hij licht er het Agentschap voorafgaandelijk bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, over in.

Het Agentschap beschikt over dertig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van het voorstel tot vermindering of opschorting, om zijn schriftelijke opmerkingen bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend aan de Minister mee te delen.

De Minister beslist binnen dertig dagen na ontvangst van die opmerkingen. De beslissing tot vermindering of opschorting wordt bij aangetekend schrijven of elk middel waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend aan het Agentschap medegedeeld. Afdeling 3 - Diverse bepalingen

Art. 1525.Jaarlijks wordt er minstens één vergadering met de administratie gehouden om de nadere samenwerkingsregels met het Agentschap vast te leggen, meer bepaald de regels inzake de naleving van de vervaldagen bepaald bij titel 2 van boek 5 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en bij dit hoofdstuk.

Art. 1526.De personeelsleden die zulks wensen van de VZW "Centre d'aide aux personnes âgées maltraitées", de VZW "Service de Coordination des Soins à Domicile de la Ville de Charleroi" en de coöperatieve vennootschap "Association intercommunale de Santé de la Basse-Sambre" die ingezet worden bij de bestrijding van de mishandeling van de bejaarde personen worden overgeheveld met inachtneming van de voorwaarden van de kwalificaties waarvan sprake in artikel 11515, 3°, naar het Agentschap.

Ze behouden de geldelijke en de dienstanciënniteit die ze vóór hun overheveling genoten.

Ze behouden de voordelen verbonden aan de uitoefening van een functie evenwel enkel voor zover de voorwaarden voor verlening ervan bij het Agentschap blijven bestaan.

Boek VII. - Gezondheid

Art. 1527.De Minister tot wiens bevoegdheden Sociale Actie behoort, is belast met de uitvoering van dit boek.

TITEL I. - Algemene stelsels inzake Gezondheid HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen

Art. 1528.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° vereniging : de geïntegreerde gezondheidsvereniging waarvan de zetel op het grondgebied van het Franse taalgebied gevestigd is;2° wet : de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;3° Minister : de Minister bevoegd voor Gezondheid;4° coördinatiecentrum : het coördinatiecentrum voor thuiszorg en -hulp bedoeld in artikel 434, 2°, van het Wetboek;5° coördinatievergadering : vergadering van de coördinator met de geschikte diensten of dienstverleners na invoering van het interventieplan, waarbij de aanwezigheid van de begunstigde of diens vertegenwoordiger niet benodigd wordt;6° reëvaluatievergadering : vergadering van de coördinator met de diensten of dienstverleners die ertoe strekt het interventieplan indien nodig te evalueren of te wijzigen, in aanwezigheid van de begunstigde of diens vertegenwoordiger. HOOFDSTUK II. - Geïntegreerde gezondheidsverenigingen Afdeling 1 - Opdrachten en verplichtingen

Art. 1529.De vereniging verbindt zich ertoe zorgen te verlenen en haar diensten te verstrekken hetzij op basis van het forfait bedoeld in artikel 52 van de wet, hetzij op basis van de betaling per prestatie opgenomen in de nomenclatuur van de gezondheidszorgen.

In het laatste geval voegt ze zich naar de akkoorden gesloten op basis van artikel 50 van de wet en past ze de derdebetalersregeling toe zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 10 oktober 1986 tot uitvoering van artikel 53, achtste lid, van de wet.

Art. 1530.De vereniging verbindt zich ertoe geen enkele persoon met onvoldoende financiële middelen uit de zorgverlening en haar diensten uit te sluiten.

Art. 1531.De tarieven, honoraria en financiële bijdragen worden in de wachtzalen van de vereniging aangeplakt.

Art. 1532.De vereniging zal samenwerken met de andere gewestelijke centra voor de integratie van vreemdelingen of van personen van buitenlandse herkomst die door het Waalse Gewest erkend zijn overeenkomstig de modaliteiten van boek 2 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 1533.De zetel van de vereniging wordt duidelijk aangegeven buiten het gebouw.

Hij is dagelijks van maandag tot vrijdag gedurende tien uren open, behalve op feestdagen. De openingstijden worden buiten aangeplakt.

Een medische dienst wordt 24 uur op 24 waargenomen, hetzij door de vereniging zelf, hetzij door een beroep te doen op een plaatselijk georganiseerde wachtdienst.

Daartoe wordt gebruik gemaakt van een telefonisch systeem. Zodoende kan de oproep van de patiënt onmiddellijk beantwoord worden. Afdeling 2 - Erkenning

Art. 1534.De erkenningsaanvraag wordt door de vereniging aan de administratie gericht door elk middel dat vaste datum aan de verzending verleent.

Ze bevat de volgende gegevens en stukken : 1° het ondernemingsnummer toegekend na overlegging van de statuten of ingevolge de beslissing van de overheid tot oprichting van de geïntegreerde gezondheidsvereniging;2° de lijst van de leden van het beheerscomité, alsook hun hoedanigheid wanneer het gaat om een vereniging opgericht op initiatief van een overheid;3° de sector bediend door de vereniging, de naam van de gemeenten opgenomen voor een gedeelte of het geheel ervan, alsook het aantal betrokken inwoners;4° de openingsdagen en -uren van de vereniging;5° de naam, titels, diploma's en functies van elk lid van het multidisciplinaire team;6° de naam, titels, diploma's en functies van elk lid van het multidisciplinaire team;7° een omschrijving van het verbindingsinstrument;8° een plattegrond van de gebouwen met vermelding van de bestemming der lokalen;9° een afschrift van het contract betreffende de afvoer van de afval B2;10° een afschrift van het rapport van de brandweer dat een gunstig advies bevat voor de ontwikkeling van de activiteit in de lokalen;11° de financiële voorwaarden om toegang te krijgen tot de zorgverlening en de diensten van de vereniging;12° de modaliteiten voor de organisatie van de wachtdiensten tijdens de week, weekends en feestdagen, met inbegrip van de modaliteiten om contact te nemen met de wachtdienst.

Art. 1535.Elke wijziging die in de loop van de tijdelijke erkenning of de erkenning aangebracht wordt in één van de punten vermeld in de vorige paragraaf, wordt binnen de maand meegedeeld aan de administratie, die binnen tien dagen ontvangst bericht.

Art. 1536.Deze diensten berichten ontvangst van de erkenningsaanvraag binnen een termijn van tien dagen na ontvangst van het volledige dossier. Ze eist de eventueel ontbrekende stukken op binnen een termijn van één maand, die ingaat op de datum van ontvangst van het dossier.

Indien de vereniging haar erkenningsaanvraag niet vervolledigd heeft na afloop van een termijn van zes maanden, die ingaat op de datum van de aanvraag van de ontbrekende dossiers, wordt het dossier afgesloten.

De administratie organiseert een inspectie ter evaluatie op participatieve wijze van het actieplan binnen een termijn van drie maanden, met ingang van de datum van indiening van het volledige dossier.

De conclusies van de inspectie worden binnen één maand overgemaakt aan de inrichtende macht die over één maand beschikt om ze te beantwoorden.

Na afloop van die termijn maakt de administratie het dossier voor beslissing aan de Minister over, samen met de conclusies van de inspectie en, desgevallend, met die van de vereniging.

Art. 1537.De Minister beslist over de erkenningsaanvraag binnen een termijn van twee maanden.

Art. 1538.De beslissing tot erkenning vermeldt dat de vereniging tijdelijk erkend is en de duur van de erkenning of dat ze voor onbepaalde duur erkend, de hoofdzetel van de activiteit en, desgevallend, de andere zetels, alsook de bediende sector. Afdeling 3 - Evaluatie, controle en sanctie

Onderafdeling 1 - Evaluatie

Art. 1539.De evaluatie betreffende de uitoefening van de onthaalfunctie waarborgt dat de vereniging zorgt voor de kwaliteit en de continuïteit van de onthaaldienst gedurende de openingsuren.

Daartoe slaat de evaluatie op de volgende aspecten : 1° de onthaal- en secretariaatsdienst doet een beroep op contractueel of statutair personeel, op leden van het team of op vrijwilligers; 2° de infrastructuur houdt zich aan de inachtneming van de private levenssfeer van de patiënt en van de imperatieven i.v.m. de bewaring van de individuele gegevens; 3° de wachtzaal is geschikt voor het onthaal van de patiënten, ongeacht hun leeftijd en gezondheidstoestand.

Art. 1540.De evaluatie betreffende de uitoefening van de curatieve en preventieve functies waarborgt dat : 1° de continuïteit van de zorgverlening gegarandeerd wordt door de vereniging zelf of in samenwerking met het medisch-psycho-sociaal netwerk, hierna "netwerk" genoemd;2° de vereniging, wanneer ze haar functies in het raam van het netwerk vervult, zorgt voor het sluiten van samenwerkingsovereenkomsten die, behalve de identificatie van de partijen, het exacte doel van de samenwerking, de modaliteiten ervan en de evaluatiemiddelen vermeldt; 3° de invoering van organisatie- en geschikte technische maatregelen de consultpraktijken toegankelijk maakt voor de patiënten, ongacht hun leeftijd of hun gezondheidstoestand, en dat daar rekening gehouden wordt met de hygiëne- en veiligheidsvoorschriften, o.a. het gebruik van materiaal voor eenmalig gebruik, en voor de opsluiting van elk product of geneesmiddel.

Art. 1541.De evaluatie betreffende de gemeenschappelijke gezondheidsfunctie gaat na of ze georganiseerd wordt in het belang van de collectiviteit waarin de vereniging haar actie inschrijft.

Daartoe vermeldt de vereniging in het kader van de uitoefening van de functie voor elk project : 1° de inhoud ervan; 2° de nagestreefde doelstellingen, o.a. de motivaties i.v.m. de uitwerking van het project; 3° het lid van de vereniging dat drager van het project is;4° de overige leden die eraan deelnemen binnen de vereniging en in het raam van het netwerk;5° de periode of de duur van het project;6° het doelpubliek;7° de ingezette financiële middelen;8° de evaluatie-indicatoren. Wanneer een project uitgewerkt is, maakt de vereniging uiterlijk vijftien dagen vóór het opstarten ervan de in het vorige lid vermelde elementen over aan de administratie, die binnen tien dagen ontvangst bericht.

Behoudens andersluidend advies van de administratie binnen vijftien dagen na de datum van het bericht van ontvangst, wordt het project geacht te zijn aangenomen en kan het in aanmerking genomen worden bij de berekening van de subsidie, bedoeld in artikel 1556.

Art. 1542.§ 1. In het kader van de evaluatie van de functie waarnemingsdienst van de eerstelijngezondheidzorg geeft de Minister de verenigingen kennis van de minimumlijst van de gegevens die het voorwerp zijn van een epidemiologische verzameling, na overleg binnen het evaluatiecomité bedoeld in artikel 1566. § 2. De vereniging verstrekt haar gegevens volgens de modaliteiten en binnen de termijn die de Minister bepaalt.

Bij de overdracht van de gegevens geeft ze kennis van de personalia van de verantwoordelijke(n) voor de behandeling ervan.

Art. 1543.De integratie van de verschillende vakken binnen de ploeg wordt geëvalueerd tijdens vergaderingen voor de coördinatie van de activiteiten i.v.m. de uitoefening van de functies, waarvan het regelmatige karakter aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° ze worden minstens vierenveertig keer in de loop van het kalenderjaar gehouden;2° ze duren minstens één uur;3° ze zijn het voorwerp van notulen en van een lijst die door de deelnemers ondertekend wordt. De notulen en de lijsten worden bewaard gedurende vijf jaar.

Art. 1544.De evaluatie betreffende het verbindingsinstrument gaat na of de drager alle leden van de ploeg toegang verleent tot de gegevens die hen betreffen om hun functies zo spoedig mogelijk uit te oefenen met het oog op de continuïteit van de activiteit, o.a. de zorgverlening.

Art. 1545.De evaluatie van het actieplan van de vereniging dient om na te gaan of : 1° de vereniging haar omgeving op territoriaal en institutioneel vlak heeft omschreven;2° de algemene organisatie van de vereniging, uitvoerig omschreven voor elke functie;3° de korte- en langetermijndoelstellingen inzake het onthaal, de integratie van de ploeg en haar opname in het netwerk, haar coördinatie, de gemeenschappelijke gezondheidsactiviteiten en de epidemiologische verzameling worden erin omschreven;4° de acties voortvloeiend uit de doelstellingen en de middelen die ervoor bestemd zijn, verbuigen de doelstellingen op operationele wijze;5° de evaluatie in de vorm van kwantitatieve of kwalitatieve indicatoren die de afstand tussen de doelstellingen en de ten uitvoer gelegde acties meten wordt a priori overwogen met het oog op een betere uitoefening van de functies. Onder "omgeving van de vereniging op territoriaal en institutioneel vlak" wordt verstaan de omschrijving van de bevolking, van haar bijzondere kenmerken, van het zorgenaanbod op het grondgebied dat door de vereniging bediend wordt.

De Minister legt een model van actieplan vast.

Onderafdeling 2 - Controle

Art. 1546.De ambtenaren en personeelsleden van de administratie die daartoe aangewezen worden gaan na of de bij of overeenkomstig titel 1 van boek 6 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek aangenomen voorschriften, o.a. de naleving van de erkenningsvoorwaarden, in acht genomen worden.

Ze hebben vrije toegang tot de lokalen van de vereniging en hebben het recht om ter plaatse inzage te nemen van de stukken en documenten die ze nodig achten voor de vervulling van hun opdracht, o.a. de samenwerkingsovereenkomsten en de notulen en lijsten van de deelnemers aan de coördinatievergaderingen.

Art. 1547.De ambtenaren en personeelsleden van de administratie bedoeld in artikel 1546 evalueren het actieplan minstens om de twee jaar op participatieve wijze met de leden van de vereniging door het te toetsen aan de effectieve tenuitvoerlegging, door de verschillen tussen de doelstellingen en de acties te onderzoeken aan de hand van de door de vereniging bepaalde indicatoren en door de ontwikkelingsvooruitzichten van de activiteiten te overwegen.

De vereniging zorgt voor de aanwezigheid van al haar leden of van minstens één vertegenwoordiger van elk beroep dat er zijn activiteiten uitoefent.

Onderafdeling 3 - Sanctie

Art. 1548.Wanneer de administratie vaststelt dat een vereniging de erkenningsvoorwaarden niet of niet meer vervult of haar verplichtingen niet meer nakomt, stuurt ze haar een aanmaning toe waarin ze aan haar verplichtingen herinnerd wordt en geeft ze haar kennis van de termijn waarin ze orde op zaken moet stellen.

Indien de vereniging de gebreken waarvan ze in kennis gesteld werd niet verholpen heeft na afloop van die termijn, richt de administratie haar een voorstel tot weigering of tot intrekking van de erkenning of de tijdelijke erkenning.

Ze informeert de vereniging gelijktijdig dat ze met ingang van de datum van ontvangst van de kennisgeving over een termijn van vijftien dagen beschikt om haar haar schriftelijke opmerkingen toe te sturen.

Daartoe roept de administratie de dienst op bij ter post aangetekend schrijven of per brief afgegeven tegen ontvangbewijs, met opgave van de plaats en het uur van het verhoor. De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman van zijn keuze te laten bijstaan.

De weigering te verschijnen of zijn verweermiddelen aan te voeren wordt in het proces-verbaal van verhoor geacteerd.

De administratie vult het dossier aan met de schriftelijke opmerkingen van de vereniging, met het proces-verbaal van verhoor en met elk nuttig element dat ondertussen vernomen werd.

Art. 1549.Het dossier wordt aan de Minister overgemaakt binnen een termijn van één maand, te rekenen van de datum van het verhoor.

De Minister beslist over de aanvraag binnen twee maanden na ontvangst van het dossier.

Art. 1550.De beslissingen tot weigering of tot intrekking van de erkenning of de tijdelijke erkenning worden bij ter post aangetekend schrijven aan de vereniging meegedeeld.

A. : Samenwerkingsovereenkomsten

Art. 1551.De samenwerkingsovereenkomsten gesloten tussen de geïntegreerde gezondheidsvereniging en de sociale werknemers en de psychotherapeuten bedoeld in artikel 425 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bevatten minimum : 1° de identificatie van de partijen;2° het voorwerp van de overeenkomst;3° de rechten en plichten van elke partij;4° het bestaan van een financiële compensatie of niet;5° de duur van de overeenkomst en, desnoods, de modaliteiten voor de hernieuwing ervan;6° de modaliteiten voor de verdeling van de informatie die nuttig is voor de tenlasteneming en de continuïteit hiervan;7° de modaliteiten voor de aanwijzing van een referent gedurende het hele traject van de patiënt;8° de modaliteiten voor de periodieke evaluatie van de samenwerking;9° de modaliteiten voor de opzegging van de overeenkomst;10° de voorschriften in geval van geschil.

Art. 1552.De Minister legt een model van overeenkomst vast.

B. : Subsidiëring

Art. 1553.De subsidies worden door de Regering toegekend met inachtneming van de beschikbare begrotingskredieten.

Art. 1554.Voor de organisatie van de onthaalfunctie bedoeld in artikel 1539 wordt 25.000 euro toegekend voor zover die activiteit minstens achtendertig uren per week uitgeoefend wordt door één of meer personen die door de vereniging in de loop van het vorige boekjaar krachtens een arbeidscontract of een statuut in dienst genomen werden, of vanaf 1 januari van het boekjaar waarvoor de subsidies toegekend worden.

Indien die functie geheel of gedeeltelijk in aanmerking komt voor een andere financiering, wordt de subsidie naar rato van het niet-gefinancierde gedeelte toegekend.

Art. 1555.Voor de coördinatie bedoeld in artikel 1543 wordt per patiënt ten laste genomen in de loop van het afgelopen jaar de volgende subsidie toegekend : 1° 2,75 euro indien de ploeg zich vierenveertig keer naar rato van één uur gecoördineerd heeft;2° 4 euro indien het team vierenveertig keer naar rato van twee uur een coördinatievergadering gehouden heeft. Het aantal patiënten dat in aanmerking genomen wordt bij de berekening van de subsidie voor de coördinatie wordt beperkt tot 4 000.

Voor de verenigingen die het in artikel 52 van de wet bedoelde forfaitaire financieringssysteem toepassen, is het aantal patiënten dat in aanmerking genomen wordt het aantal patiënten ingeschreven op 31 december van het afgelopen jaar.

Voor de verenigingen die het betalingssysteem per prestatie gebruiken, is het aantal patiënten (N) dat in aanmerking genomen wordt het resultaat van onderstaande formule : N = N asi/N moy "N asi" is het totaalaantal contacten gepresteerd inzake algemene geneeskunde binnen de vereniging in de loop van het afgelopen jaar; "N moy" is het laatste gemiddeld aantal jaarlijkse contacten inzake algemene geneeskunde in België, berekend door het RIZIV.

Art. 1556.Voor de gemeenschappelijke gezondheidsfunctie bedoeld in artikel 1541 wordt de volgende subsidie toegekend : 1° 3.000 euro indien de vereniging bewezen heeft dat haar leden in de loop van het afgelopen boekjaar tussen 100 en 200 uren aan gemeenschappelijke gezondheidsactiviteiten gewijd hebben; 2° 6.000 euro indien de vereniging bewezen heeft dat haar leden in de loop van het afgelopen boekjaar tussen 200 en 400 uren aan gemeenschappelijke gezondheidsactiviteiten gewijd hebben; 3° 9.000 euro indien de vereniging bewezen heeft dat haar leden in de loop van het afgelopen boekjaar meer dan 400 uren aan gemeenschappelijke gezondheidsactiviteiten gewijd hebben.

Wanneer de prestaties van verschillende leden van de vereniging voor dezelfde gemeenschappelijke gezondheidsactiviteit gevaloriseerd worden, worden ze in aanmerking genomen voor zover ze elk een verschillende rol vervullen.

In de overige gevallen worden ze op forfaitaire wijze in aanmerking genomen, tenzij de vereniging het bewijs van de gezamenlijke deelname van haar leden levert.

Indien de vereniging toepassing maakt van het forfait bedoeld in artikel 52 van de wet, wordt haar bovendien een toeslag van 2.000 euro toegekend.

Indien de vereniging daarenboven deelneemt aan het plan voor maatschappelijke cohesie bedoeld in het decreet van 6 november 2008 betreffende het plan voor maatschappelijke cohesie in de steden en gemeenten van Wallonië voor wat betreft de aangelegenheden waarvan de uitoefening van de Franse Gemeenschap is overgeheveld, of indien ze voor haar opdrachten m.b.t. contactpunten inzake gezondheidsaangelegenheden samenwerkt met een sociaal contactpunt bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2004 tot erkenning en subsidiëring van de sociale contactpunten en de contactpunten inzake gezondheidsaangelegenheden, geniet ze een toeslag van : 1° 1.000 euro indien ze haar activiteiten overeenkomstig de punten 1° en 2° heeft ontwikkeld; 2° 1.500 euro indien ze haar activiteiten overeenkomstig punt 3° heeft ontwikkeld.

Art. 1557.Voor de functie waarneming van de eerstelijnsgezondheidszorg bedoeld in artikel 1542 wordt 3.000 euro toegekend aan de vereniging die in de loop van het afgelopen jaar aan de door de Minister aangewezen verzameling van epidemiologische gegevens deel genomen heeft of zich ertoe verbindt zulks te doen voor het komende boekjaar indien het om het eerste erkenningsjaar gaat.

Art. 1558.Wanneer de activiteitszetel van de vereniging gevestigd is in een landelijke zone die minder dan honderd inwoners per km2 telt, wordt 2.000 euro toegekend.

Art. 1559.Bij de berekening van de subsidies wordt de decimaal naar de lagere euro afgerond.

Art. 1560.De Minister legt een formulier vast voor de verzameling van de gegevens die nuttig zijn voor de berekening van de subsidie.

Dat formulier wordt ingevuld en jaarlijks uiterlijk 1 maart naar de administratie teruggestuurd.

Art. 1561.§ 1. De subsidie wordt naar rato van een voorschot van 80 % betaald uiterlijk binnen de maand na de ondertekning van het besluit tot toekenning van de subsidie. § 2. Het saldo wordt betaald na controle op het rechtvaardigingsdossier.

Het rechtvaardigingsdossier bevat de volgende stukken en elementen : 1° een schuldvorderingsverklaring in drie originele exemplaren ter dekking van het saldo van de subsidie; 2° de rekening van de ontvangsten en uitgaven m.b.t. de gesubsidieerde activiteit, alsook de bewijsstukken van de uitgaven gestaafd door de bewijzen van de desbetreffende betalingen.

De in drie exemplaren te verstrekken bewijsstukken zijn genummerd, worden per rubriek gegroepeerd en gaan vergezeld van een samenvattend overzicht met het nummer van elk stuk, het bedrag ervan. De termijn voor de indiening van die stukken is vastgelegd op 1 maart van het jaar na het boekjaar.

De verenigingen zonder winstoogmerk zijn verplicht de originele bewijsstukken over te maken, met uitzondering van de documenten die vanwege de aard ervan aan andere administraties of instellingen overgemaakt moeten worden.

De originele bewijsstukken worden na afloop van de controle aan de vereniging teruggegeven.

Art. 1562.De erkende vereniging die haar rechten op subsidies laat gelden, houdt boeken met, per begrotingsjaar, de financiële resultaten van haar beheer.

De erkende vereniging maakt uiterlijk twee maanden na afloop van de periode waarop het besluit tot subsidietoekenning betrekking heeft een jaarlijks activiteitenrapport over waarvan het model door de Minister bepaald wordt, alsook, uiterlijk 30 juni van het boekjaar na de periode waarin de subsidie toegekend wordt, de door de algemene vergadering goedgekeurde balans en exploitatierekening wanneer het gaat om een vereniging zonder winstoogmerk. HOOFDSTUK III. - Federaies van geïntegreerde gezondheidsverenigingen Afdeling 1 - Subsidiëring

Art. 1563.De subsidie, jaarlijks toegekend aan het geheel van de erkende federaties, wordt beperkt tot 6 % van de begroting die voor het geheel van de verenigingen beschikbaar is.

Art. 1564.De jaarlijkse subsidie wordt verdeeld als volgt : 1° 60 % voor de opdracht bedoeld in artikel 427, § 3, 1°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;2° 40 % voor de opdracht bedoeld in artikel 427, § 3, 2°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;

Art. 1565.De artikelen 1560 en 1561 zijn van toepassing op de erkende federaties. Afdeling 2 - Evaluatie

Art. 1566.Om de effectieve uitvoering van de opdrachten van de door de Regering erkende federaties bedoeld in artikel 427 te beoordelen en om de betaling van de subsidies toe te laten, bepaalt de Minister het model van activiteitenrapport en stelt hij een evaluatiecomité samen waarin hij twee vertegenwoordigers van de verenigingen opneemt, namelijk : 1° één die deel uitmaakt van een vereniging die haar prestaties verricht op basis van het forfait bedoeld in artikel 52 van de wet;2° en de andere die deel uitmaakt van een vereniging die haar prestaties verricht op basis van de betaling volgens de nomenclatuur van de gezondheidszorgen. Het evaluatiecomité wordt door de Minister of diens vertegenwoordiger voorgezeten. Hij betrekt er elke persoon bij wiens competenties voor hem nuttig zijn.

De administratie vaardigt er twee vertegenwoordigers af, met name één die zijn activiteit binnen de "Observatoire wallon de la Santé" (Waalse Waarnemingsdienst voor Gezondheidsaangelegenheden) uitoefent, en de andere die er het secretariaat van waarneemt. HOOFDSTUK IV. - Centra voor de coördinatie van thuiszorg en thuisdienstverlening Afdeling 1 - Erkenning

Onderafdeling 1 - Voorwaarden

Art. 1567.De interventie van het coördinatiecentrum zoals omschreven in artikel 436 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek vangt aan zodra de coördinator bedoeld in artikel 434, 15°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, de begunstigde ontmoet overeenkomstig artikel 469, § 1, 3°, b, lid 3, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Het informatiedocument bedoeld in artikel 456 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt aan de begunstigde of aan diens vertegenwoordiger overgemaakt tijdens die ontmoeting, waarbij laatstgenoemde daar schriftelijk een bewijs van levert.

Art. 1568.De eerste stap in de verzorging bestaat erin de opdrachten bedoeld in artikel 436, lid 1, a) en b), van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek uit te voeren, om de gegrondheid van de tussenkomst van het coördinatiecentrum vast te stellen.

Het coördinatiedossier wordt geopend ten gevolge van de ontmoeting met de begunstigde. Het bevat de diagnose in verband met de toestand van de begunstigde, het voorstel van het interventieplan met een overzicht van de gedekte en niet-gedekte behoeften van de begunstigde om de noodzaak van een tenlasteneming door meer dan één dienst of één dienstverlener vast te stellen.

Die ontmoeting wordt opgenomen in het coördinatiedossier met vermelding van de datum en het voorwerp ervan.

Er wordt een document opgesteld dat ondertekend wordt door de begunstigde of diens vertegenwoordiger.

Het voorstel van het interventieplan wordt in het coördinatiedossier opgenomen.

Art. 1569.§ 1. De tweede stap in de verzorging, bedoeld in artikel 436, lid 1, c), van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, vereist een zo gepast mogelijk contact met de diensten of dienstverleners.

De coördinator moet alle middelen waarover hij beschikt aanwenden om de doelstellingen van het interventieplan te bereiken.

Hij ziet erop toe dat er een aanzet tot multidisciplinaire reflectie tot stand komt.

Het interventieplan dat uit de planificatie met de diensten of dienstverleners voortvloeit wordt aan de begunstigde of diens vertegenwoordiger medegedeeld en in het coördinatiedossier opgenomen. § 2. Na afloop van de tweede stap stemt de begunstigde of diens vertegenwoordiger in met het interventieplan, geheel of gedeeltelijk.

De instemming van de begunstigde of diens vertegenwoordiger vormt de voorwaarde voor de uitvoering van het interventieplan.

Indien de instemming van de begunstigde of diens vertegenwoordiger niet schriftelijk gegeven kan worden en mondeling gegeven wordt, wordt daar akte van genomen in het coördinatiedossier met vermelding van de datum en de identiteit van de persoon.

Die instemming wordt schriftelijk bevestigd binnen de vijftien dagen.

Art. 1570.De derde stap in de verzorging bedoeld in artikel 436, lid 1, d), van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek houdt de bewaring van de notulen van de coördinatievergaderingen in, waarvan de aanwezigheidsbladen door de gezamenlijke deelnemers worden ondertekend.

De jaarlijkse evaluatie van het interventieplan wordt door de coördinator verricht, in aanwezigheid van de begunstigde.

De reëvalutie van het interventieplan wordt aan de begunstigde of diens vertegenwoordiger voorgelegd, die er geheel of gedeeltelijk mee instemt.

De instemming van de begunstigde of diens vertegenwoordiger vormt de voorwaarde voor de gehele of gedeeltelijke uitvoering van het gereëvalueerde interventieplan.

Indien de instemming van de begunstigde of diens vertegenwoordiger niet schriftelijk gegeven kan worden en mondeling gegeven wordt, wordt daar akte van genomen in het coördinatiedossier met vermelding van de datum en de identiteit van de persoon.

Die instemming wordt schriftelijk bevestigd binnen de vijftien dagen.

Het interventieplan zoals opnieuw geëvalueerd wordt in het coördinatiedossier opgenomen zodra het voorgelegd wordt aan de begunstigde of diens vertegenwoordiger en bij de daadwerkelijke invoering ervan.

Het wordt aan de begunstigde of diens vertegenwoordiger medegedeeld bij invoering ervan.

Elke reëvaluatievergadering wordt, of het nu de jaarlijkse evaluatie of een tussentijdse reëvaluatie betreft, in het coördinatiedossier opgenomen, waarbij op de aard ervan gewezen wordt.

Art. 1571.Naast de acties bedoeld in de artikelen 1568, 1569 en 1570, worden de multidisciplinaire overlegvergaderingen uitgevoerd in het kader van de geïntegreerde diensten voor thuiszorg bedoeld bij artikel 434, 16°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en, indien ze de tenlasteneming beïnvloeden, de mondelinge, telefonische, per gewone briefwisseling verrichte of elektronische contacten in het coördinatiedossier opgenomen.

Bij die opname in het dossier worden de datum, de gesprekspartner, het voorwerp en de opvolging van de vergadering of het contact vermeld.

Art. 1572.De opdrachten bedoeld in artikel 436, lid 1, e) tot h), van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek worden bij elke stap van de verzorging uitgevoerd.

Art. 1573.Bij weigering van het interventieplan of het gereëvalueerde interventieplan door de begunstigde of diens vertegenwoordiger wordt de verzorging beëindigd.

Hetzelfde geldt : 1° op de datum van overlijden van de begunstigde;2° op de datum van het definitieve vertrek naar een intra-muros instelling zoals bedoeld in artikel 434, 11°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;3° wanneer het coördinatiecentrum meent dat de tussenkomst van het centrum niet (meer) noodzakelijk is;4° op de datum waarop er nog maar één dienst of één dienstverlening is;5° na afloop van een ononderbroken periode van twaalf maanden waar er geen aanleiding is geweest voor een dienstverlening door de coördinator. De datum van en de reden voor het einde van het interventieplan worden in het coördinatiedossier opgenomen.

Art. 1574.De instrumenten in verband met het beheer van de toestand van de begunstigde bevatten de gegevens vermeld in de oproepfiche en het coördinatiedossier omschreven in de bijlagen 125 en 126.

De Minister kan hun inhoud aanpassen op grond van een overleg gevoerd met de federaties bedoeld in de artikelen 1604 tot en met 1607.

Art. 1575.De overeenkomst bedoeld in artikel 439, §§ 2, lid 2, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bevat, naast de daarin vermelde gegevens, volgende punten : 1° de identificatie van de partijen;2° het voorwerp van de reglementering;3° de verplichtingen van de partijen;4° het principe van de naleving van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en van de bepalingen die overeenkomstig laatstgenoemde worden genomen;5° de duur van de overeenkomst;6° de voorwaarden voor de opzegging van de overeenkomst;7° de bevoegde instanties in geval van geschil.

Art. 1576.De telefonische permanentie 24 uur op 24, bedoeld in artikel 440, § 1, lid 2, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek beschikt over een omstandige procedure om een gepast antwoord te garanderen in alle omstandigheden.

Indien die permanentie door een derde verzekerd wordt, bevat de overeenkomst bedoeld in artikel 1577, § 1, lid 2, minstens : 1° de identificatie van de partijen;2° het voorwerp van de dienstverlening, waaronder de ingevoerde procedure, ook in geval van nood;3° de verplichtingen van de partijen;4° het principe van de naleving van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en van de bepalingen die overeenkomstig laatstgenoemde worden genomen;5° de duur van de overeenkomst;6° de voorwaarden voor de opzegging van de overeenkomst;7° de bevoegde instanties in geval van geschil. Er wordt daarover een document opgesteld dat overgemaakt wordt aan de diensten van de Regering, tegelijk met de erkenningsaanvraag.

Art. 1577.De overeenkomsten bedoeld in artikel 443, § 1, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bevatten minstens volgende punten : 1° de identificatie van de partijen;2° de verplichtingen van de partijen;3° het principe van de naleving van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en van de bepalingen die overeenkomstig laatstgenoemde worden genomen;4° de duur van de overeenkomst;5° de voorwaarden voor de opzegging van de overeenkomst;6° de bevoegde instanties in geval van geschil.

Art. 1578.De termijn voor het verzenden van het opleidingsprogramma bedoeld in artikel 452, derde lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt vastgelegd op 31 januari van het werkingsjaar volgend op het jaar waarin die opleidingen plaats hebben gevonden.

Art. 1579.De minimuminhoud van het informatiedocument bedoeld in artikel 456 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bevat : 1° de adresgegevens van het coördinatiecentrum en de vermelding van de erkenning toegekend door het Waalse Gewest;2° het nummer van de telefonische permanentie;3° de omschrijving van de organisatie van het coördinatiecentrum, van de rol van de coördinator en van de diensten en dienstverleningen die zouden kunnen optreden;4° de nadere regels voor de tenlasteneming van de begunstigde, met inbegrip van de regels voor de opzeg;5° de rechten van de begunstigde en de nadere regels voor de indiening van een klacht, meer bepaald de klacht bepaald bij Titel 7 van boek 1 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 1580.Overeenkomstig artikel 458 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek worden de boekhoudkundige en financiële gegevens aan de diensten van de Regering overgemaakt uiterlijk 1 maart van het jaar volgen op het boekjaar waarop ze betrekking hebben.

Die gegevens omvatten de stukken die het gebruik van de toelage in de vorm van originele documenten en van een afschrift rechtvaardigen, de desbetreffende betalingsbewijzen, het afschrift van de driemaandelijkse aangiften aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de loonfiches en de fiscale fiches die betrekking hebben op de lonen en de prestaties, de huurovereenkomst in geval van huur van een gebouw en de voor het boekjaar bijgewerkte afschrijvingstabellen.

Art. 1581.Onverminderd de bepalingen die van toepassing zijn op de overheidssector wordt de lijst van de aanvullende boekhoudgegevens op het minimum genormaliseerde boekhoudplan voor verenigingen zonder winstoogmerk opgenomen in bijlage 127.

De lijst van de boekhoudkundige gegevens bedoeld in lid 1 is van toepassing vanaf 1 januari 2011.

Onderafdeling 2 - Toekenningsprocedure

Art. 1582.Overeenkomstig artikel 465 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bevat de erkenningsaanvraag : 1° de identiteit van de inrichtende macht, zijn statuut en bedrijfsnummer;2° het grondgebied waarvoor zij verzoekt erkend te worden, en de omvang van de betrokken bevolking;3° in voorkomend geval, het bewijs dat zij voortvloeit uit een fusie of een vereniging zoals bedoeld in artikel 462, lid 1, 2°, a), van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;4° de overeenkomsten gesloten met de hulp- en zorgverstrekkers, evenals de vermelding van de diensten die zij zelf organiseert of in vereniging met een derde;5° het informatiedocument voor de begunstigde. Wanneer het dossier onvolledig is, vragen de Regeringsdiensten de ontbrekende documenten op.

Deze diensten berichten ontvangst van de erkenningsaanvraag binnen een termijn van tien dagen na ontvangst van het volledige dossier.

Art. 1583.De erkenningsaanvraag bedoeld in artikel 1582 wordt ingediend per aangetekend schrijven of bij aangetekend elektronisch schrijven waarbij het bewijs van de verzending en van het ogenblik van de verzending bekomen kan worden, evenals het bewijs van de identiteit van de verzender, uiterlijk binnen één maand na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het bericht met vaststelling van de programmatie.

Art. 1584.De diensten van de Regeringen voorzien in een inspectie voor een evaluatie van de overeenstemming van het coördinatiecentrum met de normen bedoeld bij de artikelen 436 tot en met 441 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, binnen een termijn van drie maanden te rekenen van de ontvangst van het volledige dossier.

De conclusies van de inspectie worden binnen de maand overgemaakt aan het coördinatiecentrum dat beschikt over een termijn van één maand om ze te beantwoorden.

Na afloop van die termijn maken de diensten van de Regering het dossier voor beslissing over aan de Minister, samen met de conclusies van de inspectie en, in voorkomend geval, het antwoord van het coördinatiecentrum.

Art. 1585.De Minister beslist over de erkenningsaanvraag of, in voorkomend geval, over de voorlopige erkenning binnen twee maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het dossier.

Art. 1586.Na afloop van het jaar dat onder de voorlopige erkenning valt, wordt er in een inspectie voorzien volgens de nadere regels bedoeld in de artikelen 1584 en 1585.

Art. 1587.Als er tijdens de erkennings- of de voorlopige erkenningsperiode wijzigingen optreden die verband houden met de erkenningsvoorwaarden bedoeld in de artikelen 436 tot en met 441 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, worden ze aan de diensten van de Regering medegedeeld.

Onderafdeling 3 - Controle en sancties A. : Controle

Art. 1588.§ 1. De controle en de evaluatie van de activiteiten van het coördinatiecentrum worden verricht door de inspectie georganiseerd door de diensten van de Regering die : 1° de overeenstemming van de bij of krachtens het decreet aangenomen bepalingen, met name de naleving van de voorwaarden van de erkenning en van de handhaving ervan, verifiëren;2° de invoering van de oproepfiche en van het coördinatiedossier beoordelen, evenals het daadwerkelijk gebruik ervan. Voor het eerste luik ziet het coördinatiecentrum erop toe de oproepfiches en de coördinatiedossiers, de dossiers betreffende het personeel dat met een arbeidscontract of in vast dienstverband wordt aangeworven, de lijst van de diensten en van de hulp- en zorgverstrekkers zoals bedoeld in artikel 444 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, de overeenkomsten, de notulen van de coördinatie- en overlegvergaderingen en de boekhouding ter beschikking van de diensten van de Regering.

Voor het tweede luik ziet het coördinatiecentrum toe op de aanwezigheid van alle personeelsleden tijdens de inspectie, behoudens geldige reden of onaangekondigde inspectie.

De coördinatiecentra aan wie een deel van of alle activiteiten wordt overgedragen, nemen aan de inspectie deel volgens dezelfde modaliteiten. § 2. De conclusies van de inspectie worden binnen de maand overgemaakt aan het coördinatiecentrum dat beschikt over een termijn van één maand om ze te beantwoorden.

Art. 1589.Indien tijdens de inspectie wordt vastgesteld dat de gegevens opgenomen in de oproepfiches of de coördinatiedossiers onjuist of verkeerd zijn, wordt de regeling voor de ingebrekestelling omschreven in de artikelen 1591 tot en met 1593 in werking gezet.

De kennisgeving van de vaststelling van de inspectie bevat het voorstel tot herziening van de subsidie die eruit voortvloeit voor het betrokken werkingsjaar en wordt verricht per aangetekend schrijven of bij aangetekend elektronisch schrijven waarbij het bewijs van de verzending en van het ogenblik van de verzending bekomen kan worden, evenals het bewijs van de identiteit van de verzender.

Na afloop van een termijn van één maand te rekenen van de verzending van de kennisgeving wordt de subsidie herzien bij uitblijven van enige reactie van het coördinatiecentrum.

Art. 1590.De Minister bepaalt de inhoud van het activiteitenverslag na afloop van een overleg gevoerd met de federaties.

Het activiteitenverslag bevat sommige activiteitsindicatoren waaronder die bepaald in artikel 1594.

De Minister bepaalt daarvoor de nadere regels voor registratie en overmaking aan de diensten van de Regering, waarbij de desbetreffende termijnen nader worden aangegeven.

De Minister geeft een jaarlijkse samenvatting uit zodat de coördinatiecentra hun acties kunnen beoordelen ten opzichte van de activiteit zoals die globaal gevoerd is in het Franse taalgebied.

B. : Sancties

Art. 1591.Indien de diensten van de Regering een tekortkoming vaststellen in de naleving van de regels bepaald bij of overeenkomstig de artikelen 434 tot en met 491, melden ze de aard daarvan aan het coördinatiecentrum, evenals de termijn voor de conformering aan de normen, bij elk middel waarbij de zending een vaste dagtekening krijgt.

Art. 1592.Na afloop van de termijn bedoeld in artikel 1591 maken ze in voorkomend geval een voorstel op tot schorsing of intrekking van de erkenning of de voorlopige erkenning, waarvan ze kennis geven aan het coördinatiecentrum bij aangetekend schrijven of bij aangetekend elektronisch schrijven waarbij het bewijs van de verzending en van het ogenblik van de verzending bekomen kan worden, evenals het bewijs van de identiteit van de verzender.

Binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen van de ontvangst van de ontvangstmelding wordt het coördinatiecentrum opgeroepen voor een hoorzitting waarop het zijn argumenten kan aanvoeren.

Het kan zich bij de hoorzitting laten bijstaan door een raadsman van zijn keuze.

Er wordt een proces-verbaal van de hoorzitting opgesteld, waarbij elk nieuw gegeven wordt gehecht, en overgemaakt aan het coördinatiecentrum dat over vijftien dagen beschikt te rekenen van de ontvangst van laatstgenoemde om zijn opmerkingen over te maken.

Na afloop van die termijn wordt het volledige dossier voor beslissing aan de Minister overgemaakt.

Art. 1593.De Minister beslist over het voorstel tot schorsing of intrekking binnen twee maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het dossier.

Art. 1594.Indien een beslissing tot schorsing van de erkenning getroffen wordt, dient het coördinatiecentrum de diensten van de Regering mee te delen dat het zich naar de erkenningsvoorwaarden schikt.

De inspectie stelt de gegrondheid van het in overeenstemming brengen vast.

De schorsing wordt door de Minister opgeheven vanaf de datum van kennisgeving van de conformering. Afdeling 2 - Subsidiëring

Art. 1595.Overeenkomstig artikel 469, § 1, 3°, b), lid 5, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bestaan de activiteitsindicatoren uit het aantal nieuwe verzorgingen, het aantal opgemaakte eerste interventieplannen, het aantal coördinatievergaderingen en reëvaluatievergaderingen.

Er wordt een aantal punten toegekend voor elk van die activiteitsindicatoren : 1° elke nieuwe verzorging is negen punten waard, waarvan twee beantwoorden aan de informatie-activiteit, overeenkomstig artikel 469, § 1er3°, c), lid 5, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, en zeven aan de activiteit gebonden aan de opening van het dossier;2° de activiteit in verband met de opmaak van het aanvankelijke interventieplan is vijf punten waard, daaronder inbegrepen de coördinatievergaderingen die noodzakelijk zijn voor het neerschrijven ervan;3° de coördinatievergadering die plaatsvindt na de fase van opmaak van het aanvankelijke interventieplan is drie punten waard wanneer zij gehouden wordt zonder de aanwezigheid van de begunstigde of diens vertegenwoordiger en vijf punten waard wanneer zij gehouden wordt in aanwezigheid van de begunstigde of diens vertegenwoordiger;4° de reëvaluatievergadering, of jaarlijks of tussentijds, is vijf punten waard, daaronder inbegrepen het bijwerken van het interventieplan. Alle in rekening gebrachte punten, per coördinatiecentrum, bepalen de gemiddelde activiteit van het coördinatiecentrum bedoeld in artikel 469, § 1, 3°, b), lid 5, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

De punten die overeenstemmen met lid 2, 1°, bepalen het dynamisme bedoeld in artikel 469, § 1, 3°, c), lid 5, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 1596.De verantwoordingsstukken worden uiterlijk op 1 maart van het jaar volgend op het werkingsjaar waarop ze betrekking hebben ingediend bij de diensten van de Regering, gerangschikt, genummerd en gebundeld met de dienovereenkomstige betaalbewijzen.

Ze worden aangevuld met een samenvattend document waarin ze per rubriek worden gerangschikt, ondertekend door de financieel verantwoordelijke van het coördinatiecentrum, samen met een schuldvorderingsaangifte met betrekking tot het saldo van de subsidie, opgemaakt in drie exemplaren, waaronder één origineel exemplaar, evenals het activiteitenverslag, overgemaakt volgens de nadere regels bepaald door de Minister.

Art. 1597.Voor subsidie komen in aanmerking de algemene kosten en de werkingskosten als volgt : 1° de reis- en parkeerkosten in België ten belope van de bedragen toegekend aan de personeelsleden van de Regeringsdiensten voor zover het doel van de verplaatsing duidelijk vermeld wordt en voor ze het voorwerp uitmaken van een ritblad;2° de kosten gebonden aan telefoon- en internetverbindingen en -verbruik;3° de kantoorkosten waarvan de aard door de Minister wordt bepaald;4° de aankoop van materieel voor een bedrag waarvan het maximum door de Minister wordt bepaald en voor zover het gebruik ervan gebonden is aan de uitoefening van de opdrachten;5° de kosten voor het huren van een gebouw of een gebouwgedeelte, met inbegrip van de desbetreffende huurkosten voor zover ze voortvloeien uit een huurovereenkomst in goede en behoorlijke vorm. Als het gebouw dient voor andere activiteiten dan welke die door de subsidie gefinancierd worden, worden de lasten opgesplitst ofwel volgens de tijd die uitgetrokken wordt voor de gefinancierde activiteit ofwel volgens de daarvoor aangewende oppervlakte; 6° de kosten voor de inschrijving op colloquia of vormingen, de reis- en verblijfkosten toegekend op dezelfde grond als die toegekend aan de personeelsleden van de Regeringsdiensten;7° wanneer de kosten van het colloquium of van de vorming hoger zijn dan vijfhonderd euro of wanneer het colloquium of de vorming in het buitenland plaatsvindt, moet de voorafgaande toestemming van de Regeringsdiensten aangevraagd worden en vergezeld gaan van het programma en van een specifieke begroting om in aanmerking te worden genomen;8° de diverse belastingen;9° de honorariakosten voor zover het doel, de datum, de periodiciteit van de bedoelde prestatie duidelijk vermeld worden;10° de kosten voor het drukken en de overmaking van het informatiedocument bedoeld in artikel 456 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek of van elk andere document bestemd voor het publiek of de leden van het net;11° de bankrente indien de voorschotten zijn betaald na de termijnen bedoeld in artikel 472 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 1598.De volgende personeelsuitgaven kunnen gedekt worden door de toelagen binnen de perken van de aan de werkgevers opgelegde verplichtingen : 1° de bezoldiging;2° de ongemakkelijke uren;3° de eindejaarspremie en het vakantiegeld beperkt volgens de regels toepasselijk op de personeelsleden van de Regeringsdiensten;4° de haard- en standplaatstoelage;5° de sociale werkgeversbijdragen;6° de reiskosten in het woon-werk-verkeer, beperkt volgens de regels geldend voor de personeelsleden van de diensten van de Regering;7° de wetverzekering;8° de arbeidsgeneeskunde;9° elke uitgave opgelegd krachtens een nationale of sectorale collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 1599.§ 1. Naast de werkingskosten bedoeld in artikel 1594 komt de aflossing van zgn erfgoederen met een geraamde gebruiksduur van meer dan één jaar in aanmerking voor het voordeel van de subsidie als werkingskosten, berekend volgens deze regels : 1° tien jaar voor het meubilair; 2° 5 jaar voor kantoorbenodigdheden, w.o. hardware; 3° drie jaar voor software. De aanvraag wordt gerechtvaardigd en voor de aankoop samen met het gekozen aanbod ingediend, op straffe van niet overweging van de uitgave. § 2. Het aflossingsplan wordt enkel in overweging genomen als het in de boekhouding voorkomt; zoniet wordt de aankoop van materieel van de subsidie uitgesloten.

Art. 1600.Worden in geen geval gedekt door de werkingskosten : 1° de taxikosten;2° kosten voor voeding, drank, restaurant, behalve indien verantwoord in het kader van dienstreizen;3° de uitgaven verricht in de vorm van een forfaitair bedrag zonder detail van de prestaties;4° de aankoop van onroerende goederen en van voertuigen;5° de vertegenwoordigingskosten. Afdeling 3 - Kadaster van het aanbod

Art. 1601.Het kadaster van het aanbod waarin alle erkende coördinatiecentra omstandig opgelijst worden, wordt op de website van de diensten van de Regering geplaatst.

Art. 1602.De Minister organiseert de communicatie van het kadaster van het aanbod aan de coördinatiecentra en aan de federaties volgens de meest aangepaste nadere regels, binnen zes maanden na het on line plaatsen ervan.

Art. 1603.De lijst van de erkende coördinatiecentra, hun werkingsgebied en de omschrijving van het aanbod van hun diensten of dienstverleningen zijn voortdurend op de website van de diensten van de Regering te raadplegen en worden bijgewerkt in overleg met de federaties. HOOFDSTUK V. - Federaties van coördinatiecentra

Art. 1604.De opdracht "organisatie van de voortgezette opleiding en supervisie" bedoeld in artikel 474, lid 2, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt uitgevoerd na duidelijke opgave van de behoeften van de coördinatiecentra die in elke federatie samengebundeld zijn.

In het kader van de opdracht "logistieke en technische steun" bedoeld in artikel 474, lid 2, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek stellen de federaties de instrumenten in verband met de informatisering en de overmaking van de gegevens in verband met de opdrachten van de centra ter beschikking van hun coördinatiecentra, waarbij het voortdurend karakter en de actualisering ervan worden gewaarborgd.

Art. 1605.Het model en de inhoud van het activiteitenprogramma bedoeld in artikel 475 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek zijn opgenomen in bijlage 128.

Art. 1606.Artikel 1596 is van toepassing op wat betreft de voorlegging van de verantwoordingsstukken bedoeld in artikel 476, laatste lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 1607.De ambtenaren en personeelsleden die deel uitmaken van het Departement dat in de diensten van de Regering belast is met de contrôle van de coördinatiecentra, controleren de federatie die een erkenningsaanvraag heeft ingediend overeenkomstig de artikelen 475 en 487 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

TITEL II. - Overgangsbepalingen

Art. 1608.Om het voorschot te bepalen bedoeld in artikel 706, § 1, van het derde deel van het decreetgevend deel van het Wetboek, zijn de in overweging genomen activiteiten de activiteiten van het jaar 2008.

Art. 1609.Als bewijs van de ervaring bedoeld in artikel 707 van het derde deel van het decreetgevend deel van het Wetboek maken de coördinatiecentra de attesten van tewerkstelling van het beoogde personeel tegelijk met de aanvraag tot toegang tot de programmatie over.

TITEL III. - Bijzondere stelsels inzake Gezondheid HOOFDSTUK I. - Psychiatrische ziekenhuizen Afdeling 1 - Begripsomschrijvingen

Art. 1610.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder "centrum" of "instelling" : het psychiatrisch ziekenhuis "Chêne aux Haies" of het psychiatrisch ziekenhuis "Les Marronniers". Afdeling 2 - Budgettair, boekhoudkundig, financiel en vermogensbeheer

Onderafdeling 1 - Begroting, ontvangsten en uitgaven

Art. 1611.De begroting omvat alle ontvangsten en uitgaven van het centrum tijdens het jaar waarvoor ze opgemaakt is, wat de oorsprong en de oorzaak ervan ook mogen zijn.

Art. 1612.Onder ontvangsten worden verstaan alle rechten die aan het centrum toekomen wegens zijn betrekkingen met derden.

Onder uitgaven worden verstaan alle verbintenissen ten laste van het centrum vanwege zijn betrekkingen met derden.

De verrichtingen op gelden van derden worden voor orde op de begroting aangerekend.

Art. 1613.Op voorstel van de raad van bestuur treffen de Minister onder wie het centrum ressorteert en de Minister van Begroting de in artikel 526 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde regeling, met inachtneming van de wetgeving betreffende de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen.

Art. 1614.§ 1. Voor contracten en opdrachten waarvan de uitvoeringstermijn meer dan een begrotingsjaar in beslag neemt, bepaalt de begroting, enerzijds, het bedrag van de verbintenissen die mogen worden aangegaan, en, anderzijds, het bedrag van het gedeelte van de contracten en opdrachten dat in de loop van het betrokken begrotingsjaar mag worden vereffend. § 2. In afwijking van de bepalingen van § 1 van dit artikel worden de rechten voortspruitend uit het sluiten van contracten m.b.t. het gebruik van goederen of diensten, die de ondertekenaars voor meer dan een begrotingsjaar verbinden, slechts ten belope van de rechten die tijdens het begrotingsjaar opeisbaar worden, op de begroting aangerekend.

Art. 1615.De budgettaire aanrekening wordt uitgevoerd op basis van het document dat voor derden bestemd is of dat van hen uitgaat en waarbij het bestaan en de omvang van de verrichting vastgesteld worden.

Art. 1616.De ramingen betreffende de ontvangstposten van de begroting houden geen beperking in van de te verrichten ontvangsten.

De ontvangsten moeten geboekt worden op de posten die ervoor bestemd zijn.

Art. 1617.De op de uitgavenposten uitgetrokken kredieten beperken de uitgaven tot het vastgestelde bedrag, tenzij de tekst ervan bepaalt dat ze niet limitatief zijn.

De kredieten mogen slechts gebruikt worden voor de doeleinden waarvoor ze bestemd zijn.

Art. 1618.§ 1. De overdrachten en overschrijdingen van limitatieve kredieten die op de begroting van het centrum uitgetrokken worden, moeten, vóór elke tenuitvoerlegging, goedgekeurd worden door de Minister onder wie het centrum ressorteert. § 2. Voor een dringende en onvoorziene uitgave die een kredietoverschrijding tot gevolg heeft, stelt de raad van bestuur de gepaste begrotingswijziging voor aan de Minister onder wie het centrum ressorteert.

De Minister onder wie het centrum ressorteert, spreekt zich uit binnen twee werkdagen na ontvangst van het voorstel. Na het verstrijken van deze termijn wordt de begrotingswijziging geacht goedgekeurd te zijn.

Art. 1619.Een driemaandelijks verslag wordt, samen met een opvolging van de begroting alsook een resultatenprognose, onder de verantwoordelijkheid van de rekenplichtige opgemaakt en binnen de maand na elke trimester aan de raad van bestuur gestuurd.

Na goedkeuring door het directiecomité stuurt de raad van bestuur het beheersverslag aan de Minister onder wie het centrum ressorteert.

Onderafdeling 2 - Interne bewegingen

Art. 1620.Verrichtingen die niet uit betrekkingen met derden voortvloeien, zijn interne bewegingen. Die verrichtingen betreffen met name het vormen, het omzetten en het verdwijnen van vermogenswaarden, het samenstellen van reserve-, afschrijvings- of vernieuwingsfondsen.

Art. 1621.Interne bewegingen worden indicatief geraamd in de prefiguratie van de rekeningen die ze zullen beïnvloeden.

De prefiguratie van de rekeningen is de synthese van de waardenbeweging die, gedurende het jaar waarvoor de begroting is opgemaakt, voortvloeit uit de uitvoering van de statutaire opdracht van het centrum. Deze synthese houdt rekening met dezelfde onderverdelingen als die in het boekhoudplan voorkomen. De bedoeling ervan is te wijzen op de mogelijke vermogenswijzigingen die voortvloeien hetzij uit de verrichtingen van het centrum met derden, hetzij uit de interne waardenbeweging.

Onderafdeling 3 - Vorm van de begroting en haar bijlagen

Art. 1622.Het begrotingsontwerp van het centrum wordt aan de hand van tabellen opgemaakt, in een vorm die gezamenlijk bepaald wordt door de Minister onder wie het centrum ressorteert en de Minister van Begroting.

Die tabellen moeten overeenkomstig de bepalingen van artikel 1614 opgemaakt worden.

De ontvangsten en uitgaven worden er volgens hun aard ingedeeld.

Art. 1623.De prognoses van ontvangsten en de kredieten voor uitgaven worden met afzonderlijke bewijsnota's gestaafd.

De beheershandelingen waarvan de financiële gevolgen tot uiting komen in de rekeningen van verschillende jaren, worden in de vorm van een beknopt programma uiteengezet. Jaarlijks wordt, zolang het programma niet volledig afgewerkt is, herinnerd aan de staat van voortgang in de uitvoering ervan.

Art. 1624.Aan de hand van een bewijsnota stelt het centrum de prefiguratie van de rekeningenbeweging voor waarvan sprake in artikel 1621.

De prefiguratie is de volgende : 1° alle ontvangsten en uitgaven worden in de tabel van de begrotingsramingen opgenomen, de eerste aan de creditzijde en de tweede aan de debetzijde;2° alle interne bewegingen, waarvan sprake in artikel 1620, worden afzonderlijk weergegeven en onderling gecrediteerd en gedebiteerd voor het geheel van de geprefigureerde rekeningen.

Art. 1625.Het centrum dat de roerende of onroerende goederen beheert waarvan het eigenaar is of die het in gebruik heeft kan zich beperken tot het voorleggen van de prefiguratie van de rekeningen waarin de beheersverrichtingen en waardeschommelingen van die goederen opgenomen zijn.

Art. 1626.De prefiguratie van de rekening van de liquiditeitsbewegingen wordt bij het begrotingsontwerp gevoegd.

Onderafdeling 4 - Controle van de vastleggingen

Art. 1627.In ieder centrum let een controleur van de vastleggingen erop dat de begrotingskredieten niet overschreden worden.

De controleurs worden, op voorstel van de Minister onder wie het centrum ressorteert en van de Minister van Begroting, door de Regering aangesteld. Zij worden rekenplichtig gesteld voor de vastleggingen aangegaan ten laste van de vastleggingskredieten bedoeld in artikel 7, § 2, van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit.

Art. 1628.Van de goedkeuring van de contracten en opdrachten voor werken en leveringen van goederen of diensten mag geen kennis worden gegeven vooraleer deze contracten en opdrachten geviseerd zijn door de controleur van de vastleggingen.

Art. 1629.De ten laste van de begroting uitgevoerde ordonnanceringen worden door de controleur der vastleggingen geviseerd, die er op let dat zij het bedrag van de vastleggingen waarop ze betrekking hebben, niet overschrijden.

Art. 1630.De controleurs van de vastleggingen mogen zich alle stukken, inlichtingen en ophelderingen doen verstrekken betreffende de vastleggingen en ordonnanceringen.

Art. 1631.De controleurs van de vastleggingen doen op gezette tijden aan het Rekenhof een met de verantwoordingsstukken gestaafde lijst toekomen van de vastleggingen ten laste van de vastleggingskredieten waarop artikelen 7, § 2, en 45, § 7, van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit betrekking hebben.

Deze staten worden opgenomen in de rekening van uitvoering van de begroting.

Art. 1632.Aan de controleur van de vastleggingen worden onderworpen : 1° voor een visum tot vastlegging, vóór hun notificatie, de contracten en opdrachten voor werken en leveringen van goederen of diensten waarvan het bedrag 2.500 euro overschrijdt; 2° voor een visum tot provisionele vastlegging, a) de ramingsstaten van de sommen die, tijdens het begrotingsjaar, van het centrum eisbaar zullen worden wegens verbintenissen die voortvloeien uit de uitvoering hetzij van wets- of reglementsbepalingen inzake wedden, pensioenen en bijkomende of gelijkaardige vergoedingen, hetzij van contracten voor het verhuren van goederen en van abonnementscontracten;b) de ramingsstaten van de sommen die op het einde van het begrotingsjaar door het centrum verschuldigd blijven wegens verbintenissen die tijdens dat jaar te zijnen laste ontstaan zijn en die niet het voorwerp van een visum tot rekenplichtige vastlegging hebben uitgemaakt; 3° voor een gelijktijdig visum tot rekenplichtige vastlegging en ordonnancering, a) de ordonnanties tot betaling betreffende de contracten en opdrachten voor werken en leveringen van goederen of diensten waarvan het bedrag 2.500 euro niet overschrijdt; b) de ordonnanties betreffende de uitgaven waarvan geen sprake onder 1° en 2° ;4° voor een visum tot ordonnancering, de ordonnanties tot betaling of regularisatie betreffende de in 1° en 2° hierboven bepaalde uitgaven;5° voor een visum tot ordonnancering en, eventueel, tot rekenplichtige vastlegging, de ordonnanties tot regularisatie van de uitgaven die betaald werden met voorschotten uit de kas der rekenplichtigen.

Art. 1633.§ 1. Voor de vastleggingen onder artikel 1632, 1° en 2°, legt de overheid die voor de uitgave verantwoordelijk is, aan de controleur van de vastleggingen een vastleggingsbulletin voor, met de volgende inlichtingen : 1° het doel van de te viseren akte;2° de datum van de te viseren akte en die van haar goedkeuring;3° in voorkomend geval, de ontvangende partij (leverancier, aannemer, schuldeiser of beneficiant);4° de vermoedelijke uitgave volgens de overeenkomst of volgens alle andere ramingsgegevens;5° het aanrekeningsjaar, de begroting, het artikel en de littera van de begrotingswet, waarbij de uitgave toegestaan wordt;6° de betrokken dienst;7° de naam en de hoedanigheid van de ordonnateur. Het bulletin gaat vergezeld van het dossier met de verantwoordingsstukken van de te verrichten uitgave; dit dossier wordt na visering door de controleur naar de betrokken overheid teruggezonden. § 2. Voor de op de vastleggingskredieten aan te rekenen vastleggingen worden het vastleggingsbulletin en het verantwoordingsdossier in duplo toegezonden. § 3. De ramingsstaten waarvan sprake in artikel 1632, 2°, a, worden de controleur van de vastleggingen uiterlijk 15 januari van het beschouwde begrotingsjaar toegezonden; die waarvan sprake in 2°, b, van hetzelfde artikel 1632 worden uiterlijk 31 januari van het volgende jaar toegezonden.

Die staten gaan vergezeld van de nodige rechtvaardiging.

Art. 1634.§ 1. Onverminderd de toepassing van §§ 2 en 3 wordt elke verhoging, vermindering of annulering van een door de controleur van de vastleggingen geviseerde vastlegging hem onmiddellijk genotificeerd door middel van een wijzigend bulletin dat met een rechtvaardigingsdossier gestaafd is. § 2. De verminderingen of annuleringen van het bedrag van tijdens een vroeger begrotingsjaar ten laste van vastleggingskredieten geviseerde vastleggingen worden aan de controleur van de vastleggingen minstens eenmaal per trimester genotificeerd door middel van een wijzigend bulletin dat met een rechtvaardigingsdossier gestaafd is.

Zij mogen geen verhoging van het voor het lopende begrotingsjaar beschikbare bedrag tot gevolg hebben. § 3. Voor de vastleggingen geviseerd tijdens een vroeger begrotingsjaar ten laste van een vastleggingskrediet, wordt de eerste tijdens het lopende jaar te viseren verhoging onmiddellijk aan de controleur van de vastleggingen genotificeerd door middel van een vastleggingsbulletin dat met een rechtvaardigingsdossier gestaafd is. § 4. De documenten waarvan sprake in §§ 1 tot 3 worden toegezonden op de bij artikel 1633 bepaalde wijze.

Art. 1635.De ordonnanties tot betaling of regularisatie van de uitgaven die vroeger geviseerd werden overeenkomstig artikel 1632, 1° en 2°, vermelden het inschrijvingsnummer en de datum van het visum.

Zij worden opgetekend op andere borderellen dan deze welke de ordonnanties vergezellen, die onderworpen zijn aan het gelijktijdig visum tot rekenplichtige vastlegging en tot ordonnancering.

Art. 1636.Aan de controleur van de vastleggingen worden regelmatig medegedeeld : 1° de opmerkingen van het Rekenhof en de antwoorden op die opmerkingen;2° de wijzigingen in de aanrekeningen die hij geboekt heeft. Onderafdeling 5 - Boekhouding

Art. 1637.Onverminderd de artikelen 83 tot 85 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 10 juli 2008 en hun uitvoeringsbesluiten, valt de boekhouding van het centrum onder toepassing van de bepalingen van deze afdeling.

Art. 1638.Alle verrichtingen betreffende de activiteit en de administratie van het centrum worden dagelijks uitvoerig in de boeken opgenomen.

Elke boekhouding is met een bewijsstuk gestaafd.

Art. 1639.De boekhouding geschiedt volgens de gewone regels van de dubbele boekhouding.

Voor de boekhouding worden minstens volgende documenten gebruikt : 1° een journaal waarin de verrichtingen in chronologische volgorde worden opgenomen;2° een boekhoudplan met, enerzijds, de aangewende middelen volgens hun aard, en, anderzijds, het gebruik dat van deze middelen gemaakt wordt alsook de vermogenswijzigingen die eruit voortvloeien.

Art. 1640.Indien verschillende hulpdagboeken worden gehouden, worden de geschriften minstens één keer per maand in een centralisatiejournaal overgeschreven.

Als het belang of de behoeften van de dienst het eisen, kan van deze bepaling afgeweken worden, mits instemming van de Minister onder wie het centrum ressorteert en van de Minister van Begroting.

Art. 1641.In de loop van het jaar vertonen de rekeningen waarop de budgettaire uitgaven worden geboekt slechts boekingen aan de debetzijde de rekeningen waarop de budgettaire ontvangsten worden geboekt vertonen slechts boekingen aan de creditzijde, zodat deze rekeningen de recapitulatie van de bewijsstukken van deze boekingen vormen.

Art. 1642.Documenten die van derden uitgaan en de inschrijvingen op de rekeningen staven, worden per begrotingspost ingedeeld.

De afschriften van documenten die voor derden bestemd zijn, zijn het voorwerp van een gelijksoortige indeling.

Als de activiteiten van het centrum, op grond van hun type, per exploitatie of per dienst ingedeeld moeten worden, kunnen de aldus ingedeelde documenten in subsidiaire volgorde per activiteitensector van het centrum geïnventariseerd worden.

Art. 1643.De documenten die het centrum opmaakt om de interne waardenbewegingen te rechtvaardigen, zijn het voorwerp van een indeling per rekening. Ze mogen niet verward worden met de in artikel 1642 bedoelde documenten.

Art. 1644.Een voorschot wordt aangelegd om toekomstige oninbare vorderingen te dekken. De voor te schieten geldsom is minstens gelijk aan het derde van de oninbare vorderingen die gedurende drie achtereenvolgende boekjaren zijn vastgesteld.

Art. 1645.Op 31 december worden de activa- en passivawaarden van het centrumvermogen herzien en wordt, op basis van de omstandige contantenlijsten, een algemene inventaris opgemaakt die in evenveel hoffdstukken onderverdeeld wordt als het boekhoudplan van het centrum.

Art. 1646.De boeking die de rekeningen overeenkomstig de gegevens van de inventaris moet rectificeren, wordt eveneens op 31 december uitgevoerd.

Art. 1647.Na de in artikel 1646 bedoelde boeking wordt een eindafsluiting van de rekeningen opgemaakt.

Art. 1648.De mogelijke winsten van een boekjaar worden als kapitaal geboekt.

Onderafdeling 6 - Aflegging van de rekeningen

Art. 1649.Het centrum bezorgt de Minister onder wie het ressorteert jaarlijks : 1° de rekening van uitvoering van de begroting;2° de rekening van de vermogenswijzigingen;3° een resultatenrekening;4° een balans.

Art. 1650.De rekening van uitvoering van de begroting wordt opgemaakt door het overbrengen van de geldsommen die bij de eindafsluiting in de groep van de open rekeningen voorkomen.

Rekening houdende met de wijzigingen die er regelmatig in zijn aangebracht, vertoont de rekening van uitvoering dezelfde onderverdelingen als de tabellen van de begroting die is opgemaakt overeenkomstig de bepalingen van artikel 1622.

In de opeenvolgende kolommen van die tabellen komen volgende gegevens voor : 1° de nummers van de posten;2° hun teksten;3° de ontvangstenprognoses of de toegekende kredieten, al naar gelang het geval;4° de aangerekende ontvangsten of uitgaven;5° de verschillen tussen de prognoses en de aanrekeningen. Het verschil tussen de aangerekende ontvangsten en uitgaven vormt het begrotingsresultaat van het jaar. Dit resultaat vormt, samen met de begrotingsresultaten van de vorige jaren, het algemene resultaat van de begrotingen.

Art. 1651.§ 1. De rekening van de vermogensvariaties staat vermeld in tabellen waarin de in de open rekeningen geregistreerde elementen voorkomen. § 2. Deze rekening omvat : 1° de bedragen die de activaverhogingen en de passivaverminderingen vertegenwoordigen en de tegenwaarde zijn van de bij de begroting ondergebrachte uitgaven;2° de meerwaarden en andere vastgestelde activaverhogingen, buiten elke budgettaire aanrekening;3° de bedragen die de activaverminderingen of de passivaverhogingen vertegenwoordigen, die de tegenwaarde zijn van de bij de begroting ondergebrachte ontvangsten;4° de minderwaarden, waardeverminderingen, activaverdwijningen of passivaverhogingen vastgesteld buiten elke budgettaire aanrekening. § 3. De verrichtingen worden samenvattend herhaald in verschillende kolommen met, enerzijds, de verrichtingen die het voorwerp van een budgettaire aanrekening zijn en, anderzijds, de verrichtingen die buiten elke budgettaire aanrekening vastgesteld zijn. § 4. Het verschil tussen de verhogingen en de verminderingen vormt het resultaat van de vermogensvariaties in de loop van het jaar.

Dit resultaat vormt, samen met de begrotingsresultaten van de vorige jaren, het algemene resultaat van de vermogensvariaties. § 5. Het resultaat van de vermogensvariaties die het centrum in de loop van het jaar kende, wordt verkregen door de balans van het betrokken jaar met die van het jaar tevoren te vergelijken.

Art. 1652.De resultatenrekening bestaat uit : 1° exploitatierekeningen van elke activiteitensector van het centrum;2° rekeningen van exploitatieresultaten van elke activiteitensector van het centrum;3° een winst- en verliesrekening. De in alinea 1, 1° en 2°, bedoelde rekeningen kunnen samengevoegd worden.

Art. 1653.De exploitatierekening omvat : 1° de kosten van de aangewende middelen en verrichte prestaties, de lasten voor het gebruik van beleggingen en werktuigen alsook alle andere meestal willekeurige lasten die deze exploitatie betreffen en de kostprijs belasten;2° alle elementen die de belastingdruk op de kostprijs alsook de waarde op de kostprijs van het product van de exploitatieactiviteit kunnen verminderen.

Art. 1654.De rekening van exploitatieresultaten omvat : 1° de kostprijs van de verleende diensten en overgedragen producten;2° de overdrachtsprijs van die diensten en producten. Het verschil vormt de exploitatiewinst of -verlies.

Art. 1655.De winst- en verliesrekening omvat : 1° de exploitatiewinst of -verlies van de rekeningen van exploitatieresultaten waarvan sprake in artikel 1654;2° de inkomsten, producten, kosten en lasten die niet in de exploitatierekeningen of vermogensvariaties opgenomen zijn. De winst of het verlies van het jaar vormt, samen met het saldo van de vorige jaren, de algemene winst- of verliesrekening.

Art. 1656.De balans van de activa en passiva van het centrum op 31 december wordt gevormd door het overbrengen van de saldo's die bij de eindafsluiting van de rekeningen aan het licht komen.

Art. 1657.§ 1. Bij de overeenkomstig artikel 1649 voorgestelde rekeningen wordt een korte uitleg van de regels gevoegd m.b.t. : 1° de bepaling van de winsten;2° de schattingswijze van de bestanddelen van het vermogen;3° de berekeningswijze en de vaststelling van het maximumbedrag van : de speciale reserves en andere voorschotten die nodig zijn omwille van de aard van de activiteiten van het centrum. § 2. De rekeningen worden, samen met een eindafsluiting, voor 31 mei van het jaar na het beheersjaar, in vijf exemplaren voorgelegd aan de Minister onder wie het centrum ressorteert. De Minister stuurt drie exemplaren aan de Minister van Begroting.

Onderafdeling 7 - Controle van de rekeningen

Art. 1658.De Minister van Begroting stuurt, vóór 30 juni van het jaar na het jaar van hun beheer, twee exemplaren van de rekeningen aan het Rekenhof.

Na zijn controletaak te hebben uitgevoerd, stuurt het Rekenhof, samen met zijn opmerkingen, een exemplaar van de rekeningen aan de Minister van Begroting, die het vervolgens doorzendt naar de Minister onder wie het centrum ressorteert.

Art. 1659.Als het Rekenhof ter plaatse een controle organiseert, kan het centrum de bewijsstukken van de boekhouding in plaats van het Rekenhof bewaren.

Onderafdeling 8 - Definitieve regeling van de begroting

Art. 1660.De rekening van uitvoering van de begroting van het centrum wordt bij het decreetsontwerp inzake regeling van de begroting gevoegd.

Onderafdeling 9 - Bedrijfsrevisoren

Art. 1661.De bedrijfsrevisoren, die door de Regering benoemd worden, geven de Regering alle adviezen, beoordelingen of raadgevingen waar ze om vraagt. Afdeling 3 - Vergoedingen en presentiegeld

Onderafdeling 1 - « Les Marronniers »

Art. 1662.De vergoeding die toegekend wordt aan de voorzitter van de raad van bestuur bedraagt 800 euro per maand.

Het presentiegeld dat toegekend wordt aan de leden die de vergaderingen van de raad van bestuur bijwonen, bedraagt : 1° 350 euro voor de ondervoorzitters;2° 250 euro voor de overige leden en de Regeringscommissarissen. De voorzitter van de raad van bestuur geniet bovendien 1.950 euro per jaar om zijn verblijfs- en vertegenwoordigingskosten te dekken.

Art. 1663.De reiskosten van de voorzitter, ondervoorzitters, leden van de raad van bestuur en Regeringscommissarissen worden vergoed als volgt : 1° de reiskosten van de personen die het openbaar vervoer gebruiken, worden vergoed op grond van de officiële tarieven.Als het openbaar vervoer verschillende klassen telt, dan wordt de prijs van een eersteklasticket terugbetaald; 2° de personen die hun eigen wagen gebruiken, hebben recht op een bepaalde kilometervergoeding op grond van het tarief dat vastligt in de regelgeving die van toepassing is op de Waalse ambtenaren. De risico's inherent aan het gebruik van een eigen wagen worden niet gedekt door het centrum.

Art. 1664.De bedragen bedoeld in artikel 1662 zijn gekoppeld aan het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen en stemmen overeen met de spilindex 138,01 van januari 1990.

Onderafdeling 2 - « Le Chêne aux Haies »

Art. 1665.Het bijwonen van de zittingen van de raad van bestuur geeft recht op presentiegeld, namelijk : 1° 170 euro voor de voorzitter;2° 85 euro voor de overige leden en de Regeringscommissarissen.

Art. 1666.De verplaatsingskosten van de voorzitter, de ondervoorzitter, de leden van de raad van bestuur en de regeringscommissarissen worden terugbetaald als volgt : 1° de reiskosten van de personen die het openbaar vervoer gebruiken, worden vergoed op grond van de officiële tarieven.Als het openbaar vervoer verschillende klassen telt, dan wordt de prijs van een eersteklasticket terugbetaald; 2° de personen die hun eigen wagen gebruiken, hebben recht op een bepaalde kilometervergoeding op grond van het tarief dat vastligt in de regelgeving die van toepassing is op de Waalse ambtenaren. De risico's inherent aan het gebruik van een eigen wagen worden niet gedekt door het centrum.

Art. 1667.De bedragen bedoeld in artikel 1665 zijn gekoppeld aan het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen en stemmen overeen met de spilindex 138,01 van januari 1990. Afdeling 4 - Basisoverlegcomité

Art. 1668.Er wordt een basisoverlegcomité opgericht binnen het psychiatrische ziekenhuis "Chêne aux Haies" te Bergen en binnen het psychiatrische ziekenhuis "Les Marronniers" te Doornik.

Art. 1669.De afvaardiging van de overheid in elk basisoverlegcomité van de psychiatrische ziekenhuizen die onder het Waalse Gewest ressorteren, wordt als volgt samengesteld : 1° voorzitter : de directeur-generaal; plaatsvervanger : de inspecteur-generaal; 2° lid : de inspecteur-generaal; plaatsvervanger : de ambtenaar van deze instelling die de hoogste anciënniteit heeft in de hoogste graad. Afdeling 5 - Personeelsformatie van de Psychiatrische ziekenhuizen van

het Waalse Gewest Onderafdeling 1 - « Les Marronniers »

Art. 1670.De personeelsformatie van het Gewestelijk psychiatrisch centrum « Les Marronniers » is vastgelegd als volgt : Directeur-generaal 1 Adjunct-directeur-generaal 1 Directoraat-generaal Eerste attaché 1 (personeelsformatie I) Eerste gegradueerde - Adviseur preventie 1 (personeelsformatie I) Eerste gegradueerde - Directiesecretaris 2 (personeelformatie I) Hoofd maatschappelijk assistent (personeelsformatie II) Verantwoordelijke RPM 1 (personeelsformatie II) Departement verpleegkundige zorgen (personeelsformatie II) Directeur verpleegkundig departement 1 Verpleger diensthoofd 8 Hoofdverpleger 26 Coördinator opvoeder 2 Paramedisch en psychosociaal departement (personeelsformatie II) Paramedisch en psychosociaal directeur 1 Dokter in de psychologie 1 Psycholoog diensthoofd 2 Fysiotherapeut diensthoofd 1 Coördinator traject zorgverlening jongeren 1 Coördinator traject interne zorgverlening 1 Maatschappelijk assistent diensthoofd 2 Ergotherapeut diensthoofd 1 Departement Apotheek (personeelsformatie II) Hoofd- ziekenhuisapotheekster 1 Ziekenhuisapotheekster 2 Departement boekhouding en financiën (personeelsformatie I) Directeur 1 Eerste attaché 1 Eerste gegradueerde 3 Eerste assistent 2 Eesrste adjunct 2 Departement administratie en menselijke hulpkrachten (personeelsformatie I) Directeur 1 Eerste gegradueerde 2 Eerste assistent 2 Eesrste adjunct 1 Departement Veiligheid - Logistiek - Informatica (personeelsformatie I) Directeur 1 Dienst Logistiek Eerste attaché 1 Eerste gegradueerde 2 Eerste assistent 2 Keukenhoofd C1 1 Dienst Informatica Eerste attaché 1 Eerste gegradueerde 1 Eesrste adjunct 3 Departement Infrastructuren en Technische diensten (personeelsformatie I) Directeur 1 Eerste attaché 1 Eerste gegradueerde 3 Eerste assistent - Brigadier 6 Eerste adjunct 3 Departement Huis Psychiatrische zorgverlening Directeur 1 (personeelsformatie I) Eerste attaché 1 (personeelsformatie I) Eerste assistent 1 (vak I) Eerste adjunct 2 (personeelsformatie I) Coördinator 1 (personeelsformatie II) Verpleegkundige - hoofd van dienst 1 (personeelsformatie II) Hoofdverpleger 4 (personeelsformatie II)

Art. 1671.Het personeelslid dat op 1 december 2010 een betrekking met een begeleidingsfunctie bekleedt, blijft in die betrekking aangesteld op zijn minst totdat het voldoet aan de voorwaarden bepaald bij het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse ambtenarencode om naar die betrekking te solliciteren.

Onderafdeling 2 - « Le Chêne aux Haies »

Art. 1672.De personeelsformatie van het psychiatrische ziekenhuis "Le Chêne aux Haies" wordt vastgesteld als volgt : I. Personeel dat niet ingedeeld is bij het verpleegkundig personeel, het paramedisch personeel en het personeel onderworpen aan de specifieke normen voor psychiatrische diensten en ziekenhuizen

Directeur-generaal

1

Inspecteur-generaal

1

Directeur

3

Eerste attaché

3

Attaché

11


Eerste gegradueerde

1

Eerstaanwezende gegradueerde

2

Gegradueerde

5


Eerste assistent

3

Eerstaanwezend assistent

4

Assistent

11


Eerste adjunct

5

Eerstaanwezende adjunct

6

Adjunct

20


Eerste operator

6

Eerstaanwezende operator

11

Operator

25


II. Verpleegkundig personeel, paramedisch personeel en personeel onderworpen aan de specifieke normen voor psychiatrische diensten en ziekenhuizen

Rang A


Kinesitherapeut

1

Apotheker

2

Psycholoog

8

Gymleraar

2

Rang B


Gegradueerd verpleger-hoofd van dienst of hoofdgegradueerd verpleger of gegradueerd verpleger A of gegradueerd verpleger B of gegradueerd verpleger C

70

Eerstaanwezend diëtist of diëtist eerste klasse of dietist

1

Eerstaanwezend kinesitherapeut of kinesitherapeut eerste klasse of kinesitherapeut

5

Eerstaanwezend ergotherapeut of ergotherapeut eerste klasse of ergotherapeut

12

Eerstaanwezend logopedist of logopedist eerste klasse of logopedist

1

Maatschappelijk hoofdassistent of eerstaanwezend maatschappelijk assistent of maatschappelijk assistent eerste klasse of maatschappelijk assistent

6

Onderwijzer of regent of opvoeder of animator

14

Eerstaanwezend assistent in de psychologie of assistent in de psychologie eerste klasse of assistent in de psychologie

0

Rang C


Hoofdgebrevetteerd verpleger of gebrevetteerd verpleger A of gebrevetteerd verpleger B

55

Verpleegassistent A of verpleegassistent B of ziekenhuisassistent

1

Opvoeder of animator

12

Rang D


Gezondheidshulp of gezinshulp of bejaardenhulp

25

Rang E


Verpleeghulp

1


Art. 1673.De contractuele personeelsleden die, overeenkomstig de artikelen 3, 6° en 6, § 1, van het decreet II van 22 juli 1993 betreffende de overheveling van sommige bevoegdheden van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie, van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest zijn overgeplaatst en die ter beschikking van het psychiatrische ziekenhuis "Le Chêne aux Haies" zijn gesteld, blokkeren, wanneer ze voltijdse prestaties verrichten, een betrekking die in de in artikel 1 bedoelde personeelsformatie met hun graad overeenstemt. De gedeeltelijke prestaties worden gecumuleerd om het totaal aantal betrekkingen te verkrijgen die door contractuelen geblokkeerd worden.

Art. 1674.De personeelsleden die op 1 mei 1995 voor de VZW. "Aide à l'Hôpital" werkten en na haar ontbinding door het psychiatrische ziekenhuis "Le Chêne aux Haies" in dienst genomen zijn, blokkeren, wanneer ze voltijdse prestaties verrichten, een betrekking die in de in artikel 1672 bedoelde personeelsformatie met hun graad overeenstemt. De gedeeltelijke prestaties worden gecumuleerd om het totaal aantal betrekkingen te verkrijgen die door contractuelen geblokkeerd worden. Afdeling 6 - Statuut van de personeelsleden van de Psychiatrische

ziekenhuizen van het Waalse Gewest Onderafdeling 1 - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 1675.Deze afdeling is van toepassing op het personeel van de psychiatrische ziekenhuizen : 1° met een beroepsopleiding van gegradueerd verpleger, gebrevetteerd verpleger, verpleegassistent, ziekenhuisassistent, gezondheidshulp, gezinshulp, bejaardenhulp, verpleeghulp, diëtist, kinesitherapeut, ergotherapeut, logopedist, apotheker, assistent klinisch laboratorium, analyst klinische biologie, laborant, gymleraar, onderwijzer, regent, opvoeder, animator, maatschappelijk assistent, psycholoog, assistent in de psychologie, bewaarder.Al deze graden worden onder "het verpleegkundig personeel, het paramedisch personeel en het personeel onderworpen aan de specifieke normen voor psychiatrische ziekenhuizen" gebracht; 2° met een andere beroepsopleiding dan die onder 1° vermeld staan.

Art. 1676.Onverminderd de bepalingen waarop de bij deze afdeling bepaalde toepassingsvoorwaarden betrekking hebben en behoudens andersluidende bepalingen, gelden de hiernavermelde besluiten en bepalingen, zoals ze gewijzigd werden, voor de vastbenoemde ambtenaren of stagiairs van de instellingen, alsof zij deel uitmaakten van een ministerie : 1° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest;2° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest;3° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende uitvoeringsmaatregelen van het statuut van de ambtenaren van het Gewest;4° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van niveau 1 binnen de ministeries;5° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 binnen de ministeries;6° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende een overgangsbepaling van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest;7° het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende overgangsbepalingen toepasselijk op de ambtenaren van het Gewest;8° al de wettelijke en reglementaire bepalingen van statutaire aard, die van toepassing zijn op de Diensten van de Waalse Regering op het ogenblik van de inwerkingtreding van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest, voor zover die niet opgeheven zijn bij bovenvermelde besluiten en bepalingen.

Art. 1677.De bepalingen waarbij het Gewest de in artikel 1676 vermelde besluiten zou wijzigen, aanvullen of vervangen zijn van rechtswege van toepassing op de ambtenaren van de instellingen, behalve indien ze betrekking hebben op bepalingen die onder de toepassingsvoorwaarden vallen waarin dit hoofdstuk voorziet.

Art. 1678.Behoudens andersluidende bepalingen, moeten, voor de toepassing op de ambtenaren van de besluiten vermeld in artikel 1676, de woorden uit de linkerkolom, die in die bepalingen voorkomen, vervangen worden door de woorden uit de rechterkolom die ertegenover staan.

- Diensten van de Regering, samengesteld uit het Ministerie van het Waalse Gewest en het Waals Ministerie van Uitrusting en Vervoer

- instellingen

- ministeries

- instellingen

- ministerie

- instelling

- secretaris-generaal

- ambtenaar van rang A2 in de zin van artikel 1683.


Art. 1679.De functies van leidend ambtenaar en adjunct-leidend ambtenaar, bepaald bij het decreet houdende oprichting van de instellingen waarvan sprake in artikel 1675, worden respectievelijk door de directeur-generaal en de inspecteur-generaal uitgeoefend.

Art. 1680.hoofdstuk VI van Titel XV van Boek I van het besluit van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode is toepasselijk op de personeelsleden van de psychiatrische ziekenhuizen bedoeld in deze afdeling.

Onderafdeling 2 - Bepalingen betreffende het personeel dat niet ingedeeld is bij het verpleegkundig personeel, het paramedisch personeel en het personeel onderworpen aan de specifieke normen voor psychiatrische ziekenhuizen A. : Toepassingsgebied

Art. 1681.De bepalingen van deze onderafdeling zijn uitsluitend van toepassing op het personeel waarvan sprake in artikel 1675, 2°.

Art. 1682.Artikel 2, alinea 2, 1°, van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest dient als volgt gelezen te worden : "1° in niveau 1, vijf rangen aangeduid met letter A."

Art. 1683.Artikel 3, § 1, alinea 2, 1°, van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1684.Artikel 3, § 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : " § 2. De ambtenaren-generaal zijn de ambtenaren van rang A2 of A3."

Art. 1685.Artikel 4 van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1686.Artikel 5, lid 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "De personeelsformatie bepaalt onder meer het aantal betrekkingen voor iedere rang".

Art. 1687.De eerste zin van artikel 9 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "Enkel de volgende betrekkingen kunnen bij werving toegekend worden : 1° de betrekkingen operator, adjunct, assistent, gegradueerde en attaché;2° directeur met als functie : hoofd van het departement verpleegkunde, waarvan sprake in artikel 23 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 10 juli 2008;3° directeur met als functie : hoofdgeneesheer, waarvan sprake in artikel 18 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 10 juli 2008. Voor de eerste benoemingen en bij gebrek aan personeel dat aan de promotiecriteria voldoet, kan het Vast Wervingssecretariaat d.m.v. een wervingsexamen in de betrekkingen van directeur van de administratieve diensten en van boekhouder voorzien. ».

Art. 1688.Artikel 16, § 2, lid 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "In dit geval en uitgezonderd de vacante betrekkingen in rang A2, doet de directieraad een voorstel om in de vacante betrekking te voorzien."

Art. 1689.Artikel 18, eerste lid, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "Behalve wat betreft de bevorderingen tot rang A2, kan de ambtenaar bevorderd worden door verhoging in graad indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° een ranganciënniteit van minstens vier jaar tellen;2° het bewijs leveren van de vereiste kwalificatie voor de vacante betrekking;3° het bewijs leveren van een positieve evaluatie;4° het bewijs leveren van de gepaste vakopleiding; 5° geslaagd zijn voor het controle-examen m.b.t. de vakopleiding."

Art. 1690.Artikel 20 van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1691.Artikel 23, lid 2, dient als volgt gelezen te worden : " Bij overplaatsing brengt de commissie bedoeld in artikel 24, met uitzondering van de vacante betrekkingen in de rang A2, een voorstel uit om in de vacante betrekking te voorzien.

Art. 1692.Artikel 32 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : « § 1. De commissie van beroep voor stages bestaat uit : 1° vier gewone leden, aangewezen door de Waalse Regering onder de ambtenaren die minstens rang A6 bekleden en van wie minstens één onder hetzelfde centrum als de stagiair ressorteert;2° de vormingsdirecteur van wie de stagiair afhangt en die niet stemgerechtigd is;3° vier gewone leden, aangewezen door de representatieve vakorganisaties van het personeel;4° een gewone secretaris die niet stemgerechtigd is en die door de Waalse Regering aangewezen is. Als de in 1°, 3° en 4° hierboven bedoelde gewone leden verhinderd zijn, worden ze vervangen door plaatsvervangende leden die op dezelfde wijze aangewezen worden. § 2. Het voorzitterschap van de commissie wordt waargenomen door de ambtenaar die onder de in § 1, eerste lid, 1°, bedoelde leden de meeste anciënniteit in de hoogste graad heeft.

Indien de voorzitter afwezig of verhinderd is, wordt zijn ambt door zijn plaatsvervanger uitgeoefend. § 3. De representativiteitscriteria voor de commissie van beroep zijn die bedoeld in artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. § 4. In geval van afdanking wordt de zaak uiterlijk de laatste dag van de maand na de kennisgeving ervan aanhangig gemaakt bij de commissie van beroep voor stages bedoeld in artikel 16, § 1, van het bovenvermelde koninklijk besluit van 26 september 1994.

De commissie brengt advies uit binnen de maand waarin de zaak bij haar aanhangig wordt gemaakt, en de afdanking wordt door de Regering bevestigd of nietig verklaard op grond van dat advies. § 5. Behalve in het in artikel 31, § 2, bedoelde geval, gaat de Regering over tot de vaste benoeming van de stagiair".

Art. 1693.Artikel 56, alinea 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "De Regering stelt een specifieke procedure vast voor de ambtenaren van rang A3 en A2."

Art. 1694.Artikel 59 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "Het evaluatiebulletin wordt door het evaluatiecollege aan de ambtenaren van rang A3 en A2 overgemaakt.

Nadat het gelijkvormig met dit besluit is bevonden, betekent de ambtenaar van rang A2 de evaluatie van het college aan de ambtenaar."

Art. 1695.Artikel 61, § 2, leden 1 en 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "De commissie is samengesteld uit twaalf gewone en twaalf plaatsvervangende leden waarvan de ene helft aangewezen wordt door de Regering onder de ambtenaren van ten minste rang A6 en de andere helft door de representatieve vakorganisaties.

In de overheidsdelegatie zetelen ten minste twee leden die tot de instelling behoren waarvan de ambtenaar deel uit maakt."

Art. 1696.Artikel 62 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "In iedere instelling is er een directieraad samengesteld uit de ambtenaren-generaal en de directeurs."

Art. 1697.Artikel 81, § 1, 2° en 3°, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "2° zes door de overheid aangewezen bijzitters van wie twee deel uitmaken van de betrokken instelling; 3° zes door de vakorganisaties aangewezen bijzitters".

Art. 1698.Artikel 137 van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : "10° het koninklijk besluit van 19 september 1967 betreffende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van sommige ambtenaren in de rijksbesturen, die belast zijn met ambten in verband met bijstand en hygiëne, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 april 1970, 29 juni 1973, 29 maart 1976, 17 januari 1978, 6 november 1991 en bij het besluit van de Franse Gemeenschapsexecutieve van 1 oktober 1992." B. : Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest

Art. 1699.Artikel 9 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest dient als volgt gelezen te worden : "De wedde van iedere ambtenaar wordt in de weddeschaal van zijn rang vastgesteld. De wedden van de leidend ambtenaar en van de adjunct-leidend ambtenaar worden respectievelijk in de weddeschalen A2 en A3 vastgelegd."

Art. 1700.De weddeschalen van toepassing op de ambtenaren van de psychiatrische ziekenhuizen die niet in aanmerking komen voor de "PPS"- weddeschalen van de paritaire commissie 305.01 van de gezondheidsdiensten zijn de weddeschalen die in de Waalse Ambtenarencode vastliggen.

C. : Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende uitvoeringsmaatregelen van het statuut van de ambtenaren van het Gewest

Art. 1701.Artikel 71 van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1702.Artikel 72, eerste lid, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "De evaluatie van de ambtenaren van rang A2 en A3 is positief, behalve indien de Regering, bij aanwezigheid van al de Ministers, er anders over beslist op grond van een verslag van de Minister van Ambtenarenzaken."

Art. 1703.Artikel 73 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "Artikel 60, § 1, van het statuut is niet van toepassing op de evaluatie van de ambtenaren van rang A2 en A3."

Art. 1704.Artikel 74, § 1°, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "1° alle andere activiteiten dan onderwijs en geneeskunde, zelfs deeltijds uitgevoerd tussen 9 en 16 uur;".

Art. 1705.De artikels 78 en 79 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

D. : Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van niveau 1 binnen de ministeries

Art. 1706.Artikel 3 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van niveau 1 binnen de Ministeries dient als volgt gelezen te worden : "De ambtenaren benoemd tot een graad van de gradencategorie die vermeld staat in de rechterkolom van de onderstaande tabel, worden bij omzetting van graad benoemd tot de graad die vermeld staat in de linkerkolom van dezelfde tabel.

- directeur-generaal :

graden van rang 16;

- inspecteur-generaal :

graden van rang 15;

- directeur :

graden van rang 14; graden van rang 13;

- eerste attaché :

graden van rang 12;

- attaché :

graden van rang 11; graden van rang 10."


E. : Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van niveau 2+, 2, 3 en 4 binnen de ministeries.

Art. 1707.Artikel 4 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van niveau 2+, 2, 3 en 4 binnen de Ministeries dient als volgt gelezen te worden : "In afwijking van artikel 3 worden de ambtenaren voor wiens werving geen van de diploma's of getuigschriften is vereist die toegang verlenen tot niveau 2+, bij omzetting van graad benoemd tot een graad van niveau 2+, overeenkomstig de in artikel 3 vastgelegde gelijkstellingen, op voorwaarde dat zij houder zijn van een graad van de volgende loopbanen : 1° directiesecretaris (rang 21), eerstaanwezend directiesecretaris (rang 22), bestuurschef (rang 24), secretariaat adjunct 1e klasse (rang 25) of secretariaat adjunct (rang 25);2° programmeur 2e klasse (rang 20), programmeur eerste klasse (rang 22), hoofdprogrammeur (rang 24), programmeringsanalyst (rang 25);3° boekhoudingsrevisor (rang 22), bestuurschef (rang 24), secretariaat adjunct 1e klasse (rang 25) of secretariaat adjunct (rang 25);4° boekhouder (rang 22), eerstaanwezend boekhouder (rang 24), hoofdboekhouder (rang 25)". F. : Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende overgangsbepalingen toepasselijk op de ambtenaren van het Gewest

Art. 1708.Artikel 12 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende overgangsbepalingen toepasselijk op de ambtenaren van het Gewest is niet van toepassing op het personeel bedoeld in deze onderafdeling.

Onderafdeling 3 - Bepalingen betreffende het personeel dat niet ingedeeld is bij het verpleegkundig personeel, het paramedisch personeel en het personeel onderworpen aan de specifieke normen voor psychiatrische ziekenhuizen A. : Toepassingsgebied en begripsomschrijvingen

Art. 1709.De bepalingen van deze onderafdeling zijn uitsluitend van toepassing op het personeel waarvan sprake in artikel 1675, 1°.

Art. 1710.Het verpleegkundig personeel, het paramedisch personeel en het personeel onderworpen aan de specifieke normen voor psychiatrische ziekenhuizen vallen onder de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst waarvan sprake in artikel 24, a), van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986 houdende bepaling van de voorwaarden en regelen voor de vaststelling van de verpleegdagprijs, van het budget en de onderscheidene bestanddelen ervan, alsmede van de regelen voor de vergelijking van de kosten en voor de vaststelling van het quotum van verpleegdagen voor de ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten, of onder iedere bepaling die hen zou wijzigen.

B. : Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest

Art. 1711.Artikel 2, lid 2, van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van het Gewest dient als volgt gelezen te worden : "De rangen worden als volgt over de volgende niveaus verdeeld : 1° in niveau 1, één rang aangeduid met letter A;2° in niveau 2+, één rang aangeduid met letter B;3° in niveau 2, één rang aangeduid met letter C;4° in niveau 3, één rang aangeduid met letter D;5° in niveau 4, één rang aangeduid met letter E".

Art. 1712.Artikel 3, § 1, lid 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "De graden worden als volgt over de rangen verdeeld : 1° in rang A : a) de graad van kinesitherapeut (voor wiens werving een diploma vereist is, dat behaald werd na ten minste vier jaar universitair onderwijs of hoger onderwijs van het lange type);b) de graad van apotheker;c) de graad van psycholoog;d) de graad van gymleraar (voor wiens werving een diploma vereist is, dat behaald werd na ten minste vier jaar universitair onderwijs);2° in rang A : a) de graden van gegradueerd verpleger-hoofd van dienst, hoofdgegradueerd verpleger, gegradueerd verpleger A, gegradueerd verpleger B en gegradueerd verpleger C;b) de graden van eerstaanwezend diëtist, diëtist 1e klasse en diëtist;c) de graden van eerstaanwezend kinesitherapeut, kinesitherapeut 1e klasse en kinesitherapeut;d) de graden van eerstaanwezend ergotherapeut, ergotherapeut 1e klasse en ergotherapeut;e) de graden van eerstaanwezend logopedist, logopedist 1e klasse en logopedist;f) de graden van hoofdassistent klinisch laboratorium, assistent klinisch laboratorium 1e klasse en assistent klinisch laboratorium;g) de graden van eerstaanwezend analyst klinische biologie, analist klinische biologie 1e klasse en analist klinische biologie;h) de graad van laborant (voor wiens werving één van de diploma's of getuigschriften vereist is die toegang tot niveau 2+ verlenen);i) de graden van onderwijzer en regent;j) de graden van opvoeder en animator (voor wier werving één van de diploma's of getuigschriften vereist is, die toegang tot niveau 2+ verlenen);k) de graden van maatschappelijk hoofdassistent, eerstaanwezend maatschappelijk assistent, maatschappelijk assistent eerste klasse en maatschappelijk assistent;l) de graden van eerstaanwezend assistent in de psychologie, assistent in de psychologie 1e klasse en assistent in de psychologie;3° in rang C : a) de graden van gebrevetteerd hoofdverpleger, gebrevetteerd verpleger A en gebrevetteerd verpleger B;b) de graden van verpleegassistent A, verpleegassistent B en verpleeghulp;c) de graad van laborant;d) de graden van opvoeder en animator;4° in rang D : de graden van gezondheidshulp, gezinshulp en bejaardenhulp;5° in rang E : a) de graad van verpleeghulp; b) de graden van hoofdopzichter, eerstaanwezend opzichter en opzichter."

Art. 1713.Artikel 3, § 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : " § 2. De ambtenaren-generaal zijn de ambtenaren van rang A2 of A3 in de zin van dit besluit."

Art. 1714.Artikel 4 van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1715.Artikel 5, alinea 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "De personeelsformatie bepaalt onder meer het aantal betrekkingen voor iedere rang".

Art. 1716.Artikel 6, eerste lid, van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Artikel 6, lid 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "De toegang tot een betrekking is afhankelijk van het bezit van de met de graad overeenstemmende kwalificatie."

Art. 1717.Artikel 7, lid 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "De vacature van een betrekking vermeldt haar plaats in de personeelsformatie alsook de aan haar houder opgelegde administratieve verblijfplaats."

Art. 1718.Artikel 8, lid 1, 1°, 2°, 3° en 4° van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Artikel 8, tweede lid, van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1719.Artikel 9 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "Enkel de volgende betrekkingen kunnen bij werving toegekend worden : 1° de graad van kinesitherapeut (voor wiens werving een diploma vereist is, dat behaald werd na ten minste vier jaar universitair onderwijs of hoger onderwijs van het lange type);2° apotheker;3° psycholoog;4° gymleraar;5° gegradueerd verpleger C;6° diëtetist;7° kinesitherapeut;8° ergotherapeut;9° logopedist;10° assistent klinisch laboratorium;11° analist klinische biologie;12° de graad van laborant (voor wiens werving één van de diploma's of getuigschriften vereist is die toegang tot niveau 2+ verlenen);13° onderwijzer en regent;14° de graden van opvoeder en animator (voor wier werving één van de diploma's of getuigschriften vereist is, die toegang tot niveau 14° verlenen);15° assistent in de psychologie;16° gebrevetteerd verpleger B;17° verpleegassistent en ziekenhuisassistent;18° laborant;19° opvoeder en animator;20° maatschappelijk assistent;21° gezondheidshulp, gezinshulp en bejaardenhulp;22° verpleeghulp;23° opzichter.»

Art. 1720.De artikelen 10 en 13 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1721.De artikelen 14 en 16 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1722.De artikelen 17 en 22 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1723.De artikelen 23 en 26 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1724.Artikel 28 van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1725.Artikel 31, § 1, lid 1, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "De ambtenaar van ten minste rang A4, in de zin van artikel 8 van dit besluit, en onder wie de stagiair ressorteert, of de vormingsdirecteur stelt twee met redenen omklede verslagen op die zijn evaluatie motiveren, en maakt ze over aan de ambtenaar van rang A2, in de zin van artikel 8 van dit besluit."

Art. 1726.Artikel 32 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : § 1. De commissie van beroep voor stages bestaat uit : 1° vier gewone leden, aangewezen door de Waalse Regering onder de ambtenaren die minstens rang A6 bekleden en van wie minstens één onder hetzelfde centrum als de stagiair ressorteert;2° de vormingsdirecteur van wie de stagiair afhangt en die niet stemgerechtigd is;3° vier gewone leden, aangewezen door de representatieve vakorganisaties van het personeel;4° een gewone secretaris die niet stemgerechtigd is en die door de Waalse Regering aangewezen is. Als de in 1°, 3° en 4° van lid 1 hierboven bedoelde gewone leden verhinderd zijn, worden ze vervangen door plaatsvervangende leden die op dezelfde wijze aangewezen worden. § 2. Het voorzitterschap van de commissie wordt waargenomen door de ambtenaar die onder de in § 1, eerste lid, 1°, bedoelde leden de meeste anciënniteit in de hoogste graad heeft.

Indien de voorzitter afwezig of verhinderd is, wordt zijn ambt door zijn plaatsvervanger uitgeoefend. § 3. De representativiteitscriteria voor de commissie van beroep zijn die bedoeld in artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. § 4. In geval van afdanking wordt de zaak uiterlijk de laatste dag van de maand na de kennisgeving ervan aanhangig gemaakt bij de commissie van beroep voor stages bedoeld in artikel 16, § 1, van het bovenvermelde koninklijk besluit van 26 september 1994.

De commissie brengt advies uit binnen de maand waarin de zaak bij haar aanhangig wordt gemaakt, en de afdanking wordt door de Regering bevestigd of nietig verklaard op grond van dat advies. § 5. Behalve in het in artikel 31, § 2, bedoelde geval, gaat de Regering over tot de vaste benoeming van de stagiair.

Art. 1727.Artikel 33 van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1728.Artikel 35, tweede lid, van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1729.De artikelen 36 en 39 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1730.De artikelen 40 en 43 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1731.Artikel 47, § 2, lid 2, tweede volzin, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "De kandidaten worden door de directieraad aangewezen onder de ambtenaren van ten minste rang A6, in de zin van artikel 8 van dit besluit, die positief geëvalueerd werden."

Art. 1732.Artikel 56 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "Voor de evaluatie zorgt een college bestaande uit twee hiërarchische meerderen van verschillende rangen : de naaste hiërarchische meerdere van ten minste rang A6, in de zin van artikel 8 van dit besluit, en de naaste hiërarchische meerdere van de geëvalueerde ambtenaar. Wanneer de ambtenaar van rang A6, in de zin van artikel 8 van dit besluit, de ambtenaar niet onder zijn rechtstreeks toezicht heeft gehad tijdens de drie laatste maanden voor de evaluatie, dan neemt de hiërarchische meerdere deel aan de evaluatie die de ambtenaar werkelijk onder zijn rechtstreeks toezicht heeft gehad. »

Art. 1733.Artikel 59 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "Het evaluatiebulletin wordt door het evaluatiecollege overgemaakt aan de ambtenaren van rang A3 en A2 in de zin van artikel 8 van dit besluit.

Nadat het gelijkvormig met dit besluit is bevonden, betekent de ambtenaar van rang A2, in de zin van artikel 8 van dit besluit, de evaluatie van het college aan de ambtenaar."

Art. 1734.Artikel 60, § 1, lid 2, van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1735.Artikel 61, § 2, leden 1 en 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "De commissie is samengesteld uit twaalf gewone en twaalf plaatsvervangende leden waarvan de ene helft aangewezen wordt door de Regering onder de ambtenaren van ten minste rang A6, in de zin van artikel 8 van dit besluit, en de andere helft door de representatieve vakorganisaties.

In de overheidsdelegatie zetelen ten minste twee leden die tot de instelling behoren waarvan de ambtenaar deel uit maakt."

Art. 1736.Artikel 62 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "In iedere instelling is er een directieraad samengesteld uit de ambtenaren-generaal en de directeurs."

Art. 1737.Artikel 81, § 1, 2° en 3°, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "2° zes door de overheid aangewezen bijzitters, van wie twee deel uitmaken van de betrokken instelling; 3° zes door de vakorganisaties aangewezen bijzitters".

Art. 1738.Voor de toepassing van de artikels 110 tot 115 van hetzelfde besluit, dienen de woorden "ranganciënniteit" vervangen te worden door "graadanciënniteit."

Art. 1739.Artikel 117, lid 1, 1°, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : 1° de ambtenaar van rang A2, in de zin van artikel 8 van dit besluit, voorzitter en hiërarchische meerdere van de betrokken ambtenaar, van ten minste rang A6 in de zin van artikel 8 van dit besluit;".

Art. 1740.Artikel 125 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "De ambtenaar die zonder toelating afwezig is of die zonder geldige reden de duur van zijn verlof overschrijdt, wordt van ambtswege op non-activiteit gesteld. In die situatie kan hij aanspraak blijven maken op weddeverhoging."

Art. 1741.Artikel 126, lid 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "Tijdens de periodes van tuchtschorsing kan de ambtenaar geen aanspraak maken op weddeverhoging."

Art. 1742.Artikel 129, § 2, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : " § 2. De ambtenaren die in disponibiliteit gesteld worden wegens ambtsopheffing in het belang van de dienst of wegens ziekte of gebrekkigheid, behouden hun dienstanciënniteit en hun geldelijke anciënniteit."

Art. 1743.Artikel 129, § 3, lid 3, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "Hij behoudt zijn rechten op een weddeverhoging niet."

Art. 1744.Artikel 137 van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : "10° het koninklijk besluit van 19 september 1967 betreffende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van sommige ambtenaren in de rijksbesturen, die belast zijn met ambten in verband met bijstand en hygiëne, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 april 1970, 29 juni 1973, 29 maart 1976, 17 januari 1978, 6 november 1991 en bij het besluit van de Franse Gemeenschapsexecutieve van 1 oktober 1992." C. : Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest

Art. 1745.Artikel 3, lid 2, 2°, b), van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Gewest is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1746.Artikel 5 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "De geldelijke dienstanciënniteit wordt berekend op grond van de som van de diensten die in aanmerking komen voor de vaststelling van de wedde.

De geldelijke graadanciënniteit wordt berekend op grond van de som van de diensten die vervuld zijn in één of meerdere graden van dezelfde kwalificatie."

Art. 1747.Artikel 7 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "De weddeschaal verbonden aan elke graad die de ambtenaren kunnen bekleden, stemt overeen met de vereiste beroepsopleiding voor die graad en met het belang van de daarmee overeenstemmende functie."

Art. 1748.Artikel 8 van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1749.Artikel 9 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "De wedde van iedere ambtenaar wordt in de weddeschaal van zijn graad vastgesteld."

Art. 1750.Artikel 12 van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1751.In artikel 13 van hetzelfde besluit vervallen de woorden "en de bijzondere verhogingen".

Art. 1752.De artikelen 26 en 29 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

D. : Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende uitvoeringsmaatregelen van het statuut van de ambtenaren van het Gewest

Art. 1753.De artikelen 2 tot 13 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende uitvoeringsmaatregelen van het statuut van de ambtenaren van het Gewest zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1754.Artikel 27, lid 1, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "De evaluatierapporten worden als volgt opgemaakt : 1° collegiaal, door een ambtenaar van ten minste rang A4, in de zin van artikel 8 van dit besluit, en onder wie de stagiair ressorteert, alsook door de vormingsdirecteur van de instelling, wat betreft de stagiairs van niveau 1 en 2+;2° door de ambtenaar van ten minste rang A4, in de zin van artikel 8 van dit besluit, wat betreft de stagiairs van niveau 2, 3, en 4.Hij stuurt de evaluatierapporten binnen de voorgeschreven termijnen, ter attentie van de vormingsdirecteur, aan de ambtenaar van rang A2, in de zin van artikel 8 van dit besluit.".

Art. 1755.Artikel 30, tweede lid, 2°, van hetzelfde besluit is niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1756.Artikel 35, lid 3, eerste volzin, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "Het belang van de dienst wordt aangetoond door de hiërarchische meerdere van ten minste rang A4, in de zin van artikel 8 van dit besluit."

Art. 1757.De artikelen 39 en 42 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1758.In artikel 47 van hetzelfde besluit vervallen de woorden "of onder de bevorderingsvoorwaarden bij overgang naar het hogere niveau".

In lid 3 van hetzelfde artikel dient de eerste volzin als volgt gelezen te worden : "Het belang van de dienst wordt aangetoond door de hiërarchische meerdere van ten minste rang A4, in de zin van artikel 8 van dit besluit."

Art. 1759.De artikelen 55 en 66 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1760.De artikelen 71 en 73 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1761.Artikel 76 van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "De hiërarchische meerderen gemachtigd om een voorlopig voorstel van tuchtstraf te formuleren zijn, hetzij de rechtstreekse meerdere en de eerste hiërarchische meerdere van ten minste rang A6, in de zin van artikel 8 van dit besluit, hetzij de twee hoogste hiërarchische meerderen van de ambtenaar.".

Art. 1762.Artikel 77, enig lid, 2°, van hetzelfde besluit dient als volgt gelezen te worden : "2° De naaste hiërarchische meerdere van de ambtenaar, die ten minste rang A4 bekleedt, in de zin van artikel 8 van dit besluit, en die niet deelgenomen heeft aan de formulering van het voorlopige voorstel;".

Art. 1763.De artikelen 78 en 79 van hetzelfde besluit zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Art. 1764.In de artikelen 80 tot 82 van hetzelfde besluit worden : 1° de woorden "dienst-, niveau- en ranganciënniteit" vervangen door de woorden "dienst-, niveau- en graadanciënniteit";2° de woorden "niveau- en ranggelijkstellingen" vervangen door de woorden "niveau- en graadgelijkstellingen". E. : Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van niveau 1 binnen de ministeries

Art. 1765.De artikels 1 tot 7 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van niveau 1 binnen de Ministeries zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze titel.

F. : Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van niveau 2+, 2, 3 en 4 binnen de ministeries

Art. 1766.De artikelen 1 tot 9 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 tot omzetting van de graden van niveau 2+, 2, 3 en 4 binnen de Ministeries zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

G. : Toepassingsmodaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende overgangsbepalingen toepasselijk op de ambtenaren van het Gewest

Art. 1767.De artikelen 3, 4, 5, 12 en 13 van het besluit van de Waalse Regering van 17 november 1994 houdende overgangsbepalingen toepasselijk op de ambtenaren van het Gewest zijn niet van toepassing op het personeel waarvan sprake in deze onderafdeling.

Onderafdeling 4 - Uitvoering

Art. 1768.De Minister bevoegd voor Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van deze afdeling. HOOFDSTUK II. - Geestelijke gezondheid Afdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 1769.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° dienst : de dienst voor geestelijke gezondheidszorg bedoeld in artikel 539 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;2° referentiecentrum : het referentiecentrum bedoeld in artikel 618 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;3° dienstproject : het project voor een dienst voor geestelijke gezondheidszorg bedoeld in artikel 541 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek. Afdeling 2 - Geestelijke gezondheidsdiensten

Onderafdeling 1 - Erkenning A. : Erkenningsvoorwaarden A.1 Dienstproject

Art. 1770.De dienst werkt een dienstproject uit, waarvan de inhoud aangepast wordt op grond van het in bijlage 129 bedoelde model.

Wanneer de dienst uit meer dan één team bestaat of wanneer hij een specifiek initiatief of een therapeutische club ontwikkelt, omvat het dienstproject teaminterne gedeelten, waarbij het deel bedoeld in artikel 541, derde lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek gemeenschappelijk kan zijn.

In het kader van de opdracht inzake steunverlening bedoeld in artikel 619 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek staat het referentiecentrum het geheel van de diensten bij in de uitwerking en bijwerking van het dienstproject door een uitwisseling van informatie, van gegevens en van het methodologische uitgangspunt.

Elke dienst kan om een steun bij het referentiecentrum verzoeken om zijn eerste dienstproject uit te werken en om de tot eerste autoevaluatie ervan over te gaan.

De aanvraag om individuele steunverlening wordt schriftelijk aan het referentiecentrum gericht en ter informatie aan de Regeringsdiensten overgemaakt.

Art. 1771.De verspreiding van de beschikbare informatiebronnen inzake sociodemografie of gezondheid bij de diensten voor geestelijke gezondheidszorg wordt door de Regeringsdiensten georganiseerd telkens als nieuwe gegevens die hen rechtstreeks of onrechtstreeks betreffen, beschikbaar zijn.

Daartoe kunnen de Regeringsdiensten een beroep doen op de medewerking van de erkende referentiecentra inzake geestelijke gezondheidszorg.

Art. 1772.De dienst voor geestelijke gezondheidszorg die wenst een wijziging van zijn erkenning, van de erkenning van een specifiek initiatief, van een therapeutische club of de toewijzing van aanvullende functies te krijgen, dient een aanvraag overeenkomstig de artikelen 600 en volgende van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek in, waarbij hij een bijwerking van zijn dienstproject voegt.

A.2. Overeenkomst betreffende de continuïteit van de zorgverlening

Art. 1773.De overeenkomst zoals bedoeld in artikel 543 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bevat minstens : 1° de identificatie van de partijen;2° het doel, de uurregeling en de frequentie van de prestatie;3° de plaats waar de dienst verleend wordt;4° de verplichtingen van de partijen, waaronder die betreffende de uitgevoerde communicatiemodaliteiten, de continuïteit van de zorgverlening, de uitwisseling van de voor de verzorging nuttige informatie;5° het principe van de inachtneming van hoffdstuk II van Titel II van Boek VI van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en van de bepalingen genomen ter uitvoering ervan;6° de duur van de overeenkomst;7° de voorwaarden voor de opzegging van de overeenkomst;8° de bevoegde instanties in geval van geschil. A.3. Multidisciplinair overleg

Art. 1774.Het in artikel 545 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde multidisciplinaire overleg vindt minstens één keer per week plaats binnen het multidisciplinaire team van het specifieke initiatief, van de therapeutische club of van de dienst voor geestelijke gezondheidszorg volgens de behoeften van de gebruiker.

Het overleg heeft minstens betrekking op de volgende aspecten : 1° elke aanvraag die recentelijk ingediend is, onderzoeken;2° binnen het multidisciplinaire team de interveniënt(en) identificeren die op die aanvragen zullen kunnen inspelen en, in voorkomend geval, de persoon die de verbindingsfunctie waarneemt;3° over de begeleiding of de eventuele doorverwijzing van de aanvraag naar een beter aangepaste dienst beslissen;4° de diagnostiek, de ontwikkeling van de behandeling of elk ander probleem bespreken op verzoek van één van de leden van het team;5° elk gemeenschappelijke externe project onderzoeken dat de opdrachten van de dienst voor geestelijke gezondheidszorg zoals bepaald in artikel 540 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek vervult. Het overleg maakt het voorwerp uit van een agenda die vóór het houden ervan wordt bepaald en die overgemaakt wordt aan de personeelsleden die eraan deelnemen, en van notulen volgens de modaliteiten bedoeld in het dienstproject.

Art. 1775.Het multidisciplinaire kwartaaloverleg maakt het voorwerp uit van een jaarlijkse planning, van een oproeping, waarin een agenda wordt vermeld, en van een proces-verbaal dat aan alle personeelsleden van de dienst voor geestelijke gezondheidszorg wordt overgemaakt volgens de modaliteiten bedoeld in het dienstproject.

De daaruit voortvloeiende beslissingen worden binnen hoogstens één maand aan de personeelsleden medegedeeld.

Art. 1776.De notulen van de wekelijkse en driemaandelijkse overlegvergaderingen worden tijdens vijf jaar bewaard volgens de in het dienstproject bedoelde modaliteiten.

A.4. Expertises

Art. 1777.De expertises bedoeld in artikel 551 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek vallen onder volgende categorieën : 1° de balans bedoeld in artikel 414;2° het verslag betreffende de inschrijving van een kind in het buitengewoon onderwijs overeenkomstig de artikelen 5 en 12 van de wet van 6 juli 1970 betreffende het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs;3° het advies en het verslag bedoeld in artikel 9 van het samenwerkingsakkoord van 8 oktober 1998 inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik;4° de multidisciplinaire balansen die uitgevoerd worden op verzoek van diensten voor hulpverlening aan de jeugd en van diensten voor de jeugdbescherming bedoeld in het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd. A.5. Werk in netwerkverbanden en institutioneel overleg

Art. 1778.Naar gelang van de behoeften van de gebruiker kunnen met name deel uitmaken van het in artikel 552 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde net : Inzake gezondheid : 1° de gezondheidsvoorzieningen bedoeld in de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 10 juli 2008;2° teleonthaalcentra bedoeld in de artikelen 1830 tot en met 1849;3° de centra voor coördinatie van thuisverzorging en thuisdiensten bedoeld in hoffdstuk 3 van titel 1 van boek 6 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;4° de geïntegreerde gezondheidsverenigingen die erkend worden op grond van hoffdstuk 2 van titel 1er van boek 6 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;5° de hulp- en zorgverleningsnetwerken en diensten gespecialiseerd in verslavingen bedoeld in in hoffdstuk 3 van titel 1 van boek 6 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;6° de huisartsenkringen bedoeld in het koninklijk besluit van 8 juli 2002;7° de centra voor functionele heraanpassing die een overeenkomst met het RIZIV gesloten hebben; Inzake beleid ten gunste van het gezin : 1° de diensten voor gezins- en bejaardenhulp bedoeld titel 3 van boek 3 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;2° de centra voor levens- en gezinsvragen bedoeld in titel 2 van boek 3 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;3° de ontmoetingsruimten erkend overeenkomstig titel 1 van boek 3 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek; Inzake sociale actie : 1° de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bedoeld in de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;2° de instellingen voor schuldbemiddelingen bedoeld in titel 3 van boek 1 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;3° de diensten erkend overeenkomstig titel 5 van boek 1 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;4° de sociale contactpunten bedoeld in de artikelen 39 en 68;5° de diensten voor sociale insluiting bedoeld in de artikelen 13 tot en met 38;6° de diensten erkend overeenkomstig titel 2 van boek 12 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek; Inzake beleid ten gunste van de gehandicapte personen : 1° de diensten erkend overeenkomstig boek 4 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek; Inzake beleid ten gunste van de vreemdelingen of van de personen van buitenlandse herkomst : 2° de diensten erkend overeenkomstig boek 2 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek; Inzake beleid ten gunste van de bejaarden : 1° de diensten erkend overeenkomstig titel 1er van boek 5 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;2° de instelling belast met de bestrijding van de mishandeling van bejaarde personen ter uitvoering van titel 2 van boek 5 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek. Inzake beleid ten gunste van het kinderwelzijn, het onderwijs en de hulpverlening aan de jeugd : de diensten georganiseerd of erkend door de Regering van de Franse Gemeenschap in die aangelegenheden.

Art. 1779.In het kader van het institutionele overleg sluit de dienst voor geestelijke gezondheidszorg bij voorrang minstens één overeenkomst met de volgende instellingen : 1° een psychiatrisch ziekenhuis of een algemeen ziekenhuis dat een dienst psychiatrie alsmede een initiatief inzake beschermd wonen organiseert, en een psychiatrisch verzorgingstehuis zoals bedoeld in de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 10 juli 2008, waarvan de bedrijfszetel opgenomen is op het grondgebied van de vereniging bedoeld in artikel 1, 2°, van het koninklijk besluit van 10 juli 1990 houdende vaststelling van de normen voor de erkenning van samenwerkingsverbanden van psychiatrische instellingen en diensten, die hierna "overlegplatform voor geestelijke gezondheidszorg" genoemd wordt op het grondgebied waarvan de dienst voor geestelijke gezondheidszorg zijn activiteit als hoofdberoep uitoefent;2° het overlegplatform voor geestelijke gezondheidszorg waarin hij zijn activiteit als hoofdberoep uitoefent. A.6. Multidisciplinair team

Art. 1780.De procedure voor de indiening van de aanvraag om toekenning van een aanvullende functie wordt overeenkomstig de modaliteiten bedoeld in de artikelen 1798 en volgende uitgevoerd.

De aanvraag bepaalt de aard van de aangevraagde aanvullende functie en rechtvaardigt haar belang via een bijwerking van het project inzake dienst voor geestelijke gezondheidszorg.

Art. 1781.Naast de gebieden bedoeld in artikel 556, 22, tweede lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek behoren de aanvullende functies die in het kader van de therapeutische clubs aan de dienst voor geestelijke gezondheidszorg worden verleend, tot de volgende gebieden : 1° de artistieke expressie;2° het hotelwezen;3° de lichamelijke opvoeding en de sport.

Art. 1782.§ 1. De psychiatrische functie wordt uitgeoefend door een arts erkend als specialist in de psychiatrie, neuropsychiatrie of kinder- en jeugdpsychiatrie.

De psychologische functie wordt uitgeoefend door een persoon die zich op de titel van psycholoog kan beroepen, overeenkomstig de wet van 8 november 1993 tot bescherming van de titel van psycholoog.

De sociale functie wordt uitgeoefend door een persoon die houder is van een diploma van ofwel maatschappelijk assistent, ofwel maatschappelijk verpleger of in de gemeenschappelijke gezondheid, gegradueerde of bachelor.

De administratieve functie wordt uitgeoefend door een persoon die houder is van een diploma van het hoger secundair onderwijs. § 2. De werknemers die aanvullende functies uitoefenen en van wie de bezoldiging gedekt kan worden door de toelagen, moeten beschikken over een diploma van het hoger secundair onderwijs of van het hoger niet-universitair onderwijs of van het universitair onderwijs dat hierna wordt bepaald : 1° doctorsgraad in de genees-, heel- en verloskunde;in dit geval moet de persoon begonnen zijn met het lopen van de stage specialisatie in de psychiatrie of kinder- en jeudgpschychiatrie; 2° licentie of master in de logopedie, kinesitherapie of criminologie;3° graduaat of bachelor in de verpleegkunde met specialisatie in de psychiatrie of in de sociale wetenschappen;4° graduaat of bachelor in de logopedie, kinesitherapie of ergotherapie;5° graduaat of bachelor in de psychologie;6° paramedisch graduaat of post-graduaat in de psychomotoriek;7° graduaat of bachelor als gespecialiseerde opvoeder.

Art. 1783.§ 1. De inrichtende macht zorgt ervoor dat het geheel van zijn werknemers op gelijkwaardige wijze aan de in artikel 557 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde bijscholingsactiviteiten deelnemen.

De bijscholingsactiviteiten moeten bij de beroepsvorming behoren; ze mogen zich in geen geval beperken tot enkel de deelname aan colloquia.

De deelname aan de activiteiten van het erkende referentiecentrum wordt gelijkgesteld met de bijscholingsactiviteit. § 2. De diensten delen één keer per jaar uiterlijk voor 31 maart de bijscholingsactiviteiten die tijdens het afgelopen werkingsjaar door elke werknemer worden gevolgd, aan de Regeringsdiensten mede.

Bij gebrek aan attest afgegeven door de organisator bevat de voor elke werknemer medegedeelde informatie de identificatie van de organisator, de duur van de activiteit en de inhoud van de bijscholingsactiviteit.

Art. 1784.De inlichtingen betreffende de samenstelling van het personeel en haar wijzigingen worden eerst of binnen één maand waarin ze plaatshebben, aan de Regeringsdiensten overgemaakt samen met de attesten, waarbij de anciënniteit die voor de toelage in aanmerking kan worden genomen, kan worden bepaald, een afschrift van het contract of van het aanhangsel bij het contract, een afschrift van het diploma of van de gekregen gelijkwaardigheid en, voor de artsen en psychiaters, een afschrift van de erkenning.

De later gekregen wijzigingen worden voor het volgende werkingsjaar in overweging genomen.

De Minister bepaalt het in te vullen formulier om de inlichtingen en de wijzigingen betreffende de samenstelling van het personeel mede te delen.

Hij kan de leidend ambtenaar van de Regeringsdiensten belast met de diensten voor geestelijke gezondheidszorg machtigen om de wijzigingen in de samenstelling van het personeel goed te keuren.

Art. 1785.De administratief directeur is verantwoordelijk voor het dagelijkse beheer voor de inrichtende macht.

Op administratief en technisch vlak coördineert hij de activiteiten van de personeelsleden en zorgt hij voor de uitvoering van het dienstproject.

Die taken hebben met name betrekking op de volgende aspecten : 1° de organisatie van het onthaal, van de beantwoording van de aanvraag, van de bijkomende activiteiten en van het werk in netwerkverband;2° de controle op de prestaties van de personeelsleden en van de uitvoering van de met de zelfstandige dienstverleners gesloten overeenkomsten;3° de inning van de honoraria en de betalingen betreffende de bijkomende activiteiten met een gemeenschappelijk karakter;4° het houden van de individuele dossiers van de gebruikers en de naleving van de bepalingen betreffende de toegang van de gebruikers tot hun dossier, het bewaren en de veiligheid van de archieven;5° de deelname aan de adviesraad;6° de organisatie van de verzameling van socio-epidemiologische gegevens en van hun anonimisering;7° de toegankelijkheid van de dienst;8° het krijgen en de naleving van de wettelijke of reglementaire machtigingen;9° de boekhouding;10° de naleving van de vormen en termijnen ivm de toepassing van hoffdstuk II, titel II, boek VI van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en van dit hoofdstuk.

Art. 1786.Zodra ze aangewezen worden en uiterlijk binnen een termijn van één maand of in geval van wijziging van die aanwijzing, maakt de inrichtende macht de identiteit van de administratief directeur en van de therapeutisch directeur aan de Regeringsdiensten over.

A.7. Verstrekkingen van de leden van het team

Art. 1787.Het aantal arbeidsplaatsen overeenstemmend met de onthaal- en secretariaatsfunctie wordt volgens de volgende vordering toegewezen aan : 1° een voltijds equivalent voor een dienst voor geestelijke gezondheidszorg waarvan het totale aantal voltijdse equivalenten lager is dan 7,2 voltijdse equivalenten;2° twee voltijdse equivalenten voor een dienst voor geestelijke gezondheidszorg waarvan het totale aantal voltijdse equivalenten hoger is dan 7,2 voltijdse equivalenten.3° twee voltijdse equivalenten voor een dienst voor geestelijke gezondheidszorg waarvan het totale aantal voltijdse equivalenten hoger is dan 9 voltijdse equivalenten.

Art. 1788.Het aantal arbeidsplaatsen overeenstemmend met de sociale functie is minstens gelijk aan een halftijdse arbeidsplaats per basisteam dat tot de dienst voor geestelijke gezondheidszorg behoort.

Art. 1789.§ 1. De in artikel 568 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde samenwerkingsovereenkomst wordt voor akkoord aan de Regeringsdiensten overgemaakt binnen één maand voor de inwerkingtreding ervan.

Ontvangst daarvan wordt binnen tien dagen bericht. § 2. De Minister bepaalt een model van samenwerkingsovereenkomst tussen de zelfstandige dienstverleners die een activiteit binnen een dienst voor geestelijke gezondheidszorg uitoefenen en de inrichtende macht van deze dienst.

A.8. Individueel dossier van de gebruiker

Art. 1790.Het individuele dossier van de gebruiker omvat minstens de volgende administratieve gegevens : 1° de personalia van de gebruiker, waaronder de naam, de voornaam, de plaats en de geboortedatum, de burgerlijke stand, de nationaliteit, het adres en het telefoonnummer;2° de identificatie van het ziekenfonds waarbij de gebruiker is aangesloten;3° de identificatie van de algemeen geneesheer of een specialist aangewezen door de gebruiker;4° de identificatie van het personeelslid dat de verbindingsfunctie waarneemt, in voorkomend geval;5° de identificatie van de leden van het net, waaronder het lid dat verantwoordelijk is voor de doorverwijzing naar de dienst;6° de data en aarden van de prestaties alsmede de identificatie van de dienstverlener of van het betrokken personeelslid;7° het bewijs van de betaling van de prestaties of van de vrijstelling;8° de gegevensfiche bestemd voor de verzameling van sociaal-epidemiologische gegevens;9° de documenten waarvan sprake in de artikelen 570 en volgende van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek. A.9. Verzameling van sociaal-epidemiologische gegevens

Art. 1791.De sociaal-epidemiologische gegevens die het voorwerp uitmaken van een verzameling zijn minstens en, voor elke gebruiker, de volgende : 1° de leeftijd;2° het geslacht;3° de burgerlijke stand;4° de nationaliteit;5° de moedertaal;6° de levensstijl;7° het schoolbezoek;8° de beroepscategorie;9° de hoofdzakelijke inkomensbron;10° de bestaansmiddelen van de gebruiker;11° als de gebruiker minderjarig is, het aantal kinderen die op de wettelijke woonplaats van de gebruiker wonen;12° de bereikbaarheidsomtrek van de dienst;13° de aard en de oorsprong van het initiatief;14° de vroegere opnames;15° de aard van de aanvraag van de gebruiker;16° de bij de eerste beoordeling voorgestelde redenen;17° de pathologie die voornamelijk aan het einde van een door de Minister bepaalde aantal raadplegingen ontdekt is;18° het voorstel tot verzorging;19° het netwerk.

Art. 1792.De Minister zorgt voor de verzameling van de gegevens zodat de anonimiteit, de duurzaamheid en het gebruik ervan door de diensten zelf met name in het kader van het dienstproject worden verzekerd.

Hij maakt een synthese van de gegevens bekend opdat elke dienst ten opzichte van het geheel van de diensten zouden kunnen verwijzen.

A.10. Toegankelijkheid en infrastructuur

Art. 1793.§ 1. De informatie betreffende de buitengewone sluiting van de dienst bedoeld in artikel 590 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt buiten en in de wachtzaal aangeplakt, waarbij de datum/data waarop de dienst gesloten is, duidelijk wordt/worden vermeld.

Die aanplakking vindt minstens acht dagen voor de sluitingsdatum behalve buitengewone omstandigheden plaats. § 2. De informatie wordt binnen dezelfde termijn per e-mail aan de Regeringsdiensten en ter attentie van de daartoe aangewezen ambtenaar medegedeeld, die er ook per e-mail ontvangst van bericht.

A.11 Boekhouding

Art. 1794.Overeenkomstig artikel 591 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek worden de boekhoudkundige en financiële gegevens aan de diensten van de Regering overgemaakt uiterlijk 1 maart van het jaar volgen op het boekjaar waarop ze betrekking hebben.

Die gegevens omvatten de stukken die het gebruik van de toelage in de vorm van originele documenten en van een afschrift rechtvaardigen, de desbetreffende betalingsbewijzen, het afschrift van de driemaandelijkse aangiften aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de loonfiches en de fiscale fiches die betrekking hebben op de lonen en de prestaties, de huurovereenkomst in geval van huur van een gebouw en de voor het boekjaar bijgewerkte afschrijvingstabellen.

Art. 1795.Het op de diensten voor geestelijke gezondheidszorg toepasselijke boekhoudplan wordt in bijlage 130 vermeld.

A.12. De gebruiker

Art. 1796.Het in artikel 571 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde informatiedocument dat aan het begin van elke verzorging aan de gebruiker overgemaakt wordt, omvat minstens de volgende elementen : 1° de adersgegevens van de dienst voor geestelijke gezondheidszorg;2° de vermelding van de erkenning als dienst voor geestelijke gezondheidszorg;3° de personalia van de administratief directeur alsmede de dagen en uren waarop hij kan worden bereikt;4° de aangeboden diensten;5° de financiële bijdrage ten laste van de gebruiker en de voorwaarden voor de toegang tot de kosteloosheid;6° samengevat, de werkingsbeginselen van de dienst voor geestelijke gezondheidszorg, waaronder de in het kader van de therapeutische praktijken uitgevoerde methodologie;7° de modaliteiten betreffende de toegang tot de dienst voor geestelijke gezondheidszorg, waaronder de mogelijkheid om na 18 uur of op zaterdagochtend op consult te gaan;8° de modaliteiten betreffende de toegang tot het individuele dossier;9° de wijzen waarop een klacht betreffende de werking van de dienst voor geestelijke gezondheidszorg wordt ingediend. Er wordt een exemplaar aan de Regeringsdiensten overgemaakt.

Art. 1797.§ 1. Het maximumtarief bedoeld in artikel 581 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedraagt tien euro per prestatie of per expertise. § 2. Wanneer het om bijkomende activiteiten met een gemeenschappelijk karakter gaat, past de dienst voor geestelijke gezondheidszorg zijn tarief aan zonder dat het hoger mag zijn dan de kostprijs vermeerderd met 15 %.

Het op de bijkomende activiteiten met een gemeenschappelijk karakter toegepaste tarief wordt vermeld in de overeenkomst die de dienst voor geestelijke gezondheidszorg sluit met de dienst die in aanmerking komt voor de bijdrage.

B. : Erkenningsprocedure

Art. 1798.Naast de elementen bedoeld in artikel 600, vijfde lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek omvat de erkenningsaanvraag de identificatie van de inrichtende macht, haar statuut en haar bedrijfsnummer.

Art. 1799.§ 1. De aanvraag wordt door alle rechtsmiddelen ingediend, waarbij een vaststaande datum aan de zending wordt verleend.

Wanneer het dossier onvolledig is, vragen de Regeringsdiensten de ontbrekende documenten op.

Deze diensten berichten ontvangst van de erkenningsaanvraag binnen een termijn van tien dagen na ontvangst van het volledige dossier.

Ze organiseren een inspectie om het dienstproject op participerende wijze te evalueren binnen een termijn van drie maanden vanaf de indiening van het volledige dossier.

De conclusies van de inspectie worden binnen één maand overgemaakt aan de inrichtende macht die over één maand beschikt om ze te beantwoorden.

Na afloop van die termijn maken de Regeringsdiensten het dossier samen met de conclusies van de inspectie en, in voorkomend geval, van het antwoord van de inrichtende macht voor beslissing aan de Minister over.

De Minister beslist over de erkenningsaanvraag binnen een termijn van twee maanden. § 2. De afwijkingsaanvraag bedoeld in de artikelen 593 en 595 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt samen met een plan dat de ligging van de lokalen, de afmetingen ervan vermeldt en de aanvraag rechtvaardigt, op hetzelfde moment als de in de vorige paragraaf bedoelde erkenningsaanvraag ingediend.

Art. 1800.De afwijking bedoeld in artikel 709 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt door de Minister toegekend op gunstig advies van zijn Diensten.

De afwijkingsaanvraag wordt op hetzelfde ogenblik als de eerste erkenningsaanvraag ingediend.

Ze omvat de omschrijving van de activiteit, het doel dat ze nastreeft, de duur en de frequentie van de prestaties, de bestemming van de middelen, de wijzers voor de evaluatie van het bereiken van de doelstelling en afschrift van de overeenkomst die eerder gesloten is met de begunstigde van de bijkomende activiteit.

De Regeringsdiensten berichten binnen tien dagen ontvangst van de aanvraag met vermelding, in voorkomend geval, van de ontbrekende documenten.

Ze delen hun advies aan de Minister mede binnen een termijn van één maand te rekenen van het bericht van ontvangst, waaruit blijkt dat de aanvraag volledig is.

De Minister beschikt over twee maanden om te beslissen.

Bij gebrek aan beslissing wordt de aanvraag geacht aangenomen te zijn.

Art. 1801.De wijzigingen die binnen de dienst, het specifieke initiatief of de therapeutische club verricht zijn en die betrekking hebben op de in de artikelen 540 tot en met 595 en in artikel 599 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde erkenningsvoorwaarden, worden ter goedkeuring aan de Minister voorgelegd volgens dezelfde procedure en onder voorbehoud van de noodzaak van een inspectiebezoek.

De Minister kan de leidend ambtenaar van de Regeringsdiensten belast met de diensten voor geestelijke gezondheidszorg machtigen om de wijzigingen bedoeld in het vorige lid goed te keuren als de toewijzing van de uren per functie tijdelijk voor een periode korter dan of gelijk aan één jaar moet worden gewijzigd en als die tijdelijke wijziging geen bijkomende uitgave met zich meebrengt.

Art. 1802.Het document tot toekenning van de erkenning aan de dienst identificeert de functies al naar gelang ze bij het in artikel 556, § 1e,bedoelde team of aanvullende functies bedoeld in artikel 556, § 2, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek behoren en al naar gelang ze toegewezen kunnen worden aan een houder van een diploma van het hoger secundair onderwijs, van het hoger niet-universitair onderwijs of van het hoger universitair onderwijs.

C. : Evaluatie, controle en sancties C.1. Evaluatie en controle

Art. 1803.§ 1. De controle en de evaluatie van de activiteiten van de dienst worden gevoerd door de inspectie georganiseerd door de Regeringsdiensten die : 1° de overeenstemming van de bij of krachtens hoffdstuk 2 van titel 2 van boek 6 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek aangenomen bepalingen, met name de naleving van de voorwaarden van de erkenning en van de handhaving ervan, verifiëren;2° het dienstproject op participerende wijze met de leden van de teams, van de specifieke initiatieven of van de therapeutische clubs evalueren door dat project te vergelijken met zijn daadwerkelijke uitvoering, door de verschillen tussen het dienstproject en zijn uitvoering te schatten via wijzers bepaald door de dienst en rekening te houden met de vooruitzichten van ontwikkeling van de activiteiten. Voor het eerste luik zorgt de administratief directeur ervoor de institutionele overeenkomsten, de notulen van de wekelijkse en driemaandelijkse overlegvergaderingen en van de adviesraad, de wettelijke of reglementaire vergunningen, het informatiedocument bestemd voor de gebruiker en de boekhouding ter beschikking te stellen van de Regeringsdiensten.

Voor het tweede luik zorgt de administratief directeur ervoor dat alle personeelsleden tijdens de inspectie aanwezig zijn. § 2. De conclusies van de inspectie worden ter kennis gebracht van de inrichtende macht en van de administratief directeur met inachtneming van de in artikel 1798 bedoelde procedure.

C.2. Schorsing en intrekking

Art. 1804.Wanneer de Regeringsdiensten een niet-naleving van de normen bepaald bij of krachtens hoffdstuk 2 van titel 2 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek vaststellen, delen ze door alle middelen, waarbij een vaststaande datum aan de zending wordt verleend, de aard van de niet-naleving alsmede de termijn voor het in overeenstemming brengen aan de inrichtende macht mede.

Art. 1805.Na afloop van die termijn leggen ze in voorkomend geval een voorstel tot schorsing of intrekking van de erkenning voor, die ze aan de inrichtende macht mededelen.

Laatstgenoemde wordt voor een verhoor opgeroepen om haar argumenten te laten gelden. Ze kan zich laten bijstaan door een raadsheer van haar keuze en toegang hebben tot de volledige gegevens die haar betreffen.

Een proces-verbaal van verhoor waarbij elk nieuw element wordt gevoegd, wordt opgesteld en overgemaakt aan de inrichtende macht die over 15 dagen beschikt om haar opmerkingen te laten gelden.

Na afloop van die termijn wordt het volledige dossier voor beslissing aan de Minister overgemaakt.

Art. 1806.De Minister beslist over het voorstel tot schorsing of intrekking binnen een termijn van twee maanden.

Art. 1807.In geval van schorsing van de erkenning moet de inrichtende macht de Regeringsdiensten mededelen dat ze zich met de erkenningsvoorwaarden in overeenstemming heeft gebracht.

De inspectie stelt de gegrondheid van het in overeenstemming brengen vast.

Op gunstig advies van de inspectie wordt de schorsing opgeheven door de Minister vanaf de datum van kennisgeving van het in overeenstemming brengen ervan.

Art. 1808.De in artikel 601, eerste lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde termijn wordt bepaald op negen maanden te rekenen van de kennisgeving van de erkenning.

Onderafdeling 2 - Subsidiëring A. : Personeelskosten

Art. 1809.De bruto bezoldigingen die in aanmerking komen voor de toelagen, zijn niet hoger dan de in bijlage 131 bepaalde loonschalen naar gelang van de hoeveelheid prestaties vastgesteld in de erkenning en de anciënniteit van de personeelsleden zoals erkend overeenkomstig dit hoofdstuk.

Art. 1810.De in artikel 604 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboekdecreet bedoelde overwogen anciënniteit stemt overeen met de leeftijd van de ononderbroken verhouding tussen de werkgever en de bediende.

Ze wordt berekend als volgt : 1° de vroeger verleende daadwerkelijke diensten worden in aanmerking genomen voor zover ze overeenstemmen met dezelfde functie als die uitgeoefend binnen de dienst voor geestelijke gezondheidszorg en voor zover de functie uitgeoefend is in een dienst of instelling uit het verenigingsleven of van de openbare sector die een gemeenschappelijke behoefte, een behoefte van algemeen of plaatselijk belang vervult en die georganiseerd, erkend of gesubsidieerd wordt door de Europese Unie, door een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, de federale Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de provincies, de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de verenigingen van gemeenten of elke andere instelling die ressorteert onder een inrichting ondergeschikt aan een provincie of een gemeente;2° voor de psychiatrische functie wordt de anciënniteit berekend met inbegrip van vijf jaar voorafgaand aan de erkenning als psychiater;3° de vroegere prestaties die onder het statuut van zelfstandige uitgeoefend worden, worden in aanmerking genomen voor zover ze uitgeoefend zijn in het kader van een overeenkomst met een derde en voor zover de overeenkomst die de zelfstandige en die derde verbond, de functie, het begin en het einde van de overeenkomst, het uurvolume vermeldt en voor zover ze uitgeoefend zijn in een dienst of een instelling uit het verenigingsleven of van de openbare sector die een gemeenschappelijke behoefte, een behoefte van algemeen of plaatselijk belang vervult en die georganiseerd, erkend of gesubsidieerd wordt door de Europese Unie, door een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, de federale Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de provincies, de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de verenigingen van gemeenten of elke andere instelling die ressorteert onder een inrichting ondergeschikt aan een provincie of een gemeente. De aldus berekende anciënniteit wordt voor het lopende werkingsjaar in aanmerking genomen daar de attesten aan de Regeringsdiensten medegedeeld zijn binnen de maand van het in functie treden van het personeelslid.

Art. 1811.De volgende personeelsuitgaven kunnen gedekt worden door de toelagen binnen de perken van de aan de werkgevers opgelegde verplichtingen : 1° de ongemakkelijke uren;2° de eindejaarspremie en het vakantiegeld beperkt volgens de regels toepasselijk op de personeelsleden van de Regeringsdiensten;3° het vertrekgeld;4° de haard- en standplaatstoelage;5° de sociale werkgeversbijdragen;6° de reiskosten tussen de woonplaats en de werkplaats voor zover de werknemer het openbaar vervoer gebruikt volgens de regels die toepasselijk zijn op de personeelsleden van de Regeringsdiensten;7° de wettelijke verzekering;8° de arbeidsgeneeskunde.

Art. 1812.Wanneer het personeelslid een verlof wegens ziekte bekomt, kunnen de personeelsuitgaven gedekt worden door de toelagen als de betrokken werknemer vervangen wordt aan het einde van de eerste maand van het ziekteverlof.

De toelage wordt toegekend aan het personeelslid dat hem vervangt.

B. : Werkingskosten

Art. 1813.De in artikel 605 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde werkingskosten worden bepaald op 14.870 euro per jaar en per zetel.

Art. 1814.De volgende werkingskosten kunnen gedekt worden door de toelagen : 1° de reis- en parkeerkosten in België ten belope van de bedragen toegekend aan de personeelsleden van de Regeringsdiensten voor zover het doel van de verplaatsing duidelijk vermeld wordt en voor ze het voorwerp uitmaken van een ritblad;2° de kosten gebonden aan telefoon- en Internetverbindingen en -verbruik;3° de kantoorkosten waarvan de aard door de Minister wordt bepaald;4° de aankoop van materieel voor een bedrag waarvan het maximum door de Minister wordt bepaald en voor zover het gebruik ervan gebonden is aan de uitoefening van de opdrachten;5° de kosten voor het huren van een gebouw of een gebouwgedeelte, met inbegrip van de desbetreffende huurkosten voor zover ze voortvloeien uit een huurovereenkomst in goede en behoorlijke vorm. Als het gebouw dient voor andere activiteiten dan welke die door de subsidie gefinancierd worden, worden de lasten opgesplitst ofwel volgens de tijd die uitgetrokken wordt voor de gefinancierde activiteit ofwel volgens de daarvoor aangewende oppervlakte; 6° de kosten voor de inschrijving op colloquia of vormingen, de reis- en verblijfkosten toegekend op dezelfde grond als die toegekend aan de personeelsleden van de Regeringsdiensten;7° wanneer de kosten van het colloquium of van de vorming hoger zijn dan vijfhonderd euro of wanneer het colloquium of de vorming in het buitenland plaatsvindt, moet de voorafgaande toestemming van de Regeringsdiensten aangevraagd worden en vergezeld gaan van het programma en van een specifieke begroting om in aanmerking te worden genomen;8° de diverse belastingen;9° de honorariakosten voor zover het doel, de datum, de periodiciteit van de bedoelde prestatie duidelijk vermeld worden;10° de kosten voor het drukken en de overmaking van het informatiedocument bedoeld in artikel 571 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek of van elk andere document bestemd voor het publiek of de leden van het net;11° de bankrente indien de voorschotten zijn betaald na de termijnen bedoeld in artikel 610, § 1, lid 3, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 1815.§ 1. Naast de werkingskosten bedoeld in artikel 1814 komt de aflossing van zgn vermogensgoederen met een geraamde gebruiksduur van meer dan één jaar in aanmerking voor het voordeel van de subsidie als werkingskosten, berekend volgens deze regels : 1° tien jaar voor het meubilair;2° 5 jaar voor het bureaumaterieel;3° drie jaar voor software. De aanvraag wordt gerechtvaardigd en voor de aankoop samen met het gekozen aanbod ingediend, op straffe van niet overweging van de uitgave.

Bij gebrek aan antwoord van de Regeringsdiensten binnen één maand van het bericht van ontvangst van de aanvraag wordt ze geacht aangenomen te zijn. § 2. Het afschrijvingsplan wordt slechts in aanmerking genomen als het in de boekhouding vermeld staat. Zoniet komt de aankoop van materiaal niet in aanmerking voor de toelage.

Art. 1816.Worden in geen geval gedekt door de werkingskosten : 1° de taxikosten;2° de eet-, drank- en restaurantkosten;3° de uitgaven verricht in de vorm van een forfaitair bedrag zonder detail van de prestaties;4° de aankoop van onroerende goederen en van voertuigen;5° de vertegenwoordigingskosten.

Art. 1817.De in artikel 607 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboekbedoelde overeenkomst van zelfstandige gesloten tussen de inrichtende macht en een zelfstandige dienstverlener omvat minstens de volgende bepalingen : 1° de identificatie van de partijen;2° het doel, de uurregeling en de frequentie van de prestatie;3° de plaats waar de dienst verleend wordt; 4° de verplichtingen i.v.m. het gebruik van de algemene diensten en van de lokalen; 5° het principe van de naleving van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en van de bepalingen die overeenkomstig laatstgenoemde worden genomen;6° de modaliteiten voor de deelname aan het multidisciplinaire overleg;7° de duur van de overeenkomst;8° de voorwaarden voor de opzegging van de overeenkomst;9° de bevoegde instanties in geval van geschil.

Art. 1818.§ 1. Als het tijdens de verificatie van de bewijsstukken blijkt dat documenten onvolledig of ontbrekend zijn, delen de Regeringsdiensten het aan de dienst mede die over tien dagen beschikt om dat te verhelpen.

Na afloop van die termijn wordt het onderzoek van het dossier bij gebrek aan antwoord als dusdanig voortgezet. § 2. Wanneer de Regeringsdiensten het onderzoek van de stukken die het gebruik van de toelage rechtvaardigen, beëindigd hebben, maken ze er de conclusies van aan de inrichtende macht over, die over vijftien dagen na de zending beschikt om zijn opmerkingen mede te delen.

Na onderzoek van die opmerkingen betekenen de Regeringsdiensten de beslissing aan de dienst met vermelding van alle rechtsmiddelen.

C. : Bepalingen eigen aan specifieke initiatieven en therapeutische clubs

Art. 1819.De oproep tot projecten bedoeld in artikel 599, eerste lid, 2°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt door de Minister in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt, waarbij met name de thematiek, de vormen en termijnen voor de indiening van de aanvraag worden vermeld.

Art. 1820.§ 1. Onder het gezag van de administratief directeur van de dienst voor geestelijke gezondheidszorg past het personeel van het specifieke initiatief of van de therapeutische club zich aan de organisatie van de dienst aan, waarbij het in het bijzonder deelneemt aan de verzameling van de epidemiologische gegevens, aan de uitwerking van het activiteitenverslag, aan de begripsomschrijving, de bijwerking en de beoordeling van het dienstproject.

Het oefent zijn activiteiten uit in het kader van het institutionele overleg van de dienst. § 2. Het personeel voert zijn activiteiten uit onder de verantwoordelijkheid van de therapeutische directie van de dienst, waaraan het de toestanden en hun ontwikkeling voorlegt en de voor de opvolging nodige elementen mededeelt, en richt zich naar de therapeutische adviezen in het kader van de tenlasteneming van de gebruikers. Afdeling 3 - Referentiecentra inzake geestelijke gezondheidszorg

Onderafdeling 1 - Uitvoeringsmodaliteiten van de opdrachten

Art. 1821.De gewest- en sectoroverschrijdende overlegopdracht van het referentiecentrum inzake geestelijke gezondheidszorg impliceert met name : 1° het in perspectief stellen van de resultaten van de thematische en sectorale werkzaamheden ten opzichte van het algemeen aanbod van de geestelijke gezondheidszorg;2° de organisatie van plaatsen en momenten van uitwisselingen in de meest aangepaste vorm. Zijn waarnemingsopdracht impliceert met name : 1° de verzameling van de kwalitatieve gegevens;2° de exploitatie van de kwantitatieve gegevens waarover het beschikt in het kader van een overeenkomst gesloten met de Regeringsdiensten;3° het opsporen en de verzameling van gegevens over relevante initiatieven in het Franse taalgebied of buiten dat gebied;4° de uitwisseling van informatie over de praktijken en de initiatieven in de vorm van vergaderingen, ronde tafels, studiedagen of bekendmakingen;5° de uitwerking van een instrument voor de registratie van de gegevens voor de kapitalisatie en de verspreiding van de informatie. Zijn steunverleningsopdracht impliceert met name : 1° de identificatie van de steunverleningsbehoeften van de diensten voor geestelijke gezondheidszorg en hun ploegen;2° de uitwerking van instrumenten naar gelang van de geïdentificeerde steunverleningsbehoeften;3° de uitwerking van merktekens voor de praktijken;4° de begeleiding van de diensten voor geestelijke gezondheidszorg en hun ploeg;5° de verspreiding van informatie over de praktijken en de instrumenten. Zijn onderzoeksopdracht impliceert met name : 1° de onderzoeken over de gerichte thematieken naar gelang van hypothesen;2° de analyse van de beschikbare gegevens;3° de opstelling van verslagen en de uitwerking van de aanbevelingen. Zijn informatieopdracht impliceert met name : 1° het onderzoek en de opvolging van documentatie;2° het onderzoek en de opvolging van de wetgevingen en de regelgevingen in verband met de werking van de diensten voor geestelijke gezondheidszorg;3° de centralisatie van de informatie in een databank die toegankelijk is voor de diensten voor geestelijke gezondheidszorg en de Regeringsdiensten;4° de terbeschikkingstelling van de informatie via communicatiemiddelen.

Art. 1822.De opdrachten van het in artikel 620, tweede lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde specifieke referentiecentrum worden in overleg met het erkende referentiecentrum inzake geestelijke gezondheidszorg uitgeoefend om de uitwisselingen te bevorderen.

Art. 1823.De bewijsstukken die het gebruik van de toegekende toelagen rechtvaardigen, worden aan de Regeringsdienst overgemaakt voor 1 maart van het jaar volgend op het werkingsjaar.

Ze gaan vergezeld van een inventaris van de stukken en de desbetreffende betalingsbewijzen alsmede van een aangifte van de schuldvordering ter dekking van het saldo van de toelage en een exemplaar van het verslag over de uitgevoerde activiteiten.

Onderafdeling 2 - Erkenning

Art. 1824.Het formulier zoals bedoeld in artikel 619, § 3, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt door de Minister bepaald.

Onderafdeling 3 - Sturingscomité

Art. 1825.De vertegenwoordigers van de Regering binnen het sturingscomité van het referentiecentrum inzake geestelijke gezondheidszorg bedoeld in artikel 619, § 5, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek worden aangewezen als volgt : 1° een vertegenwoordiger van de Minister bevoegd voor Gezondheid;2° een lid voorgedragen door de « Commission wallonne de la Santé », bedoeld in artikel 19, van boek 1, eerste deel, van het decreetgevend deel van het Wetboek;3° twee leden van het personeel van de Regeringsdiensten.

Art. 1826.De vertegenwoordigers van de Regering binnen het sturingscomité van het referentiecentrum bedoeld in artikel 620 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboekworden aangewezen overeenkomstig artikel 1825.

Om het referentiecentrum inzake geestelijke gezondheidszorg te betrekken bij de activiteiten van het specifieke referentiecentrum wordt het in het vorige lid bedoelde sturingscomité aangevuld met een lid van het referentiecentrum inzake geestelijke gezondheidszorg.

Onderafdeling 4 - Kadaster van het aanbod

Art. 1827.Het kadaster van het zorgaanbod dat het geheel van de erkende diensten omstandig inventariseert, wordt bekendgemaakt op het portaal van de website van de Regeringsdiensten.

Art. 1828.Binnen zes maanden na zijn bekendmaking organiseert de Minister de communicatie van het kadaster van het zorgaanbod aan de diensten en aan de referentiecentra volgens de meest aangepaste modaliteiten.

Art. 1829.De lijst van de erkende diensten, hun ambtsgebied en de uurrooster waarin ze toegankelijk zijn alsmede de omschrijving van hun dienstenaanbod worden bekendgemaakt en voordurend bijgewerkt op de portaal website van de Regeringsdiensten. Afdeling 4 - Centra voor teleonthaal

Onderafdeling 1 - Verplichtingen

Art. 1830.De persoon die de verantwoordelijkheid draagt voor de leiding en de organisatie van de dienst dient te zorgen voor de integratie van het centrum in de maatschappij en dient tevens contacten te onderhouden met de openbare diensten en de medische, sociale, juridische instellingen en die van het onderwijs. Ze moet instaan voor de kwaliteit van de public relations en draagt verantwoordelijkheid voor de boekhouding.

Om in dienst te kunnen worden gesteld, moet de kandidaat voor dit ambt een getuigschrift van goed zedelijk gedrag overleggen, houder zijn van ofwel een universitair diploma ofwel van een diploma van het hoger niet-universitair onderwijs. In dit laatste geval moet hij ten minste vijf jaar ervaring hebben inzake menselijke betrekkingen.

Art. 1831.De persoon die verantwoordelijkheid draagt voor de vorming van en het toezicht op het werk van de medewerkers dient in te staan voor de kwaliteit van de diensten die worden bewezen. Om in dienst te kunnen worden gesteld moet de kandidaat voor dit ambt een getuigschrift van goed zedelijk gedrag overleggen, houder zijn van ten minste een diploma van licentiaat in de psychologische wetenschappen, erkend lid zijn van een beroepsvereniging van wetenschappelijke aard en zich kunnen beroepen op een ervaring van ten minste vijf jaar inzake betrekkingen tussen de personen.

Art. 1832.Om te kunnen worden aangenomen voor het ambt van secretaris, moet de kandidaat houder zijn van ofwel een diploma of een getuigschrift dat in aanmerking wordt genomen om tot het niveau 2 van het Bestuur van het Waalse Gewest te worden toegelaten, ofwel van een diploma of getuigschrift dat in aanmerking wordt genomen om tot het niveau 3 van het Bestuur van het Waalse Gewest te worden toegelaten.

Art. 1833.Het centrum moet een beroep kunnen doen op bevoegde adviseurs voor andere vakken dan die van het kaderpersoneel, al naargelang de vormingsbehoeften van de vrijwilligers.

Art. 1834.Het centrum voorziet zich van de dienst van een voldoend aantal vrijwillige medewerkers zodat de dienst vierentwintig uur op vierentwintig waargenomen kan worden. Het legt een dossier aan over elk van hen. Dit dossier wordt ter beschikking gehouden van de administratie van het Waalse Gewest. Het bestaat uit : 1° de door de medewerker ingediende aanvraag tot medewerking;2° een document dat de wederzijdse rechten en plichten omschrijft.Dit document moet enerzijds ondertekend zijn door de vertegenwoordiger van de inrichtende macht en anderzijds door de betrokken medewerker. Er moet nauwkeurig in vermeld zijn dat de vrijwillige medewerker zich niet mag voorstellen aan de oproeper als beroepsmedewerker; 3° een verklaring van twee leden van het kaderpersoneel waarin dezen bevestigen dat de betrokken medewerker de voorgeschreven vorming heeft genoten alsmede de nodige bevoegdheid en bekwaamheid bezit om de hem toevertrouwde taak te verrichten.

Art. 1835.De opleiding van de vrijwillige medewerkers wordt georganiseerd als volgt : 1° een verplichte leeropleiding van minimum twintig uren inzake luistervermogen;2° een proeftijd bestaande uit minstens twaalf uren gesuperviseerde luistertechniek.

Art. 1836.In het kader van hun werk worden de vrijwilligers onderworpen aan een toezicht dat hoe dan ook bestaat uit : 1° een maandelijks groepsgewijs toezicht;2° een persoonlijk toezichts- of evaluatieonderhoud met een personeelslid van de personeelsformatie, al naar gelang de behoeften van de dienst en minstens één keer om de twee jaar.

Art. 1837.Het personeel, de adviseurs en de medewerkers van het centrum zijn gehouden door het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. Ze moeten de anonimiteit van de oproepers in acht nemen.

Art. 1838.In afwijking van de artikelen 1830 tot en met 1833 moeten de personen die verantwoordelijkheid dragen voor de leiding en de organisatie, voor de vorming en het toezicht, en de secretarissen van de op uiterlijk op 7 januari 1988 erkende centra niet voldoen aan de voorwaarden van vereist diploma en ervaring.

Onderafdeling 2 - Erkenning A. : Voorwaarden

Art. 1839.De Minister tot wiens bevoegdheid de Gezondheid behoort, hierna " de Minister " genoemd, kan centra voor tele-onthaal erkennen voor personen in psychologische crisistoestand, hierna " de Centra " genoemd.

Art. 1840.Om te kunnen worden erkend, moet ieder centrum aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° voor elke persoon die in psychologische crisistoestand oproept, er voor zorgen dat ze een oplettende toehoorder, een antwoord en, zo nodig, een oriëntering vindt die zo goed mogelijk helpen de toestand of de moeilijkheden op te lossen die aanleiding gegeven hebben tot de oproep;2° opgericht en beheerd worden door een publiekrechtelijke of een privaatrechtelijke persoon die geen winstoogmerk nastreeft;3° zijn werkzaamheid uitoefenen binnen de door de Minister vastgestelde perken;4° samenwerken met een erkende dienst voor geestelijke gezondheidszorg;de voorwaarden voor deze samenwerking zijn bepaald in een overeenkomst die aan de goedkeuring van de Minister wordt voorgelegd; 5° een boekhouding voeren waaruit per begrotingsjaar de financiële uitslagen blijken van zijn beheer. De aantekeningen in de rekeningenboeken moeten het mogelijk maken een jaarlijkse exploitatierekening op te maken waarvan het model door de Minister wordt vastgesteld; 6° een dagboek bijhouden waarin de telefoonoproepen en de interventies worden opgetekend en genummerd, met aanduiding van dag en uur;in dit dagboek wordt de aard van het behandelde probleem genoteerd, de naam van de medewerker en het antwoord of de raad die werd gegeven. Het moet gedurende minstens vijf jaar worden bewaard; 7° dag en nacht, elke dag van het jaar, door de bevolking telefonisch kunnen bereikt worden;het adres van het centrum wordt niet meegedeeld aan het publiek. De dienst kan eventueel uitgebreid worden met andere oplossingen uit de technologische evoluties; 8° over het in de artikelen 1847, 1830 tot en met 1836 bepaalde personeel, raadgevers en medewerkers beschikken;9° het toezicht op het werk van de medewerkers voorleggen aan de dienst voor geestelijke gezondheid van het Ministerie van het Waalse Gewest;10° de verplichting aangaan een jaarverslag uit te brengen aan de Minister;11° ten minste sedert één jaar in werking zijn.

Art. 1841.De centra dienen aan de Minister de wijzigingen mee te delen die plaatsgrijpen aan de voorwaarden vermeld in artikel 1840.

Art. 1842.De Minister verleent de erkenning voor een hernieuwbare periode van hoogstens drie jaar aan het tele-onthaalcentrum.

B. : Sanctie

Art. 1843.De erkenning kan worden ingetrokken indien de bepalingen van dit hoofdstuk niet in acht worden genomen. Ze kan ook worden ingetrokken als uit het jaarverslag van het centrum blijkt dat het de hem toegewezen doeleinden niet heeft bereikt.

Art. 1844.Alvorens een beslissing tot weigering of intrekking van de erkenning te nemen, betekent de Minister zijn bedoeling met redenen omkleed aan de inrichtende macht van het centrum. Vanaf de dag van de betekening beschikt deze inrichtende macht over een termijn van vijftien dagen om aan de Minister een verdedigingsschrift te sturen waarin ze bewijst dat ze aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor het bekomen of voor het behouden van de erkenning.

Onderafdeling 3 - Subsidiëring

Art. 1845.Binnen de perken van de op de begroting uitgetrokken kredieten kan de Minister toelagen verlenen aan de centra om, hetzij gedeeltelijk, hetzij volledig de werkingskosten te dekken.

Art. 1846.Een niet hernieuwbare toelage voor de eerste inrichtingskosten kan toegekend worden door de oprichting, de geschiktmaking en de uitrusting van de centra. Deze toelage die het bedrag van (7 440 euro) niet mag overschrijden, wordt uitgekeerd op grond van de bewijsstukken van de gedragen uitgaven.

Art. 1847.De in artikel 1845 bepaalde werkingskosten bestaan uit : 1° de bezoldiging, met inbegrip van de daar toekomende sociale lasten van de volgende personeelsleden : a) 1 kaderpersoneelslid met volledige dagtaak, verantwoordelijk voor de organisatie;b) 1 secretaris met volledige dagtaak;c) 1 kaderpersoneelslid verantwoordelijk voor de vorming van en het toezicht op het werk van de medewerkers die ofwel een halve ofwel een volledige dagtaak heeft, naargelang het centrum 30 tot 60 medewerkers tewerkstelt of meer dan 60 medewerkers. De toelagen die voor het kaderpersoneel en voor de secretaris worden verleend, worden respectievelijk berekend op basis van de schalen 10/1 en 20/1 welke toepasselijk zijn op het personeel van het Bestuur van het Waalse Gewest; 2° de algemene kosten voor een jaarlijks bedrag van 20.000 euro voor een centrum met dertig tot zestig tewerkgestelde medewerkers of een jaarlijks bedrag van 25.000 euro voor een centrum met meer tewerkgestelde medewerkers.

Driemaandelijkse voorschotten die ertoe bestemd zijn inzonderheid de bezoldiging en de daar toekomende lasten te dekken worden aan de centra gestort. Het saldo van de toelage wordt uitgekeerd na overlegging van de bewijsstukken die betrekking hebben op de activiteit van het kalenderjaar; 3° de werkingskosten voor de terugbetaling van de hypotheeklening betreffende de aankoop van het gebouw waar het centrum gevestigd is of ombouwwerken in dat gebouw, naar rato van het geïndexeerde kadastraal inkomen.

Art. 1848.In afwijking van de artikelen 1840, 8°, en 1847, eerste lid, 1°, c), kan het centrum dat minder dan zestig medewerkers tewerkstelt na gunstig advies van de Diensten van de Regering erkend worden en in aanmerking komen voor het voordeel van de subsidie voor een voltijds in dienst genomen kaderlid dat verantwoordelijk is voor de opleiding van de medewerkers en voor de supervisie van hun activiteit.

In dat geval moet het centrum een project indienen met de compensatiemogelijkheden die het overweegt om de dienst vierentwintig uur op vierentwintig waar te nemen.

Art. 1849.Voor de toelagen toegekend overeenkomstig artikel 1847, wordt toepassing gemaakt van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.

De Executieve kan de bedragen bepaald in de artikelen 1846 en 1847 aanpassen indien de omstandigheden het rechtvaardigen. HOOFDSTUK III. - Verslavingen Afdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 1850.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° netwerk : het netwerk zoals omschreven in artikel 625, lid 1, 3°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;2° federatie : de federatie bedoeld in artikel 625van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;3° dienst : de zorg- en hulpverleningsdienst gespecialiseerd in verslavingen bedoeld in artikel 641 en volgende van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;4° overlegplatform voor geestelijke gezondheidszorg : de erkende vereniging bedoeld in artikel 1, 2°, van het koninklijk besluit van 10 juli 1990 houdende vaststelling van de normen voor de erkenning van samenwerkingsverbanden van psychiatrische instellingen en diensten. Afdeling 2 - Zorg- en hulpverleningsnetwerken gespecialiseerd in

verslavingen Onderafdeling 1 - Organisatie in zorgzones

Art. 1851.De zones bedoeld in artikel 627, § 1, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek worden omschreven in bijlage 132.

Onderafdeling 2 - Opdrachten en werking

Art. 1852.De opdracht bedoeld in artikel 628, § 1, 1°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt uitgeoefend nadat een overleg overeenkomstig artikel 633 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek georganiseerd is.

Art. 1853.De opdracht bedoeld in artikel 628, § 1, 2°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek wordt uitgeoefend door de personen belast met de coördinatiefunctie. Die personen leggen voorstellen betreffende die opdracht voor ter goedkeuring van het sturingscomité van het netwerk.

Het institutioneel overleg maakt het voorwerp uit van overeenkomsten die hetgeen volgt vermelden : 1° de identificatie van de partijen;2° het voorwerp van de prestatie;3° de verplichtingen van de partijen;4° het principe van de naleving van hoffdstuk 3 van titel 2 van boek 6 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en van de bepalingen die overeenkomstig laatstgenoemde worden genomen;5° de duur van de overeenkomst;6° de voorwaarden voor de opzegging van de overeenkomst;7° de bevoegde instanties in geval van geschil. Er wordt na overleg met de federaties een type-overeenkomst door de Minister vastgelegd binnen de drie maanden na de beslissing tot erkenning van de federaties.

Art. 1854.De samenwerking met het in artikel 628, § 1, 4°, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde overlegplatform inzake geestelijke gezondheidszorg geschiedt in het kader van de sluiting van een overeenkomst die de criteria van artikel 1853 vervult.

Art. 1855.Zodra het netwerk zijn doelstellingen op grond van het onderzoek van de stand van zaken in de zone heeft bepaald, zet het ze in acties om, waarvoor het de projecten waaruit ze bestaan, en de indicatoren bepaalt, waarbij het netwerk zelf de mate waarin de doelstellingen bereikt werden, kan beoordelen.

Zodra het zijn doelstellingen op grond van het onderzoek van de stand van zaken in de zone heeft bepaald, werkt het netwerk zijn actieplan uit, waarvan de inhoud aangepast wordt op grond van het model bepaald in bijlage 133.

Art. 1856.Elk sturingscomité werkt een huishoudelijk reglement uit dat met name de volgende punten omvat : 1° het minimumaantal jaarlijkse vergaderingen, met dien verstande dat dat aantal niet kleiner mag zijn dan één per kwartaal;2° de verplichting om een proces-verbaal van de tijdens elke vergadering gehouden debatten op te stellen;3° de wijze waarop de documenten aan de leden worden overgemaakt;4° de procedure inzake de oproeping voor de vergaderingen;5° in voorkomend geval de regels die in het kader van de uitwerking van de begroting van het netwerk nageleefd moeten worden;6° de voorwaarden en toestanden waarin de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen of van de documenten toegepast kan worden;7° in voorkomend geval, de zetel en de vergaderingsplaatsen van het sturingscomité;8° de wijzen waarop het activiteitenverslag van het netwerk wordt geraadpleegd;9° het al dan niet openbaar karakter van de vergaderingen van het sturingscomité;10° de werkmethodologie die het sturingscomité wil volgen;11° de beroepsregels die de bepalingen betreffende de belangenconflicten omvatten.

Art. 1857.De in artikel 632, eerste lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde coördinator oefent de opdracht bedoeld in artikel 632, tweede lid, 1°, van het decreetgevend deel van het Wetboek uit aan de hand van het bepaalde actieplan.

Hij voert de in artikel 630, tweede lid, 2°, van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde doelstellingen uit op grond van het model van de fiche bedoeld in bijlage 134.

Onderafdeling 3 - Erkenning A. : Toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten

Art. 1858.Naast de in artikel 635 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde elementen omvat de erkenningsaanvraag van het netwerk : 1° zijn ondernemingsnummer;2° de verbintenis om het institutioneel overleg ten gunste van zijn leden te organiseren, overeenkomstig artikel 634 van het decreetgevend deel van het Wetboek;3° de verbintenis om de opdrachten uit te oefenen en de werking van het netwerk te organiseren en om het actieplan bij te werken, overeenkomstig artikel 636, derde lid, van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 1859.De aanvraag wordt per aangetekend schrijven of d.m.v. een elektronische aangetekende zending gestuurd waarmee de zending, het ogenblik van de zending en de identiteit van de afzender bewezen kunnen worden.

Art. 1860.Wanneer het dossier onvolledig is, vragen de Regeringsdiensten de ontbrekende documenten op binnen een termijn van tien dagen na ontvangst van het dossier.

Deze diensten berichten ontvangst van de erkenningsaanvraag binnen een termijn van tien dagen na ontvangst van het volledige dossier.

Ze organiseren een inspectie om het actieplan van het netwerk te evalueren binnen een termijn van drie maanden vanaf de indiening van het volledige dossier.

De conclusies van de Regeringsdiensten worden binnen één maand na de inspectie overgemaakt aan de inrichtende macht die over één maand beschikt om haar opmerkingen te laten gelden.

Na afloop van die termijn maken de Regeringsdiensten het dossier samen hun conclusies en, in voorkomend geval, van de opmerkingen van de inrichtende macht voor beslissing aan de Minister over.

Art. 1861.De Minister beslist over de erkenningsaanvraag binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het dossier.

Art. 1862.De in artikel 636, lid één, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde termijn wordt bepaald op negen maanden te rekenen van de kennisgeving van de erkenning.

Art. 1863.De wijzigingen die binnen het netwerk verricht zijn en die betrekking hebben op de in de artikelen 628 en volgende van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde erkenningsvoorwaarden, waaronder met name de inhoud van het actieplan, worden ter goedkeuring aan de Minister voorgelegd en gaan vergezeld van de opmerkingen van de Regeringsdiensten.

Daartoe deelt het netwerk ze aan de Regeringsdiensten mede, die er ontvangst van berichten binnen tien dagen.

B. : Opschorting, intrekking

Art. 1864.Wanneer de Regeringsdiensten een niet-naleving van de normen bepaald bij of krachtens hoffdstuk 3 van titel 2 van boek 6 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek vaststellen, delen ze de aard van de niet-naleving alsmede de termijn voor het in overeenstemming brengen, die niet kleiner dan één maand mag zijn, aan de inrichtende macht mede.

Art. 1865.Na afloop van die termijn leggen ze indien de vastgestelde tekortkomingen blijven voortbestaan, een voorstel tot schorsing of intrekking van de erkenning voor, die ze aan de inrichtende macht mededelen.

Laatstgenoemde wordt voor een verhoor opgeroepen om zijn argumenten binnen een termijn van minstens vijftien dagen te laten gelden. Hij kan zich laten bijstaan door de raadsheer van zijn keuze.

Binnen een termijn van vijftien dagen na het verhoor wordt een proces-verbaal van verhoor waarbij elk nieuw element wordt gevoegd, opgesteld en overgemaakt aan de inrichtende macht die over vijftien dagen beschikt om zijn opmerkingen te laten gelden.

Na afloop van die termijn wordt het volledige dossier voor beslissing aan de Minister overgemaakt.

Art. 1866.De Minister beslist over het voorstel tot schorsing of intrekking binnen twee maanden na ontvangst van het volledige dossier.

Art. 1867.In geval van schorsing van de erkenning moet de inrichtende macht van het netwerk de Regeringsdiensten mededelen dat hij zich met de erkenningsvoorwaarden in overeenstemming heeft gebracht.

Op gunstig advies van de Regeringsdiensten wordt de schorsing opgeheven door de Minister met uitwerking vanaf de datum van kennisgeving van het in overeenstemming brengen ervan. Afdeling 3 - Zorg- en hulpverleningsdiensten gespecialiseerd in

verslavingen Onderafdeling 1 - Opdrachten en werking

Art. 1868.De modaliteiten voor de uitoefening van de opdrachten bedoeld in artikel 641, § 1, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek worden door de Minister na overleg met de federaties en de netwerken vastgelegd overeenkomstig artikel 633 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 1869.De dienst werkt een actieplan uit, waarvan de inhoud aangepast wordt op grond van het in bijlage 135 bedoelde model.

Onderafdeling 2 - Erkenning A. : Toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten

Art. 1870.Naast de in de artikelen 649 en 650 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde elementen bevat de erkenningsaanvraag van de dienst zijn ondernemingsnummer.

Art. 1871.De aanvraag wordt per aangetekend schrijven of d.m.v. een elektronische aangetekende zending gestuurd waarmee de zending, het ogenblik van de zending en de identiteit van de afzender bewezen kunnen worden.

Art. 1872.Wanneer het dossier onvolledig is, vragen de Regeringsdiensten de ontbrekende documenten op binnen een termijn van tien dagen na ontvangst van het dossier.

Deze diensten berichten ontvangst van de erkenningsaanvraag binnen een termijn van tien dagen na ontvangst van het volledige dossier.

Ze organiseren een inspectie om het actieplan van de dienst te evalueren binnen een termijn van drie maanden vanaf de indiening van het volledige dossier.

De conclusies van de Regeringsdiensten worden binnen één maand overgemaakt aan de inrichtende macht die over één maand beschikt om zijn opmerkingen te laten gelden.

Na afloop van die termijn maken de Regeringsdiensten het dossier samen hun conclusies en, in voorkomend geval, van de opmerkingen van de inrichtende macht voor beslissing aan de Minister over.

Art. 1873.De Minister beslist over de erkenningsaanvraag binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het volledige dossier.

Art. 1874.De in artikel 650, lid één, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde termijn wordt bepaald op negen maanden te rekenen van de kennisgeving van de erkenning.

Art. 1875.De wijzigingen die binnen het netwerk verricht zijn en die betrekking hebben op de in de artikelen 641 en volgende van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde erkenningsvoorwaarden, waaronder met name de inhoud van het actieplan, worden ter goedkeuring aan de Minister voorgelegd en gaan vergezeld van de opmerkingen van de Regeringsdiensten.

Daartoe worden ze medegedeeld aan de Regeringsdiensten mede, die er ontvangst van berichten binnen tien dagen.

B. : Opschorting, intrekking

Art. 1876.Wanneer de Regeringsdiensten een niet-naleving van de normen bepaald bij of krachtens het decreet vaststellen, delen ze de aard van de niet-naleving alsmede de termijn voor het in overeenstemming brengen, die niet kleiner dan één maand mag zijn, aan de dienst mede.

Art. 1877.Na afloop van die termijn leggen ze in voorkomend geval een voorstel tot schorsing of intrekking van de erkenning voor, die ze aan de dienst mededelen.

Laatstgenoemde wordt voor een verhoor opgeroepen om zijn argumenten binnen een termijn van minstens vijftien dagen te laten gelden. Hij kan zich laten bijstaan door de raadsheer van zijn keuze.

Binnen een termijn van vijftien dagen na het verhoor wordt een proces-verbaal van verhoor waarbij elk nieuw element wordt gevoegd, opgesteld en overgemaakt aan de dienst die over 15 dagen beschikt om zijn opmerkingen te laten gelden.

Na afloop van die termijn wordt het volledige dossier voor beslissing aan de Minister overgemaakt.

Art. 1878.De Minister beslist over het voorstel tot schorsing of intrekking binnen twee maanden na ontvangst van het volledige dossier.

Art. 1879.In geval van schorsing van de erkenning moet de dienst de Regeringsdiensten mededelen dat hij zich met de erkenningsvoorwaarden in overeenstemming heeft gebracht.

Op gunstig advies van de inspectie wordt de schorsing opgeheven door de Minister vanaf de datum van kennisgeving van het in overeenstemming brengen ervan. Afdeling 4 - Bepalingen gemeen aan de netwerken,

de zorg- en hulpverleningsdiensten gespecialiseerd in verslavingen en de federaties Onderafdeling 1 - Betaling van de subsidies, controle ervan en boekhouding

Art. 1880.§ 1. Overeenkomstig artikel 663, tweede lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek komt de aflossing van goederen van patrimoniaal soort met een geraamde gebruiksduur van meer dan één jaar in aanmerking voor het voordeel van de subsidie als werkingskosten en wordt ze berekend volgens de volgende regels : 1° 10 jaar voor het meubilair;2° 5 jaar voor het bureaumaterieel;3° 3 jaar voor de informaticasoftware. De aanvraag wordt ingediend en voor de aankoop samen met het gekozen aanbod gerechtvaardigd, op straffe van niet overweging van de uitgave.

Bij gebrek aan antwoord van de Regeringsdiensten binnen één maand van het bericht van ontvangst van de aanvraag wordt ze geacht aangenomen te zijn. § 2. Het aflossingsplan wordt enkel in overweging genomen als het in de boekhouding voorkomt; zoniet wordt de aankoop van materieel van de subsidie uitgesloten.

Art. 1881.Voor subsidie komen in aanmerking de algemene kosten en de werkingskosten als volgt : 1° de reiskosten en de parkeerkosten in België, ten belope van de bedragen toegekend aan de personeelsleden van de diensten van de Regering, voor zover het voorwerp van de verplaatsing duidelijk aangegeven wordt en voor zover er een reisblad is opgesteld;2° de kosten voor internet- en telefoonaansluitingen en -verkeer;3° de kantoorkosten waarvan de aard door de Minister wordt bepaald;4° de aankoop van materieel voor een bedrag waarvan het maximum door de Minister wordt bepaald en voor zover het gebruik ervan gebonden is aan de uitoefening van de opdrachten;5° de kosten voor het huren van een gebouw of een gebouwgedeelte, met inbegrip van de desbetreffende huurkosten voor zover ze voortvloeien uit een huurovereenkomst in goede en behoorlijke vorm. Als het gebouw dient voor andere activiteiten dan welke die door de subsidie gefinancierd worden, worden de lasten opgesplitst ofwel volgens de tijd die uitgetrokken wordt voor de gefinancierde activiteit ofwel volgens de daarvoor aangewende oppervlakte; 6° de kosten voor de inschrijving op colloquia of vormingen, de reis- en verblijfkosten toegekend op dezelfde grond als die toegekend aan de personeelsleden van de Regeringsdiensten;7° wanneer de kosten van het colloquium of van de vorming hoger zijn dan vijfhonderd euro of wanneer het colloquium of de vorming in het buitenland plaatsvindt, moet de voorafgaande toestemming van de Regeringsdiensten aangevraagd worden en vergezeld gaan van het programma en van een specifieke begroting;8° de diverse belastingen;9° de honorariakosten voor zover het doel, de datum, de periodiciteit van de bedoelde prestatie duidelijk vermeld worden;10° de kosten voor het drukken en de overmaking van het informatiedocument bedoeld in artikel 657 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek of van elk andere document bestemd voor het publiek of de leden van het net;11° de bankrente indien de voorschotten zijn betaald na de termijnen bedoeld in artikel 664, lid 1, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Art. 1882.Volgende personeelsuitgaven komen voor de subsidie in aanmerking binnen de perken van de verplichtingen opgelegd aan de werkgevers : 1° de ongemakkelijke uren;2° de eindejaarspremie en het vakantiegeld beperkt volgens de regels toepasselijk op de personeelsleden van de Regeringsdiensten;3° het vertrekvakantiegeld;4° de haard- en standplaatstoelage;5° de sociale werkgeversbijdragen;6° de reiskosten tussen de woonplaats en de werkplaats voor zover de werknemer het openbaar vervoer gebruikt;7° de wettelijke verzekering;8° de arbeidsgeneeskunde.

Art. 1883.Volgende kosten komen geenszins in aanmerking als werkingskosten : 1° de taxikosten;2° de kosten voor voeding, drank, restaurant, behalve indien verantwoord in het kader van de vergaderingen georganiseerd krachtens hoffdstuk 3 van titel 2 van boek 6 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;3° de restaurantkosten;4° de uitgaven verricht in de vorm van een forfaitair bedrag zonder detail van de prestaties;5° de aankoop van onroerende goederen en van voertuigen;6° de vertegenwoordigingskosten.

Art. 1884.Overeenkomstig artikel 666 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek worden de boekhoud- en financiële gegevens aan de Regeringsdiensten medegedeeld uiterlijk op 31 maart van het jaar na het boekjaar waarop ze betrekking hebben.

Die gegevens omvatten de stukken die het gebruik van de subsidie in de vorm van originele documenten en van een afschrift rechtvaardigen, de desbetreffende betalingsbewijzen, het afschrift van de driemaandelijkse aangiften aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de loonfiches en de fiscale fiches die betrekking hebben op de lonen en de prestaties, het bewijs van de betaling van de huurprijs in geval van huur van een gebouw en de voor het boekjaar bijgewerkte afschrijvingstabellen.

Art. 1885.Het boekhoudplan bedoeld in artikel 666 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek is opgenomen in bijlage 136.

Onderafdeling 2 - Evaluatie en controle

Art. 1886.De ambtenaren en personeelsleden die deel uitmaken van het Departement dat binnen de Regeringsdiensten belast is met de evaluatie en controle van de netwerken en diensten, worden aangewezen om ze uit te voeren.

Art. 1887.§ 1. De controle en de evaluatie van de activiteiten van het netwerk of van de dienst worden gevoerd door de Regeringsdiensten die overeenkomstig artikel 2 van het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode en met name het Handvest van goed administratief gedrag bedoeld in bijlage I : 1° de overeenstemming van de bij of krachtens hoofdstuk III van titel II van boek VI van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek aangenomen bepalingen, met name de naleving van de voorwaarden van de erkenning en van de handhaving ervan, verifiëren;2° de invoering van het actieplan en zijn werkelijke uitvoering op participerende wijze evalueren. Om de in het vorige lid, 1°, bedoelde verificatie mogelijk te maken, zorgt het netwerk ervoor de dossiers betreffende het aangeworven personeel of het statutair personeel, de bijgewerkte lijst van zijn leden, de overeenkomsten, de notulen van de vergaderingen van het sturingscomité en de boekhouding ter beschikking te stellen van de Regeringsdiensten.

Bovendien zorgt de dienst ervoor de dossiers betreffende het aangeworven personeel of het statutair personeel, de overeenkomsten, de dossiers van de begunstigden en de boekhouding ter beschikking te stellen van de Regeringsdiensten.

Tijdens de in het eerste lid, 2°, bedoelde participerende evaluatie zorgt het netwerk ervoor dat alle personen belast de coördinatiefunctie tijdens de inspectie aanwezig zijn.

Bovendien zorgt de dienst ervoor dat alle personeelsleden aanwezig zijn. § 2. De conclusies van de inspectie worden binnen één maand overgemaakt aan het netwerk of de dienst dat/die beschikt over een termijn van één maand om ze te beantwoorden.

Art. 1888.Het in artikel 673 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde activiteitenverslag wordt aan de Regeringsdiensten overgemaakt uiterlijk binnen drie maanden na het einde van het boekjaar waarop het betrekking heeft.

Onderafdeling 3 - Inzameling van sociaal-epistemologische gegevens

Art. 1889.De Minister zorgt voor de verzameling van de in artikel 674 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde gegevens zodat de anonimiteit, de duurzaamheid en het gebruik ervan door de diensten zelf met name in het kader van het netwerk of van hun eigen activiteiten worden verzekerd.

Art. 1890.§ 1. De minimale lijst van de gegevens bedoeld in artikel 674, § 1, tweede lid, a) en b) van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek omvat voor elke begunstigde minstens de volgende informatie : 1° de leeftijd;2° het geslacht;3° de burgerlijke stand;4° de nationaliteit;5° de moedertaal;6° de levensstijl;7° het schoolbezoek;8° de beroepscategorie;9° de hoofdzakelijke inkomensbron; De Minister vult de in het vorige lid bepaalde lijst van de sociaal-epidemiologische gegevens aan na overleg met de netwerken overeenkomstig artikel 633 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek. § 2. De minimale lijst van de sociaal-epidemiologische gegevens bedoeld in artikel 674, § 1, tweede lid, c), van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek omvat voor elke betrokken begunstigde minstens de gegevens voortvloeiend uit de uitvoering van de verplichtingen van België wat betreft het probleem van de drugs in het kader van het verdrag van Maastricht in de vorm van de registratie van de Treatment Demand Indicator.

Onderafdeling 4 - Begunstigden

Art. 1891.Naast de in artikel 657 van het decreetgevend deel van het Wetboek bedoelde elementen omvat het informatiedocument voor de begunstigde : 1° de adresgegevens van de dienst;2° de omschrijving van de organisatie van de dienst, en met name de rol van de diensten en dienstverleners die zouden kunnen optreden; 3° de rechten van de begunstigde en de wijze van klachtindiening, w.o. die bepaald in boek 1 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

Het voor de begunstigde bestemde informatiedocument wordt ter informatie aan de Regeringsdiensten overgemaakt uiterlijk één maand na de kennisgeving van de erkenning.

Art. 1892.Het individueel dossier van de begunstigde bedoeld in artikel 659, § 1, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek omvat minstens de volgende administratieve gegevens : 1° de personalia van de begunstigde, waaronder de naam, de voornaam, de geboorteplaats en -datum, de burgerlijke stand, de nationaliteit, het adres en het telefoonnummer;2° in voorkomend geval, de identificatie van het ziekenfonds waarbij de begunstigde is aangesloten;3° de identificatie van de algemeen geneesheer of een specialist aangewezen door de begunstigde;4° de instemming van de begunstigde, bedoeld in artikel 641, § 1ervijfde lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek;5° de data en aarden van de prestaties alsmede de identificatie van de dienstverlener of van het betrokken personeelslid;6° het bewijs van de betaling van de prestaties of van de vrijstelling;7° de instemming van de begunstigde in het kader van de verzameling van sociaal-epidemiologische gegevens.

Art. 1893.Na afloop van een termijn van één maand na zijn goedkeuring worden het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 660, § 1, derde lid, van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en de wijzigingen ervan overgemaakt aan de Regeringsdiensten die er binnen tien dagen ontvangst van berichten.

Art. 1894.Het maximumtarief zoals bedoeld in artikel 661 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek bedraagt tien euro per prestatie.

Elke betaling wordt opgenomen in het individueel dossier van de begunstigde overeenkomstig artikel 1892.

Onderafdeling 5 - Kadaster van het aanbod inzake hulp bij verslavingen en informatieverstrekking aan het publiek

Art. 1895.Het kadaster van het aanbod inzake verslavingen dat het geheel van de erkende diensten omstandig inventariseert, wordt bekendgemaakt op de website van de Regeringsdiensten.

Art. 1896.De Minister organiseert de communicatie van het kadaster van het aanbod aan de diensten, de netwerken en de federaties volgens de meest aangepaste nadere regels, binnen zes maanden na het on line plaatsen ervan.

Art. 1897.De lijst van de erkende diensten en netwerken, hun werkingsgebied en de omschrijving van het aanbod van hun dienstverleningen zijn voortdurend op de website van de Regeringsdiensten te raadplegen en worden bijgewerkt in overleg met de federaties. HOOFDSTUK IV. - Bijzondere erkenning van psychiatrische verzorgingstehuizen en van geïntegreerde diensten voor thuiszorg Afdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 1898.Dit hoffdstuk is van toepassing : 1° op de psychiatrische verzorgingstehuizen;2° op de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging.

Art. 1899.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : « verzorgingsinstellingen » : de instellingen en diensten bedoeld in artikel 1898. Afdeling 2 - Werkingsvergunning

Art. 1900.De verzorgingsinstellingen die een bijzondere erkenning wensen te verkrijgen, dienen hun aanvraag bij de Minister in.

De inschrijving in de programmatie is een voorwaarde van ontvankelijkheid van de aanvraag indien reglementair vereist.

Overeenkomstig artikel 414 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek kan een tijdelijke bijzondere erkenning voor de duur van zes maanden toegekend worden aan de instellingen die een eerste aanvraag indienen.

Onderafdeling 1 - Toekenningsprocedure en - voorwaarden betreffende de voorlopige bijzondere erkenning

Art. 1901.Volledigheidshalve bevat het dossier van de eerste aanvraag de volgende stukken : 1° het ingevulde en ondertekende formulier waarvan het model door de Minister wordt bepaald;2° de naamlijst van het personeel of van de zelfstandige medewerkers, met de kwalificaties en de wekelijkse duur van de arbeidstijd of van de prestaties;3° een afschrift van de overeenkomsten gesloten met andere verzorgingsinstellingen, instellingen of diensten, met name die waarmee overeenkomstig de erkenningsnormen een functionele band gegarandeerd moet worden. Het dossier betreffende de erkenningsaanvraag vermeldt bovendien : 1° in het geval van een psychiatrisch verzorgingstehuis : a) het aantal bedden waarvoor de bijzondere erkenning wordt aangevraagd;b) in voorkomend geval, het bewijs van de gelijkwaardige beddenvermindering indien reglementair vereist;c) een plan met de interne communicatiewegen per niveau, de bestemming van de lokalen en het aantal plaatsen waarop de aanvraag om bijzondere erkenning betrekking heeft;d) een brandveiligheidsattest dat sinds minder dan een jaar is afgegeven door de burgemeester van de gemeente waar de verzorgingsinstelling gevestigd is, vergezeld van het rapport van de territoriaal bevoegde brandweerdienst;2° in het geval van een geïntegreerde dienst voor thuisverzorging : a) de statuten van de instelling;b) de zorgzone(s) te bedienen met inachtneming van de territoriale indeling die in bijlage gaat, alsook in voorkomend geval de organisatie van de operationele subzones.Er kan een aanvraag om afwijking van de grenzen van bedoelde zones ingediend worden om rekening te houden met de grenzen van de huisartsenkringen die erkend zijn op de datum van de indiening van de aanvraag, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 8 juli 2002 tot vaststelling van de opdrachten verleend aan huisartsenkringen.

Art. 1902.De administratie bezorgt de aanvrager binnen dertig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van het dossier, een bericht waarin hij hem meedeelt dat het dossier volledig is of waarin hij hem verzoekt het aan te vullen. In het tweede geval richt de administratie binnen dezelfde termijn een bericht aan de aanvrager als het dossier volledig is.

Bij gebrek aan verzending van een bericht binnen de termijn bedoeld in het vorige lid, wordt het dossier geacht volledig te zijn.

Art. 1903.De tijdelijke bijzondere erkenning wordt aan de instellingen toegekend als de voorwaarden van ontvankelijkheid bedoeld in artikel 1901 en in artikel 1900 vervuld zijn.

De Minister kan ook het advies inwinnen van de "Commission wallonne de la santé" bedoeld in artikel 19 van boek 1 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek voor de instellingen bedoeld in artikel 1898.

In dat geval wordt het dossier bijkomend overgemaakt aan de aanvrager, die over een termijn van vijftien dagen beschikt om zijn opmerkingen aan de "Commission wallonne de la santé" voor te leggen.

De Minister spreekt zich uit binnen de drie maanden die volgen op de ontvangst van het volledige dossier van de aanvraag om bijzondere erkenning.

Art. 1904.Het besluit tot toekenning van een tijdelijke bijzondere erkenning vermeldt de datum van inwerkingtreding ervan, alsook, al naar gelang het geval, het aantal bedden of de zorgzone waarvoor ze toegekend wordt. De zorgzone is conform bijlage 137. Een geïntegreerde dienst voor thuisverzorging kan erkend worden voor één zone of voor verschillende aangrenzende zones. Een afwijking van de grenzen van de in bijlage 137 vastgelegde zorgzones kan toegekend worden om rekening te houden met de grenzen van de huisartsenkringen die erkend zijn op de datum van de indiening van de aanvraag, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 8 juli 2002 tot vaststelling van de opdrachten verleend aan huisartsenkringen.

Art. 1905.De tijdelijke bijzondere erkenning met dezelfde termijn kan verlengd worden als de formaliteiten bedoeld in artikel 1906, eerste lid, niet uitgevoerd konden worden binnen een termijn van zes maanden, te rekenen van de datum van toekenning van de tijdelijke bijzondere erkenning.

Onderafdeling 2 - Toekenningsprocedure en -voorwaarden betreffende de voorlopige bijzondere erkenning

Art. 1906.Tijdens de periode waarop de tijdelijke bijzondere erkenning betrekking heeft, onderzoekt de administratie het dossier.

Ze gaat over tot een inspectie van de instelling en geeft minstens twee maanden vóór het verstrijken van de tijdelijke bijzondere erkenning advies over de toekenning of de weigering van een bijzondere erkenning.

Het advies wordt ter advies voorgelegd aan de "Commission wallonne de la santé" bedoeld in artikel 19 van boek 1 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek voor de instellingen bedoeld in artikel 1898, 1° en 2°.

In dat geval wordt het dossier bijkomend overgemaakt aan de aanvrager, die over een termijn van vijftien dagen beschikt om zijn opmerkingen aan de "Commission wallonne de la santé" voor te leggen.

Art. 1907.De Minister beslist binnen drie maanden voor de instellingen bedoeld in artikel 1898, 1° en 2°.

Art. 1908.Het besluit tot toekenning van een tijdelijke bijzondere erkenning vermeldt de datum van inwerkingtreding ervan, alsook, al naar gelang het geval, het aantal bedden of de zorgzone waarvoor ze toegekend wordt. De zorgzone is conform bijlage 137. Een geïntegreerde dienst voor thuisverzorging kan erkend worden voor één zone of voor verschillende aangrenzende zones. Een afwijking van de grenzen van de in bijlage 137 vastgelegde zorgzones kan toegekend worden om rekening te houden met de grenzen van de huisartsenkringen die erkend zijn op de datum van de indiening van de aanvraag, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 8 juli 2002 tot vaststelling van de opdrachten verleend aan huisartsenkringen.

Art. 1909.De aanvraag om verlenging van de bijzondere erkenning wordt uiterlijk zes maanden vóór het verstrijken van de lopende erkenning ingediend, op straffe van verval.

De aanvraag gaat vergezeld van de stukken vermeld in artikel 1901.

Als de in het vorige lid opgesomde voorwaarden vervuld zijn, wordt de vorige bijzondere erkenning geacht van rechtswege verlengd te zijn zolang de Minister zich niet heeft uitgesproken over de aanvraag om verlenging van de bijzondere erkenning.

Art. 1910.De administratie onderzoekt het dossier, gaat over tot een inspectie van de instelling en geeft minstens twee maanden vóór het verstrijken van de lopende erkenning advies over de toekenning of de weigering van de verlenging van de erkenning.

Voor de instellingen bedoeld in artikel 1898, 1° en 2°, wordt het advies voor advies overgemaakt aan de "Commission wallonne de la santé" bedoeld in boek 1 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek en aan de aanvrager, die over een termijn van vijftien dagen beschikt om zijn opmerkingen aan de "Commission wallonne de la santé" voor te leggen.

De Minister beslist binnen drie maanden voor de instellingen bedoeld in artikel 1898, 1° en 2°. Hij spreekt zich uit binnen een termijn van drie maanden, te rekenen van de datum waarop de "Commission wallonne de la Santé" advies uitbrengt voor de instellingen bedoeld in artikel 1898, 1° en 2°. De verlenging wordt toegekend voor een verlengbare bepaalde duur of voor onbepaalde duur. Afdeling 3 - Afstand van de werkingsvergunning

Art. 1911.De inrichtende macht van een verzorgingsinstelling die beslist geheel of gedeeltelijk afstand te doen van de bijzondere erkenning of van de tijdelijke bijzondere erkenning geeft de Minister drie maanden op voorhand kennis daarvan.

Zij vermeldt de datum waarop de afstand in werking treedt.

Bedoelde verzorgingsinstelling is niet meer in het kader van de programmatie ingeschreven voor de bedden waarvan ze afstand heeft gedaan. Afdeling 4 - Sancties

Onderafdeling 1 - Schorsing en intrekking

Art. 1912.De Minister kan de tijdelijke bijzondere erkenning of de bijzondere erkenning van de verzorgingsinstellingen die niet meer aan de normen voldoen, opschorten of intrekken.

Art. 1913.De administratie wordt binnen dertig dagen in kennis gesteld van elke wijziging van de gegevens vermeld in artikel 1901.

Zoniet kan een opschortingsprocedure opgestart worden.

Art. 1914.De opschorting van de tijdelijke bijzondere erkenning of van de bijzondere erkenning houdt in dat de verzorgingsinstelling geen nieuwe residenten of personen meer mag opvangen. Het besluit tot opschorting wordt aangeplakt bij de ingang van de instelling.

Door de maatregel die voortvloeit uit het besluit tot intrekking wordt de verzorgingsinstelling beschouwd als zijnde niet meer opgenomen in het kader van de programmatie.

Art. 1915.Als de administratie een voorstel tot opschorting of intrekking formuleert, geeft ze de beheerder van de verzorgingsinstelling kennis van dat voorstel, alsook van de ingeroepen motieven. Ze wijst hem erop dat hij vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving over een termijn van vijftien dagen beschikt om zijn dossier in te kijken en om zijn opmerkingen in een schrijven te laten gelden.

De administratie vult het dossier aan met de schriftelijke opmerkingen van de beheerder en met het proces-verbaal van zijn verhoor.

Daartoe roept ze de beheerder op bij aangetekend schrijven of per brief afgegeven tegen ontvangbewijs en vermeldt het de plaats, de dag en het uur van de hoorzitting.

De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman te laten bijstaan.

De administratie stelt een verslag op en, voor de instellingen bedoeld in artikel 1898, 1° en 2°, stuurt binnen vijftien dagen het rapport voor advies naar de "Commission wallonne de la Santé" bedoeld in artikel 19 van boek 1 van het eerste deel van het decreetgevend deel van het Wetboek.

De weigering te verschijnen of zijn verweermiddelen aan te voeren wordt in het proces-verbaal van verhoor geacteerd.

De administratie deelt haar voorstel ook mee aan de betrokken burgemeesters.

De Minister doet uitspraak over de opschorting of de intrekking binnen een termijn van drie maanden, te rekenen van de datum waarop het verslag van de administratie wordt afgegeven voor de instellingen bedoeld in artikel 1898, 1° en 2°, of binnen een termijn van drie maanden, te rekenen van de datum waarop de "Commission wallonne de la Santé" advies uitbrengt voor de instellingen bedoeld in artikel 1898, 1° en 2°.

Art. 1916.De administratie geeft de beheerder kennis van de besluiten tot opschorting of intrekking.

Onderafdeling 2 - Sluiting

Art. 1917.De Minister kan om redenen van volksgezondheid, veiligheid en ernstige overtreding van de normen besluiten tot de dringende sluiting van een verzorgingsinstelling.

Art. 1918.Als de administratie een voorstel tot opschorting of intrekking formuleert, geeft ze de beheerder van de verzorgingsinstelling kennis van dat voorstel, alsook van de ingeroepen motieven. Ze wijst hem erop dat hij vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving over een termijn van vijftien dagen beschikt om zijn dossier in te kijken en om zijn opmerkingen in een schrijven te laten gelden.

De administratie deelt haar voorstel ook mee aan de betrokken burgemeesters.

Het aan de Minister overgemaakte dossier bevat het rapport van de inspectie en de opmerkingen van de beheerder.

De Minister besluit tot de dringende sluiting van de verzorgingsinstelling na ontvangst van het dossier.

De administratie geeft de beheerder kennis van de besluiten tot dringende sluiting.

Art. 1919.Overeenkomstig artikel 415 van het tweede deel van het decreetgevend deel van het Wetboek hebben de weigering van de bijzondere erkenning alsmede de intrekking van de bijzondere erkenning of van de tijdelijke bijzondere erkenning de sluiting van de instelling tot gevolg.

De administratie geeft de betrokken burgemeesters en de beheerder kennis van het besluit.

Art. 1920.Het besluit tot weigering of intrekking treedt in werking op de elfde dag na de kennisgeving ervan. Vanaf die datum is het verboden nieuwe residenten of nieuwe personen op te vangen. De beheerder beschikt na die termijn over drie maanden om de instelling te ontruimen en elke activiteit stop te zetten.

Art. 1921.Als de administratie vaststelt dat een verzorgingsinstelling zonder bijzondere erkenning of tijdelijke bijzondere erkenning uitgebaat wordt, verwittigt ze de Minister, die tot de sluiting van de instelling besluit.

De beheerder wordt zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van de sluiting en beschikt vervolgens over een termijn van drie maanden om de instelling te ontruimen en elke activiteit stop te zetten.

Art. 1922.Als de burgemeester een verzorgingsinstelling laat sluiten, pleegt hij overleg met de Minister en de administratie om alle nodige maatregelen uit te voeren in het belang van de residenten, de opgevangen personen of de patiënten. Afdeling 5 - Bekendmaking

Art. 1923.Alle beslissingen genomen krachtens dit besluit worden door de administratie meegedeeld aan de betrokken burgemeesters en voorzitters van openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Art. 1924.Alle procedureakten worden bij ter post aangetekend schrijven verstuurd, behalve wat betreft de toepassing van artikel 1911 en de in artikel 1915 bedoelde kennisgeving aan de burgmeesters. HOOFDSTUK V. - Subsidiëring van de infrastructuren en uitrustingen van ziekenhuizen Afdeling 1 - Algemene bepalingen

Art. 1925.Dit hoofdstuk is van toepassing op de subsidies toegekend overeenkomstig artikel 63 van de wet van 10 juli 2008 betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen", gecoördineerd op 10 juli 2008.

In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « Minister » : de Minister bevoegd voor Gezondheid en Sociale Actie;2° « administratie » : het Operationeel Directoraat-generaal Plaatselijke Besturen, Sociale Actie en Gezondheid, Departement Gezondheid en Medisch-sociale Infrastructuren.

Art. 1926.De opdrachten gegund in het raam van dit hoofdstuk vallen onder de wetgeving op de overheidsopdrachten. Afdeling 2 - Akkoord over het voorontwerp

Art. 1927.Behalve voor de dossiers die uitsluitend betrekking hebben op onroerende investeringen, medische diensten of apparaten, alsook voor de overige projecten van werken die geen wijziging van de oppervlakte of van de bestemming van lokalen inhouden, legt de opdrachtgever die de subsidie aanvraagt zijn voorontwerp voor akkoord over aan de Minister.

Art. 1928.Het voorontwerp wordt ingediend in de vorm van een verklaring op erewoord waarvan het model door de administratie opgemaakt wordt en aan de hand waarvan de opdrachtgever die de subsidie aanvraagt bevestigt 1° dat : a) de aanvrager een vereniging zonder winstoogmerk, een stichting, een vereniging opgericht krachtens hoffdstuk XII van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of een intercommunale is of;b) als de aanvrager een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een gemeente, een provincie of een intercommunale is, dat de verplichtingen opgelegd door de toezichtregels nagekomen werden;2° dat, als de aanvraag betrekking heeft op een ziekenhuis, de verbintenissen bepaald bij artikel 2, 2°, van het koninklijk besluit van 13 december 1966 tot bepaling van het percentage van de toelagen voor de opbouw, de herconditionering, de uitrusting en de apparatuur van de ziekenhuizen en van zekere voorwaarden waaronder ze worden verleend, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 september 1967, nagekomen werden;3° dat de werken, diensten en leveringen die het voorwerp zijn van de aanvraag tot voorontwerp van akkoord nog niet besteld werden. Elke wijziging van de gegevens vervat in de verklaring op erewoord moet binnen vijftien dagen aan de administratie meegedeeld worden.

Bij het voorontwerp worden ook de volgende stukken gevoegd : 1° de beraadslaging van de aanvrager;2° een uitvoerig verslag met een omschrijving van de bestaande toestand, de nagestreefde doelstellingen, de redenen die de uitvoering van de werken wettigen, de diensten en/of de aanwerving van de uitrustingen die het voorwerp zijn van de subsidieaanvraag en met een nadere bepaling van de wijze waarop de opdrachtgever zijn financiële bijdrage zal leveren;3° een stedenbouwkundig certificaat nr.2 in voorkomend geval; 4° het programma van de geplande werken, geconcretiseerd in een leidend plan, namelijk een technische schets van de plannen van de bouwwerken op grond waarvan de omavang van de uit te voeren werken geschat kan worden;5° een raming van de werken, diensten en/of aan te werven uitrustingen.6° een memorie met een beschrijving van de middelen die aangewend zullen worden om bij te dragen tot de duurzame ontwikkeling, meer bepaald wat betreft energiebesparingen en waterverbruik; 7° een memorie met een beschrijving van de middelen die aangewend zullen worden om een optimale toegankelijkheid te bieden aan alle categorieën van gehandicapte personen en, o.a., aan personen met beperkte beweeglijkheid.

Het voorontwerp en de stukken worden bij aangetekend schrijven of op elke wijze waarbij een vaststaande datum aan de zending wordt verleend aan de administratie gericht.

Art. 1929.Binnen dertig dagen na ontvangst van het voorontwerp bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als het voorontwerp volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt zijn voorontwerp binnen twee maanden te vervolledigen - hij wordt daarbij gewezen op de ontbrekende stukken - en desnoods het leidend plan waarvan sprake in artikel 1928, lid 3, 4°, nader te bepalen in een uitvoeriger technisch dossier.

Als geen bericht van ontvangst binnen de vastgelegde termijnen wordt toegestuurd, wordt het voorontwerp geacht volledig te zijn.

In voorkomend geval bezorgt de administratie de aanvrager binnen dertig dagen na ontvangst van het uitvoeriger technisch dossier hetzij een bericht van ontvangst als dat dossier volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt zijn dossier binnen twee maanden te vervolledigen. Hij wordt daarbij op de ontbrekende stukken gewezen.

Als geen bericht van ontvangst binnen de vastgelegde termijnen wordt toegestuurd, wordt het voorontwerp geacht volledig te zijn.

Art. 1930.De Minister beslist over het voorontwerp binnen twaalf maanden na ontvangst van het volledige dossier of van het volledige uitvoeriger dossier en geeft de aanvrager kennis van zijn beslissing.

Als de Minister zich niet uitgesproken heeft binnen de termijn van twaalf maanden bedoeld in vorig lid, wordt het voorontwerp als goedgekeurd beschouwd.

Art. 1931.In het akkoord over het voorontwerp, dat gelijk staat met een principiële belofte, wordt bepaald welke werken en/of uitrustingen voor subsidies in aanmerking kunnen komen en liggen de becijferde elementen vast op grond waarvan het subsidieerbare maximumbedrag bepaald zal worden.

In dat akkoord wordt eventueel het programma tot uitvoering van de investeringen vastgelegd. Afdeling 3 - Akkoord over het ontwerp

Art. 1932.Op straffe van verval bezorgt de aanvrager de Minister binnen twee jaar, te rekenen van de datum van kennisgeving van het akkoord over het voorontwerp, hetzij zijn globaal ontwerp, hetzij het ontwerp betreffende de eerste fase van het uitvoeringsprogramma omschreven in het voorontwerp.

Die termijn kan evenwel verlengd worden bij beslissing van de Minister, die zich uitspreekt op grond van een verantwoordingsmemorie van de aanvrager in geval van vertraging te wijten aan de procedure waarbij de toekenning van een stedenbouwkundige vergunning wordt aangevraagd of in geval van overmacht.

Art. 1933.Het ontwerp wordt ingediend in de vorm van een verklaring op erewoord waarvan het model door de administratie is opgemaakt en aan de hand waarvan de opdrachtgever die de subsidie aanvraagt bevestigt dat de bepalingen van titel I, hoofdstuk XVIIter, van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium in acht zijn genomen ten einde de personen met beperkte beweeglijkheid toegang tot de gesubsidieerde investeringen te verlenen.

Elke wijziging van de gegevens vervat in de verklaring op erewoord moet binnen vijftien dagen aan de administratie meegedeeld worden.

Bij het ontwerp worden ook de volgende stukken gevoegd : 1° de beslissing waarbij de opdrachtgever-aanvrager het ontwerp goedkeurt en de gunningwijze van de opdracht vastlegt;2° in voorkomend geval, het bericht van de opdracht;3° het bijzondere bestek, de omstandige opmetingsstaat en de uitvoeringsplannen;4° de kostenraming van de werken en/of van de uitrustingen;5° het rapport van de regionale brandweerdienst indien vereist. Het voorontwerp en de stukken worden bij aangetekend schrijven of op elke wijze waarbij een vaststaande datum aan de zending wordt verleend aan de administratie gericht.

Art. 1934.Voor de dossiers die uitsluitend betrekking hebben op roerende investeringen of medische apparatuur, alsook voor de overige projecten van werken die geen wijziging van de oppervlakte of van de bestemming van lokalen inhouden, bevat het ontwerp eveneens de verklaring op erewoord bedoeld in artikel 1928, eerste lid.

Art. 1935.Binnen dertig dagen na ontvangst van het ontwerp bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als het ontwerp volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt zijn ontwerp binnen twee maanden te vervolledigen. Hij wordt daarbij gewezen op de ontbrekende stukken.

Als geen bericht van ontvangst binnen de vastgelegde termijnen wordt toegestuurd, wordt het ontwerp geacht volledig te zijn.

Art. 1936.De Minister beslist over het ontwerp binnen de perken van de beschikbare kredieten en geeft de aanvrager kennis van zijn beslissing.

Art. 1937.Wanneer de Minister met het ontwerp instemt, bepaalt hij het subsidieerbare bedrag op basis van de kostenramingen van de werken en/of van de uitrustingen.

De kennisgeving door de Minister van zijn instemming met het ontwerp geldt als vaste belofte tot toekenning van de subsidie, waardoor een subjectief recht op de betaling van de subsidie verleend wordt indien alle voorwaarden die in dit hoofdstuk vastliggen vervuld zijn.

Art. 1938.De werken en/of de aanwervingen van uitrustingen verricht vóór de kennisgeving van de beslissing betreffende de toekenning van de opdracht komen niet in aanmerking voor de subsidie.

De Minister kan op basis van een gemotiveerde aanvraag evenwel afwijkingen toestaan om de dringende uitvoering van werken of de dringende aanwerving van uitrustingen toe te laten zonder te wachten op de vaste belofte bedoeld in artikel 1937.

De toekenning van die afwijkingen vormt geen vaste belofte waarbij het subjectieve recht op de betaling van de subsidie verleend wordt. Afdeling 4 - Dossier betreffende de aanbesteding van de opdracht

Art. 1939.Binnen twaalf maanden, te rekenen van de datum van kennisgeving van de vaste belofte, maakt de aanvrager het volledige dossier betreffende de toekenning van de opdracht aan de Minister over. Die termijn kan evenwel bij beslissing van de Minister verlengd worden indien de aanvrager vóór de vervaldatum bewijst dat de vertraging niet aan hem toe te schrijven is.

De vaste belofte vervalt bij het verstrijken van die termijn, eventueel verlengd.

Het dossier betreffende de toekenning van de opdracht bevat, in twee exemplaren, de volgende stukken : 1° de bewijzen van openbaarheid, in voorkomend geval;2° het rapport betreffende de kwalitatieve selectie van de bedrijven;3° in voorkomend geval, de beslissing van de opdrachtgever waarbij de lijst van de te raadplegen bedrijven vastgelegd wordt;4° het proces-verbaal van de opening van de offertes, in voorkomend geval;5° het analyserapport betreffende de offertes, in voorkomend geval;6° de in aanmerking genomen offerte(s);7° de beslissing van de aanvrager tot aanwijzing van de aannemer(s), in voorkomend geval;8° de stedenbouwkundige vergunning indien vereist. Hetzelfde dossier bevat, in één exemplaar, de volgende stukken : 1° het bijzondere bestek;2° de niet in aanmerking genomen offertes.

Art. 1940.Binnen dertig dagen na ontvangst van het dossier betreffende de aanbesteding van de opdracht bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als dat dossier volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt het binnen twee maanden te vervolledigen. Hij wordt daarbij gewezen op de ontbrekende stukken.

Als geen bericht van ontvangst binnen de vastgelegde termijnen wordt toegestuurd, wordt het dossier geacht volledig te zijn.

Art. 1941.De Minister bepaalt het definitieve bedrag van zijn financiële tegemoetkoming binnen drie maanden na ontvangst van het volledige dossier. Hij geeft de aanvrager kennis van zijn beslissing. Afdeling 5 - Uitvoering van de opdracht

Art. 1942.De aanvrager bezorgt de administratie het afschrift van de kennisgeving van de opdracht, van de bestelbon en/of van de opdracht tot het aanvatten van de werken.

Art. 1943.Aan het eind van elke maand wordt een stand van de werken opgemaakt, voor akkoord medeondertekend door de aannemer, de ontwerper en de aanvrager en aan de administratie overgemaakt.

Art. 1944.Wijzigende of bijkomende werken kunnen slechts in aanmerking komen voor subsidies indien ze niet te voorzien waren bij het uitwerken van het ontwerp. Ze worden aan de toestemming van de Minister onderworpen.

Art. 1945.De aanvrager geeft de administratie minstens vijf dagen op voorhand kennis van de data die voor de technische, voorlopige en definitieve opleveringen vastgelegd zijn. Afdeling 6 - Betaling van de subsidie

Art. 1946.Het bedrag van het bedrijf dat voor de subsidie in aanmerking komt omvat de volgende posten : 1° het bedrag van de goedgekeurde offerte, eventueel gewijzigd naar gelang van de toegelaten wijzigende en bijkomende werken;2° de contractuele prijsherzieningen waarin het bijzondere bestek voorziet;3° de belasting op de toegevoegde waarde;4° de algemene kosten zoals vastgelegd in artikel 12 van het ministerieel besluit van 11 mei 2007 tot vaststelling van de maximumkostprijs die in aanmerking kan worden genomen voor de betoelaging van nieuwbouwwerken, uitbreidingswerken en herconditioneringswerken van een ziekenhuis of een dienst. De wijzigende of bijkomende werken komen echter slechts in aanmerking voor subsidies als ze niet 10% van de goedgekeurde initiële opdracht overschrijden, indexering niet inbegrepen.

Art. 1947.Voor de opdrachten van werken en diensten wordt de subsidie ter beschikking gesteld als volgt : 1. een eerste schijf van 30% van het subsidiebedrag wordt ter beschikking gesteld van de opdrachtgever zodra hij bedoelde werken en diensten heeft besteld en zodra deze daadwerkelijk zijn aangevat, hetgeen moet blijken uit de eerste stand van vordering van de werken;2. de tweede en de derde schijf van 30% worden ter beschikking gesteld zodra het totaalbedrag van de overgelegde facturen, btw en algemene kosten inbegrepen, het totaalbedrag van de reeds ter beschikking gestelde schijf bereikt;3. het saldo van de subsidie wordt ter beschikking gesteld van de opdrachtgever bij de goedkeuring van de eindrekening van de werken of diensten. Voor de opdrachten van uitrustingen wordt de subsidie betaald na overlegging van de facturen.

Art. 1948.Het dossier betreffende de eindrekening wordt ingediend in de vorm van een verklaring op erewoord waarvan het model door de administratie opgemaakt wordt en aan de hand waarvan de opdrachtgever die de subsidie aanvraagt het bewijs levert van : 1° de beslissing waarbij de opdrachtgever de eindrekening goedgekeurd heeft;2° de voorlopige oplevering;3° de uitvoeringstermijnen;4° het einde van de werken;5° de berekening van de boetes in voorkomend geval;6° de rechtvaardiging van de toegelaten bijkomende of wijzigende werken. Elke wijziging van de gegevens vervat in de verklaring op erewoord moet binnen vijftien dagen aan de administratie meegedeeld worden.

Bovenvermelde gegevens zullen ook het voorwerp uitmaken van een geargumenteerde nota van de verzoekende instelling op grond waarvan de administratie kan een oordeel kan vellen over de aanwending van de subsidie.

Ook de staten van vordering en de eindafrekening van het bedrijf worden, samen met de overeenstemmende facturen, bij het dossier gevoegd.

Het dossier betreffende de eindafrekening en de stukken worden bij aangetekend schrijven of op elke wijze waarbij een vaststaande datum aan de zending wordt verleend aan de administratie gericht.

Art. 1949.Binnen dertig dagen na ontvangst van het dossier betreffende de eindafrekening bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als dat dossier volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt het binnen twee maanden te vervolledigen. Hij wordt daarbij gewezen op de ontbrekende stukken.

Als geen bericht van ontvangst binnen de vastgelegde termijnen wordt toegestuurd, wordt het dossier geacht volledig te zijn.

Art. 1950.De Minister keurt de eindafrekening goed of af binnen twaalf maanden na ontvangst van het volledige dossier.

^