Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 14 december 2018

Uittreksel uit arrest nr. 72/2018 van 7 juni 2018 Rolnummer 6671 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 806 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Luik. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
grondwettelijk hof
numac
2018205758
pub.
14/12/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 72/2018 van 7 juni 2018 Rolnummer 6671 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 806 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters J.-P. Snappe, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 1 juni 2017 in zake Yasemin Duran tegen Nuh Günalp, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 8 juni 2017, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 806 van het Gerechtelijk Wetboek, in zoverre het de beoordelingsbevoegdheden van de rechter die bij verstek uitspraak doet over de burgerlijke rechtsvordering beperkt daar hij, met toepassing van de minimalistische stelling, geen andere middelen ambtshalve kan aanvoeren dan die welke steunen op regels van openbare orde, de artikelen 10, 11, 12 en 13 van de Grondwet, in voorkomend geval in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag van New York inzake burgerrechten en politieke rechten, met name wanneer de strafrechter verzocht wordt een vonnis op tegenspraak uit te spreken overeenkomstig artikel 4 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 806 van het Gerechtelijk Wetboek. In de versie ervan die van kracht was op het ogenblik dat het Hof van Beroep te Luik het verwijzingsarrest wees, bepaalde dat artikel : « In het verstekvonnis willigt de rechter de vorderingen of verweermiddelen van de verschijnende partij in, behalve in zoverre de rechtspleging, die vorderingen of middelen strijdig zijn met de openbare orde ».

Die bepaling werd in het Gerechtelijk Wetboek ingevoerd bij artikel 20 van de wet van 19 oktober 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/10/2015 pub. 22/10/2015 numac 2015009530 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten « houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie », die de « Potpourri I-wet » wordt genoemd.

B.1.2. Het voormelde artikel 806 werd gewijzigd bij artikel 138 van de wet van 6 juli 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/07/2017 pub. 24/07/2017 numac 2017030652 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten « houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijk recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie » (de « Potpourri V-wet » genoemd), en bepaalt voortaan : « In het verstekvonnis willigt de rechter de vorderingen of verweermiddelen van de verschijnende partij in, behalve in zoverre de rechtspleging, die vorderingen of middelen strijdig zijn met de openbare orde, met inbegrip van de rechtsregels die de rechter krachtens de wet ambtshalve kan toepassen ».

Aangezien de bepalingen inzake rechtspleging, krachtens artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek, onmiddellijk van toepassing zijn op de hangende rechtsgedingen, onderzoekt het Hof de in het geding zijnde bepaling in die versie.

B.1.3. Vóór de inwerkingtreding van de in het geding zijnde bepaling, was de omvang van de bevoegdheden van een rechter die uitspraak doet bij verstek omstreden. Volgens de zogenoemde « maximalistische » opvatting was een rechter die uitspraak doet bij verstek gemachtigd om uit eigen beweging alle mogelijke betwistingen op te werpen, zelfs al steunden ze enkel op een suppletieve regel. Zoals uiteengezet door de Raad van State in zijn advies over de in het geding zijnde bepaling, werd de « maximalistische » opvatting op aanhoudende wijze gevolgd door het Hof van Cassatie sinds het principearrest van 30 april 1936 (Cass., 30 april 1936, Pas., I, p. 228). Die rechtspraak werd niettemin bekritiseerd, enerzijds, omdat zij extra bescherming bood aan de niet-verschenen partij ten opzichte van de partij die wel verscheen en, anderzijds, omdat zij verschillen in behandeling in het leven riep, inzonderheid tussen de niet-verschenen partijen naargelang het ging om de eiser of de verweerder want, wanneer de eiser niet verscheen, was de rechtspraak niet geneigd hem te beschermen zoals ze dat wel deed voor de niet-verschenen verweerder (Parl. St., Kamer, 2014-2015, DOC 54-1219/001, pp. 167-168). Ingevolge die kritiek ontstond dan ook de zogenoemde « minimalistische » of « reformistische » opvatting, volgens welke de rechter die uitspraak doet bij verstek enkel middelen afgeleid uit regels van openbare orde en dwingende regels uit eigen beweging kon opwerpen.

B.1.4. Met het in het geding zijnde artikel 806 van het Gerechtelijk Wetboek heeft de wetgever geopteerd voor de zogenoemde « minimalistische » opvatting : « Ook als een partij niet verschijnt, op grond waarvan tegen haar verstek kan worden gevorderd, moet de rechter ambtshalve instaan voor de handhaving van de rechtsregels die de openbare orde raken. Of hij ook ambtshalve de naleving van andere (formeel- en materieelrechtelijke) regels moet nagaan wordt betwist. Het verzet biedt voldoende bescherming voor de versteklater te goeder trouw (' Absens, si bonam causam habuit, vincet '), a fortiori bij vorderingen tot betaling van een geldsom (waar niet alleen het verzet zelf, maar ook de verzetstermijn de uitvoerbaarheid van het verstekvonnis schorst). Het gevolg hiervan is dat een marginale toetsing eigenlijk volstaat. Overigens wordt slechts tegen een fractie van de verstekvonnissen verzet aangetekend, wat aantoont dat de meerderheid van de verstekmakers niet ongelukkig of te goeder trouw is. Zoals de Raad van State opmerkt sluit de wetgever op die manier aan bij de ' minimalistische ' of ' reformistische ' opvatting » (ibid., p. 20).

In de Commissie voor de Justitie gaf de minister aan dat : « we met deze wetsbepaling terugkeren naar de minimalistische opvatting. Voor het ogenblik is er immers bij sommigen een maximalistische interpretatie dat de rechter alles doet [...] : ' de beste advocaat vandaag is niet verschijnen ', dit wil zeggen de rechter zal dan ambtshalve ongeveer alles inroepen. Dit is juist de teneur van het wetsontwerp: de rechters zoveel mogelijk ontlasten van overbodig werk, wetende dat slechts tegen een fractie van de verstekvonnissen verzet wordt aangetekend » (Parl. St., Kamer, 2014-2015, DOC 54-1219/005, p. 102).

B.1.5. In de parlementaire voorbereiding van de voormelde wet van 6 juli 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/07/2017 pub. 24/07/2017 numac 2017030652 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten wordt aangegeven dat de wetgever, door de toevoeging van de woorden « met inbegrip van de rechtsregels die de rechter krachtens de wet ambtshalve kan toepassen » in artikel 806 van het Gerechtelijk Wetboek, een einde wilde maken aan de controversen die opnieuw waren ontstaan, na de aanneming van de wet van 19 oktober 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/10/2015 pub. 22/10/2015 numac 2015009530 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten, over de precieze draagwijdte van de bevoegdheden van een rechter die uitspraak doet bij verstek. « Het verdient dan ook aanbeveling over de draagwijdte van de wijziging van artikel 806 bij de wet van 19 oktober 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/10/2015 pub. 22/10/2015 numac 2015009530 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten geen twijfel meer te laten bestaan, zodat artikel 806 in die zin wordt gepreciseerd » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2259/001, p. 118). « Met het voorstel wordt dus hoegenaamd niet teruggekomen op de wet van 19 oktober 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/10/2015 pub. 22/10/2015 numac 2015009530 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten en integendeel bevestigd, onder meer door de toevoeging van de notie ' krachtens de wet ', dat artikel 806 Ger. W., aangevuld overeenkomstig artikel 145 van het ontwerp, de rechter in geval van verstek verbiedt een middel op te werpen zonder dat de openbare orde of een uitdrukkelijke tekst hem daartoe uitnodigen » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2259/003, p. 118).

B.2.1. Tegen een bij verstek gewezen beslissing kan verzet worden aangetekend. Niettemin wordt, in strafzaken, het verzet als ongedaan beschouwd indien de eiser in verzet, wanneer hij persoonlijk of in de persoon van een advocaat verschijnt en vaststaat dat hij kennis heeft gehad van de dagvaarding in de procedure waarin hij verstek heeft laten gaan, geen gewag maakt van overmacht of van een wettige reden van verschoning ter rechtvaardiging van zijn verstek bij de bestreden rechtspleging, waarbij het erkennen van de aangevoerde overmacht of reden overgelaten wordt aan het soevereine oordeel van de rechter (artikel 187, § 6, 1°, van het Wetboek van strafvordering, zoals gewijzigd bij artikel 83 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, de « Potpourri II-wet » genoemd).

B.2.2. Overigens kan de meest gerede partij, met toepassing van artikel 4, elfde lid, van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, op de dag die is vastgesteld door de strafrechter die uitspraak doet over de burgerlijke rechtsvordering, een vonnis op tegenspraak vorderen en aldus de andere partij, die niet verschenen is, verhinderen om verzet aan te tekenen.

B.2.3. Ten slotte heeft artikel 143 van de voormelde wet van 6 juli 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/07/2017 pub. 24/07/2017 numac 2017030652 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten het eerste lid van artikel 1047 van het Gerechtelijk Wetboek gewijzigd, dat voortaan bepaalt : « Tegen ieder verstekvonnis dat in laatste aanleg is gewezen kan verzet worden gedaan, onverminderd de bij de wet bepaalde uitzonderingen ».

Uit die wijziging volgt dat verstekvonnissen in burgerlijke zaken waartegen hoger beroep kan worden ingesteld, enkel nog op die wijze kunnen worden bestreden, overeenkomstig artikel 1050 van het Gerechtelijk Wetboek, tenzij de wet anders bepaalt.

Ten aanzien van de prejudiciële vraag B.3. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid van artikel 806 van het Gerechtelijk Wetboek met de artikelen 10, 11, 12 en 13 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Uit de prejudiciële vraag en uit de motieven van het verwijzingsarrest blijkt dat het Hof wordt verzocht na te gaan of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met de beginselen van wettigheid en van voorzienbaarheid van de rechtspleging alsook met het recht op toegang tot een rechter, in zoverre zij de beoordelingsbevoegdheid van de strafrechter die bij verstek uitspraak doet over de burgerlijke rechtsvordering beperkt, met name wanneer hij verzocht wordt een vonnis op tegenspraak uit te spreken waartegen de niet-verschenen partij geen verzet zal kunnen aantekenen. Het Hof onderzoekt de bepaling in die interpretatie.

B.4.1. Artikel 12 van de Grondwet verankert het beginsel van wettigheid en van voorzienbaarheid van de strafrechtspleging.

De vereiste van voorzienbaarheid van de strafrechtspleging waarborgt elke burger dat tegen hem enkel een opsporingsonderzoek, een gerechtelijk onderzoek en een vervolging kunnen worden ingesteld volgens een bij de wet vastgestelde procedure waarvan hij vóór de aanwending ervan kennis kan nemen.

B.4.2. De in het geding zijnde bepaling is van toepassing wanneer de strafrechter zich uitspreekt over de burgerlijke rechtsvordering. Zij heeft geen betrekking op het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk onderzoek of de strafvervolging. De waarborgen van wettigheid en van voorzienbaarheid van de strafrechtspleging zijn dus niet erop van toepassing.

B.5.1. Artikel 13 van de Grondwet bepaalt : « Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van de rechter die de wet hem toekent ».

Die bepaling impliceert een recht op toegang tot een bevoegde rechter.

Dat recht wordt eveneens gewaarborgd door artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, door artikel 14, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en door een algemeen rechtsbeginsel.

Het recht op toegang tot een rechter waarborgt de rechtsonderhorige de behandeling van zijn zaak door een onafhankelijke en onpartijdige rechter.

B.5.2. De in het geding zijnde bepaling beperkt de beoordelingsbevoegdheid van de rechter die uitspraak doet bij verstek door hem te gelasten de vorderingen of verweermiddelen van de verschijnende partij in te willigen, behalve wanneer de rechtspleging, die vorderingen of middelen strijdig zijn met de openbare orde. Het recht op toegang tot een onafhankelijke rechter is evenwel niet absoluut en kan worden beperkt om, meer bepaald, een goede rechtsbedeling en rechtszekerheid te waarborgen.

B.6.1. Zoals blijkt uit de in B.1.3 en B.1.4 geciteerde parlementaire voorbereiding, werd artikel 806 van het Gerechtelijk Wetboek verantwoord door de wil van de wetgever om een einde te maken aan een controverse in de rechtsleer en rechtspraak over de omvang van de bevoegdheden van een rechter die uitspraak doet bij verstek, en om discriminatie tussen rechtsonderhorigen te vermijden. De in het geding zijnde maatregel is pertinent ten opzichte van dat doel.

Het Hof dient nog te onderzoeken of de in het geding zijnde beperking geen onevenredige gevolgen heeft voor de niet-verschenen rechtsonderhorige.

B.6.2. Uit de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepaling blijkt dat de wetgever het aan de rechter die uitspraak doet bij verstek heeft overgelaten het begrip « openbare orde » nader in te vullen, begrip op grond waarvan hij kan weigeren de vorderingen of verweermiddelen van de verschijnende partij in te willigen : « In principe kan de rechter vrij bepalen wat van openbare orde is, maar het Hof van Cassatie heeft het laatste woord; bovendien is dit een evolutief concept en dient men dus de vrijheid aan de rechter te laten » (Parl. St., Kamer, 2014-2015, DOC 54-1219/005, pp. 100-101).

B.6.3. Daaruit blijkt eveneens dat de wetgever zich heeft afgevraagd welk gevolg dient te worden gegeven aan kennelijk buitensporige vorderingen in geval van verstek vanwege de verweerder : « [Een lid] komt terug op een voorbeeld van de voorzitter van de familierechtbank dat reeds hoger werd aangehaald : iemand met een inkomen van 1 100 € wordt gevraagd om een alimentatie te betalen van 1 000 €, hetgeen uiteraard overdreven is maar is dit dan van openbare orde ? De minister antwoordt dat waar staat dat de rechter ambtshalve moet optreden het gemakkelijk is. Daarnaast blijft er echter de open categorie ' openbare orde ' en wie weet zal het Hof van Cassatie - zoals in de jaren 60 toen het exorbitante strafbedingen strijdig achtte met de openbare orde - ooit zeggen dat het geschetste geval strijdig is met de openbare orde. Deze ruimte moet worden gelaten aan de rechtspraak » (ibid., p. 101).

B.7. Bij zijn arrest van 13 december 2016, dat in het verwijzingsarrest wordt geciteerd, heeft het Hof van Cassatie geoordeeld : « 4. Uit de wetgeschiedenis van deze bepaling volgt dat de wetgever het aan de rechter heeft overgelaten om het begrip openbare orde nader in te vullen. 5. Van openbare orde is datgene wat de essentiële belangen van de Staat of van de gemeenschap raakt of wat in het privaat recht de juridische grondslagen bepaalt waarop de economische of morele orde van de maatschappij berust.6. In de context van artikel 806 Gerechtelijk Wetboek is het inwilligen van een kennelijk ongegronde vordering of een kennelijk ongegrond verweer strijdig met de openbare orde. 7. De rechter bij verstek die de vorderingen of verweermiddelen van de verschijnende partij niet inwilligt, moet vaststellen dat het inwilligen ervan strijdig is met de openbare orde » (Cass., 13 december 2016, P.16.0421.N).

B.8.1. Uit het voorgaande volgt dat het begrip « openbare orde » dat voorkomt in artikel 806 van het Gerechtelijk Wetboek de rechter die uitspraak doet bij verstek toelaat een inwilliging te weigeren van de vorderingen waarvan hij vaststelt dat zij kennelijk ongegrond of kennelijk buitensporig zijn.

B.8.2. De in het geding zijnde bepaling doet derhalve niet op onevenredige wijze afbreuk aan het recht op toegang tot een rechter dat is gewaarborgd bij artikel 13 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

B.9.1. De inaanmerkingneming van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet leidt niet tot een andere conclusie.

B.9.2. Rekening houdend met hetgeen is vermeld in B.8.1, dient de prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 806 van het Gerechtelijk Wetboek schendt niet de artikelen 10, 11, 12 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 7 juni 2018.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, J. Spreutels

^