Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 01 april 2007
gepubliceerd op 12 april 2007

Koninklijk besluit betreffende de procedure voor en de praktische regels in verband met de werking van de Ethische Commissie voor het aanbieden van betalende diensten via elektronische-communicatienetwerken

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2007011144
pub.
12/04/2007
prom.
01/04/2007
ELI
eli/besluit/2007/04/01/2007011144/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 APRIL 2007. - Koninklijk besluit betreffende de procedure voor en de praktische regels in verband met de werking van de Ethische Commissie voor het aanbieden van betalende diensten via elektronische-communicatienetwerken


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het huidige ontwerp van koninklijk besluit dat U wordt voorgelegd is een tweede uitvoeringsbesluit van artikel 134, § 1 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie. Dit besluit heeft tot doel om, volgend op het koninklijk besluit betreffende de samenstelling van de Ethische Commissie voor het aanbieden van betalende diensten via elektronische-communicatienetwerken, de procedures die van toepassing zijn op deze Ethische Commissie uit te werken en enkele praktische regels omtrent de werking van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie in het algemeen vast te leggen.

Artikel 134 voorziet inderdaad in de oprichting van een Ethische Commissie voor het aanbieden van betalende diensten via elektronische-communicatienetwerken, die waakt over de naleving van een uit te vaardigen reglementaire Ethische Code.

De Ethische Code zelf is geroepen de aanbieding van zogenaamde « betalende diensten via elektronische-communicatienetwerken » te regelen. Met betalende diensten via elektronische-communicatienetwerken worden de diensten bedoeld, waarbij de oproeper niet enkel betaalt voor de communicatie maar ook voor de inhoud van het gesprek of de diensten die hij bekomt. Het gaat hier dus bijvoorbeeld om diensten aangeboden via SMS, MMS, 090x- en 077-nummers, die aangerekend worden aan een hoger tarief dan het tarief voor een nationale standaardcommunicatie.

Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 geeft enkele definities die nodig zijn voor een goed begrip van het besluit.

Voor wat betreft de toepassing van dit besluit en de later uit te vaardigen Ethische Code is het irrelevant of de dienstenaanbieder zelf de auteur is van de informatie, producten of diensten die aangeboden worden dan wel een derde persoon (een zogenaamde inhoudsleverancier) : enkel de dienstenaanbieder is ten aanzien van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie en voor wat betreft de naleving van de Ethische Code verantwoordelijk voor de informatie, producten en diensten die aangeboden worden en voor de vorm en de voorwaarden waaronder dit gebeurt. In principe wordt met de dienstenaanbieder de persoon geviseerd die de tussenschakel is tussen de inhoudsleverancier en de operator. Hij zorgt er met name voor dat het concept van de inhoudsleverancier via een aantal technische en administratieve stappen verricht ten opzichte van één of meerdere operatoren ten aanzien van het grote publiek gecommercialiseerd kan worden.

Niettegenstaande het voorgaande, kan de dienstenaanbieder in de praktijk ook de inhoud ontwikkeld hebben of kan de functie van dienstenaanbieder (en eventueel inhoudsleverancier) uitgeoefend worden door een operator (bv. wanneer een mobiele operator eigen beltonen commercialiseert). In dat laatste geval wordt de operator gelijkgesteld met een dienstenaanbieder.

De artikelen 2 tot 6 regelen enkele logistieke aspecten met betrekking tot de Ethische Commissie voor de telecommunicatie.

Hoofdstuk III (« Procedures ») voorziet conform artikel 134 van de wet betreffende de elektronische communicatie de procedures volgens de welke de Ethische Commissie voor de telecommunicatie kan gevat worden.

De Ethische Commissie voor de telecommunicatie kan gevat worden volgens een procedure van « gemeen recht », dat ruime termijnen voorziet voor het in staat stellen van de zaak (afdelingen 1 tot 3), of volgens een spoedprocedure (afdeling 4), die ingekorte termijnen van in staatsstelling voorziet omwille van het vermoede hoogdringend karakter van de zaak.

De artikelen 7 tot 11 handelen over de behandeling van klachten wegens de niet-naleving van de Ethische Code tot aan de sluiting van de debatten door de Ethische Commissie voor de telecommunicatie.

Artikel 7, § 1, voorziet dat een klacht kan ingediend worden door éénieder wiens belangen geschaad zijn of kunnen worden door een vermeende inbreuk op de Ethische Code. Deze bepaling is ruim. Niet alleen eindgebruikers maar ook met de dienstenaanbieder concurrerende ondernemingen kunnen om concurrentiele redenen een belang hebben bij het aanklagen van een inbreuk op de Ethische Code. Voorts is het niet noodzakelijk dat een inbreuk op de Ethische Code reeds (belangen)schade heeft veroorzaakt. Een mogelijkheid tot belangenschade volstaat (bv. wanneer een factuur, zoals achteraf blijkt, terecht niet betaald werd).

Artikel 7, § 3, voorziet dat het secretariaat kan nakijken of de klacht rechtstreeks in aanmerking kan komen om aan de correcte dienstenaanbieder gestuurd te worden, zodanig dat ook de behandeling ter zitting van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie vlot kan verlopen.

Indien dat niet het geval is, kan het secretariaat een eigen mini-instructie verrichten om te weten te komen wie - naar alle waarschijnlijkheid - de verantwoordelijke voor de feiten is.

In complexere gevallen kan het secretariaat ook beroep doen op de onderzoeksbevoegdheden van andere instanties, zoals bijvoorbeeld : - het Instituut, dat bijvoorbeeld via zijn dienst Nummering kan nagaan door wie een bepaalde nummercapaciteit wordt gebruikt; - de Algemene Directie Controle en Bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, die in het kader van de wetten van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument en 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij een aanzienlijke ervaring opgebouwd hebben in het onderzoek naar bijvoorbeeld internetdiallers; - de collega's 'premium rate regulatoren' in andere Lidstaten van de Europese Unie, in het bijzonder wanneer dienstenaanbieders van andere EU Lidstaten betrokken zijn bij de klacht.

Artikel 7, § 4, geeft aan de Ethische Commissie voor de telecommunicatie de taak om schriftelijke instructies aan het secretariaat te geven aangaande het parcours dat klachten die aan haar gericht worden moeten volgen. Deze instructies kunnen onder meer inhouden dat, wanneer er een alternatieve manier van geschillenregeling bestaat die door de Ethische Commissie voor de telecommunicatie als voldoende beschermend erkend wordt, er aan het secretariaat gevraagd wordt om deze klachten over te maken aan een contactpunt met het oog op een buitengerechtelijke en -administratiefrechtelijke geschillenregeling. Die instructies kunnen ook een onderscheid maken tussen het type van klachten dat bij de Ethische Commissie moet blijven en dat voor alternatieve geschillenregeling wordt overgemaakt, bijvoorbeeld op basis van het in betwisting zijnde bedrag, de hoedanigheid van de klager (bv. een consument versus een dienstenaanbieder die een klacht indient tegen een concurrende dienstenaanbieder) of de onderliggende materie (bv. een consumentenklacht van 'gemeen recht').

Artikel 7, § 5, voorziet dat het secretariaat van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie een kopie van de klacht die volgens de instructies van § 4 wel door de Ethische Commissie voor de telecommunicatie behandeld moet worden, de bewijsstukken en, in voorkomend geval de inlichtingen die het secretariaat heeft ingewonnen en/of het onderzoeksrapport van de hierboven vermelde instantie (« het dossier ») aan de geïdentificeerde vermoedelijke overtreder.

Vanaf de datum van de toezending van het dossier beschikt de dienstenaanbieder over een termijn van 20 dagen om een schriftelijk commentaar op de klacht en het dossier op te stellen en toe te zenden aan het secretariaat.

Het schriftelijke commentaar, evenals in voorkomend geval de bewijsstukken van de dienstenaanbieder en de inventaris ervan, dienen dus toegekomen te zijn bij het secretariaat binnen de 20 dagen na de toezending van het dossier omtrent de klacht, bij gebreke waarvan het schriftelijk commentaar niet in aanmerking zal genomen worden.

Artikel 8 voorziet dat het dossier van de dienstenaanbieder door tussenkomst van het secretariaat aan de klager wordt bezorgd zodanig dat deze laatste volledig op de hoogte is van het standpunt van de dienstenaanbieder.

Artikel 9 regelt de aanhangigmaking van de zaak op een zitting van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie. Omdat een zaak niet aanhangig gemaakt kan worden lopende de oproepingstermijn van de dienstenaanbieder en de klager voorzien in artikel 10, bepaalt het tweede lid van artikel 9 dat de zaak niet aanhangig gemaakt kan worden op een zitting die plaatsvindt binnen de tien dagen volgend op de datum van het verstrijken van de termijn voor de dienstenaanbieder om een schriftelijk commentaar in te dienen.

Artikel 10 bepaalt onder meer welke vermeldingen dienen opgenomen te worden in de oproepingsbrief voor een zitting van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie. De vermelding van het onderwerp van de zaak heeft tot doel aan de dienstenaanbieder duidelijk te maken over welke aangelegenheid de zitting, waarvoor hij is opgeroepen, handelt. Het is immers mogelijk dat er ten aanzien van een dienstenaanbieder verschillende parallelle procedures lopen zodat het gevaar zou kunnen bestaan dat hij niet weet voor welke inbreuk hij zich zal dienen te verantwoorden.

Artikel 11 bepaalt dat de behandeling van de zaak op de zitting start met een mondeling verslag door een door de voorzitter aangeduide verslaggever. In principe zou het hier moeten gaan om een lid van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie. Een regeling omtrent de aanduiding van de verslaggever kan het voorwerp uitmaken van het huishoudelijk reglement, dat bijvoorbeeld een beurtrol kan voorzien.

Artikel 12 voorziet dat de zaak geacht wordt op tegenspraak verlopen te zijn indien de geldig opgeroepen dienstenaanbieder niet ter zitting verschijnt en hij geen geldige reden voor zijn afwezigheid aan de Ethische Commissie voor de telecommunicatie heeft meegedeeld. Geldige redenen om niet te verschijnen zijn alle gevallen van bewezen overmacht in hoofde van de dienstenaanbieder. De Ethische Commissie voor de telecommunicatie oordeelt op discretionnaire wijze of de ingeroepen reden om niet te verschijnen geldig is. Verzet tegen een beslissing genomen in afwezigheid van de geldig opgeroepen dienstenaanbieder is niet mogelijk. Enkel een minnelijk verzoek tot intrekking van de genomen beslissing zou overeenkomstig de algemene beginselen van het administratief recht kunnen leiden tot de intrekking van de oude beslissing en het verlenen van een nieuwe beslissing.

De artikelen 13 tot 17 omschrijven de procedure waarin de Ethische Commissie voor de telecommunicatie zich 'rechtstreeks' uitspreekt over de naleving van de Ethische Code.

Indien een voorstel van vaststelling van een (vermoedelijke) inbreuk op de Ethische Code wordt aangenomen, overeenkomstig de regels in het huishoudelijk reglement, zendt het secretariaat de vaststelling aan de betrokken dienstenaanbieder, die standpunt kan innemen overeenkomstig de regels voorzien in de artikelen 14 tot 18.

Deze bepalingen zijn gelijkaardig aan de bepalingen opgenomen in de artikelen 7, § 5 tot en met 12. Voor commentaar op de artikelen 14 tot 18 kan dan ook mutatis mutandis verwezen worden naar hetgeen hierboven reeds gesteld werd omtrent de artikelen 7, § 5 tot 12.

De artikelen 19 tot 25 hebben betrekking op het verloop van de procedure die plaatsvindt na tussenkomst van de Ombudsdienst voor telecommunicatie. De Ombudsdienst is inderdaad bevoegd om klachten te behandelen en te bemiddelen tussen de eindgebruikers en een reeks van personen, opgesomd in artikel 43bis, § 1 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, waaronder operatoren en dienstenaanbieders, en kan een aanbeveling richten tot deze laatsten wanneer een minnelijke schikking niet kon worden bereikt.

Artikel 19, § 1, voorziet dat indien deze tussenkomst van de Ombudsdienst geen gunstig gevolg voor de klager kende, de Ombudsdienst de zaak bij de Ethische Commissie voor de telecommunicatie aanhangig kan maken voor een bindende beslissing.

Opnieuw verloopt de aanhangigmaking en de behandeling ervan tot aan het sluiten van de debatten op een gelijkaardige wijze als voorzien in de artikelen 7, § 5 tot 12 en 14 tot 18, met dien verstande dat de Ombudsdienst in de plaats van een lid van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie een mondeling verslag uitbrengt over de ganse zaak en dit omdat de Ombudsdienst geacht moet worden om het best vertrouwd te zijn met het verloop van het ganse dossier, gaande van de klacht bij de Ombudsdienst tot aan de zitting.

Artikel 26 voorziet in een spoedprocedure, die op eigen initiatief van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie opgestart kan worden of die kan aangevraagd worden door de klager in zijn klacht, wanneer een vermeende inbreuk op de Ethische Code een ernstig karakter vertoont en schade berokkent of dreigt te berokkenen aan een grote categorie van gebruikers. De vereiste dat de inbreuk op de Ethische Code een ernstig karakter dient te vertonen is bedoeld om te vermijden dat de spoedprocedure voor kleinere inbreuken wordt gebruikt.

Artikel 27 handelt over de vorm en de voorwaarden waarin een klacht volgens de spoedprocedure ingediend en behandeld wordt. De aanvraag van de spoedprocedure dient behoorlijk gemotiveerd te zijn. Vooraleer de Ethische Commissie voor de telecommunicatie uitspraak doet over de grond van de zaak, doet het een uitspraak over de ontvankelijkheid van het verzoek en de gegrondheid van de motieven die ingeroepen werden om de spoedprocedure aan te vangen.

De procedure die gevolgd wordt tijdens de spoedprocedure is beperkt in de tijd omwille van het vermoede hoogdringend karakter van de zaak. Zo beschikt de dienstenaanbieder over een termijn van vijf werkdagen om een schriftelijk commentaar of standpunt in te dienen. Teneinde de dienstenaanbieder niet voor onoverkomelijke antwoordtermijnen te stellen voorziet het onderhavige besluit in de toezending van het dossier zowel per aangetekend schrijven als per e-mail of per fax, bijvoorbeeld indien de stukken van het ganse dossier niet in elektronsiche vorm communiceerbaar zijn. Ook de oproeping van de partijen, wordt op deze wijze verricht, omdat het mogelijk is dat er tussen oproeping en zitting slechts een periode van drie werkdagen ligt.

Artikel 28 voorziet de vorm en de voorwaarden waaronder de Ethische Commissie voor de telecommunicatie zelf 'rechtstreeks' een spoedprocedure kan starten.

De artikelen 29 tot 34 leggen enkele regels vast met betrekking tot de beraadslaging en de uitspraak van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie.

Artikel 30, lid 2, voorziet dat de Ethische Commissie voor de telecommunicatie, ingeval van de toepassing van de spoedprocedure, uitspraak moet doen binnen de vijftien werkdagen te rekenen van de oproeping van de betrokken partijen.

Artikel 31 preciseert de regels met betrekking tot het quorum en de beraadslaging.

Artikel 32 handelt over hetgeen er met de beslissing gebeurt eens ze genomen werd. Het plaatsen van de beslissingen van de Ethische Commissie kan gebeuren op de website van het Instituut of een eigen site van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie, op kosten van het Instituut (aangezien dat valt onder de algemene functioneringskosten van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie die het Instituut conform artikel 4 voor zijn rekening neemt).

Artikel 33 handelt (in tegenstelling tot de algemene functioneringskosten) over de kosten die specifiek verbonden zijn aan de behandeling van het dossier. Indien de Ethische Commissie voor de telecommunicatie een sanctie uitspreekt, zijn de kosten die verbonden zijn aan de behandeling van het dossier, inclusief de kosten van het deskundigenonderzoek of het getuigenverhoor, ten laste van de gesanctioneerde dienstenaanbieder. Indien de Ethische Commissie voor de telecommunicatie de klacht onontvankelijk of ongegrond verklaart, hoeven de administratieve kosten niet te worden betaald.

Artikel 35 heeft betrekking op het verloop van een deskundigenonderzoek.

Het deskundigenonderzoek kan ambtshalve door de Ethische Commissie voor de telecommunicatie bevolen worden (§ 1) of op vraag van één of beide partijen toegestaan worden (§ 2).

De paragrafen 2 en 3 van artikel 35 hebben betrekking op de hypothese dat de partijen of één ervan een deskundigenonderzoek wensen. In dat geval moet door deze partij of door beide partijen een verzoek in die zin aan de Ethische Commissie voor de telecommunicatie voorgelegd worden. De Ethische Commissie voor de telecommunicatie beoordeelt dit verzoek op discretionaire wijze en staat een deskundigenonderzoek toe wanneer het dit nuttig acht.

De Ethische Commissie voor de telecommunicatie benoemt de deskundige.

De bepalingen van dit artikel laten de partijen evenwel vrij een deskundige voor te dragen. Indien het initiatief tot een deskundigenonderzoek uitgaat van de partijen of één ervan, en indien de partijen het erover eens zijn welke deskundige het best voor deze opdracht in aanmerking komt, zal de Ethische Commissie voor de telecommunicatie deze overeenkomst respecteren en de betreffende deskundige met de opdracht belasten. Dit is in overeenstemming met artikel 964, lid 1, van het Gerechtelijk Wetboek. Indien de partijen het niet eens zijn over de deskundige, of indien slechts één partij een deskundigenonderzoek wenst, beslist de Ethische Commissie voor de telecommunicatie evenwel autonoom welke deskundige zij benoemt.

Bij het benoemen van de deskundige en het bepalen van zijn opdracht stelt de Ethische Commissie voor de telecommunicatie eveneens een termijn vast binnen dewelke de deskundige zijn onderzoeksopdracht moet beëindigen en zijn verslag aan de Ethische Commissie voor de telecommunicatie moet bezorgen.

Paragraaf 4 schrijft een aantal regels voor omtrent het verloop van het deskundigenonderzoek. De taken van de deskundige worden niet strikt omschreven. Dit stelt de Ethische Commissie voor de telecommunicatie er toe in staat om de opdracht van de deskundige pragmatisch en op grond van de noodwendigheden van de voorgelegde problematiek te bepalen.

Paragraaf 5 bepaalt uitdrukkelijk dat de bevindingen van het deskundigenonderzoek louter als advies voor de Ethische Commissie voor de telecommunicatie gelden en derhalve niet bindend zijn voor de Ethische Commissie voor de telecommunicatie. De bevindingen zijn slechts één van de elementen die kunnen bijdragen tot de besluitvorming van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie. De bepaling van paragraaf 5 is analoog aan de wettelijke regeling van de gerechtelijke expertise, waarvan de conclusies eveneens slechts als advies voor de rechter gelden.

Artikel 36 regelt het verloop van het getuigenverhoor of het horen van iedere andere persoon (waaronder de partijen zelf) door de Ethische Commissie voor de telecommunicatie.

Net zoals het deskundigenonderzoek kan ook het getuigenverhoor ambtshalve bevolen worden of op verzoek van één of beide partijen. In dit laatste geval wordt het verzoek op een gelijkaardige wijze beoordeeld als ingeval van een verzoek tot deskundigenonderzoek.

De getuigenis en het horen van personen heeft de waarde van een inlichting. De bewijswaarde ervan wordt door de Ethische Commissie voor de telecommunicatie op vrije wijze beoordeeld, naast alle andere elementen van het dossier.

Artikel 37 bepaalt dat het tevens tot de bevoegdheid van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie behoort om, buiten een betwisting om, advies te verlenen over de interpretatie en de toepassing van de regels van de Ethische Code. Deze bevoegdheid om zich rechtstreeks (cfr. artikel 134, § 2, vierde lid) doch buiten een betwisting om, uit te spreken over de geoorloofdheid van een welbepaalde gedraging, wordt aan de Commissie toegekend omdat de Ethische Commissie voor de telecommunicatie zelf onmiddellijk na haar activering een ontwerp van Ethische Code zal opstellen en aan de Koning zal voorstellen. De Ethische Commissie voor de telecommunicatie is dan ook de geschikte instantie om een correcte interpretatie aan de Ethische Code te geven.

Artikel 38 voorziet in de mogelijkheid voor de Ethische Commissie voor de telecommunicatie om een huishoudelijk reglement vast te stellen. De onderwerpen die aan bod kunnen komen zijn bijvoorbeeld de regels in verband met het samenroepen van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie en de wijze waarop dit dient te gebeuren, afspraken over de verdeling van de taken tussen de leden van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie (bijvoorbeeld : wie is verslaggever ?) en nadere regels over het quorum en de wijze waarop de beraadslagingen plaatsvinden en beslissingen worden genomen.

Artikel 39 bepaalt dat de Ethische Commissie voor de telecommunicatie één van de overheden is die overeenkomstig artikel 2, § 1, van de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet maatregelen kan nemen tot beperking van het vrije verkeer van een dienst van de informatiemaatschappij geleverd door een in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigde dienstverlener. Het aanduiden van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie als een dergelijke overheid laat de Ethische Commissie toe om haar volle bevoegdheid op te nemen ten aanzien van aanbieders van betalende SMS'en, MMS'en, internetdiensten, enzovoort, die gevestigd zijn in andere lidstaten van de EU. Zonder deze aanduiding kan de Ethische Commissie voor de telecommunicatie haar handhavings- en sanctioneringbevoegdheden in het kader van artikel 134, § 3 van de wet betreffende de elektronische communicatie niet uitoefenen ten aanzien van de hierboven vermelde dienstenaanbieders.

Artikel 40 voorziet enkele maatregelen die ervoor zorgen dat buitenlandse dienstenaanbieder eveneens een redelijke periode krijgen om hun verdediging voor te bereiden.

De overige artikelen behoeven geen commentaar.

We hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN

ADVIES 42.279/4 VAN 5 MAART 2007 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 7 februari 2007 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken verzocht haar binnen een termijn van dertig dagen verlengd tot 16 maart 2007 (*), van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de procedure voor en de praktische regels in verband met de werking van de Ethische Commissie voor het aanbieden van betalende diensten via elektronische-communicatienetwerken", heeft het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, l°, van de gecoordineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoordineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Voorafgaande vormvereisten Artikel 134, § 1, tweede lid, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie luidt als volgt : « De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, de samenstelling en de duur van het mandaat van de leden van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie; alsmede de procedure en de praktische regels in verband met de werking van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie. » De rechtsgrond van de ontworpen tekst is grotendeels in die bepaling te vinden.

Krachtens die bepaling moet vooraf het advies van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (hierna te noemen "BIPT") worden ingewonnen.

In casu wordt in de aanhef van het ontworpen besluit verwezen naar "het advies van het Belgische Instituut voor postdiensten en telecommunicatie van 23 februari 2006". (*) Bij brief van 27 februari 2007.

Niet alleen is dat "advies" vrij oud, maar het document dat gevoegd is bij het dossier dat aan de afdeling wetgeving van de Raad van State is overgezonden, van het BIPT uitgaat en de datum van 23 februari 2006 draagt, kan niet worden beschouwd als het advies dat vereist is krachtens het artikel 134, § 1, tweede lid, waaraan hiervoor is herinnerd.

Met dat document immers wordt aan de Minister in kwestie een voorontwerp van besluit overgezonden dat door het BIPT is opgesteld.

Uit de bewoordingen die het BIPT in zijn brief gebruikt, blijkt dat dat ontwerp niet definitief is en dat het de bedoeling is dat het onderzocht en besproken wordt in de Ethische Commissie zelf wanneer ze daadwerkelijk zal zijn samengesteld en dat het BIPT pas na afloop van die besprekingen, wanneer de ontworpen tekst een "stabiel" karakter zal hebben verkregen, daarover zijn advies zal geven.

Naar aanleiding van vragen in dat verband heeft de gemachtigde van de minister het advies overgezonden dat het BIPT op 13 februari 2007 over de ontworpen tekst heeft uitgebracht.

Het is naar dit advies dat in de aanhef van het ontwerp moet worden verwezen en niet naar het document d.d. 23 februari 2006.

Voorts dient de steller van het ontwerp de ontworpen tekst opnieuw te onderzoeken in het licht van dat advies, dat gegeven is na de adviesaanvraag die op 8 februari 2007 aan de Raad van State is gericht.

Algemene opmerking.

De cadans van de procedure die bij de ontworpen tekst wordt ingevoerd, wordt aangegeven door vele termijnen waarbinnen documenten en verscheidene schriftelijke stukken moeten worden overgezonden aan de Ethische Commissie voor de telecommunicatie of aan personen die betrokken zijn in de procedure bij die Commissie.

Zo wordt in artikel 7, § 5, tweede lid, van het ontwerp het volgende bepaald : « Vanaf de datum van de toezending van het dossier beschikt de dienstenaanbieder over een termijn van 20 dagen om een schriftelijk standpunt op te stellen en toe te zenden aan het secretariaat. » Met het oog op de rechtszekerheid dient zo een bepaling te worden geredigeerd op basis van de theorie van de ontvangst (1).

Om de werkzaamheid van die procedure te garanderen en om te zorgen voor de dienstigheid van de termijnen die aan de onderscheiden betrokkenen worden toegestaan om mondeling of schriftelijk tussen te komen, zou het wellicht nuttig zijn om in alle gevallen waarin zulks mogelijk blijkt, gebruik te maken van de aangetekende zending, in voorkomend geval met ontvangstmelding.

Wat er ook van zij, gelet op de aard van de sector zou de steller van het ontwerp moeten aangeven welke elektronische-communicatieprocedés zekerheid bieden omtrent de uitwisseling van processtukken en de datum ervan.

Ten slotte moet de particulier die een klacht wenst in te dienen over de mogelijkheid beschikken om bij de indiening van zijn klacht voor de overzending van de stukken liever een procedure op papier te volgen.

Deze opmerking geldt mutatis mutandis voor de artikelen 8, 14, eerste lid, 20, tweede lid, 27, § 3, tweede lid, en 28, § 3, eerste lid, van het ontwerp.

De steller van het ontwerp dient het ontwerp opnieuw te bekijken in het licht van deze opmerking.

Bijzondere opmerkingen Dispositief Artikel 1 De voorliggende bepaling strekt ertoe de begrippen "betalende dienst via een elektronisch communicatienetwerk" en "dienstenaanbieder" te definiëren teneinde de werkingssfeer van het ontworpen besluit te omschrijven.

Zo een werkwijze kan niet worden aanvaard.

Uit artikel 134 van de voormelde wet van 13 juni 2005 vloeit immers voort dat de Ethische Commissie voor de telecommunicatie ermee belast is toe te zien op de naleving van de Ethische Code waarvan in paragraaf 2 van die bepaling sprake is en om in voorkomend geval wegens schending van die Code administratieve geldboetes of andere straffen op te leggen. (1) Arbitragehof, arrest 170/2003 van 17 december 2003 en nota met opmerkingen van J.-Fr. Van Drooghenbroeck, "Revirement spectaculaire : détermination de la date de notification par application de la théorie de la réception", JT, 2004, blz. 47, en recenter Arbitragehof, arrest 43/2006 van 15 maart 2006, B.10 tot B.12.

In artikel 134 wordt overigens aangegeven welke personen zich aan de Ethische Code moeten houden, namelijk "de personen die betalende diensten via elektronische communicatienetwerken aanbieden".

Wanneer de Koning ter uitvoering van artikel 134, § 1, eerste lid, tweede zin, van de voornoemde wet van 13 juni 2005 de procedure en de praktische regels in verband met de werking van de Ethische Commissie bepaalt, is het Hem niet toegestaan het wettelijk begrip "betalende dienst via een elektronisch communicatienetwerk" en "dienstenaanbieder" te definiëren, noch om zodoende de werkingssfeer van de ontworpen tekst te definiëren of te omschrijven.

Artikel 1 van het ontwerp dient te vervallen.

Deze opmerking geldt mutatis mutandis eveneens voor artikel 41 van het ontwerp.

Artikel 2 In artikel 2, tweede lid, van de ontworpen tekst komt het voornemen tot uiting om sommige wetsbepalingen op te heffen.

Noch artikel 134, § 1, van de voormelde wet van 13 juni 2005, noch artikel 2, § 1, van de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, die in de ontworpen tekst als rechtsgrond worden aangegeven, machtigen de Koning om zulks te doen.

De gemachtigde van de Minister is het ermee eens dat het tweede lid dient te vervallen.

Artikel 7 Artikel 7, § 4, eerste en tweede lid, van het ontwerp luidt als volgt : « De Ethische Commissie voor de telecommunicatie kan aan het secretariaat instructies geven over de manier waarop klachten gericht aan de Ethische Commissie voor de telecommunicatie behandeld moeten worden.

Deze instructies kunnen onder meer inhouden dat het secretariaat de categorieën van klachten die de Ethische Commissie voor de telecommunicatie omschrijft overmaakt aan een contactpunt met het oog op het afhandelen van de klacht buiten iedere administratiefrechterlijke of gerechtelijke procedure op basis van een gedragscode erkend door de Ethische Commissie voor de telecommunicatie. [...] ».

In verband met die bepalingen wordt in het verslag aan de Koning het volgende uiteengezet : « Artikel 7, § 4, geeft aan de Ethische Commissie voor de telecommunicatie de taak om schriftelijke instructies aan het secretariaat te geven aangaande het parcours dat klachten die aan haar gericht worden moeten volgen. Deze instructies kunnen onder meer inhouden dat, wanneer er een alternatieve manier van geschillenregeling bestaat die door de Ethische Commissie voor de telecommunicatie als voldoende beschermend erkend wordt, er aan het secretariaat gevraagd wordt om deze klachten over te maken aan een contactpunt met het oog op een buitengerechtelijke en administratiefrechtelijke geschillenregeling. Die instructies kunnen ook een onderscheid maken tussen het type van klachten dat bij de Ethische Commissie moet blijven en dat voor alternatieve geschillenregeling wordt overgemaakt, bijvoorbeeld op basis van het in betwisting zinde bedrag, de hoedanigheid van de klager (bv. een consument versus een dienstenaanbieder die een klacht indient tegen een concurrende dienstenaanbieder) of de onderliggende materie (bv. een consumentenklacht van "gemeen recht") ».

In het licht van de eigen bewoordingen van de voorliggende bepaling en van de uitleg die in het verslag aan de Koning wordt verstrekt, geeft die bepaling aanleiding tot de volgende opmerking.

In wezen draagt artikel 134 van de voornoemde wet van 13 juni 2005 de Ethische Commissie op zich uit te spreken over de naleving van de Ethische Code door personen die betaaldiensten via elektronische communicatienetwerken aanbieden, zulks hetzij naar aanleiding van een klacht van een betrokkene, hetzij naar aanleiding van de constatering van een overtreding van de Ethische Code, en in dat kader, administratieve geldboetes op te leggen.

In die bepaling wordt geen enkel onderscheid gemaakt naargelang van het "in betwisting zijnde" bedrag, de hoedanigheid van de klager of de onderliggende materie. Bovendien biedt die bepaling de Commissie niet de mogelijkheid om onderscheiden te maken op basis van een van die criteria of van andere criteria.

Voor alle kwesties die krachtens het voormelde artikel 134 tot de bevoegdheid van de Commissie behoren, staat het bijgevolg niet aan de Koning om de Commissie te machtigen om, op basis van een van de criteria waaraan hiervoor is herinnerd of op basis van enig ander criterium, het dossier aan welke andere instantie ook over te zenden.

De ontworpen bepaling dient te vervallen.

Artikel 8 De woorden "in artikel 10, § 5, tweede lid" moeten vervangen worden door de woorden "in artikel 7, § 5, tweede lid".

Artikel 12 Artikel 12, tweede lid, van het ontwerp bepaalt dat indien de klager niet ter zitting verschijnt, de Commissie "uitspraak" doet op basis van de geschreven klacht en van andere stukken.

Aangezien artikel 134, § 2, vijfde lid, van de voornoemde wet van 13 juni 2005 uitdrukkelijk bepaalt dat de Ethische Commissie voor de telecommunicatie beslissingen neemt die gemotiveerd moeten zijn en openbaar moeten worden gemaakt, is het dat begrip dat gebezigd moet worden in de ontworpen bepaling.

Dezelfde opmerking geldt voor het opschrift van hoofdstuk IV van het ontworpen besluit.

Artikelen 19 tot 25 Bij de voorliggende bepalingen wordt een procedure ingevoerd die volgt op het optreden van de ombudsdienst voor telecommunicatie.

Uit de ontworpen bepalingen blijkt dat wanneer het dossier betreffende de klacht die door de belanghebbende bij de voornoemde ombudsdienst is ingediend zonder gunstig gevolg voor de klager is afgesloten, de ombudsdienst zelf de Ethische Commissie kan adiëren met een akte die onder meer "de omschrijving van de vermeende inbreuk op de Ethische Code" bevat. In het verdere verloop van de procedure zijn de ombudsdienst en de betrokken dienstenaanbieder de enige "partijen" die kunnen optreden.

Dat heeft tot gevolg dat de ombudsdienst eigenlijk in zekere zin handelt als klager à charge, en aldus een specifieke bevoegdheid om de Ethische Commissie voor de telecommunicatie te adiëren toegewezen krijgt.

Zulk een werkwijze komt erop neer dat de ombudsdienst een nieuwe taak krijgt, die valt buiten de taken die de wetgever hieraan bij artikel 43bis van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven heeft toevertrouwd.

De ontworpen regeling moet dienovereenkomstig worden herzien.

Artikel 26 De nadere regels volgens welke de Ethische Commissie voor telecommunicatie kan besluiten op eigen initiatief een spoedprocedure op te starten, vormen een hoofdbestanddeel van de procedure vóór de genoemde Commissie. Ze kunnen niet aangemerkt worden als detailkwesties.

Ze mogen dus niet vastgesteld worden in het huishoudelijk reglement van de Commissie, genoemd in artikel 38 van het ontworpen besluit, maar moeten bepaald worden door de Koning.

Artikel 27 De vraag rijst of in artikel 27, § 5, van het ontwerp niet ook voorzien moet worden in oproeping voor de zitting bij fax.

Artikel 28 Gezien het afwijkende spoedeisende karakter van de procedure die bij de ontworpen regeling wordt ingevoerd, waarbij in uiterst korte termijnen wordt voorzien, zou het voorliggende artikel 28, § 2, in overeenstemming met wat bepaald wordt in artikel 27, § 1, eerste lid, 4°, van het ontwerp en ter wille van de eerbiediging van het beginsel van gelijkheid van de verschillende aanbidders van betaaldiensten waarop de Ethische Code van toepassing is, aangevuld moeten worden zodat de "vaststelling volgens de spoedprocedure" "een uiteenzetting (bevat) van de redenen waarom het beroep op de spoedprocedure gerechtvaardigd is".

Artikel 34 Het tweede lid van artikel 34 van het ontwerp bepaalt het volgende : « Indien de dienstenaanbieder niet uit eigen beweging overgaat tot uitvoering van de beslissing van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie, kan het secretariaat het Instituut vragen de uitgesproken boetes en opgelegde procedurekosten in te vorderen of de overige door de Ethische Commissie voor de telecommunicatie opgelegde maatregelen ten uitvoer te leggen. » In deze bepaling wordt niet gepreciseerd hoe het Instituut de boetes en de procedurekosten moet invorderen, of hoe het de overige maatregelen die door de Commissie opgelegd zijn ten uitvoer moet leggen, en in het verslag aan de Koning wordt daarover nergens uitleg gegeven.

Zelfs los van die vragen moet erop worden gewezen dat zulk een bepaling, die inhoudt dat gebruik wordt gemaakt van middelen tot gedwongen tenuitvoerlegging, een uitdrukkelijke en nauwkeurige rechtsgrond behoeven.

In casu levert geen enkele van de bepalingen die het ontworpen besluit als rechtsgrond opgeeft, net zomin als een van de wetsbepalingen genoemd in de uitleg die daarover door de gemachtigde van de minister is bezorgd, zulk een rechtsgrond op voor de voorliggende bepaling.

Het tweede lid van de voorliggende bepaling moet vervallen.

Artikel 37 De bevoegdheden toegekend aan de Ethische Commissie voor de telecommunicatie, die bepaald zijn in artikel 134 van de voornoemde wet van 13 juni 2005, omvatten niet de bevoegdheid om zich bij wege van advies op abstracte wijze uit te spreken over de vraag of een gedraging al of niet in overeenstemming is met de Ethische Code voor de telecommunicatie, noch de bevoegdheid om zulke adviezen te publiceren, laat staan op kosten van het BIPT. Er is dus geen rechtsgrond voorhanden voor het voorliggende artikel.

Het moet bijgevolg vervallen.

Artikel 39 In artikel 39 van het ontwerp staat dat de Ethische Commissie voor de telecommunicatie een overheid is die maatregelen kan nemen tot beperking van het vrije verkeer van een dienst van de informatiemaatschappij geleverd door een in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigde dienstverlener, in de zin van artikel 2, § 1, van de voornoemde wet van 11 maart 2003 als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Zodoende wil deze bepaling de machtiging die bij artikel 2, § 1, van de voornoemde wet van 11 maart 2003 aan de Koning is verleend, ten uitvoer leggen.

Die machtiging wordt evenwel niet volledig ten uitvoer gelegd.

Het voornoemde artikel 2, § 1, machtigt de Koning immers niet alleen om de overheden aan te wijzen die specifieke maatregelen mogen nemen tot beperking van het vrije verkeer van bepaalde diensten, maar ook om de nadere regels vast te stellen volgens welke de overheden die door de Koning worden aangewezen die maatregelen mogen nemen.

In de ontworpen bepaling worden zulke nadere regels niet gegeven.

Ze moet dienovereenkomstig worden herzien en, vermits ze een andere strekking heeft, in een afzonderlijk besluit worden opgenomen.

Artikel 41 Verwezen wordt naar de opmerking betreffende artikel 1 van de ontworpen regeling.

De kamer was samengesteld uit : de heren : Ph. Hanse, kamervoorzitter;

P. Liénardy, J. Jaumotte, staatsraden;

C. Gigot, griffier.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr. A. Vagman, auditeur.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, Ph. Hanse.

1 APRIL 2007. - Koninklijk besluit betreffende de procedure voor en de praktische regels in verband met de werking van de Ethische Commissie voor het aanbieden van betalende diensten via elektronische-communicatienetwerken ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, inzonderheid op artikel 134, § 1;

Gelet op de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, inzonderheid op artikel 2, § 1;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 7 februari 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 7 februari 2007;

Gelet op het advies van het Belgische Instituut voor postdiensten en telecommunicatie van 13 februari 2007;

Gelet op het advies 42.279/4 van de Raad van State, gegeven op 5 maart 2007 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken en van onze Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « betalende dienst via een elektronisch-communicatienetwerk » : de dienst die via apparatuur aangesloten op een elektronisch-communicatienetwerk de oproeper de mogelijkheid biedt informatie te verkrijgen, informatie terug te sturen, in contact te treden met andere gebruikers van de informatiedienst, toegang te krijgen tot spelletjes of andere voordelen of betalingen uit te voeren voor producten of diensten die worden geleverd tijdens de oproep of als direct gevolg hiervan, tegen betaling van een vergoeding die hoger is dan de prijs die de oproeper gewoonlijk betaalt voor het transport van zijn oproep;2° « dienstenaanbieder » : persoon die een overeenkomst gesloten heeft met een operator met het oog op het aanbieden van een betalende dienst via een elektronisch communicatienetwerk;een operator die in eigen naam en voor eigen rekening een betalende dienst via een elektronisch-communicatienetwerk aanbiedt wordt voor toepassing van dit besluit gelijkgesteld met een dienstenaanbieder; HOOFDSTUK II. - Zetel en functioneringskosten van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie - Organisatie van het secretariaat van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie

Art. 2.De Ethische Commissie voor het aanbieden van betalende diensten via elektronische communicatienetwerken, hierna « de Ethische Commissie voor de telecommunicatie » genoemd, heeft haar zetel op het Instituut.

Art. 3.De Raad van het Instituut duidt een secretaris aan die het secretariaat waarneemt van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie en een plaatsvervangende secretaris.

De secretaris en de plaatsvervangende secretaris zijn personeelsleden van het Instituut.

De beslissing tot aanduiding van de secretaris en de plaatsvervangende secretaris wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Art. 4.Aan de voorzitter, leden en plaatsvervangende leden van de Commissie, die geen lid zijn van het Rijkspersoneel in de zin bepaald door het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende statuut van het Rijkspersoneel, wordt, per vergadering die minstens twee en een half uur duurt, een presentiegeld toegekend waarvan het bedrag vastgesteld is als volgt : - 125 EUR aan de voorzitter, - 12,5 EUR aan de leden en plaatsvervangende leden.

Art. 5.§ 1. Aan de voorzitter, leden en plaatsvervangende leden van de Commissie die buiten de Brusselse agglomeratie wonen, worden de reiskosten terugbetaald die zij werkelijk hebben gedragen om zich van hun woonplaats naar de plaats van de vergadering te begeven. § 2. De terugbetaling van de reiskosten gebeurt in overeenkomst met de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. De leden van de Commissie hebben de toelating om hun eigen voertuig te gebruiken teneinde zich te begeven naar de plaats waar de vergadering wordt gehouden.

De personen die geen deel uitmaken van de Administratie worden gelijkgesteld aan ambtenaren met een graad die in de rangen 15 tot 17 is ingedeeld voor de terugbetaling van de reiskosten.

Art. 6.De algemene functioneringskosten van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie vallen ten laste van het Instituut. HOOFDSTUK III. - Procedures Afdeling 1. - Procedure op grond van een klacht

Art. 7.§ 1. Eenieder wiens belangen geschaad zijn of kunnen worden door een vermeende inbreuk op de Ethische Code kan een klacht indienen bij de Ethische Commissie voor de telecommunicatie. § 2. De klacht bevat minstens : 1° de naam en het adres van de klager;2° een omschrijving van de feiten die toelaat om een mogelijke inbreuk op de Ethische Code vast te stellen;3° de handtekening van de klager of van diensraadsman of vertegenwoordiger die daartoe op geldige wijze volmacht heeft. De klager voegt bij zijn klacht alle bewijsstukken waarop hij zich beroept. § 3. Na ontvangst van de klacht kijkt het secretariaat na of voldaan is aan de voorwaarden van § 2 en onderzoekt het of de vermoedelijke overtreders correct geïdentificeerd werden dan wel of zij op basis van de klacht en de bewijsstukken kunnen geïdentificeerd worden.

Indien dit niet het geval is, kan het secretariaat alle nuttige acties ondernemen en inlichtingen inwinnen die toelaten het dossier te vervolledigen.

Om het dossier te vervolledigen kan het secretariaat ook een verzoek tot onderzoek richten aan de volgende instanties : 1° het Instituut;2° de federale overheidsdiensten die belast zijn met de bescherming van de consument;3° de regulatoren van betalende diensten via elektronische-communicatienetwerken in andere Lidstaten van de Europese Unie. § 4. De Ethische Commissie voor de telecommunicatie kan aan het secretariaat instructies geven over de manier waarop klachten gericht aan de Ethische Commissie voor de telecommunicatie behandeld moeten worden.

Deze instructies kunnen onder meer inhouden dat het secretariaat de categorieën van klachten die de Ethische Commissie voor de telecommunicatie omschrijft overmaakt aan een contactpunt met het oog op het vooronderzoek van de klacht en het verlenen van een advies over de klacht buiten iedere administratiefrechtelijke of gerechtelijke procedure op basis van een gedragscode erkend door de Ethische Commissie voor de telecommunicatie.

De instructies worden gepubliceerd op de website waarop het publiek geïnformeerd wordt over de manier waarop men een individuele klacht kan indienen bij de Ethische Commissie voor de telecommunicatie en in een brochure die dezelfde functie heeft. § 5. Indien de klacht niet valt onder de categorieën van klachten bedoeld in § 4, tweede lid, en het dossier volledig is, zendt het secretariaat per aangetekend schrijven een kopie van het dossier aan de betrokken dienstenaanbieder.

Vanaf de datum van de ontvangst van het dossier beschikt de dienstenaanbieder over een termijn van 20 dagen om een schriftelijk verweer op te stellen en toe te zenden aan het secretariaat.

De dienstenaanbieder voegt bij zijn schriftelijk verweer alle bewijsstukken waarop hij zich beroept en een inventaris van de neergelegde stukken.

Art. 8.Na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 7, § 5, tweede lid, zendt het secretariaat een kopie van het dossier van de dienstenaanbieder aan de klager.

Art. 9.Na de toezending van het dossier van de dienstenaanbieder aan de klager maakt het secretariaat de zaak aanhangig op de eerstvolgende vrije zitting van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie.

De zaak kan evenwel niet aanhangig gemaakt worden op een zitting die plaatsvindt binnen de tien dagen volgend op het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 7, § 5, tweede lid.

Art. 10.De klager en de betrokken dienstenaanbieder worden minstens tien dagen voor de datum van de zitting per aangetekend schrijven uitgenodigd om te verschijnen op de zitting van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie.

De oproeping vermeldt de datum, het uur en de plaats van de zitting en het onderwerp van de zaak.

Art. 11.Op de zitting brengt een door de voorzitter van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie aangeduide verslaggever mondeling verslag uit over de zaak.

De klager en de dienstenaanbieder kunnen desgewenst hun standpunt mondeling toelichten.

Zowel de klager als de dienstenaanbieder kunnen zich laten vertegenwoordigen door een raadsman of door een ander persoon, die daartoe op geldige wijze is gevolmachtigd.

Art. 12.Indien de dienstenaanbieder niet ter zitting verschijnt hoewel hij geldig werd opgeroepen en hij geen geldige reden voor zijn afwezigheid kan laten gelden, oordeelt de Ethische Commissie voor de telecommunicatie over de zaak alsof de dienstenaanbieder ter zitting aanwezig is.

Indien de klager niet ter zitting verschijnt, doet de Commissie uitspraak op basis van de geschreven klacht, de ingediende stukken en, in voorkomend geval, de inlichtingen die het secretariaat heeft ingewonnen en/of het onderzoeksrapport van de instanties vermeld in artikel 7, § 3, derde lid. Afdeling 2. - Procedure op eigen initiatief

Art. 13.§ 1. De Ethische Commissie voor de telecommunicatie kan, volgens de nadere regels vastgelegd in het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 38, op eigen initiatief een procedure tegen een dienstenaanbieder opstarten.

Deze procedure wordt aangevat door het versturen per aangetekend schrijven van een vaststelling van een prima facie inbreuk op de Ethische Code, hierna "de vaststelling" genoemd, aan de dienstenaanbieder. § 2. De vaststelling bevat : 1° de dag, de maand en het jaar;2° de naam en het adres van de geviseerde dienstenaanbieder;3° de omschrijving van de feiten die een prima facie inbreuk op de Ethische Code vormen;4° de omschrijving van de vermeende inbreuk op de Ethische Code;5° de handtekening van de voorzitter van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie;6° de stukken die de vaststelling staven;7° een inventaris van de stavingsstukken.

Art. 14.Vanaf de datum van de ontvangst van de vaststelling beschikt de dienstenaanbieder over een termijn van 20 dagen om een schriftelijk verweer op de vaststelling op te stellen en toe te zenden aan het secretariaat.

De dienstenaanbieder voegt bij zijn schriftelijk verweer alle bewijsstukken waarop hij zich beroept en een inventaris van de neergelegde stukken.

Art. 15.Na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 14, eerste lid, maakt het secretariaat de zaak aanhangig op de eerstvolgende vrije zitting van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie.

De zaak kan evenwel niet aanhangig gemaakt worden op een zitting die plaatsvindt binnen de tien dagen volgend op het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 14, eerste lid.

Art. 16.De betrokken dienstenaanbieder wordt minstens tien dagen voor de datum van de zitting per aangetekend schrijven uitgenodigd om te verschijnen op de zitting van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie.

De oproeping vermeldt de datum, het uur en de plaats van de zitting en het onderwerp van de zaak.

Art. 17.Op de zitting brengt een door de voorzitter van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie aangeduide verslaggever mondeling verslag uit over de zaak.

De dienstenaanbieder krijgt de gelegenheid om zijn standpunt mondeling toe te lichten.

De dienstenaanbieder kan zich laten vertegenwoordigen door een raadsman of door een ander persoon, die daartoe op geldige wijze is gevolmachtigd.

Art. 18.Indien de dienstenaanbieder niet ter zitting verschijnt hoewel hij geldig werd opgeroepen en hij geen geldige reden voor zijn afwezigheid kan laten gelden, oordeelt de Ethische Commissie voor de telecommunicatie over de zaak alsof de dienstenaanbieder ter zitting aanwezig is. Afdeling 3. - Procedure na tussenkomst van de Ombudsdienst

voor telecommunicatie

Art. 19.§ 1. Nadat zijn tussenkomst overeenkomstig hetgeen is voorzien in artikel 43bis van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige overheidsbedrijven, met betrekking tot een dossier dat valt onder het toepassingsgebied van de Ethische Code zonder gunstig gevolg voor de klager is afgesloten, kan de ombudsdienst voor de telecommunicatie overeenkomstig artikel 134, § 2 voorlaatste lid van de wet het dossier aanhangig maken bij de Ethische Commissie voor telecommunicatie. § 2. De aanhangigmaking bevat minstens : 1° de dag, de maand en het jaar;2° de naam en het adres van de geviseerde dienstenaanbieder;3° de omschrijving van de vermeende inbreuk op de Ethische Code;4° de handtekening van de ombudsman voor telecommunicatie;5° de stukken van het dossier van de ombudsdienst voor telecommunicatie.

Art. 20.Na ontvangst van de aanhangigmaking zendt het secretariaat een kopie van het dossier aan de betrokken dienstenaanbieder.

Vanaf de datum van de ontvangst van het dossier beschikt de dienstenaanbieder over een termijn van 20 dagen om een schriftelijk verweer op te stellen en toe te zenden aan het secretariaat.

De dienstenaanbieder voegt bij zijn schriftelijk verweer alle bewijsstukken waarop hij zich beroept en een inventaris van de neergelegde stukken.

Art. 21.Na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 20, tweede lid, zendt het secretariaat een kopie van het dossier van de dienstenaanbieder aan de ombudsdienst voor telecommunicatie.

Art. 22.Na de toezending van het dossier van de dienstenaanbieder aan de ombudsdienst voor Telecommunicatie maakt het secretariaat de zaak aanhangig op de eerstvolgende vrije zitting van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie.

De zaak kan evenwel niet aanhangig gemaakt worden op een zitting die plaatsvindt binnen de tien dagen volgend op het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 20, tweede lid.

Art. 23.De betrokken dienstenaanbieder en de ombudsdienst voor telecommunicatie worden minstens tien dagen voor de datum van de zitting uitgenodigd op de zitting van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie.

De oproeping van de dienstenaanbieder wordt verstuurd per aangetekend schrijven.

De oproeping vermeldt de datum, het uur en de plaats van de zitting, en het onderwerp van de zaak.

Art. 24.Op de zitting brengt de ombudsdienst voor telecommunicatie mondeling verslag uit over de zaak.

De dienstenaanbieder krijgt de gelegenheid zijn standpunt mondeling toe te lichten.

De dienstenaanbieder kan zich laten vertegenwoordigen door een raadsman of door een ander persoon, die daartoe op geldige wijze is gevolmachtigd.

Art. 25.Indien de dienstenaanbieder niet ter zitting verschijnt hoewel hij geldig werd opgeroepen en hij geen geldige reden voor zijn afwezigheid kan laten gelden, oordeelt de Ethische Commissie voor de telecommunicatie over de zaak alsof de dienstenaanbieder ter zitting aanwezig is.

Indien de ombudsdienst voor telecommunicatie niet aanwezig kan zijn ter zitting, doet de Commissie uitspraak op basis van de aanhangigmaking. Afdeling 4. - Spoedprocedure

Art. 26.Wanneer een vermeende inbreuk op de Ethische Code een ernstig karakter vertoont en schade veroorzaakt of dreigt te veroorzaken aan een grote groep van eindgebruikers, kan een spoedprocedure gestart worden.

De spoedprocedure wordt opgestart op initiatief van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie of aangevraagd door de klager in zijn klacht.

Art. 27.§ 1. De klacht waarin om een spoedprocedure wordt gevraagd bevat minstens : 1° de naam, het adres en het e-mailadres van de klager;2° de identiteit van de geviseerde dienstenaanbieder;3° een omschrijving van de vermeende inbreuk op de Ethische Code, met opgave van de bepalingen van de Ethische Code die volgens de klager werden geschonden;4° een uiteenzetting van de redenen waarom het beroep op de spoedprocedure gerechtvaardigd is;5° de handtekening van de klager of van diens advocaat. De klager voegt bij zijn klacht alle bewijsstukken waarop hij zich beroept. § 2. Na ontvangst van de klacht kijkt het secretariaat na of de vermeldingen voorzien in § 1 in de klacht voorkomen.

Het secretariaat onderzoekt tevens of de vermoedelijke overtreder(s) correct geïdentificeerd werden.

Indien dit niet het geval is, kan het secretariaat alle nuttige acties ondernemen en inlichtingen inwinnen die toelaten het dossier te vervolledigen.

Om het dossier te vervolledigen kan het secretariaat ook een verzoek tot onderzoek richten aan de instanties vermeld in artikel 7, § 3. § 3. Indien het dossier volledig is, zendt het secretariaat per aangetekend schrijven en per e-mail of per fax, indien het dossier niet per e-mail kan worden verzonden, een kopie van dossier aan de betrokken dienstenaanbieder.

Vanaf de datum van de ontvangst van het dossier beschikt de dienstenaanbieder over een termijn van vijf werkdagen om een schriftelijk verweer op te stellen en toe te zenden aan het secretariaat.

De dienstenaanbieder voegt bij zijn schriftelijk verweer alle stukken waarop hij zich beroept en een inventaris van de neergelegde stukken.

Na het verstrijken van de termijn, bedoeld in het tweede lid, zendt het secretariaat een kopie van het dossier van de dienstenaanbieder aan de klager. § 4. Samen met de toezending van het dossier van de dienstenaanbieder aan de klager maakt het secretariaat de zaak, naargelang de omstandigheden, aanhangig op de eerstvolgende zitting van de Ethische Commissie of op een buitengewone zitting.

De zaak kan evenwel niet aanhangig gemaakt worden op een zitting die plaatsvindt binnen de drie werkdagen volgend op het verstrijken van de termijn, bedoeld in § 3, tweede lid. § 5. De klager en de betrokken dienstenaanbieder worden minstens drie werkdagen voor de datum van de zitting per aangetekend schrijven en per e-mail of per fax, indien de uitnodiging niet per e-mail kan worden verzonden uitgenodigd om te verschijnen op de zitting van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie.

De oproeping bevat de vermeldingen, voorgeschreven bij artikel 10, tweede lid. § 6. Op de zitting wordt de procedure beschreven in artikel 11 gevolgd.

Art. 28.§ 1. De spoedprocedure opgestart op initiatief van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie wordt aangevat door het versturen per aangetekend schrijven en per e-mail of per fax, indien het dossier niet per e-mail kan worden verzonden, van een vaststelling van een prima facie inbreuk op de Ethische Code, hierna "de vaststelling volgens de spoedprocedure" genoemd, aan de dienstenaanbieder. § 2. De vaststelling volgens de spoedprocedure bevat : 1° de dag, de maand en het jaar;2° de naam en het adres van de geviseerde dienstenaanbieder;3° de omschrijving van de feiten die een prima facie inbreuk op de Ethische Code vormen;4° de omschrijving van de vermeende inbreuk op de Ethische Code met opgave van de bepalingen van de Ethische Code die volgens de Ethische Commissie voor de telecommunicatie werden geschonden;5° een uiteenzetting van de redenen waarom het beroep op de spoedprocedure gerechtvaardigd is;6° de stukken die de vaststelling staven;7° een inventaris van de stavingstukken. § 3. Vanaf de datum van de ontvangst van de vaststelling volgens de spoedprocedure beschikt de dienstenaanbieder over een termijn van vijf werkdagen om een schriftelijk verweer op de vaststelling op te stellen en toe te zenden aan het secretariaat.

De dienstenaanbieder voegt bij zijn schriftelijk verweer alle bewijsstukken waarop hij zich beroept en een inventaris van de neergelegde stukken. § 4. Na het verstrijken van de termijn, bedoeld in § 3, eerste lid, maakt het secretariaat, naargelang de omstandigheden, de zaak aanhangig op de eerstvolgende zitting van de Ethische Commissie voor telecommunicatie of een buitengewone zitting.

De zaak kan evenwel niet aanhangig gemaakt worden op een zitting die plaatsvindt binnen de drie werkdagen volgend op het verstrijken van de termijn, bedoeld in § 3, eerste lid. § 5. De betrokken dienstenaanbieder wordt minstens drie werkdagen voor de datum van de zitting per aangetekend schrijven en per faxschrijven uitgenodigd om te verschijnen op de zitting van de Ethische Commissie voor telecommunicatie.

De oproeping vermeldt de datum, het uur en de plaats van de zitting, en het onderwerp van de zaak.

Op de zitting wordt de procedure beschreven in artikel 17 gevolgd.

Art. 29.Indien de dienstenaanbieder niet ter zitting verschijnt hoewel hij geldig werd opgeroepen en hij geen geldige reden voor zijn afwezigheid kan laten gelden, oordeelt de Ethische Commissie voor de telecommunicatie over de zaak alsof de dienstenaanbieder ter zitting aanwezig is.

Indien de klager niet ter zitting verschijnt, doet de Commissie uitspraak op basis van de geschreven klacht, de ingediende stukken en, in voorkomend geval, de inlichtingen die het secretariaat heeft ingewonnen en/of het onderzoeksrapport van de instanties vermeld in art. 7, § 3, derde lid. HOOFDSTUK IV. - Beraadslaging en uitspraak

Art. 30.De Ethische Commissie voor de telecommunicatie doet uitspraak na de verschenen partijen gehoord te hebben, na kennis genomen te hebben van het dossier en de eventueel vereiste adviezen en na beraadslaging overeenkomstig artikel 31.

Indien toepassing gevraagd werd van de spoedprocedure doet de Ethische Commissie voor de telecommunicatie uitspraak ten laatste vijftien werkdagen volgend op de oproeping van de betrokken partijen. De Ethische Commissie voor de telecommunicatie wijst de klacht af indien de voorwaarden voor een beroep op de spoedprocedure vermeld in artikel 27, § 1, niet vervuld zijn. In dit geval kan de Ethische Commissie voor de telecommunicatie beslissen de klacht volgens de gewone procedure te behandelen.

Art. 31.De Ethische Commissie voor de telecommunicatie kan slechts geldig beraadslagen, indien minstens de meerderheid van haar leden aanwezig is.

Ingeval het quorum, bedoeld in het vorige lid, niet gehaald wordt, wordt de beraadslaging uitgesteld tot de volgende zitting van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie.

Op die zitting kan beraadslaagd worden over de zaken waarvoor de beraadslaging uitgesteld werd, zelfs indien de meerderheid van de leden van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie niet aanwezig zijn.

De beraadslagingen van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie zijn geheim.

Art. 32.§ 1. De aangenomen beslissingen van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie worden door de voorzitter in naam van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie ondertekend.

De beslissingen van de Commissie worden gemotiveerd. § 2. De beslissingen van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie worden per aangetekend schrijven toegestuurd aan de betrokken partijen.

In afwijking van het voorgaande lid worden de beslissingen van de Ethische Commissie genomen na toepassing van de procedure na tussenkomst van de Ombudsdienst voor de telecommunicatie per gewoon schrijven aan de Ombudsdienst voor de telecommunicatie toegestuurd. § 3. De beslissingen van de Ethische Commissie zijn openbaar en worden door toedoen van het secretariaat gepubliceerd op een website.

Art. 33.De minister legt, op voorstel van het Instituut, de kosten vast die verbonden zijn aan de behandeling van een individueel dossier.

De kosten worden gedragen door de dienstenaanbieder, indien hij gesanctioneerd wordt. In de overige gevallen, worden de kosten gedragen door het Instituut.

Art. 34.Het secretariaat is belast met het toezicht op de naleving van de beslissingen van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie. HOOFDSTUK V. - Bepalingen in verband met het onderzoek van de zaak

Art. 35.§ 1. De Ethische Commissie voor de telecommunicatie kan een deskundige belasten met de opdracht vaststellingen te doen of een advies te geven. § 2. Indien één of meer partijen een deskundigenonderzoek vragen, richten zij daartoe een schriftelijk verzoek aan de Ethische Commissie voor de telecommunicatie. In dit verzoek wordt het doel en de aard van het onderzoek aangegeven en kunnen één of meerdere deskundigen voorgesteld worden. § 3. Indien de Ethische Commissie voor de telecommunicatie het verzoek gegrond acht, benoemt het een deskundige.

De Ethische Commissie voor de telecommunicatie bepaalt in zijn beslissing tot benoeming van de deskundige de opdracht van de deskundige en de termijn waarbinnen de deskundige zijn verslag dient neer te leggen. § 4. De deskundige verricht zijn onderzoekstaken op tegenspraak en binnen de grenzen van zijn opdracht.

Het verslag van de deskundige wordt in origineel toegezonden aan het secretariaat van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie en in kopie aan de partijen. § 5. De bevindingen van de deskundige gelden als advies voor de Ethische Commissie voor de telecommunicatie.

Art. 36.§ 1. In het kader van het onderzoek van de zaak kan de Ethische Commissie voor de telecommunicatie getuigenissen inwinnen of iedere persoon horen die op nuttige wijze kan bijdragen tot haar informatie. § 2. Indien één of meer partijen een getuigenverhoor vragen, richten ze daartoe een schriftelijk verzoek aan de Ethische Commissie voor de telecommunicatie. Dit verzoek bevat, op straffe van onontvankelijkheid, de naam en het adres van de getuige, het doel van de getuigenis en de vragen die gesteld dienen te worden aan de getuige. § 3. Indien de Ethische Commissie voor de telecommunicatie het verzoek gegrond acht, stelt het de datum en het uur van het getuigenverhoor vast. § 4. Het horen van personen of getuigen wordt verricht in aanwezigheid van de geldig opgeroepen en verschenen partijen. § 5. Het secretariaat stelt een verslag van het getuigenverhoor op.

Het verslag van getuigenverhoor wordt ter zitting voorgelezen en door de getuige ondertekend. § 6. De verklaringen van de persoon die gehoord wordt worden op het proces-verbaal van de zitting genoteerd. HOOFDSTUK VI. - Diverse bepalingen

Art. 37.De Ethische Commissie voor de telecommunicatie kan eveneens uit eigen beweging adviezen uitbrengen waarin het zich op algemene wijze uitspreekt over de toepassing van de Ethische Code voor de telecommunicatie.

De kosten verbonden aan het verlenen van het advies vallen ten laste van het Instituut.

Art. 38.De Ethische Commissie voor de telecommunicatie kan een huishoudelijk reglement opstellen in verband met de wijze waarop zij samengeroepen wordt, het gebruik van multimediatoepassingen in het kader van haar werking, de taakverdeling tussen de leden van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie en de wijze waarop de beraadslagingen plaatsvinden en beslissingen genomen worden.

Het huishoudelijk reglement wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de minister.

Art. 39.De Ethische Commissie voor de telecommunicatie is een overheid die maatregelen kan nemen tot beperking van het vrije verkeer van een dienst van de informatiemaatschappij geleverd door een in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigde dienstverlener, in de zin van artikel 2, § 1, van de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

In overeenstemming met artikel 2, § 3, van de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, verzoekt de Voorzitter van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie, per aangetekende brief, de in artikel 2, § 3, van de wet van 11 maart 2003 bedoelde lidstaat de nodige maatregelen te nemen om de in artikel 2, § 2, 1°, van de wet van 11 maart 2003 bedoelde doelstellingen te waarborgen.

In overeenstemming met artikel 2, §§ 4 of 5, van de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, brengt de Voorzitter van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie, per aangetekende brief, de onderzoeksrechter op de hoogte. Hij informeert, per aangetekende brieven, en op de ogenblikken bepaald in artikel 2, § 4 of 5, van de wet van 11 maart 2003, de Europese Commissie alsook de betrokken lid-Staat.

Art. 40.De termijnen waarvan sprake in dit besluit worden ten aanzien van dienstenaanbieders die gevestigd zijn in het buitenland verlengd met 10 dagen, behalve in het kader van de artikelen 27 en 29 waar de termijnen verlengd worden met 5 werkdagen.

Art. 41.Indien de laatste dag van één van de termijnen waarvan sprake is in dit besluit een zaterdag, een zondag of feestdag is, wordt die termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag.

Art. 42.Onze Minister bevoegd voor Begroting en Consumentenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 1 april 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken, Mevr. Fr. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN

^